Bron: Raad Type document: voordracht Nummer Gemeenteblad: 197
Onderwerp: Vaststelling herziening bestemmingsplan Noord-Zuidlijn.
Datum publicatie:22-02-2002 Datum Raad:27-02-2002
Besluit Raad: conform besloten Opmerking:
Comm. van Advies: Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening,
Grondzaken, Verkeer, Vervoer en Infrastructuur Datum CvA:06-02-2002
Datum B&W:.N-ND-..IN Afdeling: ROIB Tekst:
Vaststelling herziening bestemmingsplan Noord-Zuidlijn.
Amsterdam, 14 februari 2002. Aan de Gemeenteraad
Op grond van het hiernavolgende stellen wij u voor, het
volgende besluit te nemen: De Gemeenteraad van Amsterdam,
Gezien de voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 februari 2002,
Besluit:
I de in de bijlage bij deze voordracht vermelde adres-
santen, met uitzonde-ring van de als zodanig aangegeven
adressanten, in hun zienswij-zen te ontvangen;
II de zienswijzen van de appellanten gegrond te verkla-ren,
voorzover deze, zoals ter plaatse in de voor-dracht is ver-
meld, aanleiding hebben gegeven tot het aanbrengen van
wijzigingen ten opzichte van de ontwerpherziening van het
bestemmingsplan zoals die ter inzage heeft gelegen, zoals deze
zijn ge-formuleerd in dit besluit, onder III, sub a en b;
III vast te stellen de herziening van het bestemmingsplan-
Noord-Zuidlijn voor het gebied betreffende:
- een gedeelte van de Sixhaven, direct grenzend aan de
voorhaven van het Noordhollandsch Kanaal;
- een gedeelte van de Ferdinand Bolstraat gelegen tussen de
Gerard Doustraat en de Van Ostadestraat;
- een gebied van circa 25x35 meter in het IJ, nabij de De
Ruijterkade,over-eenkom-stig het door Burge-meester en Wet-hou-
ders bij hun voor-dracht overge-legde ont-werp, be-houdens de
wijzi-gingen zoals hierna vermeld onder a en b, en vervat in:
a het bij dit besluit behorende onderdeel I, kaart (in drie
bladen) waarop de bestemmingen van de in het plan beho-rende
gronden worden aan-gewe-zen, met dien verstande, dat in
afwijking van het ontwerpbestemmingsplan zoals dat ter inzage heeft gelegen:
1? op kaart 1, grenzend aan de nadere aanduiding 'gebouw ten
behoeve van waterkering toegestaan' het bestemmingsvlak
'Ondergronds railtrac waarboven water' (Vr2 +Vw) is aangepast,
met dien verstande dat deze bestemming nu doorloopt tot aan
genoemde nadere aanduiding;
2? aan onderdeel I een kaart 3 is toegevoegd;
b het bij dit besluit behorende onderdeel II, voor-
schriften als be-doeld in art. 12 van het Besluit op de
ruimtelijke orde-ning, -met dien verstande dat in afwijking van
het ontwerpbestemmingsplan zoals dat ter inzage heeft gelegen;
1? aan art. I na de zinsnede "kaart 2" de zinsnede "en
kaart 3" is toegevoegd;
2? in art. III in lid 17 de woorden "woonschepen" en
"woonschip" worden vervangen door respectievelijk "
woonboten" en "woonboot";
3? in art. III in lid 19 na de zinsnede "nader aangeduid
met" de zinsnede "gebouw ten behoeve van" is toegevoegd;
4? in art. IV in lid 4 (van het nieuwe art. 5) na de
zinsnede "nader aangeduid met" de zinsnede "gebouw ten behoeve
van" is toegevoegd;
5? art. IV lid 3 (van het nieuwe art. 5A) is vervangen door
lid 3, sub a tot en met c, luidende als volgt: "3.
a Voor de in lid 1 bedoelde gronden geldt dat maximaal acht
ligplaatsen voor woonarken of woonvaartuigen zijn toegestaan,
waaronder maximaal drie woonvaartuigen.
b Voor de onder a van dit lid bedoelde woonarken geldt dat
deze niet mogen worden vervangen door woonvaartuigen.
c Voor de in lid 1 bedoelde gronden geldt dat woonschepen
niet zijn toegestaan.";
6? art. IV lid 5 (van het nieuwe art. 5A) is vervangen door
lid 5, sub a en b, luidende als volgt: "5.
a In afwijking van het bepaalde in lid 4 geldt dat,
overeenkomstig de bestaande situatie op het moment dat de
herziening van het ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd,
zijn toegestaan: - een woonark met een maximumhoogte van 3,30 meter;
- een woonark met een maximumlengte van 20,60 meter en een
maximumhoogte van 2,95 meter;
- een woonark met een maximumhoogte van 3,25 meter;
- een woonvaartuig met een maximumbreedte van 5,10 meter en een
maximumhoogte van 3,25 meter;
- een woonark met een maximumhoogte van 4,30 meter;
- een woonvaartuig met een maximumhoogte van 4,85 meter;
- een woonark met een maximumhoogte van 4,50 meter;
- een woonark met een maximumlengte van 22,05 meter en een
maximumhoogte van 6,25 meter.
b In afwijking van het bepaalde in lid 4 geldt, indien een
woonvaartuig wordt vervangen door een woonark, de hoogte van
het woonvaartuig als maximumhoogte voor de woonark.";
7? in art. V lid 2 is vernummerd tot 2, sub a;
8? in art. V in het nieuwe lid 2, sub a, na de zinsnede "In
afwijking van het bepaalde in lid 1 mag" de zinsnede "tussen de
stations" is tussengevoegd;
9? in art. V, na het nieuwe lid 2, sub a, een nieuw lid 2,
sub b, is tussengevoegd, dat luidt als volgt:
"b In afwijking van het bepaalde in lid 4 geldt, indien een
woonvaartuig wordt vervangen door een woonark, de hoogte van
het woonvaartuig als maximumhoogte voor de woonark.",
zodat de voorschriften en bijzondere bepalingen van de
herziening bestemmingsplan Noord-Zuidlijn als volgt luiden: Art. I
Aan art. 1, lid 2, van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn wordt
een zinsnede toegevoegd, die luidt als volgt:
2. Onder plankaart worden tevens verstaan de tekeningen
behorende bij de herziening van het bestemmingsplan Noord-
Zuidlijn, bestaande uit kaart 1, kaart 2 en kaart 3. Art. II
Aan art. 1 van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn worden de
nieuwe leden 11, 12 en 13 toegevoegd, die luiden als volgt:
11. woonschip: een woonboot die herkenbaar is als een van
origine varend schip en die naar gelang het type schip is
voorzien van enkele karakteristieke kenmerken, zoals een
stuurhut, een roer, gangboorden, een luikenkap, een mast en zwaarden;
12. woonvaartuig: een woonboot met casco dat herkenbaar is als
dat van een van origine varend schip, waaronder begrepen een
dekschuit, met daarop een ? gehele of gedeel-telijke ? opbouw
die niet als authentiek kan worden aangemerkt;
13. woonark: een woonboot, niet-zijnde een woonschip of
woonvaartuig, die feitelijk niet geschikt is om mee te varen.
Art. III
Aan art. 4 worden de nieuwe leden 17 tot en met 20 toegevoegd,
die luiden als volgt:
17. In afwijking van het bepaalde in lid 1 en 2 mogen op de
gronden ten noordwesten van de op de plankaart aangegeven
bestemming "ligplaats woonboten" bergingen en stallingen worden
gerealiseerd met een maximumbouwhoogte van 3 meter en tot een
maximumvloeroppervlak per woonschip van 30 mý.
18. Burgemeester en Wethouders kunnen, in verband met de
inrichting van de openbare ruimte, nadere eisen stellen ten
aanzien van de locatie van de in lid 17 van dit artikel
bedoelde bergingen en stallingen.
19. In afwijking van het bepaalde in de leden 1 en 2 mogen de
gronden op de plankaart nader aangeduid met "gebouw ten behoeve
van waterkering toegestaan", worden bebouwd met bouwwerken ten
behoeve van een noodwaterkering.
