Gemeenteblad
 
 
afd. 1

nr. 738
  raadsvoordracht   
 
Programma Ruimtelijke Investeringen (PRI) 2004.
Amsterdam, 4 november 2004.

Aan de Gemeenteraad
 
Op grond van het hiernavolgende stellen wij u voor, het volgende besl uit te nemen:
 
De Gemeenteraad van Amsterdam,
 
Gezien de voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 november 2004,
 
Besluit:
 
I  in te stemmen met de conclusies:
·  dat een aantal van ruim 54.000 geplande woningen, zijnde de som van de programma’s van stadsdelen en projectorganisaties, voor de periode tot en met 2009 te hoog is, dit gelet op het door het College van Burgemeester en Wethouders vastgestelde productieplafond van 46.200 woningen, maar vooral gelet op de actuele stand van de afzetmogelijkheden, de budgetten in de ruimtelijke fondsen voor de voorbereiding, de uitvoering en het opvangen van knelpunten en, specifiek voor de herstructureringsgebieden, de opvangcapaciteit voor stedelijke vernieuwingsurgenten, en
·   dat daarom prioriteitstelling noodzakelijk is;
 
II   ermee akkoord te gaan dat het eerder vastgestelde stedelijke productieplafond van 46.200 woningen tot en met 2009 gesplitst wordt in productiekaders voor (deel)clusters waarop de desbetreffende stadsdelen en projectorganisaties aanspreekbaar zijn en waarbinnen zij zelf het programma van (deel)projecten bepalen;
 
III   deze productiekaders voor de periode tot en met 2009 als volgt vast te stellen:
 
  organisaties die eerst aanspreekbaar zijn op planvoorbereiding en planning in (hun deel van) de woningbouwcluster productiekader t/m 2009
(exclusief studentenwoningen)
1a
stadsdeel Amsterdam-Noord (stedelijke vernieuwing en overig)
2.750
1b
projectbureau Noordwaarts
1.950
2a
projectorganisatie IJburg (inclusief Zeeburgereiland)
9.400
2b/3c
stadsdeel Zeeburg (inclusief oostelijk havengebied)
650
3a
stadsdeel Oost/Watergraafsmeer (exclusief Middenmeer)
2.000
3b/4a
projectbureau ZOL, projecten Oost en Zuidoost
2.550
4b stadsdeel Zuidoost (stedelijke vernieuwing en Bijlmerpark)
5.900
5a stadsdeel Zuideramstel
350
5b/7g stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid
900
5c projectorganisatie (coalitie) Zuidas
2.750
6 bureau Parkstad / Bestuurlijk Overleg Parkstad
11.000
7a stadsdeel Bos en Lommer (overig; binnenring A10)
950
7b stadsdeel Westerpark
1.000
7c stadsdeel Oud-West
750
7d stadsdeel De Baarsjes
400
7e stadsdeel Amsterdam-Centrum
1.200
7f projectorganisatie Zuidelijke IJ-oevers
1.700
  Totaal
46.200

IV   te bevestigen dat uiterste terughoudendheid moet worden betracht met het in ontwikkeling nemen van nieuwe kantoorlocaties in het midden- en basissegment, en het concrete aanbod in deze segmenten te beperken tot de al beschikbare en/of in ontwikkeling zijnde kavels, met als uitzondering dat wel medewerking kan worden verleend aan de uitwerking en aanmaak van ‘nieuwe’ kavels wanneer er klanten zijn die zich anders nergens in de regio zouden (her)vestigen; N.B. de kantoorontwikkeling in de Zuidas betreft het hoge segment; het planaanbod op deze locatie is in overeenstemming met de verwachte vraag;
 
V  a   akkoord te gaan met het stellen van prioriteiten voor groenprojecten;
 b   hiervoor een (theoretisch) financieel plafond te hanteren van 4,5 miljoen euro per jaar;
 
VI   akkoord te gaan met de volgende prioriteitstelling van groenprojecten voor de periode 2005–2009:
PRI 2005–2009 GROENPROJECTEN Tekort te dekken door centrale stad (inclusief ISV) (in miljoen euro)
PRI afspraken 2005–2009 financieringsplafond
5x4,5 = 22,5
Gemaakte afspraken 2003–2006
Vondelparkrenovatie
2,06
Frankendael’ fase 3
0,40
Nieuwe Oosterbegraafplaats
1,09
Provincie Regio/Laag Holland
0,20
SUBTOTAAL
3,75
Nieuwe afspraken 2005–2009
Vondelparkrenovatie, vervolg
3,00
Noorderpark, fase 2
6,03
Diemerbos, fase 1
0,60
Sloterpark, fase 2
1,50
Amsterdamse Bos
2,17
Amsterdam Westrand
1,75
Schinkeleilanden
1,29
Nieuwe Oosterbegraafplaats
1,60
Provincie Regio / Laag Holland
0,80
SUBTOTAAL
18,74
TOTAAL periode 2005–2009
22,49

VII   akkoord te gaan met opname in het Programma Ruimtelijke Investeringen (PRI) 2004 van de prioriteitstelling met betrekking tot stedelijke infrastructuurprojecten, die is gepresenteerd in het Meerjaren Infrastructuur Programma Amsterdam 2004–2014 (MIP), zoals besproken in de Commissie voor Verkeer, Vervoer en Infrastructuur c.a. op 27 oktober 2004;
 
VIII   kennis te nemen van de volgende besluiten van het College van Burgemeester en Wethouders:
a   stadsdelen zal worden verzocht, en stedelijke projectgroepen opgedragen, om in samenwerking met betrokken marktpartijen te komen tot herziening van vastgestelde plannen, opdat deze beter afzetbaar worden (door in te spelen op de actuele prijs/kwaliteitseisen van de verschillende segmenten van potentiële kopers en huurders) en ook financieel gunstiger, waarbij als randvoorwaarden gelden:
1.   dat dit geen nadelige gevolgen heeft voor het productieniveau; dat wil zeggen dat de lopende deelprojecten die essentieel zijn voor de productie in 2005 en 2006, volgens de planning worden gerealiseerd;
2.   dat de herziening van deelprojecten waarbij wel tijd is voor herziening, gebeurt binnen de vastgelegde financiële en juridisch-planologische kaders; en
3.   dat bij de herziening wordt gestreefd naar vereenvoudiging en flexibilisering van de planvoorwaarden;
b   ingestemd is met het initiatief van wethouder Stadig om audits te houden voor de projecten Houthavens, Stationseiland, Bongerd en Buiksloterham,
1.   waarbij ook de planning en dekking van de bijbehorende infrastructuurprojecten aan de orde komen, waaronder Spaarndammertunnel, Bongerdtunnel en de aanpak van de Klaprozenweg,
2.   en waarbij de resultaten van de audits met betrekking tot het investeringsprogramma in infrastructuur- en woningbouwprojecten bij de komende PRI-voortgangsrapportage worden betrokken;
c   de volgende besluiten omtrent de toepassing van de ‘productiekaders’:
1.   productie, afzet en doorstroming van woningen worden gemonitord met behulp van bestaande systemen (waaronder het basisbestand woningbouw en de informatiesystemen van de Stuurgroep bedrijvenlocaties);
2.   de productiekaders jaarlijks in het kader van de PRI-voortgangsrapportage 2005 en PRI 2006 worden geëvalueerd en bijgesteld, onder andere op grond van de resultaten van de monitoring;
3.   de vastgestelde productiekaders worden gebruikt bij bepaling van de budgetten voor planvoorbereiding en uitvoering en bij de toetsing van fase-3-plannen;
d   het plan om voor kleine infrastructuurprojecten (minder dan 5 miljoen euro) een meerjarig dekkingsprogramma met de nodige flexibiliteit op te stellen en voor middelgrote plannen (tussen 5 miljoen euro en 225 miljoen euro) te werken met een vastomlijnde projectenlijst met een reservelijst; en om op basis van het Meerjarenprogramma Infrastructuurprojecten (MIP) en het Regionaal Verkeers- en Vervoerplan (RVVP) gebiedsgewijze programma’s en afspraken te maken, en hiermee in 2005 te beginnen voor Parkstad en Amsterdam-Noord;
e   wethouder Stadig en wethouder Van der Horst zijn gemachtigd om eind 2004/begin 2005 het definitieve PRI 2004 uit te brengen bestaande uit de samenvoeging van de delen 1 en 2 plus verwerking van de resultaten van de besluitvorming.
 

Burgemeester en Wethouders van Amsterdam,  
E. Gerritsen M.J. Cohen
 
secretaris burgemeester

 

Toelichting (bestuurlijke context).
 
Het Programma Ruimtelijke Investeringen wordt om de twee jaar in opdracht van het College van B&W van Amsterdam opgesteld door de ambtelijke projectgroep PRI. Het PRI geeft beleidsprioriteiten aan voor het Amsterdamse programma van investeringen in de ruimtelijke ontwikkeling van centrale stad en stadsdelen. Hierbij is rekening gehouden met een samenhangende regionale programmering van ruimtelijke projecten en analyses van de marktontwikkelingen en de daarop gebaseerde scenario’s.
 
Het betreft fysieke infrastructuur, woningbouw, kantoorontwikkeling, bedrijventerreinen, groen en voorzieningen. In 2003 is tussentijds de Nota Investeringsprioriteiten (NIP) geproduceerd waarin B&W de programmering nadrukkelijk in een uitvoeringstechnisch en financieel haalbaar perspectief heeft geplaatst. Aanleiding voor deze tussentijdse nota was de conclusie van B&W bij de begrotingsbehandeling 2003 dat gezien de beperkte financiële armslag niet meer “alle ballen in de lucht kunnen worden gehouden”. Resultaat van de NIP was dat de Gemeenteraad op 19-11-2003 een investeringsprogramma heeft vastgesteld van vóór 2010 uit te voeren projecten. Hierbij is het amendement Olij (afd. 1, nr. 674) aangenomen waarin het programma wordt opgehoogd met extra productievolumes van 1.500, respectievelijk 2.000 woningen op het Zeeburgereiland en de locatie Overamstel.
Op 16-12-2003 stelde het College de bestuursopdracht voor PRI 2004 vast. Daarin werd aangegeven dat het PRI 2004 een actualisering moest worden van de NIP. Het doel was het PRI 2004 in te richten als strategisch bestuurlijk kader voor prioriteitsstelling en verdeling van stedelijke investeringsbijdragen ten behoeve van stadsdeelprojecten en grootstedelijke projecten.
 
Op basis van het eerste analytische deel van PRI 2004 hebben B&W op 20-04-04 geactualiseerde productieplafonds vastgesteld voor kantoren, bedrijfsterreinen en woningbouw. Tevens kreeg de projectgroep PRI de vervolgopdracht om in samenspel met het projectteam stedelijke vernieuwing (voor het Meerjaren ontwikkelingsplan, MOP) en dIVV (voor het Meerjarenprogramma Infrastructuur Amsterdam 2004 – 2010) en in overleg met stadsdelen en projectorganisaties een investeringsprogramma op te stellen dat past binnen de gestelde plafonds. Consequentie van deze vervolgopdracht was dat niet alleen het investeringsprogramma in de NIP maar ook het daarvoor gebruikte hulpmiddel, de multicriteria-analyse (mca), moest worden geactualiseerd.
Op 14 juni 2004 spraken de wethouders Stadig en van der Horst zich uit over de verdere aanpak. Ze gingen akkoord met het clustergewijs in overleg met betrokkenen voorbereiden van de prioriteitsstelling, het daarbij betrekken van de stedelijke vernieuwingsplannen en het invoegen van “afzetbaarheid” als belangrijk extra criterium in de mca. Het resultaat is het voorliggende tweede deel van PRI 2004 met beleidsaanbevelingen en voorstellen voor prioriteiten.
Bij behandeling in B&W op 26 oktober 2004 is per actualiteit aan de voorstellen een voorstel voor prioriteitstelling van groenprojecten toegevoegd.
 


Bij dit voorstel hebben wij de hiernavolgende, per besluitpunt genoemde, argumenten en risicofactoren zorgvuldig tegen elkaar afgewogen.
 
ad I, de noodzaak prioriteiten te stellen in het overaanbod van woningbouwplannen
Door een verbeterd overzicht van de plannen in de stad kunnen we veel meer dan vroeger alert zijn op het indammen van planningsoptimisme. Maar er wordt toch nog teveel gestuurd op individuele plannen zonder de relatie met andere plannen te overzien en zonder te letten op de gelimiteerde  personele en budgettaire ruimte, en zich te realiseren dat soms de dekking voor de benodigde infrastructurele projecten ontbreekt. Vaak ook maken de verantwoordelijke bestuurders afspraken met bewoners en marktpartijen waaraan zij zich gebonden achten. Mede daardoor doet het stellen van prioriteiten altijd pijn. In die gevallen waarin het relatief weinig pijn kostte om de ambitie tot een realistisch peil te beperken, zijn de deelprogramma’s al gereduceerd naar aanleiding van NIP en clusteroverleg. Daardoor nam het planaanbod tot en met 2009 in de woningbouw af. Niettemin ligt het nog 7.700 woningen boven het productieplafond van 46.200. Dit plafond behoort overigens bij een productieniveau van gemiddeld 5.000 nieuwbouwwoningen per jaar. Dit niveau is de uitkomst van het gunstige economische scenario in het PRI 2004. Om daadwerkelijk te kúnnen voorzien in de woningbehoefte die behoort bij een zich gunstig ontwikkelende arbeidsmarkt, is bovenop het productiecijfer van 6 x 5000 woningen in de periode 2004 t/m 2009 nog een buffer gelegd van ca. 30% voor het opvangen van planuitval en -vertraging. Vanuit de stad als geheel bezien is het zinloos en onverantwoord nog meer hooi op de vork te nemen. Gewezen wordt op het afzetpercentage van marktwoningen van rond de 40% in 2002 en 2003, op signalen van knelpunten in de herhuisvesting en het ontbreken van voldoende financiële middelen voor het opvangen van tegenvallers in bijvoorbeeld de grondprijzen. Het niet doorvoeren van prioriteiten zou leiden tot onbeheerste vertragingen en planuitval doordat elkaar beconcurrerende projecten geen van alle de voor realisering vereiste 70% voorverkoopgrens bereiken. In een situatie van overaanbod neemt de gemiddelde doorlooptijd van plannen toe, ook in de uitvoering, met als gevolg hogere proceskosten en ook hogere kosten van beheer en beveiliging.
 
ad II, de introductie van productiekaders voor stadsdelen en projectorganisaties; en 
ad VIII c, de inrichting van het PRI als instrument voor bestuurlijke beheersing van het totale planaanbod
Het idee van clustergewijze productiekaders heeft vanaf voorjaar 2004, ook door het overleg per cluster, snel aan draagvlak gewonnen. Het is voor het PRI uitgewerkt tot een eenvoudig systeem dat enerzijds de centrale stad de mogelijkheid biedt regie te hebben op de samenhang tussen stedelijke ontwikkeling, ruimtelijke investeringen, de (boven)regionale marktontwikkelingen en gemeentelijke financiële middelen, en anderzijds de stadsdelen en stedelijke projectorganisaties de ruimte biedt om binnen de kaders flexibel om te gaan met het eigen programma. Het instrument kan gaandeweg in het kader van de PRI-cyclus gestalte krijgen, op voorwaarde dat het simpel blijft en gebruik maakt van bestaande elementen. Bij de vaststelling van de integrale projectbudgetten in de begroting 2005 is al een relatie gelegd met het PRI, maar kon nog niet worden beschikt over concrete productiekaders voor de betreffende projectorganisaties.
 
ad III, de productiekaders zelf
Feitelijk is de vrije ruimte binnen de productiekaders beperkter dan in de tabel lijkt. Van het totaal van 46.200 woningen vallen 27.700 woningen binnen uitvoeringsgerede plannen waarvan start bouw voor 2007 is gepland. Dat een zo groot aantal woningen voor 2007 in aanbouw komt, is weliswaar zeer optimistisch, maar duidelijk is dat binnen dit deel van het planaanbod maar beter niet meer geschoven kan worden. Zo beschouwd is de speelruimte voor de deelclusters samen niet groter dan 18.500 woningen.
De splitsing van het productieplafond in productiekaders per deelcluster is gebaseerd op de multicriteria-analyse (mca) van het PRI. Bepalend was de positie in de stedelijke rangorde van de verschillende plannen binnen de cluster. Zwaarwegende elementen bij de rangordening volgens de mca-methode waren de uitvoeringsgereedheid, een serie kwaliteitskenmerken, de afzetbaarheid en de nog niet gedekte financiële risico’s. Ook de verhouding tussen de productiekaders van stedelijke vernieuwings- en niet stedelijke vernieuwingsprojecten is op deze wijze tot stand gekomen. In het overleg stuitte deze aanpak niet op principiële bezwaren. De discussie spitste zich toe op de prioriteit van de plannen in de clusters zelf. De hoofdpunten van de discussies worden hierna per deelcluster weergegeven.
 
