|
Gemeenteblad
|
afd. 1
nr. 740 |
|
|
|
|
Beantwoording schriftelijke vragen van de raadsleden de heer H.H.G. Bakker en
H. Bakker inzake de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot het station
Rokin van de toekomstige Noord-Zuidlijn.
|
Amsterdam, 1 december 2003.
|
Aan de Gemeenteraad
De raadsleden de heer H.H.G. Bakker en H. Bakker hebben op 8 oktober 2003, op
grond van art. 18 van het Reglement van Orde voor de Gemeenteraad, de volgende
schriftelijke vragen tot het College van Burgemeester en Wethouders gericht:
Naar aanleiding van de uitspraak van de rechter met betrekking tot de
bouwvergunning voor de inrichting van het metrostation Rokin en de
schriftelijke reactie hierop van de wethouder voor de Noord-Zuidlijn, de heer
Van der Horst, van 2 oktober 2003 aan de leden van de Gemeenteraad stellen
vragenstellers de volgende schriftelijke vragen. 1.
In de brief spreekt de wethouder voor de Noord-Zuidlijn van omhoog draaiende
roltrappen als vluchtweg. Was er in de eerdere presentatie en beantwoording van
vragen niet sprake van onder andere het stilzetten van neergaande roltrappen
en het omdraaien van de richting, om in geval van een calamiteit voldoende
vluchtcapaciteiten te hebben? Kan het College van Burgemeester en Wethouders
voor eens en altijd duidelijkheid bieden, hoe een en ander nu wordt voorzien?
Worden de roltrappen die dienen voor de toevoer van reizigers van het
straatniveau naar de onderliggende perrons, nu gestopt en in de uitgaande
richting opgestart? Of worden zij stilgezet en dan gezien als een vaste trap?
2.
Over het veilige gebruik van roltrappen als vluchtmogelijkheid is reeds veel
gesproken, doch noch nimmer heeft het College van Burgemeester en Wethouders de
schriftelijke instemming van bijvoorbeeld het Liftinstituut kunnen overleggen,
dat dit een aanvaardbare oplossing is, die ook reeds technisch is onderbouwd.
Kan het College thans aangeven, of een dergelijke goedkeuring voor het door de
gemeente geschetste systeem van roltrappengebruik thans schriftelijk is
onderschreven door het Liftinstituut? Zo ja, mag de Gemeenteraad dan
kennisnemen van dit document. Zo neen, waarop is dan de stellingname van het
College gebaseerd dat er hier sprake is van een veilige vluchtmethodiek?
3.
Reeds jaren geleden heeft de Rotterdamse brandweercommandant op vragen van de
Stichting Pre- Professionele Hulpverlening (SPPH) aangaande het gebruik van
roltrappen als vluchtweg aangegeven dat hij deze slechts als een aanvulling
ziet op vaste trappen en de capaciteit rekent op 10% van een vaste trap. Ook in
latere documenten heeft een soortgelijke aanname plaatsgevonden. Waarop
baseert het College van Burgemeester en Wethouders zijn standpunt dat er in de
Amsterdamse situatie een geheel andere beoordeling dient plaats te hebben als
dat de Rotterdamse brandweercommandant schrijft? 4.
In de brief van 3 oktober 2003 spreekt de wethouder van een
gelijkwaardigheidsnotitie over het voorgestane veiligheidsniveau. Kan het
College van Burgemeester en Wethouders aangeven, hoe deze
gelijkwaardigheidsnotitie zich heeft uitgelaten over het gebruik van
uitsluitend roltrappen en of deze beoordeling heeft plaatsgevonden op basis van
een risicoanalyse van het te gebruiken roltraptype? 5.
Kan het College van Burgemeester en Wethouders voorts aangeven, of dit type
roltrap en het gebruik ervan reeds elders in de wereld worden toegepast?
6.
Kan het College van Burgemeester en Wethouders aangeven waarom de totale
vluchtbreedte van de roltrappen in de bouwvergunning was teruggebracht van 8
naar 6 meter? Was dit omdat de risicoanalyse dit aangaf? Of was dit omdat er op
deze wijze een bezuinigingsonderdeel was gevonden? Of was dit een gevolg van
de aanwezige ruimte? 7.
