OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 8 OKTOBER 2003.
Aanwezig
: mevr. Alberts (SP), de heer Asscher (PvdA), de heer J.L. Bakker (SP), de heer
H. Bakker (LA), de heer H.H.G. Bakker (LA), mevr. Bruines (D66), de heer Van
der Burg (VVD), mevr. Buurma-Haitsma (VVD), de heer Bijlsma (PvdA), mevr.
Codrington (Groen Links), mevr. Dalm (GroenLinks), de heer Flos (VVD), mevr.
Van der Garde (PvdA), mevr. Geerdink (VVD), de heer Goring (VVD), de heer De
Graaf (CDA), de heer Halbertsma (PvdA), de heer Huffnagel (VVD), de heer Isik
(VVD), de heer Jamari (PvdA), mevr. Kalt (Amsterdam Anders/De Groenen), de heer
Klerks (PvdA), de heer Manuel (D66), de heer Marres (PvdA), mevr. Meijer (SP),
de heer Nederveen (VVD), de heer Nijman (PvdA), de heer Olij (PvdA), mevr. Van
Oudenallen (Mokum Mobiel'99), de heer Paquay (SP), mevr. Van Pinxteren
(GroenLinks), de heer Van Poelgeest (GroenLinks), de heer Res (CDA), de heer
Reuten (PvdA), mevr. Riem Vis (PvdA), mevr. Sargentini (GroenLinks), mevr.
Schaapman (PvdA), mevr. Spee-Rouppe van der Voort (CDA), de heer Weenink (CDA),
de heer De Wolf (PvdA), de heer Zafer Yurdakul (D66) en de heer Zati Yurdakul
(PvdA). Afwezig
: de leden mevr. Asante (PvdA), mevr. Özütok (Groen Links) en mevr.
Van der Wieken-de Leeuw (VVD). Aanwezig
: de wethouders mevr. Belliot (PvdA), de heer Dales (VVD), de heer Oudkerk
(PvdA) en de heer Stadig (PvdA). Afwezig
: de wethouders de heer Van der Horst (VVD) en mevr. Maij (CDA).
Middagzitting op woensdag 8 oktober 2003.
Voorzitter: mr. M.J. Cohen, burgemeester
, alsmede het raadslid A. Bijlsma, plaatsvervangend voorzitter
Raadsgriffier: mevr. mr. A.J.M. Smeets
De VOORZITTER:
Hierbij open ik de vergadering van de Gemeenteraad.
...................................
...................................................................
....................................................
7°
Adres van N. Nobel van 10 september 2003 inzake de op 9 september 2003 gehouden
inspraakavond over de rotonde/kruising op het Europaplein in samenhang met de
aanleg van de Noord-Zuidlijn.
Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de voordracht van Burgemeester en
Wethouders, nr. 466 van 2003, punt 17 van de agenda. 8°
.................................................................
....................................................
.................................................................
5A
Interpellatie van het raadslid mevr. Meijer inzake het vernietigen door de
rechtbank van de bouwvergunning voor de inrichting van het station Rokin van de
Noord-Zuidlijn (Gemeenteblad afd. 2003 afd. 1, nr. 477).
Mevr. MEIJER:
Mijnheer de Voorzitter. Ik vind het prettig dat deze interpellatie vandaag kan
doorgaan. Ik betreur het echter wel dat wethouder Van der Horst van Verkeer en
Vervoer er voor de tweede maal in slaagt afwezig te zijn als er een belangrijk
punt aan de orde komt. Dat stuit mij tegen de borst. Wel ben ik blij dat er
iemand is die mij antwoord kan geven.
Op woensdag 1 oktober jl. heeft de rechtbank de bouwvergunning voor de
inrichting van het station Rokin van de Noord-Zuidlijn vernietigd. Vrijdag jl.
hebben wij een brief ontvangen van de wethouder waarin hij meldt dat deze
uitspraak weinig invloed heeft op de voortgang van het project en dat de extra
kosten tot nu toe slechts worden gemaakt voor het inhuren van extern juridisch
advies. De fractie van de SP twijfelt aan de juistheid van deze beweringen en
stelt daarom de volgende vragen.
In zijn reactie lijkt de wethouder de uitspraak van de rechter te
bagatelliseren, terwijl die naar mijn idee glashelder is. Ik vraag mij af of de
wethouder de uitspraak van de rechter wel heeft bestudeerd.
Mijn tweede vraag heeft betrekking op het casco van de stations. Als die zijn
gebouwd, is er misschien nog weinig ruimte voor de aanpassing van het ontwerp.
Denk bijvoorbeeld aan het verbreden van trappen of het aanbrengen van extra
trappen. Toch meldt de wethouder in zijn brief dat die bouwvergunning pas nodig
is, nadat het casco is voltooid. Ik begrijp die reactie. Niemand vindt het
immers leuk voor de billen te krijgen, maar de wethouder wil nu toch niet
serieus beweren dat wij die uitspraak van de rechter zomaar naast ons
neerleggen? De rechter heeft namelijk duidelijk gezegd dat er geen sprake kan
zijn van een geconditioneerde bouwvergunning. Dat heeft tot gevolg dat wij de
veiligheidsmaatregelen niet voor ons kunnen uitschuiven. Voordat het casco
staat, moeten wij die veiligheidsmaatregelen nemen en geen feiten in de grond
creëren. Op welke wijze meent het College dit op te lossen?
In zijn brief meldt de wethouder dat de extra kosten op dit moment beperkt
blijven tot die voor het inhuren van extern advies. De uitspraak van de rechter
is naar mijn idee vernietigend en geeft aan, dat er nog veel moet gebeuren.
Denk bijvoorbeeld aan het aanpassen van de breedte van de roltrappen, het
eventueel plaatsen van meer trappen, of het alsnog realiseren van vaste
trappen. Kan de wethouder meedelen wat de geschatte extra kosten voor deze
maatregelen zijn? Als het nodig is de trappen te verbreden, passen die dan nog
wel in het casco?
Kan de wethouder mij garanderen dat de vereiste vluchtwegbreedte van 8 meter
inpasbaar is binnen de casco's van de stations Rokin, Vijzelgracht en
Ceintuurbaan? Daarover spreken wij voornamelijk.
Op welke wijze en met een verklaring van welke deskundige meent hij dat te
kunnen aantonen?
Als dat niet kan, welke extra maatregelen gaan wij dan nemen en wat zijn dan de
te verwachten kostenoverschrijdingen en vertragingen?