20. Voor de in lid 19 bedoelde bebouwing gelden de volgende maxima:
maximumbouwhoogte: 7 meter; maximum bebouwd oppervlak:
tot een bouwhoogte van 4,5 meter: 100% van het nader aangeduide gebied;
boven een bouwhoogte van 4,5 meter: 20% van het nader aangeduide gebied.
Art. IV
Na art. 4 van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn worden de
nieuwe artikelen 5 en 5A tussengevoegd die luiden als volgt: Art. 5
Ondergronds railtrac waarboven water (Vr 2 + Vw).
1. De gronden op de plankaart bestemd voor ondergronds
railtrac waarboven water (Vr 2 + Vw) zijn aangewezen voor
ondergronds railtrac, met inbegrip van daarbijbehorende
ondergrondse voorzieningen zoals ondergrondse
voetgangersverbindingen en vluchtschachten alsmede, boven-
gronds, voor water en bruggen.
2. Op en onder de in lid 1 bedoelde gronden mag uitsluitend
worden gebouwd ten behoeve van de aldaar omschreven doeleinden,
met dien verstande dat bovengronds slechts bouwwerken geen
gebouwen zijnde zijn toegestaan.
3. Voor de in lid 1 bedoelde bebouwing geldt bovengronds een
maximumbouwhoogte van 6 meter.
4. In afwijking van het bepaalde in lid 1 en 2 mag op de
gronden, op de plankaart nader aangeduid met "gebouw ten
behoeve van waterkering toegestaan", worden bebouwd met
bouwwerken ten behoeve van een noodwaterkering en een nooduitgang.
5. Voor de in lid 4 bedoelde bebouwing gelden de volgende maxima:
maximumbouwhoogte: 7 meter; maximum bebouwd oppervlak:
tot een bouwhoogte van 4,5 meter: 100% van het totale nader
aangeduide gebied;
boven een bouwhoogte van 4,5 meter: 20% van het totale nader
aangeduide gebied.
6. In afwijking van het bepaalde in de leden 1 en 2 mogen de
gronden aan het Damrak waar steigers aanwezig zijn op de eerste
dag van ter inzage legging van het bestemmingsplan Noord-
Zuidlijn tevens worden bebouwd en gebruikt ten behoeve van
steigers en gebouwen op steigers, met dien verstande dat de
bouwhoogte maximaal 4 meter mag bedragen. Art. 5A
Ondergronds railtrac waarboven ligplaats voor woonboten (Vr2 + L).
1. De gronden, op de plankaart bestemd als "ondergronds
railtrac waarboven ligplaats voor woonboten (Vr2+ L)", zijn
aangewezen voor ondergronds railtrac, met inbegrip van daarbij
be-horende ondergrondse voorzieningen zoals ondergrondse
voetgangersverbindingen en vluchtschach-ten, alsmede
bovengronds als ligplaats voor woonboten.
2. Op de in lid 1 bedoelde gronden mag geen bebouwing worden
gerealiseerd, anders dan steigers ten behoeve van de aldaar
omschreven doeleinden, met een maximumbouwhoogte van 3 meter. 3.
a Voor de in lid 1 bedoelde gronden geldt dat maximaal acht
ligplaatsen voor woonarken of woonvaartuigen zijn toegestaan,
waaronder maximaal drie woonvaartuigen.
b Voor de onder a van dit lid bedoelde woonarken geldt dat
deze niet mogen worden vervangen door woonvaartuigen.
c Voor de in lid 1 bedoelde gronden geldt dat woonschepen
niet zijn toegestaan.
4. Voor de in lid 3 bedoelde woonboten gelden de volgende maxima:
woonvaartuigen: maximumlengte: 25 meter; maximumbreedte: 5 meter;
maximumhoogte:2,5 meter; woonarken: maximumlengte: 20 meter;
maximumbreedte: 7 meter; maximumhoogte:2,5 meter. 5.
a In afwijking van het bepaalde in lid 4 geldt dat,
overeenkomstig de bestaande situatie op het moment dat de
ontwerpbestemmingsplanherziening ter inzage is gelegd, zijn toegestaan:
- een woonark met een maximumhoogte van 3,30 meter;
- een woonark met een maximumlengte van 20,60 meter en een
maximumhoogte van 2,95 meter;
- een woonark met een maximumhoogte van 3,25 meter;
- een woonvaartuig met een maximumbreedte van 5,10 meter en een
maximumhoogte van 3,25 meter;
- een woonark met een maximumhoogte van 4,30 meter;
- een woonvaartuig met een maximumhoogte van 4,85 meter;
- een woonark met een maximumhoogte van 4,50 meter;
- een woonark met een maximumlengte van 22,05 meter en een
maximumhoogte van 6,25 meter.
b In afwijking van het bepaalde in lid 4 geldt, indien een
woonvaartuig wordt vervangen door een woonark, de hoogte van
het woonvaartuig als maximumhoogte voor de woonark.
6. In afwijking van het bepaalde in art. 19 van het
bestemmingsplan Noord-Zuidlijn (de gebruiks-bepaling) mogen de
gronden, voorzover het primaire gebruik als ligplaats voor
woonboten niet aan de orde is, tevens worden gebruikt als water.
7. Het gebruik van de in lid 1 bedoelde gronden als ligplaats
voor woonboten of water en het bouwen van en gebruiken van de
in lid 2 bedoelde steigers is slechts toegestaan voorzover de
mogelijkheid tot het bouwen en gebruiken van het in lid 1
genoemde railtrac hierdoor feitelijk niet wordt beperkt.
Art. V
Na art. 16, lid 1, worden een nieuw lid 2 en een nieuw lid 3
tussengevoegd, die luiden als volgt: 2.
a In afwijking van het bepaalde in lid 1 mag tussen de
stations de ligging van de bovenkant van het spoor maximaal 5
meter lager worden gerealiseerd dan de in het lengteprofiel
aangegeven hoogte- en dieptematen.
b In afwijking van het bepaalde in lid 1 mag binnen de
stations de ligging van de bovenkant van het spoor maximaal 1
meter lager worden gerealiseerd dan de in het lengteprofiel
aangegeven hoogte- en dieptematen.
3. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, vrijstelling te
verlenen van het bepaalde in lid 1, met dien verstande dat:
a het realiseren van de bovenkant van het spoor voor de
gronden ter plaatse van het Europaplein en omgeving, voorzover
op de plankaart bestemd als Ondergrondse stationsgebouwen
waarboven openbare ruimte (S2 + Vo), maximaal 3 meter hoger kan
worden toegestaan, voorzover als gevolg van deze hogere ligging
het risicoprofiel niet wijzigt;
b het realiseren van de bovenkant van het spoor voor de
overige gronden, met uitzondering van het plangebied tussen de
zuidgevel van de Stadhouderskade en de zuidzijde van het
Cornelis Troostplein, maximaal 2 meter hoger kan worden
toegestaan, voorzover als gevolg van deze hogere ligging het
risicoprofiel voor de bebouwing binnen het benvloedingsgebied
van de Noord-Zuidlijn niet wijzigt. Toelichting.
De herziening van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn was
noodzakelijk vanwege de uitspraak van de Raad van State van 20
januari 2001. Tevens zijn enkele kleine noodzakelijke aanpassingen gedaan.
De herziening betreft de volgende gebieden:
A het gedeelte van de Sixhaven, direct grenzend aan de
voorhaven van het Noordhollandsch-kanaal, waarbij de woonboten
en opstallen thans expliciet in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
Daarnaast is het plangebied ter plaatse verbreed en voorzien
van de mogelijkheid om bovengrondse bebouwing ten behoeve van
een waterkering en nooduitgangen op te nemen;
B het gedeelte van de Ferdinand Bolstraat, gelegen tussen
de Gerard Doustraat en de Van
Ostadestraat, waarbij het door de Raad van State niet
aanvaardbaar geachte maximumpercentage in de
nadeelcompensatieregeling is aangepast;
C bij de regeling van de diepteligging van het trac zijn
de afwijkingsmogelijkheden verder beperkt, waarbij onder
omstandigheden een vrijstelling mogelijk is. Uitgangspunt is
daarbij dat het risicoprofiel niet verslechterd;
D het gebied van circa 25x35 meter in het IJ, nabij de De
Ruijterkade, waarbij de bovengrondse bestemming "openbare
ruimte" is vergroot, waardoor de kadelijn opschuift en een nooduitgang
kan worden gerealiseerd.
