Jaar 2006
Afdeling 1
Nummer 249
Publicatiedatum 14 juni 2006
Onderwerp
 
Instemming met de rapportage over de veiligheid van de Noord/Zuidlijn.
Aan de Gemeenteraad
 
Op grond van het hiernavolgende stellen wij u voor, het volgende besluit te nemen:
 
De Gemeenteraad van Amsterdam
 
Gezien de voordracht van Burgemeester en Wethouders van 21 maart 2006,
 
Besluit:
 
1.   in te stemmen met de rapportage over de veiligheid van de Noord/Zuidlijn, waarin nadere aanbevelingen worden gedaan voor aanpassing van ontwerp en procedures van de Noord/Zuidlijn, welke worden gedaan naar aanleiding van het overleg tussen de Vereniging De Bovengrondse en het Projectbureau Noord/Zuidlijn;
 
2.   het College van Burgemeester en Wethouders te machtigen, een convenant te sluiten met de Vereniging De Bovengrondse over de in de rapportage voorgestelde aanbevelingen.
 
3.   het besluit onder 1 en 2 is onder de voorwaarde dat de algemene ledenvergadering van de Vereniging De Bovengrondse instemt met de tekst van het convenant.
 
Burgemeester en Wethouders van Amsterdam, 
E. Gerritsen, secretaris M.J. Cohen, burgemeester
Toelichting (bestuurlijke context)
 
In oktober 2004 besloten de Vereniging De Bovengrondse en het Projectbureau Noord/Zuidlijn samen een onderzoek uit te voeren naar het veiligheidsconcept en de veiligheidsvoorzieningen bij de toekomstige exploitatie van de Noord/Zuidlijn. Het doel was inzicht te krijgen in het veiligheidsniveau van de tunnels en stations en zonodig maatregelen te treffen om de veiligheid verder te verbeteren.
Het College van B&W ging op 2 november 2004 akkoord met dit onderzoek.
 
Het bestuur van de Vereniging De Bovengrondse waardeert de positieve benadering die in dit proces is gekozen door het Projectbureau Noord/Zuidlijn.
 
 
Het bestuur vindt dat een optimale veiligheid en het vermijden van panieksituaties alleen gerealiseerd kunnen worden door het creëren van brede vaste noodtrappenhuizen aan beide zijden van de perrons in alle stations. Bij de Noord/Zuidlijn zijn deze noodtrappenhuizen echter niet mogelijk omdat gekozen is voor smalle casco’s.
 
De financiële gevolgen van de voorgestelde aanpassingen zullen worden betrokken bij de behandeling van de Financiële Prognose. De aanstelling van een safetymanager zal als apart beslispunt aan het bestuur worden voorgelegd.
 
Rapportage Veiligheid Noord/Zuidlijn
 
Voorstel tot aanpassing van ontwerp en procedures Noord/Zuidlijn naar aanleiding van overleg tussen de Vereniging De Bovengrondse en het Projectbureau Noord/Zuidlijn
 
1.  Inleiding
 
In oktober 2004 besloten de Vereniging De Bovengrondse en het Projectbureau Noord/Zuidlijn samen een onderzoek uit te voeren naar het veiligheidsconcept en de veiligheidsvoorzieningen bij de toekomstige exploitatie van de Noord/Zuidlijn. Het doel was inzicht te krijgen in het veiligheidsniveau van de tunnels en stations en zonodig maatregelen te treffen om de veiligheid verder te verbeteren.
 
Het College van B&W ging op 2 november 2004 akkoord met dit onderzoek, dat werd uitgevoerd in drie stappen:
 
1.   Eerst werd geïnventariseerd over welke veiligheidsaspecten verschil van mening bestaat tussen de Bovengrondse en het Projectbureau (oktober 2004-januari 2005);
 
2.   Deze discussiepunten werden geanalyseerd en voorgelegd aan een panel van internationale deskundigen op een veiligheidsconferentie in de Beurs van Berlage op 26 februari 2005;
 
3.   Naar aanleiding van deze conferentie werden vervolgonderzoeken uitgevoerd en conclusies getrokken (maart 2005- februari 2006).
 
Tijdens deze stappen hebben het Projectbureau en De Bovengrondse zich laten bijstaan door externe adviseurs. Een belangrijke rol daarbij had ir. Peter van de Leur van het adviesbureau DGMR. De veiligheidsconferentie en de laatste fase van het overleg stonden onder leiding van prof. ir. Ton Vrouwenvelder van TNO-bouw, tevens hoogleraar aan de TU Delft.
 
