Bron             : Raad
Onderwerp        : Raadsvergadering 6 juni 2001 (middag)
Datum Raad       : 06-06-01
Datum publikatie : 18-07-01

OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 6 JUNI 2001. Aanwezig: de leden Van der Aa (PvdA), mevr. Alberts (SP), Arda (D66), mevr. Asante (PvdA), Bakker (SP), Balak (CDA), mevr. Boerlage (GroenLinks), mevr. Bruines (D66), Bijlsma (PvdA), Cherribi (PvdA), mevr. Codrington (GroenLinks), Dales (VVD), Danen (Amsterdam Anders/De Groenen), mevr. Elatik (PvdA), Frankfurther (D66), Goedhart (CDA), Goring (VVD), Grifhorst (PvdA), Grondel (GroenLinks), Hafkamp (VVD), Halbertsma (PvdA), Hemmes (D66), mevr. Hofmeijer (GroenLinks), Hooijmaijers (VVD), Houterman (VVD), Huffnagel (VVD), mevr. Irik (PvdA), Jamari (PvdA), mevr. Kalt (Amsterdam Anders/De Groenen), K"hler (GroenLinks), mevr. Krikke (VVD), mevr. Van der Linden (VVD), Van Lohuizen (Amsterdam Anders/De Groenen), mevr. Maij (CDA), Meijer (PvdA), mevr. Van Oudenallen (Mokum Mobiel'99), mevr. Tz tok (GroenLinks), Paquay (SP), Piersma (PvdA), Van Poelgeest (GroenLinks), mevr. Spier-van der Woude (VVD), Stadig (PvdA), mevr. Sweet (PvdA), De Vries (PvdA), en Yalin (PvdA). Afwezig: geen der leden. Middagzitting op woensdag 6 juni 2001. Voorzitter: mr. M.J. Cohen, burgemeester. Secretaris: drs. E. Gerritsen, gemeentesecretaris. De VOORZITTER: Ik open de vergadering en deel mee dat de Commissie voor de Werkwijze heeft besloten dat deze vergadering uit twee dagdelen bestaat. Aan de orde is de agenda. ........................... ................................. 6? Schrijven van wethouder K"hler van 28 mei 2001, houdende mededeling dat hij ontslag neemt als wethouder. Besloten wordt, dit schrijven voor kennisgeving aan te nemen. 7? Schrijven van wethouder Grondel van 28 mei 2001, houdende mededeling dat hij ontslag neemt als wethouder. Besloten wordt, dit schrijven voor kennisgeving aan te nemen. ............................ .................................. ...................... 12? Interpellatieaanvrage van het raadslid Van Poelgeest van 5 juni 2001 inzake de nieuwe verdeling van de werkzaamheden onder de leden van het College van Burgemeester en Wethouders (Gemeenteblad afd. 1, nr. 339). De interpellatie wordt toegestaan. Besloten wordt, deze nog heden te houden onder punt 3 van de agenda. Punt 3 wordt even aangehouden. .......................... .............................. ................................ 8 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 24 mei 2001 tot herziening van de grenzen van het grootstedelijk project Noord-Zuidlijn ter plaatse van de Sixhaven (Gemeenteblad afd. 1, nr. 325). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd: de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2107 van afd. 1 van het Gemeenteblad. ............................ ............... .................................... 3A Interpellatie van het raadslid M. van Poelgeest inzake de nieuwe verdeling van de werkzaamheden onder de leden van het College van Burgemeester en Wethouders (Gemeenteblad afd. 1, nr. 339). De VOORZITTER: Ik wijs de Raad op het Gemeenteblad, afd. 3, volgnummer 57, waarop staat dat het College van Burgemeester en Wethouders heeft besloten akkoord te gaan met de aanwijzing van wethouders als loco-burgemeesters in de hierna volgende volgorde. 1. Van der Aa. 2. Dales. 3. Mevr. Bruines. 4. Stadig. 5. Mevr. Krikke. 6. Mevr. Irik. De plaatsen achter de collegetafel zijn dienovereenkomstig verdeeld. De heer VAN POELGEEST: Mijnheer de Voorzitter. Twee weken geleden ontstond er een breuk in het College en vanaf dat moment is er een nieuwe coalitie. Wij vinden het vanuit democratisch oogpunt van belang dat verschillende fracties in deze Raad hun oordeel kunnen geven over deze nieuwe coalitie en de verdeling van portefeuilles. Wij wensen in ieder geval een antwoord te ontvangen op de volgende twee vragen. Kan het College een toelichting geven op de nieuwe portefeuilleverdeling? Welke afwegingen hebben een rol gespeeld bij de toedeling van de portefeuilles aan de individuele wethouders en de onderscheiden collegepartijen? Het eerste dat ons opviel was dat de fractie van de VVD er bekaaid af is gekomen, want alleen de Noord-Zuidlijn is aan haar overgedragen. Op zichzelf is dit een niet onbelangrijk onderwerp, maar het is vanuit beleidsmatig oogpunt nog arm. De belangrijkste politieke beslissingen ten aanzien van de Noord- Zuidlijn zijn immers reeds genomen. De vanuit beleidsmatig oogpunt rijkere portefeuilles, namelijk Sociale Zaken, Verkeer en Vervoer, Milieu en Groen, zijn aan de neus van de liberalen voorbijgegaan. Hetzelfde geldt voor het Sociaal Structuurplan. Waarom heeft de fractie van de PvdA de VVD-fractie zo kort gehouden en waarom heeft de laatstgenoemde fractie daarmee genoegen genomen? De indruk is ook gewekt dat deze fractie niet wenst zware taken erbij te nemen. Is dit juist? Bijvoorbeeld is dit mogelijk omdat zij geen kandidaten heeft voor het uitvoeren van deze taken. Een andere mogelijkheid is dat de fractie van de PvdA aan deze personen geen zware taken toevertrouwt. De eerste verklaring is dat er sprake is van gebrek aan bestuurskracht bij de fractie van de VVD. Deze fractie is de laatste jaren immers vooral een doorgangshuis voor politici wiens bestuurlijke polsstok te kort is, waardoor zij in de sloot belanden. Frank de Grave vertrok naar Den Haag en vervolgens moest Edgar Peer het gaan maken. Binnen krap twee jaar later werd Harry Groen als de nieuwe grote man naar voren geschoven om twee jaar later, nog steeds onder mysterieuze omstandigheden, het loodje te leggen. Inmiddels wordt gesproken over de opvolging van wethouder mevr. Krikke. Volgens de berichten in de pers is er binnen de fractie van de VVD reeds uitvoerig over haar opvolging gediscussieerd. Werpt de uitkomst daarvan reeds zijn schaduw vooruit met het gevolg dat de PvdA op de rem trapt? De tweede verklaring is dat de PvdA-fractie vreest dat de fractie van de VVD inhoudelijk werkelijk wat te zeggen krijgt. Ik doel op de portefeuille Verkeer. Het is speculatief, maar ons zijn hardnekkige geruchten ter ore gekomen dat de heer Hooijmaijers wethouder mevr. Krikke zal opvolgen. Het had meer voor de hand gelegen dat hij de portefeuille Verkeer voor zijn rekening zou nemen. Hij is immers ingewerkt, ambitieus, heeft duidelijke meningen en is een bestuurder die wat wil. De portefeuille Verkeer wordt echter geheel uiteengetrokken. Kan het College daarvoor een verklaring geven? Heeft de fractie van de PvdA tijdens de bespreking over de indeling van de begroting per resultaatgebied, zoals werk en zorg, niet gepleit voor wethouders per resultaatgebied? Dit zou de coherentie van het beleid immers sterk ten goede komen. Wie schetst onze verbazing dat de coalitiepartijen bij de eerste gelegenheid meer coherentie tot stand te brengen, kiezen voor versplintering en versnippering. Wat zit daar achter? Wethouder Stadig, die reeds is overladen, moet de onderwerpen parkeren, verkeer en het opdrachtgeverschap van het GVB er maar even bij doen. Hoe moet hij dit bolwerken? Wij vragen ons af wat een mens aan kan. Was het werkelijk nodig het aantal uren van wethouder Stadig op te voeren van 80 naar 120 per week? Een verzachtende omstandigheid zou kunnen zijn dat hij houdt van dit onderwerp, maar iedereen die deel uitmaakt van zijn commissie weet dat hij een uitgesproken hekel heeft aan het onderwerp parkeren. Alleen al het woord was taboe en als het onderwerp toch werd behandeld, stelde hij consequent voor de normen voor het parkeren op te rekken. Wat ons betreft is de heer Bijlsma van harte welkom in de nieuwe commissie. Beiden zullen wij alle zeilen moeten bijzetten om wethouder Stadig in toom te houden. De eerste testcase lijkt zich redelijk snel aan te dienen, namelijk het mogelijk oprekken van de parkeernormen op IJburg. Wij rekenen op de heer Bijlsma en zijn fractie. De taxizaken komen voor rekening van wethouder mevr. Bruines. Het betreft een onderwerp dat geen enkel aanknopingspunt biedt met de rest van haar portefeuille. Het was logischer geweest dat onderwerp bij de portefeuille Verkeer te houden, maar dan hadden wij wethouder Stadig vandaag reeds gestrekt naar buiten kunnen dragen. Een andere mogelijkheid zou zijn het onderwerp taxizaken onder te brengen bij de portefeuille Openbare Orde van de Burgemeester, wat de fractie van D66 toch zou moeten aanspreken, want zij heeft immers ervoor gepleit de Burgemeester meer macht te geven ondanks het feit dat hij niet democratisch is gekozen. De fractie van de VVD was eveneens geporteerd van de idee van een sterke man. Waarom is niet van de nood een deugd gemaakt door het onderwerp taxizaken bij de Burgemeester onder te brengen? Een andere mogelijkheid was taxizaken te combineren met openbare ruimte Binnenstad in verband met de herprofileringen van de standplaatsen in de binnenstad. Deze mogelijkheden zijn niet benut. Ligt aan de gemaakte keuzes niet vooral ten grondslag het politieke motief van het eerlijk verdelen van alle politieke vuiltjes? Mogen wij daaruit concluderen dat het onderwerp taxizaken door de fracties van de PvdA en de VVD definitief als een politiek vuiltje wordt beschouwd? Wordt dat door deze fracties op tafel gehouden, zolang zij het zelf niet hoeven op te lossen. Het onderwerp Noord-Zuidlijn komt terecht bij wethouder Dales, wat wij vreemd vinden. Onzes inziens was het logischer geweest, aangezien de fractie van de VVD dit onderdeel toch krijgt, dit onderwerp bij wethouder mevr. Krikke of haar toekomstige opvolger onder te brengen. In het laatste geval zou de heer Hooijmaijers de gelukkige zijn. Met deze wetenschap tekent zich een klassiek geval af van een win-win-situatie, dat ik zal uitleggen aan de hand van een drietal argumenten. In de eerste plaats wordt, nadat wethouder Stadig overspannen is geworden, getracht te voorkomen dat wethouder Dales ten onder gaat aan kenmerken van schizofrenie. De wethouder voor Financi%n zal zichzelf streng moeten toespreken dat de Noord-Zuidlijn wel belangrijk is, maar niet tegen iedere prijs. Het is echter wel zijn taak ervoor te zorgen dat de Noord-Zuidlijn wordt gerealiseerd. In de tweede plaats krijgt wethouder mevr. Krikke of haar opvolger wat meer om handen, nadat de fractie van de VVD drie jaar geleden zelf heeft besloten, de haven en Schiphol van haar af te nemen. Het derde argument is dat de heer Hooijmaijers zichzelf een uitstekend onderhandelaar vindt. Hij heeft ooit geschamperd dat voormalig wethouder K"hler vast en zeker verstand heeft van planten, maar de wereld van het grote geld niet kent. Mocht deze man van 400.000 per jaar wethouder mevr. Krikke inderdaad opvolgen, dan krijgt hij daarmee een unieke kans een pracht deal voor de gemeente Amsterdam uit het vuur te slepen. Een kleine complicatie is echter, dat hij zijn onderhandelingsruimte op voorhand heeft weggegeven door van de daken te schreeuwen dat de kosten voor de Noord-Zuidlijn toch wel drie miljard gulden zullen bedragen. Op welke wijze meent wethouder Dales met deze opmerkingen van raadslid Hooijmaijers, die wellicht wethouder wordt, om te gaan? Beschouwt hij de voorspelling van de heer Hooijmaijers over de kosten van de Noord-Zuidlijn als een vorm van ondersteuning van zijn beleid? Wij feliciteren wethouder mevr. Bruines. Zij neemt immers een zware portefeuille over en zal zich de komende tijd niet vervelen. Tegenover de grote hoeveelheid werk staat dat zij de komende tijd op vele door voormalig wethouder Grondel voorbereide punten kan scoren. Ik doel op vier zaken die bekend zijn bij de commissieleden, namelijk de bescherming en versterking van de hoofdgroenstructuur, de uitbreiding van de huisvesting van de openbare scholen in de binnenstad, de strategische visie binnenstad en het integrale waterplan. Wij feliciteren wethouder mevr. Bruines eveneens met het feit dat de fractie van D66 door de fracties van de PvdA en de VVD niet op dezelfde wijze is behandeld dan haar voorgangster in 1998. Het is echter ironisch, te constateren dat, nu de fractie van GroenLinks niet meer deel uitmaakt van het College, de D66- fractie haar deel wel krijgt, terwijl de fractie van GroenLinks haar in 1998 het College binnensmokkelde. Volgens Het Parool komt het goed met de Gemeentelijke Sociale Dienst, omdat wethouder Van der Aa zich daarmee zal bezighouden. Kwaadwillenden kunnen reeds raden dat als dit niet het geval mocht zijn, het dan de schuld is van oud-wethouder K"hler. Gemakshalve wordt vergeten dat de sociaal democraten reeds tientallen jaren daarvoor de leiding over deze dienst hadden. Het was ook mogelijk geweest de GSD aan wethouder mevr. Irik over te dragen. Zij was immers jarenlang woordvoerder en de voormalige fractievoorzitter. Wethouder mevr. Irik zou een kandidaat van formaat zijn geweest. Was dit naar de mening van de top van de fractie van de PvdA inhoudelijk niet wenselijk, gezien de standpunten van deze wethouder? Als de standpunten van wethouder mevr. Irik inderdaad te links zijn, was het dan niet logisch geweest de fractie van de VVD de portefeuille Sociale Zaken te gunnen? De fractie van GroenLinks kan zich voorstellen dat deze mogelijkheid was uitgesloten doordat de standpunten van de VVD- fractie betreffende dit onderwerp te rechts zijn. De fractie van GroenLinks zal het komend jaar kwaliteitsoppositie voeren, gericht op de inhoud. Zij zal niet alleen kritiek leveren, boe en bah roepen, maar ook alternatieven aandragen. Mijn fractie kan zich voorstellen, al zal dat de eerste maanden niet het geval zijn, dat de fractie van de PvdA Ä wetende dat deze Raad nog steeds een progressieve meerderheid kent Ä geregeld steun vraagt voor linkse punten die het in het aanmerkelijk rechtser geworden College niet halen. De fractie van GroenLinks zal daar niet afwijzend tegenover staan, maar wil geen buitenboordmotor zijn van de sociaal democratie in deze stad. Voor mijn fractie is het spreekwoord `voor wat, hoort wat' van toepassing. De PvdA-fractie neemt als een ware Atlas de extra last op zich, die zij de fractie van de VVD niet toevertrouwt, die dit slikt om te mogen blijven. De fractie van de D66, ongewenst kind af, mag nog even scoren in een gespreid bedje. Wij hopen voor de stad, dat de keuze van de drie coalitiepartijen om de fractie van GroenLinks als coalitiepartner niet meer de ruimte te geven, hetgeen heeft geleid tot het aftreden van haar wethouders, niet wordt vervolgd met een cascade van vertrekkende, vallende en onder de last bezwijkende wethouders. Mijn fractie wenst het College veel sterkte toe. Wethouder VAN DER AA: Mijnheer de Voorzitter. Ik kan als lid van het College slechts een beperkt aantal vragen beantwoorden. De aan de verschillende fracties gestelde vragen, kunnen immers slechts door hen worden beantwoord. Een positief effect is dat het erop lijkt dat de Raad er het komende jaar levendiger op wordt, waarop ik mij verheug. Het valt mij op dat de heer Van Poelgeest suggereert dat wij tijdens de onderhandelingen in 1998 ongelooflijk sterk op samenhangende portefeuilles hebben aangestuurd en dat dit principe plotseling is losgelaten. Ik was bij beide onderhandelingen aanwezig en herinner mij goed dat wij inderdaad sterk hebben gestreefd naar samenhangende portefeuilles, maar dat wij met name door de opstelling van de fractie van GroenLinks genoodzaakt waren een extra wethouder Ä meer dan nodig, want in de vorige periode had het College het ook met een wethouder minder aangekund Ä aan te stellen. Daarnaast waren wij genoodzaakt bizarre combinaties van portefeuilles te maken. Ik doel bijvoorbeeld op de portefeuille van oud-wethouder Grondel. Ik herinner mij nog de discussies over het Sociaal Structuurplan, waarin ik heb opgemerkt dat het mij logisch leek dat dit onderwerp zou terechtkomen bij een van de wethouders met een portefeuille die betrekking heeft op sociale zaken. Het lag destijds het meest voor de hand dat het bij de wethouder voor het Grote-Stedenbeleid zou worden ondergebracht, wat de fractie van GroenLinks toen in haar onderhandelingsdrang heeft verhinderd. Dat is de politieke realiteit en het verwondert mij dat de heer Van Poelgeest dit plotseling als een nieuw issue opvoert en dat het aan de orde komt op het moment dat de fractie van GroenLinks uit het College stapt. Bij soortgelijke onderhandelingen spelen dergelijke politieke en praktische overwegingen nu eenmaal een rol. Dat is nooit anders geweest en zal ook niet veranderen. Ik heb echter zelf, niet namens de fractie van de PvdA, in een notitie de vraag gesteld of het niet verstandig is dat de Raad zijn gedachten laat gaan over de vraag, als het stadsdeel Binnenstad volgend jaar is gerealiseerd en wij slechts de algemene regietaak moeten vervullen, of wij niet met wat minder wethouders en meer samenhangende portefeuilles kunnen werken. Het was een open vraag aan de Raad, die niet namens de fractie van de PvdA gesteld. Over de overwegingen merk ik op dat wij niet een werksituatie met acht wethouders hebben terug gewild. Dit is slechts gebeurd om politieke redenen en ook in de vorige periode bleek dit niet noodzakelijk. Het was mogelijk te kiezen voor zeven wethouders, maar de vraag was welke fractie de zevende wethouder zou moeten leveren. De benoeming van een zevende wethouder zou het ontstaan van scheve verhoudingen tot gevolg kunnen hebben. Daarbij komt dat wij overwegen volgend jaar met minder wethouders te werken en dat wij ons meer willen richten op de grote lijnen per wethouder. Het College heeft er daarom voor gekozen het met zes wethouders te proberen en meent dat het alsnog mogelijk is een zevende te benoemen op het moment dat blijkt dat de belasting om praktische redenen te groot wordt. Het geeft er niet de voorkeur aan tussentijds Ä en vooral niet minder dan een jaar v››r de verkiezingen Ä de portefeuilles te wisselen, want dat werkt over het algemeen nadelig voor de continu<teit van het bestuur van de stad. Daarbij komt dat wij in de afgelopen tijd door verschillende oorzaken met veel wisselingen te maken hebben gehad. De continu<teit van het bestuur wordt aangetast als wij het aftreden van de wethouders van de fractie van GroenLinks gebruiken om meer te wisselen dan nodig is. Het eerste en belangrijkste uitgangspunt van het College is dat de zittende wethouders hun portefeuilles volledig behouden en niet delen daarvan afstoten om deze onder te brengen bij andere wethouders. Het tweede uitgangspunt is dat het handig is gebruik te maken van de ervaring en deskundigheid van de collegeleden. Ik heb mijn voorkeur uitgesproken voor de GSD, omdat ik op dat gebied vier jaar goed ben ingewerkt. Daarnaast zijn er politieke wensen en risico's. De heer Van Poelgeest noemt dat `vuiltjes', maar bedoelt politieke risico's. Ik meen dat ook de fractie van GroenLinks inmiddels dermate ervaren is in de politiek dat zij weet dat er in deze wereld risico's bestaan. Ik verwacht niet dat zij dermate na<ef is dat zij ervan uitgaat dat dat