|
Gemeenteblad
|
afd. 1
nr. 68 |
|
raadsvoordracht |
|
|
Vaststelling
Onteigeningsplan Noord-Zuidlijn, Saenredamstraat 66 en 67. |
Amsterdam, 10 februari 2005.
|
Aan de Gemeenteraad
Op grond van het hiernavolgende stellen wij u voor, het volgende besluit te
nemen:
De Gemeenteraad van Amsterdam,
Gezien de voordracht van Burgemeester en Wethouders van 10 februari 2005,
Besluit:
vast te stellen het Onteigeningsplan Noord-Zuidlijn, waarin de volgende
besluiten zijn opgenomen: 1.
de adressante (de heer mr. H.A. Sarolea namens de BV Aniruda) in haar
zienswijze te ontvangen en ongegrond te verklaren;
2.
ter onteigening aan te wijzen de percelen Saenredamstraat 66 en 67; 3.
langs gerechtelijke weg verkrijgen van de percelen Saenredamstraat 66 en 67.
Burgemeester en Wethouders van Amsterdam,
|
E. Gerritsen
|
M.J. Cohen
|
secretaris
|
burgemeester
|
Toelichting (bestuurlijke context).
Op 2 september 1998 is het onteigeningsplan Noord/Zuidlijn door de gemeenteraad
vastgesteld en op 20 april 1999 door GS Noord-Holland goedgekeurd. De Raad van
State vernietigde het plan op onderdelen. Het herziene onteigeningsplan is
vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld op 28 mei 2003 en bij Koninklijk
Besluit van 16 januari 2004 gedeeltelijk goedgekeurd. Goedkeuring werd
onthouden aan de percelen Saenredamstraat 66 en 67 omdat de gemeente geen
redelijke poging zou hebben ondernomen de volle eigendom van de percelen te
verwerven. Voor die percelen is een nieuw onteigeningsplan opgesteld. Het
onteigeningsplan heeft vanaf 25 augustus 2004 vier weken ter inzage gelegen. Er
is één zienswijze ontvangen.
Inleiding
Het bestemmingsplan Noord/Zuidlijn is op 2 september 1998, nr. 437 door uw Raad
gewijzigd vastgesteld en bij besluit nr. 98-915490 op 20 april 1999 door
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland goedgekeurd. Bij uitspraak van 20
februari 2001, nr. E01990226/1 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de
Raad van State het goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten van
Noord-Holland gedeeltelijk vernietigd. Naar aanleiding van deze uitspraak
hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland bij besluit van 27 maart 2001, nr.
2001-6662 alsnog goedkeuring onthouden aan een deel van het bestemmingsplan
Noord/Zuidlijn. Naar aanleiding hiervan is een
ontwerp-bestemmingsplanherziening opgesteld. Deze herziening heeft betrekking
op de regeling voor de woonschepen in de Sixhaven, de regeling met betrekking
tot de diepteligging van de lijn en de regeling ter plaatse van de Ferdinand
Bolstraat.
Bij besluit van 8 oktober 2002, nr. 2002-12214 hebben Gedeputeerde Staten van
Noord-Holland goedkeuring verleend aan de herziening van het bestemmingsplan
Noord/Zuidlijn.
Het bestemmingsplan Noord/Zuidlijn, na herziening, biedt het
juridische-planologische kader voor de aanleg van zowel het boven- als het
ondergrondse tracé van de Noord/Zuidlijn, alsmede voor de bouw van
stationsgebouwen, inclusief daarbij behorende voorzieningen en andere gebouwen
ten behoeve van het railverkeer.