In deze rapportage worden de uitkomsten van het onderzoek kort samengevat. De rapportage begint met een toelichting op de onderzoeksmethode (hoofdstuk 2).
 
Daarna volgt een beschrijving van het veiligheidsconcept van de Noord/Zuidlijn (hoofdstuk 3), de voorgestelde voorzieningen en procedures om de veiligheid van de lijn te vergroten (hoofdstuk 4 t/m 9) en de beoordeling van het systeem na het doorvoeren van deze maatregelen (hoofdstuk 10). De rapportage eindigt met een samenvatting (hoofdstuk 11).
 
De rapportage bevat alleen de hoofdlijnen van het onderzoek. Meer gedetailleerde informatie is verzameld in een bijlagenboek “Veiligheid Noord/Zuidlijn”, dat bij de Raadsgriffie ter inzage ligt. Het eerste document in dit boek is het verslag van de internationale expertmeeting op 26 februari 2005.
 
Naast dit bijlagenboek zal in de loop van 2006 een compleet Veiligheidsdossier Noord/Zuidlijn verschijnen waarin alle onderzoeks- en beleidsdocumenten op het gebied van de veiligheid bijeen zijn gebracht.
 
2.   Onderzoeksmethode
 
Tijdens het onderzoek bleek dat veiligheids-issues kunnen worden onderzocht en beoordeeld op twee manieren. In de eerste, deterministische , benadering wordt uitgegaan van vaste, vooraf gedefinieerde, eisen aan onderdelen en aspecten van ontwerp en exploitatie. Er is bij deze methode sprake van een acceptabel veiligheidsniveau als is voldaan aan alle voorschriften en normen. Dit is de klassieke benadering die in Nederland gebruikelijk is bij de toetsing van plannen aan de bouwverordening en de daaruit voortvloeiende brandveiligheids- en bereikbaarheidseisen.
 
De tweede benadering is de probabilistische. Daarin wordt het veiligheidsniveau beoordeeld door het systeem te onderwerpen aan een risico-analyse, waarin de kansen op een calamiteit en de gevolgen daarvan worden berekend en beoordeeld. In deze methode ligt de nadruk niet op zekerheden (normen), maar op waarschijnlijkheden en op de onderlinge samenhang van onderdelen en aspecten.
 
In het onderzoek van het Projectbureau en De Bovengrondse zijn beide benaderingen naast elkaar gebruikt. Er is enerzijds (via benchmarks en computersimulaties ) getoetst of de onderdelen van de Noord/Zuidlijn voldoen aan bestaande regelgeving. Omdat in Nederland uitgewerkte regels voor ondergrondse bouwwerken ontbreken, is daarbij vooral getoetst aan buitenlandse normen. Daarnaast is het systeem onderworpen aan een kwantitatieve risico-analyse, op onderdelen aangevuld met detailberekeningen en een indicatieve risico-analyse (poor man’s risk analysis).
 
In deze samenvatting zullen eerst de uitkomsten van het traditionele, vergelijkend onderzoek worden weergegeven. Daarna volgt het resultaat van de kwantitatieve risico-analyse voor het hele systeem.
 
3.   Het veiligheidsconcept
 
Het veiligheidsconcept van de Noord/Zuidlijn is het Safe Haven Concept . De essentie daarvan is dat treinen bij calamiteiten doorrijden naar het volgende station omdat daar de beste kansen liggen voor hulp en evacuatie van de passagiers. Treinen vertrekken pas van het perron als er een vrije route ( free ride) is naar het volgende station. Het Safe Haven Concept levert een goed veiligheidsniveau op, mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. De voornaamste voorwaarden zijn:
 
a.   Voldoende afvoer van rook en warmte op de stations;
b.   Goede evacuatiemogelijkheden voor de reizigers op de stations;
c.   Een veilig ontwerp van de stations
d.   Een veilig ontwerp en een veilige exploitatie van de tunnels tussen de stations
e.  Rijdend materieel van hoge kwaliteit.
 
Het bestaande ontwerp voor de Noord/Zuidlijn is bij het onderzoek beoordeeld op deze voorwaarden. Vervolgens zijn per onderdeel en aspect waar nodig aanvullende voorzieningen en procedures vastgesteld om er zeker van te zijn dat onder alle omstandigheden een voldoende niveau van veiligheid gegarandeerd is. Terroristische acties zijn daarbij buiten beschouwing gebleven.
 
