Gemeenteblad
afd. 1
nr. 205
raadsvoordracht
Verzekeringen project Noord-Zuidlijn
Amsterdam, 7 mei 2003.
Aan de Gemeenteraad
Op grond van het hiernavolgende stellen wij u voor, het volgende
besluit te nemen:
De Gemeenteraad van Amsterdam,
Gezien de voordracht van Burgemeester en Wethouders van 7 mei 2003,
Besluit:
het project Noord-Zuidlijn als gemeente zélf te verzekeren.
Burgemeester en Wethouders van Amsterdam,
E. Gerritsen M.J. Cohen
secretaris burgemeester
Toelichting (bestuurlijke context).
Inleiding.
In uw vergadering van 9 oktober 2002 bent u akkoord gegaan met de
definitieve aanleg van de Noord-Zuidlijn (Gemeenteblad 2002,
afd. 1, nr. 514; Gemeenteblad afd. 3A, nr. 295).
Over de verzekering van het project heeft u tijdens de
raadsbehandeling een motie van het raadslid de heer A. Bijlsma c.s.
aangenomen (Gemeenteblad 2002, afd. 1, nr. 545).
Wij zullen u in deze voordracht een kort overzicht geven van de
stand van zaken van de verzekeringen vóór het startbesluit van
9 oktober 2002 en van de daarna gevoerde onderhandelingen. Tevens
treft u aan de calculatie van de verzekeringskosten en de uitwerking
van drie schadescenario’s.
Stand van zaken vóór 9 oktober 2002.
Voor de behandeling van het startbesluit zijn door de diverse
fracties schriftelijk vragen over de verzekeringen gesteld. De
vragen spitsen zich voornamelijk toe op wat nu wel en wat niet
verzekerd kan worden. Bij de beantwoording van de vragen op
12 september 2002 hebben wij over de verzekering Construction All
Risk (CAR) een afzonderlijke notitie bijgevoegd. Behalve de
beantwoording van schriftelijke vragen hebben ambtenaren van het
projectbureau Noord-Zuidlijn gesprekken met een aantal raadsleden
gevoerd om de dekking van de verzekeringen uit te leggen. Ons College
vat het onderwerp verzekeringen nog eens samen in het schrijven
van 7 oktober 2002 van de portefeuillehouder Noord/Zuidlijn aan de
leden van de raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en Infrastructuur.
"Er zijn bij de verzekeraars aarzelingen over het al dan niet
doorgaan van de Noord-Zuidlijn, waardoor zij het standpunt hebben
ingenomen de onderhandelingen met de gemeente pas voort te zetten
als de raad definitief heeft besloten tot aanleg van de lijn. Dit
standpunt wordt mede ingegeven door de marktomstandigheden en het
feit dat van de kant van de verzekeringsmaatschappijen grote
investeringen moeten worden gedaan.
Anderzijds is er het gegeven dat de raad wil dat de risico's
voldoende zijn afgedekt.
De houding van de verzekeraars wordt nog eens bevestigd door
bijgevoegd schrijven van onze externe adviseur Aon Risk Consultants.
Desondanks hebben wij wel resultaat behaald. Er ligt een concept
CAR-polis, die alle materiële schade gedurende de verzekeringstermijn
afdekt. De onderhandelingen over deze polis worden nog voortgezet,
omdat er nog geen overeenstemming is over de gevraagde premie. De
verzekeringsmaatschappijen hebben mijns inziens een ongefundeerd
negatieve perceptie van de risico's die aan de Noord-Zuidlijn kleven
hetgeen uiteraard van invloed is op de premie. Tevens is, zoals
bekend, de verzekeringsmarkt ingestort als gevolg van de
gebeurtenissen op 11 september 2001.
Ik ben door het standpunt van de verzekeringsmaatschappijen, dat er
een definitief besluit over de aanleg van de Noord-Zuidlijn moet
zijn, thans niet in staat hun eerste offerte uit te onderhandelen.
Het project is verzekerbaar en er ligt een concept polis.
Ik zal de raad vragen mij het mandaat te verlenen om na het go-besluit
een beter resultaat uit de onderhandelingen te halen. Ik wil gelet
op onze onderhandelingspositie enkele varianten inbrengen die tot nog
toe niet in beeld zijn geweest. U moet dan denken aan het opknippen
in onderdelen van het werk, een verhoging van ons eigen risico, het
uitsluiten van de beroepsaansprakelijkheid en eventueel het niet
verzekeren van zaken die wij niet risicovol achten. "
Ons College kon tot zijn conclusie komen dat het project verzekerbaar
was omdat het indicatieve percentage van intekening begin oktober
2002 60% bedroeg van de twee leidende verzekeraars Allianz en Praevenio.
Normaal gesproken volstaat dit percentage, zeker met twee leidende
verzekeraars, om een polis volgetekend te krijgen. Gelet op dit
algemene ervaringsfeit in de verzekeringswereld [bevestigd door
onze adviseurs AON Risk Consultants en de Verzekeringsbedrijf Gemeente
Amsterdam (VGA)] konden wij aan uw Vergadering melden dat het project
verzekerbaar was. Overigens heeft de ABN AMRO Bank, door ons als
onafhankelijke deskundige geraadpleegd, op 9 december 2002 dit
herbevestigd.
Het echte probleem op het moment van de raadsbehandeling op 9
oktober 2003 was de hoogte van de verzekeringspremie.
De behandeling in de Gemeenteraad op 9 oktober 2002.
Bij de behandeling van het startbesluit Noord-Zuidlijn op 9 oktober
2002 heeft uw Vergadering bij motie van het raadslid de heer
A. Bijlsma c.s. (Gemeenteblad 2002, afd. 1, nr. 545) uitgesproken
dat ons College wordt verzocht om:
voorafgaand aan het te nemen besluit over de start aanleg
Noord-Zuidlijn ter vergadering aan de Raad de garantie te geven dat
het project verzekerbaar is en dat daarmee de schades (dit betekent
onder meer de (gevolg)schade die voortkomt uit ontwerpfouten)
compleet verzekerbaar zijn en volledig verzekerd zullen worden en
dat dus niet schades ongedekt zullen blijven of te laag verzekerd
worden.
Ons College moet na afronding van de onderhandelingen over de
polis(sen) als er overeenstemming is bereikt over de
verzekeringspremie(s), de polis(sen) dus het totale
verzekeringspakket voorleggen aan een onafhankelijke expert voor het
geven van een oordeel daarover zoals genoemd in de overwegingen van
de motie.
Het resultaat van de second opinion moet aan uw Vergadering worden
voorgelegd.
De gang van zaken na 9 oktober 2002 tot heden.
Na het startbesluit 9 oktober 2002 zijn de onderhandelingen met de
verzekeraars voortgezet. Deze verliepen zeer moeizaam, wat een reden
voor ons was om aan een onafhankelijke deskundige (de ABN AMRO Bank)
een second opinion over ons verzekeringspakket te vragen.
De ABN AMRO Bank bevestigde op 9 december 2002, dat de gevraagde
premie op dat moment naar de marktomstandigheden van de
verzekeringsbranche marktconform was.
Op 17 december 2002 heeft ons College kennisgenomen, dat de
verzekeringskosten verder zijn gestegen. Wij hebben op dat moment
besloten, de lopende verzekering te verlengen tot 1 april 2003 teneinde
verder te kunnen onderhandelen over de premie. De raadscommissie
voor Verkeer, Vervoer en Infrastructuur is hiervan door ons schriftelijk
op 18 december 2002 op de hoogte gesteld.
Op 29 januari 2003 hebben wij in de ambtswoning een presentatie gegeven
aan de internationale (her)verzekeraars om het risicoprofiel van de
aanleg van de lijn transparanter te maken. Het was ons namelijk
gebleken dat met name de risicoperceptie bij de (her)verzekeraars over
dit project hoog was.
Op 4 maart 2003 hebben wij opnieuw kennisgenomen van een verdere
stijging van de verzekeringskosten.
Enkele dagen later blijkt een nog verdere stijging van de kosten door
het vertalen van nadere specifieke verzekeringsvoorwaarden in financiële
consequenties. De verzekeringskosten zijn nu tot exorbitante hoogte
gestegen. Wij hebben dit aan uw commissie bij brief van 7 maart 2003
gemeld.
Daar de raadscommissie was medegedeeld dat zij in elk geval vóór
1 april 2003 op de hoogte zou worden gesteld van de gang van zaken
over de verzekeringen, hebben wij in een vertrouwelijke schrijven van
26 maart 2003 de raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en Infrastructuur
uitvoerig bericht over de stand van zaken op dat moment en daarbij de
verzekeringskosten gemeld. Deze brief is tijdens de raadsvergadering
van 26 maart 2003 uitgereikt.
De intekening op de CAR-verzekering was in oktober 2002 nog 60%; na
de presentatie in de ambtswoning is deze gestegen tot 72,5% en
momenteel bedraagt de intekening 85%.
Onderstaande raming is gebaseerd op een intekening van 100%.
Wij geven u hierbij een gedetailleerd overzicht van de kosten.