1a   Het voorgestelde productiekader voor Amsterdam-Noord ligt ca. 400 woningen onder het meest recente programma van het stadsdeel. Het kader biedt voldoende ruimte om een fors begin te maken met de stedelijke vernieuwingsplannen, inclusief het Waterlandplein. De projectgroep PRI stelt dat een belangrijk deel van de productie in verband met afzetbaarheid en herhuisvestingscapaciteit echter na 2010 zal komen.
1b   Het discussiepunt met projectbureau Noordwaarts is Buiksloterham. De projectgroep PRI stelt dat met de ontwikkeling van dit plan beter nog kan worden gewacht (in 2006 opnieuw bekijken) tot bij het Shellterrein blijkt hoe de vraag naar woningen aan de noordelijke IJ-oever zich ontwikkelt. Daar staat tegenover dat al veel in deze locatie is geïnvesteerd en dat marktpartijen interesse hebben.
2a/2b   Het specifieke stedelijke woningaanbod op het Zeeburgereiland levert geen concurrentie op voor de afzet van woningen op IJburg (zeker niet voor het groenstedelijke milieu op het Middeneiland) of langs de Oostelijke Handelskade, maar een productie van 1.000 woningen t/m 2009 is technisch het maximaal haalbare en veel meer bouwen vergroot het afzetrisico. De projectorganisatie IJburg en de projectgroep PRI ontraden dan ook uitvoering van het amendement Olij op dit punt. Met inachtneming van het als realistisch beschouwde tempo op Zeeburgereiland ligt het planaanbod in de cluster IJburg / Zeeburg op dit moment binnen het gestelde productiekader. Wel wordt nog gestudeerd op de infrastructuurinvesteringen die nodig zijn voor de bereikbaarheid van de nieuwe woongebieden en daarmee voor het ontwikkelingstempo.
3a   Ook in de deelcluster oost die onder verantwoordelijkheid valt van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer, past de planning binnen het productiekader, waarbij wel wordt aangetekend dat dit niet zou lukken wanneer de studentenwoningen, die voor het productiekader buiten beschouwing zijn gelaten, wel meetellen.
3b   Dit laatste is ook het geval in de deelcluster oost die onder projectbureau Zuidoostlob (pb ZOL) valt. Het is voor de ontwikkeling van deze deelcluster echter wel gewenst dat naast de studentenwoningen ook de andere woningproductie op Middenmeer vóór 2009 start. De afzetbaarheid op deze locatie zelf lijkt geen probleem, maar wel de concurrentie met het hogere segment in de andere locaties in Zuidoost die minder gunstig liggen. Het is wenselijk de verdeling van de productiekaders in Oost en Zuidoost op dit punt in 2006 opnieuw te bezien.
4a   Het pb ZOL kan binnen het productiekader aan de gang met woningbouw nabij de Arena en met Holendrecht west, waarvoor veel belangstelling is van marktpartijen, AMC en andere betrokkenen. Overamstel komt dan op een laag pitje te staan, in overeenstemming met de conclusie van wethouder Stadig dat gemeentelijke initiatieven in dit stadium tot financiële problemen zouden leiden. Dit beleidsvoornemen betreffende Overamstel wijkt af van het amendement Olij ter zake bij de besluitvorming over de NIP.
4b   Het stadsdeel Amsterdam Zuidoost onderzoekt de faseringsmogelijkheden op deelprojectniveau in de stedelijke vernieuwingsgebieden, opdat wordt voorkomen dat te veel projecten elkaar bij de (voor)verkoop beconcurreren. Wanneer dit leidt tot temporisering blijft de discussie over het productiekader beperkt tot het tempo op de Bijlmerweide. Het productiekader lijkt nauwelijks ruimte te bieden voor een start van de woningbouw daar voor 2009.
5a/b/c   De planning in cluster Zuid past binnen het voorgestelde productiekader.
6   Het programma van Parkstad ligt ruim 4.000 woningen boven het niveau van 11.000 dat de projectgroep PRI vanwege afzetbaarheid en herhuisvestingscapaciteit realiseerbaar acht. Er ligt een grote spanning tussen enerzijds (locale) toezeggingen aan bevolking en afspraken met afzonderlijke marktpartijen en anderzijds wat realistisch lijkt vanuit het zicht op het geheel. Binnen Parkstad kiest Slotervaart voor aanpassing van het ambitieniveau, de andere stadsdelen, vooral Osdorp, zetten in op een hoog tempo. Daarbij wordt gewezen op afspraken met marktpartijen, toezeggingen aan bewoners, het gespannen herhuisvestingsprogramma en het benutten van de voorbereidingscapaciteit die stadsdelen (i.c. Osdorp) in eigen huis heeft.
Argumenten van de projectgroep PRI om de ambitie in te perken, zijn naast de afzetbaarheid:
§   De marktpartijen en bureau Parkstad wijzen op de wenselijkheid van planherzieningen ter wille van meer differentiatie in het aanbod. Dat kost tijd.
§   De herhuisvesting van vooral grote gezinnen is een beperkende factor geworden.
§   Het imago in de westelijke tuinsteden is nog te zwak om veel woningzoekenden van elders te kunnen aantrekken.
Wethouder Stadig wil Bureau Parkstad met de stadsdelen de kans geven om de plannen en het gezamenlijke programma zodanig te herzien dat het resultaat wel realistisch wordt wat betreft afzetbaarheid en herhuisvestingsketens. In de PRI Voortgangsrapportage 2005 zal worden bezien of dit leidt tot verruiming van het productiekader.
7a-7g   De productie in het stadsdeel Centrum en de westelijke stadsdelen binnen de A 10 (én het project Buskenblazerstraat), inclusief het westelijk deel van de Zuidelijke IJ oevers (Westerdokseiland e.o.) past op het project Bosleeuw Zuid na binnen het voorgestelde productiekader. Bovendien is het de vraag in welk tempo de Houthavens ontwikkeld zullen worden.
 
ad IV, terughoudendheid in de ontwikkeling van nieuwe kantoorlocaties
Door de recordproductie aan kantoren van de afgelopen jaren en de hoge leegstand die hiervan het gevolg is zal de uitgifte van kantoorterreinen gedurende een reeks van jaren ver terug kunnen gaan vallen. Voor kantoren geldt dat het aanbod van vóór 2010 beschikbare bouwlocaties in het midden- en basissegment veel groter is dan het productieplafond (dat gebaseerd is op macro-economische scenario’s en op het verminderen van de huidige hoge leegstand). Voor de kantoorlocaties in de Zuidas geldt dat het aanbod van vóór 2010 beschikbare bouwlocaties maar zeer beperkt uitkomt boven het productieplafond in het hoge segment.
NB. Met betrekking tot het aanbod nat en droog bedrijfsterrein is geen concept besluit geformuleerd omdat tot 2010 zeker kwantitatief geen grote discrepanties worden verwacht tussen vraag en aanbod.
 
ad V en VI, prioriteitstelling groenprojecten met financi eel plafond van € 4,5 mln per jaar
In de PRI rapportage van april dit jaar bleek dat er een groot tekort aan financieringsruimte is voor de voorgenomen groenprojecten. Om te kunnen prioriteren is het nodig om een investeringsniveau aan te geven. Het investeringsniveau is afgeleid van de groeninvesteringen van de afgelopen 12 jaar (gemiddeld € 6,5 mln per jaar) en naar beneden bijgesteld omdat het financieel perspectief geen aanleiding geeft te verwachten dat de investeringen het niveau van het verleden halen. Het financiële investeringsplafond voor groenprojecten is gesteld op € 4,5 mln per jaar.
Op basis hiervan is een projectenlijst opgesteld voor een realistisch planaanbod als jaarl ijks € 4,5 mln beschikbaar zou zijn. Binnen de SV/ISV-begroting en de algemene middelen is de financiële ruimte voor groenprojecten de komende jaren overigens zeer beperkt en fors lager dan €4,5 miljoen. Andere gemeentelijke dekkingsbronnen zullen nodig zijn om de (versoberde) ambities te halen en daarnaast ook geldstromen van d erden te kunnen benutten. Dekking van de groenprojecten komt bij de volgende begrotingen aan de orde.
De noodzaak om in groen te investeren hangt samen met de stedelijke vernieuwing. Verdichting leidt bij sommige plannen tot afname van de omvang van het lokale groen en toename van de druk op groenvoorzieningen. De grotere groengebieden moeten meer te bieden krijgen. Kwaliteitsverbetering van het groen en intensivering van de gebruiksmogelijkheden van het groen moet de leefbaarheid bevorderen. Ook vereist het verbeteren van de concurrentiepositie van Amsterdam een kwaliteitsverbe-tering van de openbare ruimte. De prioriteitsvolgorde houdt rekening met de prioriteiten in woningbouw en infrastructuur zodat een integrale uitvoering van projecten mogelijk is.
Toelichting op de projecten:
·   Vondelpark: het park trekt jaarlijks 10 mln bezoeken van omwonenden en toeristen, het is het belangrijkste park van de stad en van internationale betekenis.
·   Frankendael fase 3: een nieuw park in Amsterdam;nog een klein stukje moet worden uitgevoerd.
·   Nieuwe Oosterbegraafplaats: Nationaal monument, renovatie vindt plaats op basis van het oor-spronkelijke ontwerp van Springer waardoor de parkfunctie wordt versterkt. Uitvoering volop gaande.
·   Provincie / Regio / Nationaal landschap Laag Holland: het instandhouden van het agrarische cultuurlandschap rondom Amsterdam is van groot recreatief belang voor Amsterdammers.
·   Noorderpark fase 2: verbeteren van ontsluiting van parken in combinatie met gedeeltelijke heraanleg van voormalig Volewijkspark, een en ander in samenhang met aanleg Noord-Zuidlijn en verlaging van de Nieuwe Leeuwarderweg en stedelijke vernieuwing van omliggende wijken.
·   Diemerbos fase 1: intensiveren en verbeteren van het gebruik, mede met het oog op stedelijke vernieuwing van Zuidoost en uitloop van IJburg. Rijk en provincie hebben het merendeel van de kosten gereserveerd.
·   Sloterpark ligweiden: intensiveren en verbeteren van het gebruik mede, in nauwe relatie met de stedelijke vernieuwing Parkstad.
·   Amsterdamse Bos: verbeteren en intensiveren van het gebruik.
·   Schinkeleilanden: park en sportvoorzieningen in relatie met woningbouw bij Olympisch stadion.
·   Amsterdam Westrand: ontwikkeling landelijke gebied tot recreatiegebied, mede in samenhang met landschappelijke inpassing en aanleg Westrandweg; ook in relatie tot vernieuwing Parkstad.
 
ad VII, de infrastructuurprioriteiten; en
ad VIII d, verdere ontwikkeling van het instrumentarium voor adequate financiële inpassing van infrastructuurprojecten die samenhangen met (andere) ruimtelijke projecten 
Hierover wordt in het kader van het Meerjaren Infrastructuur Programma 2004-2014 (MIP) eveneens op 26 oktober 2004 door uw College  een beslissing genomen. In het kader van het MIP zal periodiek worden gerapporteerd over voortgang van het investeringsprogramma inclusief de nog ontbrekende dekking van de prioritaire projecten.
 
ad VIII a, de wenselijkheid van planherziening, voorzover daar nog tijd voor is; en
ad VIII b, het belang van audits en het daarbij betrekken van investeringen in infrastructuur
Naar aanleiding van de eerste serie audits en het overleg in Parkstadverband is geconstateerd dat de productie de eerstkomende jaren bepaald wordt door plannen waarvan de planvorming in feite al is afgerond, maar dat veel van deze plannen maar moeilijk tot realisering komen door gebrekkige afstemming op de actuele marktsituatie. Soms kan een doorbraak worden bereikt door een oplossing in de financiële sfeer, maar bij de huidige stand van de ruimtelijke fondsen is dit niet lang vol te houden. Geconstateerd is ook dat het doorlichten van plannen, vooral wanneer er ruimte is om achterliggende uitgangspunten ter discussie te stellen, mogelijkheden oplevert om het financiële resultaat te verbeteren. Deze constateringen hebben geleid tot het voorstel van wethouder Stadig om tenminste voor de vier genoemde projecten audits te houden. Bij al deze vier bestaat een directe samenhang met infrastructuurprojecten waarvan de dekking ook nog niet rond is. Het ligt voor de hand dit mee te nemen. Bij planherzieningen, deels met behulp van audits, wordt gestreefd naar vermindering van het kostenniveau van plannen, onder meer door de mogelijkheden van uitbesteding uit te nutten. Dit kan nadelig zijn voor gemeentelijke diensten en bedrijven als het IBA die deels afhankelijk zijn van opdrachten van centrale stad en stadsdelen.
 


Bij deze raadsvoordracht wordt u het volgende stuk toegezonden:
·   het tweede deel van PRI 2004, getiteld: Vervolgacties en beleidsaanbevelingen.
 

Bij deze raadsvoordracht liggen de volgende stukken voor u ter inzage:
·  tabellen, behorende bij het tweede deel van PRI 2004;
·   Nota Investeringsprioriteiten (zoals behandeld in het College op 29 oktober 2003 en in de Gemeenteraad op 19 november 2003);
·   het eerste deel, getiteld: Notitie PRI 2004 (zoals behandeld in het College op 20-04-2004).
 

De Commissie voor Stedelijke Ontwikkeling en Waterbeheer heeft deze voordracht op 10 november 2004 behandeld.
 



Bijlage, behorende bij nr. 738 van 2004.
 
 


PRI 2004
 
Amsterdamse investeringsprioriteiten 2004
 
Vervolgacties en beleidsaanbevelingen
 


Projectgroep Ruimtelijke Investeringen – Gemeente Amsterdam
 
0. Samenvatting
 
De planvoorbereiding gaat voorspoedig, er worden veel plannen ontwikkeld. Dat is positief ware het niet dat er zoveel plannen tegelijk worden ontwikkeld dat zij elkaar op de markt in de weg gaan zitten. Voor woningbouwprojecten geldt dat de afzetbaarheid van de plannen in het geding is. Alle plannenmakers hebben er baat bij dat het planaanbod zodanig is, dat de plannen volgens planning daadwerkelijk worden gebouwd en het vastgoed afzetbaar is. Het College van B&W streeft dan ook sinds de besluitvorming rondom de Nota Investeringsprioriteiten in 2003 naar “een programma dat uitvoerbaar is, inclusief een overaanbod om afbreukrisico’s te kunnen compenseren, maar niet zo groot dat het leidt tot versnippering van middelen voor de uitvoering”. Daartoe heeft het College in relatie tot de afzetbaarheid en voorbereidingskosten van projecten een stedelijk productieplafond bepaald voor de woningbouw, kantoren en bedrijvenlocaties. Voor de infrastructuur geldt een financieel plafond in relatie tot de beschikbare fondsen. Op basis van een door de stedelijke projectgroep PRI ontwikkelde multicriteria-analyse zijn centraal voorstellen gedaan voor prioriteitstelling. Voor de woningbouw en infrastructuur heeft overleg plaatsgevonden met clusters van stadsdelen en grootstedelijke projectgroepen. Met als doel een zoveel mogelijk gezamenlijk gedragen prioriteitenlijst op te stellen, waarbij de meest kansrijke projecten bovenaan staan.
 
Woningbouw
Bij de woningbouw is, ook na consultatie van stadsdelen en grootstedelijke projectgroepen nog steeds sprake van planningsoptimisme: het uiteindelijke programma is sinds het voorjaar met 4.000 woningen realistischer gemaakt, maar ligt nog 7.700 woningen boven het productieplafond dat macro-economisch gezien haalbaar is bij een gunstige economische ontwikkeling (bruto 5.000 woningen per jaar feitelijk produceren). 
De projectgroep PRI blijft van mening dat uit een oogpunt van efficiënte besteding van middelen en afzetbaarheid moet worden vastgehouden aan het eerder vastgestelde productieplafond en dat nadere maatregelen nodig zijn. Voorts dwingt de financiële situatie tot de aanbeveling geen plannen met negatieve exploitatiesaldi te honoreren, die buiten het productieplafond vallen en bij particuliere plannen te toetsen of deze geen negatieve gevolgen hebben voor andere al goedgekeurde projecten wat betreft afzetbaarheid en financiële dekking. Kortom:
Naar het oordeel van de projectgroep Ruimtelijke Investeringen is het totaal van de lopende en geplande projecten voor de periode tot en met 2009 niet realiseerbaar gelet op de afzetmogelijkheden van het opgetelde aanbod, de omvang van de budgetten voor het oplossen van knelpunten en aanleg van bijbehorende infrastructuur en, specifiek voor de stedelijke vernieuwingsgebieden, de opvangcapaciteit voor stedelijke vernieuwingsurgenten.
 