4.  Afvoer van rook en warmte op de stations
 
Extra rookpanelen
 
In het bestaande ontwerp van de Noord/Zuidlijn worden rook en warmte in de ondergrondse stations afgevoerd door middel van RWA- (Rook Warmte Afvoer) installaties. Door de rook rechtstreeks te verwijderen blijven de stijgpunten vrij van rook en gassen.
 
De afvoer van rook en warmte is getoetst door het Engelse bureau Mott Mac Donald met behulp van zogenaamde CFD- ( Computational Fluid Dynamics) berekeningen. Dit onderzoek heeft geleid tot een aanpassing van het ontwerp voor het station Ceintuurbaan, waar extra schermen (rookpanelen) zijn aangebracht om de verspreiding van rook en warmte tegen te gaan. Deze verbetering van de rookbeheersing zal worden ingepast in de lopende bouwvergunningsprocedure. Daarnaast zijn de eisen aan de apparatuur verzwaard om de betrouwbaarheid te vergroten.
 
Het CFD-onderzoek voor de stations Rokin en Vijzelgracht is nog in uitvoering. De uitkomsten van deze berekeningen zullen worden voorgelegd aan de adviseur van De Bovengrondse en zonodig zullen in overleg met hem ook daar wijzigingen in het ontwerp en/of de installaties worden aangebracht.
 
De uitgevoerde CFD-berekeningen en de ontwerpwijziging Ceintuurbaan zijn opgenomen in het bijlagenboek onder nummer 2.
 
Automatische inschakeling van installaties
 
De afvoer van rook en warmte kan alleen worden gegarandeerd als de RWA-installaties onder alle omstandigheden functioneren. Er is een indicatieve risico-analyse uitgevoerd die aangaf dat de afvoerinstallaties mogelijk niet ingeschakeld worden als gevolg van menselijk falen. Om die kans uit te sluiten is besloten de installaties te voorzien van een directe volautomatische inschakeling bij alarmering. Daarnaast blijven er lokale en centrale bedieningsmogelijkheden.
 
Het verslag van de analyse van de RWA is opgenomen in het bijlagenboek onder nummer 3.
 
 
5.   Evacuatie van de stations
 
Extra vluchtcapaciteit
 
De evacuatie van metroreizigers en -personeel in geval van een calamiteit was de kern van het onderzoek. In het bestaande ontwerp kennen de diep gelegen stations van de Noord/Zuidlijn geen evacuatie via vaste trappen, maar uitsluitend via (draaiende of stilstaande) roltrappen met een aangepaste maatvoering. Daarvoor is gekozen omdat vaste trappen op een diepte van meer dan 20 meter onder maaiveld geen snelle uitweg kunnen bieden aan vluchtende passagiers. Deze keuze is inmiddels getoetst en geaccordeerd door de Raad van State.
 
Er is internationaal discussie over de vraag of evacuatie van stations via uitsluitend roltrappen onder alle omstandigheden acceptabel is. Doorslaggevend daarbij is volgens de deskundigen of de capaciteit en de gebruikskwaliteit van de trappen en overige vluchtwegen voldoende zijn. De vluchters moeten onder alle omstandigheden binnen een beperkte tijd een veilige ruimte kunnen bereiken.
 
De ontruimingstijden zijn getoetst aan de Amerikaanse en Engelse normen, die uitgaan van een station waarin geen rook- en warmteafvoer is voorzien. De maximale ontruimingstijd bedraagt dan 4 minuten voor het ontruimen van het perron en 6 minuten voor het bereiken van een safe area. Bij de Noord/Zuidlijn, waar rook en warmte wèl mechanisch worden afgevoerd, kunnen de roltrappen in formele zin als safe area worden beschouwd.
 
Om zeker te zijn van voldoende evacuatiecapaciteit en –kwaliteit zijn de Noord/Zuidstations getoetst aan de Amerikaanse en Engelse normen door middel van een benchmark, waarin het ontwerp is vergeleken met de eisen van de NFPA (National Fire Protection Association) . Deze benchmark heeft geleid tot de conclusie dat bij drie stations, namelijk Rokin, Vijzelgracht en Ceintuurbaan, extra aandacht nodig is voor de evacuatie bij een calamiteit.
 
