Jaar 2005
Afdeling 1
Nummer 540
Publicatiedatum 23 november 2005
Onderwerp
 
Vaststelling (Onteigeningsplan Noord-Zuidlijn) met betrekking tot het perceel Saenredamstraat 67
Aan de Gemeenteraad
 
Op grond van het hiernavolgende stellen wij u voor, het volgende besluit te nemen:
 
De Gemeenteraad van Amsterdam,
 
Gezien de voordracht van Burgemeester en Wethouders van 11 oktober 2005,
 
Besluit:
 
I.   de adressant Colon in zijn zienswijze niet-ontvankelijk te verklaren;
 
II.   de adressante Aniruda BV in haar zienswijze te ontvangen en ongegrond te verklaren;
 
III.   ter onteigening ten name van de gemeente Amsterdam ingevolge art. 77, lid 1, onder 1 van de Onteigeningswet aan te wijzen de eigendommen, begrepen in het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn, na herziening op de bij dit besluit behorende grondplankaart aangeduid met zwarte lijnarcering en vermeld in de bij dit besluit behorende lijst (onteigeningsplan Noord-Zuidlijn, het perceel Saenredamstraat 67);
 
IV.   alle noodzakelijke stappen te doen, zowel in eerste aanleg als daarna en zowel als eisende als verwerende partij, om langs gerechtelijke weg de onteigening te verkrijgen van de onder III bedoelde eigendommen, nadat en voorzover de benodigde Koninklijke goedkeuring als bedoeld in artikel 80, lid 3 van de Onteigeningswet is verkregen.
 
Burgemeester en Wethouders van Amsterdam, 
E. Gerritsen, secretaris M.J. Cohen, burgemeester
Toelichting (bestuurlijke context)
 
Op 2 september 1998 is het onteigeningsplan Noord/Zuidlijn door de gemeenteraad vastgesteld en door GS Noord-Holland goedgekeurd. De Raad van State vernietigde het plan op onderdelen. Het herziene onteigeningsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 28 mei 2003 en bij Koninklijk Besluit van 16 januari 2004 gedeeltelijk goedgekeurd.
 
 
Goedkeuring werd onthouden aan de percelen Saenredamstraat 66 en 67 omdat de gemeente geen redelijke poging zou hebben ondernomen de volle eigendom (inclusief grond) van de percelen te verwerven. Voor die percelen is een nieuw onteigeningsplan opgesteld. Wegens een formele fout kon deze onteigeningsprocedure alleen met betrekking tot het perceel Saenredamstraat 66 worden voortgezet. Voor het perceel Saenredamstraat 67 is derhalve een nieuwe onteigening voorbereid.
 
Onteigeningsplan Noord/Zuidlijn (Saenredamstraat 67)  
 
Het bestemmingsplan Noord/Zuidlijn is op 2 september 1998, nr. 437 door uw Raad gewijzigd vastgesteld en bij besluit nr. 98-915490 op 20 april 1999 door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland goedgekeurd. Bij uitspraak van 20 februari 2001, nr. E01990226/1 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland gedeeltelijk vernietigd. Naar aanleiding van deze uitspraak hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland bij besluit van 27 maart 2001, nr. 2001-6662 alsnog goedkeuring onthouden aan een deel van het bestemmingsplan Noord/Zuidlijn. Naar aanleiding hiervan is een ontwerp-bestemmingsplanherziening opgesteld. Deze herziening heeft betrekking op de regeling voor de woonschepen in de Sixhaven, de regeling met betrekking tot de diepteligging van de lijn en de regeling ter plaatse van de Ferdinand Bolstraat. Bij besluit van 8 oktober 2002, nr. 2002-12214 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland goedkeuring verleend aan de herziening van het bestemmingsplan Noord/Zuidlijn.
In 2004 is een tweede herziening van het bestemmingsplan Noord/Zuidlijn in procedure gebracht. Deze herziening heeft geen betrekking op de onderhavige onteigening.
 