Geconstateerd wordt dat de woningmarkt in deelmarkten uiteenvalt met ieder een eigen dynamiek. In de stedelijke vernieuwingsgebieden speelt een omvangrijk sloop-nieuwbouwproces, waarbij wordt geconstateerd dat de productie afhankelijk is van de afzet in de middeldure en dure marktsector. Die laatste stagneert door te weinig differentiatie in het aanbod, de omvang van het aanbod in zijn totaliteit en de prijs-kwaliteitverhouding ten opzichte van het aanbod elders. De projectgroep beveelt het college aan om betrokken stadsdelen nieuwe voorstellen te laten doen gericht op productie met een lager afzetrisico door aanpassing van differentiatie en tempo. Een andere bijzondere categorie vormt de studentenhuisvesting waarvoor inmiddels omvangrijke plannen zijn en worden ontwikkeld, zowel voor tijdelijke als permanente huisvesting. Gezien de specifieke doelgroep beveelt de projectgroep PRI aan, deze planontwikkeling buiten het productieplafond te houden.
De projectgroep PRI doet het voorstel om op basis van het vastgestelde stedelijke productieplafond per cluster productiekaders voor de woningbouw vast te stellen en de stadsdelen en projectorganisaties zelf de keuze voor de (deel)projecten te laten bepalen. De volgorde in de multicriteria-analyse is indicatief en kan als uitgangspunt dienen voor de discussie binnen de (clusters van) stadsdelen. Het gaat bij dat productiekader om het tijdstip eerste paal, de projectgroep realiseert zich dat met de planvoorbereiding voor grote projecten die na 2010 op het programma staan al voor 2010 moet worden begonnen. De kosten hiervan kunnen door een goede fasering en vereenvoudiging van de aanpak worden beperkt.
 
De productiekaders per cluster (waarbij de studentenhuisvesting buiten beschouwing is gebleven) zijn alsvolgt over de bestuurlijk verantwoordelijke eenheden (stadsdelen en grootstedelijke projectgroepen) verdeeld:
 
 
 
  organisaties die eerst aanspreekbaar zijn op planvoorbereiding en planning in (hun deel van) de woningbouwcluster productiekader t/m 2009
(exclusief studentenwoningen)
1a stadsdeel Amsterdam-Noord (stedelijke vernieuwing en overig)
2.750
1b projectbureau Noordwaarts
1.950
2a projectorganisatie IJburg (inclusief Zeeburgereiland)
9.400
2b/3c stadsdeel Zeeburg (inclusief Oostelijk Havengebied)
650
3a stadsdeel Oost/ Watergraafsmeer (exclusief Middenmeer)
2.000
3b/4a projectbureau ZOL, projecten Oost en Zuidoost
2.550
4b stadsdeel Amsterdam Zuidoost (stedelijke vernieuwing en Bijlmerpark)
5.900
5a stadsdeel Zuideramstel
350
5b/7g stadsdeel Amsterdam Oud Zuid
900
5c projectorganisatie (coalitie) Zuidas
2.750
6 bureau Parkstad / Bestuurlijk Overleg Parkstad
11.000
7a stadsdeel Bos en Lommer (overig; binnen ring A 10)
950
7b stadsdeel Westerpark
1.000
7c stadsdeel Oud-West
750
7d stadsdeel De Baarsjes
400
7e Stadsdeel Amsterdam-Centrum
1.200
7f projectorganisatie Zuidelijke IJ oevers
1.700
  TOTAAL
46.200

Infrastructuur
Bij de prioriteitstelling infrastructuur is van belang dat een aantal infrastructuurprojecten een directe relatie tot de productie van de woningbouw hebben. Gezien de veelal lange besluitvormingstrajecten en afhankelijkheid van andere overheden, dient in ieder geval voor de volgende projecten alsnog dekking op korte termijn te worden gevonden: binnen een jaar voor de verbinding A1 – IJburg in verband met de tweede fase IJburg, voor de Klaprozenweg en eventueel de Bongerdtunnel op basis van aangekondigde audit in verband met planuitvoering De Bongerd en ontwikkeling Buiksloterham, voor de aanpassingen aan lijn 5 in het Zuidas gebied (resterende deel voor 2006-2008), voor de Spaarndammertunnel, in relatie tot de woningbouw in de Houthavens (ook hiervoor vindt een audit plaats) en voor een aantal infrastructuurprojecten waarvan de dekking slechts voor een deel uit subsidies kan worden verkregen. Op middellange termijn dienen er voor infrastructuurprojecten in de Zuidas (waaronder voorinvestering voor doortrekken van de Noord/Zuidlijn naar Schiphol), voor een aantal omgevingsprojecten van de Noord/Zuidlijn en voor de continuering van de Wibautas ook middelen vrijgemaakt te worden.
Met inachtname hiervan komt de projectgroep in grote lijnen tot de vol gende aanbevelingen voor de infrastructuurprojecten:
a.   op basis van MIP en RVVP gebiedsgewijze programma’s en afspraken maken, in 2005 in ieder geval voor Parkstad en Noord;
b.   voor kleine projecten (< €5 mln) een meerjarig dekkingsprogramma met de nodige flexibiliteit opstellen, voor middelgrote plannen (€ 5mln – € 225 mln) te werken met een vastomlijnde projectenlijst met een reservelijst;
c.   voor grote projecten de, in april 2004 door wethouder IVV bepaalde , prioriteiten te handhaven (in prioriteitsvolgorde: tw eede wegaansluiting IJburg, doortrekking Noord-Zuidlijn, ,tweede OV-aansluiting IJburg en Sluiten Kleine Ring);
d.   de projecten Aanpassingen lijn 5 en Infrastructuur Parkstad korte termijn op te nemen in de lijst uit te voeren projecten vóór 2010 en dekking te regelen via (een combinatie van) het Mobliteitsfonds, GDU en stadsdeelmiddelen (Parkstad) en grondexploitatie (lijn 5);
e.   Project Klaprozenweg op de reservelijst middelgrote projecten te plaatsen, nadere besluitvorming Wibautas aan de orde te stellen bij het volgende programakkoord. De projecten De Boelelaan, IJtramstalling tweede fase en Dynamisch Verkeersmanagement deels voor 2010 te starten onder voorwaarde van het regelen van deelfinanciering uit de GDU en inpassing van de eigen Amsterdamse bijdrage in de beschikbare budgetten. Voor financiering van De Bongerdverbinding en Spaarndammertunnel de aangekondigde audits af te wachten.
f.   Een voorziening treffen om de eigen bijdrage bij infrastructuurprojecten (maximale subsidie voor weg en fietsprojecten is 50%, voor OV-projecten 95%).
 
In deze notitie vervolgacties en beleidsaanbevelingen wordt sterk ingegaan op woningbouw en infrastructuur. Inhoudelijk wordt hier niet ingegaan op andere beleidssectoren, daarover is in april/mei al gerapporteerd. In het kort gaat het daarbij om het volgende:
 
Kantoren
Door de recordproductie aan kantoren van de afgelopen jaren en de hoge leegstand die hiervan het gevolg is zal de uitgifte van kantoorterreinen gedurende een reeks van jaren ver terug kunnen gaan vallen. Voor kantoren geldt dat het aanbod van vóór 2010 beschikbare bouwlocaties in het midden- en basissegment veel groter is dan het productieplafond (dat gebaseerd is op macro-economische scenario’s en op het verminderen van de huidige hoge leegstand). Daarom is uiterste terughoudendheid geboden met het in ontwikkeling nemen van nieuwe locaties in het midden- en basissegment. De aandacht van de markt zal vooral gericht moeten worden op de al beschikbare en/of in ontwikkeling zijnde kavels, met als uitzondering dat wanneer er klanten zijn die zich nergens anders in de regio willen vestigen er medewerking wordt verleend aan uitwerkingsplannen elders. Voor de kantoorlocaties in de Zuidas geldt dat het aanbod van vóór 2010 beschikbare bouwlocaties maar zeer beperkt uitkomt boven het productieplafond. De ontwikkeling van nieuwbouwlocaties voor kantoren in de Zuidas hoeft daarom niet te worden getemporiseerd.
 
Bedrijventerreinen
Bij droge bedrijventerreinen ligt het direct beschikbare aanbod van bouwlocaties in dezelfde orde van grootte als het productieplafond, zodat aanmaak van nieuwe terreinen vóór 2010 uit kwantitatief oogpunt niet nodig is. Wel zou uit oogpunt van spreiding sprake kunnen zijn van enige toevoeging aan de zuidoostkant van de stad en dienen daar bedrijventerreinen die niet bij de transformatie worden betrokken behouden te blijven voor bedrijfsfuncties. Bij de droge haventerreinen is de vóór 2010 beschikbare uitgiftecapaciteit groter dan het productieplafond. Gezien de noodzaak tot behoud van uitgiftemogelijkheden voor grootschalige uitgiften en de lange planvormings- en besluitvormingsprocedures voor haventerreinen zal vóór 2010 elders binnen de regio (Wijkermeerpolder) een aanzet tot planvorming en besluitvorming voor nieuwe haventerreinen moeten worden gemaakt.
 
Groenvoorzieningen
Wat betreft grootstedelijk te financieren groenvoorzieningen is het van belang voldoende dekking te vinden voor de tweede fase van het centraal park Noord. Deze is ook wat betreft rijksbijdrage GIOS nog niet definitief geregeld en uitvoering dient bij voorkeur gelijke tred te houden met de aanleg Noord-Zuidlijn en reconstructie Nieuwe Leeuwarderweg. De komende periode wordt de tweede fase GIOS (stedelijke en rijksdeel) verder ingevuld. In het PRI 2004 is een concept-investeringsprogramma tot 2015 opgenomen dat voor de collegeperiode 2006-2010 in een nieuw investeringsprogramma moet worden omgezet op basis van de dan beschikbare middelen voor groenvoorzieningen.



1.  Inleiding
 
Op 20 april 2004 is de eerste notitie PRI 2004 in B&W akkoord bevonden. De notitie was een tussenproduct in de tweejaarlijkse cyclus van het Programma Ruimtelijke Investeringen. De notitie bevatte de eerste resultaten van de Amsterdamse inventarisatie in de vorm van een actualisering van de Nota Investeringsprioriteiten die in november 2003 door de gemeenteraad is geaccordeerd. Nadruk werd gelegd op de ruimtelijk-economische ontwikkelingen en de financiële gevolgen daarvan voor het investeringsprogramma. Doel van deze notitie was het leveren van actuele gegevens voor de voorjaarsnota 2004. De notitie was opgesteld door de gemeentelijke projectgroep PRI onder supervisie van de Stuurgroep Ruimtelijke Investeringen, Verkeer & Vervoer. De notitie vormde in feite het eerste deel van het PRI 2004. De belangrijkste afspraken en besluitvorming staan in een bijlage bij deze notitie.
 
Thans is het tweede deel van het PRI 2004 aan de orde, waarin conclusies worden getrokken uit het aanvullende onderzoeksmateriaal, aanpassing van de criteria (meer nadruk op afzetbaarheid en stedelijke vernieuwing) en uit gesprekken met stadsdelen, grootstedelijke projectgroepen en betrokken stedelijke diensten. Dit leidt tot een aantal beleidsaanbevelingen. De definitieve projectenlijst en lijst per cluster van stadsdelen zijn als bijlagen toegevoegd.
Bedoeling is om het definitieve PRI 2004 bestaande uit bijgaande tekst en de informatie uit de notitie van april 2004 in oktober in B&W aan de orde te stellen, zodat de inhoud desgewenst kan worden betrokken bij de begrotingsbehandeling van de begroting 2005 in commissies en raad. Volgens planning kan het PRI 2004 dan eind dit jaar in definitieve vorm verschijnen.
 
 
2.   Uitbreiding multicriteria-analyse met de criteria probleemcumulatie en afzetbaarheid
 
De multicriteria-analyse, die al in de Nota Investerinmgsprioriteiten 2003 als (hulp)middel is geaccepteerd voor de rangordening van de projecten, is naar aanleiding van een expertmeeting op twee punten aangepast.
 
probleemcumulatie
Omdat de stedelijke vernieuwingsplannen onderling onvoldoende differentieerden en om de sociale invalshoek beter tot zijn recht te laten komen is voor de stedelijke vernieuwingsprojecten een (extra) criterium probleemcumulatie toegevoegd, gebaseerd op een O+S analyse op buurtcombinatieniveau. Gekeken is naar percentage jongeren, percentage minima, de veiligheidsindex van de buurt, het percentage allochtonen en het percentage sociale huurwoningen. Scores zijn bepaald op basis van de afwijkingen ten opzichte van de stedelijke gemiddelden. Hoe hoger de score hoe groter de probleemcumulatie.
 
afzetbaarheid
Omdat de afzetbaarheid van woningen een cruciale rol blijkt te spelen bij de planning en productie is dit aspect apart geoperationaliseerd. Er zijn twee scores voor afzetbaarheid toegekend: locatie en plankwaliteit, samengesteld uit locatie in ruime zin, locatie in enge zin en planinhoudelijke kwaliteit en als tweede het concurrentieprofiel. De locatiekwaliteit in ruime zin geeft aan in welk stadsdeel of buurt een project ligt. Dit bepaalt in sterke mate de marktpotentie van de te realiseren marktwoningen. Imago en status spelen hierbij een overheersende rol. Mogelijke wijzigingen hierin is een kwestie van lange duur. Locatiekwaliteit in enge zin beschouwt de volgende aspecten:
·  Nabijheid dagelijkse voorzieningen
·   Nabijheid uitvalswegen
·  Openbaar vervoer
·   Parkeergelegenheid
·  Sociale veiligheid
·  Overlast
·  Uitzicht
·  Bezonning
Bij planinhoudelijke kwaliteit is gekeken naar de (waarschijnlijke) samenstelling van het programma en het te realiseren woonmilieu. Van belang hierbij zijn onder meer het woningtype (eengezins, meergezins, hybride), financieringscategorie (sociale huur, duurdere huur en koop), prijs/productverhouding, mate van menging, dichtheid, en elementen die in het plan zijn opgenomen als voorzieningen (bijv. winkels, scholen), groen, infrastructuur, parkeren e.d.. De planinhoudelijke kwaliteit wordt steeds in combinatie met de geografische ligging beoordeeld, immers, in De Pijp geldt een ander verwachtings- en acceptatiepatroon dan bijvoorbeeld in Geuzenveld. De planinhoudelijke kwaliteit verschilt van locatiekwaliteit doordat bij locatiekwaliteit gekeken wordt naar reeds aanwezige potentie, terwijl planinhoudelijke kwaliteit potentie toevoegt.
Bij concurrentieprofiel is uitgangspunt dat plannen niet op zichzelf staan maar in samenhang moeten worden gezien met andere plannen die elders in het stadsdeel of in de stad c.q. regio worden gerealiseerd. De onderlinge concurrentie beïnvloedt de afzetbaarheid. Deze concurrentie is het hevigst tussen projecten op korte fysieke afstand, bij vergelijkbare programma’s en bij gelijktijdige realisatie. Verder is het zo dat met name grote projecten alleen al door de omvang in de huidige markt moeilijker afzetbaar zijn.
 
 



3.  Actualisering woningbouwcijfers
 
Alvorens met de partners in de gebiedsclusters te overleggen zijn de gegevens voor de woningbouw geactualiseerd. Uitgangspunt voor de gesprekken vormde het basisbestand van 15 juli 2004. Op basis van de voorlopige multicriteria-analyse is het door B&W vastgestelde productieplafond verdeeld over de verschillende clusters om daarmee een uitgangspunt te hebben voor het gewenste volume per cluster. Het resultaat komt iets hoger uit dan de gewenste 46.200 woningen.
 
De actuele basisbestandgegevens doen de planning ten opzichte van de situatie in april/mei 2004 reeds met 4.000 woningen dalen, zodat de feitelijke temporisering die in de gesprekken met de clusters van stadsdelen en grootstedelijke projectgroepen moet worden bereikt nog circa 8.000 woningen bedraagt (na de gesprekken met clusters van stadsdelen is dit aantal na actualisatie verder gedaald tot ruim 7.700).
 