Naar aanleiding van de terinzagelegging van de
ontwerpherziening zijn 389 zienswijzen ingediend. Voor het
overgrote deel betreft het voorgedrukte standaardzienswijzen.
Inhoudelijk komen de zienswijzen in grote lijnen overeen met
hetgeen in het kader van het oorspronkelijke bestemmingsplan
Noord-Zuidlijn door appellanten naar voren werd gebracht. De
reactie op deze zienswijzen komt veelal neer op een actuele
versie van eerdere weerleggingen.
Zoals ter plaatse in de voordracht is vermeld, hebben de
ingediende zienswijzen aanleiding gegeven tot het aanbrengen
van wijzigingen ten opzichte van de ontwerpherziening. Het gaat
daarbij om de volgende punten:
- de maximummaten van de woonboten zijn verruimd bij vervanging;
- de toegestane afwijking naar beneden van de in het
lengteprofiel aangegeven diepteligging ter plaatse van de
stations is teruggebracht van maximaal 5 meter tot maximaal 1 meter.
De Commissie voor Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing,
Ruimtelijke Ordening, Grondzaken, Verkeer, Vervoer en
Infrastructuur heeft op 6 februari 2002 met deze voordracht ingestemd.
Nr. Vaststelling herziening bestemmings-plan Noord-Zuidlijn-.
Aan de Gemeenteraad
Hierbij bieden wij u de ontwerpherziening van het
bestemmingsplan Noord-Zuidlijn ter vaststelling aan. Het gebied
waar-voor deze be-stem-mingsplanherziening is gemaakt be-treft
een aantal delen van het in door uw raad bij besluit van 2
september 1998, nr.437 vastgestelde bestemmingsplan Noord- Zuidlijn:
- een gedeelte van de Sixhaven, direct grenzend aan de
voorhaven van het Noordhollandsch Kanaal;
- een gedeelte van de Ferdinand Bolstraat gelegen tussen de
Gerard Doustraat en de van Ostadestraat;
- een gebied van circa 25x35 meter in het IJ, nabij de Ruyterkade.
Voor wat betreft de aanlei-ding en de doel-stel-lingen van deze
bestemmingsplanherziening ver-wijzen wij u kort-heids-hal-ve
naar de toe-lichting op de ont-werpherziening van het be-stem- mings-plan.
De herziening van het bestemmingsplan bestaat uit:
onderdeel I : plankaart (kaart 1,2 en 3); onderdeel II voorschriften;
en gaat vergezeld van een toelichting.
Overeenkomstig het bepaalde in de Wet op de Ruimtelijke Orde-
ning heeft de ontwerpherziening met ingang van 20 september
2001 gedurende vier weken voor een ieder ter inzage gele-gen.
Naar aanleiding van de terinzagelegging van de ontwerp-
herziening zijn 389 zienswijzen inge-diend.
Behandeling zienswijzen. Formele aspecten.
De door adressanten ingediende zienswijzen zijn, met
uitzondering van de zienswijzen die zijn ingediend door de
hierna vermelde adres-san-ten binnen de ge-stel-de ter-mijn
bin-nen-geko-men, dan wel binnen de daarvoor ge-stelde ter-mijn
aan uw ver-gadering ge-richt, zodat zij volgens de wette-lijke
ver-eisten zijn inge-diend.
De adressanten wiens zienswijzen niet binnen de gestelde ter-
mijn binnenge-komen zijn dan wel binnen de daarvoor gestelde
termijn aan uw vergadering gericht zijn:
E.N. de Boer, 2e Jacob van Campenstraat 123-II, 1073 XR Amsterdam;
Blommaert, Govert Flinckstraat 108-hs, 1072 EL Amsterdam;
C.M. Jansen, 1e Jan van der Heijdenstraat 143A, 1072 TR Amsterdam.
Door Verkerke en Vos advocaten is, namens adressanten A. van
Marle, M.C. Duikersloot, J.L. Overmeer, C.J.J. van Sonsbeek en
R.S.A. Kamer, in aanvulling op een wel tijdig ingediende
zienswijze een aanvulling ingediend, gedateerd 13 december
2001, dus ruimschoots na het einde van de termijn (17 oktober
2001) waarbinnen zienswijzen konden worden ingediend. Tijdens
de terinzagetermijn is door genoemde adressanten dan wel hun
vertegenwoordiger geen aankondiging gedaan van eventuele
aanvullingen. Wij beschouwen de ingediende aanvulling dan ook
als niet tijdig ingediend en daarom niet ontvankelijk.
Desondanks hebben wij in onderstaande inhoudelijke behandeling
van de zienswijzen een inhoudelijke reactie gegeven op hetgeen
in bedoelde aanvulling naar voren is gebracht.
Meerdere personen hebben een identieke zienswijze ingediend.
Het betreft twee standaardzienswijzen. In dit overzicht worden
deze aangeduid als 'standaardzienswijze I" en
"standaardzienswijze II". Inhoudelijke behandeling.
Algemeen
De aan de orde zijnde herziening van het bestemmingsplan vindt
zijn oorsprong in de uitspraak van de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna te noemen 'de
Raad van State') inzake het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn
zoals door uw raad vastgesteld bij besluit van 2 september
1998, nr. 437. Met deze uitspraak is het bestemmingsplan Noord-
Zuidlijn, onherroepelijk van kracht. Aan een beperkt aantal
onderdelen van het bestemmingsplan is, als gevolg van de
uitspraak van de Raad van State, echter alsnog goedkeuring
onthouden. Op grond van artikel 30 WRO is de gemeenteraad
verplicht voor deze onderdelen een nieuw plan (deze herziening)
vast te stellen, met inachtneming van de uitspraak van de Raad
van State. Deze herziening heeft dan ook met name betrekking op
die onderdelen van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn waaraan
destijds alsnog goedkeuring is onthouden. Daarnaast is de
gelegenheid aangegrepen om met deze herziening het
bestemmingsplan Noord-Zuidlijn op twee andere punten herzien:
De bovengrondse bestemming 'Water' direct grenzend aan de
Ruyterkade is veranderd in de bovengrondse bestemming '
Openbare ruimte' en ter plaatse van de Sixhaven is de
mogelijkheid opgenomen om bovengronds bebouwing te realiseren
ten behoeve van een noodwaterkering en een nooduitgang. Voor
het overige blijft het bestemmingsplan dus onherroepelijk van kracht.
In dit licht bezien blijkt een deel van de zienswijzen niet
relevant omdat deze geen betrekking hebben op hetgeen met de
onderhavige bestemmingsplanherziening wordt geregeld. In de
hierna volgende reacties op de zienswijzen wordt dit, daar waar
aan de orde, aangegeven.
Voorzover de zienswijzen wel betrekking hebben op de
bestemmingsplanherziening is hetgeen in het kader van deze
herziening aan de orde is, voor een groot deel ook al in het
kader van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn aan de orde
geweest . Zo zijn bijvoorbeeld de oorspronkelijke
bouwtechnische uitgangspunten mede van toepassing als
onderbouwing van de nieuwe regeling van de diepteligging.
De Noord-Zuidlijn als zodanig in juridisch-planologisch opzicht
dus aanvaardbaar gebleken. Aanvaardbaar voor wat betreft onder
meer de algemene uitgangspunten op het gebied van
vervoerswaarde, veiligheid en financile haalbaarheid. Maar ook
aanvaardbaar op meer specifieke onderdelen, zoals bijvoorbeeld
de locatie van de in- en uitgangen. Een verwijzing naar de
oorspronkelijke uitgangspunten is aldus een verwijzing naar
uitgangspunten die de toets der kritiek hebben doorstaan.
