|
Gemeenteblad
|
afd. 1
nr. 209 |
|
|
|
|
Beantwoording schriftelijke vragen van de raadsleden de heer H.H.G. Bakker en
de heer H. Bakker inzake het rapport van TNO inzake roltrappen in stations van
de Noord-Zuidlijn.
|
Aan de Gemeenteraad
De raadsleden de heer H.H.G. Bakker en de heer H. Bakker hebben op 8 maart
2004, op grond van artikel 18 van het Reglement van Orde voor de Gemeenteraad,
de volgende schriftelijke vragen tot het College van Burgemeester en Wethouders
gericht: Inleiding.
Vele honderden vragen zijn er inmiddels door de Gemeenteraad van Amsterdam
gesteld rond en over de bouw van de Noord-Zuidlijn. Vragen die telkens
noodzakelijk waren om meer duidelijkheid te verkrijgen over een megaproject
waar nieuwe technieken, hoge kosten en een noodzakelijke veiligheid hand in
hand moeten gaan en waar de gekozen werkwijze van de gemeente, het niet
gelijktijdig indienen van alle bouwaanvragen, en een gedeelde
vergunningverlening ertoe hebben geleid dat het voor de raadsleden moeilijk is
een beeld te krijgen op grond waarvan verantwoorde beslissingen kunnen worden
genomen.
Ondanks de inspanningen die de gemeente zich getroost om op langs diverse wegen
te communiceren over het gevoerde beleid, de te nemen en genomen beslissingen,
is men er kennelijk nog niet in geslaagd de informatie dusdanig helder naar
buiten te brengen, dat er nu een goedgekeurd technisch product ter uitvoering
ligt. Neen, steeds moeten alle partijen, inclusief de raadsleden, op zoek naar
de juiste informatie en blijkt dat er fragmentarisch verstrekte informatie en
deels suggestieve persberichten van de gemeente ten grondslag liggen aan de
vele in de media opduikende berichten over de Noord-Zuidlijn.
Ondanks de vervanging van de directeur van het projectbureau Noord-Zuidlijn
door een man die volgens de wethouder beter in staat zal zijn het project te
verkopen, is het nog steeds niet zo dat er een actieve informatievoorziening,
een feitelijke plicht van het College van Burgemeester en Wethouders,
plaatsheeft.
Enige weken geleden heeft de fractie van Leefbaar Amsterdam naar aanleiding van
de in de media opduikende berichtgeving rond de TNO-rapportage het College
gevraagd naar het volledige rapport, doch tot op de dag van vandaag heeft de
fractie dit rapport nog niet ontvangen.
Juist daar waar het gaat om actuele zaken die om een mogelijk snelle reactie
van de Gemeenteraad vragen, wil de fractie van Leefbaar Amsterdam nogmaals aan
het College aangeven dat zij zo spoedig mogelijk, liefst vóór,
doch zeker gelijktijdig met de media zou moeten worden ingelicht, en dat de
onderliggende rapportages op aanvraag direct beschikbaar dienen te zijn.
Door eigen inspanningen is de fractie van Leefbaar Amsterdam inmiddels zelf in
het bezit gekomen van de TNO-rapportage, en daarbij valt haar direct op dat
belangrijke bevindingen van het rapport niet tot uiting komen in de
berichtgeving van de gemeente.
Daarnaast roept het rapport van TNO, getiteld: Capaciteitsmeting Roltrappen
Rokin, een hoeveelheid nieuwe vragen op, en alvorens een verdere beoordeling
van een en ander te geven, willen de vragenstellers op een aantal punten een
nadere uitleg over c.q. toelichting op het rapport.
Op grond van het vorenstaande stellen vragenstellers de volgende vragen.
1.
In het rapport wordt bij de verwijzing naar de roltrappen herhaaldelijk
verwezen naar het Rokintype. Kan het College van Burgemeester en
Wethouders aangeven wat voor een type roltrap hiermee wordt bedoeld, en wat dit
type roltrap onderscheidt van normale gangbare roltrappen, zoals wij die
kennen van bijvoorbeeld de metro-oostlijn? 2.
Zijn er verschillen in het te gebruiken type roltrap voor het station Rokin ten
opzichte van roltrappen die bij de andere stations zullen worden toegepast?
3.
In de proef is geen rekening gehouden met de gevolgen van evacuatie door middel
van de roltrappen bij een evacuatie onder tijdsdruk, zodat het meest
elementaire onderdeel van de discussie over de roltrappen, te weten: het
gebruik van roltrappen als onderdeel van de vluchtroute, niet is onderzocht. De
onderzoekers maken daarbij de bemerking dat de luie klimhoek van een roltrap
en de verhouding optrede-aantrede het lopen op een roltrap moeizamer maken dan
op een standaard vaste trap, waardoor bij paniek extra problemen zouden kunnen
ontstaan. Kan het College van Burgemeester en Wethouders aangeven wie
verantwoordelijk is geweest voor de bepaling van de onderzoeksopdracht van dit
onderzoek, en waarom dit belangrijke onderdeel niet juist is onderzocht?
