Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 oktober 2002

Hierbij stuur ik u een afschrift van mijn brief aan het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam over de Noord/Zuidlijn n.a.v. het AO van 26 september 2002.

Hoogachtend,

De Minister van Verkeer en Waterstaat,
R. H. de Boer



BIJLAGE

Aan het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam
Onderwerp: Noord/Zuidlijn

Geacht College,

Naar aanleiding van het A.O. in de Tweede Kamer van 26 september 2002 heb ik ten aanzien van het project Noord/Zuidlijn toegezegd nadere toelichting te geven op de beschikbaarheid van kasgelden van het project.

Door een tegenvallende economische ontwikkeling heb ik binnen mijn begroting moeilijke afwegingen en pijnlijke keuzes moeten maken. In het recent aan de Tweede Kamer aangeboden begrotingsvoorstel 2003 zijn door het kabinet voor een aantal projecten, waar onder de Noord/Zuidlijn, de financiële middelen later beschikbaar gesteld, waardoor ze in onze visie beter aansluiten bij de feitelijke voortgang van de werkzaamheden. De beschikbaarstelling van de subsidie van het project Noord/Zuidlijn kwam voor een vertraging in aanmerking omdat de start van de aanleg ten opzichte van het MIT 2002 met 2 jaar is vertraagd. Voorop gesteld is dat er geen sprake is van een bezuiniging van het project en dat de totale rijksbijdrage ongewijzigd is, behoudens enkele kleine aanpassingen. In het A.O. is de spanning tussen de kasreeks van de nieuwe begroting van Verkeer en Waterstaat en uw gewenste kasritme besproken. Het project moet nog daadwerkelijk in uitvoering genomen worden, waardoor de noodzaak voor kasversnelling in de praktijk nog zal moeten blijken. De voorgestelde kasvertraging in de begroting heeft met name betrekking op de beginfase van het project (2003–2005); het kasritme in de periode daarna voldoet aan uw behoefte. Gezien het feit dat het project nog daadwerkelijk moet starten is het mijn overtuiging dat het geprognotiseerde kastekort in 2003 van een zodanige omvang is dat dat in dat jaar niet tot problemen zal leiden. In de jaren 2004 en 2005 is het verschil tussen kasplanning en uitvoeringsplanning groter. Het is primair de vraag hoe de reële uitvoering zich zal verhouden tot de geplande theoretische uitvoering en hoe die reële uitvoering zich vervolgens verhoudt tot de beschikbare kasbedragen. Daaruit zal uiteindelijk blijken in welke mate er daadwerkelijke spanning bestaat tussen de nu in het MIT 2003 opgenomen kasplanning en de reële uitvoering. Indien zich een dergelijk verschil voordoet zou alsdan gebruik gemaakt kunnen worden van een eventueel zich voordoende onderuitputting (als gevolg van vertraagde uitvoering) op andere projecten. Ik ben bereid tijdens de uitvoeringsperiode deze in te zetten voor een eventueel noodzakelijke versnelling van het kasritme van het project (indien zich binnen de gehele Infrastructuurbegroting een onderuitputting zou voordoen). Deze mogelijkheid kan zich overigens ook voordoen ten aanzien van de mogelijke onderuitputting van uw kant (regionale mobiliteitsfondsen en GDU+uitkering), die dan in de tijd ingezet kan worden voor het opvullen van een eventueel tekort in de kasplanning voor de Noord/Zuidlijn.
Tussen de gemeente en mijn ministerie is de hierboven beschreven gedachtelijn en de lijn van werken bevestigd, waarbij over en weer de overtuiging is uitgesproken dat hiermee zich eventueel voordoende problemen zullen worden opgelost. Ik wil die overtuiging van mijn kant nog eens onderschrijven en zeg toe mij daarvoor in te zullen spannen.

Een afschrift van de brief heb ik heden naar de Tweede Kamer verzonden.

Hoogachtend,

De Minister van Verkeer en Waterstaat,
R. H. de Boer