Is inmiddels met het Liftinstituut gesproken over het vervangen van vaste
trappen door roltrappen? Zo ja, wat was het antwoord van dat instituut? Zo nee,
waarom is dat nog niet gebeurd?
Nog steeds zijn er twijfels over de gelijkwaardigheid van roltrappen aan vaste
trappen. Zowel de Amsterdamse als de Rotterdamse brandweer heeft zich hierover
negatief uitgelaten en ook de rechtbank heeft daarover in zijn uitspraak van
vorige week twijfels geuit. Is de wethouder bereid de ontwerpen van de stations
voor te leggen aan de werkgroep Gelijkwaardigheid? Dat is een landelijke
werkgroep waarin onder andere de Vereniging Stadswerk Nederland, de Nederlandse
Vereniging van Brandweer en Rampenbestrijding, de Bond van Nederlandse
Architecten en het Ministerie van VROM zitting hebben.
Is de wethouder van mening dat, nu met de circulaire MG2003-19 van de minister
van VROM duidelijkheid bestaat over de landelijke uitleg van
gelijkwaardigheidzaken, er geen ruimte meer is voor een Amsterdamse
interpretatie? Ik dien drie moties in. De
VOORZITTER deelt mede dat zijn ingekomen: 15°
Motie van 8 oktober 2003 van de raadsleden Meijer, Alberts, Paquay en J.L.
Bakker inzake de vernietiging van het bouwbesluit station Rokin en het
voorleggen van de ontwerpen aan de Werkgroep Gelijkwaardigheid. (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 483). 16°
Motie van 8 oktober 2003 van de raadsleden Meijer, Alberts, Paquay en J.L.
Bakker inzake de vernietiging van het bouwbesluit station Rokin en toetsing van
de roltrappen door het Liftinstituut. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 484).
17°
Motie van 8 oktober 2003 van de raadsleden Meijer, Alberts, Paquay en J.L.
Bakker inzake de vernietiging van het bouwbesluit station Rokin en het
opschorten van de aanleg. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 485).
De moties worden terstond in behandeling genomen.
Wethouder DALES:
Mijnheer de Voorzitter. Het is te betreuren dat wethouder Van der Horst niet
aanwezig is, maar hij is voor dringende havenaangelegenheden in het buitenland.
Soms is het nodig een moeilijke afweging te maken, maar ik vervang hem en ik
zal dat zo goed mogelijk doen. Het is wel mogelijk dat er hier of daar een punt
is waarop mevrouw Meijer in de commissie of anderszins met wethouder Van der
Horst moet doorgaan, maar ik doe mijn best en mevrouw Meijer weet dat het
dossier Noord-Zuidlijn mij niet geheel vreemd is.
Mevrouw Meijer heeft gerefereerd aan de uitspraak van de rechter en zij heeft
gevraagd of deze uitspraak de hele zaak op zijn kop zet. Dat is niet het geval.
Ik begrijp dat zij daarover enigszins teleurgesteld is, want haar fractie is
tegenstander van de Noord-Zuidlijn. Zij heeft destijds ook tegengestemd en
vindt het fijn dat er weer moeilijkheden zijn. Dan kan zij namelijk alsnog de
voet dwars zetten. Dat valt nu natuurlijk tegen. (Mevr.
MEIJER:
Ik maak bezwaar tegen deze woorden van de wethouder. Het gaat hier wat mij
betreft om een veiligheidskwestie. Het gaat mij er niet om de zaak op te
houden, de stekker uit het project te halen of wat dan ook. Het gaat mij louter
om de veiligheid. Dat is er de reden van dat ik deze vragen stel. Ik maak dus
bezwaar tegen deze woorden.)
Dat is fantastisch. Die inzet waardeer ik zeer, want daar gaat het ons ook om.
Toch kan mevrouw Meijer mij niet wijsmaken, dat het voor haar niet op de een of
andere manier een genoegen is dat er moeilijkheden zijn. Dan kan zij immers
doorgraven. Dat vind ik overigens prima, maar dan is het natuurlijk
teleurstellend te vernemen dat die uitspraak uiteindelijk wel meevalt.
Mevrouw Meijer heeft gevraagd, of de wethouder de uitspraak heeft gelezen. Ik
heb wethouder Van der Horst niet gevraagd of hij dat heeft gedaan, maar ik heb
die uitspraak wel gelezen en ik neem aan dat mevrouw Meijer dat ook heeft
gedaan. Over het punt `gelijkwaardigheid' zegt de rechtbank dat uit die paraaf
niet meteen kan worden afgeleid dat de zaak in orde is. Er wordt dus een soort
vormvraag gesteld. Het is dus aan ons aan te tonen, dat dit wel in orde is. Dat
wil niet zeggen dat de zaak op zichzelf en de veiligheid niet in orde zijn.
Het gaat erom of dat stuk goed is, of daarop de juiste handtekeningen staan en
of dat met die paraaf al dan niet kon. De rechtbank heeft daarover een
uitspraak gedaan en wij zullen uitleggen hoe dat werkelijk in elkaar zit.
De rechtbank heeft ook uitspraken gedaan over de gelijkwaardigheidnotities en
de adviezen van de Brandweer. De rechter is van mening, dat de motivering om af
te wijken van het advies van de Brandweer ondeugdelijk is. Dat is op zichzelf
geen gezellige tekst. Dat horen wij natuurlijk liever niet, maar ook daarvoor
geldt dat het nu onze taak is ervoor te zorgen dat die motivering wordt
aangepast. Het is dus niet juist dat de zaak zelf niet deugt.
Over de breedte van de roltrappen heeft de rechtbank gezegd, dat niet is
gebleken van een door de Brandweer gegeven advies waaruit blijkt dat nu wel
wordt voldaan aan het door het Bouwbesluit voorgeschreven veiligheidsniveau.
Daarvoor geldt dat wij dat moeten laten blijken. Wij moeten dat blijkbaar beter
doen. Daartoe roept deze uitspraak ons op.
Dat geldt ook voor de uitspraak van de Commissie Welstand en Monumenten. Er is
naar het oordeel van de rechtbank sprake van een ondeugdelijke motivering. Het
is dus onze taak dat beter te motiveren. Over de tekst over het detoneren van
het bouwplan met de structuur van de historische binnenstad is de rechtbank van
mening, dat zonder toereikende motivering is voorbijgegaan aan het bezwaar van
die commissie.