4.
Eenzelfde vraag over waarom een bepaald onderdeel niet is onderzocht, wil de
fractie van Leefbaar Amsterdam aan het College van Burgemeester en Wethouders
stellen, omtrent de door de wethouder onlangs in de commissievergadering
nogmaals aangegeven denkwijze, dat een neergaande roltrap stopt, om vervolgens
in opgaande richting zich weer in beweging te stellen? Zulks mede omdat dit
volgens de experts het meest besproken en discutabele punt uit het
roltrappenconcept is. 5.
In het rapport worden metingen over de ontruiming deels vergeleken met andere
ontruimingsmetingen, zoals die van het ontruimen van treinen. Kan het College
van Burgemeester en Wethouders ervoor zorgdragen dat de Gemeenteraad op de
kortst mogelijke termijn in het bezit komt van deze rapportage, evenals van de
op pagina 18 van het rapport genoemde referentiedocumenten. Zo neen, op welke
gronden wil het College de Gemeenteraad deze informatie onthouden?
6.
Uit het rapport van TNO blijkt dat het langzaam verglijden van de optrede van
de roltrap een uitnodiging is tot struikelen, alsmede dat er driemaal zoveel
struikelingen plaatsvonden op de roltrappen als op de vaste trappen in de
gehouden proef. Kan het College van Burgemeester en Wethouders aangeven, of
een dergelijk probleem volgens hem kan worden opgelost door een aanpassing van
dit roltraptype, of dat we moeten concluderen dat dit struikelen inherent zal
zijn aan het gebruik van roltrappen als vluchtroute? 7.
In de proef is gebruikgemaakt van proefpersonen die vooraf een
gezondheidsverklaring moesten overleggen, maar kan het College van Burgemeester
en Wethouders uit deze proef de conclusie trekken dat de roltrappen voor 95%
zeker de waarden benaderen van die van een vaste trap, als bijvoorbeeld minder
gezonde personen bij een werkelijke evacuatie gaan zorgen voor stagnatie?
8.
Is het College van Burgemeester en Wethouders het met de vragenstellers eens
dat een dergelijk smalle roltrap niet vergelijkbaar is met een soortgelijke
vaste trap, om reden van het feit dat een roltrap niet breder wordt geleverd
maar vaste trappen in vluchtroutes breder zijn uitgevoerd, waardoor stagnaties
zeker niet in die mate ontstaan als op een stilstaande roltrap? 9
.
Tot slot wil de fractie van Leefbaar Amsterdam graag de visie van het College
van Burgemeester en Wethouders horen op de recente uitspraak van de rechter bij
de afwijzing van de vergunning voor het station Vijzelgracht, daar waar het
gaat om het argument dat een stilstaande roltrap van de lengte zoals die zal
worden toegepast, geen rustposities kent zoals die er wel zijn op de bordessen
van vaste trappen. Kan het College aangeven, of het deze mening van de rechter
deelt en, zo niet, op welke gronden, en met welke argumenten? Kan dit argument
van de rechter worden opgelost door aanpassing van het ontwerp?
Ter beantwoording van deze vragen wordt het volgende medegedeeld.
1.
Met roltrappen van het Rokintype wordt bedoeld een moderne roltrap. Bovendien
moet de roltrap geschikt zijn voor omhoog vluchten bij stilstand. Dit betekent
dat de optrede niet groter mag zijn dan 21 cm. Oudere roltrappen, zoals bij de
metro Oostlijn hebben over het algemeen een grotere optrede. Verder hebben de
roltrappen verticale wanden, bepaald door het gebruik van glaspanelen.
2.
De roltrappen van de diepe stations en centraal station zijn gelijk. Alleen de
breedte 1,0 m of 0,8 m kan verschillen. 3.
Het Projectbureau Noord-Zuidlijn is verantwoordelijk geweest voor de bepaling
van de onderzoeksopdracht aan TNO, in overleg met TNO. Bij TNO Technische
Menskunde zijn hiervoor twee interne toetsingscommissies, de toetsingscommissie
proefpersoonexperimenten en de medisch-ethische toetsingscommissie. Het
onderdeel beproeving roltrap bij een panieksituatie kan redelijkerwijs niet
worden uitgevoerd. Een dergelijke proef bij paniek zal nooit goedgekeurd
worden.
Feitelijk is een dergelijke proef ook niet nodig. Uitgegaan wordt van het
Bouwbesluit en de daarin opgenomen capaciteit (als hard gegeven) van een vaste
trap. Door deze Bouwbesluit trap in één proef samen
met de beoogde roltrap te beproeven kan vergelijkenderwijs een relatieve
uitspraak worden gedaan over de capaciteit van de roltrap ten opzichte van de
vaste trap. In de absolute afvoercapaciteit van de vaste trap volgens het
Bouwbesluit is een panieksituatie verrekend. 4.
Voor de bepaling van de maximale tijd van ontruimen is ervan uitgegaan dat alle
roltrappen stilstaan. Daarmee wordt voldaan aan de geëiste maximale
ontruimingstijd.
