Gemeenteblad
 
 
afd. 1

nr. 282
  raadsvoordracht   
  Kennisneming van de financiële prognoses tot 2012 van het project Noord-Zuidlijn.
Amsterdam, 10 mei 2004.

Aan de Gemeenteraad
 
Op grond van het hierna volgende stellen wij u voor, het volgende besluit te nemen:
 



De Gemeenteraad van Amsterdam,
 
Gezien de voordracht van Burgemeester en Wethouders van 10 mei 2004,
 



Besluit:
 
I   kennis te nemen van de financiële prognoses tot 2012 van het project Noord-Zuidlijn, waarin (op prijspeil 2003) voor het project een kostenstijging wordt voorzien van 92 miljoen euro;
 
II   de onder I vermelde uitkomst te betrekken bij de behandeling van het Rekeningresultaat 2003 en de Voorjaarsnota 2004/begroting voor 2005.
 
Burgemeester en Wethouders van Amsterdam,  
E. Gerritsen M.J. Cohen
 
secretaris burgemeester

 



Toelichting (bestuurlijke context).
 

In de afgelopen maanden heeft het projectbureau Noord/Zuidlijn in onze opdracht de kosten en de planning van het project nader onderzocht. De aanleiding daartoe was het feit dat inmiddels kan worden beschikt over één jaar ervaring met de uitvoering van het werk. Deze ervaring is benut voor een nieuwe analyse van het gehele project, waarin zowel de werken in uitvoering als de werken in voorbereiding zijn betrokken. Bij deze analyse is gebruik gemaakt van een verfijnde rekenmethodiek, ontleend aan het beheersmodel voor de grote projecten van de Rijkswaterstaat. Wij stellen ons voor deze analyse jaarlijks te herhalen.
 
De analyse heeft geleid tot een geactualiseerde financiële prognose van het project en een geactualiseerde planning. U treft deze aan in de rapportage Financiële Prognose tot 2012 project Noord/Zuidlijn van 31 maart 2004 (beperkt kabinet), die voor U ter visie heeft gelegen bij de raadsgriffier.
 
In deze voordracht vatten wij de uitkomsten van de prognose kort samen en doen wij u een aantal voorstellen met betrekking tot de financiële sturing van het project.
Achtereenvolgens wordt ingegaan op:
1.   De financiële systematiek bij de doorrekening;
2.   Het budgettair kader bij het besluit tot aanleg van de Noord/Zuidlijn;
3.   De uitkomsten van de prognose, waarbij zowel de voorziene meerkosten van het project als de financiële risico’s aan de orde zullen komen;
4 .   De financiële sturingsmogelijkheden, zowel binnen de vastgestelde scope van het project als daarbuiten;
5.   De gewenste financiële dekking.
 
1.   De financiële systematiek
 
De aanleiding voor een aanpassing en uitbreiding van het financiële model voor de Noord/Zuidlijn was de overgang van het project van de ontwikkelingsfase naar de uitvoeringsfase. Deze nieuwe fase leidt tot een toenemende behoefte aan financiële informatie. Informatie die bij voorkeur geen statisch maar een dynamisch karakter dient te hebben. Praktijkervaringen moeten worden vertaald in herziene prognoses voor de gehele doorlooptijd van het project. Zo kan in een vroeg stadium worden gesignaleerd of en waar kostenoverschrijdingen en niet voorziene risico’s dreigen en ontstaat management-informatie waarmee tijdens het uitvoeringsproces kan worden gestuurd en bijgestuurd. Kostenoverschrijdingen “achteraf” zijn daarmee normaal gesproken uitgesloten.
 
Om aan deze informatiebehoefte te voldoen is het bestaande financiële model voor de Noord/Zuidlijn in de afgelopen maanden verfijnd op basis van in de praktijk opgedane werkervaring. Meer dan voorheen wordt nu onderscheid gemaakt tussen enerzijds zekere en te verwachten financiële ontwikkelingen en anderzijds meer onzekere financiële risico’s. Voor deze risico’s is, naar analogie van de grote rijksprojecten een risico-analysemodel ontwikkeld, waarin de aard van het risico, de kans dat het zich voordoet en het potentieel effect zijn verdisconteerd. Dit model is gebaseerd op leerervaringen en op rijksniveau ontwikkeld medio 2003.
 
Met behulp van dit aangescherpte model is een doorberekening gemaakt voor het gehele project. Daarin zijn de verwachte uitvoeringskosten geraamd tot eind 2011, als het project wordt opgeleverd. Deze prognose 2012 is vervolgens vergeleken met de prognose ten tijde van het uitvoeringsbesluit in oktober 2002.
 