Slechts daar waar in de bestemmingsplanherziening sprake is van
nieuwe aspecten, waaronder mede begrepen veranderde
omstandigheden ten aanzien van onderdelen die geregeld zijn in
deze herziening, zal een nieuwe motivering op zijn plaats zijn.
Voor het overige kan, voorzover relevant, verwezen worden naar
het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn. Standaard zienswijze I
Ingediend door de in de als bijlage A bij deze raadsvoordracht
overgelegde lijst van adressanten met een I aangemerkte adressanten.
Adressanten stellen dat voor het gedeelte Ferdinand Bolstraat
een nieuw bestemmingsplan moet worden opgesteld waarbij alle
aspecten afgewogen dienen te worden. Genoemd worden;
- de riskante en experimentele bouwwijze;
- de grote gevaren van de bouw voor de directe omgeving; - de overlast;
- het onveilige ontwerp, met twee perrons boven elkaar;
- de locatie van de in- en uitgangen ten opzichte van de tramhaltes
- de gevolgen voor de grondwaterstromen; - de financile situatie.
Hierbij zou volgens adressanten moeten worden uitgegaan van de
kennis op dit moment, inclusief alle rapporten en beoordelingen.
Reactie
De Raad van State heeft alsnog goedkeuring onthouden aan het
deel van de plankaart van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn
dat betrekking had op het station Ceintuurbaan (met
uitzondering van de inpandige in- en uitgangen), omdat de
nadeelcompensatieregeling, voorzover deze verband houdt met de
schade die mogelijk zou volgen uit de bouw van het station, in
de ogen van de Raad van State niet adequaat was. Naar
aanleiding hiervan is de nadeelcompensatieregeling
overeenkomstig hetgeen de Raad van State in haar uitspraak
aangeeft, aangepast.
Aan de regeling ten aanzien van de diepteligging is met de
uitspraak van de Raad Van State alsnog goedkeuring onthouden
omdat de afwijkingsbevoegdheid te ruim zou zijn geformuleerd.
Als gevolg van deze uitspraak is het bestemmingsplan op dit
punt herzien, met dien verstande dat de mogelijkheid om af te
wijken van de aangegeven diepteligging zeer sterk is
gereduceerd en bovendien aan een concrete toetsingsnorm is
verbonden. Zo is ter plaatse van het station Ceintuurbaan de
toegestane afwijking van het aangegeven lengteprofiel beperkt
tot 1 meter naar beneden. Een hogere ligging dan aangegeven in
het lengteprofiel is ter plaatse dus geheel niet toegestaan.
(In het oorspronkelijke plan was een 5 meter hogere of lagere
ligging toegestaan.)
Voor het overige zijn alle aangehaalde punten eerder al
uitgebreid naar voren gebracht in de procedure die het
bestemmingsplan Noord-Zuidlijn heeft doorlopen, zonder dat dit
destijds tot gevolg heeft gehad dat alsnog goedkeuring aan het
bestemmingsplan is onthouden. De aanleg van de Noord-Zuidlijn
is aldus aanvaardbaar gebleken. Aangezien omtrent door
adressanten genoemde punten zich sindsdien geen feitelijke
ontwikkelingen hebben voorgedaan die aanleiding zouden geven
tot heroverweging, kan worden vastgehouden aan hetgeen omtrent
deze punten in de toelichting van het bestemmingsplan Noord-
Zuidlijn en in de toelichting van de herziening is vermeld.
In dit verband merken wij ten aanzien van de financile
situatie nog op dat de minister op 23 december 1999 de
subsidiebeschikking voor de Noord-Zuidlijn heeft afgegeven. Op
20 juni 2000 is deze beschikking door uw raad aanvaard. Op
basis hiervan is het aanbestedingstraject voor de verschillende
onderdelen van het project gestart. Naar aanleiding van het
inzicht in de aanbestedingsresultaten tot dat moment zullen wij
uw raad voorstellen op 13 februari 2002 in te stemmen met de
voortzetting van de voorbereiding van de aanleg van de Noord- Zuidlijn.
Adressanten stellen dat op geen enkele wijze aannemelijk is
gemaakt dat in een drukke winkelstraat, vlak voor de huizen,
een metrostation van 30 meter diep en 200 meter lang moet
worden gebouwd. Volgens adressanten is er geen enkele noodzaak
de Noord-Zuidlijn door de Ferdinand Bolstraat te laten lopen,
nu de uitbreiding van de RAI geen doorgang vindt. Reactie
Op ons verzoek is een studie verricht naar de
besparingsmogelijkheden van de Noord-Zuidlijn. Daarbij is een
groot aantal alternatieve tracs de revue gepasseerd. Het
betreffende rapport is op 11 december 2001 openbaar gemaakt.
Conclusie van deze studie is dat het huidige trac van de
Noord-Zuidlijn dient te worden gehandhaafd. Wij zullen uw raad
voorstellen op 13 februari 2002 in te stemmen met de
voortzetting van de voorbereiding van de aanleg van de Noord-
Zuidlijn. Voorzover dit al aan de orde is in het licht van deze
bestemmingsplanherziening, concluderen wij dat er geen redenen
zijn om af te wijken van het (getoetste) standpunt dat is
ingenomen met de vaststelling van het bestemmingsplan Noord- Zuidlijn.
Volgens adressanten is de schaderegeling volstrekt onvoldoende
en deels nog slechter dan voorheen, gezien het feit dat
uitkeringen nu ook lager dan 75% kunnen uitvallen. Daarnaast
merken adressanten op dat er van een onafhankelijke beoordeling
geen sprake meer is, nu de wethouder financin, die over de
schade-uitkeringen gaat, tevens de wethouder voor de Noord-
Zuidlijn is. In dit verband merken adressanten tot slot op dat
de regeling ten onrechte slechts voor ondernemers geldt en dat
de regeling een zware bewijslast kent. Reactie
Adressanten stellen terecht dat de huidige regeling niet
uitsluit dat eventueel een lager vergoedingspercentage wordt
vastgesteld. Hetgeen de regeling aangeeft is echter in
overeenstemming met het schadevergoedingsrecht zoals dat in het
algemeen geldt.
Voor de beoordeling van de omvang van het nadeel of de
planschade en de hoogte van het uit te keren bedrag aan
nadeelcompensatie of planschadevergoeding heeft de gemeenteraad
een onafhankelijke adviescommissie, de Schadecommissie Noord-
Zuidlijn, ingesteld. Deze commissie adviseert het
gemeentebestuur over het te nemen besluit. De Schadecommissie
moet bij haar advisering uitgaan van het geldende
schadevergoedingsrecht, de Verordening Nadeelcompensatie en
Planschade Noord-Zuidlijn en de geldende jurisprudentie.
De schaderegeling zoals opgenomen in de Verordening
Nadeelcompensatie en Planschade is niet een regeling voor
alleen winkeliers. Nog afgezien van het feit dat de vergoeding
van eventuele planschade ook betrekking kan hebben op
particuliere eigendommen, bestaat er ook voor niet-winkeliers
de mogelijkheid een verzoek om nadeelcompensatie in te dienen
indien zij van mening zijn dat zij, met inachtneming van de
bepalingen van de verordening, nadeel hebben geleden door de
aanleg van de Noord-Zuidlijn. Er moet daarbij wel sprake zijn
van schade / nadeel in de zin dat betrokkene een achteruitgang
in zijn financile toestand moet ondervinden. De door
bezwaarden aangevoerde beleving van overlast wordt, althans
voorzover dat niet op geld is te waarderen, niet aangemerkt als
schade. Deze immaterile schade komt in beginsel niet voor
vergoeding in aanmerking.
Ten aanzien van de bewijslast zijn wij van mening dat dit niet
een 'zeer zware bewijslast' is. De verzoeker moet zijn verzoek
op een zodanig onderbouwde wijze indienen dat de
schadecommissie, eventueel met enig nader, eigen onderzoek, kan
vaststellen wat de omvang van de schade is, alvorens zij een
onderbouwd advies daarover, alsmede over de hoogte van de
schadevergoeding kan doen. Dit is niet meer dan de reguliere
gang van zaken bij het behandelen en beoordelen van schadeclaims.
