Het stadhuis is bereikbaar per metro en tram (lijnen 9 en 14), halte
Waterlooplein
In uw brief van 23 november 2007 verzoekt u ons op een viertal punten te
adviseren over
uw concept OV-Visie 2020-2030 met de ondertitel Regionaal Openbaar
Vervoer als
fundament voor de metropool Amsterdam. In uw brief geeft u aan dat zowel
dit College
als de gemeenteraad van Amsterdam zijn aangeschreven en dat u uiterlijk 18
januari een
reactie verwacht. In deze brief treft u onze reactie aan, die wij in onze
vergadering van 12
maart 2008 hebben vastgesteld.
Het College van B&W heeft op 18 december 2007 de Amsterdamse OV-Visie
2008-2020
vastgesteld, welke op 16 januari en 6 februari 2008 is behandeld in voornoemde
raadscommissie. Wij zijn verheugd dat de portefeuillehouder van de Stadsregio
Amsterdam, de heer Verbeek, in de commissievergadering van 16 januari jl. heeft
aangegeven de wensen van Amsterdam ten aanzien van het stedelijk openbaar
vervoer
zoals neergelegd in de Amsterdamse OV-Visie in de Regionale OV-Visie over te
zullen
nemen.
In de Amsterdamse OV-Visie wordt aangegeven welke ontwikkelingen Amsterdam
graag
zou zien binnen het OV in stad en regio. Daarbij wordt uitgegaan van vier
opgaven:
de ontwikkeling van Amsterdam als internationaal concurrerende vestigingsplaats
voor multinationals en expats;
het verminderen van de druk op het wegennet als gevolg van een groeiende
mobiliteit in en rond Amsterdam;
de handhaving van een fijnmazig OV-netwerk binnen de stad;
efficiënt grondgebruik binnen de stad.
Bezoekadres
Stadhuis, Amstel 1
1011 PN Amsterdam
Postbus 202
1000 AE Amsterdam
Telefoon 020 552 9111
Fax 020 552 3426
www.amsterdam.nl
Bijlage 2, behorende bij voordracht nr. 83 van 2008.
Retouradres: BDA, Postbus 202, 1000 AE Amsterdam
Stadsregio Amsterdam
t.a.v. het Dagelijks Bestuur
Postbus 626
1000 AP Amsterdam
Datum
13 maart 2008
Ons kenmerk
2007009640
Behandeld door
D.R. Spee en M. Rombouts
Doorkiesnummer
(020) 556 5253 en (020) 552 2601
Faxnummer
E-mail
D.Spee@ivv.amsterdam.nl en MRombouts@bda.amsterdam.nl
Onderwerp
Advies t.a.v. concept OV-Visie 2020-2030 van de Stadsregio
Amsterdam
Geacht Bestuur,
17 januari 2008
Gemeente Amsterdam
Kenmerk (in te vullen door
SB/FI)
Bestuursdienst
Pagina 2 van 7
2
Deze opgaven kunnen vervuld worden door zowel te investeren in de verbetering
van de
kwaliteit van het OV over de hele linie als in de vergroting van de
vervoercapaciteit.
Wij constateren dat u dit laatste inzicht met ons deelt. In de concept OV-Visie
2020-2030
schetst u dat de capaciteit van het OV op sommige trajecten en in sommige
gebieden
uitgebreid moet worden en dat daarbij een belangrijke rol voor het spoor is
weggelegd.
Ook onderkent u dat op veel fronten een kwaliteitsslag gemaakt zal moeten
worden om
het aandeel van het OV in de modal split te vergroten. De ambitie van Amsterdam
is het,
om met de kwaliteitsslag het aandeel openbaar vervoer in de agglomeratie
Amsterdam
(Amsterdam, Amstelveen, Schiphol, Diemen, Ouder-Amstel) te brengen van 37% in
2004
naar 50% in 2020.