De gemeente Amsterdam hanteert bij de realisering van de Noord/Zuidlijn het
uitgangspunt dat het aanleggen in het algemeen belang van een groot, belangrijk
infrastructureel project als het onderhavige, met een zeer lange levensduur,
volledig dient plaats te vinden in grond waarover voor de gemeente Amsterdam de
grootst mogelijke zeggenschap wordt gegarandeerd. Deze maximale zeggenschap is
niet alleen van groot belang bij het aanleggen van de Noord-Zuidlijn, maar
zeer zeker ook in de fase van beheer en exploitatie van de Noord/Zuidlijn, die
immers bedoeld is als hoogwaardig openbaar-vervoersverbinding voor een periode
van ten minste een eeuw. Juist vanwege de lange levensduur van het project
dient grote aandacht te worden besteed aan het daaraan verbonden, langdurige
beheer tijdens de exploitatiefase van de Noord/Zuidlijn. Teneinde een optimaal
beheer van de tunnelbuis c.a. gedurende die lange tijd te kunnen garanderen,
moet recht worden gedaan aan de eisen die in het kader van dit beheer worden
gesteld. Dit betreft zowel de mate van feitelijke toegankelijkheid als de
beoordeling van de mate waarin het treffen van onderhoudsmaatregelen vereist
is, alsook de wijze van uitvoering van die maatregelen, zonder daarbij op enige
wijze afhankelijk te moeten zijn van de toestemming van een andere gerechtigde
dan de gemeente Amsterdam tot die grond.
Deze grootst mogelijke zeggenschap wordt bereikt en is gegarandeerd in de
situatie waarbij de grond in volle eigendom behoort aan de gemeente Amsterdam.
Eerst daarmee wordt ook volledig tegemoetgekomen aan de eisen die worden
gesteld in het kader van het langdurige beheer tijdens de exploitatiefase van
de Noord/Zuidlijn.
Het tracé van de Noord/Zuidlijn is grotendeels gesitueerd onder de
openbare ruimte, derhalve in grond waarvan de gemeente Amsterdam reeds de
eigendom heeft. Op het geringe aantal plaatsen waar in het tracé de
eigendom van de grond berust bij anderen, zal de gemeente Amsterdam
overeenkomstig het vorenvermelde uitgangspunt ook daar de eigendom dienen te
verwerven. Dit zal geschieden door tot minnelijke verwerving van die gronden
over te gaan.
In het kader van de minnelijke verwerving van de benodigde gronden heeft de
gemeente Amsterdam, naast de verwerving van de volle eigendom, aan de betrokken
eigenaren tevens voorgesteld dat de eigenaar aan de gemeente een opstalrecht
verleent. Dit opstalrecht houdt in: de verkrijging door de gemeente Amsterdam
van het eigendomsrecht van de grondlaag die zich onder de betreffende percelen
bevindt. Dit recht zal worden gevestigd door middel van een inschrijving van
een notariële akte in het kadaster. In de grondlaag, die dan eigendom zal
zijn geworden van de gemeente, zal vervolgens de tunnelbuis worden aangelegd.
Voor het verlenen van het opstalrecht betaalt de gemeente aan de betrokkene een
vergoeding. Eigenaren kunnen uiteraard ook hun gehele perceel aan de gemeente
verkopen. De gemeente zal de onteigeningsprocedure voortzetten indien met de
eigenaar geen overeenstemming wordt bereikt over het verkopen van het perceel
dan wel het verlenen van het opstalrecht. In de gerechtelijke
onteigeningsprocedure, die start na de koninklijke goedkeuring op de
onteigening en nadat het bestemmingsplan Noord/Zuidlijn, na herziening,
onherroepelijk is, zal de gemeente de eigenaar - in beginsel als
schadebeperkend aanbod de mogelijke terugverwerving van zijn onroerende zaak
aanbieden. Het aanbod is dan wel onder voorbehoud van een opstalrecht ten
behoeve van de gemeente.