geen rol speelt. Het College is van mening dat wethouder mevr. Irik, die slechts enkele maanden in deze functie aan het werk is en een zware portefeuille heeft, tijd nodig heeft zich in te werken. Het lijkt het College voor haar en het bestuur niet verstandig op dit moment aan haar huidige portefeuille een nieuwe toe te voegen. De heer Van Poelgeest schijnt te weten dat de heer Hooijmaijers de opvolger van wethouder mevr. Krikke wordt. Voor het College is dit nieuws, dus ik vraag de heer Van Poelgeest de bronnen openbaar te maken. Ik was nog niet zo ver. Het College houdt overigens wel rekening met de mogelijkheid dat wethouder mevr. Krikke in de loop van het laatste jaar vertrekt. In dat geval moet haar portefeuille worden overgenomen en is het van groot belang dat degene die dat doet een niet onmogelijk grote portefeuille krijgt. Het inwerken op zichzelf is immers lastig genoeg. Deze overwegingen hebben een rol gespeeld en hebben uiteindelijk tot deze verdeling geleid. De heer Van Poelgeest spreekt van versnippering, maar ik ben het daarmee niet eens. Ik meen dat de zwaarste en meest bewerkelijke periode voor het taxidossier voorbij is en ben het er niet mee eens dat het bij de portefeuille Verkeer moet worden ondergebracht, al ontken ik niet dat taxivervoer onderdeel uitmaakt van het verkeer. Het Sociaal Structuurplan is bij de wethouder voor het Grote- Stedenbeleid, de Gemeentelijke Sociale Dienst, de Dienst Welzijn en het Onderwijs- en Jeugdbeleid ondergebracht, wat in het kader van de samenhang van de portefeuille een enorme verbetering is. Het College heeft geprobeerd het zodanig te verdelen dat het goed uit komt en heeft rekening gehouden met de werkbelasting. Het heeft enkele dagen de tijd genomen om na te gaan wat de portefeuilles precies inhouden, aan welke zaken minder aandacht kan worden besteed en welke juist veel tijd in beslag zullen nemen. Op grond daarvan is het tot deze verdeling gekomen. Volgens de heer Van Poelgeest zou het voor dit College verleidelijk zijn, als zaken de komende tijd misgaan, dit de wethouders van de fractie van GroenLinks te verwijten. Ik ben van mening dat hij dit College wat dat betreft niet goed kent. Mijns inziens zal hij dat niet veelvuldig meemaken. Voor de GSD geldt dat er zich vast en zeker problemen zullen voordoen, maar ik heb niet de neiging politieke schuldigen aan te wijzen. Ik zou het eerlijk gezegd chic vinden als de fractie van GroenLinks, op het moment dat er zich bij de GSD problemen voordoen, niet verwijst naar de periode van drie jaar geleden. Mijns inziens moet het meer worden onderbouwd. Bovendien is het goed mogelijk binnen een periode van drie jaar zelf wat orde op zaken te stellen. De heer VAN POELGEEST: Mijnheer de Voorzitter. Wethouder Van der Aa heeft gelijk dat het ook interessant is te vernemen wat de mening is van de andere fracties. Ik zal eerst kort op zijn woorden reageren. Hij zegt dat er rekening is gehouden met de werkbelasting, maar geeft geen antwoord op de vraag waarom wethouder Stadig wordt overbelast. Deze wethouder heeft immers een zware portefeuille en krijgt er veel werk bij door een deel van de portefeuille Verkeer en Vervoer over te nemen. Is dit mogelijk binnen zijn werkweek? Het lijkt mij enorm zwaar, maar wellicht kan hij deze vraag zelf beantwoorden. Wethouder Van der Aa spreekt Ä en verheugt zich Ä over de levendigheid van het debat, die groter wordt door het kleiner worden van het College en en maakt de fractie van GroenLinks verwijten dat deze een extra wethouder wil aanstellen. (Wethouder VAN DER AA: Nee, omdat u een goede bijdrage had.) Volgens mij doelde wethouder van der Aa ook op dat andere, of wellicht kan dat daarvan het gevolg zijn. Tijdens de vorige onderhandelingen stond de fractie van de PvdA erop dat er een brede coalitie kwam, wat niet onze voorkeur had. Onze voorkeur ging uit naar een coalitie met de fracties van het CDA, D66, de PvdA en GroenLinks. In dat geval was het niet nodig geweest acht wethouders te benoemen. De fractie van de PvdA was het daarmee niet eens en wenste een grote coalitie. Het lijkt mij wat hypocriet ons in de schoenen te schuiven dat het debat niet voldoende levendig is geweest, terwijl de fractie van de PvdA zelf heeft aangestuurd op een brede coalitie met als gevolg dat er een extra wethouder kwam. Ik meen dat wethouder Van der Aa wat dat betreft bij zichzelf te rade moet gaan. Met betrekking tot de samenhang maakt de wethouder niet duidelijk waarom het nodig is de portefeuille voor Verkeer en Vervoer uiteen te trekken. Volgens ons kan dat ,,n portefeuille blijven waarmee ,,n wethouder zich bezighoudt. Enerzijds beweert de wethouder dat zaken meer coherent zijn geworden en anderzijds wordt deze coherentie aangetast door een portefeuille op deze wijze uiteen te trekken. Ook de wethouder had het vanuit zijn eigen perspectief beter gevonden de portefeuille voor Verkeer en Vervoer in totaliteit te laten bestaan, maar wellicht was dit op grond van politieke motieven niet mogelijk. Ik neem ter harte wat wethouder Van der Aa over de GSD heeft gezegd en merk daarbij op dat het niet mijn bedoeling was te zeggen dat wij, bij alle zaken die bij deze dienst misgaan, verwijzen naar de periode van drie jaar geleden. Wij geven een zakelijke beoordeling, evenals de wethouder. Ik heb echter wel opgemerkt dat wij niet automatisch wethouder K"hler verwijten moeten maken op het moment dat zaken misgaan. Wethouder Van der Aa klinkt op dit moment enthousiast over het Sociaal Structuurplan, maar dit is in tegenstrijd met de uitspraken die hij drie jaar geleden heeft gedaan. Ik beschouw dat echter als een politieke winst en wens hem sterkte met het werk ten aanzien van dat onderwerp. Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Een aantal van mijn vragen is reeds door de heer Van Poelgeest gesteld en enkele vragen moet ik wat aanpassen. Wellicht is de fractie van GroenLinks tijdig uit het College gestapt. Heeft zij niet de slechtste wethouder geleverd, die de zaken met betrekking tot de GSD, zoals onder andere Maatwerk, niet goed heeft afgehandeld? Het is vast en zeker veiliger in de positie van raadslid op het College te schieten. De vraag is echter op welke wijze het College de Amsterdamse bevolking moet uitleggen dat de gemeente gedurende een periode van drie jaar 400.000 gulden aan twee wethouders uitgeeft en vervolgens met zes wethouders verder gaat. Zat het College in de afgelopen jaren uit zijn neus te peuteren, of heeft het op zijn gemak gewerkt? Gezien de vele wisselingen binnen het College ben ik geneigd te zeggen dat het, om wethouder te worden, geen vereiste is iets te weten. Vanzelfsprekend wordt er in de stad gereageerd op het vertrek van twee wethouders. De vraag is immers waarom het College de taken niet drie jaar eerder onder zes wethouders heeft verdeeld. De gemeente Amsterdam had dan 1,2 miljoen gulden aan andere zaken kunnen besteden en wellicht was het dan niet nodig geweest drie jaar op een parkeernota te wachten. De Gemeentelijke Sociale Dienst zou misschien beter hebben gefunctioneerd en de Parkeernota was wellicht beter geweest. Wethouder Stadig heeft een vrij zware portefeuille en krijgt er het onderwerp verkeer bij. Wij besteden reeds twee dagdelen aan zijn commissie. Op dit moment wordt ongeveer driekwart van een dagdeel aan het onderwerp mobiliteit besteed, wat volgens mij inhoudt dat wij de komende tijd twee dagdelen per week aan volkshuisvesting en een aan verkeer zullen besteden. Als dat niet het geval is, vind ik het onbegrijpelijk dat deze keuze is gemaakt. De fractie van GroenLinks heeft zojuist terecht opgemerkt dat wethouder Dales op een bepaald moment in een spagaat terecht komt. Hij krijgt immers te maken met de financi%n van de Noord-Zuidlijn. De vraag is op welke wijze hij dat oplost. Als voorzitter van de Commissie voor Financi%n ben ik ge<nteresseerd in zijn antwoord. Is het niet mogelijk van twee fracties een wethouder in het College aan te stellen? De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. De fractie van GroenLinks klonk opgelucht bij monde van de heer Van Poelgeest. Hetzelfde geldt voor wethouder Van der Aa. Het is in ieder geval prettig te weten dat men gelukkig gescheiden is. Ik vind het ook interessant dat de fractie van GroenLinks achteraf haar liefde voor de CDA-fractie weer bevestigt, waarvan wij nota hebben genomen. Wij kunnen nog niet zeggen wat wij daarmee doen, maar houden het in ieder geval vast. Bij deze tragische gang van zaken bevreemdde het mij het meest dat dit overgebleven centrumrechtse College beweert dat het het oude programakkoord, waarin veel punten van de fractie van GroenLinks zijn opgenomen, zal uitvoeren. Van de heer Van Poelgeest heb ik niet vernomen dat hij dat een ongeloofwaardige zaak vindt, wat ik wel had verwacht. (De heer VAN POELGEEST: U kunt zich toch wel voorstellen dat dat niet mijn grootste probleem is?) Ik weet niet of de heer Van Poelgeest het aan dit centrumrechtse College moet toevertrouwen de in het programakkoord genoemde punten van zijn fractie uit te werken. Voor de fractie van GroenLinks wordt het daardoor immers moeilijker oppositie te voeren. (De heer VAN POELGEEST: Nee, want dan kunnen wij nu en dan resultaat boeken door mensen aan hun afspraken te houden. Het is niet ons probleem dat dat voor hun eigen uitstraling wellicht minder goed is.) Het inhoudelijk oppositie voeren houdt dus voor de fractie van GroenLinks in dat zij haar eigen programakkoord middels een motie indient. (De heer VAN POELGEEST: Het verkiezingsprogramma vormt de leidraad voor ons handelen.) Wij wachten het verloop af. Mijn fractie blijft gewoon boe en bah roepen, want inhoudelijk oppositie voeren is niet aan haar besteed. Het is interessant dat wethouder mevr. Krikke aan de andere zijde van de zaal, waar de schopstoel staat, is terechtgekomen. Het aftellen kan beginnen. Wij hadden het beter gevonden als zij dicht bij onze fractie was gebleven en de GSD had overgenomen. Zij heeft immers verstand van het toeleiden van personen naar de arbeidsmarkt, want zij heeft op dat terrein jarenlang intensief met wethouder K"hler samengewerkt. In een eindoffensief had zij zich op het gebied van de werkgelegenheid eindelijk kunnen profileren. Het is te betreuren dat dat niet gebeurt en wij hopen dat dat niet in verband staat met het aanstaande vertrek. Oveigens zijn wij van mening dat zij niet moet vertrekken, aangezien het immers niet zinvol is voor negen maanden een wethouder van de VVD-fractie te benoemen. Voor een wethouder van deze fractie is het dan wel een redelijke termijn, maar de mogelijkheid bestaat het niet te doen. Wij zullen niet nogmaals voor een wethouder van deze fractie stemmen, al betreuren wij dat voor de heer Hooijmaijers, juist nu hij de fractie van GroenLinks achter zich heeft gekregen. De wethouder voor Cultuur wordt verantwoordelijk voor taxizaken. Wij zijn juist van mening dat de taxicultuur moet worden doorbroken en vernemen graag van deze wethouder wat haar plannen zijn op het gebied van het taxibeleid. Krijgen wij een nieuwe taxinota? Wordt het taxibeleid alsnog bij het kunstenbeleid ondergebracht, of is zij van plan kunstzinnige ontwerpen voor de taxistandplaatsen te laten maken? Wij vinden het wonderbaarlijk dat haar het taxibeleid is toebedeeld en vragen haar een reactie te geven. Het is ook wonderlijk dat wethouder Stadig met het verkeer wordt belast. De fractie van de VVD maakt deel uit van het College en heeft jarenlang tegen de GroenLinks-fractie geroepen dat het verkeersbeleid niet goed is. Wij verwachtten dan ook dat zij de kans zou grijpen de zaak naar zich toe te halen om alles op orde te brengen. Dat is niet gebeurd, wat onzes inziens een gemiste kans is. Wij constateren dat wethouder Stadig veel gebouwde parkeervoorzieningen kan realiseren, maar hadden van de fractie van de VVD verwacht dat zij het verkeersbeleid naar zich zou toetrekken in plaats van dat aan de overbelaste wethouder Stadig over te laten. Inmiddels kunnen wij ervan uitgaan dat het verkeersbeleid wordt uitgevoerd volgens de visie van de GroenLinks-fractie en met steun van de fractie van de VVD. Het stelt ons teleur dat de fractie van GroenLinks tijdens deze interpellatie geen moties heeft ingediend. Wij hebben geen moties gemaakt voor herschikking en als wij dat al hadden gedaan, dan zouden wij te weinig steun hebben gekregen. Bovendien wordt het voor ons dan te inhoudelijk, dus wij laten het bij deze opmerkingen. De heer PIERSMA: Mijnheer de Voorzitter. Met vreugde heb ik de ontspannen bijdrage van de heer Van Poelgeest gevolgd. Het lijkt alsof de fractie van Groenlinks zich weer ingebed voelt in de positie die bijzonder goed bij haar past. Nu en dan ben ik verbaasd over de gedachten die bij de verschillende fracties leven over de ingewikkelde machinaties die mijn fractie heeft toegepast om deze linke, naargeestige, moeilijke, niet te handhaven en niet uitvoerbare nieuwe verdeling van portefeuilles te realiseren. Wij opereerden eenvoudig en na<ef en zijn dan ook verbijsterd over de veronderstellingen van anderen daaromtrent. Het is een troost te constateren dat een aantal genoemde argumenten elkaar uitsluit. De heer Van Poelgeest zegt dat de fractie van de VVD er bekaaid is afgekomen vanwege het gebrek aan bestuurskracht, maar vervolgt zijn betoog met de woorden dat de PvdA-fractie vreest dat de VVD-fractie werkelijk wat te zeggen krijgt. Ik heb de indruk dat het een het ander tegenspreekt, want als er werkelijk geen bestuurskracht bij de fractie van de VVD zit, hadden wij niets te vrezen. (De heer VAN POELGEEST: Ik tastte in het duister en heb verschillende verklaringen op tafel gelegd. In mijn betoog heb ik niet opgemerkt dat alle verklaringen juist zijn. Wellicht kunt u aangeven welke al dan niet deugen.) Ik heb reeds opgemerkt dat er sprake is van na<viteit. Wethouder Van der Aa heeft reeds meegedeeld dat een aantal praktische zaken is overwogen op het moment dat het College te maken kreeg met het probleem dat twee wethouders van de fractie van GroenLinks meenden het College te moeten verlaten om een vruchtbare en bevredigende uitvoering van de werkzaamheden te kunnen garanderen. Dat probleem moest op praktische wijze worden opgelost. (De heer VAN POELGEEST: Wat waren de praktische argumenten om bijvoorbeeld wethouder Stadig te overladen met een extra portefeuille? Wat waren de praktische overwegingen om hem 120 uur per week te laten werken?) Er is er reeds een aantal genoemd. Het is bijvoorbeeld verstandig nieuwe wethouders, die zich nog moeten inwerken, bij de herverdeling van portefeuilles te ontzien. Ik geef meteen toe dat ik eveneens van mening ben dat wethouder Stadig behoorlijk is belast. Volgens mij kan dat niemand ontkennen, maar wethouder Stadig heeft in de afgelopen twee collegeperiodes bewezen dat hij veel aan kan. Wij hebben er daarom vertrouwen in dat het hem lukt. (De heer VAN POELGEEST: Had het niet meer voor de hand gelegen de portefeuille Verkeer aan wethouder mevr. Krikke over te dragen? Zij is immers ingewerkt en heeft wat meer ruimte dan wethouder Stadig. Was dat niet praktischer geweest? Wellicht ben ik na<ef door te veronderstellen dat daar wat anders achter zit, maar wellicht kunt u het tegendeel bewijzen.) Als ik na<ef ben en opmerk dat ik vermoed dat er wat anders achter zit, leg ik meestal uit wat dat volgens mij is. Kan de heer Van Poelgeest dat concretiseren? (De heer VAN POELGEEST: Ik heb dat zojuist expliciet gemaakt door te zeggen dat de fractie van de PvdA de portefeuille Verkeer en Vervoer wellicht niet aan de fractie van de VVD wil overdragen en dat deze daarom uiteindelijk bij wethouder Stadig is terechtgekomen, die op een gegeven moment overwerkt is. Het had echter, ook gezien de werkverdeling binnen het College, meer voor de hand gelegen dat het onderdeel verkeer aan wethouder mevr. Krikke was overgedragen.) Het College heeft zijn taken verdeeld en op bepaalde momenten heb ik daarmee inderdaad te maken gehad. Het is mijns inziens een verstandige verdeling en ik heb reeds gezegd dat er inderdaad veel taken aan wethouder Stadig zijn overgedragen. Naar mijn mening is hij echter voldoende ingewerkt om deze taak te kunnen volbrengen en daarbij komt dat oud-wethouder mevr. Ter Horst op het gebied van parkeren goed werk heeft verricht. (De heer VAN POELGEEST: Ik betwist niet dat wethouder Stadig het kan, maar merk op dat het problemen oplevert dit binnen de beschikbare tijd te doen. Het had daarom meer voor de hand gelegen het onderdeel parkeren aan wethouder mevr. Krikke over te dragen. U geeft geen antwoord op mijn vraag waarom uw fractie dat niet heeft gewild.) Het College is, nadat het uit praktische overwegingen verschillende afwegingen heeft gemaakt, tot een voortreffelijke verdeling gekomen. Ik stel deze vraag niet, want voor mij is het geen probleem. Kennelijk vindt de heer Van Poelgeest het een probleem. Als dat het geval is, moet hij dat zeggen. Ik vind het een betrekkelijk evenwichtige en aangename verdeling. Als wethouder Stadig moe begint te worden, zullen wij hem ondersteunen bij zijn moeilijke gang in dit huis. (Mevr. VAN OUDENALLEN: U gaat eraan voorbij dat het werk drie dagdelen in beslag neemt, terwijl hij normaal gesproken voor het commissiewerk twee dagdelen beschikbaar had.) Ik ga niet daaraan voorbij, maar de tijd zal leren of mijn optimisme terecht is en of het pessimisme van de fracties van Mokum Mobiel en GroenLinks overdreven is. Naar onze mening is het College binnen de korte beschikbare tijd tot een voortreffelijke verdeling gekomen. Ik heb er geen behoefte aan de problemen van de heer Van Poelgeest en mevr. Van Oudenallen op dat gebied op te lossen. Wel noem ik een aantal andere problemen. Een zekere tweeslachtigheid viel mij op in het betoog van de heer Van Poelgeest. Hij verwijt de heer Dales een vorm van schizofrenie. Ik wil dat niet zeggen van het betoog van de heer Van Poelgeest, maar er is wel sprake van een zekere tweeslachtigheid. (De heer VAN POELGEEST: Ik verwijt wethouder Dales niets, maar probeer hem te waarschuwen. Dat is wat anders,) Enerzijds feliciteert de heer Van Poelgeest wethouder mevr. Bruines met de erfenis van de portefeuille van wethouder Grondel, want daaruit zijn immers vele goede zaken voortgekomen waarvan zij voordeel kan hebben, waarmee ik het overigens eens ben. Anderzijds beklaagt hij de wethouders die de erfenis van wethouder K"hler overnemen. Alle politieke vuiltjes zouden volgens hem immers eerlijk moeten worden verdeeld. Hij doelde op de portefeuille van wethouder K"hler, namelijk de Noord- Zuidlijn, Sociale Zaken en de taxi's. Ik zou de heer Van Poelgeest wat dat betreft moeten bedanken voor zijn oprechtheid. (De heer VAN POELGEEST: Ik heb niet gezegd dat het onderwerp taxizaken een politiek vuiltje is. Aan de hand van de portefeuilleverdeling en uit uw antwoord maak ik op dat de coalitiepartijen dit een politiek vuiltje vinden.) De heer Van Poelgeest kan dat niet uit mijn