Ook in de uitwerking zien wij zaken die ook in onze Amsterdamse OV-Visie
2008-2020
worden beschreven: de doortrekking van de Noord/Zuidlijn naar Amstelveen
Centrum, de
realisatie van de Westtangent en de Noordtangent, het nemen van doorstromings-
maatregelen ten behoeve van het OV, het gebruik van P+Rs bevorderen, de
kwaliteit van
de voorzieningen op haltes en op OV-knooppunten reguleren / verbeteren en
regionale
invloed op stoptreinen.
Op een aantal punten zien wij verschillen. In het vervolg van deze brief zal
vooral hierbij
worden stilgestaan, omdat daarover verdere afstemming wenselijk is.
Ambitie en toekomstbeeld
Ten aanzien van het eerste punt waarover u advies vraagt, of wij de ambitie en
het
toekomstbeeld dat in uw concept-Visie wordt geschetst delen, melden wij u het
volgende:
In de in hoofdstuk 2 beschreven ambitie herkennen wij een aantal zaken die wij
ook in
onze Amsterdamse OV-Visie hebben onderkend. In uw ambitie missen wij echter de
urgentie die wij wel nadrukkelijk voelen en ook beschrijven in onze OV-Visie.
Het
uitgangspunt moet de verbetering zijn van de bereikbaarheid van de regio en de
internationale concurrentiepositie van deze regio als het gaat om de vestiging
van
multinationals. Het investeren in OV op congestiegevoelige trajecten en op
plaatsen waar
de ruimte schaars is, is een middel om genoemde doelen te bereiken.
Een element dat ons inziens ontbreekt in uw concept-Visie is de aandacht voor
ruimtelijke
(on)mogelijkheden. Het toekomstbeeld dat wordt geschetst kent een belangrijke
rol toe
aan knooppunten. Als de door u genoemde knooppunten daadwerkelijk als
overstapmachines voor stad en regio moeten gaan fungeren is op een aantal
locaties veel
meer ruimte nodig voor het OV dan hier nu is, of gereserveerd is. Knooppunten
zijn echter
geen doel op zich: het doel is overstappen voor reizigers tot een minimum te
beperken.
Daarom wordt in de Amsterdamse OV-Visie aangegeven dat als de gewenste ruimte
op
een knooppunt niet aanwezig of beschikbaar is, een bundel van lijnen vanuit
hetzelfde
herkomstgebied opgedeeld kan worden in twee delen, waarbij het ene deel
doorrijdt naar
een knooppunt en het andere deel haar reizigers afzet langs haltes van diverse
tram- en
buslijnen aan de rand van de stad. Wij zouden deze nuancering graag in uw Visie
terugzien.
17 januari 2008
Gemeente Amsterdam
Kenmerk (in te vullen door
SB/FI)
Bestuursdienst
Pagina 3 van 7
3
In uw toekomstbeeld beschrijft u een OV-systeem waarin onder andere een
belangrijke
taak wordt weggelegd voor HOV-trams. In onze Amsterdamse OV-Visie hebben wij
moeten constateren dat uitbreiding van het Amsterdamse tramnet richting
omliggende
gemeenten op netwerkniveau geen hoogwaardige OV-verbindingen zal opleveren. Een
noodzakelijke voorwaarde voor HOV-tram is vrije infrastructuur. Binnen de Ring
A10 is dit
slechts zeer beperkt beschikbaar en moeilijk te realiseren, hetgeen doorwerkt
op de
regelmaat buiten de ring.
Hoewel in het geschetste toekomstbeeld wordt aangegeven dat het fijnmazige OV-
netwerk minimaal op gelijk niveau moet blijven, maken wij ons toch zorgen over
de
toekomst die u voor ontsluitende lijnen ziet weggelegd. U stelt onder andere
dat reizigers
bij gebrek aan hoogwaardige tram- en buslijnen nu vaak fijnmazige tram- en
buslijnen
gebruiken voor langere afstanden en dat u dat wilt veranderen. Even later
meldt u dat
een gezonde exploitatie om een behoorlijke bezetting vraagt. Wij
vragen ons af hoe
deze uitspraken zijn te combineren met het streven naar behoud van het
fijnmazig OV-
netwerk in (onder andere) Amsterdam.