Al die uitspraken leiden ertoe dat wij zaken moeten herstellen, beter dienen te
motiveren enzovoorts. Als dat is gebeurd, is het naar onze overtuiging wel in
orde. Er staat immers niet dat wij de zaken op het gebied van de veiligheid
niet goed voor elkaar hebben. Dat heeft mevrouw Meijer ervan gemaakt. Misschien
is dat voor haar teleurstellend, maar dat is wel de werkelijkheid. Daarmee
bagatelliseer ik niet de uitspraak. Het is natuurlijk niet prettig dat die er
ligt, maar dat is ook niet rampzalig. Het is evenmin een aanwijzing dat wij de
zaken op het gebied van de veiligheid niet serieus hebben genomen. Dat is mijn
betoog en wethouder Van der Horst heeft de door mij genoemde punten ook in zijn
brief verwoord. Die herhaal ik nu.
Mevrouw Meijer heeft gezegd, dat wij geen feiten in de grond moeten
creëren, waardoor wij later misschien niet meer kunnen doen wat wij op
grond van die uitspraak zouden moeten doen. Dat weerspreek ik. Er worden in de
grond niet zodanige feiten gecreëerd dat wij later niet alsnog
bijvoorbeeld een andersoortige roltrap kunnen plaatsen dan nu is voorzien.
Wij zijn overigens van mening dat de huidige plannen goed zijn. Wij zullen de
onderbouwing leveren en de zaken herstellen die door die uitspraak weer op
tafel zijn gelegd. In onze overtuiging komt het dan goed en dan is er dus geen
enkele reden om tot aanpassing over te gaan. Zelfs als dat wel zou moeten,
biedt het casco van dat station voldoende ruimte om die aanpassingen ?
het verbreden van die trap en de extra roltrap ?
op te vangen. Dat kan dus alsnog. Wij kunnen dan ook gewoon doorgaan. Wat dat
betreft is het dus niet vreselijk. Het proces gaat immers verder. Wij lopen
daarmee ook geen vertraging op, want wij hebben nog
ongeveer twee jaar te gaan voordat wij aan die inrichting toekomen. Wij gaan
ervan uit dat deze zaak dan al lang is geregeld.
Mevrouw Meijer heeft gezegd, dat de uitspraak van de rechtbank vernietigend is
en dat die aangeeft dat er nog veel moet gebeuren. De uitspraak van de
rechtbank is absoluut niet vernietigend, maar onplezierig omdat wij een aantal
werkjes moeten overdoen. In de ogen van de rechtbank hebben wij ons werk hier
en daar blijkbaar niet goed gedaan. Dat zullen wij beter doen en daarna kunnen
wij weer verder. Ik deel dus niet de mening dat de uitspraak vernietigend is en
dat er nog veel moet gebeuren, zoals het aanpassen van de breedte van die
roltrappen. Dat is juist het punt waarvan ik zeg dat dit niet in
overeenstemming met de uitspraak van de rechtbank is.
Mevrouw Meijer heeft gevraagd, of die trappen, als die moeten worden verbreed,
nog in het casco passen. Ik heb zojuist gezegd dat dit in het geheel niet aan
de orde is.
Gevraagd werd of wij met het Liftinstituut hebben gesproken over het vervangen
van vaste trappen door roltrappen. Het Liftinstituut houdt zich daarmee niet
bezig. Dat instituut komt hierin dan ook niet voor.
Bij de zesde vraag heeft mevrouw Meijer de Rotterdamse brandweer opgevoerd. Ik
ben zo vrij te zeggen dat ik niet veel te maken heb met de Rotterdamse
brandweer. Wij zitten hier immers in Amsterdam. Voor ons is daarom de
Amsterdamse brandweer relevant. In tegenstelling tot datgene wat mevrouw Meijer
denkt, heeft de Brandweer positief geadviseerd over de gelijkwaardigheid aan
die trappen. Toen vorig jaar het besluit over de aanleg van de Noord-Zuidlijn
aan de orde was, is daarover uitgebreid gesproken en dat was ook in de
voorafgaande periode het geval. Er ligt een positief advies.
Op de zevende vraag antwoord ik dat ik de circulaire MG2003-19 van het
Ministerie van VROM niet ken. (Mevr. MEIJER:
Misschien kan de Burgemeester die vraag beantwoorden, want hij kent die
circulaire wel.)
Dat weet ik niet. Ik ken die circulaire niet en kan die vraag dus niet
beantwoorden. In de uitspraak van de rechtbank wordt daarover in ieder geval
met geen woord gesproken. Mevrouw Meijer voert die circulaire opeens op en mijn
voorstel is die vraag door te spelen naar wethouder Van der Horst, of naar de
Burgemeester. Ik zie dat de Burgemeester de voorkeur geeft aan mijn voorstel
dat inhoudt de vraag door te spelen aan wethouder Van der Horst.
(Mevr. MEIJER:
Morgen behoort u dat te weten, want dan spreken wij daarover.)
Kijk eens aan. Dat punt komt op een ander moment aan de orde.
Ik hoop dat ik de vragen van mevrouw Meijer naar behoren heb beantwoord.
Mevr. MEIJER:
Mijnheer de Voorzitter. De wethouder heeft mijn vragen inderdaad naar behoren
beantwoord, maar de toon waarop stuit mij nog steeds tegen de borst. Daarom heb
ik daartegen zojuist bezwaar gemaakt. Ik loop de antwoorden langs.
De wethouder heeft gezegd, dat de zaken niet op de kop worden gezet door de
uitspraak van de rechtbank. Ik weet niet of hij dezelfde uitspraak voor zich
heeft. Misschien kunnen ook andere raadsleden daarover iets zeggen, maar naar
mijn idee laat de rechter geen spaan van onze plannen heel.
(Wethouder DALES:
Citeert u dan uit die uitspraak en onderbouwt u dit ferme standpunt. Daar ben
ik benieuwd naar. Geef citaten waaruit blijkt dat geen spaan van de zaak zelf
heel wordt gelaten. Ik doel dus niet op de motivering en dat soort zaken.)
Op blz. 3 van de uitspraak staat: "De Brandweer heeft verder verklaard bij
uitzondering akkoord te gaan met roltrappen als vluchtweg, maar die dienen
veel meer safe te worden uitgevoerd en een gezamenlijke breedte te hebben van 8
meter."
Wij geven voor het station Ceintuurbaan een breedte van 6 meter aan. Naar mijn
idee kan ik goed rekenen en kom ik 2 meter tekort. Mij lijkt dat wij het
ontwerp dan behoorlijk moeten aanpassen. Ik kan mij niet voorstellen dat dit
niet tot vertraging leidt, dat dit geen meerkosten met zich brengt en niet voor
allerlei andere ellende zorgt. Naar mijn idee staat de tekst van de rechtbank
bol van dit soort uitspraken. (Wethouder DALES:
Gaat u even door. U heeft slechts één voorbeeld genoemd en dat
kan ik meteen weerleggen. Ik verzoek u dus meer teksten voor te lezen.)