Raming te calculeren verzekeringskosten in het geval van
100% intekening in miljoen euro prijspeil 2002
|
Raming te calculeren verzekeringskosten in het geval van 100% intekening
| in miljoen euro
prijspeil 2002 |
1 |
Premie CAR 20,5 promille over bouwsom 1130 miljoen euro *) |
23,2 |
2 |
Verplicht 10% extra verzekeren voor VAT-kosten: 20,5 promille over 10% over
1130 mijoen euro *) | 2,3 |
3 |
Premie Excedent sectie II aansprakelijkheidsverzekering. Eerste drie jaar: 1,1
miljoen euro, daarna 0,33 miljoen euro per jaar *) |
2,6 |
4 |
Premie Aansprakelijkheidsverzekering werkgevers/werknemersdeel *) |
5,0 |
5 |
Assurantiebelasting 7% over 1 tot en met 4. |
2,3 |
6 |
Fee AON en VGA tot moment van polisafsluiting |
0,8 |
7 |
Eigen risicos voor rekening van gemeente bij concrete schadegevallen
danwel schades ónder het eigen risico, en reservering voor kleine en
middelgrote onverzekerde schades. |
6,8 |
8 |
Risk-control: kosten van organisatie van permanente risicobewaking tijdens
uitvoering: afrekening op basis van werkelijke uren. Indicatie: |
3,0 |
|
Subtotaal exclusief visie AON op post 7: |
46,0 |
9 |
Fee AON en VGA tijdens uitvoering (polisonderhoud) |
P.M. **) |
10 |
Zeer grote schades boven de verzekerde sommen WA |
P.M. **) |
11 |
Revisieclausule | P.M. **)
|
|
| |
*) De premies worden afgerekend op basis van de zogenaamde eindwaarde van
de bouwkosten van de Noord-Zuidlijn (de werkelijke bouwkosten achteraf).
De hier opgenomen bedragen zijn gebaseerd op prijspeil 2002.
**) Zie voor toelichting p.m.-posten hierna.
Toelichting op nu te calculeren verzekeringskosten.
Ad 1.
De te verzekeren bouwsom moet worden verhoogd van 1005 miljoen euro naar
1130 miljoen euro door, behalve een jaar verhoging van prijspeil 2001
naar prijspeil 2002, het moeten opnemen van onvoorzien voor meerwerk en
het restant risicofonds bouwkosten (respectievelijk 47 miljoen euro en
33 miljoen euro).
Ad 2.
De verzekeraars willen circa 10% VAT-kosten over de bouwkosten
meeverzekeren; doet de gemeente dit niet, dan wordt de CAR-premie met
10% verhoogd.
Ad 3.
De premie voor excedent sectie II (de extra verzekering voor schade aan
derden, aanvullend op de basisverzekering in de CAR) was in oktober 2002
indicatief 2 á 3 miljoen euro. In februari 2003 was dit indicatief 5 miljoen
euro. Volgens de meest actuele inzichten is de premie lager (2,6 miljoen
euro), maar is de dekking sterk beperkt. De indicatieve dekking was 25
miljoen euro per gebeurtenis en totaal 50 miljoen euro voor de gehele
projectduur. De dekking is nu 6,5 miljoen euro per gebeurtenis en 13
miljoen euro voor de gehele projectduur. De dekking is dus met circa 75%
verlaagd.
Ad 4.
De premie voor werkgevers/werknemersaansprakelijkheid is verhoogd van
indicatief 1 miljoen euro naar 5 miljoen euro.
Ad 5.
De assurantiebelasting gaat naar rato mee omhoog.
Ad 6. ?>
Ontbreekt
Ad 7.
Gelet op de schadepraktijk van de andere grote infrawerken in uitvoering
in Nederland, moet rekening worden gehouden met een harde opstelling van
verzekeraars bij concrete schadegevallen. Hiervoor is een aanzienlijke
reservering voor eigen risico’s/onverzekerde schades noodzakelijk,
gecalculeerd op 6,8 miljoen euro op basis van de schadepraktijk van zes
grote collega-infrastructuurwerken in Nederland. AON (door VGA ingeschakelde
makelaar) adviseert overigens een nog groter bedrag te reserveren: 1 á 2%
van de bouwsom (12 á 25 miljoen euro). Dit doen we in deze calculatie niet.
De gecalculeerde kosten van de verzekerde situatie zouden dan elk
voorstellingsvermogen te boven gaan, waardoor een serieuze vergelijking
tussen de kosten van extern verzekeren en zélf verzekeren mank gaat.
Ad 8.
Risk-control (permanent toezicht namens de verzekeraars) tijdens de bouw
is verplicht, en volledig voor rekening van de gemeente.
Ad 9.
Afhankelijk van de verzekeringsdynamiek en het aantal wijzigingen in de
verzekeringspolissen zullen de fees voor makelaar en adviseur ongeveer
1 miljoen euro bedragen.
Ad 10.
De huidige dekking van de excedent aansprakelijkheid is beperkt tot 6,5
miljoen euro per aanspraak en 13 miljoen euro voor de hele projectduur.
Dit komt boven op de basisdekking aansprakelijkheid in de CAR (5 miljoen
euro per aanspraak en 40 miljoen euro voor de gehele projectduur). Schades
aan derden boven deze verzekerde sommen zijn voor rekening van de gemeente.
Relevant hier is nog te melden dat gevolgschade, tenzij direct gerelateerd
aan materiële schade, niet is verzekerd.
Ad 11.
Verzekeraars hebben recht op revisie in 2006 en 2009 als uitgekeerde schades
groter zijn dan de premieinkomsten. Dus vanaf 2006 bestaat het risico op
een hogere premie, hogere eigen risico’s of slechtere voorwaarden. Deze
clausule is eenzijdig, dat wil zeggen dat bij een gunstig schadeverloop
(weinig schades) de premie niet omlaag gaat dan wel de voorwaarden gelijk
blijven. In scenario 2 is deze revisieclausule gehanteerd.
Beroepsaansprakelijkheidsverzekering.
Voor de extra beroepsaansprakelijkheidsverzekering is ons geen formeel
aanbod gedaan. Afgezien van het feit dat deze verzekering niet meer in
de markt is, zou deze indicatief de volgende cijfers hebben opgeleverd.
De premie zou 3 miljoen euro bedragen voor een totale dekking van
10 miljoen euro gedurende de loop van het gehele project (maximaal 8 jaar)
met een eigen risico van 2,5 miljoen euro per gebeurtenis. Maar ook al
zou er een aanbieding zijn gedaan, dan zou deze verzekering sowieso
afvallen vanwege het volkomen in onbalans zijn van premie en dekking.
Overigens hebben wij nu een lopende beroepsaansprakelijkheidsverzekering
voor de adviseurs van de Noord-Zuidlijn met een dekking van ongeveer
0,7 miljoen euro. Deze verzekering blijft gewoon van kracht.
Exorbitante kostenstijging.
De vraag is, of deze kostenverhoging voor ons voorzienbaar is geweest.
In 1994, bij een van de eerste begrotingsopgaven van de Noord-Zuidlijn kon
nog worden uitgegaan van een bepaald promillage voor verzekeringskosten.
Dit promillage bedroeg 10, inclusief alle kosten. Dat principe werd bij
alle grote projecten toegepast en was geen bestuurlijke aangelegenheid.
In de loop van de jaren negentig zijn de verzekeringskosten in Nederland
gaandeweg gestegen. Momenteel is het promillage 20,5 exclusief de kosten
die hierboven staan vermeld onder 2 tot en met 11.
Vanaf 11 september 2001, de aanslag op de Twin Towers in New York, is de
verzekeringsmarkt dramatisch verslechterd en zijn de kosten voor ons zeer
sterk gaan stijgen. Daarna waren de ineenstorting van de aandelenmarkten
op de beurzen, schade-evenementen elders en later de oorlogsdreiging naar
Irak van grote invloed op de kostenstijging.
Daarbij kwam dan ook nog de hoge risicoperceptie van de (her)verzekeraars
over dit project, waarvan AON al melding maakte in oktober 2002.
Het project kan tegen een een hoge prijs worden verzekerd.
Het project kan nog steeds worden verzekerd, maar dan met de aantekening
dat hiermee zeer veel geld gemoeid zal zijn. Zoals vermeld, is de
CAR-verzekering voor 85% ingetekend; de Excedent WA en
werkgevers/werknemersaansprakelijkheid voor 100%.
Met name de exorbitant hoge kosten waren voor ons een reden om naar
alternatieven om te zien. Wij zijn er ons terdege van bewust dat de risico's
zo goed mogelijk moeten zijn afgedekt. Maar wij zijn ons er ook van bewust
dat deze afdekking niet tegen elke prijs kan geschieden.
Eigenlijk zijn er verzekeringstechnisch nauwelijks alternatieven. Immers,
de huidige markt kent slechts een beperkt aantal spelers, waardoor de mate
van concurrentie zeer beperkt is. Men komt men steeds weer terug bij dezelfde
partijen.