Overigens is het zo dat het schadebureau ambtelijk is
ondergebracht bij het Verzekeringsbedrijf Amsterdam en niet bij
de dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer, zoals het
projectbureau Noord-Zuidlijn. Het Schadebureau laat de
schadeclaims beoordelen door een onafhankelijke commissie die
in dat verband een zelfstandig advies uitbrengt dat wordt
voorgelegd aan het gemeentebestuur van Amsterdam.
Zienswijze van T.F.I.M. Keijser
Adressant heeft een standaardzienswijze I ingediend en
aanvullend de opmerking gemaakt dat de het karakter van de Pijp
als monumentale wijk ernstig wordt bedreigd door speculatie en
cityvorming als gevolg van de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Reactie
Met betrekking tot de standaardzienswijzen verwijzen wij naar
onze eerder in deze raadsvoordracht gegeven reactie hierop.
Ten aanzien van de bedreigingen door speculatie en cityvorming
merken wij op dat de Noord-Zuidlijn een aanvulling op het
openbaar vervoernetwerk van de Pijp inhoudt. Wij kunnen niet
instemmen met de gedachte dat hiermee speculatie en cityvorming
in de hand wordt gewerkt. Adressant geeft in dit verband ook
geen onderbouwing voor zijn stelling aan.
Standaardzienswijze II
Door mevrouw Visser en de stichting Behou Gerard Dou (twee van
de indieners van Standaardzienswijze II) is een groot aantal
bijlagen ingediend. Op enige bijlagen staat vermeld dat het
bijlagen bij de zienswijze van voornoemde stichting betreft.
Daarnaast heeft voornoemde stichting per fax verklaard dat zij
mevrouw Visser een volmacht heeft gegeven om in deze zaak de
belangen van de stichting en de medebezwaarden te behartigen.
Er van uit gaande dat met het begrip 'medebezwaarden' gedoeld
wordt op de indieners van een standaardzienswijze II, merken
wij op dat een dergelijke vorm van machtiging namens een derde
niet mogelijk is. De standaardzienswijze II vermeld echter
eveneens dat de ondertekenaar van deze standaardzienswijze de
stichting Behou Gerard Dou (mevrouw Visser) machtigt om
hem/haar in de verdere bestemmingsplanprocedure te vertegenwoordigen.
Op grond van bovenstaande is onze conclusie dat de
standaardzienswijze II, inclusief alle bijlagen ingediend door
mevrouw Visser en de stichting Behou Gerard Dou, kunnen worden
beschouwd als zijnde ingediend door allen die een
standaardzienswijze II hebben ingediend. Standaardzienswijze II
is ingediend door de in de als bijlage A bij deze
raadsvoordracht overgelegde lijst van adressanten met een I
aangemerkte adressanten.
Volgens adressanten heeft de terinzagelegging op verkeerde
wijze plaatsgevonden. Reactie
In de zienswijze wordt niet aangegeven in welk opzicht sprake
is van een onjuiste terinzagelegging van de ontwerp-
bestemmingsplanherziening. Naar onze mening heeft de
terinzagelegging overeenkomstig de wettelijke vereisten plaatsgevonden.
Volgens adressanten is het bestemmingsplan niet uitvoerbaar,
waarbij de stations Ceintuurbaan en Centraal Station met name
worden genoemd. In dit verband wordt opgemerkt dat de
bovengrondse delen van het station Ceintuurbaan niet in het
plan zijn opgenomen en het station te groot is opgenomen in het
bestemmingsplan. Ten aanzien van het Centraal Station wordt
opgemerkt dat dit gesloopt zou moeten worden. Reactie
In zijn algemeenheid is de uitvoerbaarheid van het project
Noord-Zuidlijn in vele opzichten belicht in onder meer het
oorspronkelijke bestemmingsplan. Voorzover dit in het kader van
de herziening nog ter discussie wordt gesteld, kan, gezien het
feit dat geen sprake is van een wezenlijke verandering van de
omstandigheden, worden volstaan met de opmerking dat
aangesloten wordt op hetgeen in het bestemmingsplan Noord-
Zuidlijn hierover is aangegeven.
Meer specifiek geldt dat alle onderdelen van de stations,
waaronder ook de stations CS en Ceintuurbaan in het
bestemmingsplan Noord-Zuidlijn, dan wel de herziening zijn
opgenomen, inclusief de voorziene bovengrondse bebouwing.
Voor wat betreft de omvang van het station Ceintuurbaan merken
wij op dat in de herziening, evenals in het bestemmingsplan
Noord-Zuidlijn, de uiterste contouren van het station zijn
opgenomen, met dien verstande dat, zoals te doen gebruikelijk
bij bestemmingsvlakken, de feitelijke bebouwing de
bestemmingsgrenzen niet mag overschrijden. Een bouwplan dat
kleiner is dan de aangegeven contouren behoort aldus tot de mogelijkheden.
Sloop van het Centraal Station is niet aan de orde. De
bestemmingsplanherziening geeft in geen enkel opzicht
aanleiding tot deze veronderstelling, temeer daar de herziening
geen betrekking heeft op het betreffende stationsgebouw.
Adressanten brengen naar voren dat het in feite gaat om een
autotunnel van Noord naar Zuid. Voor een autotunnel achter het
Centraal Station zou geen plaats zijn. Reactie
Alleen al vanwege het feit dat noch het oorspronkelijke
bestemmingsplan, noch de herziening een ondergrondse autotunnel
van Noord naar Zuid toestaat, is voor deze veronderstelling
geen grond aanwezig.
Opgemerkt wordt dat het bestemmingsplan economisch niet haalbaar is.
Reactie
Adressanten geven niet aan in welk opzicht de economische
haalbaarheid in het geding zou zijn. Zoals hiervoor reeds
aangegeven is de situatie ten aanzien van de haalbaarheid van
het project, voorzover aan de orde in het kader van de
bestemmingsplanherziening, niet gewijzigd ten opzichte van die
ten tijde van de procedure van het bestemmingsplan Noord- Zuidlijn.
Als gevolg van de diepe bouwputten zouden volgens adressanten
de houten palen droogvallen en zou de veengrond inklinken,
zodat in de Pijp grote stukken grond vrijkomen voor onder meer
torenflats en kantoren. Reactie
Het droogvallen van houten palen en het inklinken van veengrond
is feitelijk niet aan de orde, zo dit aspect in het kader van
de bestemmingsplanherziening al moet worden beschouwd.
Overigens geven adressanten ook in dit verband geen
onderbouwing voor hun stelling.
De gemeenteraad heeft volgens adressanten geen bevoegdheid tot
onteigening omdat het een verkeersbestemming betreft. In dat
geval zouden zienswijzen moeten worden ingediend bij
Rijkswaterstaat. Tevens zou de strook van 53 meter, in dit
verband, veel te breed zijn. Reactie
De opmerking ten aanzien van een eventuele
onteigeningsprocedure, mocht deze al steekhoudend zijn, is in
het kader van deze bestemmingsplanprocedure niet relevant.
Volgens adressanten zou vooraleerst de vervoerswaarde van de
geplande verlengingen van het trac moeten worden vastgesteld,
om vervolgens een tracnota en een MER op te stellen. Reactie
In het kader van deze herziening van het bestemmingsplan is een
zienswijze omtrent de procedurele aspecten van een eventuele
verlenging van het de Noord-Zuidlijn niet aan de orde. Het
verband is althans door adressanten niet aangegeven.
Adressanten zijn van mening dat de metro ongeschikt is om de
files op te lossen. Daarbij wordt gesteld dat een metro nooit
een tramlijn kan vervangen, terwijl, aldus adressanten, zonder
tramlijnen de buurt ten onder zal gaan. Bovendien zou de
aanwezige spoor- en metro-infrastructuur de Noord-Zuidlijn
overbodig maken. Tot slot wordt door adressanten in dit verband
opgemerkt dat Noord behoefte heeft aan een langzaamverkeerbrug.
