|
Gemeenteblad
| afd. 1
nr. 516 |
|
raadsvoordracht | |
|
Materieelkeuze Noord-Zuidlijn.
|
Amsterdam, 30 september
2002. |
Aan de Gemeenteraad
Op grond van het hiernavolgende stellen wij u voor, het volgende besluit te
nemen:
De Gemeenteraad van Amsterdam,
Gezien de voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 september 2002,
Besluit:
in te stemmen met de keuze voor het materieel voor de Noord-Zuidlijn: hoge
vloer en drie meter breed materieel.
Burgemeester en Wethouders van Amsterdam,
|
E. Gerritsen |
M.J. Cohen |
secretaris |
burgemeester |
Toelichting (bestuurlijke context).
Met het rapport Materieelkeuze Noord-Zuidlijn wordt de motie-Agtsteribbe uit
1996 (Gemeenteblad 1996, afd. 1, nr. 742) afgedaan. In deze motie werd ons
College gevraagd om met een voorstel te komen voor de breedte van het
materieel. In een notitie van de raadsleden De Vries en Bijlsma van 20
september 2000, getiteld: Lightrail in de regio Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 566) [Moet zijn 608] , werd ook de vloerhoogte van het materieel aan de orde gesteld. De
studie Materieelkeuze Noord-Zuidlijn geeft op beide punten een antwoord.
De second opinion Materieelkeuze Noord-Zuidlijn, die is uitgevoerd in opdracht
van de stuurgroep Regionet, heeft als conclusie dat er geen zwaarwegende
argumenten zijn om voor een bepaald materieeltype te kiezen. De stuurgroep
Regionet heeft daarom, besloten Amsterdam vrij te laten in zijn keuze.
De studie Materieelkeuze Noord-Zuidlijn is gekoppeld aan het definitieve
go-besluit over de Noord-Zuidlijn.
Bij dit voorstel hebben wij de hiernavolgende argumenten en risicofactoren
zorgvuldig tegen elkaar afgewogen.
Argumenten.
1.
Hoge vloer komt veiligheid ten goede.
Vanuit veiligheidsoogpunt heeft hoge vloer en breed materieel (het type
materieel dat nu op de Oostlijn rijdt) de voorkeur boven lage vloer en smal
materieel. Een snelle ontruiming van het voertuig op de stations vereist een
goede doorstroming, dus een groot aantal deuren per wagenstel, zo min mogelijk
versmallingen, obstakels en niveauverschillen in het voertuig. De frequentie op
de Noord-Zuidlijn wordt door het toepassen van het veiligehavenprincipe
beperkt tot maximaal 24 per uur per richting, uitgaande van hogevloermaterieel
en het integrale model.
2.
Met lagevloermaterieel kan het groeiend aantal reizigers door verlengingen niet
worden verwerkt.
Bij de capaciteit van de tunnel moet er rekening worden gehouden met het
veiligehavenprincipe. Dit principe legt beperkingen op aan het aantal lijnen
dat per uur door de tunnel kan rijden. Binnen het veilige-havenprincipe kunnen
twee modellen worden onderscheiden: het garantiemodel (de trein mag pas van het
station vertrekken als het volgende station vrij is) en het integrale model
(de trein moet het volgende station kunnen bereiken). Voor het garantiemodel en
het integrale model gelden verschillende minimale theoretische opvolgtijden.
Bij lagevloermaterieel ligt de maximaal haalbare frequentie in de tunnel lager
door de grotere afwijkingen van de halteringstijd per halte (door minder goede
doorstroming in voertuig door aantal deuren en obstakels). Met een
lagevloertrein kunnen er maximaal 18 treinen per uur door de tunnel, bij een
hogevloertrein 24.
Wanneer de Noord-Zuidlijn net in gebruik is genomen met twee lijnen, is de
verwachting dat ongeveer 40.000 reizigers in de avondspits gebruik maken van
deze lijn. De maximale bezetting in de drukste richting op beide lijnen samen
is ongeveer 12.000. Met het oog op eventuele verlengingen naar Schiphol en
Zaanstad, is de verwachting dat dit aantal nog groeit tot 15.000. Hiernaast
moet er rekening worden gehouden met een groei tot ongeveer 18.000 reizigers.