Waarom heeft het College van Burgemeester en Wethouders, ondanks diverse eerder
daartoe door diverse partijen in de Gemeenteraad ingediende bezwaren en de
door deskundigen aangegeven onjuiste berekeningswijze als gevolgd door de
gemeente, steeds vastgehouden aan de gevolgde meetmethode? 8.
Wat is de beweegreden geweest voor deze meetmethode? En waarom heeft het
College van Burgemeester en Wethouders niet eerder besloten om het zekere voor
het onzekere te nemen en de gebruikelijke meetmethode te volgen. Kan het
College bevestigen dat hieraan geen financiële beweegredenen ten grondslag
hebben gelegen? 9.
Kan het College van Burgemeester en Wethouders thans aangeven wat de meerprijs
wordt van de verbreding van de roltrapcapaciteit? En kan het College garanderen
dat er thans nog voldoende ruimte aanwezig is om de noodzakelijke aanpassingen
binnen het casco te realiseren, zonder daarbij in problemen te komen met
andere voorzieningen? 10.
Recent is door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer (VROM) een duidelijke richtlijn geschreven aangaande het gebruik
van gelijkwaardige oplossingen, met daarbij een centrale rol voor het
ministerie als het gaat om toetsing, met andere landelijke partijen en de
publicatie van hieruit ontstane gelijkwaardige oplossingen. Kan het College van
Burgemeester en Wethouders aangeven, of het bereid is de gelijkwaardige
roltrappen ten opzichte van vaste trappen en de gekozen technische oplossing
aan deze gelijkwaardigheidscommissie voor te leggen? Zo ja, wanneer gaat dit
gebeuren: vóór of na de aanpassing van de bouwvergunning? Zo
neen, waarom niet? 11.
Wat zijn de alternatieven van de gemeente, als er sprake mocht zijn van het
afkeuren van de roltrappen als enige vluchtmogelijkheid? Moet dan de capaciteit
van de stations worden beperkt? Komt men dan in de problemen met de
ontruimingstermijn? Moet men dan besluiten de gehele bouwplannen aan te passen?
12.
Heeft het College van Burgemeester en Wethouders inmiddels een berekening
gemaakt van de meerkosten die voortvloeien uit het maken van de nieuwe
bouwvergunning en het aanpassen van de andere vergunningen? Zo neen, is het
College bereid, de Gemeenteraad op de kortst mogelijke termijn deze berekening
te doen toekomen? 13.
Kan het College van Burgemeester en Wethouders aangeven wie primair
verantwoordelijk is voor het ontwerp van de stations en de daarbij gebruikte
methodiek van roltrappen als enige vluchtweg? 14.
Kan het College van Burgemeester en Wethouders aangeven waarom de rookvrije
ruimte op de perrons is teruggebracht van 2,5 meter naar 2,1 meter en waardoor
dit wordt veroorzaakt? Is er hier sprake van een technische beperking? Of is
dit ingegeven door financiële redenen? 15.
Kan het College van Burgemeester en Wethouders garanderen dat er ten behoeve
van het binnen het beschikbare budget houden van de Noord-Zuidlijn geen afbreuk
is gedaan aan de veiligheidseisen? 16.
Kan het College van Burgemeester en Wethouders garanderen dat er ten opzichte
van de veiligheid in de toekomst geen aanpassingen meer ontstaan die worden
ingegeven door een gebrek aan beschikbare financiële middelen?
17.
In welke hoedanigheid moet de in de brief van de wethouder genoemde prof.
Koeman worden gezien, en hoe is een en ander te rijmen met de visie van prof.
Horvad, die toch ook moet hebben ingestemd met het thans afgekeurde bouwplan?
18.
Heeft het College van Burgemeester en Wethouders inmiddels alternatieven
ontwikkeld voor de aanpassingen in het kader van de Monumentenwet, zoals deze
door de rechter in zijn vonnis zijn aangegeven? 19.
Voorts vraagt de fractie van Leefbaar Amsterdam zich het volgende af: is het
College van Burgemeester en Wethouders inmiddels niet tot de slotsom is gekomen
dat een gekozen methodiek van een gesplitste bouwaanvraag, namelijk eerst de
cascos en later de invulling van de stations, onjuist was en zeker in de
toekomst bij grootschalige bouwprojecten moet worden nagelaten?
20.
Als de uitspraak van de Raad van State van enige jaren geleden door de gemeente
serieus was genomen, dan had het College van Burgemeester en Wethouders reeds
kunnen zien dat de rechter destijds een dergelijke problematiek voorzag. Waarom
heeft het College hier zo weinig aandacht aan besteed, en waarom kiest
Amsterdam hier voor prestige in plaats van optimale veiligheid?