Bestudeerd zijn diverse alternatieven, zoals het aanbrengen van extra roltrappen (station Rokin), de constructie van een extra trappenhuis in het midden van het perron (station Vijzelgracht) en het aanbrengen van een extra rook- en warmteafvoerinstallatie (eveneens station Vijzelgracht).
Over de aanpak van het station Vijzelgracht is advies gevraagd aan het Nederlands Instituut voor Brandpreventie (Nibra).
 
Na bestudering van deze alternatieven is in overleg met de Bovengrondse gekozen voor het aanbieden van een extra vluchtroute in de stations Rokin, Vijzelgracht en Ceintuurbaan via de aanwezige technische trappenhuizen en ruimten aan de uiteinden van de perrons. Deze routes, die liggen binnen het directe bereik van de rook- en warmteafvoerinstallaties, bieden niet alleen extra vluchtcapaciteit, maar ook een alternatief bij een eventuele blokkade van de hoofdroutes en een extra evacuatiemogelijkheid voor minder validen. Het ontwerp van de technische ruimten en trappenhuizen zal in nauw overleg met de brandweer verder worden uitgewerkt.
 
De toetsing van de evacuatiecapaciteit maakt onderdeel uit van de NFPA-benchmark, document 4 in het bijlagenboek.
 
 
6.  Brandveiligheid stations
 
Brandwerende deuren en elektrische bekabeling
 
Het ontwerp van de Noord/Zuidlijn voldoet aan de brandveiligheidseisen die op grond van het Bouwbesluit zijn gesteld. Om elk risico uit te sluiten dat een brand zich snel verspreidt is daarnaast besloten tot een toetsing aan de Engelse en Amerikaanse normen. Daarbij zullen de bestekken van de Noord/Zuidlijn worden beoordeeld door de adviseur van De Bovengrondse. Deze beoordeling zal naar verwachting leiden tot:
·   Een betere brandscheiding van de technische ruimten door aanpassingen aan de deuren en aan de doorvoeringen van kanalen en elektrische leidingen;
·   Extra brandveiligheidseisen aan de elektrische bekabeling en de installaties.
 
Een korte samenvatting van de bestekswijzigingen is opgenomen in het bijlagenboek onder nummer 5.
    
Brandveiligheid van de tunnels
 
Zonodig: brandwerende bekleding tunnelbuis
 
De treinen op de Noord/Zuidlijn rijden door twee geboorde tunnels met een diameter van ongeveer 7 meter. In deze tunnels zijn naast de sporen vluchtpaden aanwezig, tussen de tunnels zijn voor vluchters dwarsverbindingen aangebracht.
 
Het ontwerp van de tunnels is, evenals dat van de stations, getoetst aan de Amerikaanse en Engelse normen in de NFPA. Uit deze toets is gebleken dat het ontwerp voldoet aan de internationale eisen. Wel is het aanbrengen van een brandwerende bekleding in de tunnel te overwegen om elk risico uit te sluiten dat de tunnelconstructie bij een calamiteit bezwijkt. In het tunnelontwerp is al rekening gehouden met de ruimte voor zo’n bekleding.
 
Binnen de gemeente is al eerder besloten tot een brandproef in de praktijk met een tunnelsegment, waarna zal worden besloten over het al of niet aanbrengen van brandwerende bekleding.
 
De toets van de tunnels aan de normen van de NFPA is als document 6 opgenomen in het bijlagenboek.
 
7.  Kwaliteit metromaterieel
 
Brandveilig materieel
 
De treinen op de Noord/Zuidlijn zullen moeten voldoen aan zware brandveiligheidseisen, die uitgaan boven wat in Nederland gebruikelijk is. Daarbij zullen de modernste Europese normen worden toegepast en worden daarboven de volgende eisen gesteld:
·   De treinen worden zo ontworpen dat een beginnende brand niet snel kan groeien. Bij brand komt maximaal 15 MW vrij;
·   De besturing wordt zo ingericht dat onder alle omstandigheden een stop in de tunnel wordt voorkomen. De kans op een gedwongen stop is minder dan één op de 10 miljoen.
 
Besloten is deze zware brandveiligheidseisen op te nemen in het strategisch programma van eisen voor het nieuwe metromaterieel op de Oostlijn(en) en de Noord/Zuidlijn. Dit programma van eisen is onlangs aangeboden aan de gemeenteraad.
 
De brandveiligheidsparagraaf in het strategisch programma van eisen is opgenomen in het bijlagenboek onder nummer 7.
 