Reactie
Ook voor wat betreft de discussie omtrent nut en noodzaak van
de Noord-Zuidlijn verwijzen wij naar hetgeen daaromtrent in het
kader van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn is gezegd. In
korte bewoording is dit ook in de toelichting behorende bij de
bestemmingsplanherziening aangegeven.
Volgens adressanten blijkt uit het feit dat men voor het
Centraal Station een ondergronds plein wil maken, dat alle
tramlijnen op Amsterdam CS worden opgeheven. Reactie
De ondergrondse bestemmingsregeling ter plaatse van het
Centraal Station maakt geen onderdeel uit van de
bestemmingsplanherziening. Overigens is in het bestemmingsplan
Noord-Zuidlijn ter plaatse van het Stationsplein een relatief
breed gebied bestemd ten behoeve van het ondergrondse
railtrac, omdat destijds nog niet bekend was waar het trac
zou worden aangelegd.
Volgens adressanten is de aanleg in strijd met de voorwaarden
omtrent het in stand houden van een fijnmazig tram- en busnet,
die de minister van Verkeer en Waterstaat aan de beschikking
zou hebben gekoppeld. Reactie
De minister van Verkeer en Waterstaat heeft aan de
subsidiebeschikking geen voorwaarden gekoppeld ten aanzien van
het in stand houden van een fijnmazig tram- en busnet.
Overigens zal het een fijnmazig openbaarvervoerstelsel in stand
worden gehouden. Ook hier geldt dat in het kader van de
bestemmingsplanherziening wordt aangesloten bij de
uitgangspunten zoals deze in het kader van het oorspronkelijke
bestemmingsplan zijn aangegeven.
Adressanten wijzen op de gebreken die zouden kleven aan de
milieuvergunningen en een vergunning op grond van de
Grondwaterwet, die zijn aangevraagd in verband met de Noord- Zuidlijn.
Reactie
In het kader van deze herziening van het bestemmingsplan is een
zienswijze omtrent een milieuvergunning of een vergunning op
grond van de Grondwaterwet niet aan de orde. Het verband is
althans door adressanten niet aangetoond.
De aanleg van de Noord-Zuidlijn, als zijnde een onderdeel van
het aan te leggen openbaarvervoernetwerk rond de stad, gaat
volgens adressanten ten koste van het spoorwegennet. Reactie
Ook hier geldt dat in het kader van de
bestemmingsplanherziening, voorzover deze zienswijze al aan de
orde is, wordt aangesloten bij de uitgangspunten zoals deze in
het kader van het oorspronkelijke bestemmingsplan zijn aangegeven.
Volgens adressanten is het uitgesloten dat bij het Open
Havenfront (Stationseiland) wordt begonnen met het boren van
een tunnel, omdat de boor dan vanaf het maaiveld schuin
aflopend naar 20 meter diepte moet worden gebracht. Reactie
Het Stationseiland maakt geen deel uit van de herziening. Aldus
is ook dit onderdeel hier niet aan de orde. Overigens laat men
de boor vanaf het maaiveld via een startschacht verticaal in de
grond zakken.
dat door deze ontwikkeling sprake zou zijn van cityvorming en speculatie.
Zienswijze van Nederlands Genootschap van Insprekers (J. Haije)
Adressant stelt dat vigerende bestemmingsplannen dienen te
worden gewijzigd omdat, aldus adressant, bestemmingsplannen
naast elkaar liggen en niet over elkaar. Daarbij merkt hij op
dat een bestemmingsplan een aaneengesloten gebied betreft. Reactie
Met de onderhavige herziening van het bestemmingsplan Noord-
Zuidlijn wordt beoogd dit bestemmingsplan te herstellen op die
punten waaraan door de uitspraak van de Raad van State alsnog
goedkeuring is onthouden. Uiteindelijk zal het planologisch
regime worden gevormd door het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn,
in samenhang met de herziening.
Adressant wijst op het feit dat het streekplan Amsterdam-
Noordzeekanaalgebied ouder is dan tien jaar en dus niet meer
vigerend is. Een officile publicatie van een herziening van
het streekplan heeft nog niet plaatsgevonden, aldus adressant.
Reactie Voorzover relevant in het kader van de onderhavige
bestemmingsplanherziening, merken wij op dat het vigerende
streekplan voor het Amsterdamse grondgebied dateert uit 1996.
Overigens is het binnen de huidige wetgeving niet zo dat, in
tegenstelling tot hetgeen door adressant wordt opgemerkt, een
streekplan na dat ouder dan tien jaar is niet meer vigerend is.
Adressant merkt op dat een aanlegvergunning, een tracnota en
een milieueffectrapportage in het kader van de Tracwet
vooralsnog ontbreekt. Reactie
De genoemde besluiten zijn in het kader van de aanleg van de
Noord-Zuidlijn niet aan de orde.
Volgens adressant zouden nut en noodzaak van de Noord-Zuidlijn
moeten worden heroverwogen. Daarbij kan men zich, aldus
adressant, niet beperken tot het grondgebied van Amsterdam.
Evenzo zou het niet verantwoord zijn om het Centraal Station
aan te wijzen als 'reizigers-overstapmachine' teneinde de
Noord-Zuidlijn van voldoende reizigers te voorzien.
In dit verband stelt adressant dat tramrails in de
Scheldestraat voor tramlijn 11 van CS naar RAI, sluiting van de
Ringspoorweg bij Riekerpolder en Diemen en de IJ-tunnel voor de
Waterlandse Tram al veel zou oplossen.
Adressant merkt op dat het GenMod-computermodel (al dan niet na
manipulatie door het aanpassen invoergegevens en algoritme)
niet gebruikt kan worden voor het verkrijgen van wetenschappelijk bewijs.
Reactie
Voorzover de aangehaalde punten betrekking hebben op de
onderhavige herziening merken wij op dat de in de procedure die
het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn heeft doorlopen de discussie
omtrent nut en noodzaak van de Noord-Zuidlijn ruimschoots aan
de orde is geweest. Dit heeft destijds niet tot gevolg gehad
dat goedkeuring aan het bestemmingsplan is onthouden.
Aangezien omtrent dit aspect zich sindsdien geen feitelijke
ontwikkelingen hebben voorgedaan die aanleiding zouden geven
tot heroverweging, kan worden vastgehouden aan hetgeen omtrent
deze punten in de toelichting van het bestemmingsplan Noord-
Zuidlijn en in de toelichting van de herziening is vermeld.
Adressant geeft aan dat wie een tunnel positioneert op de
diepte van de tweede zandlaag, gezien de gesteldheid van de
Amsterdamse bodem, wel moet weten wat hij doet. Dergelijke
risico's zouden in een beschermd stadsgezicht onaanvaardbaar zijn.
Reactie
Ook ten aanzien van de bodemgesteldheid gelden nog steeds de
uitgangspunten zoals deze zijn verwoord in de toelichting van
het oorspronkelijke bestemmingsplan Noord-Zuidlijn. Er is geen
sprake van veranderingen van inzicht die aanleiding geven om
van deze uitgangspunten af te wijken.
Omdat de regeling voor de
diepteligging van de tunnelbuis met de onderhavige herziening
is aangepast, kan hieraan nog het volgende worden toegevoegd.
Naar verwachting zal de afwijking van het lengteprofiel dat is
aangegeven in het bestemmingsplan niet groot zijn. Om die reden
is het ook mogelijk de afwijkingsmogelijkheden zoals deze in
het oorspronkelijke plan waren opgenomen, met de herziening van
het bestemmingsplan verder te beperken. Enige ruimte kan in de
praktijk echter een gunstig effect hebben. Op sommige locaties
kan een kleine aanpassing van de diepteligging net iets
gunstiger uitvallen omdat de tunnel dan bijvoorbeeld in meer
homogene grondlagen ligt en het boorproces dan eenvoudiger is
te sturen. Anderzijds is het soms ook weer net iets gunstiger
om naast klei (Vijzelstraat) ook een beetje zand in het
boorfront te hebben, zodat de klei wat minder kleverig wordt.