21.
Kan het College van Burgemeester en Wethouders de Gemeenteraad thans een
duidelijk overzicht geven van alle nog lopende bouwaanvragen en vergunningen,
en de status hiervan?
Ter beantwoording van deze vragen wordt het volgende medegedeeld.
1.
In geval van calamiteit zullen de neergaande roltrappen van draairichting
worden omgekeerd, zodat er dan uitsluitend opgaande roltrappen zijn. De
berekening van de vluchtcapaciteit die ten grondslag ligt aan het
gelijkwaardigheidsbesluit, is echter gebaseerd op stilstaande roltrappen. In
dat scenario wordt voldaan aan de geëiste evacuatietijd van 15 minuten. In
het geval de roltrappen omhoog draaien, wordt deze evacuatietijd aanzienlijk
bekort. 2.
Aan het gelijkwaardigheidsbesluit liggen berekeningen ten grondslag waaruit
blijkt dat aan de gestelde prestatie-eis van de evacuatietijd wordt voldaan in
het geval van stilstaande roltrappen. In het geval van draaiende roltrappen
wordt daar dan in zeer ruime mate aan voldaan. Daarnaast zijn eisen gesteld aan
de vormgeving van de roltrappen (bijvoorbeeld de optrede moet gelijk zijn aan
die van vaste trappen). Het Liftinstituut is niet de geëigende organisatie
om zich over deze vragen uit te spreken. 3.
De beoordeling van de Amsterdamse situatie heeft plaatsgevonden en is
goedgekeurd door de Brandweer Amsterdam. De specifieke kenmerken van de
Amsterdamse metrobouw (en roltrapkenmerken) en de daarbij gekozen oplossingen
zijn nooit als totaalbeeld aan de Rotterdamse Brandweer gepresenteerd en deze
heeft daar ook geen uitspraken over gedaan.
Overigens is in Amsterdam aan de evacuatietijd de eis van 15 minuten verbonden.
Bij de berekening van die evacuatietijd is uitgegaan van stilstaande
roltrappen. 4.
De gelijkwaardigheidsnotitie komt tot de conclusie dat de voorgestelde
oplossingen in station Rokin gelijkwaardig zijn aan de eisen die het
Bouwbesluit stelt. De bouwaanvraag behelst uitsluitend het gebruik van
roltrappen. Bij de berekening van de evacuatietijden (prestatie-eis) is
uitgegaan van stilstaande roltrappen, met twee roltrappen buiten gebruik in
verband met onderhoud. Daarnaast worden eisen gesteld aan een aantal specifieke
kenmerken van de roltrappen (optrede enz.). Overigens is het een normale eis
dat een roltrap onder volle belasting tot stilstand moet kunnen worden gebracht
(noodstopprocedure).
Om de elektriciteitstoevoer naar de roltrappen te borgen worden ze voorzien van
een dubbele voeding.
5.
Ja. Ook elders kunnen roltrappen onder volle belasting tot stilstand worden
gebracht. Nader onderzoek zal plaatsvinden of ook de draairichting kan worden
gewijzigd onder volle belasting. Daarmee zal de berekende evacuatie tijd
aanzienlijk worden bekort tot ruim binnen de geëiste evacuatietijd.
6.
De aanvraag zoals die is ingediend, bevat een totale vluchtbreedte van 6 meter.
Hiermee wordt voldaan aan de eis van ontruiming binnen de gestelde tijd (bij
de berekening wordt uitgegaan van één roltrap buiten gebruik).
Dit is onderbouwd in het gelijkwaardigheidsbesluit dat deel uitmaakt van de
bouwvergunning. Er is overigens in het station Rokin voldoende ruimte voor
bredere roltrappen. 7.
Het Bouwbesluit gaat uit van een functionele eis omtrent het snel en veilig
kunnen vluchten bij brand. De breedte van de trappen is daarbij van belang voor
de berekening van de vluchtcapaciteit. Het Bouwbesluit kent aan een trap een
vluchtcapaciteit toe. De totaal aanwezige vluchtcapaciteit bepaalt de
ontruimingssnelheid. Het gelijkwaardigheidsbesluit toont aan dat de
(stilstaande en anders vormgegeven) roltrappen ten minste dezelfde
vluchtcapaciteit hebben en dus ten minste tot dezelfde ontruimingstijd leiden.