Safety-management
 
Aanstelling safetymanager
 
De Noord/Zuidlijn is nog in aanbouw en het toekomstige materieel moet nog worden besteld. Daarom is het gewenst zekerheden in te bouwen dat de overeengekomen veiligheidseisen en –voorzieningen daadwerkelijk worden gerealiseerd. Een goed middel daarvoor is de aanstelling van een safety-manager , een functionaris die tijdens het bouwproces, bij de voorbereiding en uitvoering van de exploitatie en bij het afgeven van de gebruiksvergunning actief bewaakt en bevordert dat veiligheid een hoge prioriteit krijgt. Aandachtspunten daarbij zijn het bewaken van de eisen aan het materieel en het garanderen van voldoende opleiding en training van het personeel. De safety-manager legt conform de Europese regels verantwoording af aan een onafhankelijke Notified Body.
 
Elders in Nederland (o.a. bij Randstadrail in Rotterdam/Den Haag) bestaat het safetymanagement al. Voorgesteld wordt ook in Amsterdam een onafhankelijke safetymanager te benoemen voor het hele metronet.
 
Het bijlagenboek bevat een notitie over de inrichting van het safetymanagement onder nummer 8.
 
Vaststellen toetsingsprocedures
 
Een tweede middel om te garanderen dat de veiligheid blijvend aandacht krijgt is het vastleggen van controleprocedures. Ook daarvan bestaan elders al voorbeelden, met name bij de keuze van nieuw materieel. Ook in Amsterdam zal een toetsingsprocedure worden ingevoerd.
 
In het bijlagenboek is een voorstel voor een borgingsprocedure rijdend materieel opgenomen onder nummer 9.
 
 
Kwantitatieve Risico Analyse van het systeem
 
Het ontwerp van de tunnels en stations en het exploitatieconcept zijn geanalyseerd met behulp van een QRA (Quantative Risk Analysis ). In de QRA is berekend hoe groot de kans is dat er bij calamiteiten levensbedreigende situaties zullen ontstaan. Belangrijke aandachtspunten in de analyse waren de kans op menselijke fouten bij het besturen van de treinen, de detectie van een brand of ongeluk, de inschakeling van het rook- en warmteafvoersysteem en de eisen waaraan het beheer van de stations en het metromaterieel moet voldoen.
 
Uit de QRA, aangevuld met een aantal berekeningen voor de tunnels en de eerder genoemde indicatieve risico-analyse voor het station, is gebleken dat het systeem met de hiervoor genoemde aanpassingen een adequaat veiligheidsniveau oplevert. Deze constatering wordt bevestigd door de QRA-expert prof. Vrouwenvelder (TNO en TU Delft) die over dit onderwerp een aantal gesprekken met de opstellers van de QRA heeft gevoerd. Wel volgen uit de QRA nog enkele taakstellende eisen aan de aanschaf van het materieel en de opleiding van het personeel, zoals hiervoor al toegelicht.
 
De QRA en de aanvullende berekeningen zijn te vinden in een General Outline Safetyconcept North/Southline, nummer 10 in het bijlagenboek.
 
Samenvatting
 
Het onderzoek naar de veiligheid van de Noord/Zuidlijn door het Projectbureau en de Vereniging De Bovengrondse heeft geleid tot een aantal aanpassingen in het ontwerp van de Noord/Zuidlijn. Daarnaast zijn er procedure-afspraken gemaakt. De belangrijkste wijzigingen zijn:
·   Extra rookschermen in de stations om de verspreiding van rook en warmte tegen te gaan, waar dat volgens de CFD-berekening noodzakelijk is;
·   Aanpassing van de rook- en warmteafvoerinstallaties en directe automatische inschakeling van de installaties;
·   Vergroting van de evacuatiecapaciteit van de stations Rokin, Vijzelgracht en Ceintuur door het aanbieden van een extra vluchtroute via de technische ruimten en trappenhuizen aan de uiteinden van de perrons;
·   Extra brandveiligheidseisen aan de scheidingen en deuren van de technische ruimten en aan de electrische installaties in de stations;
·   Brandwerende bekleding in de tunnels als een praktijkproef uitwijst dat die nodig is;
·   Aanschaf van metromaterieel met een brandlast van maximaal 15 MW, zoals vastgelegd in het strategisch programma van eisen voor de Oostlijn en Noord/Zuidlijn;
·   Aanstelling van een safetymanager en vaststelling van veiligheidsprocedures.
 