Adressant vraagt zich af of de veiligheid niet de
verantwoordelijkheid van de gemeenteraad is. Reactie
De veiligheid van de Noord-Zuidlijn krijgt gedurende het hele
project de volle aandacht. Ook in het kader van het
bestemmingsplan Noord-Zuidlijn is dit aspect uitvoerig aan de
orde geweest. Daar waar onderdelen van de planologisch-
juridische regeling verband houden met de veiligheid hebben
zijn deze onderdelen gedurende de gehele
bestemmingsplanprocedure overeind gebleven. Het bestemmingsplan
zoals vastgesteld door de gemeenteraad biedt dan ook ruimte
voor een veilige bouw van de lijn, inclusief de benodigde
vluchtgangen, nooduitgangen en dergelijke. Met de onderhavige
herziening van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn wordt de
ruimte voor de realisatie van veiligheidsvoorzieningen niet
beperkt. De mogelijkheid tot realisatie van nooduitgangen wordt
zelfs uitgebreid. Zienswijze F.J. Colon
Adressant geeft aan dat zijn bezwaren zich richten tegen de
Noord-Zuidlijn als geheel en merkt op dat het merkwaardig is
dat het gedeelte Hobbemakade buiten het bestemmingsplan ligt.
Reactie
Ook naar aanleiding van deze zienswijze merken wij op dat in
het kader van de onderhavige herziening niet de Noord-Zuidlijn
als geheel ter discussie staat.
Daarnaast merken wij op dat noch het oorspronkelijke plan, noch
de herziening hiervan betrekking heeft op de Hobbemakade omdat
het voorziene trac van de Noord-Zuidlijn niet via deze straat loopt.
Adressant wijst op het ontbreken van hoogtelijnen en
vluchtwegen in de herziening. Reactie
De hoogtelijnen (het lengteprofiel) zijn in de herziening niet
opgenomen omdat dit onderdeel van het bestemmingsplan Noord-
Zuidlijn in stand is gebleven en er ook overigens geen
aanleiding is om de aangegeven maten te wijzigen.
De vluchtwegen zijn in de herziening als zodanig opgenomen voor
de bestemmingen 'Ondergronds railtrac waarboven water' en
Ondergronds railtrac waarboven ligplaats voor woonboten', als
onderdeel van de bestemmingsomschrijving van artikel IV
(ondergrondse vluchtschachten).
Overigens is inmiddels gebleken dat daar waar het trac vanuit
de Ruyterkade onder het IJ door gaat, in het ontwerp voor de
lijn een nooduitgang is voorzien binnen het bestemmingsvlak dat
in de ontwerpherziening zoals deze ter inzage heeft gelegen de
bovengrondse bestemming 'Water' kent. Wij stellen uw raad voor
de bestemmingsplanherziening in die zin gewijzigd vast te
stellen dat ter plaatse, overeenkomstig de bij deze voordracht
behorende kaart 3 van de plankaart, de bestemming 'Ondergrondse
stationsgebouwen waarboven openbare ruimte', met daarbij de
nadere aanduiding 'in- en uitgangen toegestaan, wordt opgenomen.
Voor de overige bestemmingen zijn de voorschriften van het
bestemmingsplan Noord-Zuidlijn van toepassing.
Adressant stelt dat door een foutieve bouwmethode de tunnel zal
instorten, lekken en verzakken. Reactie
Voorzover dit betrekking heeft op de onderhavige herziening
merken wij op dat de in de procedure die het bestemmingsplan
Noord-Zuidlijn heeft doorlopen de discussie omtrent de
bouwmethode van de Noord-Zuidlijn ruimschoots aan de orde is
geweest. Dit heeft destijds niet tot gevolg gehad dat
goedkeuring aan het bestemmingsplan is onthouden.
Aangezien omtrent dit aspect zich sindsdien geen feitelijke
ontwikkelingen hebben voorgedaan die aanleiding zouden geven
tot heroverweging, kan worden vastgehouden aan hetgeen omtrent
deze punten in het kader van het bestemmingsplan Noord-
Zuidlijn en in de toelichting van de herziening is vermeld. Ook
een nadere, specifieke verduidelijking is in deze voordracht,
gezien de algemene termen waarin de zienswijze is gesteld, hier
niet mogelijk.
Adressant stelt dat het project Noord-Zuidlijn is afgelast door
de Raad van State en de gemeenteraad van Amsterdam. Reactie
Met de uitspraak naar aanleiding van ingestelde beroepen tegen
het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn, heeft de Raad van State het
goedkeuringsbesluit aangaande dit plan grotendeels in stand
gehouden. Geenszins kan de conclusie getrokken worden dat de
Raad van State het project heeft afgelast. Dit kan evenzo in
geen enkel opzicht gezegd worden van uw Vergadering (de gemeenteraad).
Zienswijze B.A.J.M. Schraven
Adressant maakt kenbaar dat hij het ook met het gewijzigde plan
niet eens is, omdat er aan het ontwerp niets wezenlijks is
veranderd ten opzichte van eerdere versies.
Adressant geeft daarbij aan dat;
- stations zoals onder de Ferdinand Bolstraat, door hun ligging
en omvang niet kunnen voldoen aan de algemene bouwvoorschriften
die gelden voor gebouwen van eenzelfde omvang bovengronds;
- de toegangen tot de stations en daarmee ook de uitgangen van
de stations te beperkt blijven voor een goed functioneren van
de stations als zodanig en al helemaal bij een ongeluk of ramp;
- door het negeren van de mogelijkheid dat metro's door
mankementen of obstakels binnen een tunnelbuis tot stilstand
komen is aan de veiligheid van de tunnels niets verbeterd is;
- in het ontwerp niet goed rekening is gehouden met de
gezondheidsrisico's van kunstmatige luchtverversing, zowel bij
normaal functioneren of als er iets misgaat;
Adressant merkt daarbij op dat ieder raadslid voor deze
risico's verantwoordelijk en medeplichtig is. Reactie
Ten aanzien van bovenstaande punten, merken wij in zijn
algemeenheid op dat in de herziening een bestemmingsvlak is
aangegeven waarbinnen een ondergronds station kan worden
gerealiseerd. Daarmee zijn de locatie, de maximumcontouren en
de diepteligging van het station aangegeven. Het
bestemmingsplan spreekt zich verder niet uit over het ontwerp
van het station. In de zienswijze wordt niet specifiek
aangegeven waarom op de aangegeven locatie en binnen de
betreffende contouren, in bouwtechnisch opzicht niet volgens de
voorschriften gebouwd zou kunnen worden. Wij zien in dit
verband geen belemmeringen.
De in- en uitgangen vallen buiten de grenzen van de
planherziening. Noch de uitspraak van de Raad van State
(waarbij de goedkeuring van dit onderdeel in stand is gebleven)
noch enig ander inzicht, geeft aanleiding tot het idee dat ook
op dit punt de uitgangspunten van het bestemmingsplan Noord-
Zuidlijn niet overeind kunnen blijven. Ditzelfde geldt ten
aanzien van de calamiteitvoorzieningen en de gezondheidsrisico's.
De veiligheid van de Noord-Zuidlijn wordt overigens met de
herziening van het bestemmingsplan niet aangetast. Een verdere
uitwijding omtrent verantwoordelijkheden is in het kader van
deze herziening niet aan de orde.
Adressant stelt dat het ontwerp voor de lijn (in vergelijking
met bovengronds vervoer) nog steeds strijdig is met het
duurzaamheidprincipe en wijst er daarbij op dat;
- sprake is van onherstelbare schade en onherstelbare ingrepen;
- de omvang van de investeringen dwingen tot gebruik, ook als
alternatieve vervoermiddelen of trajecten de voorkeur verdienen;
- dit mede veroorzaakt wordt door het energieverbruik voor
verlichting, ventilatie, waterafvoer en roltrappen. Reactie
In zijn algemeenheid kan niet worden gesteld dat de aanleg van
de Noord-Zuidlijn onherstelbare schade veroorzaakt.
In het kader van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn is al
aangegeven dat de Noord-Zuidlijn, als zijnde onderdeel van een
openbaarvervoernetwerk een belangrijke functie vervult.