antwoord afleiden. Het is mogelijk te hakketakken, waartegen ik overigens geen bezwaar zou maken. Ik heb de heer Van Poelgeest over dit onderwerp overigens vrolijk laten uitspreken. Hij voerde echter als argument aan dat alle politieke vuiltjes eerlijk moesten worden verdeeld, wat zijn formulering is. Ik zou er niet zijn op gekomen. Als de heer Van Poelgeest dit zelf bedenkt en dit juist betrekking heeft op de portefeuille van voormalig wethouder K"hler, wat moet ik dan nog daaraan toevoegen? Ik voeg daar niets aan toe, want het zijn als het ware algemene wijsheden. Diverse fracties hebben opgemerkt dat er een rechts College is overgebleven. Deze opmerking wens ik niet voor mijn rekening te nemen. Ik stel vast dat er niets verandert aan het overeengekomen programakkoord. Met vreugde heb ik kennis genomen van de opmerkingen van de heer Van Poelgeest dat zijn fractie, die dit programakkoord mede heeft ondertekend, dit vastgelegde beleid zal steunen en aan de bel zal trekken als zij de indruk heeft dat het onvoldoende aan de orde komt. Ik hoop dat de fractie van GroenLinks dat inderdaad doet. Wij hebben er immers belang bij dat de afspraken, die enige jaren geleden zijn gemaakt, volledig kunnen worden uitgevoerd. Daarover zijn wij het volstrekt eens. Eind goed, al goed. Mevr. KALT: Mijnheer de Voorzitter. Het is niet ons programakkoord, dus het maakt ons niet uit welke fracties achter de tafel zijn vertegenwoordigd. Vanuit ons specifieke politieke standpunt letten wij op feiten en de kwaliteit van plannen. Wij stemmen voor een plan als wij het goed vinden en het maakt ons dan niet uit van welke fractie het komt. Op scholen zijn er vaste klaslokalen en leraren die zich verplaatsen. Ik heb begrepen dat wij tot aan de zomer van dit jaar ook op die wijze zullen werken. De commissies blijven bestaan en de wethouders gaan van de ene naar de andere commissie. Dat lijkt mij vervelend voor de wethouders, maar voor de raadsleden en burgers is dat te doen. Na de zomer worden de onderwerpen wellicht in de bestaande commissies van de wethouders `geprakt', wat voor raadsleden praktisch onmogelijk is. Een raadslid moet dan naar vier commissievergaderingen om zijn punten te kunnen bespreken. Op welke wijze wenst het College dat te organiseren en wat zijn de consequenties voor de inspraak van de burgers. Het is immers glashelder dat de inspraak door tijdgebrek wordt verkort. Daarover maakt mijn fractie zich zorgen en ik vraag het College hierover een nadere toelichting te geven. De heer HEMMES: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de fractie van GroenLinks voor de onderhoudende voordracht en de belofte van constructieve kwaliteitsdiscussies en inbreng. Het is te betreuren dat deze fractie de coalitie heeft verlaten en wat ons betreft was het niet nodig geweest. De fractie van D66 is inderdaad voorstander van een sterke burgemeester in de nieuwe constellatie. Deze is er echter nog niet, dus wij vinden de huidige verdeling uitstekend. Het is duidelijk geworden dat niet de fractie van de VVD de GroenLinks-fractie de coalitie heeft binnengesmokkeld. De fractie van GroenLinks deelde mee dat zij de D66-fractie deze coalitie heeft binnengesmokkeld, maar ik dacht dat het omgekeerde het geval was. Ik hoop dat uit de m,moires van wethouder Van der Aa ooit duidelijk wordt hoe de vork in de steel zit. Wellicht moeten wij daarop 50 jaar wachten, maar het zou een tip van de sluier kunnen oplichten. De fracties die op dit moment deel uitmaken van het College zijn eraan gewend nu en dan hun zin n­et te krijgen, dus ik ga ervan uit dat er een vruchtbare en goede samenwerking tot de verkiezingen zal plaatsvinden. De heer GORING: Mijnheer de Voorzitter. Ik breng in de eerste plaats mijn complimenten over aan de fractie van GroenLinks. De heer Houterman heeft in zijn eerste Algemene Beschouwingen tijdens deze bestuursperiode opgemerkt dat hij terugverlangt naar de periode waarin kwalitatief goed oppositie werd gevoerd. Op grond van de inbreng van de heer Van Poelgeest constateer ik dat wij dat mogen verwachten. (Mevr. KALT: Dat vind ik tamelijk beledigend.) (Mevr. VAN OUDENALLEN: Maakt mevr. Kalt ook deel uit van de fractie van GroenLinks?) Het is wel belangrijk de merken uit elkaar te houden. Er is een verschil tussen de fractie van de VVD en de fractie van D66. Het is een klein foutje, maar wordt de heer Van Poelgeest vergeven. Ik breng tevens complimenten over aan de collegepartijen en in het bijzonder aan het College, met name aan de wethouders die extra taken op zich nemen. Zij mogen ervan uitgaan dat wij ons ervan bewust zijn dat bijvoorbeeld wethouder Stadig veel werk erbij krijgt, maar wij zullen het College constructief ondersteunen. (De heer GOEDHART: Betreurt u het niet dat het onderdeel verkeer aan de fractie van de VVD is voorbijgegaan?) Nee. Ik volg de discussie over de portefeuille Verkeer en Vervoer, waaruit blijkt dat de onderdelen die bij wethouder Stadig terechtkomen veel ruimtelijke componenten bevatten. Wethouder Stadig is op de hoogte van alle ins en outs van deze ruimtelijke componenten. Wij moesten in de Commissie voor Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en Grondzaken nogal eens over het onderwerp parkeren spreken, ondanks het feit dat hij het zelf niet wilde. De heer Van Poelgeest is daarvan ongetwijfeld getuige geweest. (De heer GOEDHART: Verwacht u van wethouder Stadig ook dat hij de parkeerproblematiek oplost?) Ik ben onder de indruk van de creativiteit van wethouder Stadig. Ik maak hem reeds drie jaar lang mee als lid van het College en heb er alle vertrouwen in dat het onderdeel parkeren bij hem in goede handen is. Volgens mij kan wethouder Stadig overigens zelf goed inschatten of hij deze last kan dragen, al wordt daaraan in deze discussie voorbijgegaan. Ik heb van hem geen protest gehoord, maar misschien licht hij later een tipje van de sluier op. Ik herhaal dat hij volgens mij mans genoeg is om die afweging zelf te maken. (De heer GOEDHART: U laat het aan wethouder Stadig over en zal hem niet lastig vallen, zoals u dat bij wethouder K"hler heeft gedaan?) Ik weet niet wat de heer Goedhart onder `lastig vallen' verstaat. Hij mag ervan uitgaan dat wij in de afgelopen drie jaar ons werk vanuit een constructieve houding hebben gedaan. Het woord lastig is voor rekening van de heer Goedhart. Ik kan mij voorstellen dat er enige jaloezie is bij de fractie van GroenLinks over de wijze waarop de overgebleven collegepartijen de portefeuilles hebben verdeeld, maar zij waren er wel snel uit. De drie overgebleven collegepartijen geven daarmee aan op welke wijze zij de stad willen besturen, namelijk snel en slagvaardig. (De heer GOEDHART: De fractie van de VVD doet niet veel. De PvdA-fractie doet het werk. Dat is de wijze waarop u de stad wenst te besturen.) Dat is de interpretatie van de heer Goedhart en deze komt voor zijn rekening. (De heer GOEDHART: In verschillende perspublicaties heb ik gelezen dat de fractie van de VVD had ingezet op de portefeuille Sociale Zaken. Volgens mij waren het de woorden van wethouder Dales. Is dat juist? Als dat het geval is, waarom is dat dan niet gebeurd en vindt u dat niet te betreuren?) De VVD-fractie loopt niet weg voor bestuurlijke uitdagingen. Op een bepaald moment kwam de GSD aan de orde en het is bekend dat mijn fractie daarover uitgesproken idee%n heeft. Dat zal de heer Van Poelgeest in de afgelopen drie jaar niet zijn ontgaan. Wij zijn op dat moment niet weggelopen voor die kans en verantwoordelijkheid en hebben duidelijk te kennen gegeven dat wij belangstelling hebben voor de portefeuille Sociale Zaken. De onderhandelingen pakten anders uit, maar ik geef toe dat wij die verantwoordelijkheid best hadden willen dragen. (De heer VAN POELGEEST: Ik stel vast dat daarover op het scherpst van de snede is onderhandeld. U had ingezet op Sociale Zaken. Dat is aan uw neus voorbij gegaan, wat u betreurt. Wat heeft u daarvoor teruggekregen? Wat heeft u de fractie van de PvdA afgenomen, omdat u de portefeuille Sociale Zaken niet kreeg?) De heer Van Poelgeest was er niet bij. (De heer VAN POELGEEST: Daarom vraag ik het.) De heer Van Poelgeest spreekt over onderhandelingen op het scherpst van de snede en het van elkaar afpakken van zaken. Dat is wellicht illustratief voor de wijze waarop hij in de afgelopen drie jaar aan politiek heeft gedaan, maar wij hebben tijdens de onderhandelingen met de collegepartijen een uiterst constructieve houding aangenomen en zijn eruit gekomen. (De heer VAN POELGEEST: Volgens u was het een prettige sfeer, maar wat is er geruild?) (De heer PIERSMA: Het spreekwoord `voor wat, hoort wat' is niet voor iedere millimeter van toepassing, al is dat bij de fractie van GroenLinks wel het geval.) (De heer VAN POELGEEST: Er lijkt mij geen sprake van een millimeter. De VVD-fractie had ingezet op de portefeuille Sociale Zaken. Het is een zware portefeuille en deze fractie wenste een substantieel deel van de verantwoordelijkheid te dragen. Het is wellicht een na<eve vraag, maar ik wil weten wat daarvoor is teruggegeven.) Het voorliggende resultaat is daarvoor in de plaats gekomen. De portefeuilles zijn verdeeld en daaraan heb ik niets toe te voegen. Als de heer Van Poelgeest daarover andere idee%n heeft, verneem ik dat graag. De fractie van GroenLinks heeft opmerkingen gemaakt over de bestuurskracht van mijn fractie. De heer Van Poelgeest spreekt over gebrek aan bestuurskracht, terwijl wij wat naast onze schoenen lopen en van mening zijn dat wij overlopen van bestuurskracht. Wij zijn er trots op dat bijvoorbeeld Frank de Grave en wellicht wethouder mevr. Krikke hogere en andere ambten gaan vervullen, dus van gebrek aan bestuurskracht is absoluut geen sprake. De fractie van GroenLinks gaat nogal ver, want ik heb de ontwikkelingen met betrekking tot de eventuele benoeming van een burgemeester van Nijmegen in de krant gevolgd en het heeft mij in hoge mate verbaasd dat de fractie van GroenLinks, die in ons land qua grootte op de vierde plaats komt, niet bij machte was daarvoor ,,n kandidaat te leveren. Als de fractie van GroenLinks spreekt over gebrek aan bestuurskracht, moet zij bij zichzelf te rade gaan in plaats van ons daarvan te beschuldigen. Een brandende kwestie is de eventuele opvolging van wethouder mevr. Krikke. Ik constateer dat de media daarover nogal wat speculaties doen. De fractie van de VVD heeft daarover helaas nog niet kunnen spreken. De journalist die daarover in de krant schrijft, is geen lid van onze fractie en volgens mij evenmin van onze partij. Ik spreek uit ervaring als ik zeg dat wij voldoende kwalitatief goede kandidaten hebben die wethouder mevr. Krikke kunnen opvolgen op het moment dat dit nodig is. (De heer VAN POELGEEST: Ik begrijp dat u, op het moment dat u erover gaat spreken, er binnen tien minuten uit bent.) Dat is goed mogelijk, want wij zijn snel en slagvaardig. (Mevr. VAN OUDENALLEN: U heeft opgemerkt dat u begrijpt dat er sprake is van jaloezie binnen de fractie van GroenLinks. Kunt u dat toelichten?) De afgelopen drie jaar is gebleken dat het samenwerken met de wethouders en de fractie van GroenLinks moeizaam was. De drie overgebleven collegepartijen zijn bij elkaar geweest om over de portefeuilleverdeling te spreken en waren er snel uit. Dat bedoel ik met slagvaardigheid. Wethouder VAN DER AA: Mijnheer de Voorzitter. Ook ik wijs erop dat het programakkoord hetzelfde is gebleven en dat het het uitgangspunt blijft voor dit College. Ik vind het belangrijk dat alle fracties in de Raad, inclusief de fractie van GroenLinks, een constructieve bijdrage leveren. Het is goed dat zij kritisch en desnoods negatief zijn als zij het niet eens zijn met voorliggende voorstellen, maar zij moeten ook constructief zijn als zij menen dat de voorliggende voorstellen juist zijn. Ik heb reeds opgemerkt dat ook het College dit zal doen. In de eerste termijn heb ik gesproken over de versnippering van de portefeuille van oud-wethouder Grondel en waarom daarvoor is gekozen. Ik ben vergeten mijn waardering uit te spreken voor wethouder Grondel. Op het moment dat hij verantwoordelijk werd voor deze portefeuille, moesten veel zaken, die niet iedereen aanspraken, nog op de rails worden gezet. Ik zal niet ontkennen dat dit ook voor mij gold. Wij moeten constateren dat hij veel projecten van de grond heeft gekregen, waarvan er diverse rijp zijn voor presentatie. Wij waarderen dat en hebben absoluut geen plezier beleefd aan de politieke crisis en het uittreden van de fractie van GroenLinks. Het College gunt dit niemand, zal er geen misbruik van maken en zal de wethouders Grondel en K"hler alle krediet geven die hen toekomt. Uiteindelijk staat het besturen van de stad centraal. De verschillende fracties voeren nu en dan op harde wijze onderhandelingen met elkaar, maar ondanks hun verschillende werkwijze is er sprake van verwantschap. Wij zijn gezamenlijk bezig deze stad zo goed mogelijk te besturen en ik hoop dat wij dat ook dit laatste jaar kunnen blijven doen. Mevr. Van Oudenallen en anderen spraken over de werkbelasting van de wethouder. Bij de commissievergadering is de spreektijd belangrijk. De commissievergadering vormt voor de wethouder een belasting, omdat hij daarbij aanwezig moet zijn. (Mevr. VAN OUDENALLEN: Hoort u wat u zegt?) Ja. (Mevr. VAN OUDENALLEN: Dat is toch schandalig voor de wethouder voor Bestuurlijke Zaken?) Hoezo? Een wethouder kent de dossiers die in de commissievergadering aan de orde komen. Hij is er, in tegenstelling tot raadsleden, reeds maanden of jaren mee bezig en hoeft zich niet uitvoerig voor te bereiden. Het aanwezig zijn tijdens de commissievergadering en het beleid verdedigen kost tijd, want het is een onderdeel van de weekagenda. Als bijvoorbeeld de Commissie voor Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en Grondzaken heeft besloten twee zittingen te houden, kost dat tijd. Als er een onderdeel van een portefeuille bij komt en het blijft bij deze twee dagdelen, neemt dat niet meer tijd in beslag. (Mevr. VAN OUDENALLEN: Dit is voordelig voor de grote fracties die alles in het College hebben uitgedokterd, maar dat geldt echter niet voor de kleine fracties.) Mevr. Van Oudenallen mag niet klagen, want vergeleken met het vorige College waren er volgens mij vier commissiedagdelen meer voor hetzelfde bestuur. Tijdens deze collegeperiode zijn voor het eerst aparte commissies voor de Binnenstad ingesteld en was er een extra wethouder. De inspraak voor de bevolking vermindert niet, al moet deze binnen een kortere tijd plaatsvinden. Het is bekend dat insprekers per onderwerp drie minuten het woord kunnen voeren. Dat is ook mogelijk binnen de resterende commissietijden en zal dus geen grote problemen opleveren. (Mevr. KALT: U heeft in een tussenzinnetje opgemerkt dat het binnen een kortere tijd moet gebeuren.) De inspraaktijd blijft drie minuten. Als er zeventien insprekers zijn, krijgen zij allemaal drie minuten de tijd, wat echter wel inhoudt dat de overige vergadertijd vermindert. (Mevr. KALT: Precies. Wilt u daarmee zeggen dat dat er niet toe doet?) Het democratisch gehalte van deze Raad wordt niet automatisch groter als deze langer spreekt. (Mevr. KALT: Nee, maar dit wordt wel kleiner als hij niets meer mag zeggen.) Als dat het geval was, zou het ernstig worden. Ik stel voor dat mevr. Kalt, zodra zij dit punt bereikt, een seintje geeft. Het is dan immers mogelijk actie te ondernemen. (Mevr. KALT: Akkoord.) (De VOORZITTER: Dat kan niet, want dan mag zij niets meer zeggen.) Zij mag dan schriftelijk een vraag stellen. Verschillende fracties hebben opgemerkt dat wethouder Stadig behoorlijk is belast, wat ik niet zal ontkennen, maar voor de volgende bestuursperiode stel ik sowieso voor met minder wethouders te werken, waaraan de gedachte ten grondslag ligt dat de mate van gedetailleerdheid, waarmee de wethouders de dossiers bestuderen, kan vari%ren. De wethouder kan dit zelf sturen. Daarbij komt dat wethouder Stadig op zijn portefeuille reeds zeven jaar is ingewerkt. Dit is een lange tijd, dus hij kent alle dossiers van voor tot achter. (De heer VAN POELGEEST: Bedoelt u daarmee te zeggen dat wethouder Stadig zich in de afgelopen periode wat heeft verveeld?) (Mevr. VAN OUDENALLEN: Dat heb ik eveneens opgemerkt.) Nee, want hij heeft een brede culturele belangstelling en zal zich daarom geen moment vervelen. Ik durf te wedden dat hij volgend jaar in maart nog steeds niet horizontaal hoeft te worden weggedragen en dat hij dan nog met een brede grijns achter de tafel zit omdat hij het wel degelijk blijkt aan te kunnen. Bovendien is niemand binnen het College van plan de laatste negen maanden uitgebreid nieuw beleid op te zetten. Dat gebeurt immers in eenheden van vier jaar. Ik heb met betrekking tot de portefeuille van oud-wethouder Grondel opgemerkt dat men in feite reeds aan het oogsten is. Het uitgangspunt van de onderhandelingen over de portefeuilleverdeling en de vraag of er een wethouder bij moest, was, dat het niet de bedoeling is nieuwe zaken op te zetten, maar af te ronden tot aan de verkiezingen en de volgende periode voor te bereiden. Volgens de inschatting van het College is dat met deze portefeuilleverdeling wel degelijk mogelijk. (Mevr. KALT: U zegt dat het op dit moment een kwestie is van afronden en geen nieuwe punten meer oppakken, wat ik mij kan voorstellen. Is er een politieke reden voor dat de beleidsnota Openbaar Vervoer die de commissie reeds is gepasseerd, van de agenda is verwijderd?) Voor zover ik dat weet, heeft een van de fracties geconstateerd dat in deze nota een aantal elementen stond dat door de tijd is ingehaald en correctie behoeft. Zij heeft daarom in de commissievergadering gevraagd de behandeling daarvan uit te stellen. Dat is de enige reden. Ik heb overigens niet gezegd dat er geen enkel nieuw punt meer wordt opgenomen. Het bestuur wordt immers iedere dag met nieuwe punten geconfronteerd, wat niet verandert. Ik doelde op beleidszaken voor langere termijn. Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben door de heer Van Poelgeest en anderen op een aantal zaken aangesproken, dus het lijkt mij goed een toelichting te geven. De heer Goring is ingegaan op de Gemeentelijke Sociale Dienst. Ik heb daarin een rol gespeeld en ben naar buiten getreden met de opmerkingen dat er argumenten voor en tegen de overname van de portefeuille Sociale Zaken door de VVD-fractie zouden zijn. De overgebleven drie coalitiepartijen hebben daarover op een normale en rustige wijze gesproken. Wethouder Van der Aa heeft de praktische overwegingen reeds genoemd, maar ik zal deze in het kort herhalen. In de eerste plaats moeten wij ervoor zorgen dat wij de aanwezige kennis optimaal benutten en in de tweede plaats is het onmiskenbaar dat de fractie van de VVD bij de portefeuilleverdeling in 1998 niet keihard heeft ingezet op de GSD. Het zou daarom een vrij forse politieke tournure zijn als deze portefeuille op dit moment wel aan haar zou worden overgedragen, wat mijns inziens op zichzelf een plausibel argument is. Wij waren er snel uit en ik heb geen pijn gehad, wat naar ik meen ook geldt voor de rest van de VVD-fractie. Ik vind dat wij het op deze manier goed hebben opgelost. De verdere verdeling heeft plaatsgevonden op de pragmatische wijze die door de heer Piersma is geschetst. Een aantal grote zaken is verdeeld. De Gemeentelijke Sociale Dienst kwam in handen van de fractie van de PvdA en daarom kwam de Noord-Zuidlijn vrij snel bij de VVD-fractie terecht. Dat dit onderdeel aan mij is toegewezen, vind ik logisch aangezien ik als lid van het bestuurlijk team redelijk thuis ben in dit dossier en daarnaast als wethouder Financi%n te maken met budgetteringen, optel- en aftreksommen enzovoort. De heer Van Poelgeest sprak over de spagaatpositie waarin ik zou terechtkomen, maar hij weet dat ik ook wethouder voor Personeelszaken en Organisatie, Facilitaire Bedrijven, Havens en Sport ben. Op deze gebieden doet zich hetzelfde probleem voortdurend voor, al is het dan op een wat kleinere financi%le schaal. Ik heb echter niet de indruk dat ik daarmee slecht omga en mij in een spagaatpositie bevind. Ik garandeer de heer Van Poelgeest dat het op het gebied van de Noord-Zuidlijn ook goed zal gaan. Volgens mij is het een verstandige keuze geweest van de coalitie de Noord-Zuidlijn aan mij over te dragen, want de wethouder voor Financi%n is qua budgetdiscipline juist het strengst van iedereen en deze eigenschap komt goed van pas tijdens de onderhandelingen over de Noord-Zuidlijn. (De heer VAN POELGEEST: Beschouwt u de opmerkingen van de heer Hooijmaijers dat de Noord-Zuidlijn toch wel drie miljard gulden gaat kosten, als een ondersteuning voor uw beleid?) Over het budget voor de Noord-Zuidlijn is een afspraak gemaakt met de Raad. Het is niet nodig naar de Raad te gaan om meer geld te vragen, zolang wij met dit bedrag toekomen. Het College heeft dat nog niet gedaan, wat betekent dat het nog steeds binnen het budget handelt. De opmerking van de heer Hooijmaijers vat ik op als dat de Noord-Zuidlijn wat de VVD- fractie betreft in de toekomst wellicht dermate belangrijk is voor de stad Amsterdam dat, zelfs als daarmee de beschikbare financi%le kaders moeten worden overschreden, het bespreekbaar is. Daarvan hebben wij kennis genomen en kunnen wij voor de toekomst ermee rekening houden dat het mogelijk de VVD-fractie ons deze steun geeft. Op dit moment is het eenvoudigweg niet aan de orde en daarom beschouw ik de woorden van de heer Hooijmaijers niet als een vorm van ondersteuning van het beleid. Het is de Raad bekend in welke fase van besprekingen en onderhandelingen wij ons bevinden. Het speelt zich af binnen de kaders die met de Raad zijn afgesproken en op dit moment is er geen sprake van een overschrijding van deze kaders. (De heer VAN POELGEEST: Wordt u door dergelijke opmerkingen niet in de wielen gereden tijdens de onderhandelingen? De partijen aan de andere kant van de tafel Ä de aannemers en bouwconsortia Ä drukken nog wat harder door, omdat zij weten dat er in de Raad in ieder geval een fractie is die bereid is wat extra geld te schuiven. Dat kan u toch dwarszitten op het moment dat u de onderhandelingen voert?) Ik heb geen enkele moeite met de opmerkingen van de heer Hooijmaijers. Op dit moment ervaar ik het niet als ondersteuning van het beleid of van mijn positie in de nieuwe rol, want dat is niet nodig, omdat wij momenteel handelen binnen de met de Raad vastgestelde kaders. Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Ik voel mij wat doodgeknuffeld en weet niet of ik dat een fijn gevoel vind. Ik heb gemengde gevoelens. De beleidsterreinen Ruimtelijke Ordening en Verkeer liggen dicht bij elkaar en zijn in allerlei steden in samenhang georganiseerd. Het is interessant op dat gebied een verbreding te kunnen meemaken. Vanuit de portefeuille Grondzaken heb ik inmiddels de nodige parkeergarages mogen realiseren, dus er is een verband. Het is een leuke verbreding van mijn werkveld en het moet volgens mijn inschatting kunnen, want ik heb geprobeerd de oogsttijd te plannen v››r de zomer van dit jaar. Als het vanmiddag goed afloopt met de beleidsovereenkomst volkshuisvesting, zal mij dat lukken. In het najaar kan ik wat minder op de lauweren rusten dan ik had gepland, omdat het onderdeel verkeer erbij komt. Ik geef toe dat het deze maand behoorlijk druk is. Ik zal prioriteiten moeten stellen en ik kom bijvoorbeeld nog niet toe aan de verwarmde bushokjes. Inmiddels hebben wij geconstateerd dat alle zaken zich praktisch laten oplossen. De discipline verkeer is inmiddels in mijn staven ge<ntegreerd. Ik heb een staf stadsdelen, waar het onderdeel verkeer gewoon bij komt. Daarnaast heb ik een staf projecten, waarvoor geldt dat er nog meer aan het onderwerp verkeer zal worden gedaan. De staf RO zal worden omgedoopt in RO en Verkeer. Daar komt een half uur bij, maar volgens ons moet dat kunnen. De portefeuille Verkeer bevat niet de Noord-Zuidlijn en de taxizaken. Dat zijn twee onderdelen die in de afgelopen periode veel tijd hebben gekost. Ik heb alles overwogen, vind het interessant en meen dat het mogelijk is, wat niet wegneemt dat ik wat minder rust krijg dan ik had gehoopt. Mijn commissie vergaderde op woensdagmiddag en reserveerde de woensdagavond voor een avondvergadering, waarvan regelmatig gebruik werd gemaakt. Als bij de vergadering van de Commissie voor Verkeer enz. de beperkte portefeuille Verkeer daarbij komt, zal het waarschijnlijk vaker voorkomen dat er op woensdagavond wordt vergaderd. Mevr. Van Oudenallen kan er dan ook eens bij zijn om haar eenmansfractie te vertegenwoordigen. Dit zal slechts in haar voordeel werken. (Mevr. VAN OUDENALLEN: Dat is een valse opmerking, want er zit altijd iemand van ons in de zaal.) Ik heb slechts opgemerkt dat het in het voordeel van de fractie van Mokum Mobiel is, omdat mevr. Van Oudenallen er dan bij kan zijn. Ik ben overwegend positief, maar geef toe dat ik het een mistroostig vooruitzicht vind dat ik parkeerplaatsen moet tellen. Als de raadsleden mij helpen door daarover niet veelvuldig te spreken, zal het wel lukken. Wethouder mevr. BRUINES: Mijnheer de Voorzitter. De heer Goedhart heeft gevraagd op welke wijze ik met de taxi's wens om te gaan. Mijns inziens heeft de Raad daarover vrij heldere opvattingen, die deze aan het College heeft kenbaar gemaakt. Vanzelfsprekend zal ik naar beste vermogen en met grote inzet ermee verder gaan. Wij zullen er absoluut nog over spreken. Ik vind het wat flauw dat hij een relatie met de portefeuille Kunst legt en had eerder van hem verwacht dat hij over creativiteit zou spreken. Uiteindelijk is dat voor alle dossiers en portefeuilles, en wellicht zelfs voor het hele leven, van groot belang. Voor de portefeuille van voormalig wethouder Grondel geldt inderdaad dat er een aantal prachtige projecten komt en er is reeds eerder gezegd dat hem alle lof toekomt. Daarnaast zijn er nog veel lopende zaken, dus ik zal mij absoluut niet vervelen. Ik ben gelukkig en tevreden met deze toevoeging. De Burgemeester draagt het presidium over aan wethouder Van der Aa. De BURGEMEESTER: Mijnheer de Voorzitter. Mevr. Kalt heeft mij een vraag gesteld over de verdeling van de commissies. Met de Commissie voor de Werkwijze is daarover gesproken. Het College stelt voor tot de zomer 2001 de huidige situatie te handhaven en daarna verder te gaan met de bekende structuur. De commissies zijn aan wethouders gekoppeld. Wij hebben afgesproken dat daarover eerst met de fracties zal worden gesproken om daarna in de volgende vergadering besluiten te kunnen nemen. De Burgemeester neemt het presidium weer op zich. De interpellatie wordt gesloten. 11 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 24 mei 2001 inzake de hoofdlijnen voor externe verzelfstandiging van het Gemeentevervoerbedrijf (Gemeenteblad afd. 1, nr. 336). Mevr. CODRINGTON: Mijnheer de Voorzitter. De hoofdlijnen over de externe verzelfstandiging van het GVB komen in het najaar van 2001 opnieuw in de Raad aan de orde en de fracties zal worden gevraagd daarover een definitief besluit te nemen. Drie maanden geleden hebben wij de hoofdlijnennotitie vastgesteld. De bedoeling van deze onhandige tussenvorm is dat er door middel van een contract een afstand zou worden gecre%erd tussen de gemeente en het GVB. De interne gezondmaking was belangrijk, evenals het meer zakelijk functioneren van het bedrijf. Ik doel bijvoorbeeld op de arbeidsomstandigheden en dienstverlening in de vorm van openbaar vervoer. Voor ons ligt de hoofdlijnennotitie en aan de Raad wordt gevraagd met 23 voorstellen in te stemmen. De vraag is in te stemmen met tien voorstellen op het gebied van opdrachtgeverschap en met vier voorstellen over de ontvlechting, personeelszaken, financi%n, de concessie en de juridische structuur. Voor ons ligt een voordracht waaruit onder andere blijkt dat in het najaar 2001 een verdere uitwerking van de belangrijkste onderdelen van de hoofdlijnennotitie volgt. Het eerste punt dat ik aan de orde stel, heeft vooral betrekking op de zakelijkheid en de ontvlechting tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer. Het College geeft in dit stuk aan dat door de opdrachtgever door middel van een programma van eisen zal worden vastgesteld welke diensten het GVB moet leveren op het gebied van openbaar vervoer. Het College geeft aan dat het functioneel en op hoofdlijnen wil aansturen. Als dat inhoudt dat wij slechts op hoofdlijnen gaan vaststellen wat het openbaar vervoer voor de reizigers moet gaan betekenen, kan het College niet hard maken dat het zich niet wil bezighouden met de kleine onderdelen van het bedrijf. Dat is immers afgelopen als wij het programma van eisen hebben vastgesteld. Mijn fractie vraagt dan ook zorgvuldig en concreet te formuleren wat in het programma van eisen zal worden opgenomen. Voor de reizigers zou deze operatie tevens inhouden dat er sprake is van betere dienstverlening en kwaliteit. Bij de besluitvorming merkt het College op dat het dat op dit moment nog niet kan garanderen, maar dat dit bij de uitwerking van de hoofdlijnennotitie aan de orde komt. Over het derde punt, dat betrekking heeft op personeel, heeft het College ook bij de vorige raadsbesluiten opgemerkt dat er een stevig sociaal plan komt met zo veel mogelijk waarborgen van sociale en rechtspositionele zaken, wat bijvoorbeeld inhoudt dat er geen gedwongen ontslagen zullen zijn. Het College heeft dergelijke zaken vastgelegd, die naar de mening van het College terugkomen bij de definitieve uitwerking van de hoofdlijnennotitie. Daarbij komt dat er op dit moment onderhandelingen worden gevoerd. Mijn fractie constateert dat er op tal van punten met betrekking tot de interne verzelfstandiging een aantal elementen zit waarin ongeveer een jaar geleden het College geen brood zag. Het is bekend dat mijn fractie bezwaar maakt tegen dit principebesluit en heeft tegengestemd. Zij vraagt zich nog steeds af of marktwerking in het openbaar vervoer, zonder een stevige overheidsbemoeienis, kwaliteit voor de reizigers betekent. Mijn fractie is daarvan nog niet overtuigd. Op het moment dat de Wet personenvervoer in 2004 wordt ge%valueerd, zal mijn fractie, als zij tot andere conclusies komt, de kans grijpen het Rijk Ä de gemeente Amsterdam kan immers geen invloed uitoefenen op de wetgeving Ä daarop aan te spreken. Mijn fractie zal de stappen, die het College tot deze externe verzelfstandiging zet, kritisch volgen. Het College doet er goed aan voor, tijdens en/of na de evaluatie een pas op de plaats te maken en een ijkpunt in te bouwen om na te gaan of het op het goede spoor zit. Het is vooral belangrijk na te gaan of het haalbaar is in het jaar 2006. Er worden in de voordracht tien voorstellen gedaan voor het opdrachtgeverschap. Drie voorstellen zijn essentieel, van politieke aard en staan sterk in verband met de toekomst van het GVB, de positie van de reizigers en het personeel. Deze zijn nog niet uitgewerkt en komen grotendeels volgens het College in september van dit jaar aan de orde. Ook het programma van eisen moet nog worden vastgesteld. Daarnaast moeten er meetbare en controleerbare afspraken worden gemaakt met de OR om te komen tot marktconforme afspraken. Dit loopt en mijns inziens worden ook daarover in september van dit jaar definitieve besluiten genomen. Als er sprake is van marktwerking en andere bedrijven op de lijn van het GVB gaan rijden, blijft het materiaal en de infrastructuur eigendom van de gemeente Amsterdam. Het gaat bovendien terug naar de gemeente. Bij de bespreking van de vorige raadsvoordrachten hebben wij daarvoor aandacht gevraagd en het verheugt ons dat het College deze passage heeft opgenomen. Het derde punt heeft betrekking op de personele zaken. Op dit moment vinden er onderhandelingen plaats die moeten leiden tot een cao voor het GVB. In deze raadsvoordracht staat dat het vanwege de tijdsdruk niet mogelijk is na te denken over en stappen te zetten met het doel tot een landelijke cao stadsvervoer te komen. Dit is echter belangrijk om concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegen te gaan. Wij dienen daarom een motie in waarin wij het College vragen zich actief in te zetten met het doel tot een cao stadsvervoer te komen. Ook diverse andere steden hebben aangegeven dat zij dat graag willen en het personeel van het GVB heeft te kennen gegeven dat het bereid is daaraan mee te werken. (Mevr. VAN DER LINDEN: In de voordracht is eveneens vermeld dat het College de intentie heeft de cao die op dit moment wordt opgesteld, over te laten gaan in de eventuele cao stadsvervoer. Is dat voor uw fractie niet voldoende?) Ik vraag het College dat concreter te formuleren. Op blz. 2184 staat dat het College zegt dat het maatgevend zou kunnen zijn voor de toekomst. Ik vraag het College zich actief in te zetten om dat voor elkaar te krijgen. Het kan niet de bedoeling zijn dat in 2006, als wij inderdaad op het net moeten concurreren, op arbeidsvoorwaarden wordt geconcurreerd. (Mevr. VAN DER LINDEN: Ik lees dat het College de intentie heeft het over te laten gaan.) Voor mij is dit niet voldoende, want anders had ik deze motie niet ingediend. De motie wordt overigens ondersteund door een aantal andere fracties in deze Raad. Tijdens de laatste twee commissievergaderingen heeft de wethouder een goede inzet getoond. Zij heeft deze vergaderingen goed voorbereid en onze vragen goed beantwoord. Mijn fractie heeft gevraagd wat de operatie zal kosten en het College heeft geantwoord dat er voor dit proces een bedrag van vijf miljoen gulden aan organisatiekosten wordt besteed. Het College begrijpt dat onze vraag daarmee niet is beantwoord en stelt ons teleur. Het komt pas op de financi%n terug als de hoofdlijnennotitie en vooral het definitieve besluit over de externe verzelfstandiging aan de orde is. Wij bevinden ons op dat moment in de eindfase van het proces en ik betreur het dat het College dat laat liggen. Ik roep het Arbo-dossier in herinnering, dat twee maanden geleden door de Raad is besproken. Hebben wij daarvan niet geleerd dat bij een verzelfstandiging, een fusie of een privatisering gedurende het gehele proces met kostenoverzichten moet worden gewerkt? De Raad heeft dit afgesproken. Daarbij komt dat de juridische begeleiding scherp zal worden aangegeven. In deze voordracht komen deze elementen niet aan de orde. Samen met mevr. Maij heb ik daarom een motie voorbereid met de vraag vooral het financi%le kader van deze operatie helder weer te geven, wat vooral belangrijk is in de volgende fasen, wanneer wij afwegingen maken, wij ons afvragen of wij op de goede weg zijn en wij het bedrag dat er voor staat daadwerkelijk aan deze operatie willen besteden. Op blz. 2172 en 2185 komt de concessie aan de orde. Tot mijn verbazing vernam ik vanmiddag in Het Lunchnieuws van Het Parool dat de fractie van de PvdA met een motie komt. Met het bedrijf en de bonden is de afspraak gemaakt te komen tot kostendaling en een marktconform niveau. Daar zou tegenover staan dat in 2006 ,,n concessie wordt afgegeven waardoor het personeel en andere zaken niet worden opgeknipt. Dit is geen letterlijk citaat, maar ik vraag mij af wat de fractie van de PvdA daarmee beoogt. Zij zou daarmee een belangrijk onderdeel uit deze voordracht verwijderen. Verleden week donderdag, 31 mei 2001, heeft de heer Halbertsma in zijn bijdrage opgemerkt dat zijn fractie de belangen van de reizigers voorop stelt, maar ik neem aan dat het niet zijn bedoeling is de belangen van het personeel te vergeten. Ik wacht de reactie van de fractie van de PvdA af en zie de motie tegemoet. Voor mijn fractie is dit een belangrijk punt, omdat er momenteel rust is binnen het GVB. Het personeel staat niet meer met de rug naar de directie en er wordt op een goede manier onderhandeld en meegewerkt om te komen tot goede, marktconforme afspraken. Ik spreek niet over de juridische structuur, maar ben benieuwd naar de reactie van het College over de voorliggende voorstellen op dat gebied. De wethouder heeft in de commissievergadering van vorige week een peptalk gehouden. Zij heeft ons gevraagd op te houden met het leggen van relaties en het maken van vergelijkingen met UPC, de NS en de werkwijze in Amerika en Engeland. Het was een stevig pleidooi. Ik zal deze vergelijkingen niet maken en mijn fractie zal het College volgen. De wethouder beweerde tijdens deze commissievergadering dat deze vergelijkingen niet opgaan, omdat dit proces van externe verzelfstandiging anders zal verlopen. Het College heeft de fractie van GroenLinks aangesproken op haar bestuurlijke wijsheid en heeft ons gevraagd met deze hoofdlijnennotitie in te stemmen. Deze heeft namelijk betrekking op verkenningen van een hoofdweg. Wij zijn samen met de wethouder deze weg opgegaan, zij heeft mijn bijdrage gevolgd en ik wacht haar reactie af op de motie over de financi%n en de cao stadsvervoer. In tweede termijn kom ik daarop terug. Op dit moment ben ik van mening dat het instemmen geen probleem is, omdat de definitieve uitwerking van de hoofdlijnennotitie pas in september van dit jaar aan de orde komt. Op dat moment beslist mijn fractie of zij er al dan niet voor stemt. De VOORZITTER deelt mede dat is ingekomen: 13? Motie van 6 juni 2001 van de raadsleden mevr. Codrington, mevr. Maij en mevr. Alberts inzake een landelijk cao voor het stadsvervoer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 392). De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. Mevr. MAIJ: Mijnheer de Voorzitter. Op dit moment behandelen wij slechts de hoofdlijnen en pas in het najaar 2001 neemt de Gemeenteraad een definitief besluit over de externe verzelfstandiging van het GVB. De vraag is of de fractie van het CDA voorstander of tegenstander is van deze externe verzelfstandiging. Zij is op dit moment bezorgd en kritisch. In principe is zij geen tegenstander van een externe verzelfstandiging, maar zij vindt dat er goede afspraken moeten worden gemaakt over