Het bestemmingsplan Noord/Zuidlijn, na herziening, biedt het juridische-planologische kader voor de aanleg van zowel het boven- als het ondergrondse tracé van de Noord/Zuidlijn, alsmede voor de bouw van stationsgebouwen, inclusief daarbij behorende voorzieningen en andere gebouwen ten behoeve van het railverkeer.
 
De gemeente Amsterdam hanteert bij de realisering van de Noord/Zuidlijn het uitgangspunt dat het aanleggen in het algemeen belang van een groot, belangrijk infrastructureel project als het onderhavige, met een zeer lange levensduur, volledig dient plaats te vinden in grond waarover voor de gemeente Amsterdam de grootst mogelijke zeggenschap wordt gegarandeerd. Deze maximale zeggenschap is niet alleen van groot belang bij het aanleggen van de Noord-Zuidlijn, maar zeer zeker ook in de fase van beheer en exploitatie van de Noord/Zuidlijn, die immers bedoeld is als hoogwaardig openbaar-vervoersverbinding voor een periode van ten minste een eeuw. Juist vanwege de lange levensduur van het project dient grote aandacht te worden besteed aan het daaraan verbonden, langdurige beheer tijdens de exploitatiefase van de Noord/Zuidlijn. Teneinde een optimaal beheer van de tunnelbuis c.a. gedurende die lange tijd te kunnen garanderen, moet recht worden gedaan aan de eisen die in het kader van dit beheer worden gesteld. Dit betreft zowel de mate van feitelijke toegankelijkheid als de beoordeling van de mate waarin het treffen van onderhoudsmaatregelen vereist is, alsook de wijze van uitvoering van die maatregelen, zonder daarbij op enige wijze afhankelijk te moeten zijn van de toestemming van een andere gerechtigde dan de gemeente Amsterdam tot die grond. Deze grootst mogelijke zeggenschap wordt bereikt en is gegarandeerd in de situatie waarbij de grond in volle eigendom behoort aan de gemeente Amsterdam. Eerst daarmee wordt ook volledig tegemoetgekomen aan de eisen die worden gesteld in het kader van het langdurige beheer tijdens de exploitatiefase van de Noord/Zuidlijn.
 
Het tracé van de Noord/Zuidlijn is grotendeels gesitueerd onder de openbare ruimte, derhalve in grond waarvan de gemeente Amsterdam reeds de eigendom heeft. Op het geringe aantal plaatsen waar in het tracé de eigendom van de grond berust bij anderen, zal de gemeente
Amsterdam overeenkomstig het vorenvermelde uitgangspunt ook daar de eigendom dienen te verwerven. Dit zal geschieden door tot minnelijke verwerving van die gronden over te gaan.
 
In het kader van de minnelijke verwerving van de benodigde gronden heeft de gemeente Amsterdam, naast de verwerving van de volle eigendom, aan de betrokken eigenaren tevens voorgesteld dat de eigenaar aan de gemeente een opstalrecht verleent. Dit opstalrecht houdt in: de verkrijging door de gemeente Amsterdam van het eigendomsrecht van de grondlaag die zich onder de betreffende percelen bevindt. Dit recht zal worden gevestigd door middel van een inschrijving van een notariële akte in het kadaster. In de grondlaag, die dan eigendom zal zijn geworden van de gemeente, zal vervolgens de tunnelbuis worden aangelegd. Voor het verlenen van het opstalrecht betaalt de gemeente aan de betrokkene een vergoeding. Eigenaren kunnen uiteraard ook hun gehele perceel aan de gemeente verkopen. De gemeente zal de onteigeningsprocedure voortzetten indien met de eigenaar geen overeenstemming wordt bereikt over het verkopen van het perceel dan wel het verlenen van het opstalrecht. In de gerechtelijke onteigeningsprocedure, die start na de koninklijke goedkeuring op de onteigening en nadat het bestemmingsplan Noord/Zuidlijn, na herziening, onherroepelijk is, zal de gemeente de eigenaar - in beginsel – als schadebeperkend aanbod de mogelijke terugverwerving van zijn onroerende zaak aanbieden. Het aanbod is dan wel onder voorbehoud van een opstalrecht ten behoeve van de gemeente.
 