De heer Dales heeft het stuk ook gelezen. Ik ben bereid daarop op een ander
moment nader in te gaan. (Wethouder DALES:
Ik heb dezelfde uitspraak gelezen, maar ik kom het niet tegen. U houdt vol dat
u dergelijke uitspraken tegenkomt. Als u teksten citeert, weet ik waarop u
doelt.)
De wethouder kan proberen mijn spreektijd vol te krijgen, maar daartoe ben ik
zelf ook goed in staat. Ik ga dus gewoon door.
De wethouder heeft gezegd, dat wij moeten aantonen dat die zaken wel in orde
zijn. Ik hoop dat wij dat kunnen aantonen. Graag wil ik van hem of van het
College een bewijs waaruit dat blijkt. Als dat het geval is, hoort het College
mij niet meer klagen.
Ook met betrekking tot de rookafvoer heeft de wethouder opgemerkt, dat wij de
motivering in orde moeten maken. Ik hoop die spoedig te zien.
De wethouder heeft gezegd, dat hij geen feiten in de grond gaat creëren en
dat er nog twee jaar tijd is voor de inrichting. Als daar eenmaal een casco
staat, is de ruimte echter beperkt. Als het dan toch 2 meter breder moet, heb
je een feit in de grond en dan heb je met een probleem te maken. Dat is er de
reden van dat ik deze vragen stel. Dat speelt vooral in het station
Ceintuurbaan.
De wethouder is van mening dat de vierde vraag niet aan de orde is. Ik vraag
mij af waarom dat niet het geval is. Naar mijn idee heb ik daarmee juist het
pijnpunt te pakken.
In antwoord op de vijfde vraag heeft de wethouder gezegd, dat het Liftinstituut
zich niet met die zaak bezighoudt. Ik ben het daarmee niet eens. Naar mijn
idee moeten wij dat instituut advies vragen. Ik vraag de wethouder dan ook dat
te doen.
In relatie tot de zesde vraag merk ik op dat de Rotterdamse brandweer ons
misschien niets kan voorschrijven, maar dat deze ook de nodige kennis en kunde
in huis heeft. De Rotterdamse brandweer liet ons weten dat het zeer
ongebruikelijk is roltrappen te plaatsen als je vaste trappen moet hebben.
Bovendien heeft deze aangegeven dat de breedtes niet correct zijn. Ik kan mij
niet voorstellen dat wij een goed bedoeld advies zomaar in de wind slaan. De
wethouder heeft gezegd, dat de Amsterdamse brandweer positief heeft gereageerd.
De rechter heeft de aanmerking gemaakt dat de Brandweer slechts
één paraaf heeft gezet. De heer
H.H.G. BAKKER:
Mijnheer de Voorzitter. In de brief heeft wethouder Van der Horst gesproken
van "omhoogdraaiende" roltrappen als vluchtweg. Was er in de eerdere
presentatie en beantwoording van vragen niet sprake van onder andere het
stilzetten van neergaande roltrappen en het omdraaien van de richting om
ingeval van een calamiteit voldoende vluchtcapaciteit te hebben?
Kan het College voor eens en altijd duidelijkheid geven over de wijze waarop
dit wordt vormgegeven? Worden de roltrappen voor de toevoer van reizigers van
straatniveau naar de onderliggende perrons gestopt en in uitgaande richting
opgestart, of worden die stilgezet en beschouwd als een vaste trap?
(Wethouder DALES:
De heer H.H.G. Bakker citeert uit schriftelijke vragen die vandaag door de
fractie van Leefbaar Amsterdam zijn ingediend. Dit is de eerste vraag en ik
neem aan dat de rest volgt. Mijn vraag is of hij zijn schriftelijke vragen al
dan niet intrekt.)
Ik heb er een vraag tussenuit gehaald en als de wethouder die niet kan
beantwoorden, heb ik nog wel een andere voor hem. (Wethouder
DALES: Zo werkt dat niet, maar dat weet de Voorzitter beter dan ik.)
Ik heb er één vraag tussenuit gehaald. Ik zal hier niet 21 vragen
stellen, want ik begrijp dat de wethouder het dan benauwd krijgt.
(De VOORZITTER:
Het gaat niet om de benauwdheid, maar om de afspraken die wij hebben gemaakt.
Als er schriftelijke vragen zijn, worden die gesteld en dan zijn er geen
mondelinge vragen. Als u deze vraag nu stelt en de wethouder daarop antwoordt,
neem ik aan dat die bij de schriftelijke vragen niet meer behoeft te worden
beantwoord.) Ik wil graag antwoord op deze vraag.
(De VOORZITTER:
Dat krijgt u, maar er zijn nog andere leden die vragen willen stellen. Alle
vragen worden in één betoog door de wethouder beantwoord.)
Mevr. VAN OUDENALLEN
(orde): Eerder is één op één geantwoord en nu
verandert u het systeem. De VOORZITTER:
Toen waren de mondelinge vragen aan de orde en dit is een interpellatie.
Mevr. SPEE-ROUPPE VAN DER VOORT:
Mijnheer de Voorzitter. Het blijft natuurlijk vervelend als een rechtbank een
besluit vernietigt. Toch vind ik de antwoorden van wethouder Dales redelijk
overtuigend. Hij heeft gezegd, dat de gemeente Amsterdam een aantal zaken beter
moet uitleggen.
Als de wethouder in staat is die zaken te verduidelijken, op welke termijn is
er dan wel een deugdelijk bouwbesluit dat niet het risico loopt door de
rechtbank te worden vernietigd? Ik verwacht namelijk dat ook daartegen bezwaar
wordt gemaakt, want sommige personen gaan gewoon door.
De wethouder heeft aangegeven, dat het Liftinstituut niet over de roltrappen
gaat. Uit het contact met het projectbureau Noord-Zuidlijn heb ik begrepen, dat
dit instituut wel een certificaat voor veiligheid of iets dergelijks moet
afgeven voor de roltrappen die worden geplaatst.
Heb ik dat verkeerd begrepen en gaat het Liftinstituut daar inderdaad niet
over? Als dat inderdaad niet het geval is, wie gaat daar dan wel over? Ik ben
namelijk van mening dat iemand de veiligheid van terugkerende roltrappen moet
beoordelen. (Mevr. MEIJER:
Ik begrijp uit het begin van uw betoog dat u het met mij eens bent dat de
uitspraak van de rechter niet mals is.)