de vorm. De algemene vraag die overblijft is of de kwaliteit van het openbaar vervoer in Amsterdam voor de reizigers, de werknemers en het bedrijf verbetert door de externe verzelfstandiging. Het College heeft deze vraag als volgt beantwoord: "Er worden geen garanties gegeven, maar in ieder geval wel de zekerheid van een uiterste inspanning dat de kostprijs van het GVB omlaag gaat. Anders staat immers op termijn de toekomst van het bedrijf op het spel. Een lagere kostprijs biedt wat ruimte voor verbetering in het aanbod voor zowel de klant als de werknemer en het bedrijf, bijvoorbeeld op het gebied van service, reinheid en veiligheid. De reizigers zullen zijn vertegenwoordigd in een nog op te richten reizigersadviesraad. Dat zal de kwaliteit ten goede komen en wordt bovendien door de Wet personenvervoer 2000 voorgeschreven". Het College stelt dat een lagere kostprijs ruimte biedt voor verbetering. Wij vragen ons echter af of deze kan worden gegarandeerd en tegen welke figuurlijke prijs dat eventueel mogelijk is. De kosten van het verzelfstandigingsproces worden op dit moment op vijf miljoen gulden geraamd, maar die voor de externe verzelfstandiging van het GVB zelf Ä zoals het eigen vermogen, het sociaal plan en dergelijke Ä zijn nog niet geraamd. De uiteindelijke kostprijs is nog niet gegeven en daarom kan geen antwoord worden gegeven op de vraag of de kwaliteit daadwerkelijk zal verbeteren. Het verwachte resultaat zal onzes inziens op korte termijn zelfs negatief zijn. Ik maak toch een vergelijking met UPC en de NS en constateer dat het resultaat van de financi%le investering in meer marktwerking pas na tien jaar zichtbaar wordt. Samen met de fractie van GroenLinks dienen wij hierover een motie in. Het tweede hoofdpunt dat voor mijn fractie van groot belang is, is de scheiding van het opdrachtgever- en opdrachtnemerschap. Het College merkt op dat externe verzelfstandiging leidt tot grotere transparantie, waardoor het bedrijf beter aanspreekbaar wordt op het geleverde product. Het leidt tot een duidelijke scheiding van verantwoordelijkheden van de gemeente en het bedrijf, waardoor het beter in staat zal zijn bedrijfsmatig te werken. Is dat inderdaad het geval? Is dat momenteel dan niet het geval? Vindt het College het beleid van het GVB op dit moment niet transparant? Dat zou wel het geval moeten zijn, want de nieuwe wethouder voor Verkeer Ä wij feliciteren wethouder Stadig Ä is opdrachtgever en de wethouder voor Nutsbedrijven is opdrachtnemer. In het geval van verzelfstandiging zal er sprake zijn van een duidelijke scheiding van verantwoordelijkheden. Als wij dit voorstel aannemen, blijft de gemeente bijvoorbeeld voor 100 procent aandeelhouder van de NV GVB, wat feitelijk betekent dat de Gemeente Amsterdam enerzijds opdrachtgever is, want zij verstrekt subsidie, en anderzijds opdrachtnemer en subsidieontvanger is, omdat zij voor 100 procent aandeelhouder is. Toch is er slechts ,,n wethouder voor Verkeer. Wij vinden het een goede zaak dat de gemeente jaarlijks de kwaliteit en de kwantiteit in een programma van eisen opneemt en dus formuleert waaraan het openbaar vervoer moet voldoen op het gebied van bereikbaarheid, leefbaarheid en de sociale functie. De vraag is echter waarom een beperkt aantal strategische directiebeslissingen de goedkeuring moet hebben van de algemene vergadering van aandeelhouders. Wij zijn er voorstander van dat zo veel mogelijk punten die onder het opdrachtgeverschap vallen, waaronder de strategische punten, in een programma van eisen worden opgenomen. Ik dien daarom namens mijn fractie een motie in. Het College stelt dat het voor werknemers aantrekkelijk is voor een bedrijf te werken dat goed functioneert. Mevr. Codrington is daarop reeds ingegaan. Vanzelfsprekend is dat belangrijk, maar het is belangrijker dat er een goede cao komt. Werknemers werken immers het prettigst als zij weten dat er goede afspraken zijn gemaakt. Wij hebben daarom samen met de fractie van GroenLinks een motie ingediend over de cao stadsvervoer. De bus, de tram en de metro zullen wel onder het GVB vallen, maar dat geldt niet voor de Noord-Zuidlijn. Volgens ons is dat in strijd met eerdere besluiten die door de Raad zijn genomen. Graag verneem ik van de wethouder wat zij ervan vindt de Noord-Zuidlijn in ,,n concessie mee te nemen. De VOORZITTER deelt mede dat zijn ingekomen: 14? Motie van 6 juni 2001 van de raadsleden mevr. Maij en mevr. Codrington inzake een overzicht van de kosten van het verzelfstandigingsproces (Gemeenteblad afd. 1, nr. 393). 15? Motie van 6 juni 2001 van het raadslid mevr. Maij inzake een duidelijke scheiding tussen opdrachtgever- en opdrachtnemerschap (Gemeenteblad afd. 1, nr. 394). De moties worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer HEMMES: Mijnheer de Voorzitter. Wij spreken zeer terecht niet voor het eerst over dit onderwerp. In commissievergaderingen, extra commissievergaderingen en raadsvergaderingen komt de verzelfstandiging van het GVB regelmatig en uitgebreid aan de orde. In een eerder stadium hebben wij reeds aangegeven dat wij onverkort achter het principe staan. Volgens ons is dat de enige mogelijkheid voor het Amsterdamse GVB om te overleven. Overdracht van portefeuilles levert over het algemeen enige vertraging op, maar met dit ingewikkelde dossier is gebleken dat dat niet tot schade hoeft te leiden. Ik spreek nog steeds over de commissie- Guusje. Ik weet niet wat het verschil is, want anderen spreken over de commissie-K"hler en de commissie-Grondel. Het is het verschil tussen dames en heren, maar mogelijk zorgt dit dossier ervoor dat wij binnenkort spreken over de commissie-Bea. In de praktijk zal blijken hoe lang wij nog spreken over de commissie-K"hler en -Grondel. Ik breng complimenten over aan de wethouder omdat er met betrekking tot dit dossier nauwelijks vertraging is opgetreden. Mijn fractie complimenteert ook het GVB. Het is van een wat weerbarstige dienst veranderd in een bedrijf waarvan de directie, de OR en het personeel toont dat er sprake is van realiteitszin en bereidheid tot samenwerking. Mevr. Codrington heeft reeds opgemerkt dat men niet meer met de rug naar elkaar toe staat, maar met het gezicht tegenover elkaar. Dat is belangrijk voor deze zaak. In de voordracht komt de cultuur niet duidelijk aan de orde. Mijn fractie vindt de cultuur belangrijk, want dat is als het ware de leidraad. De kwaliteit van de cultuur is verantwoordelijk voor het functioneren van de organisatie. Ik breng Openbare Werken en de Politie in herinnering, waarbij het afhankelijk was van de cultuur of zaken al dan niet veranderden. Een bedrijf kiest niet voor een cultuur. De cultuur is te veranderen, maar dat is een niet geringe opgave. De cultuur is echter van doorslaggevend belang voor het succes. Mijn fractie merkt nogmaals op dat de cultuurverandering waarschijnlijk een van de belangrijkste onderdelen is van het verzelfstandigingsproces. Als wij vertrouwen willen oogsten, moeten wij tevens vertrouwen zaaien. Het is niet mogelijk slechts eisen te stellen. (Mevr. CODRINGTON: U spreekt woorden van lof over de directie, maar ik neem aan dat u de reacties van het College, het review van 1997 en 2001 op het review heeft gelezen. Deze liegen er niet om. Daarin staat duidelijk dat veel plannen niet zijn gerealiseerd en dat er sprake is van een weerbarstige organisatiecultuur. Daarnaast leverde het College nogal wat kritiek op de kwaliteit van het management. Wat is ervan de reden dat u beweert dat het fantastisch verloopt?) Ik zeg niet dat het fantastisch verloopt, maar heb aangegeven dat men momenteel met het gezicht tegenover elkaar staat in plaats van met de rug naar elkaar toe en dat dat belangrijk is. Dat heeft mevr. Codrington overigens zelf ook opgemerkt. (Mevr. CODRINGTON: Ik spreek vooral over het review en de reactie van het College.) Ik spreek over het bedrijf, de OR en het personeel. Zij hebben aangegeven dat er wel degelijk sprake is van realiteitszin. Onzes inziens is dit een positief signaal, want daardoor is het voor het GVB mogelijk te overleven en als een sterke organisatie verder te gaan. Wij wensen alle aandacht op de cultuurverandering te richten en menen een enorme sprong voorwaarts te hebben gedaan, als niet alleen door de directie maar ook vanuit de organisatie zelf wordt aangegeven dat men zich volledig wil inzetten om te komen tot marktconform werken en men tegelijkertijd dermate realistisch is dat er nieuwe afspraken zullen worden gemaakt op het moment dat blijkt dat het niet haalbaar is. Wij menen Ä en hopen Ä dat dit voor het GVB veel mogelijkheden biedt de concessie te behalen. Ook al gaan wij met een ongedeelde concessie door, dan is het niet zeker dat het GVB daarop recht heeft. Naar onze mening is het belangrijk dat er de komende vier jaar geen in- of externe oorlog ontstaat. Het bedrijf moet aan de slag kunnen gaan en men moet positief tegenover elkaar staan met het doel het GVB voor Amsterdam te behouden. Daarnaast zijn de afspraken belangrijk, die uitgebreid in de voordracht staan en in de commissievergaderingen aan de orde zijn geweest. Wij vragen ons af of de wethouder zich bewust is van de relatie tussen de cultuur en de kwaliteit van de organisatie en of zij idee%n heeft over de uitwerking daarvan. Het lijkt ons te eenvoudig om te zeggen dat men het zelf kan regelen. Dat is gebleken bij de Politie, Openbare Werken en zal waarschijnlijk ook bij de GSD blijken. Wij ontvangen graag een antwoord op deze vraag, want dat beschouwen wij als de sleutel van datgene wat wij gezamenlijk willen bereiken. Mevr. ALBERTS: Mijnheer de Voorzitter. In de commissievergadering hebben wij de hoofdlijnen van de externe verzelfstandiging besproken en de wethouder heeft op dat moment een korte uiteenzetting gegeven, waaruit bleek dat wij deze verzelfstandiging niet mogen vergelijken met het proces van de NS. Mevr. Codrington heeft daaraan reeds gerefereerd. De wethouder heeft opgemerkt dat er drie belangrijke verschillen zijn, namelijk de NS zijn geprivatiseerd met het doel naar de beurs te gaan, de tarieven worden door de NS zelf vastgesteld en er is geprivatiseerd zonder enige kennis van zaken. De wethouder heeft haar boodschap ge%indigd met de zin: "Het is aan de bestuurlijke wijsheid van de Raad met deze tussenstap in te stemmen". Zij heeft ons nogmaals op het hart gedrukt dat er in Amsterdam geen sprake is van privatisering, maar van externe verzelfstandiging. De wethouder heeft meegedeeld dat bij de NS is geprivatiseerd zonder kennis van zaken. Deze opmerking impliceert dat wij wel kennis van zaken hebben. Uit de voordracht blijkt dat de externe verzelfstandiging reeds aanzienlijk is afgezwakt, want het geclausuleerde eigendom en de invloed van de gemeente bij cruciale beslissingen is inmiddels ingevoegd. Van de oorspronkelijke opzet is daardoor niets overgebleven. Ik vraag mij af waarom er met alle huidige kennis van zaken niet wordt voorgesteld over te gaan tot interne verzelfstandiging. Tot op dit moment heb ik er voortdurend op gewezen dat externe verzelfstandiging uiteindelijk de deur opent voor privatisering. Ik vraag de wethouder voor eens en altijd uit te leggen dat dit niet het geval zal zijn. Kan zij garanderen dat de aandelen van het GVB niet zullen of kunnen worden verkocht? De wethouder laat het aan de bestuurlijke wijsheid van de Raad over met deze tussenstap in te stemmen. Wat is de mening van de wethouder? Wellicht legt zij de verantwoordelijkheid daarmee buiten het College of zichzelf. Het woord tussenstap in deze zin is interessant. Een tussenstap naar? Krijg ik dan toch gelijk? Is externe verzelfstandiging een stap op weg naar privatisering? Het uiteindelijke standpunt van de fractie van de SP zal duidelijk zijn en ik nodig de voorstanders uit zich bij ons aan te sluiten. Interne verzelfstandiging is meer dan voldoende. Als men toch Ä tegen beter weten in Ä wenst vast te houden aan deze al dan niet afgezwakte externe verzelfstandiging, dan steunen wij de cao stadsvervoer. Eveneens geldt dit voor het ondeelbaar houden van de concessie na de Noord-Zuidlijn, alleen als die er niet komt. Ik merk wellicht ten overvloede op dat openbaar vervoer een nutsvoorziening is. Wij zullen ons verzetten tegen alle zaken die dat ondermijnen. De heer HALBERTSMA: Mijnheer de Voorzitter. Veel raadsleden vragen zich af waarom wij nogmaals over het GVB spreken. Het is inderdaad een lange marsroute. Anderhalf jaar geleden hebben wij met kennis van zaken het principebesluit genomen het proces in te zetten tot verzelfstandiging van het GVB. Ik heb op dat moment meegedeeld dat mijn fractie zich daarin kon vinden, maar dat er nog ontzettend veel zaken moeten worden uitgewerkt. Mijn fractie heeft destijds te kennen gegeven dat zij deze uitwerkingen op een zestal criteria zal toetsen. Het betreft de klant, de vraag waarop de verzelfstandiging betrekking heeft, de invloed op de ondernemerstrategie, het financieel kader, het sociaal contract en de rolscheiding eigenaar en opdrachtgever. Aan de hand van deze criteria zal ik vandaag de derde stap, de hoofdlijnennotitie, beoordelen. Ik plaats daarbij de kanttekening dat het proces dermate ver is gevorderd dat mijn fractie meent dat het nodig is haar beoordeling van het geheel aan te scherpen. In de eerste commissievergadering over dit onderwerp heb ik ik reeds opgemerkt dat mijn fractie heeft besloten zich vanaf heden nog meer in de rol van de opdrachtgever en de reiziger te verplaatsen. In de eerste plaats zal zij alle voorstellen toetsen aan het criterium de reiziger beter openbaar vervoer te bieden. Daar is het immers om begonnen. De voorliggende voorstellen tonen duidelijk aan Ä al moeten deze nog worden gerealiseerd Ä dat er door de verzelfstandiging van het GVB een significante verbetering van het openbaar vervoer zal zijn in het belang van de reiziger. Er wordt onder andere gesproken over een efficiencyvoordeel van 86 miljoen gulden. Wij moeten beseffen dat de kostenvoordelen, als daarvan daadwerkelijk sprake is, kunnen worden teruggeploegd in de onderneming door meer en beter openbaar vervoer aan te bieden. Wij hebben ons vele malen afgevraagd Ä en dat zijn onze twee andere criteria Ä waarop de verzelfstandiging betrekking heeft en wat de invloed op de ondernemerstrategie zou moeten zijn. Dat hebben wij ons vanaf het begin afgevraagd, omdat de fractie van de PvdA met alle mogelijke middelen wil voorkomen dat wij in plaats van een gemeentelijke dienst, een klassiek monopolistisch bedrijf krijgen dat in staat zal zijn het aanbod van openbaarvervoerdiensten te verschralen. Bij de bespreking van de uitgangspunten zijn wij daarop uitvoerig ingegaan en wij prijzen ons gelukkig dat onze voorstellen met betrekking tot deze punten in de nieuwe voordracht zijn verwerkt. De wethouder heeft ons uitgedaagd toch een vergelijking met de NS te maken. De gebeurtenissen die bij de NS hebben plaatsgevonden en datgene wat in de afgelopen weken erover is beweerd, geeft ons een steuntje in de rug voor wat betreft de juistheid van de voorliggende voorstellen. Minister Netelenbos plaatst vraagtekens bij het aan de NS overlaten van beslissingen over de infrastructuur en het materieel. Wij prijzen ons gelukkig dat wij deze beslissingen zelf kunnen blijven nemen en dat wij noodzakelijke investeringen voor materieel en infrastructuur niet uitstellen. Dankzij het feit dat wij dat zelf in de hand houden, hebben wij het afgelopen jaar besloten meer dan een miljard gulden aan het openbaar vervoer te besteden. Hetzelfde geldt voor de strategisch controle. (Mevr. MAIJ: De wethouder heeft gelijk dat het belangrijk is geen irre%le vergelijkingen te maken. Juist de infrastructuur bepaalt het verschil tussen privatisering en verzelfstandiging. Deze blijft in dit geval eigendom van de gemeente.) Ik wens het economisch woordenboek er niet bij te pakken. Het verschil is mijns inziens gelegen in de vraag of de overheid de aandelen al dan niet verkoopt. Wij hebben niet gewenst de strategische controle over het bedrijf geheel op te geven en hebben er voortdurend op aangedrongen de aandelen niet te verkopen. Het is namelijk belangrijk een stok achter de deur te houden voor het geval dat dat nodig is. Het is immers mogelijk dat er geen concurrentie is. Ik doel op de situatie in Groningen waar het vervoerbedrijf wel is geprivatiseerd, de gemeente als opdrachtgever werd geconfronteerd met ,,n aanbieder en daardoor geen kant meer op kon. Dat hebben wij niet gewild en n­et om ons in de toekomst met de bedrijfsvoering te bemoeien, want daarin moeten wij de grootste terughoudendheid betrachten om in het geval dat dit nodig is, nog een weg terug te hebben. (Mevr. CODRINGTON: U bent wat dat betreft tevreden, maar geldt dat ook voor de invulling, de functie en de statuten. De Gemeente zal de raad van commissarissen benoemen, maar meent dat men rekening moet houden met het gemeentebelang en haar imago. Er is niets vermeld over het bedrijfsbelang en winstmaximalisatie. Bent u daarover tevreden?) Ik laat mij niet te veel afleiden door de vraag op welke wijze wij de strategische controle vorm willen geven. Dat is behoorlijk gecompliceerd en dient onzes inziens in eerste instantie tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders aan de orde te komen en is dit niet de rol van de commissarissen. In de wet staat immers dat de commissarissen in de eerste plaats, zo niet volledig, de belangen van de onderneming moeten dienen. Desalniettemin menen wij het verstandig dat wij op voorhand hebben besloten de benoeming van de commissarissen in eigen hand te houden, want zodoende kunnen wij strategische invloed uitoefenen op het moment dat dit nodig is. Het vierde criterium betreft het financi%le kader. Ik sluit mij gedeeltelijk aan bij de woorden van de fracties van het CDA en GroenLinks, maar de vergelijking met UPC gaat naar mijn mening niet op. Bij de afspraken staat duidelijk dat wij daarover nader moeten worden ge<nformeerd. Tijdens de commissievergadering heb ik reeds gevraagd een beginbalans Ä winst- en verliesrekening Ä op te stellen, zodat wij kunnen beoordelen wat het vermogen is. De wethouder heeft destijds opgemerkt dat het mee zal vallen, omdat alle bezittingen in de aparte Activa B.V. blijven. Toch ben ik het ermee eens dat het belangrijk is dat te kwantificeren, voordat wij het definitieve besluit nemen. Het vijfde criterium betreft de overeenkomst met het personeel. Het afgelopen jaar is vooral op dat terrein veel gebeurd. Wij zijn de bonden, de OR en het personeel erkentelijk voor het getoonde inlevingsvermogen en de flexibiliteit. Uiteindelijk hebben zij de ogen willen openen voor het feit dat de nieuwe Wet personenvervoer in werking treedt. Wij hebben indirect kennis genomen van de eerste resultaten van het overleg. Enerzijds zijn wij van mening dat dat goed verloopt, maar anderzijds maken wij ons zorgen over het feit dat er weinig perspectief is voor de medewerkers op het moment dat het GVB beter