Zoals wij in ons schrijven van 26 maart 2003 aan de raadscommissie voor
Verkeer, Vervoer en Infrastructuur aangaven, zijn er
andere verzekeringsopties denkbaar. Zo zouden polissen met een hoog
instappunt en/of polissen met beperkte limieten (aanbrengen van zogenaamde
layering en/of stop lossconstructie) een alternatief kunnen zijn. Maar
deze constructies zijn van invloed op het eigen risico van de gemeente. In
elk geval staat vast dat de verzekeraars erg terughoudend zijn op het punt
van verzekeringstechnische varianten en het maar de vraag is, of met deze
opties een wezenlijke premiebesparing kan worden bereikt.
De optie van het zélf verzekeren van het project is na afweging van
voormelde alternatieven gaandeweg steeds sterker in beeld gekomen.
Wij hebben daarbij de volgende overwegingen gehad.
De verzekeringskosten stegen niet alleen fors vanwege de hogere premies,
maar zeker ook als gevolg van steeds stringentere voorwaarden. De dekking
nam af, waardoor een situatie ontstond van een duurder product van mindere
kwaliteit. Recente artikelen in de (vak)pers bevestigen dit beeld (voor u
ter inzage gelegd). Daarnaast bleek het intekenproces moeizaam te verlopen,
waardoor de gemeente per saldo toch nog feitelijk met een groot eigen
risico zou blijven zitten. Een en ander zou in onze optiek zijn oorzaak
kunnen vinden in de hoge risicoperceptie.
Tenslotte ontvingen wij signalen van collega-opdrachtgevers in de
infrastructurele sector in Nederland, dat niet alleen het acceptatiebeleid
van verzekeraars drastisch is verscherpt, maar ook hun uitkeringsbeleid.
De conclusie drong zich op dat als deze berichten op waarheid zouden
berusten er in toenemende mate sprake was van het kopen van schijnzekerheid.
Wij hebben toen besloten, een onderzoek te doen naar de schadepraktijk van
de zes grote infrastructurele projecten in Nederland: de Betuwelijn, de
Hogesnelheidslijn, de Beneluxlijn, de Willemsspoortunnel, de
Westerscheldetunnel en de Haagse Tramtunnel. Het is een bewuste keuze om
alleen Nederlandse ondergrondse bouwprojecten als referentie te nemen.
Doorslaggevend voor het verzekeringsrisicoprofiel zijn namelijk de cultuur
van de bouwbedrijfstak, de toegepaste technieken en bouwmethodes en de
specifieke Nederlandse bodemgesteldheid. Dit onderzoek ligt voor u
– kabinet – ter inzage bij de raadsgriffier.
Vanuit internationale optiek is nog relevant een recente studie van
Swiss-RE (IMIA-meeting Sidney, 2001) te melden naar de schadepraktijk van
circa 300 tunnelboorprojecten over de laatste 15 jaar. Uit deze studie
blijkt dat 48% van het totale schadebedrag valt binnen de categorie schades
tot 0,5 miljoen euro per schade, 21 % valt binnen de categorie 0,5-1 miljoen
euro, 15% tussen 1-2 miljoen euro, 11% tussen 2-5 miljoen euro en 5% tussen
5-15 miljoen euro. Het zwaartepunt in termen van materiële schade ligt dus
bij kleine schades. Zeer grote catastrofes, zoals bij de Heathrow Airport
tunnel, komen zeer zelden voor.
De conclusie, die op basis van de schadepraktijk van grote infrastucturele
werken in Nederland kon worden getrokken, was dat in zijn algemeenheid
materiële CAR-schades meevallen. In aantal schades ligt het zwaartepunt bij
schades aan derden (sectie II/III CAR) maar deze schades zijn zelden groter
dan circa € 30.000 en vallen vrijwel altijd onder het eigen risico c.q.
leiden niet tot uitkering door CAR-verzekeraars.
Afgezien van één geval zijn er maar zeer beperkte schades aan het werk
(sectie I CAR), groter dan EUR 1 miljoen euro, die gedekt zijn door de
verzekering.
Er is een tendens naar een cultuur waarin aannemers grote claims bij
toeleveranciers, verzekeraars en/of opdrachtgever leggen, maar op basis van
de voorliggende analyse vallen deze grote claims niet onder de
CAR-verzekering. Er is niet zozeer sprake van grote materiële schade aan
het werk als wel schade door stagnatie of schade door duurdere bouwmethoden.
Deze schades zijn niet verzekerd onder de CAR.
Naast een veel scherper acceptatiebeleid door verzekeraars (hogere premies,
hogere eigen risico's, mindere dekking) worden verzekeraars ook steeds
harder in hun uitkeringsbeleid bij concrete schades. Verzekeraars blijken
veelal schades op te knippen, zodat de deelschades onder het eigen risico
vallen, danwel ontstaan er langdurige arbitrages gepaard gaande met hoge
proceskosten.
Gevolgen van het zélf verzekeren.
Vanuit de gedachte dat de risico’s voor de gemeente beperkt moeten worden,
is via de motie de garantie gevraagd dat het project verzekerbaar is. Het
antwoord op deze vraag is nog steeds bevestigend. Daarmee zijn echter
– zoals nu bekend is – exorbitant hoge kosten gemoeid; kosten die moeten
worden afgewogen tegen de wens om de risico’s te beperken. Wij brengen nu
de gevolgen van het zélf verzekeren bij u in kaart opdat een zorgvuldige
afweging kan worden gemaakt. Om u inzicht te geven in de aard van de
risico’s en de financiële consequenties hebben we in de bijlage bij deze
voordracht gedetailleerd drie scenario’s uitgewerkt.
Bij elk scenario laten we de consequenties zien in het geval de gemeente
extern verzekert en zélf verzekert:
· scenario 1 is gebaseerd op de schadepraktijk van zes grote
collega-infrastructuur projecten in Nederland: Betuwelijn, HSL,
Beneluxlijn, Willemsspoortunnel, Westerscheldetunnel en Haagse Tramtunnel;
· scenario 2 is gelijk aan scenario 1, maar dan aangevuld met een zeer
grote calamiteit gebaseerd op de AON-studie Probable Maximum Loss Risk
Information Research (27 januari 2003);
· scenario 3 is een “langs de lijn”-scenario waarbij we de specifieke
risico’s van de Noord-Zuidlijn de revue laten passeren.
De drie scenario’s zijn een indicatie voor schaderisico’s en financiële
gevolgen voor de gemeente, zowel bij extern als zélf verzekeren. Het
samengevatte financiële beeld is als volgt:
Bedragen in miljoen euro |
Kosten voor de gemeente bij extern verzekeren |
Kosten voor de gemeente bij zélf verzekeren |
Scenario 1: statistisch op basis van zes grote collega-infrawerken |
46,0 | 16,8 |
Scenario 2: scenario 1 + één zeer grote calamiteit |
75,9 |
52,9 |
Scenario 3: specifieke risicos van de Noord-Zuidlijn
| 53,7 77,2 |
34,3 81,3 |
In de eerste twee scenario’s is de gemeente duidelijk beter af door zélf
te verzekeren. Als het werkelijke schadebeeld gunstiger zou uitpakken dan
scenario 1, wint het pleidooi voor zélf verzekeren nog meer aan kracht. Als
de werkelijkheid nóg pessimistischer zou worden dan scenario 2, hangt alles
af van de revisieclausule en de aanscherpende voorwaarden van de verzekeraars.
Ook in scenario 3 is de gemeente beter af door zélf te verzekeren, tenzij
alle schades in dit scenario zich in volle omvang zouden voordoen. De kosten
van extern verzekeren zijn dan nét iets lager dan de kosten van zélf
verzekeren. We merken hierbij op dat aan alle schadescenario’s – dus ook
scenario 3 – geen absolute zekerheid kan worden ontleend. Dat is nu eenmaal
inherent aan scenarioanalyses. Het doel van de scenario’s is niet meer en
niet minder dan een indruk te geven van aard van risico’s en mogelijke
financiële consequenties, zowel bij extern als zélf verzekeren.
Vanzelfsprekend zal de gemeente in het geval van zélf verzekeren
voorzieningen moeten treffen, onder meer voor:
I kosten voor eventuele deelverzekeringen door de aannemers af te sluiten
(met name werkgevers/-werknemersaansprakelijkheid);
II een gemeentelijke, maar onafhankelijke organisatie (aanvullende taak
Schadebureau Noord-Zuidlijn, dat niet valt onder de portefeuille
Noord-Zuidlijn, maar onder VGA c.q. de portefeuille Financiën), die
zich naar derden opstelt als verzekeraar namens de gemeente,
quasi-polisvoorwaarden vaststelt en bouw- en omgevingsschades beoordeelt
en afhandelt. Daarnaast is het denkbaar dat er extra kosten gemoeid zijn
met een zwaardere directievoering- en toezichtfunctie op de bouwplaats
(de gemeente heeft dan naast de opdrachtgevende rol, ook de
verzekeringsrol);
III schade-uitkeringen boven het eigen risico van de aannemers voorzover deze
schade niet bij derden valt te verhalen.
De Noord-Zuidlijn heeft in de begroting een budget voor verzekeren van
ongeveer 7 miljoen euro. Hiervan kunnen de kosten onder II en deels onder I,
alsmede kleine schades worden gedekt. Ten tijde van de behandeling van het
startbesluit op 9 oktober 2002 is er een aanvullende reservering gemaakt van
15 miljoen euro ten laste van het risicofonds Noord-Zuidlijn. Er is dus op
dit moment een dekking van 22 miljoen euro binnen het budget van de
Noord-Zuidlijn.
