Ondergetekende verzoekt u, op grond van art. 16 van het Reglement van Orde voor
de Gemeenteraad, haar in de gelegenheid te stellen in uw vergadering op
woensdag 8 oktober 2003 de volgende vragen tot het College van Burgemeester en
Wethouders te richten:
Inleiding.
Op woensdag 1 oktober 2003 heeft de rechtbank de bouwvergunning voor de
inrichting van het station Rokin van de Noord-Zuidlijn vernietigd. Op vrijdag 3
oktober 2003 ontving uw Vergadering een reactie van de wethouder voor de
Noord-Zuidlijn, waarin hij meldde dat deze uitspraak weinig invloed heeft op de
voortgang van het project en dat extra kosten tot nu toe slechts worden
gemaakt voor het inhuren van extern juridisch advies. De fractie van de SP
betwijfelt de juistheid van deze beweringen. Vandaar dat ondergetekende het
College van Burgemeester en Wethouders graag in een interpellatie de volgende
vragen wil stellen:
1.
In zijn reactie lijkt de wethouder de uitspraak van de rechter te
bagatelliseren, terwijl die toch glashelder is. Heeft de wethouder zelf de
uitspraak van de rechter bestudeerd?
2.
Wanneer het casco voor de stations is gebouwd, zal er nog weinig ruimte zijn
voor aanpassing van het ontwerp, bijvoorbeeld voor het verbreden van de trappen
of het aanleggen van extra trappen. Toch meldt wethouder Van der Horst in zijn
brief dat de bouwvergunning pas nodig is nadat het casco is voltooid.
Ondergetekende snapt de reactie van de wethouder; niemand vindt het leuk om van
de rechtbank een pak op de billen te krijgen. Maar de wethouder wil toch niet
serieus beweren dat hij de uitspraak van de rechter zomaar naast zich neerlegt?
Want die heeft duidelijk uitgesproken dat er geen sprake is van een
geconditioneerde bouwvergunning, wat betekent dat we veiligheidsmaatregelen
niet voor ons uit kunnen schuiven. We moeten de veiligheid regelen voordat het
casco staat en geen feiten in de grond creëren. Hoe denkt het College van
Burgemeester en Wethouders dit op te lossen?
3.
In zijn brief meldt de wethouder dat extra kosten op dit moment beperkt blijven
tot de kosten voor het inhuren van extern advies. De uitspraak van de rechter
is echter vernietigend en geeft aan dat er nog zeer veel moet gebeuren,
bijvoorbeeld het aanpassen van de breedte van de roltrappen, het aanleggen van
meer trappen of het alsnog aanleggen van vaste trappen. Kan de wethouder
vertellen wat de geschatte extra kosten van deze maatregelen zijn?
4.
Wanneer trappen moeten worden verbreed, past dit dan nog wel in het casco? Zo
nee, wat voor extra maatregelen gaat het College van Burgemeester en Wethouders
dan nemen en wat zijn dan de verwachte kostenoverschrijdingen en vertragingen
in tijd?
5.
Heeft de wethouder inmiddels met het liftinstituut gesproken over het vervangen
van vaste trappen door roltrappen? Zo ja, wat was het antwoord van het
instituut? Zo nee, waarom heeft de wethouder dat dan nog niet gedaan?
6.
Nog steeds bestaan er twijfels over de gelijkwaardigheid van roltrappen aan
vaste trappen. Zowel de Amsterdamse als de Rotterdamse brandweer heeft zich
hier negatief over uitgelaten en ook de rechtbank heeft in zijn uitspraak van
vorige week haar twijfels hierover geuit. Is het College van Burgemeester en
Wethouders bereid de ontwerpen voor stations voor te leggen aan de Werkgroep
Gelijkwaardigheid, waarin onder andere de Vereniging van Nederlandse Gemeenten,
de Vereniging Stadswerk Nederland, de Nederlandse Vereniging van Brandweer en
Rampenbestrijding, de Bond van Nederlandse Architecten en het Ministerie van
Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing en Ruimtelijke Ordening (VROM) zitting
hebben?
7.
Is de wethouder van mening dat, nu in de circulaire MG 2003-19 van de minister
van VROM duidelijkheid bestaat over de landelijke uitleg van
gelijkwaardigheidszaken, er geen ruimte meer is voor een eigen Amsterdamse
interpretatie?
Het lid van de Gemeenteraad,
M.P. Meijer
Verschenen 15 oktober 2003.