De directe kosten van deze wijzigin gen zijn geraamd op circa € 4 miljoen. Deze kosten zijn inmiddels opgenomen in de begroting van het project. Daarnaast zijn er indirecte (toekomstige) kosten door de instelling van het safetymanagement.
 
De wijzigingen zijn onderbouwd en uitgewerkt in het bijlagenboek onder de nummers 1 t/m 10. Het bijlagenboek ligt voor u ter inzage.
 
Het Bestuur van de Vereniging De Bovengrondse heeft aangegeven dat het de positieve benadering die in dit proces is gekozen door het projectbureau Noord/Zuidlijn waardeert. Het Bestuur is van mening dat een optimale veiligheid, ook bij extreme situaties, en het vermijden van panieksituaties alleen gerealiseerd kunnen worden door het creëren van brede vaste noodtrappenhuizen aan beide zijden van de perrons in alle stations, zoals ook het geval is bij de Jubilee Line in Londen. Nu bij de Noord/Zuidlijn is gekozen voor smalle casco’s lijken dit soort aanpassingen niet realiseerbaar. In dat licht, en in combinatie met de overige aanpassingen en verbeteringen van het ontwerp zoals beschreven, vindt De Bovengrondse de beschreven voorstellen een aanvaardbaar compromis, onder voorwaarde dat:
·   De gemaakte afspraken die vastleggen in dit document worden bekrachtigd door B&W en de gemeenteraad en nagekomen door alle betrokkenen;
·   De uitvoering van de afspraken wordt gemonitord door een onafhankelijke safetymanager, die verantwoording aflegt aan een Notified Body;
·   Te allen tijde inzage wordt gegeven aan belangstellende burgers en organisaties in alle documenten met betrekking tot de veiligheid van de Noord/Zuidlijn.
 
Daarnaast bepleit De Bovengrondse de instelling van een onafhankelijk nationaal orgaan dat actief toeziet op de veiligheid van de openbaar vervoersystemen in Nederland, naar het voorbeeld van de Engelse National Railway Authority.
 
Onder de bovenstaande voorwaarden is De Bovengrondse bereid alle lopende juridische procedures over de veiligheid van de Noord/Zuidlijn in te trekken dan wel op te schorten
 
Ter inzage:
 
Bijlagenboek
Veiligheid Noord/Zuidlijn
Lijst van documenten
 
1.   Verslag Expertmeeting tunnel safety North-South-line
door E.G. Molier; 100/EM-5010242, 7 okt 2005 (versie 6, in het Engels en het Nederlands)
2.   Notitie 'Samenvatting Voorlopige resultaten CFD berekeningen station Ceintuurbaan' + figuren in Powerpoint
door A. Snel;100/AS; 25-10-2005
3.  Notitie 'Brandveiligheid diepe stations en procedure inschakelen RWA'
door A. Snel; 100/AS-5002327; 11-02-2005
4.   Notitie 'Benchmark 'Safe Haven concept Noord/zuidlijn'
door A. Snel; 100/AS-5006301; 28-04-2005
5.   Notitie 'Inventarisatie consequenties aanpassen brandwerendheids eisen'
door A. Snel en G. Gootjes; 19-12-2005
6.   Notitie 'NFPA-checklist voor baanvakken boortunnel'
door A. Snel; 100/AS-5015188 (vs2); 16 september 2005
7.   Strategisch Programma van Eisen metromaterieel Noord/Zuid- en Oostlijn, paragraaf brandveiligheid
8.   Aanzet tot een nadere afspraak over het inrichten van het Safetymanagement
Expertmeeting - follow-up - safetymanagement (concept 3)
door E.G. Molier; 7 juni 2005
9.   Aanzet tot een procedure voor de borging van de brandveiligheidseisen van het rijdend materieel;
Expertmeeting - follow-up - brandveiligheid rijdend materieel (concept 3)
door E.G. Molier; 7 juni 2005.
 
De Commissie voor Verkeer, Vervoer en Infrastructuur, Dienstverlening, Volkshuisvesting en Monumenten heeft op 7 juni 2006 aangegeven in te stemmen met het voorleggen van dit voorstel aan uw vergadering indien het voorbehoud wordt opgenomen, dat pas na goedkeuring van de tekst van het convenant door de algemene ledenvergadering van de Vereniging De Bovengrondse dit kan worden ondertekend.