Dat heeft mevrouw Meijer niet goed begrepen. Het blijft altijd vervelend als
een bouwbesluit wordt vernietigd, want dat kost tijd.
De heer BIJLSMA:
Mijnheer de Voorzitter. Er zijn twee zaken aan de orde. Het huidige bouwen
gebeurt op basis van de bouwvergunning voor het casco. Die is onherroepelijk,
dus men kan doorbouwen. Nu gaat het om de bouwaanvraag voor de inrichting. Die
is zojuist door de rechtbank vernietigd. Wij volgen de wethouder in zijn betoog
dat door de rechtbank is gevraagd op een aantal punten een deugdelijkere
motivering te geven.
Wanneer moet deze bouwvergunning conform het bouwschema voor de inrichting in
ieder geval zijn verleend?
Ik stel nu een vraag in reactie op de laatste zin in de brief van wethouder Van
der Horst. Dient de wethouder nu een aangepaste bouwaanvraag in, of gaat hij
door en verandert hij de bouwaanvrage in hoger beroep? Naar mijn idee is het
laatste niet mogelijk, maar daarover wil ik graag duidelijkheid.
Mevr. DALM:
Mijnheer de Voorzitter. Ik vind dat de wethouder zich als het gaat om de toon
van zijn beantwoording moet realiseren, dat de uitspraak van de rechtbank niet
alleen vervelend of niet mals is, maar dat het ook niet goed is voor het
project Noord-Zuidlijn als keer op keer blijkt dat zaken niet in orde zijn. Er
ligt een veel principiëler punt aan de uitspraak van de rechtbank ten
grondslag. Ik hoop dat de wethouder die mening met mij deelt. Hier wreekt zich
namelijk de vermenging van het opdrachtgever- en opdrachtnemerschap. De
gemeente Amsterdam geeft zichzelf in dit geval vergunningen en haar eigen
Brandweer treedt op als adviseur. Zij moet die onder druk zetten om de juiste
adviezen te geven. In feite heeft de rechtbank veel principiëler gezegd
dat een aantal zaken volstrekt onvoldoende is. Dat is inderdaad niet mals. De
wethouder heeft mevrouw Meijer steeds gepord op die zaken te citeren, maar hij
kan die teksten zelf ook lezen. De rechtbank zegt principieel dat deze
vergunning niet kon worden verleend, omdat deze in strijd is met het bouwplan
en het Bouwbesluit. De gemeente Amsterdam handelt dus zelf in strijd met het
Bouwbesluit. De wethouder moet dus niet zeggen dat hij een werkje over moet
doen, maar hij dient zich daadwerkelijk af te vragen of het project
Noord-Zuidlijn op deze manier kan doorgaan. Naar mijn idee kan dat niet. Ik
vind het redelijk principieel in het geval van veiligheid niet te spreken over
werkjes en klusjes die moeten worden overgedaan. Naar mijn idee moet de
wethouder zich terdege afvragen of de adviezen die door de Brandweer en anderen
worden gegeven, niet behoorlijk maatgevend dienen te zijn voor de totale
ontwikkeling. Als wij twee jaar doen over iets eenvoudigs als fietsen in de
IJtram en wij daarop een gezondheidspsycholoog moeten zetten om na te gaan of
het is toegestaan een fiets in de tram mee te nemen en als wij spreken over
vluchten van 30 meter diepte onder de grond naar boven, is het niet in
verhouding als de wethouder zegt dat hij een werkje moet overdoen.
(Wethouder DALES:
Daartegen maak ik bezwaar. U doet nu alsof ik de veiligheid in het kader van
het project Noord-Zuidlijn bagatelliseer.)
Voorzitter, als ik de wethouder niet mag interrumperen, mag hij dat mij ook
niet. (Wethouder DALES:
Blijkbaar heeft u niet goed geluisterd. Ik heb gezegd dat de uitspraak van de
rechtbank geen betrekking heeft op de veiligheid. Die gaat over de vraag of
zaken goed zijn gemotiveerd, of wij de juiste papieren hebben geleverd, of die
paraaf in orde was enzovoorts. Dat is de vraag. Ik maak bezwaar tegen uw
opmerkingen. Dat is precies wat ik heb bedoeld te zeggen toen ik mij tot
mevrouw Meijer richtte. U vindt het fijn dat er rotzooi is. Dat komt u goed
uit, want u heeft ook tegengestemd.) De heer
VAN POELGEEST
(orde): Voorzitter, wethouder Dales doet dit wel vaker. Dit is een tweede
termijn. Dit is niet een verhelderende vraag. Ook het College mag
interrumperen, maar het moet dan wel korte, verduidelijkende vragen stellen. Ik
wil dat u als Voorzitter daarop beter let, want hierdoor vertroebelt het
debat. De VOORZITTER:
Een interruptie wordt ook wel gebruikt om opmerkingen te maken. Dat kan de
heer Van Poelgeest ook heel goed. Dat doet hij nu ook. Dit is ook een opmerking
in plaats van een verduidelijkende vraag. De heer VAN POELGEEST:
Voorzitter, ik heb een punt van orde gemaakt en dit debat even stilgelegd. Dit
gebeurt vaker en wij hebben hierover al diverse malen gesproken. Dat weet de
Voorzitter ook. Ik ben van mening dat u als voorzitter dat niet moet toestaan.
Natuurlijk is het mogelijk te interrumperen, maar die interrupties zijn bedoeld
voor het stellen van verduidelijkende vragen. De VOORZITTER:
Dat ben ik niet met de heer Van Poelgeest eens. Dat is niet altijd het geval.
De heer VAN POELGEEST:
Het is ook niet de bedoeling betogen in betogen te houden.
Mevr. DALM: Ik vervolg mijn betoog. (De heer
FLOS:
Ik begrijp mevrouw Dalm niet. Zij begint haar betoog met de opmerking dat de
Brandweer onder curatele staat van de gemeente en dat de gemeente alleen
uitvoert wat de Brandweer wil. Vervolgens merkt zij op dat de gemeente zich
moet houden aan datgene wat de Brandweer zegt. Wat wil mevrouw Dalm nu? Wil zij
overgaan op een ander systeem waarbij de Rotterdamse brandweer gaat beoordelen
hoe vergunningen in Amsterdam moeten worden verleend?)
(Mevr. ALBERTS
: Mijnheer Flos, voor alle duidelijkheid zeg ik dat er slechts
één brandweer is.)