Het is noodzakelijk dat ondersteunend aan de minnelijke verwerving en ten behoeve van de gedeeltelijke uitvoering van en ter handhaving van de feitelijke toestand overeenkomstig het bestemmingsplan Noord/Zuidlijn, na herziening een aantal percelen ter onteigening worden aangewezen. Daartoe is het onteigeningsplan Noord/Zuidlijn ontwikkeld en heeft Uw Raad op 28 mei 2003 tot onteigening besloten. Bij Koninklijk Besluit van 16 januari 2004, no. 04.000127 is dit besluit gedeeltelijk goedgekeurd. Goedkeuring werd onder andere onthouden aan de percelen Saenredamstraat 66 en 67. De reden hiervoor was dat de gemeente geen redelijke poging had ondernomen de volle eigendom van de percelen te verwerven.
 
Voor de percelen Saenredamstraat 66 en 67 is opnieuw een onteigeningsplan opgesteld. Wegens een formele fout kon deze onteigeningsprocedure alleen met betrekking tot het perceel Saenredamstraat 66 worden voortgezet. Voor het perceel Saenredamstraat 67 is derhalve een nieuwe onteigening voorbereid.
De bestemmingen die ter plaatse van het perceel Saenredamstraat 67 gerealiseerd kunnen worden zijn:
 
- Ondergronds railtracé waarboven woningen, bedrijven, winkels en kantoren ( Vr2 + W2);
 
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 80 van de Onteigeningswet heeft het onteigeningsplan gedurende vier weken met ingang van 14 juni 2005 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende die termijn van vier weken konden belanghebbenden schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen. Er zijn twee zienswijzen binnengekomen.
 
Zienswijze van F.J. Colon.
 
Ontvankelijkheid.
 
Adressant is woonachtig op het adres Eerste Oosterparkstraat 168-F. Uit de zienswijze is niet op te maken of hij huurder is of eigenaar.
Adressant is geen belanghebbende in de zin van de Onteigeningswet. Het perceel Eerste Oosterparkstraat 168-F is niet begrepen in de onteigening. Op grond van een en ander kan adressant niet in zijn zienswijze worden ontvangen.
 
Zienswijze van Mr. H.A. Sarolea namens Aniruda BV.
 
Ontvankelijkheid.
Adressante Aniruda B.V. is eigenaresse van het perceel Saenredamstraat 67, welk perceel in de onderhavige onteigening is begrepen. De zienswijze is tijdig ingediend. Op grond van een en ander kan de adressante in haar bezwaar worden ontvangen.
 
Inhoud.
 
Het eerste bezwaar van adressante betreft het feit dat zij van mening is dat de Raad inmiddels het recht verwerkt heeft om adressante wederom te confronteren met een onteigeningsplan. Adressante wordt voor de vierde maal geconfronteerd met een onteigeningsvoornemen op grond van precies dezelfde ingeroepen onderliggende besluitvorming en belangen. Adressante is van mening dat er grenzen zijn waarbinnen de gemeente dient te blijven bij het op grond van dezelfde feiten opnieuw in herhaalde procedures betrekken van haar burgers, welke grenzen worden getrokken door de beginselen van rechtszekerheid en het niet nodeloos op kosten mogen jagen van betrokkenen. De gemeente heeft niet aangeboden kosten te vergoeden en geen excuses gemaakt. Adressante kan het plan niet anders aanduiden dan onrechtmatig.
 