Wij zijn van mening dat als de kosten boven deze 22 miljoen euro zouden
uitstijgen, deze binnen het budget van de Noord-Zuidlijn moeten worden
gedekt. Voorzover de resultaten van de aanbesteding van de nog aan te
besteden delen meevallen, kunnen deze meevallers worden aangewend voor
uitstijgende verzekeringskosten.
Over daarboven te treffen dotaties aan het weerstandsvermogen wordt
besloten in het licht van de gefaseerde risico-ontwikkeling en/of het
feitelijk risicoverloop van de Noord-Zuidlijn. Dergelijke dotaties
worden prioritair behandeld bij rekeningresultaten c.q. voorjaarsnota’s.
Jaarlijks worden de ramingen/prognoses en de risico-ontwikkeling van de
Noord-Zuidlijn bijgesteld. Het uitgangspunt is dat de kosten zoveel
mogelijk binnen het budget van de Noord-Zuidlijn zullen worden gedekt.
Zoals te doen gebruikelijk, zal de begroting voor de Noord-Zuidlijn
(inclusief het risicofonds Noord-Zuidlijn) worden geactualiseerd. Indien
het de draagkracht van de begroting voor de Noord-Zuidlijn te boven gaat,
kan pas dan een beroep worden gedaan op het weerstandsvermogen van de
gemeente (na stand van nu, dus boven de 22 miljoen). Een eventuele dotatie
in relatie tot de Noord-Zuidlijn aan het weerstandsvermogen komt jaarlijks
bij de vaststelling van de jaarrekening aan de orde. Eventuele toekomstige
meevallers bij de Noord-Zuidlijn zullen ‘terugbetaald’ worden aan de
algemene middelen.
Momenteel is de lopende verzekering van het project verlengd tot 1 juni 2003.
In juni starten de grote werkzaamheden voor de diepe stations. De kosten van
tijdelijke verzekeringen bedroegen in de periode vanaf het startbesluit in
oktober 2002 tot heden ongeveer € 35.000.
Conclusie.
Een afweging van alle argumenten levert het volgende beeld op:
• de kosten van de externe verzekering in relatie tot de dekking zijn niet in
evenwicht;
• de kosten van de externe verzekering zijn disproportioneel;
• het risico is beheersbaar, mede gelet op de maatregelen die zijn en worden
genomen op het gebied van risicobeheersing.
Bij deze raadsvoordracht worden u de volgende stukken toegezonden:
• drie schadescenario’s;
• conform de motie over de verzekering hebben wij een second opinion
door de ABN AMRO Bank laten uitvoeren op de gehele verzekeringsmaterie
zoals die thans voorligt, dus over het extern en zélf verzekeren;
• de second opinion op de schadescenario’s door prof. E. Horvat.
Bij deze raadsvoordracht liggen de volgende stukken voor u ter inzage:
• het Final report North/South line Amsterdam subway system, AON Risk
Consultants, 27 januari 2003;
• het schadeonderzoek bij zes infrastructurele projecten – kabinet – bij de
raadsgriffier;
• artikelen uit de pers over de verzekeringen.
De Commissie voor Verkeer, Vervoer en Infrastructuur, Zeehaven en Luchthaven
en Informatie- en communicatietechnologie heeft deze voordracht op 16 april
2003 behandeld.
Bijlage, behorende bij de voordracht van Burgemeester en Wethouders van
17 april 2003, nr. 203; Uitwerking drie schadescenario’s.
Risicobeheersing.
Ten aanzien van de risicobeheersing zijn in het verleden talloze proeven
– met succes – gehouden. U bent daarvan uitgebreid op de hoogte gehouden.
Wij geven u hierbij nogmaals een kort overzicht van de maatregelen die zijn
genomen om het risico beheersbaar te houden.
De proeven die zijn gehouden, zijn in vergelijkbare omstandigheden als de
toekomstige voor de Noord-Zuidlijn gedaan. De proeven dienden om aan te
tonen dat de gehanteerde bouwmethode deugde en tegelijkertijd werd er
ervaring met die bouwmethode opgedaan. Om u een overzicht te geven, noemen
wij de staartspleetinjectieproef, de diepwandproef, de groutinjectie, de
palen proef, de grote buispalenproef, de compensation groutingtest, de
lining proef, de praktijk injectie proef en het proefpalenplan tweede
Heinenoordtunnel.
Behalve over zekerheid ten aanzien van de bouwmethode zijn ook in de
preventieve sfeer maatregelen getroffen. Alle panden aan de route van de
Noord-Zuidlijn zijn onderzocht op hun fundering, het zogenaamd
casco-funderingsonderzoek. Daar waar sprake was van een categorie-IV-fundering,
heeft funderingsherstel plaatsgevonden.
Alle panden langs de route zijn voorzien van meetapparatuur, waardoor elke
verandering aan een pand al in het prilste stadium wordt opgemerkt.
De Noord-Zuidlijn volgt het stratenpatroon en neemt de maximaal mogelijke
afstand tot de bebouwing. Door de twee enkelsporige baanvaktunnels ontstaat
er een betere beheersing aan het boorfront en is het risico voor
omgevingsbeďnvloeding meer gespreid. Daarnaast zorgt de diepteligging voor
een obstakelvrij traject.
Scenario 1. Statistisch op basis van zes grote collega-infrawerken.
In scenario 1 baseren we ons op de schadepraktijk van zes grote collega-
infrastructurele werken in Nederland: de Betuwelijn, de Hogesnelheidslijn,
de Beneluxlijn, de Willemsspoortunnel, de Westerscheldetunnel en de Haagse
Tramtunnel. Dit scenario is dus gebaseerd op recente schadestatistieken in
Nederland.
Hierbij hebben we gezocht naar een gemeenschappelijk schadebeeld en dat
vervolgens vertaald in een “matig pessimistisch” scenario, dat wil zeggen:
de aannamen voor het scenario voor de Noord-Zuidlijn zijn iets
pessimistischer dan het gemeenschappelijk beeld van de zes grote
collegaprojecten.
Schadebeeld scenario 1.
• 100 omgevingsschades á € 2500 = € 250.000. Alle onder het eigen risico
van de aannemer (volgens bestek art. 1:16 € 4500 per gebeurtenis):
• kosten voor gemeente: nihil (met uitzondering van het boortunnelcontract);
• gedekt door verzekeraars: nihil.
• 100 omgevingsschades á € 7500 = € 750.000. Hiervan is de helft (€ 375.000)
voor eigen risico aannemer; de andere helft is voor eigen risico Noord-Zuidlijn:
• kosten voor gemeente: € 375.000;
• gedekt door verzekeraars: nihil.
• Tien middelgrote bouwschades: tweemaal € 100.000; tweemaal € 200.000;
tweemaal € 300.000; tweemaal € 400.000 en tweemaal € 750.000.
Totaal 3,5 miljoen euro. Hiervan tweederde afgewezen door CAR-verzekeraars
(2,3 miljoen euro). Een derde wčl verzekerd: 1,2 miljoen euro, waarvan
eigen risico aannemer: drie keer gemiddeld eigen risico € 80.000
(bestek art 1:16). Eigen risico voor Noord-Zuidlijn: drie keer gemiddeld
€ 150.000 minus eigen risico aannemer € 80.000 = € 200.000. Restant (circa
€ 750.000) gedekt door CAR-verzekeraars:
• kosten voor gemeente: 2,5 miljoen euro;
• gedekt door verzekeraars: 0,75 miljoen euro.
• Eén grote schadeclaim van 8 miljoen euro, waarvan 4 miljoen euro bouwschade
(CAR-sectie I) en 4 miljoen euro omgevingsschade (CAR sectie II – in dit
geval net beneden grens excedent WA). Langdurige arbitrage. Verzekeraars
betalen uiteindelijk 50% uit (4 miljoen euro). Eigen risico aannemer:
€ 45.000 + € 11.000. Rest (ruim 3,9 miljoen euro) voor rekening van gemeente:
• kosten voor gemeente: 3,9 miljoen euro;
• gedekt door verzekeraars: 4 miljoen euro.
Financiële consequenties scenario 1.
Extern verzekeren.
| miljoen euro
|
Premie CAR | 25,5 |
Pre
mie Excedent sectie II | 2,6
|
Premie aansprakelijkheid werkgeversdeel |
5,0 |
Belasting 7% | 2,3
|
Up-front fees | 0,8 |
Risk-control
| 3,0 |
Eigen risicos en niet gedekte schades voor rekening gemeente |
6,8 |
| |
Totale kosten gemeente, exclusief PM-posten
| 46,0 |
| |
Totale uitkering door verzekeraars |
4,8 |
Zélf verzekeren.
| miljoen euro |
Premies |
- |
Kwaliteitsborging processen schadeafhandeling door gemeente zelf |
4,5 |
Up-front advieskosten: maximaal |
0,8 |
Schades boven eigen risicos aannemers volledig voor rekening van gemeente
| 11,5 |
| |
Totale kosten gemeente |
16,8 |
|
|
Totale uitkering door verzekeraars | -
|
Conclusies scenario 1.