Het is noodzakelijk dat ondersteunend aan de minnelijke verwerving en ten
behoeve van de gedeeltelijke uitvoering van en ter handhaving van de feitelijke
toestand overeenkomstig het bestemmingsplan Noord/Zuidlijn, na herziening een
aantal percelen ter onteigening worden aangewezen. Daartoe is het
onteigeningsplan Noord/Zuidlijn ontwikkeld en heeft Uw Raad op 28 mei 2003 tot
onteigening besloten. Bij Koninklijk Besluit van 16 januari 2004, no. 04.000127
is dit besluit gedeeltelijk goedgekeurd. Goedkeuring werd onder andere
onthouden aan de percelen Saenredamstraat 66 en 67. De reden hiervoor was dat
de gemeente geen redelijke poging had ondernomen de volle eigendom van de
percelen te verwerven.
Voor de percelen Saenredamstraat 66 en 67 is opnieuw een onteigeningsplan
opgesteld.
De bestemmingen die ter plaatse gerealiseerd kunnen worden zijn:
Ondergronds railtracé waarboven woningen, winkels en horeca (Vr2 + W3);
Ondergronds railtracé waarboven woningen, bedrijven, winkels en kantoren
( Vr2 + W2);
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 80 van de Onteigeningswet heeft het
onteigeningsplan gedurende vier weken met ingang van 25 augustus 2004 voor een
ieder ter inzage gelegen. Gedurende die termijn van vier weken konden
belanghebbenden schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen.
Er is 1 zienswijze binnengekomen.
Zienswijze van Mr. H.A. Sarolea namens de BV Aniruda.
Ontvankelijkheid
Adressante Aniruda B.V. is eigenaresse van het perceel Saenredamstraat 67, welk
perceel in de onderhavige onteigening is begrepen. De zienswijze is tijdig
ingediend. Op grond van een en ander kan de adressante in haar bezwaar worden
ontvangen. Inhoud
Adressante heeft onder andere bezwaren in verband met de risicos
verbonden aan de exploitatie van de Noord/Zuidlijn. Zoals uit de rapportages
van TNO-MEP van 4 april 2000 en van Lloyds Register van 10 juli 2000
blijkt, bestaat er een kans op het uiteenspatten van de tunnelbuis onder het
gebouw van adressante als zich onverhoopt een calamiteit voordoet van een
brandend tot stilstand gekomen metro.
Als reactie op de gesignaleerde veiligheidspunten heeft het College enkele
maanden na de rapporten op 3 oktober 2000, besloten dat uitvoering van het
tunnelontwerp zoals vastgelegd in het bestemmingsplan alleen maatschappelijk
nog verantwoord is als alsnog door onderzoek wordt aangetoond dat de kans op
een brandende in de tunnelbuis stilstaande metro kleiner is dan 10-7
per baanvakkilometer. Adressante is van mening dat de gemeente niet in staat
is gebleken om aannemelijk te maken dat aan deze voorwaarde is voldaan of nog
bijtijds zal worden voldaan. Het besluit tot onteigening is derhalve in strijd
met het Collegebesluit van 3 oktober 2000 en het algemeen belang.
Voorts brengt adressante naar voren dat zich inmiddels bij al uitgevoerde
grondwerkzaamheden ten behoeve van de ondergrondse stations van de
Noord/Zuidlijn grote problemen hebben gemanifesteerd waar het betreft
aanzienlijke hoeveelheden water die de gebouwen zijn binnengedrongen.
Adressante had al eerder twijfels over het op juiste wijze in kaart gebracht
hebben van ondergrondse waterstromen en/of anderszins gebreken in het verrichte
onderzoek naar de aan het grondwerk verbonden risicos op stijging van de
plaatselijke grondwaterspiegel. Niet uit te sluiten valt dat deze twijfels
alsnog terecht blijken te zijn.
Bij gebreke van nadere objectieve stukken die aantonen dat de aanleg van de
Noord/Zuidlijn niet zal leiden tot ernstige wateroverlast problemen, althans
dat de tot op heden geconstateerde grootschalige wateroverlast niets van doen
heeft met de werkzaamheden ten behoeve van de Noord/Zuidlijn, kan volgens
adressante de conclusie geen andere zijn dat de voorgenomen onteigening bij de
huidige stand van zaken een toets met de eisen van de wet niet kan doorstaan.