Om de afzetbaarheid beter te kunnen beoordelen is ook de omvang van de huur- en koopsector (voor zover bekend) apart in beeld gebracht. Voor een aantal woningen is de onderverdeling wegens het ontbreken van gegevens niet bekend (daarom wijkt het totaalcijfer af).
 
cluster huur huur huur huur koop koop koop koop
   sociaal middel
duur
vrije
sector
totaal sociaal middel
duur
vrije
sector
totaal
Noord 2.076 123 282 2.481 0 1.328 4.206 5.534
Zeeburg 3.113 224 70 3.407 0 2.887 5.235 8.122
Oost/Watergraafsmeer 1.470 10 0 1.480 0 812 1.709 2.521
Zuidoost 2.174 72 80 2.326 0 2.390 3.501 5.891
Zuid 714 12 224 950 110 675 1.840 2.625
Westelijke Tuinsteden 1.026 285 522 1.833 0 4.109 5.826 9.935
Centrum-Westerpark-Baarsjes-Oud West 1.203 32 165 1.400 0 578 3.299 3.877
TOTAAL 15.018 758 1.343 13.887 110 12.779 25.416 38.305

Zelfs rekening houdende met planuitval is het de vraag of de opgegeven aantallen wel in de beschouwde zes jaar in de markt kunnen worden opgenomen. Bij 30% planuitval gaat het nog om circa 5.000 koopwoningen en 1.700 huurwoningen per jaar.
 
Het gaat hierboven om bruto cijfers, waarvan de sloop in de stedelijke vernieuwing nog moet worden afgetrokken. Volgens informatie van Parkstad en Dienst Wonen worden de volgende aantallen gesloopt:
Parkstad:        sloop 7.000 woningen, nieuwbouw 14.800 (t/m 2010);
Bijlmermeer:         sloop 6.500 woningen voor 2010, nieuwbouw 7.260;
Noord (Nieuwendam en Banne):   sloop 2.600 woningen, nieuwbouw 3.320 woningen (loopt door tot na 2010).
Omdat de sloopcijfers over niet geheel gelijke periodes zijn opgegeven en niet van alle stadsdelen exact bekend zijn, kan slechts globaal de bruto productie worden vertaald naar netto toevoeging: de projectgroep PRI gaat globaal uit van 1.500 te slopen woningen per jaar voor de periode 2004 t/m 2009, dus totaal een woningverlies van 9.000 woningen op een reële productie in het gunstige scenario van 30.000 woningen. Een netto toevoeging aan de voorraad van 21.000 woningen. Uit bovenstaande cijfers kan voorzichtig worden afgeleid dat ca. 16.000 woningen worden gesloopt, waarvan een deel al heeft plaatsgevonden en een deel na 2009 zal plaatsvinden. Het exacte aantal te slopen woningen voor de periode 2004 t/m 2009 valt dus niet aan te geven, maar het sloopcijfer zal vóór 2010 eerder hoger dan 1.500 woningen per jaar zijn dan lager.
 
 



4.   De cijfers na consultatie stadsdelen en projectgroepen
 
Na het overleg met stadsdelen en grootstedelijke projectgroepen zijn mca-scores geactualiseerd. De stedelijke planning ziet er nu als volgt uit:
 



Woningbouwplanning PRI 2004 voor de periode 2004 t/m 2009
 
cluster
Productie
kader MCA
mei 2004
PRI
april/mei
2004
Verschil
Productiekader
na herijking mca
a.g.v. overleg
stadsdelen
PRI
september
2004
Verschil
 
1. Noord
5.562
6.790
+ 1.228
4.700
5.398
+698
2. IJburg
13.237
13.393
+ 156
10.000
11.261
+1.261
3. Oost
4.362
5.226
+ 864
5.075
5.373
+298
4. Zuidoost
3.101
5.978
+ 2.877
7.300
7.743
+443
5. Zuid
5.892
6.716
+ 824
3.700
3.733
+33
6. Westelijke Tuinsteden
8.451
14.746
+ 6.295
11.200
14.282
+82
7. Centrum- West
6.981
6.981
0
5.850
6.310
+460
TOTAAL
47.586
59.830
+ 12.224
47.825
54.100
+3.275

Herijking van de mca scores leidt bij de clusters Noord, IJburg, Oost, Zuid en Centrum-West tot een lager aandeel binnen het stedelijke productieplafond, bij de stadsdelen Zuidoost en Westelijke Tuinsteden tot een verhoging. Dit is vooral een gevolg van actuele besluitvorming en de keuze om bij het criterium PONR een uitvoeringsplan  gelijk te stellen aan een goedgekeurd SPVE. Hierdoor scoren een aantal projecten hoger. Alle clusters, met uitzondering van Zuid en Centrum-West hebben projecten met een relatief lage stedelijke mca-score, die men toch voor 2010 wil realiseren.
Bij de clusters Zuid en Centrum-West hebben alle projecten met geplande woningen tot en met 2009 een gemiddelde mca-score binnen het stedelijk productieplafond.  
 
Geconstateerd kan worden dat de reductie tot 46.200 woningen als planning voor de periode 2004 t/m 2009 niet is gehaald.
 



Woningbouw planning vóór en na 2010
 
cluster
PRI 2004
woningbouw
2004 t/m 2009
PRI 2004
Woningbouw
2010 en later
PRI 2004
Woningbouw
planning
totaal
Noord
5.398
11.445
16.843
IJburg
11.261
12.170
23.431
Oost
5.373
5.060
10.433
Zuidoost
7.743
1.200
8.943
Zuid
3.733
5.569
9.302
Westelijke Tuinsteden
14.665
1.967
16.632
Centrum-West
5.927
0
5.927
TOTAAL
54.100
37.411
91.511

De totale planning voor Amsterdam laat zien dat er ruim 90.000 woningen in de plannen zijn opgenomen. Uitgaande van de veronderstelling dat bij een gunstig scenario circa 30.000 woningen voor 2010 daadwerkelijk worden gerealiseerd en de rest van de woningen pas daarna aan de orde is, kan worden gesteld dat nu al duidelijk is dat de rijks- en regionale doelstelling om in de periode 2010-2030 ongeveer 50.000 woningen te realiseren, haalbaar moet worden geacht. De netto-toevoeging zal door sloop het cijfer doen dalen, maar er zullen ook nog nieuwe locaties in deze periode worden ontwikkeld die nu nog niet in het programma voorkomen.
 
 



5.   Conclusies en aanbevelingen
 
5a   Conclusies naar aanleiding van de clustergesprekken met stadsdelen en grootstedelijke projectgroepen.
1.   Voor de clusters met stedelijke vernieuwing geldt dat er een specifieke situatie is door het sloop-nieuwbouwproces. Het tempo van dit proces in de ontwikkelingsgebieden in Zuidoost, Parkstad en Amsterdam Noord wordt gelimiteerd door de afzetbaarheid van de woningen in het marktsegment en de herhuisvestingsmogelijkheden in het sociale segment. In de gevallen waarin de bouw van sociale huurwoningen gekoppeld is aan de bouw in de marktsector, beperkt dit indirect de realisering van het aanbod in het sociale segment. Bovendien is sprake van verhuisketens waarbij ook huishoudens doorstromen van sociale huur- naar marktsector. Het is dus niet zo dat de woningbouw in het sloop-nieuwbouwproces los staat van marktwerking. Er zijn meerdere relaties met afzetbaarheid. De projectgroep PRI kan zich dan ook niet vinden in suggesties om het sloop-nieuwbouwproces geheel te verbijzonderen. Wel is er aanleiding om projecten die onderdeel uitmaken van een verhuisketen als geheel te bezien en wat betreft planning op elkaar af te stemmen. In de Westelijke Tuinsteden en Zuidoost leidt dat vooralsnog kennelijk tot hogere prognoses dan uit de multicriteria-analyse viel af te leiden.
2.   Ook studentenhuisvesting heeft specifieke kenmerken, er worden nu op grote schaal aparte plannen voor deze doelgroep ontwikkeld, zowel tijdelijke als permanente huisvesting. Voor zover het om specifieke woningbouw gaat zouden de betreffende projecten buiten de prioritering moeten blijven of voor 50% meetellen;
3.   Uit de clustergesprekken met Noord, Westelijke Tuinsteden en Zuidoost blijkt dat de vraagzijde een zeer beperkte actie-radius heeft, ca. 80% van de nieuwbouw gaat naar gegadigden uit de stadsdelen zelf. Er is alle aanleiding om de Amsterdamse woningmarkt niet als één geheel te zien, maar afzetbaarheid op stadsdeelniveau of clusters van stadsdelen (zoals Parkstad) te beoordelen. Projectontwikkelaars en makelaars bevestigen dit en melden dat zij ook hun marketing hier op afstemmen. Een minder omvangrijke doelgroep vergroot volgens de projectgroep PRI het afzetrisico;
4.   Het tempo van de woningbouwprojecten lijkt voor enige grote projecten (m.n. op IJburg en in Noord) in toenemende mate bepaald te worden door het tempo van de infrastructuurmaatregelen. Dit vereist een betere programmatische afstemming tussen infrastructuurmaatregelen en woningbouwprojecten, vooral in de beginfases van projecten. Dit kan ook organisatorische consequenties hebben omdat het van belang wordt om projecten breder te definiëren dan bij de huidige plangebiedgrenzen (grondexploitaties) vaak aan de orde is.
 



5b  Hoofdconclusie
De situatie in het najaar van 2004 is ernstiger dan een jaar geleden ten tijde van de raadsbehandeling van de Nota Investeringsprioriteiten (NIP). De ernst van de situatie ligt in de combinatie van een te laag afzetpercentage van nieuwbouwwoningen in de marktsector van ca. 40% van de productie (op jaarbasis) en de minimale stand van de ruimtelijke fondsen. De financiële perspectieven zijn dermate verslechterd dat zeer selectief moet worden omgegaan met de financiële middelen voor planvoorbereiding en planuitvoering. Daarnaast begint de herhuisvestingscapaciteit een beperkende factor te worden voor omvang en tempo van de sloop-nieuwbouwprojecten in de stedelijke vernieuwingsgebieden. Op beide punten wordt al aan verbetering gewerkt.
Naar het oordeel van de projectgroep Ruimtelijke Investeringen is het totaal van de lopende en geplande projecten voor de periode tot en met 2009 niet realiseerbaar gelet op de afzetmogelijkheden van het opgetelde aanbod, de omvang van de budgetten voor het oplossen van knelpunten en aanleg van bijbehorende infrastructuur en, specifiek voor de stedelijke vernieuwingsgebieden, de opvangcapaciteit voor stedelijke vernieuwingsurgenten.
De projectgroep heeft de afgelopen maanden overleg gevoerd met stadsdelen en projectorganisaties die eerstverantwoordelijk zijn voor de grotere plannen in de stad. Van zes ruimtelijk en markttechnisch samenhangende projectclusters werd het planaanbod geconfronteerd met de resultaten van de MCA (multicriteria-analyse) en het door het College in juni 2004 vastgestelde productieplafond. In 4 clusters leidde dit tot een redelijke afstemming. Door mutaties in de multicriteria-analysescores kwam het woningaantal in cluster Noord ondanks verlaging toch nog boven het nieuwe productiekader. Bij de andere clusters kwam het niet tot een reductie van het planaanbod die voldoende zou zijn om het gehele programma beneden het haalbaar geachte plafond te krijgen. Redenerend vanuit hun specifieke opdracht, de gemaakte afspraken en de potenties van hun locatie willen de projectverantwoordelijken vasthouden aan een planaanbod dat, het geheel van de stad overziend, een onhaalbaar totaalprogramma zou opleveren.
De discussies richtten zich op plannen waarbij het ‘point of no return’ (goedgekeurd fase 3 -besluit plus grondaanbieding) zoals dat in NIP en PRI is gedefinieerd, niet is gepasseerd, maar waarbij toch een besluit tot temporisering zeer pijnlijk zou zijn. Een argument (van Amsterdam Noord en Osdorp) was bijvoorbeeld dat vast personeel was aangetrokken om het omvangrijke eigen programma uit te kunnen voeren. Daarnaast werd gewezen op afspraken op planniveau met marktpartijen en andere partners zoals de NS, op toezeggingen aan bewoners (o.a. over herhuisvesting), en op voorinvesteringen die terugverdiend moeten worden. Dit laatste speelt onder meer voor de locaties Overamstel en Zeeburgereiland waarvan de opbrengsten een deel van de verplaatsingskosten van de rioolwaterzuiveringsinstallaties zouden moeten dekken.
De centrale stad wordt hiermee voor voldongen feiten gesteld. De eerste bestuurlijke keuze is dan ook om, ondanks bovenstaande argumenten, al dan niet in te grijpen in de programma’s.
 



Aanbeveling 1.
De projectgroep PRI adviseert om zo snel mogelijk prioriteiten te stellen in de ruimtelijke investeringen.
De belangrijkste overwegingen hierbij zijn:
a.   Plannen die in de verkoop komen, concurreren onderling om de woningzoekenden, ook al is er sprake van deelmarkten. Wanneer het totale aanbod de vraag ruim overtreft, verkleint dit bij ieder afzonderlijk plan de kans op het halen van een voorverkooppercentage dat hoog genoeg is om de bouw te starten.
b.   Wanneer door tegenvallers de doorlooptijd van (deel)plannen toeneemt, wordt uiteindelijk langer beslag gelegd op budgetten voor planvorming. Tevens wordt dan gewerkt aan meer plannen dan noodzakelijk zou zijn voor de beoogde productie. Dit betekent dat de planvoorbereidingskosten bij uitblijven van een effectieve prioriteitsstelling hoger zijn dan in een situatie met beheerste keuzen vooraf. Bovendien lopen bij een (langdurige) ontwikkeling van (te veel) bouwlocaties de rentekosten en de uitgaven voor beheersactiviteiten (bewaking, tijdelijke verhuur, extra reiniging, communicatie etc.) hoger op dan nodig is;
c.   Onvoorziene vertragingen veroorzaken moeilijk opvulbare gaten in het doorstromingsproces van sv-urgenten die zijn aangewezen op (nieuwe) sociale huurwoningen. Dit soort gaten zijn gemakkelijker op te vangen indien dankzij een weloverwogen prioriteitsstelling het gehele doorstromingsprogramma wat minder overspannen is. Uitlopende planningen bemoeilijken ook de afstemming met investeringsprogramma’s voor verkeersinfrastructuur en sociale en economische programma’s.
d.   Waarschijnlijk zal het verlies aan draagvlak, geloofwaardigheid en imago van een plan(gebied) groter zijn wanneer telkens vertragingen het verwachtingspatroon doorbreken, dan wanneer de gemeente nu open kaart speelt en een pijnlijke keuze doet. Indien een plan expliciet in de ijskast wordt gezet geeft dit even heel veel opschudding maar daarna kan de energie volledig gericht worden op de plannen die (wel) prioriteit krijgen.
e.   Wanneer van te voren duidelijk is dat met een bepaald plan nog enkele jaren kan worden gewacht, levert dit de speelruimte voor met name de betrokken marktpartij, om aanpassingen voor te bereiden die meer uitzicht geven op afzetbaarheid.
 



5c   Herziening van plannen ter verbetering van het financieel resultaat
De zorgelijke financiële ontwikkelingen in de plannen en in de ruimtelijke fondsen (en dan vooral het Vereveningsfonds en de grondkostenvoorzieningen in het Stadsvernieuwingsfonds/ Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing en het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting) gaven wethouder Stedelijke Ontwikkeling aanleiding het Ontwikkelingsbedrijf op te dragen onderzoek te doen naar de mogelijkheden tot vermindering van kosten en vermeerderen van opbrengsten in lopende grondexploitaties (de zogenaamde ‘audits’). Voor deze grondexploitaties zijn, in het geval van een tekort, reeds reserveringen in de daarvoor bestemde fondsen getroffen (met uitzondering van de SVF/ISV-plannen, waarvoor een afzonderlijk regime geldt). Indien de resultaten verbeteren dan kan deze reservering neerwaarts worden bijgesteld zodat in de betreffende fondsen direct ruimte ontstaat om tekorten van nieuwe plannen en tegenvallers in lopende plannen op te vangen.
Een eerste tranche van projecten is door het Ontwikkelingsbedrijf onder de loep genomen met als resultaat een mogelijke kosten reducti e van tussen de €3 en €13 mln en een mogelijke opbrengstenverhogingvan tussen de €10 en €30 mln, waar bij aangetekend dat het heirbij niet om feitelijke opbrengsten gaat, maar om geraamde opbrengsten. Het OGA heeft hierover aan het bestuur gerapporteerd en beveelt verder onderzoek aan naar in eerste instantie die begrotingen met hoge tekorten die gedekt worden in verschillende fondsen. Hierbij denkt men aan de volgende projecten:
De Bongerd;  tekort € 64 miljoen;   (SVF)
Houthavens;  tekort € 25 miljoen;  (SVF)
Buiksloterham;  tekort € 28 miljoen;  (VeF)
Stationseiland;  tekort € 40 miljoen;  (ISV).
Voor het onderzoek is een consultatie van de betrokken planeigenaren noodzakelijk; de omzetting van resultaten van het onderzoek in concrete maatregelen zal in samenwerking met betrokkenen moeten gebeuren.
De audits zullen niet alleen gevolgen kunnen hebben voor de stand van de ruimtelijke fondsen maar ook voor infrastructuurprojecten die met deze locaties samenhangen. Eventuele herzieningen van de plannen kan ook als consequenties hebben dat het aantal voor 2009 geplande woningen lager wordt. Dit kan worden gecompenseerd door de 30% overmaat binnen het gestelde productiekader.
 