• De kosten voor de gemeente van extern verzekeren zijn in
scenario 1 geschat op 46 miljoen euro. De verzekeraars betalen in
dit scenario 4,8 miljoen euro uit.
• De kosten bij zélf verzekeren zijn voor de gemeente 16,8
miljoen euro. De verzekeraars betalen niets uit (er is geen verzekering).
Scenario 2. Scenario 1 + één zeer grote calamiteit.
In scenario 2 gaan we uit van dezelfde schades als scenario 1, maar nemen
als extra schade een zeer grote calamiteit in 2004: het instorten van een
diepe bouwput conform beschreven “scenario 3 Deep Subterranean Stations”
in PML-studie AON 27 januari 2003 (blz. 51). Deze studie is door AON verricht
ten behoeve van verzekeraars en herverzekeraars om een indruk te krijgen
van de maximaal denkbare schade. Het gaat dus nadrukkelijk niet om
“te verwachten”schades.
• Schade CAR-sectie I: 18,3 miljoen euro.
Eigen risico aannemer: € 113.000; gemeente: € 250.000 – € 113.000 =
€ 137.000. In beginsel gedekt door verzekering: 18,3 miljoen euro –
€ 250.000 = 18 miljoen euro. Langdurige arbitrage. Verzekeraar keert
50% uit (9 miljoen euro); rest voor rekening gemeente (9,1 miljoen euro).
• Schade CAR sectie II: 18,1 miljoen euro.
Eigen risico aannemer: € 10.000; gemeente: € 50.000 – € 10.000 = € 40.000.
In beginsel gedekt door verzekering: maximum: 11,5 miljoen euro. Ook weer
langdurige arbitrage.
Verzekeraar keert 50% van totale schade minus eigen risico uit (9 miljoen
euro). Rest voor rekening gemeente (9 miljoen euro).
• Aanname: Schade-uitkering is hoger dan premie-ontvangst in periode
2003–2006: verzekeraars verhogen vanaf 2006 hun premie met 50%
(revisieclausule)
Financiële consequenties scenario 2.
Extern verzekeren.
|
miljoen euro |
Premie CAR |
25,5 |
Premie Excedent sectie II |
2,6 |
Premie aansprakelijkheid werkgeversdeel
| 5,0 |
Belasting 7%
| 2,3 |
Revisieclausule: extra premie en belasting vanaf 2006: +50% resterende periode
(2/3 van de looptijd) | Extra: 11,8
|
Up-front fees | 0,8 |
Risk-control
| 3,0 |
Eigen risico/niet gedekte schades voor rekening gemeente: 6,8 miljoen euro +
18,1 miljoen euro | 24,9 |
| |
Totale kosten gemeente exclusief PM-posten |
75,9 |
| |
Totale uitkering door verzekeraars 4,8 miljoen euro + 18 miljoen euro
| 22,8 |
Zélf verzekeren.
|
miljoen euro |
Premies |
- |
Kwaliteitsborging processen schadeafhandeling door gemeente zelf |
4,5 |
Up-front advieskosten: maximaal:
| 0,8 |
Schades boven eigen risicos aannemers volledig voor rekening van
gemeente: 11,5 miljoen euro + 36,1 miljoen euro |
47,6 |
Totale kosten gemeente |
52,9 |
| |
Totale uitkering door verzekeraars |
- |
Conclusies scenario 2.
• De kosten voor de gemeente van extern verzekeren zijn in
scenario 2 geschat op 75,9 miljoen euro. De verzekeraars betalen in
dit scenario 22,8 miljoen euro uit.
• De kosten bij zélf verzekeren zijn voor de gemeente 52,9 miljoen
euro. De verzekeraars betalen niets uit (er is geen verzekering).
Scenario 3. Specifieke risico’s van de Noord-Zuidijn.
Scenario 3 gaat uit van een inschatting van concrete schades die langs het
tracé van de Noord-Zuidlijn kunnen optreden. We gaan voorbij aan kleine
schadegevallen zoals omschreven in scenario 1 (eerste twee bullets: 200
kleine omgevingsschades).
De risico’s die gepaard gaan met de aanleg van de Noord-Zuidlijn, zijn niet
gedurende de gehele bouwperiode hetzelfde. Er zijn werkzaamheden die meer
risico’s met zich meebrengen en die slechts van beperkte duur zijn. Om de
risico’s gedurende de gehele bouwperiode te kunnen overzien, is het
noodzakelijk onderscheid te maken naar wat er op welk moment in uitvoering
is. Daarnaast is het van belang onderscheid te maken tussen schade aan het
bouwwerk en aan de omgeving. We lopen hierna het project van noord naar zuid
langs en schetsen een beeld van de risico’s, mogelijke schades en financiële
consequenties. Het beeld is pessimistisch, in die zin dat we voorbij gaan
aan het uitgebreide stelsel van getroffen maatregelen ter voorkoming en
beperking van schade.
Het project is in een aantal delen opgesplitst, te weten:
1. Amsterdam-Noord (stations Buikslotermeerplein, Van Hasseltweg,
baanvaktunnels);
2. de Kruising IJ (zinktunnel);
3. de Passage Stationseiland (Centraal Station);
4. de Binnenstad (Caissons Damrak, stations Rokin, Vijzelgracht en
Ceintuurbaan, geboorde tunnels);
5. Zuid (stations RAI en Zuid/WTC, baanvaktunnels).
Per onderdeel beschouwen we:
• korte karakterisering van de bouwwijze;
• bouwtechnische risico’s;
• omgevingsrisico’s;
• mogelijke schade;
• periode waarin de belangrijkste risico’s optreden.
1. Amsterdam-Noord.
Bouwwijze.
In Amsterdam-Noord wordt de Noord-Zuidlijn grotendeels op maaiveld
aangelegd. Pas ten zuiden van het station Van Hasseltweg gaat het tracé
ondergronds. Bovenkant spoor varieert in Noord van ongeveer NAP+ 4 meter
(station Buikslotermeerplein) tot NAP – 8 meter (Sixhaven).
Bouwtechnische risico’s.
De toegepaste bouwtechnieken zijn niet bijzonder en zijn vergelijkbaar met
de aanleg van de Ringlijn, voorzover het om het bovengrondse gedeelte gaat.
De bouwputten voor het ondergrondse gedeelte zijn niet dieper dan
(parkeer)kelders onder gebouwen die in de afgelopen jaren in Amsterdam
zijn gebouwd. Met betrekking tot het bouwdok voor de zinkelementen in de
Sixhaven wijzen de ervaringen met de aanleg van de Zeeburgertunnel uit dat
er een risico bestaat ten aanzien van de waterdichtheid van de (onderwater)-
betonvloer.
Omgevingsrisico’s.
Bij het verleggen van de Nieuwe Leeuwarderweg en de daarbij gehanteerde
faseringen is het mogelijk dat de bereikbaarheid van de Binnenstad vanuit
Amsterdam-Noord wordt beperkt. Aan het sluiscomplex Willem I zou schade
kunnen ontstaan en tenslotte zou er schade kunnen ontstaan aan de
IJtunneltoerit en de brug bij het Kraaienplein; beide zijn objecten waar
de Noord-Zuidlijn op korte afstand passeert.
Mogelijke schade.
Bouw: 0 – 1 miljoen euro.
Omgeving: 1 – 3 miljoen euro.
De bouwperiode in Amsterdam-Noord is vanaf medio 2004 tot en met medio 2009.
2. Kruising IJ.
Bouwwijze.
De kruising met het IJ wordt uitgevoerd door middel van een zinktunnel.
De betonnen zinkelementen worden in het bouwdok ter plaatse van de Sixhaven
gebouwd en in een gebaggerde zinksleuf afgezonken.
Bouwtechnische risico’s.
De techniek van het afzinken van tunnels is vele malen in Amsterdam
toegepast. De meest recente toepassing is de Piet Heintunnel. Belangrijkste
risico’s zijn het foutief afzinken; het element ligt niet op de juiste plaats;
problemen met de sluitvoeg. Punt van aandacht is het risico van zettingen van
het zuidelijke element waarbij een grondverbetering wordt uitgevoerd.
Omgevingsrisico’s.
Het scheepvaartverkeer op het IJ. Door een foutief verlopende afzinkoperatie
bestaat de kans dat het scheepvaartverkeer wordt gestremd.
Mogelijke schade.
Bouw: 2 – 3 miljoen euro.
Omgeving: P.M.
De periode van afzinken is gepland in 2008.
3. Passage Stationseiland (Centraal Station Amsterdam).
Bouwwijze.
De passage van het Stationseiland is het meest complexe deel van de
Noord-Zuidlijn. De bovenkant van het spoor ligt op NAP–15,2 meter. Globaal
zijn vier deelgebieden te onderscheiden:
1. de De Ruijterkade,
2. de NS-sporen,
3. het stationsgebouw en
4. het voorplein.