2.  Het budgettair kader
 
Uw Raad stelde bij het uitvoeringsbesluit in oktober 2002 een budget voor de aanleg van de Noord/Zuidlijn beschi kbaar van (op prijspeil 2003) € 1.460,7 mln. In dit bedrag zijn enkele overboekingen verdisconteerd vanuit het risicofonds Noord/Zuidlijn. Per 31 december 2003 was in het risicofonds nog € 55,4 mln (eveneens prijspeil 2003) inzetbaar.
 
In het beschikbaar g estelde budget werd rekening gehouden met een aantal te maken kosten in de omgeving van de Noord/Zuidlijn, zoals het monitoren van de bestaande bebouwing. Daarnaast werden in het budget gelden gereserveerd voor het vergoeden van de compensatie van omzetverliezen (de nadeelcompensatie regeling). U besloot tot interne verzekering van het project, waarvoor het weerstandsvermogen van de gemeente werd vergroot.
 
Bij het besluit tot aanleg van de lijn werden twee bijzondere financiële risico’s in beeld gebracht, namelijk het index- en het BTW-risico. Beide risico’s zijn het gevolg van een verschil van inzicht tussen gemeente en Rijk ten aanzien van respectievelijk de vergoeding van loon- en prijsstijgingen en de verrekening van BTW.
 
Daarnaast was bij het aanlegbesluit bekend dat de aanleg van de lijn meer tijd zou vragen dan was voorzien bij de berekening van de kosten van Voorbereiding, Advies en Toezicht (VAT). Omdat over de hoogte van de extra VAT-kosten nog geen duidelijkheid bestond werden deze als afzonderlijke risicopost benoemd.
 
Het aanlegbesluit van de Noord/Zuidlijn werd genomen na een gedegen technische en financiële voorbereiding van het project. Op grond daarvan werd bij de budgettering uitgegaan van een relatief lage reservering voor onvoorziene werkzaamhed en van € 48,5 miljoen, dat is circa 4 % van de geraamde bouwkosten.
 
Overigens werd bij het aanlegbesluit onderkend dat de Noord/Zuidlijn een risicovol project is. Uw Raad nam met grote meerderheid de motie A (Bijlsma c.s.) aan waarin ons College werd v erzocht om aanvullende dekkingsvoorstellen te doen voor de omgevingsprojecten, mogelijke stelpostoverschrijdingen, de ingroeiregeling na 2008 en de indexering.
Wij hebben in reactie op deze motie bij de behandeling van de Voorjaarsnota begroting 2004 een deel van de omgevingsprojecten afgehandeld. Over de indexering loopt een procedure met het Rijk. De stelpostoverschrijdingen zijn nu aan de orde. De afspraak hierover door het College om jaarlijks te rapporteren wordt daarbij nagekomen. Tot nu toe hebben wij aangegeven dat wij nog geen noodzaak zagen voor extra reserveringen. Dat bleek ook niet uit de kwartaalrapportages. Dat blijkt pas nu na een jaar werkervaring, op basis waarvan de ramingen tot 2012 zijn herzien.
 
3.   De prognose 2012
 
De ervaringen na één jaar uitvoering wijzen uit dat zich in het project Noord/Zuidlijn een aantal onvoorziene werkzaamheden voordoen als gevolg van bijzondere omstandigheden en ontwikkelingen.
Dat zijn onder meer:
·   Een groot aantal obstakels in de bodem, zoals de resten van funderingen en kades, alsmede ongetraceerde infrastructuur en ondergrondse bouwwerken;
·   Vertragingen bij de uitvoering van het werk, onder meer als gevolg van juridische procedures;
·   Technische complicaties bij de uitvoering van het werk onder het Centraal Station;
·   Extra kosten voor de afvoer van grond door onvoldoende stortmogelijkheden.
 
Het gevolg van deze onvoorziene omstandigheden is dat de uitgaven voor meerwerk belangrijk hoger zijn dan bij een normaal verloop van de werkzaamheden het geval zou zijn. Daardoor bedraagt de optelsom van het reeds aangegane meerwerk, het meerwerk op de korte termijn en het voorziene meerwerk op de iets langere termijn een aanzienlijk deel van het beschikbare budget van € 48,5 mln. Dat is reden tot zorg.
 
Herziene raming bouwkosten
 
Op grond van de genoemde ervaringen met één jaar uitvoering is een nieuwe prognose gemaakt voor de bouwkosten van de Noord/Zuidlijn. Daartoe is voor alle werken in uitvoering de stand van zaken geëvalueerd en een berekening gemaakt van de benodigde (extra) budgetten voor onvoorziene werkzaamheden. Vervolgens zijn ook de werken die nog moeten starten kritisch onderzocht en zijn per contract herziene ramingen gemaakt van de percentages onvoorzien.
 