5d   Herziening van plannen ter verbetering van de afzetbaarheid
Het aantal nieuwbouwkoopwoningen dat in Amsterdam op de markt komt, is aanzienlijk gestegen, van ca. 1.400 in 2001 naar 2360 in 2002 tot 3.290 in 2003. Het afzetpercentage is de laatste twee jaar echter op een verontrustend laag niveau van ca. 40% beland. In 1999 werd nog 95% van de op de markt gebrachte nieuwbouwkoopwoningen in het zelfde jaar verkocht. Aangezien projectontwikkelaars in de regel niet het risico nemen om de bouw te starten voordat 70% van de woningen – op papier – is verkocht, is de afzetbaarheid een bepalende factor geworden voor de daadwerkelijke woningproductie. Toch laten de analyses van de woningbehoefte (zie scenario’s in het PRI) zien dat in Amsterdam en haar regio een zo groot tekort bestaat aan duurdere huur- en koopwoningen, dat een groei van de woningvoorraad met minstens 3.500 woningen netto per jaar noodzakelijk is. Kennelijk zetten veel ‘woningzoekende’ huishoudens hun verhuiswensen nog niet om in concrete koop- of huurcontracten. De eerste verklaring hiervoor is dat woningzoekenden onzeker zijn over hun economische vooruitzichten. Velen blijven scheefwonen in de goedkope huurvoorraad met als gevolg dat de wachtlijsten voor starters e.a. lang blijven, ondanks het overschot aan kernvoorraad-woningen.
De andere verklaring is dat veel woningzoekenden bij het aanbod niets vinden dat de geschikte prijs/kwaliteitsverhouding biedt.
De keuzen en voorkeuren van overheid en opdrachtgevers – als resultaat van geld- en tijdrovende planvormingsprocessen – hebben in veel gevallen dus niet geleid tot een stedenbouwkundig/ architectonisch/ woontechnisch product dat afzetbaar is, dat wil zeggen dat het aansluit bij de voorkeur en het budget van woningzoekenden.
Zo bestaat het huidige aanbod in de bestaande stadsdelen buiten de ring voor een groot deel uit vrij dure appartementen in middelhoogbouw. Dit aanbod overtreft de vraag van de woningzoekenden naar een dergelijk woonproduct in ruime mate.
 
In het kader van de bevordering van de woningproductie en om de doorstroming weer op gang te krijgen wordt in een aantal plannen de prijs/kwaliteitsverhouding aangepast. Kwaliteit en vooral prijzen worden verlaagd, en worden koopwoningen omgezet in (duurdere) huurwoningen. Ook wordt gedacht aan tijdelijke exploitatie als sociale huurwoning, maar dit is veelal financieel niet haalbaar. Dit soort oplossingen gaat ten koste van de opbrengsten in de plannen en leidt dus tot hogere tekorten. De ruimtelijke fondsen bieden voorlopig geen ruimte om verslechtering van de saldi van lopende plannen op te vangen.
Voor bevordering van de woningpr oductie heeft de Gemeenteraad voor het actieplan versnelling woningbouw € 20 mln beschikbaargesteld (€ 13,5 voor het actieplan 2002-2006 en € 6,5 mln voor het oplossen van concrete kenlepunten). In 2004 is daar nog eens € 6,5 mln aan toegevoegd en voor 2005 € 7 mln. Over de besteding wordt geadviseerd door Bureau Woningbouwregie.
Aangenomen wordt dat met het herstel van de economie en het weer toenemen van het aantal arbeidsplaatsen in Amsterdam de manifeste vraag naar marktwoningen groeit, en dat daarmee de inzet van extra middelen om de productie vlot te trekken geleidelijk overbodig wordt.
Dit neemt niet weg dat de overheid iets kan en moet doen aan de afstemming van het aanbod op de vraag. Bedacht moet worden dat de productie echter nog minstens 4 jaar gedomineerd wordt door plannen die het “point of no return” al zijn gepasseerd. Dit betekent dat een betere afstemming op de vraag de eerstkomende periode alleen kan bij openbreken van vastgestelde plannen en de afspraken daarover met marktpartijen. In de overlegronde en naar aanleiding van de al gehouden audits hebben marktpartijen, stadsdelen en stedelijke diensten zich positief uitgelaten over herziening van lopende plannen ten behoeve van afzetbaarheid en kostenniveau, althans voorzover daar tijd voor is.
 



Aanbeveling 2.
De betrokken partijen moeten worden gestimuleerd tot herziening van vastgestelde plannen gericht op de woonwensen van de potentiële kopers en huurders, met als randvoorwaarden:
a. dat dit geen nadelige gevolgen heeft voor het productieniveau; dat wil zeggen dat de inspanningen er op gericht blijven om de lopende (deel)plannen waarvan start uitvoering gepland is voor 2005 en 2006, volgens plan te realiseren;
b. dat de herziening van de andere (deelplannen) gebeurt binnen de vastgelegde financiële en juridisch-planologische kaders; en
c. dat bij de herziening wordt gestreefd naar vereenvoudiging en flexibilisering.
 
5e   Limieten aan de ambities in de ontwikkelingsgebieden stedelijke vernieuwing vanwege afzetbaarheid, concurrentie op de woningmarkt en herhuisvestingsmogelijkheden
Het tempo van vernieuwing van in de ontwikkelingsgebieden in Zuidoost, Parkstad en Amsterdam Noord wordt gelimiteerd door de afzetbaarheid van de woningen in het marktsegment en de herhuisvestingsmogelijkheden in het sociale segment. In de gevallen waarin de bouw van sociale huurwoningen gekoppeld is aan de bouw in de marktsector, beperkt dit indirect de realisering van het aanbod in het sociale segment.
Het sloop-nieuwbouwproces zorgt er voor dat een groot aantal huishoudens hun woning moet verlaten. Als gevolg van de sloop is er een zeker segment klanten voor de nieuw te bouwen woningen. Echter 80 tot 90% van deze klanten moet worden gehuisvest in sociale huurwoningen en de gemiddelde differentiatie van nieuwbouwprojecten is 30% sociaal en 70% markt. Dit wringt dus, ook in absolute aantallen en rekeninghoudende met verhuisbewegingen in de bestaande voorraad. Daarbij blijkt dat grote stedelijke vernieuwingsgebieden zoals de Westelijke Tuinsteden, Noord en de Bijlmermeer feitelijk lokale woningmarkten vormen. De aantrekkingskracht op huishoudens buiten deze gebieden is vooralsnog gering. In de al uitgevoerde vernieuwingsprojecten kwamen veel meer kopers uit de directe omgeving van het plangebied dan uit de rest van de stad. Niet meer dan ca. 20% van de aangeboden koopwoningen in de ontwikkelingsgebieden is verkocht aan mensen van buiten.
De afzetbaarheid van woningen in een stedelijke vernieuwingsproject hangt hierdoor sterk af van het aantal huishoudens uit de directe omgeving die financieel de overstap kunnen en willen maken naar een koop- of dure huurwoning. Dat is slechts een beperkt deel (in orde van grootte van 20%) van de zittende bevolking. De stroom kan toenemen bij een gunstige sociaal-economische ontwikkeling en door de bouw van middensegment-woningen die aantrekkelijk en bereikbaar zijn voor opkomende middengroepen. Maar ieder project in het gebied concurreert om dezelfde beperkte stroom van huishoudens die een stap in hun wooncarrière willen en kunnen maken. De ervaring in Zuidoost is dat wanneer te veel projecten in hetzelfde gebied gereed komen voor verkoop, geen van de plannen het vereiste voorverkooppercentage haalt. Met een averechts resultaat voor de productie. Dit is een punt van aandacht in het actieplan versnellingwoningbouw.
 
Uit onderstaand globaal rekenmodel mag blijken dat bij het huidige ambitieniveau sloop/nieuwbouw jaarlijks minstens 1100 woningen afgezet moeten kunnen worden aan huishoudens van buiten de sloopgebieden zelf.
 
rekenmodel jaarproductie in de ontwikkelingsgebieden stedelijke vernieuwing

Om opkomende middengroepen voor de ontwikkelingsgebieden te behouden, woningzoekenden van elders aan te trekken en ook in hogere marktsegmenten te kunnen scoren moet vooral het imago fors worden verbeterd. Daarnaast moet natuurlijk ook met het ‘woonproduct’ veel scherper worden ingespeeld op de woonwensen in de verschillende segmenten.
De afzetbaarheid van de nieuwbouw in de ontwikkelingsgebieden, en daarmee het tempo van de vernieuwing, kan negatief worden beïnvloed door een aanbod van woningen elders in de regio met een prijs/kwaliteitsverhouding die aantrekkelijker is dan wat de stedelijke vernieuwingsprojecten te bieden hebben.
De onzekerheid over de concurrentiepositie van de woningbouwprojecten in de stedelijke vernieuwing en over de ontwikkeling van de vraag noodzaken tot een flexibele en beheerste programmering,
Dit is evenzeer nodig uit het oogpunt van herhuisvesting van de huishoudens uit de te slopen complexen. Processen rondom sloop/nieuwbouw zijn onlosmakelijk verbonden met doorstroming. Een goede doorstroming van huishoudens is een essentiële voorwaarde voor een effectief stedelijk vernieuwingsproces. Huishoudens moet een alternatief kunnen worden aangeboden na sloop van hun woning. De aantallen sociale huurwoningen zijn afgezet tegen het aantal huishoudens echter ontoereikend met als gevolg dat de doorstroming stagneert.
Uit het onderzoek naar herhuisvestingsmogelijkheden in Parkstad blijkt dat het aanbod van ‘passende’ woningen daar bepalend is geworden voor de planning van de ontruiming van te slopen complexen. Vooral het aanbod van betaalbare woningen voor grote gezinnen lijkt de achilleshiel van het doorstromingsprogramma. Wanneer de herhuisvesting stagneert, levert dat ernstige problemen, niet alleen voor de voortgang van de stedelijke vernieuwing, maar ook voor beheer en veiligheid in de half gesloopte of ontruimde complexen. Dat betekent echter niet dat uitplaatsing voor alles moet gaan. Zo mag de beschikbaarheid van woningen voor starters niet nog meer in het gedrang komen en moet er voor worden gewaakt dat sociaal-economisch zwakke buurten elders verder in een negatieve spiraal belanden door een grote instroom van huishoudens uit de vernieuwingsgebieden.
De ervaringen in Zuidoost en Parkstad leren dat de nieuwbouw veel huishoudens uit de opkomende middengroepen in het stadsdeel aantrekt. De woningen die zij achterlaten, gaan naar te (her-) huisvesten huishoudens die kansarm zijn. Dit versterkt de negatieve spiraal in de buurten in Zuidoost, Amsterdam Noord en Parkstad die nog niet worden aangepakt. Het College van Burgemeester en Wethouders heeft op 14 september 2004 in het kader van het Grotestedenbeleid besloten om de 13 buurtcombinaties waar het meest sprake is van cumulatie van problemen prioriteit te geven in de investeringsprogramma’s in de verschillende sectoren, waaronder stedelijke vernieuwing.
 



Aanbeveling 3.
De bovengrens van de productie in de ontwikkelingsgebieden in de periode 2005-2009 vast te stellen op:



Amsterdam Zuidoost           6.800 woningen



Parkstad          11.200 woningen



Nieuwendam- Noord en De Banne     1.100 woningen
 



Aanbeveling 4.
Productie, afzet en doorstroming zullen nauwlettend moeten worden gemonitord opdat in 2006 (of zoveel eerder als nodig is) kan worden bepaald op welk productiecontingent dan voor de middellange termijn de planvoorbereiding wordt gericht en welke (herziene) plannen in 2007, 2008 en 2009 de productie gaan leveren.
 



Aanbeveling 5.
Prioriteit te geven aan stedelijke vernieuwing in de Kolenkitbuurt, de Bijlmer, Overtoomse Veld, heel Geuzenveld/Slotermeer, Nieuwendam Noord, Osdorp midden en oost, Banne Buiksloot, Indische Buurt west en de Dapperbuurt.
 



5f  Aanbevelingen Infrastructuur
 
Uit de gesprekken tussen stadsdelen en centrale stad is gebleken dat een gezamenlijke meerjarige planning van projecten ontbreekt. Afspraken over geld zijn afhankelijk van de jaarlijkse begrotingsrondes waardoor er nauwelijks vooruit valt te plannen. In de huidige praktijk blijkt dan ook dat veel projecten niet worden uitgevoerd. In veel gevallen worden deze projecten teruggetrokken voor subsidie bij het ROA of een bijdrage vanuit het Mobiliteitsfonds. Dit heeft onderuitputting tot gevolg en het laten liggen van geld bij potentiële subsidiegevers. Het afgelopen jaar is er daarom in gezamenlijk overleg tussen dIVV en de stadsdelen de actie opgestart om meerjarig te programmeren. Het MIP dat – gekoppeld aan het PRI – dit najaar uitkomt is daarvan het voorbeeld aan de kant van de centrale stad. Het moet leiden tot meer continuïteit in de uitvoering van projecten en transparantere besluitvorming over de projecten en hun financiële consequenties. Bij de stadsdelen is men inmiddels ook begonnen met de meerjarige programmering; Parkstad en stadsdeel Noord lopen daarin voorop.
Om deze exercitie betekenisvol te laten zijn, dienen de financiële consequenties die wederzijds uit deze programma’s voortkomen ook bestuurlijk bekrachtigd te worden. Dat kan middels een subsidierelatie (centrale stad als subsidiegever) of middels harde afspraken, bijvoorbeeld vastgelegd in bestuurlijke convenanten. Het is van belang hier de komende tijd uitwerking aan te geven en bijvoorbeeld in 2005 te starten met twee pilots, Noord en Parkstad.
 
Aanbeveling 8
Als uitwerking van het Meerjaren Infrastructuur Programma en het Uitvoeringsprogramma RVVP gebiedsgewijze programma’s samenstellen waarbij de afspraken – over verantwoordelijkheden, planningen van projecten en meerjarige financiën - worden vastgelegd in harde bestuurlijke afspraken tussen stadsdelen, centrale stad en evt. subsidieverstrekkers. Het verdient de voorkeur om, bij wijze van pilot, reeds in 2005 dergelijke bestuurlijke afspraken te maken voor Parkstad en voor stadsdeel Noord.
 
In de subsidierelatie die we met het ROA gaan krijgen is sprake van een onderscheid tussen kleine projecten (< € 5 mln.), middelgrote projecten (€ 5 mln.- € 225 mln.) en grote projecten (> € 225 mln.). Bi j de vormgeving van meerjarige infrastructuurprogramma’s in Amsterdam wordt zoveel mogelijk aangesloten bij deze systematiek, bijvoorbeeld om dubbel werk te voorkomen. Voor de kleien infrastructuurprojecten wordt een programma gemaakt voor de periode 2005-2009 waarbij de nadruk zal liggen op de jaren 2005-2006. Prioriteit binnen deze programma’s zal liggen bij de hoofdnetten en grootstedelijke projecten. Op basis hiervan worden programma-afspraken gemaakt met het ROA. Voor de middelgrote projecten wordt een vast programma gemaakt voor de periode 2005-2014 waarbinnen geprioriteerd wordt als er onvoldoende middelen zijn. Dit programma is de basis van de Amsterdamse opgave voor het RVVP-uitvoeringsprogramma. Ook hierbij wordt prioriteit gegeven aan hoofdnetten en grootstedelijke projecten. Voor de grote projecten wordt aangesloten bij de prioriteiten die de wethouder eerder dit jaar heeft uitgesproken en die aansluiten bij de prioriteiten die in Noordvleugelverband worden bepaald.
 