Voorts wordt naar voren gebracht dat het belang bij onteigening van ook de eigendom van adressante ontbreekt. De grond benodigd voor de tunnelbuis is gelegen in grond die toebehoort aan een derde, de Stichting Roedel. Er kan volstaan worden met minnelijke verwerving of zo nodig onteigening van het zakelijk opstalrecht van voormelde stichting. Er is niet genoegzaam toegelicht waarom er een noodzaak zou bestaan om ook adressante in een procedure van onteigening te betrekken.
 
Het is naar het oordeel van adressante inmiddels ook niet meer voldoende aannemelijk dat het plan waarvoor wordt onteigend binnen de vereiste termijn wordt uitgevoerd.
 
Adressante is voorts van mening dat het plan onuitvoerbaar is vanwege veiligheidsbezwaren. Zoals uit de rapportages van TNO-MEP van 4 april 2000 en van Lloyd’s Register van 10 juli 2000 blijkt, bestaat er een kans op het uiteenspatten van de tunnelbuis onder het gebouw van adressante als in dat deel een metro brandend tot stilstand komt.
 
Het College van B&W heeft in het jaar 2000 als harde voorwaarde waaraan voldaan zal moeten zijn voor ingebruikname van de tunnelbuis, de eis gesteld dat de exploitant zal moeten aantonen dat de kans op een brandende stop van een metro in de tunnelbuis kleiner is dan
10-7 per traject kilometer per jaar.
Het bestuur van de gemeente Amsterdam is er ondanks het inmiddels grote tijdsverloop niet in geslaagd om middels verklaringen van deskundigen en leveranciers voldoende aannemelijk te maken dat aan deze eis kan worden voldaan.
 
Adressante heeft als eigenaar van het bovenliggende gebouw groot belang bij en recht op dat door middel van een verklaring van onafhankelijke deskundigen aannemelijk wordt gemaakt dat is voldaan aan de door het gemeentebestuur zelf als een eis van algemeen belang gekwalificeerde maximaal aanvaardbare stopkans van een brandende metro onder haar gebouw.
 
Als laatste wordt als bezwaar naar voren gebracht dat het aan adressante uitgebrachte bod dermate afwijkt van wat in andere gelijke gevallen is geboden dat dit niet als redelijk kan worden aangemerkt.
Adressante verzoekt niet aan het plan mee te werken.
 
Beoordeling.
 
ad 1.   Het eerste raadsbesluit tot onteigening dateert van 11 april 2001. Het verzoek tot goedkeuring door de Kroon werd door de gemeente ingetrokken aangezien er nog een heroverweging van de varianten van de Noord/Zuidlijn zou plaatsvinden. Op 9 februari 2002 heeft uw Raad definitief ingestemd met de aanleg van de Noord/Zuidlijn. In december 2002 is vervolgens de (tweede) onteigening ter visie gelegd en bij besluit van 16 januari 2004 is het raadsbesluit gedeeltelijk door de Kroon goedgekeurd. Aan onder andere het perceel van adressante werd goedkeuring onthouden omdat de gemeente geen redelijke poging aangaande de verwerving van de volle eigendom van het perceel kon aantonen. De onderhandelingen voor en tijdens de tweede onteigening gingen over de vestiging van een opstalrecht. Het argument van de gemeente dat de onderhandelingen over de verwerving van de volle eigendom reeds tijdens de eerste onteigening aan de orde waren geweest en dat men daarop voortbordurend thans in een vergevorderd stadium onderhandelde over het ve stigen van een opstalrecht werd niet door de Kroon gehonoreerd.
Voor twee percelen, waaronder dat van adressante, werd een herhalingsonteigening geëntameerd. Nadat uw Raad op 2 maart 2005 tot onteigening had besloten bleek helaas dat met betrekking tot het perceel van adressante een formele fout in de tenaamstelling op de onteigeningslijst had plaatsgevonden. Adressante had namelijk inmiddels een opstalrecht ten laste van haar perceel gevestigd. De gemeente bleef niets anders over dan het perceel van de onteigeningslijst te schrappen en wederom een nieuwe onteigening te starten.
Het argument van adressante dat uw Raad inmiddels haar recht tot onteigenen heeft verwerkt wordt niet onderschreven. Nergens staat of is geregeld het aantal malen dat een gemeente een perceel ter onteigening mag aanwijzen.
 