Ik verzoek de wethouder zich duidelijk uit te spreken over wat hij aan de
strijdigheid met het Bouwbesluit gaat doen. Tevens vraag ik hem zich duidelijk
uit te spreken over datgene wat de rechtbank nu heeft gezegd over de adviezen
van de Brandweer en de status daarvan. Ook wil ik een reactie van hem op met
name motie nr. 484. Er is namelijk wat verwarring over de rol van het
Liftinstituut. Als daarin komt te staan dat TNO om extern advies moet worden
gevraagd, zoals dat in de uitspraak van de rechter wordt aangehaald, zou de
wethouder die motie dan steunen? De heer FLOS:
Mijnheer de Voorzitter. Ik constateer dat mevrouw Dalm geen antwoord geeft op
mijn vraag. Waarschijnlijk doet zij dat niet, omdat zij daarop geen antwoord
weet. Mevrouw Alberts beweert dat alle brandweren hetzelfde zijn. De SP-fractie
spreekt in haar betoog echter wel over de Rotterdamse en de Amsterdamse
brandweer. Zij is dus ook inconsequent. (Mevr. ALBERTS:
Nee, dan moet u goed luisteren. Ik leg het u uit. Wij kennen het Nibra. Dat is
één instituut. De Rotterdamse brandweer handelt naar wat dat
instituut zegt en de Amsterdamse brandweer doet wat de gemeente Amsterdam
zegt.)
Er zijn dus wel twee brandweren? Hoe zit het nu? Ook ik betreur het dat de
vergunning door de rechtbank vooralsnog nietig is verklaard en dat dit met name
is gebeurd vanwege allerlei vorm- en motiveringsfouten. Wel ben ik tevreden
met de antwoorden van het College waaruit blijkt dat wij wel kunnen doorgaan,
omdat wij over die cascovergunning beschikken. Wel vraag ik het College in
hoeverre wij de zekerheid hebben dat wij bij toekomstige vergunningverlening
hiervan hebben geleerd zodat dergelijke zaken niet meer voorkomen. Of kunnen
wij nog meer van dergelijke zaken verwachten?
Helaas zullen alle vergunningen die hier worden verleend standaard aan de
rechter worden voorgelegd. Dat gebeurt vaak niet omdat personen daarvoor
inhoudelijk goede redenen hebben, maar omdat zij het project willen frustreren.
De heer H. BAKKER:
Mijnheer de Voorzitter. Ik vraag mij af of het vonnis niet duidelijk is. Dat
wordt hier op twee manieren uitgelegd. De Raad zegt dat het niet goed is en de
wethouder ontkent dit. Er is sprake van twee strijdende partijen. De wethouder
wil graag dat dit prestigeproject doorgaat, wat ik mij kan voorstellen. Ik kan
mij echter ook voorstellen dat er mensen zijn die aan de andere kant staan en
die dat niet willen. De rechter is er om het middelpunt te zoeken. Wat haalt de
wethouder uit dat middelpunt? Legt hij datgene wat de rechter heeft gezegd
naast zich neer en meent hij dit even te regelen?
Ik neem aan dat ook de Rotterdamse brandweer verstand heeft van haar werk en
dat wij haar advies niet zomaar aan de kant leggen. Mij lijkt dat wij dan niet
zeggen: "Ach, daar in Rotterdam met al dat water. Dan blussen we het
zo." Zo werkt dat niet. Ik vraag de wethouder daarop een reactie te geven.
(Wethouder DALES:
Wat heeft de Rotterdamse brandweer dan precies gezegd?)
Die heeft gezegd dat het niet goed is. (Wethouder DALES:
Wat is niet goed?)
Wethouder Dales is de technische man. Hij legt het uit. Hij kan het vonnis
lezen. Dat kunnen een rechter en een goede advocaat ook, maar ik kan dat niet.
Wethouder Dales interpreteert de tekst op zijn manier, maar hij zegt iets
geheel anders dan de anderen. Die lezen voor wat daar staat. Vindt de wethouder
het vonnis niet duidelijk? Wethouder DALES:
Mijnheer de Voorzitter. Mevrouw Meijer is van mening dat er geen spaan van
onze plannen heel blijft. Zij citeert uit de uitspraak waarin staat dat uit de
stukken blijkt dat de Brandweer ernstige bezwaren tegen het bouwplan heeft
geuit. Op blz. 4 staat: "Het feit dat de Brandweer na eerder geuite
ernstige bezwaren zou hebben ingestemd met de inhoud van de
gelijkwaardigheidnotitie blijkt, aldus de verweerder, uit een aan de
aanbiedingsbrief gehecht stuk waarop zich een paraaf van de Brandweer
bevindt." Het punt is dat de rechtbank zegt dat zij dat niet uit die
paraaf kan afleiden. (Mevr. DALM:
De rechtbank voegt daaraan toe: "mede in het licht van het hiervoor
weergegeven standpunt van de Brandweer." Daarmee doet hij een inhoudelijke
uitspraak.)
Het spijt mij geweldig, maar mevrouw Dalm leest het echt verkeerd. Zij leest
het zoals zij het lezen wil. Dat begrijp ik overigens wel. Wat ons te doen
staat, is duidelijk maken dat met de daar gevolgde procedure de zaak wel in
orde is, in tegenstelling tot datgene wat de rechtbank heeft uitgesproken. Dat
geldt voor al die onderdelen. Het betreft zaken die betrekking hebben op de
motivering. Er staat: "Dat niet is gebleken dat." Dat moeten wij
vervolgens onderbouwen en motiveren. Van dit soort opmerkingen hangt deze
uitspraak aan elkaar. Dat is niet leuk en zelfs hinderlijk. Daarmee krijgen wij
op ons falie, omdat wij het niet goed hebben gedaan. Daarmee is echter niet
gezegd dat wij de veiligheidsaspecten aan onze laars hebben gelapt. Dat heeft
mevrouw Dalm namelijk gezegd en dat weerspreek ik krachtig. Dat is ook in de
afgelopen jaren zeer uitgebreid aan de orde geweest. Toen ik nog wethouder voor
de Noord-Zuidlijn was, is dat ook uitgebreid besproken. Keer op keer heb ik
toen gezegd dat de veiligheidsaspecten voor ons van groot belang zijn. Wij
hebben er veel experts bijgehaald om ons te adviseren en die adviezen zijn
altijd opgevolgd. En de Brandweer heeft uiteindelijk hiervoor getekend.
(Mevr. DALM:
Ik lees een zin voor, waaruit blijkt dat er absoluut geen sprake is van een
vormfout: "Indien het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit, dient de
bouwvergunning te worden geweigerd.") Ja.