 



Aanbeveling 9
Voor kleine p rojecten (< € 5 mln.) te werken met meerjarige programma’s met een redelijke mate van flexibiliteit, die worden gevoed door stadsdeelbijdragen, het Mobiliteitsfonds en GDU. Voor middelgrote projecten (€ 5 mln. – € 225 mln.) te werken met vastomlijnde progr amma’s waarbinnen geprioriteerd wordt en waarbij gewerkt wordt met een reservelijst. Voor grote projecten de prioriteiten van de wethouder IVV te handhaven, te weten: 1) doortrekking Noord/Zuidlijn 2) tweede wegverbinding IJburg, 3) tweede OV-aansluiting IJburg, 4) sluiten van de Kleine Ring.
 
In de periode 2005-2010 is ongeveer € 450 mln. beschikbaar uit de infrastructuurfondsen voor alle infrastructuurprojecten in (en rond) Amsterdam (rijksprojecten en projecten in uitvoering uitgezonderd). De tot ale investeringsbehoefte is groter dan dat waar door het nodig is om projecten te faseren of alternatieve dekking te vinden. Veel projecten zijn dan ook aangemeld voor financiering uit algemene middelen maar dit heeft niet geleid tot vergroting van de voor infrastructuur beschikbare middelen. Per saldo betekent het dat een aantal projecten moeten worden getemporiseerd. Wanneer extra middelen beschikbaar komen kunnen deze worden versneld. Vanwege de audit naar Buiksloterham en de Bongerd wordt voorgesteld om de Klaprozenweg op de reservelijst te plaatsen en de uitkomsten van de audit af te wachten.
 
Aanbeveling 10
Het project Klaprozenweg op de reservelijst van de middelgrote projecten te zetten. De besluitvorming over de Wibautas uit te stellen tot bij het volgende Programakkoord.
De projecten Boelelaan, IJtramstalling tweede fase en Dynamisch Verkeersmanagement deels voor 2010 te starten onder voorwaarde dat deelfinanciering uit de GDU verkregen kan worden en de eigen bijdrage ingepast wordt in resp. grondexploitatie, Mobiliteitsfonds of andere middelen.
Financiering van de verbinding naar de Bongerd af te laten hangen van de aangekondigde audit en de aansluitingsweg van Parkstad op de Westrandweg gezien de besluitvorming wat betreft uitvoering te temporiseren tot na 2009.
 
Aanbeveling 11
De projecten aanpassingen lijn 5 en Parkstad korte termijn op te nemen in de lijst met uit te voeren projecten voor 2010 en hiervoor gecombineerde financiering uit Mobiliteitsfonds, GDU en stadsdeelmiddelen (Parkstad) / grondexploitatie (lijn 5) in te zetten.
 
Met de de centralisatie van middelen is voor de projecten met een uitgaveplafond tot € 225 mln. een subsidierelatie ontstaan met het ROA. Het ROA handhaaft de bestaande subsidieregeling waarin een eigen bijdrage vereist is van de subsidieontvanger. Deze eigen bijdragen zijn minimaal 5% voor de OV-projecten, minimaal 30% voor ontbrekende schakels in het fietsnetwerk en minimaal 50% voor alle andere projecten. Amsterdam heeft hier geen voorziening in getroffen. Bij de kleine projecten (< € 5 mln.) ligt het voor de hand om hiervoor het Mobiliteitsfonds in te schakelen. Voor de middelgrote projecten (€ 5 mln. - € 225 mln.) is er geen structurele voorziening. Zoals uit eerdere aanbevelingen is te merken betekent het dat nogal wat projecten ‘houtje-touwtje’ worden geregeld. Vanuit het oogpunt van continuïteit van projecten (bijv. aanpassingen lijn 5, tweede wegverbinding IJburg, Wibautas) is dat niet wenselijk. Daarom is het van belang de komende tijd na te denken of er een voorziening getroffen kan worden voor deze projecten.
 
Aanbeveling 12
Een voorziening treffen om de eigen bijdrage bij infrastructuurprojecten (maximale subsidie voor weg en fietsprojecten is 50%, voor OV-projecten 95%).
 
 
 
 
 
 



6.   Voorstel productiekaders en afspraken per cluster van stadsdelen
 
Cluster Voorstel Productiekader
(afgerond, excl. studenten- woningen)
 
Nieuwbouw/Verbouw studenten
Woningen
(excl. tijdelijke projecten*)
Voorstel Productiekader
(afgerond, incl.
stud. woningen)
 
waarvan
herstructurering
SV in ontwikkelings-
gebieden
1. Noord
4.700
 
4.700
1.100
2. IJburg
10.000
 
10.000
0
3. Oost
4.200
875
5.075
0
4. Zuidoost
6.800
500
7.300
7.300
5. Zuid
3.700
 
3.700
0
6. Parkstad
11.000
200
11.200
11.200
7. Centrum-West
5.800
50
5.850
0
Totaal
46.200
1.625
47.825
19.600
* tijdelijke projecten zijn: 385 eenheden op NDSM-terrein, 1.100 eenheden aan de Wenckebachweg,
907 eenheden in de Houthavens en 194 op het cruiseschip Rochdale 1, totaal 2.586 eenheden.
 
Het hanteren van bovenstaande productiekaders impliceert dat op basis van de centraal gehanteerde multicriteria-analyse een aantal projecten daarbuiten vallen, tenzij door verdere temporisering van projecten binnen de productiekaders alsnog ruimte wordt gecreëerd. Daarbij is het belangrijk te bezien welke projecten met elkaar op de markt concurreren en verdere selectie te laten bepalen door de gezamenlijk te verwachten afzetbaarheid.
 
De productiekaders per cluster (waarbij de studentenhuisvesting buiten beschouwing is gebleven) zijn alsvolgt over de bestuurlijk verantwoordelijke eenheden (stadsdelen en grootstedelijke projectgroepen) verdeeld:
 
  organisaties die eerst aanspreekbaar zijn op planvoorbereiding en planning in (hun deel van) de woningbouwcluster productiekader t/m 2009
(exclusief studentenwoningen)
1a stadsdeel Amsterdam-Noord (stedelijke vernieuwing en overig)
2.750
1b projectbureau Noordwaarts
1.950
2a projectorganisatie IJburg (inclusief Zeeburgereiland)
9.400
2b/3c stadsdeel Zeeburg (inclusief Oostelijk Havengebied)
650
3a stadsdeel Oost/ Watergraafsmeer (exclusief Middenmeer)
2.000
3b/4a projectbureau ZOL, projecten Oost en Zuidoost
2.550
4b stadsdeel Amsterdam Zuidoost (stedelijke vernieuwing en Bijlmerpark)
5.900
5a stadsdeel Zuideramstel
350
5b/7g stadsdeel Amsterdam Oud Zuid
900
5c projectorganisatie (coalitie) Zuidas
2.750
6 bureau Parkstad / Bestuurlijk Overleg Parkstad
11.000
7a stadsdeel Bos en Lommer (overig; binnen ring A 10)
950
7b stadsdeel Westerpark
1.000
7c stadsdeel Oud-West
750
7d stadsdeel De Baarsjes
400
7e Stadsdeel Amsterdam-Centrum
1.200
7f projectorganisatie Zuidelijke IJ oevers
1.700
  TOTAAL
46.200



6a cluster Noord
In de cluster Noord zijn door de actualisering alsnog twee woningbouwprojecten met productie voor 2010 buiten het productiekader komen te liggen: Buiksloterham en Waterlandplein met resp. 400 en 300 woningen. Bij Buiksloterham hebben reeds de nodige voorinvesteringen plaatsgevonden, het Waterlandplein maakt onderdeel uit van de stedelijke vernieuwing. Via herprioritering zal hier planningsruimte moeten worden gezocht.
De financiering van de Klaprozenweg en de tunnel naar De Bongerd vormen nog financiële problemen. De projectgroep PRI stelt voor de aangekondigde audits af te wachten.
Bij het groen moet nog naar definitieve financiering van de tweede fase van het Noordpark worden gezocht, zowel wat betreft het aandeel van het stadsdeel als de subsidiëring van andere overheden. Er wordt centraal stedelijk gewerkt aan een investeringsprogramma groen voor de komende collegeperiode 2006-2010.
 



6b cluster IJburg
De planning op IJburg is onder invloed van de in 2003 gepubliceerde Nota Investeringsprioriteiten en de zogenoemde 11%-operatie van het toets- en adviesteam Integrale Projectbudgetten gedaald met ruim 2.000 woningen. Hiermee blijft ook Middeneiland binnen het productiekader en zijn alleen Buiteneiland en Strandeiland in hun geheel gepland in de periode na 2009. Planvoorbereidingskosten en landmaken moeten doorgang vinden. Zeeburgereiland valt buiten het productiekader met een mogelijke productie vóór 2010 van 1.100 woningen. Dat aantal is technisch het maximaal haalbare, maar wijkt dus af van het amendement Olij (2.500 woningen vóór 2010).
De bestuurlijke wens om de tweede fase IJburg in tempo aansluitend op de eerste fase te ontwikkelen, vereist een ontwikkeling in hetzelfde tempo van de infrastructuur. Dat betreft zowel de OV-ontsluiting via doortrekking van de IJtram als de tweede OV-verbinding en de wegverbinding naar de A1/A9. Volgens berekeningen van DIVV treedt in 2008 à 2009 op de IJburglaan en Enneus Heermabrug reeds zodanige congestie op dat deze verbindingen noodzakelijk worden. Binnen een jaar moet er duidelijkheid komen over de financiering van deze twee projecten, wil de vastgoedplanning niet in gevaar komen.
 
Wat betreft de IJtram tweede fase kan voor 2010 gerekend worden op een bijdrage uit de GDU-middelen van € 36,0 mln. Het is nog niet geheel duidelijk hoe de voorbereidingskosten (€ 1,6 mln.) gedekt worden en de eigen bijdrage van 5% (€ 1,8 mln.). Mits de voorbereidingskosten en de eigen bijdrage geregeld worden, kan de IJtram tweede fase tot en met het Middeneiland gerealiseerd worden in de periode voor 2010, conform de woningbouwplanning. De uitbreiding naar Strandeiland volgt dan na 2010.
De tweede OV-verbinding (viaduct bij Diemen) zal zeker niet voor 2010 gerealiseerd worden. Wel is het mogelijk tot die tijd IJburg te voorzien met een bus via het PEN-eiland. Hiervoor dient wel fase 2 (aansluiting Diemerpolderweg) van de oostelijke wegverbinding gerealiseerd te zijn.
De tweede wegverbinding wordt in drie fases aangelegd. De eerste fase is reeds aangelegd, fase 2 en 3 worden aanzienlijk duurder dan oorspronkelijk gepland. Voor fase 2 kan dat worden opgevangen binnen de grondexploit atie van IJburg, voor fase 3 is dat niet mogelijk. In de Nota Investeringsprioriteiten is de wethouder Verkeer en Vervoer een inspanningsverplichting aangegaan om de geraamde € 35 miljoen uit infrastructuurmiddelen (o.a. GDU) te halen. Mede gezien de huidige overschrijding (fase 2 en 3 een tekort van € 77 mln., excl. overschot van € 10 mln. uit de eerste fase) lijkt dat een onmogelijke opgave.
 
Projectgroep PRI heeft drie aanbevelingen:
a.   Onderzoeken van verdere versoberingsmogelijkheden van fase 2 en 3;
b.  Be kijken van mogelijkheden om zo snel mogelijk en innovatief aan te besteden (vanwege huidige marktontwikkeling) en gebruik maken van marktefficiency (bijv. design-build constructie).
c.   Onderzoeken of een gecombineerde aanpak van de aansluiting A1/A9 en het project Zuidtangent oost mogelijk is. Bijvoorbeeld vrijliggende busbaan over het gehele tracé van de aansluiting tussen IJburg en de A1/A9.
De projectorganisatie IJburg heeft toegezegd deze voorstellen te verwerken in een verdere uitwerking van het memo dat op 1 september jl. hierover al naar de betrokken wethouders is gestuurd.
 



6c cluster Oost
Bij cluster Oost valt het project Middenmeer Noord buiten het productiekader. Middenmeer-Noord omvat 260 woningen vóór 2010. Dit project, inmiddels aangewezen als grootstedelijk project moet worden ingepast in de planni ng vóór 2010, mede om de reservering van € 4,5 mln van Regionet het NS-station Watergraafsmeer niet kwijt te raken (oplevering dan eind 2008 nodig).
Overamstel, vallende binnen het productiekader, is met 1.000 woningen vóór 2010 een reële planning. De tota le potentie van het gebied voor woningbouw is (inclusief de locatie Bijlmerbajes) 6.500 à 7.500 woningen. De projectgroep PRI beveelt aan deze 1.000 woningen als maximum te hanteren voor 2004 t/m 2009. Dit wijkt af van het amendement Olij (2.500 woningen).
PCM ontwikkelt de Parooldriehoek. Uit een oogpunt van planning (woningbouw, kantoren) is er op korte termijn geen behoefte aan dit project, geadviseerd wordt hier geen planvoorbereidingskosten te maken en verder particulier initiatief af te wachten.
Het groenproject Amstelscheg fase II kent een probleem wat betreft financiering, maar voor de nieuwe collegeperiode (2006-2010) wordt een dekkingsplan voorbereid.
Voor het infrastructuurproject Wibautas zijn t/m 2009 beperkte middelen beschikbaar, die grotendeels aan het Mr. Visserplein zullen worden besteed en in de omgeving van het Amstelstation. Uitvoering van tussenliggende delen worden pas na 2010 verwacht, na realisering van de vastgoedprojecten langs de Wibautas.
 



6d cluster Zuidoost
In cluster Zuidoost valt de woningbouw in het Bijlmerpark deels binnen het productiekader (500 woningen) en deels daarbuiten (nog 453 woningen). De projectgroep is van oordeel dat wanneer de stedelijke vernieuwingsprojecten beter op de opnamecapaciteit van de markt worden afgestemd, deze tweede tranche alsnog binnen het productiekader kunnen komen. Voor Holendrecht-West waarvan de planvoorbereiding (grotendeels) met privaat geld kan worden gefinancierd, wordt aangenomen dat de feitelijke productie van 1.200 woningen pas na 2009 begint.
 



6e cluster Zuid
In de cluster Zuid vallen alle projecten met een veronderstelde productie vóór 2010 binnen het productiekader. Er zijn drie infrastructuurprojecten die voor 2010 in de Zuidas uitgevoerd moeten worden en dat zijn de beëindiging van lijn 5, de herprofilering van de De Boelelaan en tijdelijke busmaatregelen. Het projectbureau voegt daar nog aan toe de eventuele verlaging van de Strawinskylaan, maar de projectgroep PRI ziet daartoe geen financiële mogelijkheden. Wat betreft de De Boelelaan wordt uitgegaan van dekking uit grondexploitatie en GDU, maar dit is nog niet gefinitief geregeld. Voor de beëindiging van lijn 5 zijn een aantal varianten uitgewerkt die samenhangen met de OV-bediening van Amstelveen. Naar mening van het projectbureau Zuidas en de projectgroep PRI is het grootste deel van deze maatregelen echter pas aan de orde na 2010. In het NIP is uitgegaan van € 20 miljoen die nodig is om lijn 5 een andere route te geven. Deze reservering wordt door de projectgroep PRI teruggebracht tot € 11 miljoen. Een deel zal conform een collegebesluit uit het mobiliteitsfonds worden verkregen. Voor de busmaatregelen is dekking van € 3 miljoen uit het regionale mobiliteitsfonds, naar mening van de projectgroep PRI is dit taakstellend.   
 



6f cluster Westelijke Tuinsteden (Parkstad)
In de westelijke tuinsteden hebben drie van de vier stadsdelen nog geen prioriteiten gesteld. Het aantal projecten buiten het productiekader is dan ook erg groot: Het productiekader ligt volgens de stedelijke multicriteria-analyse bij 11.400 woningen (incl. studenteneenheden in Sportparkstad, Bos en Lommer), 3.265 woningen vallen daarbuiten. Bureau Parkstad heeft aangekondigd alsnog naar temporisering te willen kijken, maar op basis van eigen (extra) criteria en voorts te bezien of de afzetbaarheid van projecten verder kan worden verbeterd.
Wat betreft de infrastructuur kunnen van het totaalbedrag van € 23 mln na nadere inventarisatie en mogelijkheden andere kostendragers aan te wijzen voor onderdelen van het VVPP, de investeringen voor 2010 worden teruggebracht tot een maximum van € 11,0 miljoen in de periode t/m 2010. In het Meerjaren Infrastructuur Programma (MIP, gekoppeld aan het PRI) zal een voorstel voor dekking van deze middelen worden gedaan (deels GDU, deels stadsdeelmi ddelen en deels Mobiliteitsfonds). De aansluitingsweg naar de toekomstige Westrandweg is geen onderdeel van het VVPP; de financiering en realisatie hiervan moeten dan ook in een ander kader worden geregeld. Feitelijke uitvoering is echter niet vóór 2010 te verwachten.
 