zal gaan functioneren. Het laatste mogen wij op grond van het businessplan verwachten. (Wethouder DALES: Wat bedoelt u met uw opmerking dat er weinig perspectief is voor de medewerkers op het moment dat het businessplan in werking treedt?) Ik doel op het vooruitzicht dat het in de toekomst beter zal zijn. De reiziger ondervindt voordeel van de besparing, omdat er bijvoorbeeld meer bussen of betere trams komen. Voor het personeel verandert er voorlopig niets, maar zij worden wel geacht effici%nter en beter te werken. Dit punt dient in de eerste plaats door de bonden aan de orde te worden gesteld, maar het valt ons op dit moment op. (Wethouder DALES: Het perspectief is primair dat het GVB in een positie terecht komt waarin het als het ware organisch in de concessie groeit. Het perspectief is de toekomst die wij het bedrijf bieden, dat het op concurrerende wijze tegen andere ge<nteresseerden kan opboksen en ervoor te zorgen dat het de concessie krijgt. Dat is voor het personeel van het GVB toch het belangrijkst?) Is wethouder Dales het met mij eens dat het enige perspectief is dat het werknemerschap bij het GVB niet verloren gaat en dat het GVB de concessie niet verliest? Vindt hij dat niet negatief? Vindt de wethouder niet dat er weinig positieve zaken aan zijn verbonden? (Wethouder DALES: Ik deel uw opvatting dat het daartoe niet moet worden beperkt. Ik hoop echter dat wij het erover eens zijn dat deze operatie niet uitsluitend, maar wel primair tot doel heeft dat het GVB de concessie krijgt. Het moet gereed zijn om in een marktconforme situatie te opereren.) (Mevr. ALBERTS: De heer Halbertsma kiest enerzijds voor een verzelfstandiging waarbij aan de positie van de arbeiders wordt getornd en anderzijds werpt hij zichzelf op als de redder van deze personen. Begrijp ik dat goed?) Ik ben niet de redder, maar ik stel een aantal vragen. Er wordt overigens niet aan de positie van de arbeiders getornd. Mijns inziens is het de inzet van de bonden en het College de arbeidsvoorwaarden in principe te handhaven. (Mevr. ALBERTS: Het uiteindelijke doel van de operatie is dat er wat verandert aan de arbeidsvoorwaarden, want de andere zaken wenst u immers in stand te houden. Slechts de arbeidsvoorwaarden blijven over en daaraan gaat u zagen. Ik meen dat ik dat goed heb begrepen.) Nee, mevr. Alberts heeft er niets van begrepen. Het is niet de bedoeling aan de arbeidsvoorwaarden te zagen. Deze worden, zo goed en zo kwaad als dat kan, overgenomen. Het personeel wordt, ongeacht het feit of het al dan niet van de arbeidsvoorwaarden geniet, geacht effici%nter, beter en slimmer te werken, maar de voordelen daarvan komen niet bij de werknemers terecht. (Mevr. CODRINGTON: Ik volg het betoog van de heer Halbertsma met verbazing. Is hij niet tevreden met de lijn in deze voordracht die betrekking heeft op het personeel? Ik doel op het pensioen, de arbeidsvoorwaarden en het sociaal plan. De heer Halbertsma heeft diverse malen benadrukt dat zijn fractie zich zorgen maakt. Dat betekent volgens mij dat hij geen vertrouwen heeft in de uitwerking van de hoofdlijnen die ons later wordt voorgelegd. Dat maak ik op uit zijn woorden en dat is essentieel. Het is belangrijk dat hij een voorstel doet om dat om te buigen, maar dat heeft hij nog niet gedaan.) Wij gaan voortdurend de stappen met betrekking tot de verzelfstandiging na. Deze voordracht en de huidige resultaten van de besprekingen liggen inmiddels voor ons. Wij leggen de wethouder voor welke zaken volgens ons verbetering behoeven. Mijn fractie wacht de reactie van de wethouder af, alvorens suggesties te doen. Het volgende punt betreft de concessie. De fractie van de PvdA heeft in andere gremia, vooral in de Commissie voor Verkeer enz., voortdurend de nadruk gelegd op het opdrachtgeverschap en het reizigersbelang. Op dit moment is er sprake van een deal. De bonden committeren zich aan een aanzienlijke efficiencyslag, in ruil voor de inspanningsverplichting van het College tot ,,n concessie te komen. Ten aanzien van dit vraagstuk stel ik de volgende vragen aan het College. Deelt het College de visie van de fractie van de PvdA dat het doel van de verzelfstandiging van het GVB is dat er, vooral in het belang van de reiziger, zo goed mogelijk openbaar vervoer komt? Deelt het onze visie dat er een afspraak wordt gemaakt over een zaak die pas in het jaar 2006 duidelijk is? In dat jaar is immers pas bekend wat de vervoersbehoefte is, waar de metro-, bus- en lightraillijnen liggen et cetera. Er gebeurt veel op het gebied van de concurrentieverhoudingen; bij de ondernemingen en de mogelijke aanbieders. Pas op dat moment is het mogelijk te bepalen wat de optimale concessie-indeling is. Op dit moment wordt voor de periode 2006-2012 voorgesteld alles in tact te laten. Deelt het College onze opvatting dat het nemen van een besluit daarover niet geheel opportuun is? Wij wensen de zaken met betrekking tot de concessie-indeling aan dat criterium te toetsen. Is het College van mening dat wij te veel over ons graf heen regelen, als wij dat op dit moment doen? Is het mogelijk, voordat wij het definitieve besluit over de verzelfstandiging nemen, een nadere aanscherping van deze hoofdlijnen te ontvangen. Ik laat aan het College over of dat in de vorm van voorstellen gebeurt of door middel van een notitie. Ik heb niet uitvoerig gesproken over de scheiding van de eigenaar en de opdrachtgever. Wij zijn ons ervan bewust dat dat het belangrijkste punt is. Mijn fractie heeft de indruk dat het College zijn huiswerk op het gebied van de invulling van de eigenaarrol goed heeft gedaan. Ten aanzien van de opdrachtgeversrol constateren wij dat er sprake is van een onevenwichtigheid. Daar ligt het primaat van de reiziger en daarom wensen wij daarover aanvullende voorstellen te ontvangen, voordat wij het definitieve besluit nemen. Ik doel bijvoorbeeld op voorstellen voor de details in het programma van eisen en de inzichtelijkheid, ook op deelgebieden. In de voorliggende voorstellen wordt niet ingegaan op de controlerende functie van de opdrachtgever. Deze wensen wij niet geheel aan het GVB over te laten, dus wij wensen graag nadere voorstellen hieromtrent te ontvangen, alvorens wij een definitief besluit nemen. (Mevr. VAN OUDENALLEN: Voor NUON geldt dat mijn fractie zich over de streep heeft laten trekken, doordat u een goed betoog hield. Later kwamen er veel klachten van de gebruikers binnen, wat nog steeds het geval is. Wat doet de fractie van de PvdA als blijkt dat er een verslechtering optreedt als gevolg van de externe verzelfstandiging? Op welk moment trekt zij aan de alarmbel?) Wij leren van alle zaken. Voor NUON geldt dat wij bepaalde zaken vooraf moesten regelen in plaats van achteraf. Op het gebied van de verzelfstandiging doet het College een aantal interessante voorstellen. Ik doel in de eerste plaats op de reizigersadviesraad. Wij hopen dat deze ertoe bijdraagt dat de opdrachtgeversrol meer nauwgezet kan worden ingevuld. In de tweede plaats is toegezegd dat de Ombudsman langer kan worden ingeschakeld. Ten derde kunnen wij in het programma van eisen en met de controlefunctie nauwkeuriger de belangen van de reizigers registreren en meten. Daarover moeten wij in de Commissie voor Verkeer enz. spreken. Wij geven toe dat het belangrijk is herhaling van een situatie als bij NUON te voorkomen. (Mevr. CODRINGTON: Ik citeer een tekst op blz. 2172 van de voordracht. "Gezien het belang van de ge<ntegreerde concessie stelt het College u voor dat, als met de OR meetbare en controleerbare afspraken worden gemaakt over het bereiken van marktconforme kostprijzen per 2005 en deze ook in de praktijk worden gerealiseerd, de gemeente een inspanningsverplichting heeft dit te bewerkstelligen". De heer Halbertsma stelt over deze passages vragen aan de wethouder. Betekent dat dat hij deze tekst in de voordracht niet onderschrijft en dat hij met een motie daarover komt? In de commissievergadering heeft u bij mij en anderen de indruk gewekt dat u met een motie zou komen.) Ik herinner mij dat mevr. Codrington terecht heeft gesproken over een belangenafweging tussen reizigers en het personeel. Wij nemen de wens van het personeel serieus, maar gaan eveneens serieus om met de beschikbare kennis op dit terrein en het feit dat wij er niet van op de hoogte zijn wat de stand van zaken is in het jaar 2006. Het is te eenvoudig met de wetenschap van vandaag te zeggen dat wij het moeten doen. Wij weten niet wat de verhoudingen in deze wereld zijn in het jaar 2006 en daarom wensen wij zonder nadere toezeggingen niet akkoord te gaan. (De heer VAN POELGEEST: Uw mening is duidelijk en dat geldt eveneens voor die van het College. Mijns inziens zit daar lucht tussen. Er zijn twee mogelijkheden. U gaat niet akkoord met deze passage of u doet een voorstel deze te veranderen. Het is mij niet duidelijk wat u doet. Stemt u tegen deze passage of dient u een motie in?) Ik ben kritisch geweest over deze passage en heb daarover een viertal vragen gesteld. Naar aanleiding van de antwoorden van het College bepalen wij wat wij vervolgens doen. Mevr. VAN DER LINDEN: Mijnheer de Voorzitter. Veel raadsleden hebben reeds gezegd dat wij spreken over een nieuwe stap op weg naar de verzelfstandiging van het GVB. Na het principebesluit en de uitgangspunten, bespreken wij de hoofdlijnen. Het is niet de laatste stap, want deze verwachten wij in november 2001. Onze vragen hebben voornamelijk betrekking op de uitwerking van deze hoofdlijnen. Wij beseffen dat op veel van deze vragen op dit moment geen antwoord kan worden gegeven. Mijn fractie verwacht wel dat de wethouder duidelijkheid geeft door middel van de uitwerking van de hoofdlijnen. Het GVB dient een gezond en sterk bedrijf te worden dat in 2006 in staat is te concurreren in een nieuwe markt. In tegenstelling tot de fractie van de PvdA menen wij dat er onvoldoende aandacht aan het bedrijf wordt besteed. Er is veel aandacht voor de positie van de gemeente en het opdrachtgeverschap. De vraag of wij over enige tijd met een sterk en gezond bedrijf te maken hebben, wordt slechts in het businessplan beantwoord. Dat gebeurt niet in de nadere visies in de voordracht. Wij vragen het College bij de uitwerking een meer concrete visie op het bedrijf te geven, alsmede op de wijze waarop dat zich moet ontwikkelen. In de eerste termijn in de commissievergadering heb ik het voorbeeld gegeven van de financi%le activiteiten in verhouding tot het opdrachtgeverschap. Het tweede punt dat onzes inziens nader moet worden uitgewerkt, is het opdrachtgeverschap. Ik doel niet alleen op het programma van eisen, maar ook op de rol van de opdrachtgever. Wat houdt deze rol in, op welke wijze wenst deze zijn positie te verdedigen en te controleren. Wij hebben de indruk dat het College op dit moment op twee gedachten hinkt. De gemeente wenst nog veel invloed op het bedrijf uit te oefenen en kan het nog niet goed loslaten. Het is belangrijk dat duidelijker vorm te geven in het opdrachtgeverschap. (De heer HALBERTSMA: Kunt u dat verduidelijken? Ik constateer inderdaad dat er weinig aandacht aan het opdrachtgeverschap wordt besteed, maar niet dat het College hinkt op twee gedachten.) In de commissievergadering kwam bijvoorbeeld het programma van eisen aan de orde. De vraag was op welke wijze sturing plaatsvindt. Het is mogelijk te sturen door het bepalen van de plaats van de tramhaltes of door het aangeven op welke wijze men de klanten wenst te vervoeren en of zij al dan niet ver moeten lopen. Ik heb de indruk dat de opdrachtgeversrol wordt vertaald in het uitzetten van de lijn en waar de haltes zijn, terwijl de bedrijfsrol slechts beperkt blijft tot het leveren van de buschauffeurs die in de Activa B.V. zitten. Het derde punt heeft betrekking op de concessies. Tijdens de commissievergadering hebben wij in de eerste en tweede termijn reeds aangegeven dat wij problemen hebben met ,,n concessie in het jaar 2005. Mijn fractie meent dat de stad en de klant er meer mee is gediend als wij daarover in een later stadium beslissen in plaats van dat op dit moment te doen. Wellicht wordt het ,,n concessie of wordt het opgedeeld in vervoersmodaliteiten. Mijn fractie is van mening dat dat nog niet duidelijk is te plaatsen. De wethouder heeft inzake het opdrachtgeverschap bij besluit 10 toegezegd, het woord bevorderen te wijzigen in `inspanningsverplichting'. Het College heeft een inspanningsverplichting te bewerkstelligen dat het openbaar vervoer in het jaar 2005 in ,,n concessie wordt aanbesteed. Graag verneem ik van de wethouder op welke wijze zich dat verhoudt tot de tekst op blz. 2172, waarop mevr. Codrington reeds heeft gedoeld, namelijk over het feit dat de keuze voor ,,n concessie formeel wordt gemaakt door de instantie die in de toekomst de formele opdrachtgever is. Dit hoeft niet noodzakelijkerwijs de gemeente Amsterdam te zijn. Op blz. 2202 wordt ingegaan op de marktconformiteit. Er is met de bonden en de OR gesproken en wellicht wordt overeenstemming bereikt tussen het College en de OR over de inspanningsverplichting voor die ene concessie in verhouding tot marktconformiteit. Dat is vertaald in een bezuinigingsoperatie van 86 miljoen gulden. De heer Halbertsma heeft daarover reeds gesproken. Mijn fractie gaat ermee akkoord dat dit bedrag aan openbaar vervoer wordt besteed. Als blijkt dat er een groter bedrag nodig is dan 86 miljoen gulden, is de vraag op welke wijze het College daarmee in de loop van deze jaren omgaat. Ik neem aan dat het College regelmatig de stand van zaken zal controleren en dat wij daarover zullen spreken. Het laatste punt waarover ik wens te spreken, betreft de wetgeving. Er volgt nog een evaluatie van de Wet personenvervoer. Op welke wijze meent het College om te gaan met het uiteindelijke resultaat van deze verzelfstandiging en de toekomstige wetgeving? (Wethouder mevr. IRIK: Dit is een algemene vraag.) Dat is juist. De vraag is welke ijkpunten er zijn en hoe het GVB, voordat het de aanbesteding aangaat, tegenover de markt staat. Op blz. 2172 wordt NMa genoemd. Op welke manier gaat NMa om met de regelingen die het College en de OR eventueel overeenkomen en op welke wijze verhoudt zich dat tot de Wet personenvervoer 2000? (Mevr. CODRINGTON: Bij de laatste bespreking is naar mijn mening duidelijk geworden dat NMa niets te zeggen heeft over datgene wat wij gezamenlijk afspreken.) Op de vraag daarover heeft een van de aanwezige ambtenaren inderdaad duidelijk geantwoord. In het stuk staat echter dat de uitkomst van het onderzoek van NMa zonodig aan de Raad wordt voorgelegd. Uit het antwoord bleek volgens mij dat er nog geen onderzoek is verricht, maar slechts telefonisch contact. Graag wens ik daarom een reactie van de wethouder op deze passage in de raadsvoordracht. De heer VAN LOHUIZEN: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder heeft in de commissievergadering een peptalk gehouden. Ik heb behoefte eraan op te merken dat de NS niet zijn geprivatiseerd. Wij mogen deze operatie niet vergelijken met die van de NS. De NS zijn verzelfstandigd en iedereen kan daarover een andere mening hebben, maar daaruit blijkt dat het mogelijk is ook dan met grote problemen te worden geconfronteerd. Ik zal ons algemene standpunt over de verzelfstandiging van het GVB niet herhalen. Mijn fractie is steeds voorstander geweest van ,,n concessie voor het openbaar vervoer. Voor ons betekent dat niet alleen dat wij de tram, de bus, de metro en veerdiensten in ,,n hand moeten houden, maar ook dat wij het beheer en onderhoud van de infrastructuur binnen ,,n bedrijf dienen te houden. Het College zegt dat daaraan voor- en nadelen zijn verbonden. Wij zijn het niet daarmee eens en menen dat er slechts voordelen aan zijn verbonden. Vanuit vervoerkundig oogpunt is het van groot belang een ge<ntegreerd netwerk te hebben om een goede aansluiting te realiseren op de ontsluitende en verbindende lijnen. Dat is in het belang van het openbaar vervoer en de reiziger. Er zou een tegenstelling zijn tussen het belang van het personeel en de reiziger. Het personeel zou wel belang hebben bij ,,n concessie en de reiziger niet. Wij verwachten dat ,,n concessie op de lange termijn zowel in het belang is van de reiziger, als van het personeel en de opdrachtgever. (De heer HALBERTSMA: U herhaalt de opmerking die u in de commissievergadering heeft gemaakt. Ik blijf mij erover verbazen dat wij met de wetenschap van vandaag kunnen vaststellen wat de grootte van de concessie moet zijn. De komende jaren vinden er bijvoorbeeld op het gebied van de lightrail diverse ontwikkelingen plaats, dus het is op dit moment niet mogelijk aan te geven of een concessieverdeling al dan niet in het voordeel van de reiziger en/of de werknemers is.) Ik ben het met de heer Halbertsma eens dat voor veel zaken geldt dat dat niet mogelijk is, maar wij durven te zeggen dat het in het belang is van de stad als opdrachtgever, de reiziger en het personeel in ieder geval binnen de gemeentegrenzen van Amsterdam een ge<ntegreerd, sterk vervoersbedrijf Ä dus ook ,,n concessie Ä te hebben. Het argument dat betrekking heeft op het proefdraaien van de gemeente en het feit dat de markt zodanig gecompliceerd en groot is dat er geen andere concurrenten van het huidige GVB zijn, is weerlegd. Er zouden maar liefst zeven potenti%le gegadigden zijn die dit kunnen. Het onderhandelen met zeven marktpartijen lijkt ons op grond van de ervaringen met de aanbesteding van Noord-Zuidlijn voor het College voldoende uitdagend. (De heer HALBERTSMA: Wij mogen niet over de NS spreken, maar wel over de Noord-Zuidlijn. In juni 2000 was de aanbesteding van de Noord-Zuidlijn aan de orde en wij vermoedden dat er voldoende aanbieders waren. Dat bleek achteraf niet het geval te zijn. Bent u niet van mening dat dergelijke zaken zes jaar van te voren moeilijk zijn te voorspellen?) Dat is juist, maar dan kunnen wij ook niet omgekeerd redeneren. De ambtelijke ondersteuning heeft ons meegedeeld dat er op dit moment in Europees verband ongeveer zeven partijen zijn die in staat zijn de prestatie te leveren die het huidige GVB levert. Wij kunnen daarom ook niet zonder meer ervan uitgaan dat er te weinig partijen zijn op het moment dat wij de aanbesteding doen. (De heer HALBERTSMA: Daarom zijn wij voorstander van het te beslissen op het moment dat het opportuun is.) Wij zijn een andere mening toegedaan, namelijk dat wij op dit moment moeten kiezen voor ,,n concessie. Het College heeft een deal met de bonden gesloten. De bonden zijn bereid hun nek ver uit te steken en willen constructief onderhandelen over marktconforme prijzen, op voorwaarde dat de gemeente Amsterdam er alles aan doet dat die ene concessie er komt. Iedereen zegt dat de samenwerking tussen de bonden, de bedrijfsleiding en de gemeente beter verloopt. Dat zou een van de verschillen zijn ten opzichte van de NS-cultuur, want in dat bedrijf staat men met de rug naar elkaar toe. De kans bestaat dat dat ook bij het GVB op korte termijn weer het geval is, als vooraf wordt gezegd dat er een besparing mogelijk is tussen de 70 en 86 miljoen gulden, dat er 600 arbeidsplaatsen minder zullen zijn en een productiviteitstijging van 15 . 