Tenslotte zouden wij in hoofdstuk 2 graag wat meer terugzien van de
kwalitatieve
elementen van het OV die u zou willen verbeteren. In dit hoofdstuk worden deze
nu vooral
vertaald in reissnelheid en frequentie. Zaken als toegankelijkheid, (sociale)
veiligheid,
betrouwbaarheid, gebruiksgemak en comfort worden niet genoemd of nauwelijks
uitgewerkt, terwijl de Stadsregio de laatste jaren toch heel voortvarend met
deze
onderwerpen aan de slag is gegaan.
Geselecteerde opgaven en oplossingsrichtingen
Ten aanzien van het tweede punt waarover u advies vraagt, of wij ons kunnen
vinden in
de in hoofdstuk 3 t/m 5 beschreven geselecteerde opgaven en
oplossingsrichtingen,
melden wij u het volgende:
Met de informatie die nu in hoofdstuk 3 wordt gegeven is het lastig om goed te
reageren
op uw analyse. Een aantal gevolgtrekkingen kunnen wij derhalve niet goed
plaatsen. Zo
geeft u bijvoorbeeld aan dat de korte halte-afstanden in Amsterdam een lage
gemiddelde
snelheid van het stedelijk OV veroorzaken. Dit suggereert dat u de snelheid
wilt verhogen
door haltes op te heffen of halte-afstanden te vergroten. Dit lijkt ons
strijdig met de eerder
ingenomen positie dat het fijnmazig OV minimaal op gelijk niveau moet blijven.
Daarnaast
bevreemdt het ons dat u stelt dat de verbinding Waterland Amsterdam
Centraal
verbeterd moet worden. Niet alleen is deze verbinding al heel goed, na de
ingebruikname
van de Noord/Zuidlijn wordt de relatie Waterland Amsterdam Centraal ook
van minder
grote betekenis, omdat eenderde van de bussen uit Waterland dan zal eindigen op
station
Buikslotermeerplein. Verder valt ook hier op dat het accent wordt gelegd op
uitbreiding
van capaciteit waar dit, volgens prognoses bij ongewijzigd beleid, noodzakelijk
wordt. Het
zou beter zijn als beleidswijzigingen inherent deel uit zouden maken van de
analyse,
zodat ook geïnvesteerd wordt in capaciteitsuitbreiding op plaatsen en
corridors waar de
automobilist verleid moet worden om het OV te gaan gebruiken.
In paragraaf 3.3. besteedt u aandacht aan aanvullend beleid. Wij ondersteunen
de notie
dat niet alleen Amsterdam, maar ook de andere regionale partijen aan
locatiebeleid en
17 januari 2008
Gemeente Amsterdam
Kenmerk (in te vullen door
SB/FI)
Bestuursdienst
Pagina 4 van 7
4
parkeerbeleid zouden moeten doen. De tekst zonder parkeernormen of
parkeertarieven
in gebieden met hoogwaardige tram- en buslijnen komt de potentie van van het
openbaar
vervoer onvoldoende uit de verf zouden wij graag vervangen zien door een
andere: de
aanwezigheid van hoogwaardig OV biedt een alternatief waardoor restrictief
parkeerbeleid
aanvaardbaar wordt. De door u gehanteerde tekst suggereert dat een gemeente als
Amstelveen of een stadsdeel als Osdorp betaald parkeren moeten invoeren om het
gebruik van lijn 5/51 dan wel 1/17 te stimuleren. De opmerking in deze
paragraaf over
fijnmazig OV baart ons zorgen voor de toekomst van dit systeem. Hier wordt
aangegeven
dat buurten met meer dan 4.000 inwoners ontsloten moeten worden met minimaal
een
halfuurdienst in de spits en een uurdienst daarbuiten en wel tussen 7.00 en
23.00 uur. De
maximale halteafstand bedraagt 400 meter, gemeten vanaf het zwaartepunt van de
bebouwing. Dergelijke normen verhouden zich geenszins met de normen die volgens
het
Programma van Eisen Exploitatie OV concessie Amsterdam gelden binnen het
stedelijk
gebied van onze stad. Een dergelijke stelling, zonder nuanceringen ten aanzien
van
stedelijke gebieden, is voor ons niet aanvaardbaar en lijkt ons ook niet
verenigbaar met
uw eerdere uitspraak dat het fijnmazig OV minimaal op gelijk niveau moet
blijven. Wij
verzoeken u daarom om herbevestiging van de in het huidige Programma van Eisen
voor
de concessie Amsterdam gehanteerde ontsluitingsnormen. In paragraaf 3.3. geeft
u
verder aan dat u uw ambities bij zult moeten stellen als het Rijk niet
meer geld
beschikbaar stelt of de stadsregio en haar partners geen eigen financiële
middelen
kunnen vergaren. Iets eerder in dezelfde paragraaf wordt beschreven dat
Nederlandse
stadsregios geen regionale belasting kunnen heffen. Dit suggereert een
pleidooi voor
invoering van regionale heffingen. Wij vinden de OV-Visie niet de plek om een
dergelijk
principieel punt aan te kaarten.