Feitelijk zullen van de drie roltrappen per kant er twee omhoog draaien en
één omlaag. Bij een calamiteit zal in ieder geval de omlaag
draaiende roltrap met een slow-stop tot stilstand worden gebracht.
Dit kan onder volle belasting en wordt wereldwijd dagelijks vele malen, ook nu,
toegepast. Ook bij de metro Oostlijn roltrappen is dit dagelijkse praktijk.
Het Liftinstituut heeft dit per brief nogmaals bevestigd. In principe kunnen de
omhoog draaiende roltrappen zolang mogelijk omhoog blijven draaien om extra
snel het station te ontruimen. Echter indien gewenst kunnen deze op een zelfde
wijze tot stilstand worden gebracht.
Resumerend: met stilstaande roltrappen wordt aan alle gestelde eisen m.b.t.
ontruiming van het station voldaan; omhoog draaiende roltrappen zijn dus niet
nodig, wel zal het dan nog sneller gaan. 5.
De gevraagde rapporten betreffen referenties waarop het rapport van TNO mede is
gebaseerd. De gemeente is niet in het bezit van deze rapporten. Voor inzage
ervan verwijzen wij dan ook naar TNO Technische Menskunde, Kampweg 5, Postbus
23, 3769 ZG Soesterberg. 6.
Op de roltrap werd 6 keer gestruikeld en bij de vaste trap 2 keer. Bij een
totaal aantal beklimmingen van ruim 465 per type trap. Volgens het rapport
vonden struikelingen (4 bij roltrap en 2 bij vaste trap) vooral plaats bovenaan
de trap. Verder wordt gezegd dat er geen significant verschil is tussen de
roltrap en de vaste trap voor wat betreft struikelen (test for difference
between proportions 4/465 tegenover 2/465). Extra maatregelen lijken daarom
hier niet relevant. 7.
De gezondheidsverklaring heeft te maken met aansprakelijkheden en ethiek. De
groep proefpersonen is een representatieve groep, samengesteld op basis van
gegevens van het GVB. Ook hier geldt weer dat de vergelijking van de roltrap
met de vaste Bouwbesluit trap in de proef maatgevend is. Voor beide
trappen is tenslotte dezelfde groep proefpersonen ingezet. De conclusie houdt
dus stand. 8.
Het tegendeel kan waar zijn. Als er stagnatie op een brede vaste trap optreedt
kan in het ergste geval de gehele trap worden geblokkeerd. Bij een opdeling
naar meerdere trappen zal slechts een trap worden geblokkeerd. Feit blijft dat
volgens het Bouwbesluit met een bepaalde capaciteit per breedte eenheid mag
worden gerekend. Hierin zijn alle eventualiteiten meegenomen. 9.
Met betrekking tot rustposities wordt verwezen naar de uitleg van Bouwbesluit
expert dr. ir. N.P.M. Scholten van TNO (rapport : Doorstroomcapaciteit
roltrappen station Rokin van de Noord-Zuidlijn, 30 januari 2004): "Het
Bouwbesluit 2003 kent naast eisen aan de breedte ook andere bouwkundige eisen
waaraan een trap moet voldoen. Deze zijn neergelegd in de tabellen 2.28a en
2.28b van dat besluit. Zo is er ook een maximale hoogte aan een trap gesteld
van 4 meter. De vraag is aan de orde wat de achtergrond van dit voorschrift is.
De voorschriften voor een trap zijn, zoals blijkt uit het oude Bouwbesluit,
gegeven op grond van gebruiksveiligheid. De hoogte-eis is primair ingegeven om
te voorkomen dat mensen bij het vallen of struikelen op een trap een val over
een te grote hoogte kunnen maken. Door na 4 meter hoogtestijging een bordes te
eisen zal de val, zo is de verwachting, niet groter zijn dan over een hoogte
van ten hoogste 4 meter.
Vallen van een trap is het meest aan de orde bij gebruik in dalende richting.
In het geval van ontruiming van een ondergronds station wordt de trap in
stijgende richting gebruikt. Het ontbreken van een bordes is daarom vanuit
gebruiksveiligheid onder toepassing van artikel 1.5
(gelijkwaardigheidsbeginsel) naar het oordeel van TNO Bouw acceptabel.
Daarbij speelt mee het uitgangspunt dat aan het Bouwbesluit 2003 en de
brandveiligheidsvoorschriften sinds jaar en dag ten grondslag ligt dat bij
brand mensen met een functiebeperking door valide mensen zullen worden
geholpen, zonodig door ze in de brandweergreep te nemen en ze naar een veilige
plaats te brengen. De secundaire reden om stijgende mensen op het bordes even
te kunnen laten rusten, speelt derhalve bij het ontruimen van een gebouw geen
rol."
Burgemeester en Wethouders van Amsterdam,
|
E. Gerritsen
|
M.J. Cohen
|
secretaris
|
burgemeester
|
Verschenen 7 april 2004.
|