(Mevr. DALM:
Dat lijkt mij een duidelijke uitspraak, die niet gaat over vormfoutjes, maar
over de inhoud. Er is niet voldaan aan een aantal zaken in het Bouwbesluit.)
Staat er ook dat de gemeente Amsterdam niet heeft voldaan aan het Bouwbesluit
en dat het daarom niet was toegestaan deze vergunning af te geven? Het is een
hypothese. (Mevr. DALM:
Ik verwijs naar blz. 5, de zevende regel van onder.)
Daar staat precies datgene wat mevrouw Dalm citeert, maar zij leest daarin wat
zij wil en wat haar goed uitkomt. Misschien komt haar dat politiek ook wel goed
uit, maar de werkelijkheid is anders. Dat is voor haar misschien
betreurenswaardig. Dat is het punt, maar blijkbaar kan ik haar daarvan niet
overtuigen. Destijds kon ik haar er ook niet van overtuigen dat het goed was in
te stemmen met de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Daar moet ik mij bij
neerleggen. (De heer H.H.G. BAKKER:
U heeft een opmerking gemaakt over experts. Ik neem aan dat u sprak over de
heren Koeman en Horvat, die in de brief van wethouder Van der Horst zijn
genoemd. Dat zijn echter wel twee personen die hebben ingestemd met het thans
afgekeurde bouwplan. In hoeverre is die expertise betrouwbaar?)
Die expertise is goed. Dat zal over niet al te lange tijd blijken als wij dit
werk opnieuw hebben gedaan. Als ik zeg dat wij ons werkje overdoen, bedoel ik
niet te zeggen dat wij de zaken op het gebied van de veiligheid even overdoen.
Dan zou ik daarover op een andere manier hebben gesproken. Wij doen dit werkje
over, zorgen ervoor dat het juridisch in orde is, dat de motivering deugt en
dat de papieren in orde zijn. Dat zijn de zaken die wij moeten overdoen.
Daarvoor hebben wij even de tijd. In de uitspraak staat overigens:
"bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaarschrift van
SRS." Dat is wel belangrijk. Met de verweerder wordt de gemeente Amsterdam
bedoeld. Wij gaan op het bezwaarschrift van De Bovengrondse een nieuw besluit
nemen. Die bezwaarschriftenprocedure gaat dus lopen en die is binnen twee
maanden afgerond. Ik hoop dat ik met dit antwoord ook de vraag van de heer
Bijlsma heb beantwoord. (De heer BIJLSMA:
U dient feitelijk een nieuwe aanvraag in voor een bouwvergunning voor de
inrichting. Hoelang heeft u daarvoor de tijd op grond van het schema van de
bouw?)
Ik kan die vraag nu niet beantwoorden, want ik heb het schema van de bouw niet
bij de hand. Naar mijn idee is er nog een redelijke tijd te gaan. Ik zie dat de
ambtenaren knikken, maar ik kan die vraag nu niet exact beantwoorden. De heer
Bijlsma krijgt daarop later antwoord.
Mevrouw Meijer heeft gevraagd wanneer het in orde is en wanneer ik het bewijs
lever. Ik hoop dat dit zeer snel het geval is. Wij gaan nu in de
bezwaarschriftenprocedure aan de gang en over niet al te lange tijd zal zij
zien of dat wel door de bezwaarmaker en eventueel door de rechtbank en de Raad
van State wordt geaccepteerd.
Gezegd wordt dat het niet de bedoeling is feiten in de grond te creëren,
zodanig dat, als wij zouden moeten doen wat mevrouw Meijer veronderstelt, dat
dan niet meer kan. Als uiteindelijk moet worden geconcludeerd dat datgene
gebeurt waarvan ik nu zeg dat dit naar onze mening niet zal gebeuren, hebben
wij die ruimte. Wij kunnen dus gewoon met het casco aan de gang.
(Mevr. MEIJER:
Voor die casco's wordt over een maand gegraven. Wij hebben dus een maand de
tijd en misschien nog iets langer. Kunnen wij dan niet snel regelen dat die
zaken goed zijn? Daar gaat het mij om. Liever op die manier met een week
vertraging dan dat wij te maken krijgen met voldongen feiten en moeten roeien
met de riemen die wij hebben.)
Het moet inderdaad goed zijn. Daarom gaan wij deze zaken herstellen. Dan is het
naar ons oordeel goed. Wij hebben voldaan aan alle voorschriften, maar de
motivering deugt hier en daar niet en dat met die paraaf moet worden
opgehelderd. Dan is het goed. Wij hebben de adviezen opgevolgd die daarover
zijn uitgebracht en er is een gelijkwaardigheidrapport waarmee de Brandweer
heeft ingestemd. Wij gaan nu dus niet de veiligheidsaanpak van station Rokin
veranderen, want daartoe geeft deze uitspraak geen aanleiding.
Mevrouw Meijer heeft een vraag gesteld over het verbreden van die trappen. Ik
heb opgemerkt dat dit niet aan de orde is. Het is namelijk niet nodig die
trappen te verbreden.
De vijfde vraag heeft betrekking op het Liftinstituut. Dat instituut gaat over
liften en roltrappen en het geeft daarvoor certificaten af. Dat zal het in dit
geval ook doen. Het gaat echter niet over de vervanging van vaste trappen door
roltrappen. Dat was het discussiepunt. Wat dat betreft speelt het Liftinstituut
dus geen rol, maar het zal te zijner tijd de geplaatste roltrappen en liften
certificeren.
Ik heb niet meer precies op mijn netvlies wat de commandant van de Rotterdamse
brandweer, die naar mijn idee door De Bovengrondse daartoe is uitgenodigd,
heeft gezegd. (Mevr. MEIJER:
Ik kan de wethouder wel een handje helpen. De Rotterdamse brandweer heeft
gezegd het ten sterkste af te raden vaste trappen te vervangen door
roltrappen.)
Ja, en de Amsterdamse brandweer zegt iets anders. Ik kies voor de Amsterdamse
brandweer. (Mevr. ALBERTS:
Nu rekent u natuurlijk ook naar uzelf toe. U doet nu datgene wat u anderen
zojuist heeft verweten. Dat moet u ook toegeven. Wat dat betreft moet de pot de
ketel natuurlijk niet verwijten.)
Ik reken in dit geval volledig naar mijzelf of Amsterdam toe, want ik heb
vertrouwen in de Amsterdamse brandweer.
De heer H.H.G. Bakker heeft de eerste vraag van zijn lange lijst gesteld. Hij
heeft gevraagd of die trappen in geval van calamiteiten worden stilgezet en of
die weer omhoog gaan. Dat is inderdaad het geval. De trappen komen niet opeens
stil te staan om vervolgens weer omhoog te gaan, want dan valt iedereen eraf.