Ten aanzien van hoofdstuk 4 plaatsen wij de volgende kanttekeningen: de
uitspraak dat
het Amsterdamse metronet met de oplevering van de Noord/Zuidlijn qua structuur
compleet zou zijn, wordt door ons niet gedeeld. Wij zien in de toekomst nog wel
degelijk
uitbreidingsmogelijkheden, en u ook, gezien de later in dit hoofdstuk
behandelde tracés.
Wij vinden dat de ambitie van de Stadsregio ten aanzien van metro-uitbreidingen
omhoog
moet. Amsterdam acht onderzoek naar drie metro-uitbreidingen op korte termijn
nodig. Op
langere termijn (na 2020) moet ook de mogelijkheid open blijven voor nieuwe
metroverbindingen als de ruimtelijke structuur en de vervoervraag hier
aanleiding toe
geven. Daarnaast vragen wij ons af of de stelling dat fijnmazig OV er slechts
is voor
verplaatsing op korte afstanden houdbaar is als eerder al is aangegeven dat
reizigers
door de regio moeten kunnen reizen met maximaal één overstap.
Wij zijn ingenomen met het feit dat u de noodzaak van verlenging van de
Noord/Zuidlijn
naar, vooralsnog, Amstelveen Centrum onderschrijft en de door Amsterdam
bepleite
Westtangent wilt realiseren. In uw concept-OV-Visie verbindt u voorwaarden aan
een
eventuele metroverbinding vanuit Amsterdam naar Schiphol. De doortrekking van
de
Ringlijn naar Amsterdam Centraal of de Noordelijke IJ-oevers schrijft u,
althans voorlopig,
af. De gemeente Amsterdam is van mening dat beide uitbreidingen van het
metronet in
ieder geval op korte termijn onderzocht moeten worden en gelooft dat deze
onderzoeken
de wenselijkheid van deze verlengingen ver voor 2030 zullen aantonen. De
gemeente
vraagt de stadsregio deze mogelijkheden te onderkennen en deel te nemen aan
genoemde onderzoeken, die Amsterdam wil initiëren. Ten aanzien van de
Noordtangent
zien wij accentverschillen tussen de Amsterdamse OV-Visie 2008-2020 en uw
OV-Visie.
17 januari 2008
Gemeente Amsterdam
Kenmerk (in te vullen door
SB/FI)
Bestuursdienst
Pagina 5 van 7
5
In de Amsterdamse OV-Visie loopt het tracé van de Noordtangent via het
westelijk deel
van de Noordelijke IJ-oevers naar (toekomstig) metrostation Johan van
Hasseltweg. Dit
tracé wordt in uw Visie bediend door een Zaantangent, die vervolgens
doorrijdt naar
Amsterdam Centraal. Uw Noordtangent rijdt noordelijker door Amsterdam Noord.
Wij
onderkennen dat hier nog enige afstemming gewenst is, maar zien geen echte
tegenstrijdigheden.