Subsidiair wordt naar voren gebracht dat de onteigening ook niet kan slagen
omdat de gemeente voor uitvoering van haar plannen kan volstaan met verwerving
van de ondergrond waarin de tunnelbuis is geprojecteerd en dat zij zich in dit
opzicht onvoldoende heeft ingespannen om in redelijk overleg die ondergrond te
verwerven. Beoordeling.
De bezwaren die adressante heeft tegen de aanleg van de Noord/Zuidlijn en met
name het aspect van veiligheid en door haar gestelde risico op wateroverlast
zijn in feite bezwaren van planologische aard en dienen naar voren gebracht te
worden in het kader van de in de Wet op de Ruimtelijke Ordening voorgeschreven
bestemmingsplanprocedure.
Het gestelde dat de gemeente zich onvoldoende heeft ingespannen om in redelijk
overleg de ondergrond te verwerven wordt ontkend.
Voordat de vorige onteigening ter visie werd gelegd en gedurende deze vorige
onteigeningsprocedure is uitvoerig overleg geweest met adressante en haar
gemachtigde over het vestigen van een opstalrecht en de daarbij behorende
voorwaarden. Adressante was in beginsel bereid een opstalrecht te verlenen.
Partijen werden het echter niet eens over de vergoeding daarvoor. Bij
Koninklijk Besluit van 16 januari 2004 werd met betrekking tot o.a. dit perceel
goedkeuring onthouden.
Bij brief van 16 februari 2004 is adressante door de gemeente op de hoogte
gesteld van het voornemen om wederom een onteigening te starten voor haar
perceel en gevraagd of zij bereid is het perceel aan de gemeente te verkopen.
Een voorstel voor een overleg op 24 februari 2004 wordt in deze brief gedaan.
Bij brief gedateerd 24 februari 2004, per fax ontvangen op 17 maart 2004, laat
adressante weten dat, indien zij overtuigd kan worden dat de aanleg van de
Noord/Zuidlijn het algemeen belang dient, zij bereid is tot nieuwe
onderhandelingen.
Daarbij dient allereerst onderzocht te worden of partijen het eens kunnen
worden over de voorwaarden waaronder de gemeente het eigendomsrecht kan
verkrijgen van de onderlaag onder het perceel van adressante. Adressante wil
van de gemeente vernemen of de gemeente bereid is over dit laatste apart te
onderhandelen of alleen over de verwerving van het gehele perceel.
De gemeente geeft bij brief van 9 juni 2004 uitgebreid de noodzaak, nut en
algemeen belang van de Noord/Zuidlijn aan. De brief wordt besloten met de hoop
dat adressante overtuigd is van het algemeen belang en dat de onderhandelingen,
zowel over verwerving van het gehele perceel als over een opstalrecht, snel
kunnen starten.
Vervolgens heeft de gemeente op 30 juni 2004 een schriftelijk bod gedaan op het
perceel Saenredamstraat 67. Bij brief van 14 juli 2004 laat adressante weten
niet content te zijn met de wijze waarop haar brief van 24 februari 2004 is
beantwoord, wenst zij een nadere reactie van de gemeente op de door haar
opgeworpen vraagstukken en gaat niet in op het gedane voorstel.
Bij brief van 5 oktober 2004 vraagt de gemeente adressante nogmaals te reageren
op het uitgebrachte bod.
De gemeente is van mening dat zij zich tot nu toe voldoende heeft ingespannen
om het perceel te verwerven dan wel te overleggen met adressante over het
vestigen van een opstalrecht. Uiteraard zal de gemeente de onderhandelingen
continueren.
Voorgesteld wordt de zienswijze ongegrond te verklaren.
Bij deze raadsvoordracht worden u de volgende stukken toegezonden:
2 kadastrale kaarten.
De Commissie voor Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en
Grondzaken heeft op 26 januari 2005 met deze voordracht ingestemd. Verschenen 23 februari 2005.
|