Deze ramingen voor onvoorzien variëren in de prognose 2012 van 3 % van de bouwsom (voor grondig voorbereide werken in uitvoering) tot 10% (voor een aantal nog aan te besteden werken). Het gemiddelde percentage voor onvoorziene werkzaamheden wordt als gevolg daarvan verhoogd van circa 4% naar circa 8% van de bouwsom.
 
Op grond van deze berekeningen is de prognose dat de bouwkosten van het project (inclusief enkele overige wijzingen in de ramingen) zullen toenemen met een bedrag van € 44 mln.
 
Naast de bouwkosten zijn ook de kosten van Voorbereiding, Advies en Toezicht (VAT) tegen het licht gehouden. Deze kosten nemen toe, met name als gevolg van de inmiddels verdisconteerde doorlooptijd van het project tot 2012. Daarnaast is rekening gehouden met enige versterking van het management en extra toezicht op de bouw en met gestegen kosten van juridische en overige adviezen. De prognose voo rziet een stijging van de VAT-kosten met (na aftrek van een overboeking) € 38 mln.
 
In de VAT-kosten is een begrotingspost voor de kosten van archeologisch onderzoek verhoogd. In oktober 2003, een jaar na het aanlegbesluit, is het Verdrag van Valetta doorgevoerd in de Nederlandse wetgeving. De gevolgen daarvan voor de Noord/Zuidlijn zijn dat de kosten van de archeologische werkzaamheden (inclusief de documentatie en conservering van de vondsten) thans € 6 mln bedragen. Daarmee komt de totale stijging van de VAT-kosten uit op (eveneens) € 44 mln.
 
Tenslotte is in de prognose een nieuwe begrotingspost opgenomen. Het betreft de kosten van diverse kleine leefbaarheidsvoorzieningen rond de bouwplaatsen (geluidwering, beveiliging, verlichting, schoonmaken enzovoorts), waarvoor een bedrag van € 4 mln is gereserveerd.
Totaal voorziet de prognose 2012 een toename van de projectkosten met € 92 mln van €1.460 mln naar € 1.552 mln. Dat betekent een stijging met 6%.
 
Risico’s
 
In de rapportage is een afzonderlijke pr ognose gemaakt voor de meer onzekere risico’s die het project met zich mee brengt. Voorbeelden daarvan zijn:
·   Mogelijke extra kosten voor de afvoer van grond bij een blijvend gebrek aan geschikte stortlocaties binnen Amsterdam;
·   Extra kosten voor het technisch zeer gecompliceerde werk onder het Centraal Station;
·   Extra kosten voor geluidsarme of geluidsvrije bouwmethoden. Dit risico speelt met name in de omgeving van de RAI;
·   Extra kosten van vertragingen;
 
Totaal zijn er enkele tientallen risico’s geïdentificeerd. Voor elk van deze risico’s is een beoordeling gemaakt van de omvang van het risico en de kans dat het zich zal voordoen. Volgens deze analyse vertegenwoordigen de meer onzekere risico’s totaal een gewogen bedrag dat met een zekerheid van 80% ligt tus sen € 45 mln en € 65 mln. Het gemiddelde van deze risico’s is geraamd op € 55 mln.
 
In deze risico-analyse zijn de zogenaamde scoperisico’s afzonderlijk beschouwd omdat ze geen rol behoren te spelen in het pr ojectbudget van de Noord/Zuidlijn. Evident is w el dat het hier om grote bedragen gaat die ten laste van de gemeentebegroting zullen komen, ervan uigaande dat het Rijk hieraan niet meewerkt. Ook de index- en BTW-risico’s (zie paragraaf 2 van deze brief) blijven buiten beschouwing omdat daarvoor afzonderlijk procedures lopen met het Rijk. Deze procedures zijn nog gaande.
 
4.  Sturingsmogelijkheden
 
In de rapportage is aangegeven dat een aantal van de verwachte kostenstijgingen en risico’s geheel of gedeeltelijk stuurbaar zijn. In deze “top-tien” van sturingsmogelijkheden bevinden zich voornamelijk de meer onzekere risico’s, zowel binnen de scope van het project als daarbuiten. Ook een vergroting van de opbrengsten wordt gezien als een sturingsmogelijkheid om tot een verbetering van het resultaat te komen. De top-tien van sturingsmogelijkheden ziet er uit als volgt:
 
1.  Grondafvoer
  Het risico van extra afvoerkosten kan aanzienlijk worden beperkt door een optimale binnengemeentelijke afstemming van vraag en aanbod van grond. Het realiseren van voldoende stortcapaciteit op de locatie Volgermeer speelt daarin een sleutelrol;
 
2.  Aanpak Centraal Station
  De risico’s in het werk onder het Centraal Station kunnen worden gereduceerd door een gewijzigde bouwfasering, waarbij de middentunnel van het Station tijdelijk wordt afgesloten. Deze wijziging leidt tot een beter beheersbaar bouwproces, waardoor de technische complexiteit en daarmee het risico van kosten- en planningsoverschrijdingen worden beperkt. De partners bij het werk op CS (NS, Ministerie van V&W) en het College van B&W hebben inmiddels ingestemd met deze wijziging;
 