Wij ondersteunen de notie dat de verbindingen tussen de Westelijke Tuinsteden
en de
binnenstad (en Amsterdam Centraal) verbeterd moeten worden. Wij zien vooral
kansen
voor doorstromingsmaatregelen in combinatie met frequentieverhogingen. Wij
missen een
onderbouwing voor het voorstel om bussen tussen de Zuidas en de Amsterdam West
op
te waarderen tot HOV-tram. Opwaardering van lijn 9, met verlegging van het
eindpunt
naar Diemen Zuid kan op onze instemming rekenen, evenals het voorstel voor een
HOV-
verbinding via de weg tussen station Zuid en het Amstelstation (en eventueel
het Science
Park). Het streven om
te komen
tot een snelle buscorridor
tussen
Amstelveen/Uithoorn/Aalsmeer en Amsterdam kunnen wij onderschrijven. De op de
bijgaande kaart getoonde verbinding via een oostelijke busdoorsteek is
vervoerkundig
aantrekkelijk en deswege de moeite waard te onderzoeken. Daarbij dient vermeld
te
worden dat deze optie een aantal jaren geleden onhaalbaar is gebleken.
Ten aanzien van de inrichting van haltes en knooppunten maakt de Stadsregio
onderscheid in A-, B- en C-knopen. Ten aanzien van de voorzieningen aldaar
lopen de
Amsterdamse OV-Visie en uw concept-visie nog al uit elkaar: de laagste
categorie haltes
(C bij u) moeten wat Amsterdam betreft voorzien zijn van beschutting tegen
weersinvloeden en een zitgelegenheid (ofwel: een abri). Bij u is dat niet het
geval. Ook de
toegankelijkheid van de halte wordt door u niet genoemd. Daartegenover staat
dat u wel
actuele reisinformatie wilt aanbieden, waar Amsterdam het houdt bij statische
reisinformatie, omdat zij actuele reisinformatie op ieder halte voorlopig nog
niet haalbaar
acht. Omdat in uw concept-visie A- en B-knooppunten nog niet zijn gedefinieerd
is het
lastig hierop te reageren. Bij opwaardering van een aantal tramlijnen tot
HOV-tram zou
dat betekenen dat bij haltes midden in de binnenstad OV-fietsverhuurlocaties
gerealiseerd
moeten worden. De vraag is of dit (op korte termijn) realiseerbaar en
realistisch is.
Amsterdam ziet meer in de uitrol van het OV-fietsconcept via trein- en
metrostations en
bus- en tramhaltes bij gebieden die slecht met regulier OV zijn ontsloten,
zoals
bedrijventerreinen.
De stelling in hoofdstuk 5 dat woon-werkreizigers bereid zijn meer te betalen
voor het OV
als dit snel en betrouwbaar is en zij de beschikking krijgen over actuele
reisinformatie
vraagt om onderbouwing. Amsterdam deelt de perceptie van de stadsregio dat de
conducteur uit zijn cabine moet om de reiziger meer service te kunnen verlenen.
Wij
zouden echter ook graag zien dat de stadsregio zich duidelijk zou uitspreken
voor
marketing van het OV door de overheid: voorwaarden scheppen alleen is ons
inziens
onvoldoende. De themas verkeerveiligheid en tunnelveiligheid verdienen
meer
uitwerking.
17 januari 2008
Gemeente Amsterdam
Kenmerk (in te vullen door
SB/FI)
Bestuursdienst
Pagina 6 van 7
6
Investerings- en financieringsstrategie
Ten aanzien van het derde punt waarover u advies vraagt, of wij ons kunnen
vinden in de
in hoofdstuk 6 t/m 8 beschreven investerings- en financieringsstrategie, melden
wij u het
volgende:
Wij onderschrijven de driedeling die in hoofdstuk 6 is gemaakt ten aanzien van
de soorten
investeringen. Ten aanzien van de criteria voor prioritering missen we
wegingsfactoren.