Bij lagevloermaterieel is er de eerste jaren voldoende capaciteit wanneer er
wordt uitgegaan van het integrale model. Uitbreidingen naar Schiphol en
Zaanstad zijn echter niet te verwerken qua reizigersaantal. Hier ontstaat een
paradox: laag en smal materieel zou gekozen worden omwille van de inpasbaarheid
in de regio, maar bij verlengingen naar de regio ontstaat er een
capaciteitsprobleem in de tunnel. Als er wordt gekozen voor het garantiemodel,
is het aantal reizigers in de beginsituatie al niet meer te vervoeren. Met
hogevloermaterieel is de groei in alle situaties op te vangen.
3.
De Noord-Zuidlijn is een verbindende lijn (gericht op snelheid) en kan geen
ontsluitende functie in de regio vervullen.
Wat betreft de Noord-Zuidlijn, is in het verleden, en wordt steeds uitgegaan
van een verbindende lijn. Dit houdt in dat de lijn is gericht op snelheid,
waardoor er minimaal een vrijliggende baan aanwezig moet zijn, zodat de
verstoringen van buitenaf zo klein mogelijk worden gehouden en hierdoor de
betrouwbaarheid zo groot mogelijk is (met het oog op veilige-havenprincipe),
evenals de snelheid. Het aantal haltes hierbij is beperkt. De idee dat de
Noord-Zuidlijn een ontsluitende functie in de regio kan vervullen met veel
haltes en waarbij op maaiveld wordt gereden waarbij een lagevloertram qua
inpassing de voorkeur verdient, past niet bij het karakter van de lijn op het
kerntraject.
4.
Comfort reiziger wordt vergroot door drie meter breed materieel.
Vanuit het perspectief van de reiziger heeft een zo ruim mogelijke wagen, dus
drie meter breed, de voorkeur, omdat daarmee meer en comfortabelere zitplaatsen
kunnen worden geboden, en omdat het bewegings-comfort bij in- en uitstappen
groter is. Anderzijds is bij maaiveldligging de toegankelijkheid van
lagevloermaterieel groter. Een gelijkvloerse instap is het uitgangspunt. Bij
verlengingen naar bijvoorbeeld Schiphol, Hoofddorp of Zaanstad is de reistijd
langer en speelt comfort een nog grotere rol dan bij korte afstanden.
5.
Exploitatiekosten: minder reizigers per voertuig bij lage vloer, langere
halteringstijd.
Bij vervoersgroei zal met eenheden van kleinere capaciteit eerder tot
frequentieverhoging moeten worden overgegaan dan met eenheden van grotere
capaciteit. Een verschil tussen materieel met hoge vloer en dat met lage vloer
is dat bij een hoge vloer door het ontbreken van obstakels van wielkasten
inrichting van de wagen en aantal en plaatsing van de deuren een maximale
doorstroming van reizigersstromen kan worden verkregen, waardoor de
halteringstijd kan worden bekort.
6.
Vloerhoogte en -breedte hebben geen invloed op verkeersveiligheid.
De vloerhoogte en -breedte hebben geen invloed op de verkeersveiligheid. In
alle gevallen verdient het aanbeveling de kop van de wagens zo vorm te geven
dat schade en letsel bij aanrijdingen zoveel mogelijk worden beperkt.
7.
In de Gemeenteraad van Amsterdam is in 1999 het Definitief Programma van Eisen
vastgesteld.
In het programma van eisen wordt uitgegaan van metromaterieel met een hoge
vloer, hetgeen is af te lezen aan de tekeningen van dwarsdoorsnedes van de
stations, waar perrons zijn getekend met een hoogte van 104 cm ten opzichte van
bovenkant spoor. Het kerntraject ligt vast, en de ondergrondse infrastructuur
is ontworpen voor hogevloermaterieel met een breedte van 2,65 tot drie meter.