20 procent. Dat is immers niet de juiste manier van onderhandelen. Het einddoel wordt daarmee vooraf reeds vastgelegd, waardoor de tegenpartij geen onderhandelingsruimte heeft. Mijns inziens is deze doelstelling niet realistisch als wij niet aangeven op welke wijze wij menen deze efficiencyverbetering te realiseren. Wij blijven tegenstander van de externe verzelfstandiging. Als het echter noodzakelijk is, menen wij dat het openbaar vervoer in Amsterdam bij ,,n vervoerder moet blijven. Wij steunen de motie van de fractie van GroenLinks over de arbeidsvoorwaarden en de cao stadsvervoer. Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Op blz. 2218 bij punt 1 van de besluitenlijst zou moeten worden toegevoegd welke partijen functioneel en op hoofdlijnen zullen aansturen. Wij vinden het vervelend dat het Hoofd van het GVB in deze belangrijke periode geen vaste aanstelling heeft voor de komende jaren. Is de wethouder ervan op de hoogte of de huidige directeur wil doorgaan? Met betrekking tot de ontvlechting staat in het stuk dat de eindpunthuisjes als geclausuleerd eigendom aan het GVB worden overgedragen. Ik breng de discussie over de taxipalen in herinnering. Wie was de eigenaar van deze palen en de grond? Wat wordt er met deze zinsconstructie bedoeld? Betekent het dat, als de huisjes worden verwijderd, het weer openbaar gebied is, of moet het op een bepaald moment aan de rechter worden overgelaten? Wethouder mevr. IRIK: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de Raad voor zijn serieuze inbreng, waarmee hij een traditie opbouwt. Ook de commissiebehandelingen waren informatief en constructief. Een aantal raadsleden heeft gewezen op het feit dat dit een tussenstap is, dus ik meen dat het een goede zaak is aan te geven wat de stand van zaken is met betrekking tot het verzelfstandigingsproces. De afspraak in het programakkoord was wat vaag. Gelijktijdig worden vormen van verzelfstandiging voorbereid waartoe enkele scenario's worden ontwikkeld en een definitief besluit over de uiteindelijke vorm wordt uiterlijk in het jaar 2002 genomen. Wij hebben een principediscussie gevoerd, evenals een uitgangspuntendiscussie en momenteel spreken wij over de hoofdlijnen. Het tempo waarmee de doelstellingen in het programakkoord worden gerealiseerd, ligt hoger dan wij van plan waren. In deze raadsvoordracht staat, en dat kwam tevens tijdens de uitgangspuntendiscussie aan de orde, dat het de inzet is naar de verzelfstandiging uiterlijk op 1 januari 2002 rond te hebben. Wij cre%ren daarmee voor iedereen duidelijkheid. Dat geldt voor de Raad als bestuurder en controleur, de medewerkers en de reizigers. Het is de intentie van het College het huidige tempo voort te zetten. Het College heeft dat tempo kunnen inzetten door de voortvarende politieke aansturing van mijn voorganger mevr. Ter Horst en ik heb er alle vertrouwen in dat wij kunnen doorgaan op de wijze zoals wij dat tot op dit moment hebben gedaan. Wij besluiten gezamenlijk over de verzelfstandiging van het GVB. De Raad en het College hebben elkaar nodig en het is slechts mogelijk dat besluit te nemen als wij ter voorbereiding daarop op goede wijze samenwerken. Ik doel op het bedrijf met de bestuursdienst, de bonden met de directie en de Raad met het College. De situatie is ten opzichte van het begin van het jaar 1998 gewijzigd. In 1998 was het mode rekening te houden met de overheid en de belastinggelden die werden betaald. Wij moesten op dat moment constateren dat de overheid behoorlijk groot en dik was en dat het belangrijk was af te slanken. Lange tijd kozen besturen op rijks- en gemeenteniveau ervoor onderdelen van hun publieke taak op afstand te plaatsen. Daarvoor werden verschillende vormen gekozen. Er werden zelfstandige bestuursorganen en N.V.'s opgericht en men dacht dat iedereen daar spontaan beter van werd. Wij nemen momenteel waar dat het op afstand plaatsen van taken van de overheid een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van de uitvoering daarvan. Als men dat echter te grof doet, zonder nadere afspraken te maken, is het mogelijk van de regen in de drup te komen. Wij maken dit proces gezamenlijk door en dat heeft tot gevolg dat er voor de derde maal een omvangrijke raadsvoordracht voorligt. De fractie van GroenLinks merkt terecht op dat het in feite vlees noch vis is, omdat zij op vele vragen nog geen antwoord heeft gekregen. Wij proberen in dat proces steeds duidelijker te formuleren welke zaken wij gezamenlijk goed moeten regelen. De Raad heeft de wethouder voor Nutsbedrijven de opdracht gegeven het proces te trekken. De fractie van de PvdA heeft echter erop gewezen dat de kern van de discussie verschuift van het ondernemen naar de vraag hoe de opdrachtgeversrol moet worden ingevuld. De reiziger heeft immers primair belang bij een verzelfstandiging. Tijdens de vorige twee raadsbehandelingen voerde alleen de wethouder voor Nutsbedrijven het woord. Vandaag begin ik met het beantwoorden van de vragen over de algemene punten en de kersverse wethouder voor Verkeer en de wethouder voor Personeelszaken vullen mij aan als zij dit wensen. In de loop der tijd hebben wij dermate veel stukken en achtergrondinformatie verzameld dat het mogelijk is daarin te verdrinken. Bij mijn beantwoording, in het geval dat het toegevoegde waarde heeft, grijp ik terug op de tekst die het College in een raadsvoordracht en de directie in de vorm van een businessplan heeft aangeboden. Het is zelfs voor de niet al te goede lezer duidelijk dat deze verzelfstandigingsoperatie voor het College en de directie een duidelijk doel heeft, namelijk dat deze in het belang moet zijn van het openbaar vervoer en meer kwaliteit moet bieden voor de reiziger. Dit collegevoorstel op hoofdlijnen vertoont een expliciete samenhang met het businessplan dat de directie heeft aangeboden. Wij hebben geprobeerd het daarin zo goed mogelijk te verwoorden: een dienstregeling, gebaseerd op vervoersbehoeften, die flexibel inspeelt op variatie van de vervoersvraag en betrouwbaar is; up-to-date passagiersinformatie en een hoge mate van sociale en technische veiligheid in en om het materieel en de infrastructuur; beschikbaarheid van voldoende betaalmogelijkheden en reinheid en comfort van het openbaar vervoer. Dat zijn woorden en dat zijn de punten waarop wij bij de reiziger beter willen scoren. In het businessplan en in de vertaling daarvan hebben wij geprobeerd met betrekking tot deze punten meetbare afspraken te maken. Wij hebben gezamenlijk afgesproken, wat tevens in de raadsvoordracht staat, dat wij niet koersen op een onderneming die winst maakt met het doel deze ergens anders voor in te zetten. Wij koersen erop dat wij de gelden, die wij voor het openbaar vervoer ontvangen, ten volle benutten. Dit betekent dat, als de directie met de medewerkers en ons afspreekt dat het een besparing zal opleveren van 86 miljoen gulden, dit immense bedrag kan worden ingezet voor het openbaar vervoer. Het tweede thema, waarover veel raadsleden hebben gesproken, heeft betrekking op de opdrachtgeversrol. Het is van belang dat de Gemeenteraad, die de eindverantwoordelijkheid heeft, op de korte en lange termijn scherp oplet. Het is bekend dat wij reeds twee jaar lang met programma's van eisen werken en daarmee blijven wij doorgaan. Het programma van eisen zal nogmaals aan de Raad worden voorgelegd, voordat wij een definitief besluit nemen over de externe verzelfstandiging. Deze moet dan zelf goed opletten of alle punten, die in het belang zijn van de kwaliteit voor de reiziger, goed erin zijn verwerkt. Diverse fracties hebben erop gewezen, bijvoorbeeld de fracties van de PvdA en de VVD, dat Ä als wij in het belang van de reiziger willen verzelfstandigen Ä het belangrijk is precies aan te geven wat de opdrachtgeversrol inhoudt. De vraag is of de gemeente uitsluitend functioneel en op hoofdlijnen bestuurt. Het College is van mening dat dat het best is. Het maatschappelijk belang speelt eveneens een belangrijke rol en dat moeten wij goed bewaken. Dat betekent dat in beginsel op hoofdlijnen wordt gestuurd. Als er een conflict is over het ondernemersbelang van het GVB en het maatschappelijk belang, bijvoorbeeld de veiligheid van het openbaar vervoer, heeft het laatste prioriteit. Het zal niet steeds zijn uit te sluiten dat er op een detail wordt gestuurd. Het College geeft aan dat de gemeente opdrachtgever op hoofdlijnen wenst te zijn, maar sluit niet uit dat er nu en dan over een detail moet worden gesproken. (De heer HALBERTSMA: U spreekt over de details met betrekking tot het openbaarvervoeraanbod van het GVB. Ik doel op bepaalde tramlijnen die moeten worden doorgetrokken of een extra halte. Is het juist dat dat in het vervolg via het programma van eisen bij de wethouder voor Verkeer terechtkomt? Vindt u in dat kader dat u de vragen over de opdrachtgeversrol voldoende heeft beantwoord, of krijgen wij aanvullingen hieromtrent?) De Raad ontvangt nadere aanvullingen. Ik ga verder met de thema's en maak vervolgens enkele korte opmerkingen per fractie. Mevr. Van der Linden vraagt of wij voldoende of te weinig ondernemersvrijheid cre%ren. Deze discussie ligt in het verlengde van die over het opdrachtgeverschap. De vraag is welke mogelijkheden de gemeente na de verzelfstandiging heeft om het bedrijf te sturen. Wij kiezen voor een overheids-N.V. en de vraag is of wij verstandige keuzes maken op het gebied van het nemen van beslissingen en het benoemen van commissarissen. Het was het College een lief ding waard geweest als wij van het Rijk op dit punt handige richtlijnen hadden gekregen. Zij is ons op veel punten voorgegaan. Met betrekking tot structuur- en overheid- N.V.'s merk ik op dat ik heb geconstateerd dat de verwarring behoorlijk is toegenomen. Voor de private N.V.'s geldt dat er vanuit de Sociaal Economische Raad een lijn is ingezet om meer grip te krijgen op de positie van de commissarissen. Tegelijkertijd vindt het Ministerie van Financi%n dat de invloed van de overheid op de commissarissen van overheidsbedrijven moet afnemen. Bovendien heeft de minister van Verkeer verleden week gevraagd of wij met het op afstand plaatsen van de NS, een geprivatiseerd overheidsbedrijf, niet te ver zijn doorgeschoten. Wij hebben geen duidelijkheid over datgene wat beproefd de beste weg is. Het College heeft na ampel beraad de keuze gemaakt de overheidsinvloed bij deze operatie groot te houden. Dat betekent dat wij in deze fase van mening zijn dat de Raad de commissarissen moet benoemen, maar wij sluiten niet uit dat wij daarover later een andere mening hebben. In deze fase hebben wij gezegd dat wij ervoor kiezen dat de gemeente als aandeelhouder op hoofdlijnen op strategische beslissingen aanstuurt. In de statuten wordt duidelijk wat het zal worden en de Raad moet dan opletten of hij het pakket van strategische invloed voldoende groot of klein vindt. (Mevr. VAN DER LINDEN: Ik heb vanuit het bedrijf geredeneerd. Dat mis ik in de voordracht en in het antwoord van de wethouder. Momenteel spreken wij over de strategische invloed van de gemeente Amsterdam op het bedrijf, maar ik vraag mij af wat de bruidsschat is die het meekrijgt. Wordt het bedrijf voldoende sterk om zich te positioneren? De invloed van de gemeente is uitvoerig in de voordracht beschreven. Het is nog niet geheel duidelijk, maar daaraan worden veel woorden gewijd. De bruidsschat is belangrijk.) Het businessplan vormt als het ware het jasje van het bedrijf en geeft aan welke keuzes moeten worden gemaakt, welke prioriteiten dienen te worden gesteld, op welke punten sprake is van maatwerk, afslanking, toename et cetera. Dat vormt de basis voor de onderneming waarbinnen het moet opereren. (Mevr. CODRINGTON: De basis is er, maar het College geeft in de voordracht aan dat deze nog moet worden uitgewerkt. Waar spreken wij over, want dat moet nog blijken.) Ik plaats de schijnwerper op enkele duidelijk genoteerde aspecten. Ik vind dat het businessplan een duidelijk antwoord geeft op de vragen over de kosten van het bedrijf en ook aan de bedrijfscultuur wordt uitvoeriger aandacht besteed dan men zou verwachten. In het businessplan staat dat wij geen bedrijf willen met technische speeltjes, maar een bedrijf waarin het accent ligt op het vervoeren van mensen. Wij wensen de fascinatie voor de techniek om te zetten in een ori%ntatie op mensen en medewerkers. Het bedrijf moet een goede werkgever zijn en daarnaast zijn transparantie en evenwicht in arbeidsverhoudingen belangrijk. Wij wensen een bedrijfscultuur waarin respect en openheid centraal staan, evenals integriteit en betrouwbaarheid. Het is belangrijk trots te zijn op het vak en lol te hebben in het werk. Met deze inzet, naast de zaken op het gebied van efficiency, kan het uitgroeien tot een krachtig bedrijf dat een kans maakt. De laatste twee punten hebben betrekking op de toetsing en de concessie. Mevr. Van der Linden is niet de enige die heeft gevraagd of het bedrijf voldoende ondernemersvrijheid krijgt. Er is her en der wat gemord, terwijl wij op weg waren naar deze raadsvoordracht, dit businessplan en de afspraken over het toetsen. Dat gebeurde, omdat de gemeente een niet geringe invloed wilde blijven uitoefenen. Er zullen duidelijke ijkpunten zijn, waarvoor ik verwijs naar blz. 2172. Wij willen dat de kostprijs per dienstregelingsuur per techniek, inclusief de toerekening van de overhead, in jaarlijkse stappen wordt getoetst. Er is een taakstelling afgesproken van 86 miljoen gulden en de Raad moet ieder jaar controleren of deze voor de verschillende vervoerstechnieken wordt behaald. Wij zitten er dus bovenop, maar dat is niet het enige. Naar aanleiding van de reactie van de OR op het businessplan hebben wij afgesproken dat als het gaat om dat level playing field, wij toch duidelijker moeten zijn. Ik verwijs nogmaals naar punt VI in de raadsvoordracht, waarin staat dat wij, naast de jaarlijkse toetsing, een procedure van openbare aanbesteding van het openbaar vervoer voorstaan. Wij zullen in ieder geval aanbesteden. Dat staat los van de marktconformiteit en de score van het GVB. De wet vraagt dat immers van ons. De intentie is het op de wijze te doen, zoals de wet Openbaar Vervoer ons dit voorschrijft. Diverse fracties hebben tijdens de commissievergaderingen opgemerkt dat wij bezig zijn met een proces waarover voor niemand zekerheid bestaat. Voor de Raad is het niet duidelijk wat zijn opdrachtgeversrol precies inhoudt en voor de medewerkers is er geen zekerheid over de cao en hun rechtspositie. Het College vraagt iedereen daarom een volwassen houding aan te nemen. In de afgelopen maanden heb ik overigens geconstateerd dat daarvan reeds sprake is. De vraag is echter of er over de positie van de medewerkers niet te veel onzekerheid is. De OR heeft gepleit voor evenwicht in de onderhandelingspositie en heeft te kennen gegeven een deal met de gemeente Amsterdam te willen sluiten. De medewerkers zijn bereid constructief mee te werken met het doel een marktconforme positie te verkrijgen met inachtneming van de taakstelling van 86 miljoen gulden, maar wensen in ruil daarvoor de intentie het bedrijf bij elkaar te houden. Het College heeft, in reactie op de brief van de OR, geschreven dat het bereid is te bevorderen dat de concessie er te zijner tijd komt. Dat is de inspanningsverplichting van de gemeente. Wij hebben tot op dit moment ervaren dat er sprake is van een constructief onderhandelingsklimaat, maar kunnen nog geen resultaten presenteren. Het College is van plan de onderhandelingen voort te zetten en is niet van mening dat het de Raad en de reiziger in een onevenwichtige positie plaatst. Er zijn immers vele toetsmomenten op verschillende punten ingebouwd. Ik constateer met de fracties van de VVD en de PvdA dat er slechts een korte tekst beschikbaar is over de positie van de reiziger. Wij hebben toegezegd dat er een reizigersraad komt en deze is inmiddels ingesteld. Ik ben een voorstander van het uitwerken van zijn positie in een aanvullende notitie. Het is bekend dat Rover de eerste handleiding voor de reizigersraad gereed heeft. Ik meen dat het voor een goed openbaar vervoer van belang is dat deze raad door ons wordt ondersteund om zijn rol als adviseur van de gemeente zo goed mogelijk te kunnen vervullen. Mevr. Van der Linden en de heer Halbertsma hebben een vraag gesteld over het opdrachtgeverschap. Wij komen daarop op korte termijn terug, want op dit moment is daarover nog geen definitieve tekst beschikbaar. De fractie van Amsterdam Anders/De Groenen staat positiever tegenover ,,n concessie dan het College, al wijken onze meningen niet veel af. De fractie van GroenLinks heeft verschillende vragen gesteld, die ik reeds op hoofdlijnen heb beantwoord. Over de vermogenspositie en de financi%le zekerheid merk ik op dat er nog geen nadere uitwerking is. Dat staat overigens in de voordracht. Wij hebben de organisatiekosten gepresenteerd en de Raad geeft ons rekenregels. De vraag is welke vermogenseigendommen aan welke club worden toegedeeld en tegen welke boekwaarde er zal worden gerekend. De Raad ontvangt nog een nadere uitwerking. Ik ben mij ervan bewust dat dat nodig is en hoop dat deze toezegging voldoende is om de motie in deze fase overbodig te verklaren. De vraag over de cao stadsvervoer zal de heer Dales beantwoorden en hij zal eveneens op de motie reageren. De Raad begrijpt dat de veren een aparte positie innemen. De fractie van het CDA verwees in de commissievergadering naar een tekst van een oude raadsvoordracht over de Noord- Zuidlijn. De Raad had daarin vastgelegd dat het de intentie was de exploitatie en het beheer van de Noord-Zuidlijn aan het GVB over te dragen. In deze raadsvoordracht is dat niet als zodanig geformuleerd. Wij nemen daarvan kennis. Het is niet de traditie teksten van oude raadsvoordrachten in nieuwe in te voegen. Het College heeft de tekst uit de oude raadsvoordracht eveneens gelezen, meent dat het een wat premature discussie is en komt daarop terug. (Mevr. VAN DER LINDEN: De toezegging dat het aan het GVB wordt gegund, houdt niet automatisch in dat het aan de concessie wordt toegevoegd. De Noord-Zuidlijn wordt aan de opdrachtnemer toegewezen, maar er is niet toegezegd het in die ene concessie mee te nemen.) De passage in de eerder genoemde oude raadsvoordracht ging vrij ver. Het College meent op dit moment echter dat het een premature discussie is. Het is belangrijk eerst te bouwen. Dat rijden duurt nog enige tijd en dat zal niet binnen de komende concessieperiode plaatsvinden. De andere vragen heb ik naar mijn mening in de loop van mijn betoog beantwoord. (Mevr. MAIJ: Heeft het College motie nr. 392 gepreadviseerd?) Wethouder Dales stelt motie nr. 392 aan de orde. De fractie van D66 heeft met betrekking tot de kostendekkendheid terecht opgemerkt dat