3.   Geluidsoverlast
  Het risico van kostbare geluidsbesparende bouwmethoden kan worden beperkt door de bouwplanning zoveel mogelijk af te stemmen op de activiteiten in de omgeving. Medewerking van grote belanghebbenden zoals de RAI is daarbij een voorwaarde;
 
4.  VAT-kosten
  Hoewel op korte termijn actieve sturing op planontwikkeling en -uitvoering noodzakelijk blijft, kan de verwachte kostenstijging bij de VAT-kosten na 2005 worden beperkt door eerder dan voorzien te starten met de afbouw van de projectorganisatie;
 
5.  Aanbestedingen
  De kansen op een positief aanbestedingsresultaat kunnen worden vergroot door nieuw werk zoveel mogelijk in kleine contracten in de markt te zetten. Dat verhoogt de kosten van voorbereiding, maar vergroot de kans op deelname door middelgrote bouwbedrijven;
 
6.   Investeringen ten behoeve van de exploitatie
  Een mogelijkheid tot kostenbeperking is ook het doorberekenen van exploitatieve voorzieningen aan de toekomstige gebruiker van de infrastructuur. Voorbeelden daarvan zijn de investeringen in leveringspunten voor electriciteit op de stations en aanpassingen bij de centrale verkeersleiding van het GVB;
 
7.  Coproductie
  Bij een aantal projecten, met name in Amsterdam-Noord, is sprake van een combinatie van werken ten behoeve van de Noord/Zuidlijn en anderen. Het risico van extra kosten kan hier aanzienlijk worden beperkt door al in de ontwerpfase harde afspraken te maken over de toerekening van de kosten;
 
8.  Werktijden
  Bij de projecten in de bestaande stad kunnen de kosten als gevolg van vertragingen worden gereduceerd door het aantal werkbare uren te vergroten. Een mogelijkheid daarvoor biedt het werken op de zaterdag.
 
9.   Opbrengsten
  Waar ruimten en voorzieningen aan anderen ter beschikking worden gesteld kan daarvoor een vergoeding worden gevraagd om de kosten van het werk (gedeeltelijk) te dekken. Een voorbeeld is een eventuele vergoeding voor de beschikbaarstelling van het casco onder de Vijzelgracht ten behoeve van de bouw en exploitatie van een parkeergarage.
 

10.  Archeologie
  De extra uitgaven voor archeologie vragen om actieve bewaking van het onderzoek. De risico’s van extra vertragingen kunnen worden beperkt door het archeologisch werk zo goed mogelijk in te passen in de planning van de bouwwerkzaamheden.
 
De potentiële opbrengst van de verschillende sturingsmogelijkheden is in de rapportage niet gekwantificeerd . Aangenomen wordt dat het effect totaal tenminste € 10 mln positief zal zijn.
 
In de rapportage is ook ingegaan op de mogelijkheid van kostenbeperking door een ingrijpende scopewijziging, namelijk de bouw van minder stations. Onderzocht is wat het effect zal zijn van het weglaten van de nog niet aanbestede stations Van Hasseltweg (Noord) en RAI (Zuideramstel). Uit de rapportage blijkt dat de kostenreductie als gevolg van deze ingreep totaal € 20 mln zal bedragen. Daartegenover staat een verwachte vermindering van de Rijksbijdrage met ongeveer driekwart van deze besparingen, dat is circa € 15 mln. Het netto resultaat bedraagt daarmee € 5 mln.
 
Een verdergaand gevolg kan zijn dat het Rijk ook de effecten op de vervoerswaarde van het weglaten van de stat ions doorberekent. In dat geval dreigt een korting die de bereikte besparingen verre overtreft. Deze mogelijkheid tot kostenreductie is daarom niet verder uitgewerkt.
 
5.  Gewenste dekking
 
Uit de Financiële Prognose Noord/Zuidlijn 2012 blijkt samengevat dat voor het gehele project moet worden g erekend met een kostenstijging van circa € 92 miljoen. Wij achten het gewenst dat daarvoor een financiële voorziening wordt getroffen.
 
Daarnaast signaleert de rapportage een aantal meer onzekere risico’s met een bandbreedte van € 45 tot 65 mln. Door een aantal met name genoemde sturingsmogelijkheden te benutten is een beperking van deze risico’s mogelijk met een bedrag van tenminste € 10 mln. De bestaande risicovoorziening voor de Noord/Zuidlijn ter grootte van € 55 mln is toereikend voor de dekking van deze risico’s.
 
 
Verschenen 19 mei 2004.