8.
Om het mogelijk te maken lagevloermaterieel op het kerntraject te laten rijden
moeten de perrons verlaagd worden, extra kosten: 13,2 tot 18,2.
De ondergrondse stations zijn aanbesteed, dus aanpassing van het ontwerp
(verlaging van de perrons) brengt kosten met zich mee en onvoorziene
vertraging, met alle risicos vandien. Uitgaande van een onder- en
bovenmarge van 20% voor de meerkosten van de ruwbouw, zullen de meerkosten van
de ruwbouw liggen tussen de 13,2 en 18,2 (exclusief BTW,
prijspeil 2001
9.
Verhogen van de sporen om lagevloermaterieel op het kerntraject te laten rijden
is onmogelijk.
Lagevloermaterieel is in het huidige ontwerp van de Noord-Zuidlijn niet inpasbaar
door middel van het verhogen van de sporen. Verhogen van de sporen is niet
mogelijk omdat in de toeleidende tunnels de ruimte daarvoor ontbreekt en er op
de stations onvoldoende lengte is waarover een recht spoor is te realiseren.
Lagevloermaterieel is dus niet door deze manier inpasbaar in de tunnel.
10. Extra kosten lijnwerkplaats bij lage vloer materieel.
Op de Lijnwerkplaats in Diemen is ruimte om de Noord-Zuidlijnvoertuigen te
onderhouden. Dit betekent niet dat de werkplaats niet hoeft te worden
uitgebreid, maar dat er voldoende ruimte voor uitbreiding is en een deel van
de, met name dure specialistische apparatuur, nog niet ten volle wordt benut.
Bij keuze voor lagevloermetros is de bereikbaarheid van deze
lijnwerkplaats uitgesloten. Op de baan naar de werkplaats is namelijk een derde
rail geïnstalleerd, welke berijden met een lagevloerwagen van 2,65 meter
breed onmogelijk maakt. Er zal gezocht moeten worden naar een andere locatie.
Met deze investering is veel geld gemoeid; hoeveel is nog niet aan te geven.
Bij de keuze voor hogevloermaterieel worden de aanpassingen beperkt tot de
manier van stroomafname.
11.
Investeringen in infrastructuur niet afhankelijk van hoog of laag materieel.
De hoogte van de investeringen in infrastructuur zijn vooral afhankelijk van de
keuze voor een autonome baan (geheel onafhankelijk van het overig verkeer) of
een vrije baan. In beide gevallen zal de infrastructuur voor hoog en breed
materieel marginaal duurder zijn dan die voor laag en smal materieel. In alle
gevallen moeten de perrons in Amstelveen op voldoende lengte worden gebracht.
Als wordt gekozen voor breed materieel, zijn aanpassingen van de baan in
Buitenveldert en Amstelveen nodig.
12.
Kansrijke regionale verlengingen kunnen met hoog en laag materieel worden
uitgevoerd.
Kansrijke toekomstige verbindingen zijn: Schiphol/Hoofddorp en naar de
noordelijke IJ-oever en Zaandam. Op deze verbingen is zowel hogevloermaterieel
als lagevloermaterieel inpasbaar.
Ter voorbereiding op de bespreking in de Commissie Verkeer, Vervoer en
Infrastructuur, Zeehaven en Luchthaven en Informatie- en
communicatietechnologie zijn twee bijeenkomsten georganiseerd waarop de
gemeentelijke diensten en verschillende externe deskundigen hun visie op de
materieelkeuze hebben uiteengezet.
In de commissievergadering van 24 september 2002 bleven de meningen verdeeld.
De PvdA-fractie pleitte voor uitstel van de besluitvorming en de fracties van
GroenLinks, het CDA en MokumMobiel wilden hun oordeel uitstellen tot de
raadsbehandeling. De overige fracties hebben zich wel uitgesproken. De fracties
van de VVD en D66 waren voor het gevraagde besluit. De fracties van Amsterdam
Anders, de SP en Leefbaar Amsterdam waren tegen.
Verschenen 2 oktober 2002.
|