ad. 2   De gemeente is verder van mening dat het plan niet als onrechtmatig kan worden bestempeld. De rechten van adressante zijn gewaarborgd in de Onteigeningswet. Adressante stelt dat de gemeente geen kostenvergoeding en excuses heeft aangeboden. Indien adressante een verzoek tot vergoeding van kosten indient zal dit verzoek zorgvuldig en met inachtneming van de wettelijke bepalingen hieromtrent worden beoordeeld. Voorts is de gemeente van mening dat excuses in deze niet noodzakelijk zijn. Adressante is steeds door de gemeente zorgvuldig geïnformeerd over de stand van zaken en de te nemen stappen.
 
Hieronder volgt voor de volledigheid een overzicht.
Nadat de Kroon goedkeuring aan haar perceel had onthouden is adressante bij brief van 16 februari 2004 door de gemeente op de hoogte gesteld van het voornemen om wederom een onteigening te entameren voor haar perceel en gevraagd of zij bereid is het perceel aan de gemeente te verkopen.
 
Een voorstel voor een overleg op 24 februari 2004 wordt in deze brief gedaan. Bij brief gedateerd 24 februari 2004, per fax ontvangen op 17 maart 2004, laat adressante weten dat, indien zij overtuigd kan worden dat de aanleg van de Noord/Zuidlijn het algemeen belang dient, zij bereid is tot nieuwe onderhandelingen, waarbij allereerst onderzocht dient te worden of partijen het eens kunnen worden over de voorwaarden waaronder de gemeente het eigendomsrecht kan verkrijgen van de onderlaag onder het perceel van adressante.
Adressante wil van de gemeente vernemen of de gemeente bereid is over dit laatste apart te onderhandelen of alleen over de verwerving van het gehele perceel.
 
De gemeente geeft bij brief van 9 juni 2004 uitgebreid de noodzaak, nut en algemeen belang van de Noord/Zuidlijn aan. De brief wordt besloten met de hoop dat adressante overtuigd is van het algemeen belang en dat de onderhandelingen, zowel over verwerving van het gehele perceel als over een opstalrecht, snel kunnen starten.
Vervolgens heeft de gemeente op 30 juni 2004 een schriftelijk bod gedaan op het perceel Saenredamstraat 67. Bij brief van 14 juli 2004 laat adressante weten niet content te zijn met de wijze waarop haar brief van 24 februari 2004 is beantwoord, wenst zij een nadere reactie van de gemeente op de door haar opgeworpen vraagstukken en gaat niet in op het gedane voorstel. Bij brief van 18 augustus 2004 wordt adressante op de hoogte gebracht van de tervisielegging van de onteigening. 20 september 2004 dient adressante haar zienswijze tegen de onteigening in. Bij brief van 4 oktober 2004 vraagt de gemeente adressante nogmaals te reageren op het uitgebrachte bod. Adressante reageert op 28 oktober 2004 met de opmerking dat de gemeente kennelijk niet op de hoogte is van haar zienswijze. Bij brief van 11 november 2004 wordt adressante medegedeeld dat de gemeente gemotiveerd op haar zienswijze zal ingaan in het te nemen raadsbesluit. Nogmaals wordt gevraagd te reageren op het bedrag dat de gemeente heeft geboden.
Bij brief van 8 maart 2005 wordt het raadsbesluit naar adressante gezonden. Bij brief van 9 maart 2005 wordt adressante op de hoogte gesteld van het feit dat wegens een formele fout de gemeente genoodzaakt is het perceel uit de onteigening te halen. Tevens wordt adressante medegedeeld dat een nieuwe onteigening zal worden gestart.
Bij brief van 14 maart 2005 wordt aan zowel de eigenaar van het opstalrecht, Stichting Roedel, als aan adressante een bod uitgebracht. Van de Stichting Roedel is, ook na herinneringsbrieven, niets meer vernomen. Met adressante volgt een correspondentie waarin adressante weer op de veiligheidsaspecten terugkomt en stelt dat de gemeente haar juridische acties allereerst hoort te beperken tot de eigenaar van de ondergrond.
Bij brief van 8 juni 2005 wordt de tervisielegging van de onteigening aangekondigd.
 