In de gebieden 2 en 3 is gekozen voor de techniek van het afzinken van
tunnelelementen. Zowel onder het stationsgebouw als ook onder de sporen
wordt daartoe een zinksleuf gemaakt. Onder de sporen ter plaatse van het
stationsgebouw is sprake van een overkluisde zinksleuf.
Bouwtechnische risico’s.
Het aanpassen van een bestaande constructie, de middentunnel onder het
Centraal Station en het toepassen van deels nieuwe bouwtechnieken maken dat
dit gedeelte van het project een hoger risicoprofiel heeft dan de eerder
beschreven delen. Bij het maken van de zinksleuf onder de sporen en het
stationsgebouw kan schade ontstaan aan zowel de sporen alsook aan het
stationsgebouw.
Omgevingsrisico’s.
Gevoelige onderdelen zijn het stationsgebouw (monument) en verstoring van
de NS-exploitatie en het openbaar vervoer op het voorplein.
Mogelijke schade.
Bouw: 10 – 20 miljoen euro.
Omgeving: 5 – 10 miljoen euro (stationsgebouw; exclusief exploitatieclaims
NS en GVB).
De periode van het maken van de zinksleuf loopt van 2003 tot 2007, inclusief
het afzinken.
4. Binnenstad.
Bouwwijze.
In de binnenstad worden diverse bouwtechnieken ingezet. De bovenkant van
het spoor varieert van NAP–15 meter tot NAP–32 meter. Aansluitend op de
verdeelhal onder het voorplein worden in het Open Havenfront drie
pneumatische caissons gebouwd die de overgang vormen tussen het station
en de geboorde baanvaktunnels. Het meest zuidelijke caisson vormt de
startschacht voor de tunnelboormachine. Vanuit de startschacht vertrekken
twee tunnelboormachines die de baanvaktunnels tot aan het Scheldeplein
zullen boren. In dat tracégedeelte worden drie diepe stations aangelegd.
Deze stations worden vanaf maaiveld door middel van wanden/dakmethode gebouwd.
De wanden van deze diepe stations worden met behulp van diepwandtechniek
gemaakt. Bij twee van de drie stations wordt bij de ontgraving van het
diepste gedeelte rekening gehouden met het toepassen van verhoogde luchtdruk
ter waarborging van het verticaal evenwicht binnen de bouwkuip (opbarsten).
Om de stijfheid van de bouwput te vergroten en daardoor zettingen in de
omgeving te minimaliseren, wordt op relatief grote diepte een groutstempel
tussen de diepwanden gemaakt.
Bouwtechnische risico’s.
De techniek van pneumatische caissons is eerder toegepast. Delen van de
Oostlijn zijn met deze techniek gebouwd. Het grootste risico bij deze techniek
is het ongecontroleerd verlies van luchtdruk tijdens het afzinken. Foutieve
plaatsing en persoonlijke ongelukken in de drukkamer kunnen hiervan het gevolg
zijn. De bouwtechniek van het boren is nog niet eerder in Amsterdam ingezet.
De risico’s die met het boren samenhangen, zijn samen te vatten in twee groepen,
te weten:
1° verlies van beheersing van het boorproces met als gevolg grotere zettingen
dan waarop is geanticipeerd, dan wel
2° vast komen zitten van de tunnelboormachine. Bij de bouw van de stations is
de fase waarin de diepwanden gegraven worden en de bouwput ontgraven en
gestempeld wordt, de periode dat de risico’s het grootst zijn.
Omgevingsrisico’s.
Het gaat hier om niet-catastrofale schades zowel met betrekking tot het
bouwwerk als tot de omgeving. De historische binnenstad is de meest kwetsbare
omgeving van het project. Indien het boorproces niet beheerst verloopt, zal
schade aan panden kunnen ontstaan. De aard en omvang is sterk afhankelijk
van de locatie waar dit gebeurt. Scheurvorming in gevels zal kunnen optreden,
maar verlies van standzekerheid wordt erg onwaarschijnlijk geacht. Bij de
bouw van de stations zal bij het graven een diepwandpaneel instabiel kunnen
worden. Indien dat gebeurt bij een paneel waarbij sprake is van de minimale
afstand tot de belending (3 meter), is het mogelijk dat het pand verlies aan
standzekerheid vertoont. Dat kan in het ergste geval leiden tot sloop van
het pand. Tijdens het ontgraven van de diepe bouwputten kunnen de optredende
vervormingen groter zijn dan verwacht. Scheurvorming bij belendende panden
is dan denkbaar, maar verlies aan standzekerheid wordt onwaarschijnlijk geacht.
Mogelijke schade.
Bouw: 5 – 25 miljoen euro.
Omgeving: 5 – 10 miljoen euro (schade aan gebouwen; exclusief claims
winkels/bedrijven in het kader van exploitatie).
De periode van het boren loopt van eind 2005 tot en met 2006. De bouwputten
voor de diepe stations starten medio 2003 en zijn medio 2006 gereed.
5. Zuid.
Bouwwijze.
Dit gedeelte van het project loopt vanaf het Scheldeplein tot en met het
station Zuid/WTC. In dit deel ligt bovenkant van het spoor tussen NAP–14
meter (eindschacht) en NAP+ 6,4 meter (station Zuid/WTC).
De baanvakken worden, inclusief de eindschacht, evenals het station RAI
in een traditionele open bouwput gebouwd.
Bouwtechnische risico’s.
Alhoewel de aanlegdiepte, zeker wat betreft de eindschacht en het aanpalende
baanvakdeel, naar Amsterdamse maatstaven groot is, is het technisch
risicoprofiel niet bijzonder en vergelijkbaar met het tracé in
Amsterdam-Noord.
Omgevingsrisico’s.
Het omgevingsrisico beperkt zich voornamelijk tot verstoring van de
bedrijfsvoering van het RAI-complex.
Mogelijke schade.
Bouw: – 1 miljoen euro.
Omgeving: 1 – 3 miljoen euro (exclusief claims RAI).
De bouwperiode in Zuid is vanaf medio 2005 tot en met medio 2009.
Schadebeeld scenario 3.
We nemen aan dat na arbitrages steeds 50% van de schade uiteindelijk wordt
gedekt door de verzekeraars, met dien verstande dat de limiet
aansprakelijkheid CAR sectie II (5 miljoen euro per gebeurtenis) samen met
de Excedent sectie II (6,5 miljoen euro per gebeurtenis, dus samen maximaal
11,5 miljoen euro per gebeurtenis; plafond Excedent sectie II 13 miljoen
euro voor de gehele projectduur) niet wordt overschreden.
Verder nemen we aan dat de verzekeraars geen gebruik maken van de
revisieclausule en hun premies dus niet gaandeweg verhogen dan wel de
(dekkings)voorwaarden verscherpen.
Het schadebeeld is dan als volgt:
miljoen euro |
Bouw |
Omgeving *) |
Uitkering verzekeraars |
Schade voor rekening gemeente |
Amsterdam-Noord |
0 1 |
1 3 | 0,5 2
| 0,5 2 |
IJ |
2 3 |
- |
1 1,5 | 1 1,5
|
Centraal Station | 10 20
| 5 10 |
7,5 15 |
7,5 15 |
Binnenstad |
5 25 |
5 10 | 5 17,5
| 5 17,5 |
Zuid |
0 1 |
1 3 |
0,5 2 | 0,5 2
|
Totaal
| 17 50 |
12 26 |
14,5 38 |
14,5 38 |
*) Inschattingen van claims van derden in relatie tot exploitatie en
bedrijfsvoering zijn niet bekend.
Overigens zijn dergelijke schades, voorzover ze niet direct te relateren
zijn aan materiële schades, niet verzekerd.
Financiële consequenties scenario 3.
Extern verzekeren.
| miljoen euro
|
Premie CAR | 25,5 |
Premie Excedent sectie II | 2,6
|
Premie aansprakelijkheid werkgeversdeel |
5,0 |
Belasting 7% | 2,3
|
Up-front fees | 0,8 |
Riskcontrol
| 3,0 |
Eigen risico/niet gedekte schades voor rekening gemeente:
| 14,5 38 |
| |
Totale kosten gemeente, exclusief enkele PM-posten |
53,7 77,2 |
| |
Totale uitkering door verzekeraars
| 14,5 38,0 |
Zélf verzekeren.
|
miljoen euro |
Premies |
- |
Kwaliteitsborging processen schadeafhandeling door gemeente zelf |
4,5 |
Up-front advieskosten: maximaal:
| 0,8 |
Schades boven eigen risicos aannemers volledig voor rekening van gemeente
| 29 76 |
Totale kosten gemeente |
34,3 81,3 |
|
|
Totale uitkering door verzekeraars |
- |
Conclusie scenario 3.
• De kosten voor de gemeente van extern verzekeren zijn in
scenario 3 geschat op 53,7 77,2 miljoen euro. De verzekeraars
betalen in dit scenario 14,5 38 miljoen euro uit.
• De kosten bij zélf verzekeren zijn voor de gemeente 34,3
81,3 miljoen euro. De verzekeraars betalen niets uit (er is geen
verzekering).
Verschenen 8 mei 2003.
Bijlage A, behorende bij raadsvoordracht nr. 205.
BIJLAGE
Document Second Opinion Raadsvoordracht Verzekeringen NZL.