Wij denken dat vooral investeringen die een verschuiving van auto naar OV op
congestiegevoelige trajecten of in gebieden met schaarse ruimte voor mobiliteit
bewerkstelligen, prioriteit verdienen. Dit effect kan zowel direct als indirect
zijn:
doortrekking van de Noord/Zuidlijn naar Amstelveen/Centrum zal het aantal
reizigers op
deze corridor enigszins doen toenemen, maar door het vervangen van het sneltram
systeem (lijn 51) door een metrosysteem (de Noord/Zuidlijn) ontstaat een veel
betrouwbaarder metrosysteem dat het metrogebruik veel meer zal doen toenemen.
Amsterdam ziet absolute prioriteit voor de doortrekking van de Noord/Zuidlijn
naar
Amstelveen Centrum en aanleg van een nieuwe Hoogwaardige OV-verbinding tussen
Amsterdam en Schiphol. Verbeteren van de doorstroming (en dus de snelheid en
betrouwbaarheid) van het OV in de stad geniet vervolgens prioriteit.
Amsterdam deelt de mening van de stadsregio dat meer zeggenschap over het spoor
naar de regio moet gaan. Aandachtspunt hierbij is de beschikbare capaciteit op
het spoor
die aan deze bevoegdheid wordt gekoppeld: de regio mag in haar
opdrachtgeverschap
niet afhankelijk zijn van het al dan niet wijzigen van de dienstregeling van
intercitys of
vrachttreinen. Amsterdam vindt dat in de OV-Visie iets te nadrukkelijk wordt
gewezen op
de voordelen van aanbesteding, terwijl met gunning (mogelijk) gelijksoortige
resultaten
behaald kunnen worden. Ook in dit hoofdstuk dienen themas als
toegankelijkheid,
(sociale) veiligheid, gebruiksgemak en comfort genoemd te worden en te worden
uitgewerkt.
De gemeente Amsterdam vindt het op voorhand geen logische gedachte dat
opbrengsten
uit de grondexploitatie ingezet zouden moeten worden voor aanleg en exploitatie
van OV.
In bepaalde gevallen is dit denkbaar, maar dit is geen principe dat als
vuistregel
vastgelegd zou mogen worden. Ook zetten wij kanttekeningen bij de uitspraak dat
slimme tarieven met relatief meer vastrecht en meer derde betalers de
financiële
slagkracht van het OV vergroten. Eerder dan de gebruiker een hoger tarief
voor te
schotelen, denken wij aan een hogere bijdrage van het Rijk. De argumenten voor
deze
hogere bijdrage zijn voorhanden.
Algemene indruk
Ten aanzien van het vierde punt waarover u advies vraagt, of wij ons kunnen
vinden in de
algemene lijn van het stuk en wat wij nog missen, verwijzen wij allereerst naar
de
inleidende alineas van deze brief, waarin wij constateren dat wij het
eens zijn met de
gekozen oplossingsrichtingen en ons herkennen in een groot aantal uitwerkingen.
Wij
missen nog wat ambitie en wat meer aandacht voor zaken als toegankelijkheid,
(sociale)
veiligheid, gebruiksgemak en comfort. Wij vragen bij de verdere uitwerking van
uw Visie
bijzondere aandacht voor het behoud van het fijnmazige OV-netwerk in Amsterdam,
voor
17 januari 2008
Gemeente Amsterdam
Kenmerk (in te vullen door
SB/FI)
Bestuursdienst
Pagina 7 van 7
7
de ruimtelijke inpasbaarheid van gekozen uitwerkingen, voor de locaties voor en
de OV-
bediening van P+Rs en voor de ontsluiting van bedrijventerreinen.
Daarnaast treft u in de
Amsterdamse OV-Visie, hier als bijlage meegezonden, een aantal actiepunten aan
die wij
graag met u willen uitwerken. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het verplicht
stellen van
bepaalde milieunormen voor in Amsterdam rijdende concessiehouders, het
verlengen van
de avondbediening en de instelling van uniforme gedragsregels voor reizigers
binnen het
OV.
Met vriendelijke groet,
De gemeenteraad van Amsterdam,
M. Pe
M.J. Cohen
raadsgriffier
voorzitter
|