6g cluster Centrum-West
In de cluster Centrum-West vallen evenals in de cluster Zuid alle projecten met een veronderstelde productie vóór 2010 binnen het productiekader. Het enige concrete probleem dat hier naar voren komt, is de relatie tussen de autotunnel Spaarndammerdijk en de woningbouw Houthavens. De eerste is om milieuredenen voorwaarde voor een deel van de geplande woningbouw, maar nog niet financieel volledig gedekt. Voorgesteld wordt voor dit project de aangekondigde audit af te wachten. De recreatieve route Baarsjesweg Zuid valt wat betreft financiële dekking naar het oordeel van de projectgroep PRI onder verantwoordelijkheid van het stadsdeel zelf. Het infrastructuurproject Admiraal de Ruyterweg bestaat uit verschillende delen, waarvan de lopende binnen het SV-gebied vallen en zijn gedekt. Maar de laatste fase valt buiten het SV-gebied en is nog niet gedekt.
 
 



7.  Andere beleidsvoornemens
 
7a. Vereenvoudiging procedures
Parallel aan de productie van het PRI 2004 loopt een discussie over vereenvoudiging van procedures en een andere relatie naar marktpartijen teneinde de productie te versnellen. De discussies gaan in de richting van een meer terugtredende overheid en meer marktwerking, waarbij echter ook de risico’s meer bij marktpartijen worden gelegd. De discussies leiden in een richting waarbij afzetbaarheid een steeds grotere rol gaat spelen. Planning en programmering dienen bij het opstellen van de randvoorwaarden een prominente rol te spelen om te waarborgen dat de economische en sociale doelstellingen voldoende evenwichtig worden verwezenlijkt.
 
7b. Financiële ruimte 2005 voor integrale projecten
Het College heeft op 9 en 10 september 2004 de ontwerpbegroting voor 2005 vastgesteld. In de ontwerpbegroting zijn de ten laste van de algemene dienst komende budgetten voor de planvorming van grootstedelijke projecten opgenomen (Zuidas, IJburg, Noordwaarts en Zuidoostlob, inclusief Middenmeer Noord). Tevens is een stelpost van 8,9 miljoen euro opgenomen voor management- en planvorming stadsdelen. Een verdeling van deze stelpost over de stadsdelen moet nog plaatsvinden”.
 



Bijlage bij notitie PRI 2004 – Vervolgacties en beleidsaanbevelingen
 



Wat vooraf ging
 



a.   Belangrijkste conclusies uit de notitie PRI van april 2004
Omdat de financiële perspectieven in Amsterdam aanzienlijk zijn verslechterd, is het moment aangebroken om de uitgaven voor planvoorbereiding substantieel - en gericht - om te buigen en lopende plannen met een (dreigend) negatief saldo te optimaliseren. Dit om de juist nu gewenste productie te kunnen halen én betalen. Zoals het er op dit moment naar uitziet, treedt zeker voor 2008 geen verbetering op in de financiële situatie. Dat betekent niet dat er minder moet gebeuren in de stad.
 
Amsterdam werkt aan de stad. Ook in een mindere economische periode wordt er veel geïnvesteerd in uitvoering van projecten en de daarvoor benodigde planvorming. Er is juist ruimtelijk-economische dynamiek nodig om de gevolgen van een economische dip te verzachten. 
De economische groei in de stad en de regio hangt direct af van een goed arbeidsaanbod. Voldoende woningbouw en verhoging van de arbeidsparticipatie alsmede onderlinge toegankelijkheid van arbeidsplaatsen en (potentiële) beroepsbevolking zijn voorwaarden. Dat laatste vereist veel investeringen in de infrastructuur.
 
Om de meest kansrijke en urgente projecten vóór 2010 daadwerkelijk uit te voeren moeten de ambities t.a.v. het totale planaanbod voor de periode tot 2010 tot een realistisch niveau worden teruggebracht en middelen zoveel mogelijk voor die kansrijke projecten worden aangewend.
Het financieringssysteem voorziet er in dat geval in dat de lopende projecten in beginsel binnen de budgettaire kaders kunnen worden uitgevoerd, mits tegenvallers uitblijven of kunnen worden opgevangen. Essentieel is dus dat financiële optimalisering plaatsvindt door bijstelling van het ambitieniveau van zowel de plannen zelf als van de omvang van het in voorbereiding te nemen programma. De centrale stad wil de beschikbare expertise, ook naar stadsdelen toe, daarvoor maximaal inzetten. Dat het doel is de realisering van projecten vóór 2010 te verhogen, dient ook in de communicatie naar buiten te worden benadrukt .
 
De projectgroep PRI adviseert het gemeentebestuur om nog dit jaar nadere prioriteiten vast te stellen en binnen projecten bezuinigingen en faseringen door te (laten) voeren opdat de voor de stad belangrijke plannen voor de periode 2005-2009 doorgang kunnen vinden binnen het financiële kader van de ruimtelijke fondsen, zoals dat nu wordt geraamd. Uitvoering van die belangrijke plannen is nodig om de economische ambities voor de komende jaren waar te maken.
 



b.   Besluiten B&W naar aanleiding van de eerste notitie PRI (april 2004)
1.   Akkoord met de vervolgopdracht aan de projectgroep PRI, om in samenspel met het projectteam stedelijke vernieuwing (voor het Meerjaren ontwikkelingsplan, MOP) en dIVV (voor het Meerjarenprogramma Infrastructuur Amsterdam 2004 – 2010) en in overleg met stadsdelen en projectorganisaties voorstellen voor te bereiden voor een ten opzichte van de Nota Investeringsprioriteiten (NIP) geactualiseerde prioriteitsstelling waarin het planaanbod voor de periode tot 2010 is teruggebracht tot ongeveer de hieronder aangegeven productiekaders van het komende Programma Ruimtelijke Investeringen (PRI) 2004;
2.   Vaststelling van de volgende productiekaders voor het PRI 2004 met betrekking tot projecten die nog voor 2010 gestart kunnen worden:
·   woningen 46.000 (overschot planaanbod 14.500 woningen),
·   kantoren midden- en basissegment 615.000 m² (overschot planaanbod 498.000m²),
·   kantoorvloer topsegment 265.000 m² (overschot planaanbod 11.700 m²),
·  bedrijventerreinen 166 ha. (overschot planaanbod 51 ha.),
·  haventerreinen 341 ha. (overschot planaanbod 112 ha.);
3.   Nieuwe voorstellen voor actieve grondexploitaties (zgn. pré-RAG) plannen met een negatief saldo zullen uiterst kritisch worden bekeken en dat stadsdelen en projectorganisaties worden opgeroepen ook bij lopende (RAG-) plannen de kosten te beperken en de opbrengsten te optimaliseren. Daarnaast zal wethouder Stedelijke Ontwikkeling tien plannen met een lopende grondexploitatie aanwijzen waarvoor met behulp van audits voorstellen worden gedaan voor optimalisatie van het financieel resultaat. Hierbij ook stadsdeelplannen te betrekken, ook in de sfeer van stedelijke vernieuwing, en daarvoor de medewerking van de stadsdelen te vragen;
4.   In de communicatie hierover naar projectgroepen, stadsdelen en externen wordt benadrukt dat financiële optimalisering noodzakelijk is om de productie vóór 2010  te verhogen (vooral inzetten op de meest kansrijke projecten). En dat daarvoor de ambities t.a.v. het planaanbod - programma en plannen zelf - voor de periode vóór 2010 tot een realistisch niveau moeten worden teruggebracht, teneinde met een realistisch programma de lopende projecten vóór 2010 binnen de financiële kaders te kunnen realiseren;
5.   Akkoord met de opdracht aan de Bestuursdienst, de dienst Wonen en het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam, met daarbij als centraal overlegverband het toets- en adviesteam Integrale projectbudgetten, om in samenwerking met de projectgroep PRI een verdelingsvoorstel te maken voor de centraal stedelijke budgetten voor planvoorbereiding, dat aansluit op de prioriteitstelling. Dit betreft zowel grootstedelijke projecten als de grote projecten van stadsdelen, inclusief stedelijke vernieuwingsplannen. Gerichte inzet van de budgetten voor planvoorbereiding is het belangrijkste sturingsinstrument om te zorgen dat voldoende capaciteit wordt toegedeeld aan uitvoering van de urgente en meest realistische projecten. Overwegende dat halvering van het ISV-budget leidt tot een onhanteerbare reductie van de middelen voor voorbereiding en uitvoering van met name ook stedelijke vernieuwingsplannen, komt wethouder Stedelijke Ontwikkeling in het kader van de Voorjaarsnota met het voorstel de kosten van projectbureau Noord te dekken uit de algemene middelen;
6.   De optredende vrije ruimte in het Vereveningsfonds wordt in principe ingezet voor de uitvoering van plannen in de ruimtelijke sector;
7.   Instemming met de volgende conclusies met betrekking tot de investeringen in infrastructuur:
·   Het is gelet op het voorbereidingstraject noodzakelijk capaciteit in te zetten voor de voorbereiding van majeure projecten infrastructuur die in de periode 2010-2015 tot realisering moeten kunnen komen; wethouder Verkeer, Vervoer en Infrastructuur wil hierbij de volgende prioriteitstelling hanteren: (1) het doortrekken van de Noord-Zuidlijn richting Schiphol (CASH), (2) de wegaansluiting A1-IJburg, (3) de railverbinding naar IJburg en (4) het sluiten van de kleine ring.
·   Uitgangspunt moet zijn dat subsidiering uit gedecentraliseerde middelen (GDU+) voorbehouden wordt aan centrale stadsprioriteiten en grootstedelijke projecten;
·   Binnen het voorgestelde dekkingsprogramma infrastructuur zijn onvoldoende financiële middelen beschikbaar voor het volledig financieren van de projecten Boelelaan, verbinding de Bongerd, IJtramstalling tweede fase, aansluiting Parkstad op de Westrandweg, de reconstructie van de Wibautas, aanpassingen lijn 5, Dynamisch Verkeersmanagement en Parkstad korte termijn. Overwegende dat de gemeenteraad groot belang hecht aan de uitvoering van deze projecten zal wethouder Verkeer, Vervoer en Infrastructuur in het kader van de Voorjaarsnota voorstellen indienen voor dekking van het ontbrekende bedrag.
8.   De projecten in de Zuidas zullen niet worden getemporiseerd en er wordt streng vastgehouden aan formule en prijsniveau van woningen, kantoren en voorzieningen;
9.   Akkoord met het verlenen van bestuurlijk-juridische medewerking aan initiatieven voor omzetting van bestaande kantoorgebouwen naar andere functies, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn om de kantoorfunctie voor de betreffende plek voor langere tijd te behouden; en met het verzoek aan de stadsdelen
 



c.  Vervolgprocedure na beslissingen B&W
Behandeling in B&W en bespreking nadien met de coördinerende wethouders Stadig en Van der Horst leidde tot de volgende procedurele afspraken voor het traject naar het definitieve PRI 2004 toe:
1.   De vervolgprocedure met name te richten op het temporiseren van circa 14.500 woningen in de periode 2004 t/m 2009, zodat alle aandacht en middelen kunnen worden ingezet voor het feitelijk realiseren van 30.000 woningen in deze periode;
2.   in de zomerperiode de gegevens van de geactualiseerde multicriteria-analyse PRI voor te leggen aan stadsdelen en grootstedelijke projectgroepen per gebiedscluster, met in begrip van de stedelijke vernieuwingsprojecten;
3.   als gebiedsclusters te onderscheiden: Noord, Westelijke Tuinsteden, Zuidas, Zuidoost, IJburg, Oost en Overig (vooroorlogse gebieden);
4.   van centraal gemeentelijke zijde de gesprekken te laten voeren door vertegenwoordigers uit de projectgroep PRI;
5.   deze gesprekken toe te spitsen op het prioriteren tussen plannen, binnen plannen en op mogelijkheden voor kostenreductie (op basis van de resultaten van de audits), daarbij nu ook rekening houden met de afzetbaarheid van de woningbouw (als apart criterium in de multicriteria-analyse opgenomen), tevens in te gaan op de relatie met infrastructuur, kantoren en werkgebieden, en de ISV-projecten apart te prioriteren mede aan de hand van de rangordening in de multicriteria-analyse waaraan voor deze gebieden toegevoegd wordt het criterium “probleemcumulatie”;
6.   in september de resultaten van deze gezamenlijke prioriteitstelling te rapporteren aan B&W.
 



d.   Integrale projectbudgetten begroting 2005
Los van de procedure PRI, maar daar wel mee verband houdend, is door het Toets- en Adviesteam Integrale Projectbudgetten een voorstel gedaan voor toedeling van budgetten aan de grootstedelijke projectgroepen voor de planontwikkeling in 2005. Deze actie staat in de wandelgangen bekend als de 11%-operatie naar aanleiding van de bezuiniging ten opzichte van dit jaar. Deze bezuiniging werkt door in de planningen, zoals uit deze rapportage zal blijken. In relatie tot het PRI constateert het Toets- en Adviesteam dat enige projecten niet al te hoog scoren, waarvoor wel politiek prioriteit is gevraagd (Zeeburgereiland en Overamstel via het amendement Olij van 19 november 2003) en een financieel belang aanwezig is vanwege de verplaatsing van de RWZI. Voorts wordt gememoreerd dat bij het project Buiksloterham eveneens een financieel belang aan de orde is vanwege reeds actieve grondexploitaties en gedane, anticiperende investeringen. In paragraaf 8 wordt bij de resultaten van de clustergesprekken nader op deze projecten ingegaan.
 



E.  Clustergesprekken
 
Met zeven clusters van stadsdelen en grootstedelijke projectgroepen is ambtelijk van gedachten gewisseld over de verdere prioriteitstelling op basis van de door de stedelijke projectgroep PRI aangedragen prioriteiten (gebaseerd op de multicriteria-analyse).
 
E1.  Parkstad
Dit gesprek vond plaats met Bureau Parkstad en de stadsdelen Osdorp, Slotervaart, Geuzenveld/Slotermeer en Bos en Lommer en nadien ook met corporaties, projectontwikkelaars en makelaars. Met de stadsdelen hebben nog enige vervolggesprekken plaatsgevonden.
Geconstateerd is dat de stedelijke vernieuwing en beperkte reikwijdte van de woningmarkt voor specifieke problemen zorgen wat betreft prioriteiten en afzetbaarheid. Bureau Parkstad onderkent dat de afzetbaarheid een probleem is gezien de omvang van de planning. Ook de spreiding over de verschillende jaarschijven behoeft verbetering. Betere afstemming is noodzakelijk. Voor het bepalen van prioriteiten binnen Parkstad zijn door Bureau Parkstad twee eigen criteria ontwikkeld in aanvulling op de stedelijke criteria: “bewonersbelang”, gebaseerd op het uitgangspunt dat afspraken met zittende bewoners wat betreft doorstroming moeten kunnen worden nagekomen en “afzetbaarheid Parkstad” om meer onderscheid aan te brengen in de woningdifferentiatie binnen Parkstad. De stedelijke criteria zijn daarvoor onvoldoende onderscheidend. De stadsdelen kunnen zich vinden in deze extra criteria om intern de prioriteiten nader te bepalen. Stadsdeel Slotervaart ziet mogelijkheden voor het daadwerkelijk schuiven met projecten, de andere drie stadsdelen willen niet temporiseren en zijn alleen bereid om de planningen nogmaals op realisme te toetsen. De afzet zou bevorderd kunnen worden door meer marktconform bouwen, in casu meer grondgebonden woningen. Dat heeft echter gevolgen voor dichtheden en kosten-baten (bijvoorbeeld voor het stimuleringsfonds). Met de private partners erbij wordt benadrukt dat niet teveel moet worden gemorreld aan de bestaande publiek-private afspraken. Doorstroming zou kunnen worden bevorderd door enige blokjes met hoog aandeel sociale huurwoningen te realiseren en aanbod te creëren in het middensegment koopwoningen voor starters. Differentiatie in dichtheden zou aangebracht kunnen worden tussen locaties nabij de ring A10 en de meer perifere locaties (Geuzenveld en Osdorp). Volgens marktpartijen wordt in de praktijk afgeweken van afgesproken milieus door meer verdichting als gevolg van de kostenontwikkeling. Er moet aantrekkelijker gebouwd worden voor zittende verhuisgeneigden (grondgebonden ruime woningen en appartementen in de middencategorie). In de aparte gesprekken met de stadsdelen zijn cijfers bijgesteld en multicriteria scores getoetst en zonodig aangepast. Voorts is in meerdere stadsdelen aandacht gevraagd voor de bruto-nettoverhouding in de cijfers. De vervanging van woningen zou binnen het productiekader op een andere manier moeten worden gewaardeerd dan toevoeging, gezien het feit dat gegadigden vanwege de herhuisvesting te voren bekend zijn, er is een laag afzetrisico.
Wat betreft de planning van de infrastructuur in Parkstad is in apart overleg het volgende geconstateerd:
Uitgangspunt is nog altijd het Verkeer en Vervoerplan Parkstad (VVPP). De planning ten tijde van de Nota Investeringsprioriteiten was gebaseerd op de realisatie van infrastructuurproject en ter waarde van € 23 miljoen. Nadere inventarisatie wijst uit dat, mede als gevolg van de te volgen procedures en de mogelijkheden andere kostendragers aan te wijzen voor onderdelen van het VVPP, de investeringen voor 2010 teru ggebracht kunnen worden tot een maximum van € 11,0 miljoen in de periode t/m 2010. In het Meerjaren Infrastructuur Programma (MIP, gekoppeld aan het PRI) zal een voorstel voor dekking van deze middelen worden gedaan (deels GDU, deels stadsdeelmiddelen en deels Mobiliteitsfonds). Opg emerkt dient te worden dat het VVPP niet alle infrastructuurprojecten dekt in de vier stadsdelen die onderdeel uitmaken van parkstad. De aansluitingsweg naar de toekomstige Westrandweg is bijvoorbeeld geen onderdeel van het VVPP; de financiering en realisatie hiervan moeten dan ook in een ander kader worden geregeld.
Om de voortgang van de VVPP-projecten te waarborgen wordt aanbevolen om 1) om bestuurlijke afspraken hierover vast te leggen (bijv. in een convenant over de wederzijdse verplichtingen tussen centrale stad en stadsdeel) en 2) de voortgang van de projecten continu te monitoren en hierover in MIP/PRI verband te rapporteren. Door de Parkstad organisatie en de gezamenlijke stadsdelen is in overleg met dIVV reeds een structuur ontwikkeld waarmee het programmamanagement kan worden opgepakt.
 