A. Algemene opinie over de verzekeringsmarkt.
A.1. Algemeen.
Ook onze visie over de algemene verzekeringsmarkt zal niet afwijken van wat men
in algemene zin daarover kan vermelden. Een zogenaamde
buyers-market is omgeslagen in een sellers-market en
dat in een zeer rap tempo.
Tot het jaar 2000 was de situatie in de verzekeringsmarkt niet anders dan in de
andere bedrijfstakken: volume vergaren en cash-flow management etc was het
credo. Dit betekende een markt met veel aanbieders van capaciteit, een laag
premieniveau en ruime verzekerings-voorwaarden en mogelijkheden. Hoewel de
resultaten in technische zin niet positief waren, werd dit ruimschoots
gecompenseerd door goede opbrengsten uit beleggingen.
Hieraan kwam abrupt een einde toen de koersen gingen dalen en, misschien niet
onbelangrijk, er kwamen bestuurders aan het bewind die gingen voor het
technisch resultaat. Het verlies aan belegd vermogen van verzekeraars heeft
geresulteerd in een verslechterde positie op de geldmarkt, omdat de verhouding
tot de (uitstaande) verplichtingen verminderde (solvabiliteit). Dit had en
heeft als resultaat een beperking van de aangeboden capaciteit en
acceptatie-limieten voor benoemde risicos en ook stringentere
acceptatie-richtlijnen bij verzekerings-maatschappijen. Een verhoging van het
premieniveau kon ook niet uitblijven om snel weer meer geld in kas te hebben om
aan uitstaande betalingsverplichtingen te kunnen voldoen.
Dit alles werd mede ingegeven door de herverzekeringsmaatschappijen. Wereldwijd
zijn er een aantal grote dominante spelers, waar veel verzekeraars afhankelijk
van zijn voor het afdekken van hun catastrofe-risicos. Deze spelers
hebben de afgelopen jaren grote verliezen geleden en hebben hun beleid
drastisch moeten wijzigen, en stonden aan de basis van de grote omslag in
verzekeringsland. Het drama op 11 september 2001 was in dat opzicht dan ook
niet de grote boosdoener, maar wel één die het veranderende
beleid verdedigbaar en acceptabel maakte voor het grote publiek.
Omdat herverzekeringscontracten gebruikelijk op 31 december verlengd worden,
was er een minimale kans dat een positief verzekeringsjaar 2002 voor het
volgende jaar met betere condities begonnen kon worden. Echter ook in 2002
waren de resultaten niet positief getuige de berichten van de Münchener
Rück en Swiss Re van de afgelopen maand.
Een verdere verstarring trad in en deelnemen aan zogenaamde risicovolle
projecten wordt met veel zekerheden omgeven. Dit gegeven trekt een zware wissel
op het Project NZL, zoals inmiddels wordt ervaren.
A.2. Nederlandse verzekeringsmarkt Project NZL.
Bezien we meer specifiek de Nederlandse constructiemarkt dan constateren we dat
deze thans voor een groot deel beheerst wordt door buitenlandse verzekeraars
met lange aanwezigheid en vestigingen in Nederland. Van huis uit traditioneel
met veel achterban bij hun moeder-maatschappij. Met grote support van hun
herverzekeraars. Deze verbondenheid heeft als resultaat dat onafhankelijk van
elkaar optreden voor zeer grote en risico-technische zaken bijna onmogelijk is
geworden.
Een gegeven daarbij is nog dat de in Nederland gebezigde
verzekeringsvoorwaarden op het gebied van bouwwerken altijd vergaand zijn
geweest in de ogen van herverzekeraars. Het medeverzekeren van eigen gebrek
vertonende onderdelen, schaden door foutieve ontwerpen en vergaande
onderhoudstermijn-dekkingen waren mogelijk in een door Makelaars gedomineerde
markt.
Mede hierdoor zijn de (schade)ervaringen met grotere bouwprojecten en
tunnelprojecten in het buitenland niet goed vergelijkbaar. Zeker ook als in
ogenschouw genomen wordt dat in ons land voorzienbaarheid zeer eng
wordt uitgelegd (uitgesloten zijn schaden waarvan bij het afsluiten van de
verzekering vast staat dat deze zullen ontstaan), in tegenstelling tot de in
ons omringende landen, waarbij van een ruimer begrip wordt uitgegaan en
afhouden van claims op dit terrein eenvoudiger zijn.
Specifiek voor de bouwverzekeringssector daarbij is wellicht dat de aanbieders
zich zeer terughoudend opstellen indien zij geen vergaande toezicht en
begeleiding hebben bij deelname aan projecten in de vorm van Risk
Control.
Dit geldt voor zowel de Constructie- alsook de Aansprakelijkheidsverzekeraars.
Veelal in één huis en vanwege de transparantie in de markt zeer
goed bekend bij een ieder die betrokken kan worden bij het project.
Gesteld zou kunnen worden dat dit mede de oorzaak is van de starre houding van
de aansprakelijkheidsverzekeraars in de huidige markt.
A.3. Consequenties voor het Project NZL.
De inschattingen van alle bij de start van het project betrokken
assurantiespecialisten zijn inmiddels volledig herzien. De nieuwe markt met
andere meer dominante risicodragers, die zich meer en meer richten op
financials is een lastige.
De polisvoorwaarden en premiestelling (met de mogelijkheid voor verzekeraars
dit tussentijds aan te passen) die thans voorliggen en opgedrongen worden, zijn
marktconform voor projecten als deze en dat is veelzeggend. Er zijn geen
uitwijkmogelijkheden meer in deze transparante markt. De capaciteit is beperkt,
ook al omdat de Münchener Rück geen mogelijkheden ziet in dit
project deel te nemen.
Het elders ter verzekering aanbieden van dit project, in welke vorm dan ook zal
naar mijn mening geen uitkomst bieden. Het project is te bekend en is en wordt
als zeer lastig gezien.
Wellicht dat aannemers(combinaties) nog kansen zien hun risico onder de door
hen gesloten omzetpolissen te declareren en gebruik te maken van bestaande
regelingen in deze polissen. De meer specifieke werken zijn daarin veelal
uitgesloten, zoals bijvoorbeeld het boren van tunnels, transport en afzinken
van caissons en werken ondergronds.
B. Toets op de calculatie van verzekeringskosten en de drie door het
Projectbureau NZL uitgewerkte schadescenarios.
B.1. Algemeen.
In onze verzekeringswereld zijn er genoeg voorbeelden van schaden die niet
hadden kunnen gebeuren volgens veel opdrachtgevers en aannemers. Door de jaren
heen mogen ervaren dat de grootste schaden altijd onvoorzien waren. De vraag is
natuurlijk waarom werden deze niet voorzien of misschien beter gezegd waarom
werd niet met de mogelijkheid rekening gehouden dat alles fout kon gaan.
Onze stelling is: er wordt onvoldoende rekening gehouden met de factor mens en
het is lastig voor te stellen dat meerdere schadeveroorzakende elementen zich
bij één evenement voordoen. Toevalligheden en menselijk handelen
en falen die verantwoordelijk zijn voor rampen zijn schijnbaar niet vooraf voor
te stellen.
Natuurlijk, op basis van gezond denken, berekeningen en volumes, kunnen
scenarios opgesteld worden. Meer zekerheid kunnen deze bieden bij de
geaccepteerde meer wetenschappelijke kansberekeningen, maar volledige zekerheid
bieden deze niet.
B.2. Toetsing Projectbureau NZL-scenarios.
Na doorlezing van de drie scenarios bekruipt ons hetzelfde gevoel: wat
wordt er vergeten.
Meer concreet willen wij de navolgende opmerkingen plaatsen:
·
verzekeraars en bouwende partijen zijn niet betrokken geweest bij het
verzamelen van informatie voor het opstellen van de scenarios
·
met name ondergrondse factoren zijn niet altijd zo transparant als
we willen doen geloven
·
de aangehouden parameters zijn arbitrair en houden geen rekening met de factor
mens
·
hoeveel ervaring is er met (2 tubes running in parallel) geboorde tunnels in
metropolen met een zelfde grondsamenstelling als in Amsterdam?
·
een PML-berekening door Aon van een brandschade vlak voor oplevering van het
project zou niet misstaan als scenario
·
alle scenarios kunnen zich gedurende de looptijd van het project voordoen
Een meer onderbouwde wetenschappelijk totaal-scenario kan een
verbeterd inzicht geven in de verwachtingen van schadekansen en zorgdragen voor
een weloverwogen keuze de geschetste risicos voor eigen rekening te
nemen.
B.3. Toetsing Kosten-scenarios
In alle scenarios worden de kosten van verzekeringen correct weergegeven,
naar de huidige bekende informatie.
Met betrekking tot de geraamde kosten van eigen risicos en te dragen
eigen schaden zijn de aannames naar onze mening arbitrair. Aantallen, volumes
en percentages zijn geen vaste eenheden en zeker niet wetenschappelijk te
benoemen naar onze mening. Ook de vergelijking met ander collega-infraprojecten
is een gevaarlijke. Hoeveel kleinere projecten hebben al niet zorggedragen
voor major- claims! ( kademuren, parkeergarages, metrotunnel
Rotterdam en tunnel Heinenoord ). Vooraf uitgaan van arbitrages en daaraan
percentages verbinden is een lastige.