Adressante stelt in haar zienswijze dat de gemeente kan volstaan met minnelijke verwerving of zo nodig onteigening van het zakelijk opstalrecht van voormelde stichting. Dit is niet juist. Ten eerste tracht de gemeente uiteraard het opstalrecht minnelijk te verwerven. De opstaller reageert echter niet op de brieven en het aanbod van de gemeente. Ten tweede is het wettelijk niet mogelijk het zakelijk recht van opstal afzonderlijk te onteigenen. Het onteigeningsinstrument is gericht op verkrijging van de eigendom van bovengrond en ondergrond tezamen. Onteigening van uitsluitend de ondergrond is niet mogelijk.
Adressante vindt dat niet voldoende is toegelicht waarom zij in de procedure wordt betrokken. Allereerst blijkt dit overduidelijk uit het Koninklijk Besluit van 16 januari 2004. Hierin overweegt de Kroon dat de gemeente, wil zij over kunnen gaan tot onteigening van het perceel, over de volle eigendom van het perceel dient te onderhandelen. Voorts heeft de gemeente dit toegelicht in haar brief van 11 april 2005.
 
ad 3.   Naar het oordeel van adressante is het inmiddels niet meer voldoende aannemelijk dat het plan waarvoor wordt onteigend binnen de vereiste termijn wordt uitgevoerd. Dit standpunt is niet juist. Binnen 5 jaar na het Koninklijk Besluit dient gestart te worden met de uitvoering van het plan wil de onteigening als urgent en gerechtvaardigd gezien worden. De werkzaamheden waarvoor onteigend wordt worden ruimschoots binnen deze termijn gerealiseerd. Volgens de huidige planning start de boortunnel eind 2007 op het Damrak en zal in de tweede helft van 2008 ter hoogte van de Ferdinand Bolstraat zijn.
 
ad 4.   De mening van adressante dat het plan vanwege veiligheidsbezwaren onuitvoerbaar is wordt niet onderschreven en wordt als niet consequent aangemerkt nu adressante ten laste van haar perceel een opstalrecht heeft gevestigd inhoudende het recht om in de grond van het terrein een tunnelbuis te hebben en te houden dan wel over te dragen aan een derde, met een doorsnede van ongeveer zeven meter gelegen tussen minus vijfentwintig en minus vijfendertig meter NAP, onder de tweede zandlaag.
De bezwaren die adressante heeft tegen de aanleg van de Noord/Zuidlijn en met name het aspect van veiligheid zijn in feite bezwaren van planologische aard en hadden naar voren gebracht dienen te worden in het kader van de in de Wet op de Ruimtelijke Ordening voorgeschreven bestemmingsplanprocedure.
 
ad 5.   Tot slot het laatste bezwaar van adressante over het gedane aanbod. Dit betreft een financieel bezwaar. De Onteigeningswet waarborgt een volledige schadeloosstelling.
Voorgesteld wordt de zienswijze ongegrond te verklaren.
 
De Commissie Verkeer, Vervoer en Infrastructuur, Zeehaven en Luchthaven en Informatie- en communicatietechnologie heeft op woensdag 9 november 2005 ingestemd met het voorleggen van dit voorstel aan uw Vergadering.