|
Gemeenteblad
| afd. 1
nr. 50 |
| |
|
|
Beantwoording schriftelijke vragen van de raadsleden de heren Reuten en Olij
inzake het verschijnen van het eindrapport van de parlementaire
enquêtecommissie bouwfraude, getiteld: De bouw uit de schaduw.
|
Amsterdam, 21 januari 2003. |
Aan de Gemeenteraad
De raadsleden drs. M.J.A. Reuten en B.C.J. Olij hebben op 17 december 2002, op
grond van art. 18 van het Reglement van Orde voor de Gemeenteraad, de volgende
schriftelijke vragen tot het College van Burgemeester en Wethouders gericht:
1.
Heeft het College van Burgemeester en Wethouders kennisgenomen van het
eindrapport van de parlementaire enquêtecommissie bouwfraude, getiteld:
De bouw uit de schaduw, en van alle conclusies met betrekking tot de
aanbesteding van het Noord-Zuidlijn metrostation Vijzelgracht?
2.
Deelt het College van Burgemeester en Wethouders de opvatting van wethouder
Dales dat de stelling-name van de enquêtecommissie ten aanzien van de
Noord-Zuidlijn kolderiek is?
3.
Zo nee, welke oordeel heeft de rest van het College van Burgemeester en
Wethouders dan over de conclusies van de commissie?
4.
Heeft het College van Burgemeester en Wethouders kennisgenomen van het
voornemen van onder meer de gemeente Arnhem en het Waterschap Groot Salland te
onderzoeken of er mogelijkheden zijn geld terug te vorderen van bouwbedrijven?
5.
Overweegt het College van Burgemeester en Wethouders ook om zo snel mogelijk
stappen te onder-nemen richting bouwbedrijven waarvan uit de bouwenquête
en uit de Bos-boekhouding is gebleken dat zij de gemeente Amsterdam
meer in rekening hebben gebracht dat geoorloofd was?
6.
Is het College van Burgemeester en Wethouders van mening dat niet moet worden
gewacht op een eventuele actie door de officier van Justitie, maar dat door de
gemeente zelf op basis van de beschikbare civiele juridische mogelijkheden
actie moet worden ondernomen tegen daarvoor in aanmerking komende
bouwbedrijven?
7.
Realiseert het College van Burgemeester en Wethouders zich dat voor civiele
procedures haast geboden is in verband met dreigende verjaringstermijnen?
8.
Is het College van Burgemeester en Wethouders bereid, de Gemeenteraad zo
spoedig mogelijk te informeren over de na het verschijnen van het rapport,
getiteld: De bouw uit de schaduw, reeds ondernomen stappen, eventueel gestarte
procedures waaronder mogelijk procedures ingevolge de Wet openbaarheid
van bestuur om de 'Bos-boekhouding' openbaar te krijgen en de verdere
acties die zullen worden ingezet naar aanleiding van de conclusies van de
enquêtecommissie met betrekking tot Amsterdam?
Ter beantwoording van deze vragen wordt het volgende medegedeeld.
1.
Ja.
2 en 3. Wethouder Dales nam het woord kolderiek in de mond in een reactie op
de stellingname van de parlementaire enquêtecommissie (PEC) met
betrekking tot de Noord-Zuidlijn. De PEC komt namelijk tot de conclusie dat
vanwege het ontbreken van marktkennis er aanvankelijk geen sprake was van een
goede raming van de opdrachtgever. De raming moest herhaaldelijk en
substantieel worden aangepast om onjuiste berekeningen te corrigeren. De PEC is
van oordeel dat een goede raming van de opdrachtgever vereist is om in een
prijsoverleg met de aannemer houvast te hebben.
Het College van Burgemeester en Wethouders deelt de stellingname van de PEC op
dit punt niet. Er zijn tijdens de verschillende aanbestedingsprocedures
verscheidene onafhankelijke organisaties en overheids-instellingen betrokken
geweest bij de ontwikkeling van de prijsvorming van de aanbieder. Zelden heeft
een zo zorgvuldige ontwikkeling wat betreft prijsvorming plaatsgehad waarbij
tegelijkertijd externe factoren verander-den. Te denken valt aan het
tijdsbestek, verandering van de aanbestedingsprocedure, de omvang van de
aanbesteding (volledig project tot deelaanbestedingen), een veranderende markt
en de verschillende segmenten daarin.
De PEC vindt dat Amsterdam de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) te laat
onregelmatigheden heeft gemeld. Het College is van mening dat daar een
zorgvuldige bestuurlijke afweging aan vooraf is gegaan. Deze bestond onder meer
uit de afweging, of de melding van de onregelmatigheid bij de NMa een mogelijk
verstorende invloed zou hebben op de realisatie van de aanbesteding. Eventuele
juridische consequenties, maar vooral de magere bewijslast speelde daarbij ook
een rol. Zodra het College daartoe aanleiding had, is besloten de NMa te
informeren.
Voor het overige is het College van mening dat de PEC een degelijk onderzoek
heeft verricht waarbij vele aspecten binnen de bouwnijverheid zijn belicht
zoals procedures, processen, Europese regelgeving, mededingingsrecht en
kartelvorming. Het College beschouwt het rapport als een steun in de rug bij de
verdere uitvoering van het beleid dat Amsterdam al in gang had gezet, onder
andere ten aanzien van het uitvoeren van integriteitstoetsen (screening en
bewaking) bij aanbestedingen.
4.
Het College van Burgemeester en Wethouders heeft hiervan kennisgenomen.
5.
Het College is voornemens te onderzoeken welke bouwbedrijven bij Amsterdamse
projecten aan vooroverleg en mogelijk prijsopdrijvende afspraken hebben
deelgenomen en op basis daarvan te beoordelen of geld kan worden
teruggevorderd. Daartoe is het noodzakelijk dat de Bos-boekhouding
en eventueel andere schaduwboekhoudingen beschikbaar worden gesteld door de
PEC. De Burgemeester heeft daartoe reeds een verzoek gedaan.
6.
Indien zou blijken dat de gemeente is benadeeld door prijsregelende afspraken,
zal op basis van de beschikbare civiel-juridische mogelijkheden actie worden
ondernomen. Maar zoals reeds in het antwoord op vraag 5 is gesteld: eerst
moeten de benodigde gegevens beschikbaar worden gesteld.
7.
Ten aanzien van verjaringstermijnen in civiele procedures wordt op dit moment
onderzocht welke acties er moeten worden ondernomen om deze verjaringstermijnen
op te schorten door middel van een stelling-procedure. Een stellingprocedure
geldt normaliter alleen ten aanzien van een bepaald incident. Aangezien het
College van Burgemeester en Wethouders (nog) geen zicht heeft op het aantal op
te schorten termijnen, is het (ook) niet mogelijk nu al aan te geven, hoe een
en ander valt te realiseren.
8.
Zoals in het antwoord op vraag 5 is gesteld, heeft de Burgemeester reeds aan de
PEC verzocht om alle voor Amsterdam relevante bescheiden.
Voorts is het College van Burgemeester en Wethouders voornemens om de
conclusies van de PEC ten behoeve van Amsterdam nader uit te werken. Over de
wijze waarop dit wordt ingevuld, zal de Gemeenteraad nog nader worden
geïnformeerd.
Burgemeester en Wethouders van Amsterdam, |
E. Gerritsen |
M.J. Cohen |
secretaris |
burgemeester |
Verschenen 5 februari 2003.
|