8.
Zie het antwoord op vraag 7. Het College van Burgemeester en Wethouders
bevestigt dat hieraan geen financiële beweegredenen ten grondslag hebben
gelegen. 9.
Thans wordt onderzocht op welke wijze op de uitspraak van de rechtbank zal
worden gereageerd. Daarbij komen deze vragen aan de orde. Zie overigens ook het
antwoord op vraag 11. 10.
Neen. Het beoordelen van de gelijkwaardigheid is een bevoegdheid van het
College van Burgemeester en Wethouders.
Overigens is de richtlijn waarnaar wordt verwezen, een regeling waarbij de
Werkgroep Gelijkwaardigheid nader beoordeelt, of een door een gemeente
vastgestelde gelijkwaardige oplossing ook elders in den lande zou kunnen worden
toegepast en vanuit dat oogpunt de moeite waard is om te worden bekendgemaakt.
In deze werkgroep hebben onder meer zitting de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG), de Vereniging Stadswerken Nederland (VSN), de Nederlandse
Vereniging van Brandweer en Rampenbestrijding (NVBR), de Bond van Nederlandse
Architecten (BNA) en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer (VROM). Deze werkgroep bestaat al langer. Gelet op de zeer
specifieke omstandigheden is het niet te verwachten dat de oplossing zoals die
nu hier aan de orde is, elders in het land zal worden toegepast.
11.
De acceptatie van stilstaande roltrappen als vluchtmogelijkheid is niet door de
rechtbank ter discussie gesteld. 12.
Thans wordt gewerkt aan het aanpassen van de bouwvergunning (in heroverweging)
aan de uitspraak van de rechtbank. Dat zal gebeuren via een nieuwe
bouwvergunning in heroverweging. 13.
Deze oplossing is gekozen na intensief overleg tussen de betrokken partijen,
zoals het Projectbureau Noord-Zuidlijn, het Adviesbureau Noord-Zuidlijn, de
Dienst Milieu en Bouwtoezicht, de Brandweer en de juridisch adviseur. Het
College van Burgemeester en Wethouders is de verantwoordelijke
vergunningaanvrager. Gezien de grote hoogte die moet worden overbrugd vanaf
perron naar maaiveld, gaat de voorkeur van het College uit naar het gebruik van
roltrappen. 14.
Met de eis van een 2,10 meter rookvrije ruimte is aansluiting gezocht bij het
Bouwbesluit, waarin een vrije doorgangshoogte van de vluchtroute van 2,10 m
wordt geëist. Overigens wordt ruim aan deze voorwaarde voldaan en is ook
een rookvrije ruimte van 2,50 m geen probleem. 15. Ja.
16. Ja, en dat is ook niet eerder gebeurd. 17.
Prof. Koeman is de juridisch adviseur en prof. Horvat is de technisch adviseur.
18.
Daarover is overleg gaande met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.
19.
Neen. Gezien de tijd die gemoeid is met het uitwerken van een ontwerp en met
het verkrijgen van een (onherroepelijke) vergunning, acht het College van
Burgemeester en Wethouders de gekozen aanpak de juiste. 20.
Bij een complex project als de Noord-Zuidlijn is het niet mogelijk de planning
dusdanig in te richten dat eerst alle vergunningen een onherroepelijke status
hebben verkregen alvorens met de gunning van de werken en vervolgens met de
bouwactiviteiten wordt gestart. Dat zou de looptijd van het project enorm
verlengen, waarmee tevens een enorme financiële opdruk wordt
teweeggebracht. Overigens is er geen sprake van een keuze tussen prestige en
optimale veiligheid. Optimale veiligheid is voor het College van Burgemeester
en Wethouders het uitgangspunt. 21.
Naar aanleiding van vragen in de Commissie voor Verkeer, Vervoer en
Infrastructuur, Zeehaven en Luchthaven en Informatie- en
communicatietechnologie in het kader van het BSI-platform Singelgracht heeft
het integrale overzicht van de vergunningen onlangs enkele weken ter inzage
gelegen bij de Raadsgriffie.
Burgemeester en Wethouders van Amsterdam,
|
E. Gerritsen
|
M.J. Cohen
|
secretaris
|
burgemeester
|
Verschenen 3 december 2003.
|