Gemeente Amsterdam
Gemeenteraad
Gemeenteblad
Motie
R
1
Jaar
2009
Afdeling
1
Nummer
428
Publicatiedatum
29 juli 2009
Ingekomen onder
W
Ingekomen op
woensdag 1 juli 2009
Behandeld op
woensdag 1 juli 2009
Status
Verworpen
Onderwerp
Motie van het raadslid de heer Bakker inzake kennisneming van het rapport van de
commissie Veerman “Bouwen aan verbinding”.
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over het rapport van de commissie Veerman “Bouwen aan
verbinding” (Gemeenteblad afd. 1. nr. 385);
Overwegende dat:
?
het van groot belang is dat de gemeenteraad van Amsterdam en het rijk inzage
krijgen in de verhouding tussen kosten en baten;
?
een kosten/baten analyse behoort te worden opgesteld volgens de Leidraad
Overzicht Effecten Infrastructuur (OEI);
?
volgens de Leidraad OEI alle exploitatiekosten dienen te worden meegenomen,
waaronder alle kosten van beheer en onderhoud, regulier en groot onderhoud,
alsmede de kosten van investeringen in treinmaterieel;
?
bij het hanteren van een periode van 100 jaar alle genoemde kosten over
dezelfde periode moeten worden meegenomen;
?
de Leidraad OEI geen duidelijkheid geeft over de periode waarop een
kosten/baten analyse betrekking moet hebben;
?
echter bijvoorbeeld de EU een periode van 20 á 30 jaar toepast, terwijl een
periode van 100 jaar als door Veerman ongebruikelijk is;
?
derhalve de kosten/batenanalyse van het rapport Veerman in ieder geval op
essentiële onderdelen afwijkt van wat gebruikelijk is
,
Besluit:
Het college van burgemeester en wethouders te verzoeken een kosten/batenanalyse
te doen opstellen volgens de Leidraad Overzicht Effecten Infrastructuur en deze te
laten toetsen door het Kennisinstituut voor Mobiliteit en hiervan binnen maximaal
6 weken te rapporteren aan de Raad.

Jaar
2009
Afdeling 1
Nummer 428
Datum
29 juli 2009
Gemeente Amsterdam
Gemeenteraad

Motie R

Motie
R
2
Het lid van de gemeenteraad
J.L. Bakker
TOELICHTING:
Ter verduidelijking het gedeelte uit de OEI mbt de tijdshorizon:
Voor het rendement van het project zijn vooral de eerste 20 tot 30 jaar van belang.
Aan de uitkomsten na 30 jaar wordt nog maar een klein gewicht toegekend.
bij een disconto van 4% dalen de gewichten veel minder snel. Na 20 jaar
bedraagt het gewicht nog 46%, na 30 jaar 31% en zelfs na 40 jaar nog
20%. Indien men deze discontovoet zou hanteren, wordt een relatief veel
gewicht gelegd bij de verre toekomst. De uitkomsten kunnen als gevolg
daarvan erg gevoelig worden voor de keuze van de tijdshorizon.
Verlenging
van de tijdshorizon kan de resultaten van een project dan aanmerkelijk
verbeteren, vooral wanneer de baten een stijgend verloop in de tijd
vertonen. Een dergelijke probleem deed zich voor bij de beoordeling van de
Betuwelijn door de Commissie Hermans (Commissie Betuweroute, 1995).
Deze commissie merkte op dat het erop leek dat ieder investeringsproject
rendabel is te maken wanneer men maar een voldoende lange tijdshorizon
nam.
(Leidraad Oei, dl. II Capita selecta, p. 67)
Veerman:
Daarbij is een periode van ruim 100 jaar na opening in 2017 gehanteerd. (Bouwen
aan verbinding bijlage 6, p. 45).