Dat gebeurt op een geleidelijke manier. De trappen komen stil te staan en gaan
geleidelijk aan omhoog. Het doel daarvan is in geval van calamiteiten de
evacuatie te bespoedigen.
Uiteraard krijgt de heer H.H.G. Bakker antwoord op zijn schriftelijke vragen.
Ik zou de heer H. Bakker graag antwoord geven op zijn vraag, maar ik begrijp de
vraag niet. Dat was de reden van het feit dat ik een aantal wedervragen heb
gesteld. (De heer H. BAKKER:
Begrijpt u het vonnis niet?)
Ja, ik begrijp het heel goed. Voor mij is dat glashelder.
(De heer H. BAKKER:
Ik weet niet of u gelijk heeft of anderen. Misschien moeten wij een rechter
uit Rotterdam inschakelen.)
Ja, maar ik begrijp het vonnis heel goed. (De heer
H. BAKKER: Ja, maar het staat op papier, dus...)
Ja, het staat inderdaad op papier. Voor mij is de tekst vrij duidelijk.
In antwoord op de vraag van de heer Flos zeg ik dat het niet leuk is als wij
met zoiets te maken krijgen. De consequentie daarvan is dat wij nog beter
moeten nagaan of onze motiveringen in orde zijn, of de papieren deugen
enzovoorts. Dit moeten wij namelijk eigenlijk niet hebben. Dat is de les die
wij daarvan leren. Ik besef dat ik een open deur intrap, maar als de heer Flos
dat vraagt, doe ik dat. Hij heeft wat dat betreft een punt.
(De heer BIJLSMA:
Over de inhoud hebben wij altijd gezegd dat die correct is. De juridische
ondersteuning hebben wij echter altijd als de grootste risicofactor beschouwd.
Ik verzoek u goed na te gaan of het mogelijk is de juridische ondersteuning uit
te breiden om de motivatie van dit soort bouwvergunningen panklaar te maken.)
Dat is in lijn met datgene wat de heer Flos heeft gezegd. Die toezegging doe
ik.
Mevrouw Dalm heeft een vraag gesteld over de rollenscheiding. Ook dat punt
hebben wij destijds besproken. De gemeente vraagt een vergunning aan en geeft
die ook zelf af. Mevrouw Dalm doet nu echter alsof dat in één
kantoortje gebeurt: de Burgemeester vraagt aan en geeft af. Dat is natuurlijk
niet het geval. Dat weet mevrouw Dalm ook goed. Er zitten grote scheidingen
tussen de verschillende organen van de gemeente Amsterdam: aan de ene kant het
projectbureau Noord-Zuidlijn als vergunninghouder die ook de aanvragen doet en
aan de andere kant de Brandweer, de Politie, de Woningdienst enzovoorts. Ik kan
mij voorstellen dat mevrouw Dalm dat punt aansnijdt en het is inderdaad
mogelijk het voor te stellen alsof alles in één hand gebeurt,
maar de werkelijkheid is dat het volstrekt gescheiden machten zijn die
uitspraken moeten doen op basis van hun deskundigheid en verantwoordelijkheden.
De een vraagt de vergunning aan en de ander verleent die. Dat is het systeem
zoals dat in heel Nederland werkt en dus niet alleen in Amsterdam. Deze
discussie hebben wij overigens eerder gevoerd. Op dit ogenblik kan ik hiervoor
geen andere regeling treffen.
Zojuist hebben wij gesproken over de strijdigheid met het Bouwbesluit. Het is
veronderstellenderwijs: indien dit, dan dat.
De vraag is of het zo is en het antwoord daarop is ontkennend. Zo lees ik de
uitspraak, maar mevrouw Dalm leest die anders.
Ik ben het niet eens met het besluit in motie nr. 483, want wij hebben dat
proces reeds doorlopen en de uitspraak van de rechtbank geeft geen aanleiding
om dat opnieuw te doen. Die heeft namelijk geen betrekking op de zaak van de
veiligheid. Het gaat over de formaliteiten.
In motie nr. 484 wordt gevraagd zo snel mogelijk contact op te nemen met het
Liftinstituut. Ook daarmee ben ik het niet eens. Er is reeds contact geweest
met het Liftinstituut en het zal de trappen en liften te zijner tijd
certificeren. Dat is de rol die het moet spelen. Ook hiervoor geldt dat de
uitspraak van de rechtbank geen aanleiding geeft de zaak van de veiligheid
opnieuw aan te pakken. Dat moeten wij dus niet doen. Mevrouw Dalm heeft
voorgesteld voor "het Liftinstituut" te wijzigen in "TNO"
en dat opdracht te geven de roltrappen te toetsen aan de wettelijke eisen die
aan de vluchtwegen worden gesteld. Daarop geef ik hetzelfde antwoord. Daartoe
bestaat op grond van deze uitspraak geen aanleiding. Er is daardoor geen sprake
van een nieuwe situatie waardoor wij de veiligheid in totaliteit op haar
merites moeten beoordelen.
In motie nr. 485 wordt gevraagd de aanleg van de genoemde metrostations op te
schorten. Ik ontraad die motie ernstig. Ook daartoe geeft deze uitspraak
namelijk geen aanleiding. De interpellatie wordt gesloten.
Aan de orde is de stemming over de moties
De motie-Meijer c.s. (nr. 483) wordt bij zitten en opstaan verworpen.
De VOORZITTER
constateert, dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Alberts,
H. Bakker, H.H.G. Bakker, J.L. Bakker, Codrington, Dalm, Kalt, Meijer, Paquay,
Van Pinxteren, Van Poelgeest en Sargentini zich voor de motie hebben
verklaard.
De motie-Meijer c.s. (nr. 484) wordt bij zitten en opstaan verworpen.
De VOORZITTER
constateert, dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Alberts,
H. Bakker, H.H.G. Bakker, J.L. Bakker, Meijer en Paquay zich voor de motie
hebben verklaard.
De motie-Meijer c.s. (nr. 485) wordt bij zitten en opstaan verworpen.
De VOORZITTER
constateert, dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Alberts,
H. Bakker, H.H.G. Bakker, J.L. Bakker, Kalt, Meijer en Paquay zich voor de
motie hebben verklaard.
De vergadering wordt van 15.25 tot 15.37 uur geschorst.
.........................................................................
.......................................................
......................................................................
De vergadering wordt van 16.38 tot 19.30 uur geschorst.
|