C. Visie op te benoemen items bij eigen risicodragerschap.
Indien besloten wordt als eigen risicodrager op te treden dan is het van belang
vast te stellen in welke positie de bij de bouw betrokken partijen dan komen
te staan en met name de positie van het Projectbureau NZL.
Naar onze mening dienen de navolgende onderdelen te worden benoemd:
1.
welke verplichtingen zijn de bij de bouw betrokken partijen met elkaar
overeengekomen, met name op het gebied van risicoverdeling en
aansprakelijkheden
2.
op welke wijze handelen de bij de bouw betrokken partijen de evenementen af die
onstaan tijdens de bouw Ad.1.
In de besteksparagraaf is vastgelegd dat de opdrachtgever voor verzekering zal
zorgdragen. Verzekerde risicos en rubrieken zijn daarbij vastgelegd,
alsook de eigen risicos.
Contractspartijen hebben rekening gehouden met dit gegeven en hun prijs daarop
afgestemd. Indien daar nu wijzigingen in komen dan zal de prijs wijzigen. De
mogelijkheid dat contractspartijen de verbintenis willen openbreken is ook
aanwezig. Voor zover het risicos betreft die de opdrachtgever zelf draagt
kan uiteraard vrijelijk worden beslist.
Naast het rekenen van een andere (risico)prijs in de bouwsom door
contractspartijen kunnen deze natuurlijk ook zelf de verzekeringsdekking
inkopen en de nota in rekening brengen bij de opdrachtgever. Deze som der
prijzen zal niet lager zijn dan de huidige totaalprijs te betalen door de
opdrachtgever. Immers prijsdruk is dan in het geheel niet meer aanwezig bij de
contractspartijen en niet uit te sluiten is dat verzekeraars daar dan ook weer
gebruik van zullen maken.
Voor claims van derden gelden dezelfde argumentaties als het gaat om
risicoverdeling tussen contractspartijen en het verrekenen van de
(risico)prijs.. Ad.2.
Indien de opdrachtgever zelf het risico gaat dragen dan zal de contractspartij
of een derdepartij zijn claim bij de opdrachtgever neerleggen. In die situatie
zal de opdrachtgever de plaats innemen van de risicodrager!
Daarbij zal hij de claim moeten (laten) vaststellen, de feiten moeten
beoordelen en uiteindelijk de claim moeten waarderen en uitbetalen..
De volgende onderwerpen moeten dan vooraf vastgelegd worden:
· op basis van welke dekking worden schaden afgewikkeld
Het meest logische is de huidige verzekeringsvoorstellen over te nemen. Dan
wordt er gewerkt door partijen met de naar huidige maatstaven te behalen
verzekeringsdekkingen voor het project.
·
door wie worden de claims in behandeling genomen
De meest voor de hand liggende oplossing is hierbij het Schadebureau. Zij
hebben een quasi onafhankelijke status en kunnen dienst doen als eerste
aanspreekpunt. Uiteraard dient te worden zorggedragen voor voldoende know-how
op schaderegelingsgebied binnen dit bureau.
·
door wie wordt de claim vastgesteld
In de verzekerde situatie wordt de schade vastgesteld door een
onafhankelijk optredend expertisebureau. Benoeming en betaling door
verzekeraars. Deze zelfde lijn kan gevolgd worden door het Schadebureau.
·
de vastgestelde claims dienen beoordeelt te worden op polisdekking
Een objectieve onafhankelijke status en een geaccepteerde know-how is hierbij
een voorwaarde. Meer nog dan in een verzekerde situatie, immers men
is risicodrager en betrokken partij tegelijk.
·
waar worden dispuuts over de dekking en uitkering belegd
Als risicodrager en als betrokken partij is het noodzakelijk dat men rekening
houdt met het gegeven dat niet altijd overeenstemming bereikt wordt over de
schadeafwikkeling. Vooraf duidelijk vastleggen hoe in die situaties te handelen
is een must. Arbitrage naast de gerechtelijke gang? Of het instellen van een
eigen onafhankelijk bureau met wijze mannen, met volmacht.
· en uiteindelijk: wie betaalt en uit welke voorziening
De risicodrager zal uiteindelijk aan zijn betalingsverplichtingen moeten
voldoen bij polisdekking etc. Het aanwezig zijn van, dan wel de mogelijkheid te
hebben deze middelen in te zetten verdient de aandacht. Hoeveel geld is er
beschikbaar en waar worden voorzieningen getroffen? Welke mogelijkheden biedt
de regelgeving van de Rijksoverheid etc? En hoe verder te gaan bij een
eventuele uitputting van deze voorziening? Welke maatregelen worden hiervoor
getroffen?
Conclusie is dat de wijzigingen in contracten en de organisatorische aspecten
hun effect hebben op de (financiële) positie van het Projectbureau en niet
te onderschatten zijn. > Hoogeveen, 14 april 2003.
Corporate Clients Rotterdam
Rotterdam
Coolsingel 119
Correspondentieadres Postbus 949 3000 DD Rotterdam
Telefoon (010) 402 49 11 Telefax
Bijlage B, behorende bij raadsvoordracht nr. 205.
Gemeente Amsterdam P/a Directeur Gemeentelijke Dienst Verzekeringszaken
Postbus 58032
1040 HA Amsterdam
| |
|
Risk and Insurance Management Rotterdam |
| |
Betreft:
Second Opinion Raadsvoordracht Verzekeringen NZL.
In de eerste plaats willen wij u danken voor de opdracht voor een Second
Opinion met betrekking tot de Raadsvoordracht Verzekeringen NZL.
Opdracht
Inhoudelijk is de opdracht door u preciezer geformuleerd als volgt:
· Algemene opinie over de verzekeringsmarkt ·
Toets op de calculatie verzekeringskosten en de drie door u uitgewerkte
schadescenarios ·
Visie op de belangrijkste zaken in geval besloten wordt eigen risicodrager te
worden voor dit project
Voor de goede orde melden wij hier dat uw verzoek alsmede ons oordeel
betrekking hebben op het document Raadsvoordracht Verzekeringen NZL. Daarbij
hebben wij gebruik gemaakt van de door u aan ons geleverde documentatie en
reeds in ons bezit zijnde documentatie en mondeling verstrekte informatie bij
het verstrekken van de eerder aan u gegeven Second Opinion in december 2002.
Betrokkenheid ABN AMRO bij Noord-Zuidlijn
Wellicht ten overvloede willen wij u mededelen dat volgens onze huidige
informatie en kennis de ABN AMRO niet op enigerlei wijze betrokken is dan wel
belangen heeft bij het project.
Onderzoek en samenvatting van bevindingen
Ons oordeel over de door u gevraagde items kunnen worden samengevat als volgt:
·
De verzekeringsmarkt is omgeslagen van een buyers markt in een
sellers markt en dat in een zeer rap tempo. De slechte resultaten
over het jaar 2002 dragen zorg voor een verdergaande verstarring in de
opstelling van risicodragers in het jaar 2003.
·
Het Project NZL wordt in verzekeringskringen gezien als een hoog schadegevoelig
project , waarbij technische uitvoerbaarheid, bodemgesteldheid en de politieke
omgeving belangrijke items zijn.
·
De PML-berekeningen dienen verder bewerkt te worden in een meer
wetenschappelijke omgeving met kansberekeningsmodules om een goede bijdrage te
kunnen leveren bij het opmaken van kostenscenarios.
·
De factor (falende) mens is een niet te onderschatten item in
catastrofe-berekeningen en het uitruilen van risicos is de laatste stap
in het proces van risico-management.
·
Het onder druk van aannemers moeten openbreken van de afgesloten contracten
(omdat niet voldaan wordt aan besteksparagraaf verzekeringen) brengt
financiële risicos met zich mee, die verdergaand kunnen zijn dan het
thans ter discussie staande volume aan premie en kosten.
·
Aan het eigen risicodragerschap zijn naast organisatorische ook financiële
voorwaarden verbonden.
Deze conclusies zijn een samenvatting van de bevindingen en aanbevelingen die u
in de meegezonden rapportage aantreft.
Ons oordeel is tot stand gekomen op grond van onze kennis en studie van de
huidige verzekeringsmarkt en de ontvangen informatie. Informatie buiten de
aangegeven bronnen is ons niet bekend en hebben wij derhalve niet
meegenomen in onze oordeelsvorming.
Nieuwe en/of aanvullende informatie kan dit rapport en ons oordeel veranderen.
Bij veranderende omstandigheden of informatie kunnen onze standpunten verwoord
in onze conclusie niet per definitie van toepassing zijn.
Wij gaan ervan uit dat dit rapport aan uw vragen tegemoet komt, uiteraard zijn
wij ten alle tijden bereid u uitleg te geven over onze conclusies.
Met vriendelijke groet,
Jan Stoppels
Bijlage:
Document Second Opinion Raadsvoordracht Verzekeringen NZL.
(in .pdf, opent in nieuw venster)
Referentie | Datum | Volgblad |
J. Stoppels
| 09-12-2002 |
|
|