het belangrijk is vertrouwen te zaaien en te oogsten. De Raad en de medewerkers hebben volgens mij de opdracht te zaaien. Wij behoren elkaar op een volwassen manier te benaderen en met de gezichten naar elkaar toe te staan. Over de positie van de reiziger moet nog een notitie worden geschreven, maar dat heb ik de heer Halbertsma reeds toegezegd. Wat de SP betreft, vanaf deze plaats volg ik reeds enige tijd de discussie tussen de SP en het College hierover. Ik moet constateren, dat wij u niet hebben kunnen overtuigen, als wij het laten bij interne verzelfstandiging houden en wij niet de complete set aan afspraken formuleren, het een stap terug is in plaats van een stap voorwaarts. De fractie van de SP steunt het College niet, wat geen verrassing is. Na de fundamentele discussie die wij hebben gevoerd bij de uitgangspuntennota, kan ik geen nieuwe argumenten aandragen om de fractie van de SP te overtuigen. Met een evenwicht tussen ondernemersvrijheid en publieke aansturing, een constructieve houding van de medewerkers en de directie zitten wij naar mijn mening op de goede weg. Het College is het eens met de fractie van de PvdA dat de reiziger het primaat heeft. Wij hopen dat wij met de programma's van eisen gezamenlijk nog een preciezere definitie kunnen vinden voor kwaliteit en concurrerend openbaar vervoer met een goed serviceniveau. Wij begrijpen dat de fractie van de PvdA van mening is dat het niet eenvoudig is op dit moment een hand naar de medewerkers uit te steken, omdat wij niet weten wat er in het jaar 2006 gebeurt. Het College begrijpt dat zij zegt dat er nog veel op onze weg kan komen. Het heeft geprobeerd met het inbouwen van de door mij zojuist genoemde toetsmomenten te bewerkstelligen dat wij op een zakelijke manier rekening kunnen houden met een veranderende wereld. Ik meen dat wij op de tekst moeten bouwen, zoals deze in de voordracht is geformuleerd. Wethouder Stadig zal reageren op de vragen over de opdrachtgeversrol. Het is een complexe discussie, omdat deze betrekking heeft op aansturing op hoofdlijnen en het een hoog, abstract niveau betreft. Woorden zijn mooi, maar volgens mij tellen daden en resultaten, wat ook geldt voor de discussie over de verzelfstandiging van het GVB. Ik ben in de tweede commissievergadering ge%indigd met het op een rij zetten van zaken die wij anders regelen dan andere grote, verzelfstandigde publieksbedrijven. Deze discussie wens ik niet te herhalen, maar ik benadruk nogmaals dat wij in goed openbaar vervoer moeten investeren. De Raad heeft daartoe besloten. Ik doel op het project MetroMorfose, waarvoor een bedrag van 385 miljoen gulden beschikbaar is gesteld. Daarnaast wordt er ge<nvesteerd in een compleet nieuwe bus- en grotendeels nieuwe tramvloot, alsmede in een informatiesysteem. Daarmee toont de Raad aan dat hij waarde hecht aan goed openbaar vervoer en dat is de kern. Dat zal ook in de toekomst de basis blijven. Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben bezig mij door een rijstebrijberg van stukken te worstelen en wil kwijt dat ik ben ge<mponeerd door de zaken die reeds zijn onderzocht, ondernomen en genoteerd. Ik ben eveneens onder de indruk van alles wat er nog moet worden onderzocht, ondernomen en genoteerd. Dat geldt ook voor het verder uitwerken van de rol van de opdrachtgever. Het programma van eisen voor de concessie is onderweg, of het gaat de inspraakronde in en dan moeten wij zo fatsoenlijk zijn het naar de Commissie voor Verkeer enz. te sturen. Het komt in de commissievergadering aan de orde, nadat de insprekers het woord hebben gevoerd. Op dat moment kunnen wij de discussie voeren over de vraag of het al dan niet te gedetailleerd is. Ik vind het een evenwichtig stuk, waarmee wij goed uit de voeten kunnen. Een van de eisen is bijvoorbeeld dat op bepaalde typen trajecten ten minste eens per half uur moet worden gereden. Het is een basiseis waaraan in ieder geval moet worden voldaan, maar vaker is toegestaan. Daarbij speelt bijvoorbeeld de vrijheid en creativiteit van de exploitant een rol. De vraag is echter op welke wijze wij dat controleren. Ik ben namelijk voorstander van datgene wat met het programma van eisen wordt afgesproken, daadwerkelijk te controleren, bijvoorbeeld op basis van de registraties van de exploitant, maar die basis lijkt mij wat magere. Ik ben er voorstander van daarbij een accountantsverklaring te voegen, want er zijn grote bedragen mee gemoeid. Mijns inziens moet dat bovendien worden aangevuld met eigen waarnemingen, wat mogelijk is door gebruik te maken van bepaalde technieken. Ik wens het niet ingewikkeld te maken, maar wel effectief. Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. Mevr. Van Oudenallen heeft een vraag gesteld over de positie van de algemeen directeur van het GVB. Op dit moment wordt er gewerkt aan een profielschets voor de nieuwe algemeen directeur van het GVB en vervolgens worden potenti%le kandidaten gezocht, waarna de procedure start. Ik heb reeds opgemerkt dat het mij zou verbazen als de huidige algemeen directeur van het GVB niet tot deze kandidaten behoort. Over de motie van mevr. Codrington, mevr. Maij en mevr. Alberts merk ik op dat in de onderhandelingen met de bonden het uitgangspunt steeds is geweest dat het GVB een eigen cao krijgt. De cao openbaar vervoer is geen alternatief, wat uit de raadsvoordracht blijkt. Wij hebben wel degelijk nagedacht over het tot stand brengen van een landelijke cao stadsvervoer, maar deze mogelijkheid is er op dit moment niet en voordat dat het geval is, zal er nog behoorlijk wat water door diverse rivieren stromen. Het is echter een optie die wij niet op voorhand willen uitsluiten. De bonden en de Raad merken op dat de mogelijkheid voor een cao stadsvervoer serieus moet worden onderzocht. Het College maakt daartegen geen bezwaar, maar merkt daarbij wel op dat het nog enige tijd zal duren voordat het zo ver is. Dat houdt immers in dat wij goed onderzoek moeten verrichten naar datgene wat in de verschillende cao's in het land is opgenomen en dat er dient te worden toegewerkt naar harmonisatie. Dat is absoluut geen eenvoudige operatie. Daarbij komt dat het GVB een indrukwekkende hoeveelheid specifieke bedrijfsregelingen heeft, welke op de een of andere manier moeten worden vertaald naar een cao stadsvervoer. Ik zeg niet dat het onmogelijk is of dat wij dat niet willen, maar dat het lastig is en tijd kost. Wij kunnen daarop niet wachten, want de tram rijdt door en wij moeten de onderhandelingen voortzetten. Tot op het moment dat er een cao stadsvervoer is, moeten wij wat anders bedenken en dat zullen wij met de bonden bespreken. (De heer HALBERTSMA: Het College maakt geen bezwaar tegen het aannemen van de motie en zal de mogelijkheden voor een cao stadsvervoer onderzoeken. Betekent dit dat er vertraging optreedt in het proces met betrekking tot de eigen cao?) Mijns inziens is dat niet het geval, want bepaalde zaken kunnen parallel lopen. Wij gaan door op het huidige pad, want er is nog geen cao stadsvervoer. Als deze er is en het lukt landelijk tot harmonisatie te komen, stappen wij over op de cao stadsvervoer. Mevr. CODRINGTON: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank wethouder Dales voor zijn reactie op motie nr. 392. Mijn fractie is verheugd over het feit dat het College deze motie positief preadviseert en dat het op deze wijze ermee omgaat. Wij zijn ons ervan bewust dat er ook aan de cao stadsvervoer haken en ogen zitten en dat harmonisatie nodig is. Het verheugt ons dat het College ernaar streeft die ene concessie overeind te houden, zodat de belangen van het personeel en de reizigers gewaarborgd blijven. Het is mij niet duidelijk geworden wat er bij de PvdA-fractie is gebeurd waardoor dat gedeelte is weggevallen. Het is ge%indigd met het stellen van een aantal vragen aan het College. Deze fractie heeft geen motie ingediend en het nieuws van Het Parool was waarschijnlijk niet juist. Ik begrijp de draai niet, maar neem aan dat de fractie van de PvdA instemt met deze belangrijke bijdrage in de voordracht. Wij steunen motie nr. 394 niet, want het is ingewikkeld de strategische beslissingen in het programma van eisen op te nemen. Volgens mij is het niet verstandig dat op deze wijze te doen. Het College meent dat motie nr. 393 overbodig is, wat wij betreuren. In de voordracht staat boterzacht dat het College bij de definitieve besluitvorming over de externe verzelfstandiging zal meedelen wat de kosten voor deze operatie zullen zijn. Mevr. MAIJ: Mijnheer de Voorzitter. Motie nr. 392 is positief gepreadviseerd met wat kanttekeningen. Motie nr. 393 is volgens wethouder mevr. Irik overbodig. Ik heb zojuist overleg gevoerd met mevr. Codrington en besloten dat mijn fractie deze motie terugtrekt. Ik sluit niet uit dat wij bij de definitieve besluitvorming over de externe verzelfstandiging een andere motie indienen die wat dieper op de zaak ingaat. Wij hebben motie nr. 394 ingediend met het doel de discussie aan te zwengelen over de vraag welke taken onder het opdrachtgeverschap vallen en welke onder het opdrachtnemerschap. Mijn fractie handhaaft de motie, al zal deze niet worden aangenomen. Bij de uiteindelijke vorm van het programma van eisen zullen wij goed nagaan welke zaken worden uitgewerkt. Op dit moment spreken wij wat in het luchtledige, omdat wij dat nog niet hebben ontvangen. Wethouder Stadig heeft opgemerkt dat dit onderweg is, dus wij wachten dat af. Ik dank de wethouder voor het antwoord op de vraag over de Noord-Zuidlijn. Ik ga ervan uit dat het besluit, dat in de oude raadsvoordracht staat, blijft gehandhaafd en dat wij naar aanleiding daarvan de discussie opnieuw voeren op het moment dat de Noord-Zuidlijn er is. De motie-mevr. Maij (nr. 393),ingetrokken zijnde, maakt geen onderdeel van beraadslaging meer uit. De heer HEMMES: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de wethouder voor de beantwoording van de vragen. Zij heeft uitvoerig gesproken over de cultuur. Ik heb echter geen antwoord ontvangen op de vraag welke partij zich met het organiseren daarvan zal bezighouden. In mijn eerste termijn heb ik opgemerkt dat het een behoorlijk ingewikkelde materie is, dat het ons een zware opgave lijkt, het zelf ter hand te nemen en dat er begeleiding nodig is. Ik vraag de wethouder deze vraag alsnog te beantwoorden. Ik heb niet vernomen wat de opvattingen van het College zijn over motie nr. 394. Wij steunen motie nr. 392. Mevr. ALBERTS: Mijnheer de Voorzitter. Het is interessant dat regelmatig blijkt dat ik geen antwoord op mijn vragen ontvang. Het lijkt alsof er, nadat wethouder mevr. Ter Horst in de gordijnen is geklommen op het moment dat ik de vraag over de privatisering en externe verzelfstandiging stelde, is afgesproken deze vraag niet te beantwoorden. Ik heb gevraagd of het juist is dat externe verzelfstandiging een stap is op weg naar privatisering. Het College zal dat niet meteen volmondig toegeven, omdat het dan gezichtsverlies lijdt. Tussen de regels door lees ik dat er sprake is van vrees. De voordracht is ten opzichte van de voorgaande veranderd. Wij houden vol en verwachten dat er in de volgende voordracht nogmaals zaken zijn geschrapt. Uiteindelijk komt er een interne verzelfstandiging waarvoor ik ga. Het College is van mening dat interne verzelfstandiging achteruitgang betekent. Ik ben het daarmee niet eens, want er heeft nog geen interne verzelfstandiging plaatsgevonden. Dat zou een vooruitgang kunnen zijn. Mijn fractie steunt motie nr. 392. De heer HALBERTSMA: Mijnheer de Voorzitter. Langzaam maar zeker zinkt mij de moed in de schoenen. De fractie van de PvdA heeft drie maal aangegeven waarom zij wel wil verzelfstandigen en niet wenst te privatiseren. Tot op dit moment heeft het College daarover twee maal een betoog gehouden en waarschijnlijk doet wethouder mevr. Irik dat nogmaals, maar blijkbaar komt het niet meer goed. Naar aanleiding van de antwoorden van het College merk ik op dat wij over veel zaken tevreden zijn. Diverse zaken moeten echter nog worden afgehandeld, voordat wij een definitief besluit kunnen nemen. Ik doel op de rijstebrijberg van wethouder Stadig. Wij kunnen hem niet euvel duiden dat hij niet verder is gekomen. Ik ben van mening dat wij daar in een andere vergadering op moeten terugkomen, want ik begrijp dat hij op dit moment geen antwoord kan geven op vragen over de gedetailleerdheid van de aanbiedingsprijsstelling. In tramtermen gesproken moet het een tandje hoger. (De heer VAN LOHUIZEN: Hoeveel versnellingen heeft een tram volgens u?) Dat kan de heer Van Lohuizen wellicht beter aan deskundigen op de tribune vragen. (Mevr. ALBERTS: Volgens mij is het een fietsterm.) Ik herhaal dat wij de inzet van de bonden waarderen om te komen tot een effici%nt GVB en ,,n concessie. De wethouder heeft onze vragen over de afspraken met de bonden beantwoord, maar wij zijn benieuwd naar de notitie waarover zij heeft gesproken. Mijn fractie vraagt nadrukkelijk een plaatsbepaling ten aanzien van alle zaken die wij op dit moment niet kunnen voorzien. De wethouder is helaas met een galante boog om ,,n vraag heen gelopen, namelijk of het mogelijk is een beslissing te nemen als wij de omgeving niet kennen. Mijn fractie hoopt dat het antwoord in de notitie staat en dat wij de gelegenheid krijgen daarover v››r oktober a.s. in de commissievergadering te spreken. Wij steunen motie nr. 392. Over motie nr. 394 ontvangen wij graag een reactie van het College, alvorens ons oordeel daarover uit te spreken. Een aantal raadsleden heeft gevraagd wat onze plaatsbepaling is. Wij beslissen over een complex geheel, namelijk een voordracht die uit 26 onderdelen bestaat. Bepaalde onderdelen, waaronder de concessie en de financi%n, moeten verder worden uitgewerkt. Mijn fractie is van mening dat het goed is de snelheid in het proces te houden. Wij stemmen in, maar voordat wij het definitieve besluit Ä the point of no return Ä kunnen nemen, is het belangrijk dat wij alle zaken op een rij hebben. Mevr. VAN DER LINDEN: Mijnheer de Voorzitter. De fractie van de VVD kan met de hoofdlijnen instemmen, wat niemand zal verbazen. In de commissievergadering is zij daarop immers ook ingegaan. Mijn fractie is geen voorstander van ,,n concessie. Zij heeft respect voor de positie van het College, de bonden en de OR. Bij de nadere uitwerking van deze hoofdlijnennotitie komen wij op dit onderwerp terug. Mijn fractie stemt in met motie nr. 392. Ik vermoedde dat ik de enige was die de inhoud van motie nr. 394 niet begreep, maar ik heb inmiddels vernomen dat dit voor de meerderheid van de woordvoerders geldt. Wellicht begrijpt het College de inhoud ook niet en dan is het moeilijk deze uit te voeren. Ik verzoek het College een reactie te geven. De heer VAN LOHUIZEN: Mijnheer de Voorzitter. Wij steunen motie nr. 392. Vanwege tijdgebrek kan ik geen uitgebreide reactie geven. Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Wij steunen motie nr. 392. Wethouder mevr. IRIK: Mijnheer de Voorzitter. De Raad krijgt nog twee maal de kans zijn rol te defini%ren, namelijk op het moment dat aan de orde komt het programma van eisen en de formuleringen met betrekking tot het opdrachtgeverschap. Daarnaast ontvangt de Raad statuten van de nieuwe rechtspersoon waarin precies is vermeld wat de aandeelhouder en de raad van commissarissen zullen bepalen. Ik adviseer de indieners van motie nr. 394 deze aan te houden, want ik sluit niet uit dat er over diverse onderdelen een politieke discussie volgt. De fractie van het CDA kan van mening zijn dat er sprake is van een beperkt aantal strategische beslissingen, terwijl een andere fractie vindt dat het veel beslissingen zijn. De Raad kan zelf beoordelen of het aantal strategische beslissingen al dan niet beperkt is. (Mevr. MAIJ: De zinsnede "een beperkt aantal beslissingen" is uit het stuk overgenomen.) Ik verzoek de Raad het College de kans te geven de rol van aandeelhouder en opdrachtgever te defini%ren om verwarring te voorkomen. Wat mij betreft houden wij het tempo erin. De Raad krijgt aan het begin van het najaar duidelijkheid. Op de vraag van de heer Hemmes antwoord ik dat iedereen op de dag van vandaag een rol in het bedrijf vervult. Er is met managementschool niet alleen sprake van een top 100 in het bedrijf, maar voor een groot deel van het bedrijf worden ook moderne managementtechnieken ingezet en mijns inziens heeft iedere medewerker en ieder lid van de bond een eigen verantwoordelijkheid. De heer Halbertsma stelt een vraag over de plaatsbepaling. Het College is niet ingehuurd om koffiedik te kijken. Het kan slechts proberen de zakelijke afspraken die wij maken scherp te formuleren. De zaken die wij in het kader van de bedrijfsvoering zullen toetsen, voordat de beslissing over een concessie wordt genomen, hebben wij weergegeven. Deze tekst heb ik zojuist geciteerd. Over de externe randvoorwaarden kan het College op dit moment niets zeggen, omdat niet bekend is op welke wijze het totale openbaar vervoer in de toekomst is vormgegeven. Ik verwijs naar besluit VI, waarin de zekerheden zijn vermeld. Wij kunnen slechts zekerheid bieden over de procedure en het feit dat er sprake zal zijn van een openbare aanbesteding in een volgende ronde. Ik hoop dat dat voldoende is. Ik heb geen antwoord gegeven op de vraag van de fractie van Mokum Mobiel over de eigendomsverhoudingen. Wij hopen dat wij, met het behouden van de eindpunthuisjes, de bedrijfsvoering op de lange termijn niet schaden. Deze behoren bij de uitvoering en daarom is er voor een gewijzigde opstelling gekozen. Volgens mij is er raadsbrede steun voor motie nr. 392. De discussie wordt gesloten. Aan de orde is de stemming over de ingediende moties en de voordracht. De motie-mevr. Codrington c.s. (nr. 392) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert, dat geen van de bij de stemming aanwezige raadsleden zich tegen de motie heeft verklaard. De motie-mevr. Maij (nr. 394), ingetrokken zijnde, maakt geen onderdeel van beraadslaging meer uit. Mevr. VAN OUDENALLEN (stemmotivering): Wij stemmen voor de voordracht, al twijfelen wij eraan of wij daar goed aan doen. De voordracht wordt met zitten en opstaan aangenomen; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2218 van afd. 1 van het Gemeenteblad. De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden mevr. Alberts, Bakker, Danen, mevr. Kalt en Van Lohuizen zich tegen de voordracht hebben verklaard. De VOORZITTER (orde): Er is mij verzocht de agendapunten 4 en 6 na 20.30 uur te behandelen. Wethouder STADIG: Ik maak daartegen bezwaar, want ik was ervan uitgegaan dat de punten 16 en 17 na 20.30 uur zouden worden behandeld en heb daarom een afspraak gepland. De VOORZITTER: Ik stel voor de volgorde van de agenda aan te houden. Mevr. ALBERTS: Ik heb elders verplichtingen van huishoudelijke aard en kan niet om 20.30 uur aanwezig zijn. De VOORZITTER: Wij beginnen om 19.30 uur met agendapunt 6. De vergadering wordt van 16.45 uur tot 19.30 uur geschorst.