E2.   Zeeburg/IJburg
De planning op IJburg is onder invloed van de in 2003 gepubliceerde Nota Investeringsprioriteiten en de zogenoemde 11%-operatie van het toets- en adviesteam Integrale Projectbudgetten gedaald met ruim 2.000 woningen. Hiermee blijft ook Middeneiland binnen het productiekader en zijn alleen Buiteneiland en Strandeiland in hun geheel gepland in de periode na 2009. De woningdifferentiatie op Middeneiland wijkt af van de andere eilanden en zou ook markttechnisch eerder op de markt kunnen worden gebracht. Deze productie benadrukt ook het tempo dat voor de tweede fase IJburg wordt nagestreefd. Juridische en technische procedures zijn in volle gang. Dat betekent dat hoe dan ook voorbereidingskosten worden gemaakt voor de productie vanaf 2010. Voor Zeeburgereiland zijn op basis van de technische mogelijkheden 1.100 woningen tot en met 2009 gepland. Dit in afwijking tot de bij amendement Olij door de gemeenteraad gewenste verhoging van de productie tot 2.500 woningen. De projectgroep acht dit niet realistisch. Het grootste probleem in deze cluster is gelegen in de infrastructuur. De bestuurlijke wens om de tweede fase IJburg in tempo aansluitend op de eerste fase te ontwikkelen, vereist een ontwikkeling in hetzelfde tempo van de infrastructuur. Dat betreft zowel de OV-ontsluiting via doortrekking van de IJtram als de tweede OV-verbinding en de wegverbinding naar de A1/A9. Volgens berekeningen van DIVV treedt in 2008 à 2009 reeds zodanige congestie op dat deze verbindingen noodzakelijk worden. Binnen een jaar moet er duidelijkheid komen over de financiering van deze twee projecten, wil de vastgoedplanning niet in gevaar komen.
 
Wat betreft de IJtram tweede fase kan voor 2010 gerekend worden op een bijdrage uit d e GDU-middelen van € 36,0 mln. Het is nog niet geheel duidelijk hoe de voorbereidingskosten (€ 1,6 mln.) gedekt worden (volgens de subsidieregeling dienen deze voorgeschoten te worden door de gemeente Amsterdam maar er is, vanwege de begrotingskrapte, een bestuurlijk verzoek geweest om versoepeling van deze regeling) en waar de gemeente Amsterdam de 5% eigen bijdrage (€ 1,8 mln.) uit gaat financieren. In elk geval kan, mits de voorbereidingskosten en de eigen bijdrage geregeld worden, de IJtram tweede fase tot en met het Middeneiland gerealiseerd worden in de periode voor 2010, geheel conform de woningbouwplanning. De extensie naar Strandeiland kan dan na 2010 gerealiseerd worden.
De tweede OV-verbinding zoals Amsterdam die momenteel voor ogen staat (viaduct bij Diemen), zal zeker niet voor 2010 gerealiseerd worden. Wel is het mogelijk tot die tijd IJburg te voorzien met een bus via Peneiland. Omdat de minister definitief lijkt af te willen zien van een aanvullende bijdrage aan de Zuidtangent-oost, staat de Amsterdamse variant sowieso op losse schroeven.
De tweede wegverbinding wordt in drie fases aangelegd. De eerste fase is reeds aangelegd, fase 2 en 3 moeten nog. Deze fases worden aanzienlijk duurder dan oorspronkelijk gepland. Voor fase 2 kan dat worden op gevangen binnen de grondexploitatie van IJburg, voor fase 3 is dat niet mogelijk. In de Nota Investeringsprioriteiten was hier al van uitgegaan en is de wethouder Verkeer en vervoer een inspanningsverplichting aangegaan om de geraamde € 35 miljoen uit infrastructuurmiddelen (o.a. GDU) te halen. Mede gezien de huidige overschrijding (fase 3 wordt nu geraamd op € 51 mln.) lijkt dat een onmogelijke opgave. Gezien deze ontwikkelingen zijn drie aanbevelingen gedaan vanuit het projectteam PRI:
a.   Onderzoeken van ve rdere versoberingsmogelijkheden van fase 2 en 3, o.a. door dIVV.
b.   Bekijken van mogelijkheden om zo snel mogelijk en innovatief aan te besteden, a) om het voordeel dat de huidige marktontwikkeling biedt aan te wenden voor het project en b) om gebruik te maken van marktefficiency bijvoorbeeld in de vorm van een design-build constructie.
c.   Onderzoeken of een gecombineerde aanpak van de aansluiting A1/A9 en het project Zuidtangent oost mogelijk is. Bijvoorbeeld door de realisatie van een vrijliggende busbaan over het gehele tracé van de aansluiting tussen IJburg en de A1/A9. Inhoudelijk betekent het dat voorlopig wordt afgezien van een viaduct bij Diemen; de vervoerwaarde van de verbinding wordt daarmee wel een stuk lager dan gewenst. Aan de andere kant doen zich, naast financiële en procedurele voordelen, ook bestuurlijke voordelen voor ten aanzien van de gemeente Diemen die zich altijd tegen het viaduct heeft geweerd.
De projectorganisatie heeft toegezegd deze voorstellen te verwerken in een verdere uitwerking van het memo dat op 1 september hierover naar de wethouders is gestuurd.
 
E3  Zuid
De projecten bevinden zich vrijwel geheel in de Zuidas. De planning vóór 2010 komt overeen met de scores volgens de MCA-methode. De productie wordt permanent gemonitord. Onduidelijkheid is er nog over de keuze dok-dijk. Hierover wordt in het najaar 2004 naar verwachting beslist. Daarmee samenhangend speelt de keuze en financiering van de infrastructuur. Voorlopig wordt uitgegaan van beëindiging van de Noord-Zuidlijn op station Zuid. Lijn 5 zal in ieder geval elders zijn eindpunt moeten vinden. Het besluit hoe en waar heeft volgens het projectbureau Zuidas geen invloed op de voortgang van de projecten in de Zuidas.
Er zijn drie infrastructuurprojecten die voor 2010 in de Zuidas uitgevoerd moeten worden en dat zijn de beëindiging van lijn 5, de herprofilering van de Boelelaan en tijdelijke busmaatregelen. Het projectbureau voegt daar nog aan toe de eventuele verlaging van de Strawinskylaan. Dat moet nog nader bekeken worden. Wat betreft de Boelelaan wordt uitgegaan van dekking uit grondexploitatie en GDU. Voor de beëindiging van lijn 5 zijn een aantal varianten uitgewerkt die samenhangen met de OV-bediening van Amstelveen. Naar mening van het projectbureau en de projectgroep PRI is het grootste deel van deze maatregelen echter pas aan de orde na 2010. In het NIP is uitgegaan van € 20 miljoen die nodig is om lijn 5 een andere route te geven. Deze reservering wordt door de projectgroep PRI teruggebracht tot € 11 miljoen. Een deel van deze middelen, zo is door het college inmiddels besloten, zal uit het mobiliteitsfonds moeten worden verkregen.
Voor de busmaatregelen is dekking voorzien van € 3 miljoen uit het regionale mobiliteitsfonds, naar mening van de projectgroep PRI is dit taakstellend.
 
E4  Zuidoost
De opdeling van projecten in het PRI past volgens het projectbureau Vernieuw ing Bijlmermeer niet bij de grootschalige vernieuwing in de Bijlmermeer. Dat geldt ook voor de financiële risico’s. Met de eerdere besluitvorming in de gemeenteraad is een eindbeeld vastgelegd met financiële bijdragen uit het centraal fonds voor de volkshuisvesting (sanering bezit Wbv. Nieuw Amsterdam) en een grondexploitatie voor het gehele gebied. Ook al zijn nog niet alle deelgebieden voorzien van een fase 3 besluit, de nog komende voorstellen worden alleen ingediend als ze binnen het vastgestelde financiële kader vallen. Het sloop-nieuwbouwprogramma dient in ongewijzigd tempo voort te gaan omdat sloop van diverse flats al heeft plaatsgevonden en bouwrijpe grond om financiële en sociale redenen onwenselijk is. Het projectbureau heeft zelf ook vraagtekens bij de afzetbaarheid van 5.300 woningen in de geplande periode en stelt voor om nader onderzoek te doen naar het terugbouwpercentage (nu 110%) en de mogelijkheid om 1.300 à 1.500 woningen door te schuiven naar de periode na 2009.
Een aparte positie heeft het project Bijlmerpark, dat de “kroon op de stedelijke vernieuwing” in Zuidoost moet worden. De afzetbaarheid in de tijd moet volgens de projectgroep PRI worden afgewogen tegen projecten als Overamstel, Holendrecht-West en wellicht IJburg. Een aparte positie neemt het project Holendrecht-West ook in omdat het volgens projectbureau Zuidoostlob een particulier initiatief is, waarbij de private partijen de planvoorbereidingskosten voor hun rekening nemen. Dit project heeft een relatie met een mogelijk NS-station Holendrecht, met de verdere ontwikkeling van het AMC, met mogelijke stedelijke vernieuwingsinitiatieven aan de oostzijde van het spoor en, zoals hiervoor aangegeven, met de voorgenomen woningbouw in Overamstel en Bijlmerpark. Wat betreft groen bestaat er onduidelijkheid over financiering van de vergroting van het waterbergend vermogen in Zuidoost (incl. Amstel III). Bij de infrastructuur is de financiering van de verlaging van de Daalwijkdreef nog een discussiepunt, omdat deze tot de hoofdinfrastructuur behoort.
NB. Nader overleg over de infrastructuur volgt nog.
 
E5  Noord
Het overleg in Noord heeft geleid tot een aangepaste planning voor Nieuwendam-Noord en De Banne. Bij het CAN-gebied zijn verkeerde cijfers hersteld. Voorts is de mca-score van het project Buiksloterham geactualiseerd. De afzetbaarheid in Noord is volgens de projectgroep goed door het gedifferentieerde aanbod: noordelijke IJ-oevers, CAN-gebied en de stedelijke vernieuwingsprojecten hebben ieder hun eigen doelgroepen. Noord heeft tot nu toe zijn eigen woningmarkt, die niet concurreert met andere delen van de stad, met de ontwikkeling van de noordelijke IJ-oever zal dat waarschijnlijk anders worden. Een probleem vormt nog de financiering van met name de Klaprozenweg als verbindende schakel tussen de middenontsluiting naar Buiksloterham en de tunnel naar De Bongerd. De middenontsluiting heeft financiële dekking, de Bongerdtunnel formeel nog niet. Voor beide projecten moet de voorgestelde audit door het OGA nog afgewacht worden voordat de definitieve dekking van deze projecten duidelijk is. Voor de financiering van de Klaprozenweg zijn vooralsnog geen middelen, ook niet vanuit de GDU, tenzij er elders middelen vrijvallen. Het voorstel is om dit project op de reservelijst te zetten en de audits in Noord af te wachten. Mogelijk dat het in de komende jaren wel financieel ingepast kan worden.
Bij het groen moet nog naar definitieve financiering van de tweede fase van het Noordpark worden gezocht, zowel wat betreft het aandeel van het stadsdeel als de subsidiëring van andere overheden.
 
E6  Oost
Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer constateert dat centraal stedelijke projecten in cluster oost behalve een hoge politieke prioritering ook een beter scoringsresultaat hebben op het gebied van afzetbaarheid en daarmee de overige stadsdeelprojecten onder het productiekader drukken. Vaak gaat het om relatief “nieuwe” projecten zoals Middenmeer Noord (650 woningen waarvan 290 vóór 2010) en Overamstel die het woningaantal flink opvoeren. Moeizaam tot stand gekomen projecten (optimalisering grondgebruik, opwaardering Wibautas) ten behoeve waarvan vergaande afspraken met ontwikkelaars/eigenaars en belangrijke partners zoals de Hogeschool van Amsterdam zijn gemaakt zouden dan ineens getemporiseerd moeten worden.
Overamstel is met 1.000 woningen vóór 2010 een reële planning. Vraagtekens worden gezet bij de scores voor de criteria “woningproductie kwalitatief”, afzetbaarheid plankwaliteit en afzetbaarheid concurrerend aanbod. Deze worden door het W-team nogmaals bekeken. Melding wordt gemaakt van de potenties van het gebied voor woningbouw: inclusief de locatie Bijlmerbajes gaat het om 6.500 à 7.500 woningen.
Het project Sciencepark WTCW bevat veel aangegane verplichtingen en 704 studentenwoningen, naast 550 koopwoningen. Voor studentenwoningen is wellicht een aparte status binnen het productiekader wenselijk. Het project heeft grote samenhang met Station Watergraafsmeer en Middenmeer Noord (projectbesluit 24 augustus). Dit laatste project is nodig om het station te garand eren. Bovendien moet het NS-station Watergraafsmeer eind 2008 worden opgeleverd om de reservering van € 4,5 mln van Regionet niet kwijt te raken.
Met belangrijke Amsterdamse partners zoals UvA en PCM zijn verplichtingen aangegaan rondom projecten aan de Wi bautas (Kohnstamlocatie, Parooldriehoek en Eenhoorn. De laatste bevat veel studentenwoningen..
Het groenproject Amstelscheg fase II kent een probleem wat betreft financiering
Voor het infraproject Wibautas zijn t/m 2009 beperkte middelen beschikbaar, die grotendeels aan het Mr. Visserplein zullen worden besteed en in de omgeving van het Amstelstation. Uitvoering van tussenliggende delen worden pas na 2010 verwacht gezien het tempo van de projecten langs de Wibautas.
 
E7  Centrum-West
Met de cluster Centrum-West hebben meedere gesprekken plaatsgevonden omdat er veel stadsdelen in deze cluster waren gegroepeerd (Centrum, Oud-West, De Baarsjes, Westerpark, Bos en Lommer (voor projecten binnen de ring A10) en projectgroep Zuidelijke IJ-oever. Deze cluster wordt gekenmerkt door een zeer hoog percentage kleine projecten. Omdat deze bij het prioriteiten stellen niet ter discussie staan, blijft de cluster als geheel binnen het productiekader. Het enige concrete probleem dat hier naar voren komt, is de relatie tussen de autotunnel Spaarndammerdijk en de woningbouw Houthavens. De eerste is om milieuredenen voorwaarde voor een deel van de geplande woningbouw, maar nog niet financieel volledig gedekt. Voorts wordt aandacht gevraagd voor financiering van de recreatieve route Baarsjesweg Zuid en het infrastructuurproject Admiraal de Ruyterweg. Dit laatste project bestaat uit verschillende delen, waarvan de lopende binnen het SV-gebied vallen en zijn gedekt. Maar de laatste fase buiten het SV-gebied ligt en dus niet is gedekt.