Eigenschappen als accuratesse en snelheid kunnen niet worden
gevenaard door andere openbaarvervoermiddelen.
Het energieverbruik voor verlichting, ventilatie, waterafvoer
en roltrappen is, mocht dit in vergelijking met andere
openbaarvervoermiddelen al hoger zijn, niet zodanig
substantieel hoger dat dit een doorslaggevende betekenis heeft
in de keuze voor deze vervoersvorm.
Aldus kan niet worden geconcludeerd, in ieder geval niet op
basis van hetgeen adressant op dit punt naar voren brengt, dat
de Noord-Zuidlijn een niet-duurzaam project zou zijn.
Adressant is van mening dat de aanleg van de Noord-Zuidlijn
niet verantwoord is omdat de kosten van aanleg en exploitatie
niet opwegen tegen de, zeker in verhouding tot bovengrondse
investeringen, geringe verbetering van het openbaar vervoer.
Daarbij wijst adressant op het feit dat de Noord-Zuidlijn geen
nieuwe verbindingen legt, terwijl een toename van de
bovengrondse capaciteit kan worden bewerkstelligd door op de
bestaande lijnen met een zelfde frequentie te gaan rijden als
beoogd met de Noord-Zuidlijn. Reactie
Voorzover dit betrekking heeft op de onderhavige herziening
merken wij op dat de in de procedure die het bestemmingsplan
Noord-Zuidlijn heeft doorlopen de discussie omtrent de
financin en de vervoerswaarde van de Noord-Zuidlijn
ruimschoots aan de orde is geweest. Dit heeft destijds niet tot
gevolg gehad dat goedkeuring aan het bestemmingsplan is onthouden.
Aangezien omtrent dit aspect zich sindsdien geen feitelijke
ontwikkelingen hebben voorgedaan die aanleiding zouden geven
tot heroverweging, kan worden vastgehouden aan hetgeen omtrent
deze punten in het kader van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn
en in de toelichting van de herziening is vermeld.
Zienswijze A. van Marle, M.C. Duikersloot, J.L. Overmeer,
C.J.J. van Sonsbeek, R.S.A. Kamer
Volgens adressanten is in de ontwerp-bestemmingsplanherziening
een aantal nieuwe voorschriften met betrekking tot woonboten
opgenomen die in het conceptontwerp zoals dat in de inspraak
aan de orde is geweest, niet voorkwamen. Evenmin zou over deze
voorschriften overleg hebben plaatsgevonden in het kader of ter
voorbereiding van de formele beroepsprocedure. Hiermee zou
gehandeld zijn in strijd met artikel 6A van de Wet op de
ruimtelijke ordening. Reactie
Met de onderhavige bestemmingsplanherziening wordt uitvoering
gegeven aan de bedoeling van de uitspraak van de Raad van
State: Door het bestemmen van de betreffende gronden als
ligplaats voor woonboten, met de maximummaten en aantallen,
wordt expliciet ruimte gegeven aan het gebruik van het water
als ligplaats. Hiermee wordt het juridisch-planologisch
mogelijk gemaakt dat de woonboten die op dit moment een
ligplaats hebben in de Sixhaven, na afloop van de werkzaamheden
terug kunnen keren. (Uitgezonderd de woonboot 'Yvonne' ,
waarmee een aparte regeling is getroffen.) Aldus is recht
gedaan aan de bestaande situatie en de belangen van de
woonbootbewoners. Daarbij merken wij op dat voorafgaand aan het
bestemmingsplan Noord-Zuidlijn de ter plaatse geldende
planologische regeling in het geheel geen woonboten toestond.
Aan de regeling voor de betreffende woonboten is de maatvoering
inderdaad toegevoegd nadat de inspraak heeft plaatsgevonden.
Het betreft hier echter een nadere invulling van een regeling
die in essentie niet is gewijzigd: De woonboten die op dit
moment binnen het plangebied een ligplaats hebben, zijn,
afgezien van woonboot 'Yvonne' , positief bestemd. Het opnemen
van maximumafmetingen stelt grenzen aan de
uitbreidingsmogelijkheden in de vorm van grotere woonboten.
Hiermee worden ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voorkomen,
met dien verstande dat de landschappelijke kwaliteiten van het
gebied, met name het zicht op het water, niet worden aangetast.
Overigens is het onjuist te veronderstellen dat elke aanpassing
van voorschriften zou leiden tot strijd met artikel 6A WRO (het
artikel dat inspraak voorschrijft.) Aanpassing van
voorschriften is zelfs na de terinzagelegging van een
ontwerpplan wettelijk mogelijk. Nu de voorschriften zijn
aangepast v¢¢r de terinzagelegging bestond voor eenieder de
mogelijkheid om naar aanleiding van dit ontwerp desgewenst een
zienswijze in te dienen.
Adressanten zijn van mening dat met de regeling ten aanzien van
de woonboten, waarbij de huidige afmetingen van de woonboten in
ruimtelijke zin als maximum wordt vastgelegd, sprake is van een
bevriezingsmaatregel. Met een dergelijke vertaling van de
zogeheten Nadere Regeling Woonboten 1998 (die is gebaseerd op
een plaatselijke verordening) zou in wezen sprake zijn van een
uitsterfbeleid, waarvoor geen planologische rechtvaardiging is te vinden.
Reactie
Uitgangspunt bij het opstellen van de bestemmingsplanregeling
voor de woonboten is het in juridisch-planologische zin
mogelijk maken dat de nu aanwezige woonboten in de Sixhaven na
de werkzaamheden in verband met de aanleg van de Noord-Zuidlijn
terugkeren. In concreto betekent dit dat de woonboten met hun
huidige afmetingen in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Om,
mede naar aanleiding van de door adressanten omtrent dit aspect
ingediende zienswijze, recht te doen aan het beleid zoals het
Stadsdeel Amsterdam Noord dit hanteert, stellen wij uw raad
voor de herziening van het bestemmingsplan als volgt gewijzigd
vast te stellen:
Het stadsdeelbestuur heeft voor de woonboten binnen het gebied
van het stadsdeel een eenduidig beleid geformuleerd. Voor elk
type woonboot gelden maximum afmetingen. Overeenkomstig de
voorschriften zoals deze in het ontwerp van de
bestemmingsplanherziening zijn opgenomen, gelden deze
maximumafmetingen als uitgangspunt. Daarbij zijn de bestaande
afwijkingen van deze standaardafmetingen toegestaan. Wij
stellen uw raad voor hieraan toe te voegen dat woonvaartuigen
ook kunnen worden vervangen door woonarken, waarbij een
bestaande afwijking van de standaardafmeting mag blijven
bestaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat woonvaartuigen die nu
hoger zijn dan de standaardafmeting mogen worden vervangen door
een woonark van eenzelfde hoogte, waarbij deze woonark dan ook
7 meter breed (de maximumbreedte voor een woonark) mag zijn.
Voor alle duidelijkheid wijzen wij er op dat met deze regeling
woonvaartuigen ook mogen worden vervangen door woonvaartuigen.
Het vervangen van arken of woonvaartuigen door woonschepen is
echter niet wenselijk, omdat voor deze schepen, met een
maximumlengte van 30 meter, de aanwezige ruimte te beperkt is.
Op deze wijze is geen sprake van een 'uitsterfregeling', maar
van een regeling waarbij enerzijds recht wordt gedaan aan de te
beschermen stedenbouwkundige belangen en anderzijds de
mogelijkheid wordt geboden om desgewenst een woonboot te vervangen.
De regeling ten aanzien van de afmeting van woonboten in de
Sixhaven zou volgens adressanten minder ruim zijn dan die voor
overige plaatsen in Amsterdam Noord, terwijl tegenover de
woonboten in de Sixhaven geen woonhuizen zijn of worden
gebouwd, zodat het uitzicht is gewaarborgd. Daarnaast zou de
gebrekkigheid van de regeling terug zijn te voeren op een
beperkte overgangsrechtelijke invoering. Reactie
Met de hiervoor voorgestelde aanpassingen van de herziening
wordt, zoals gezegd, recht gedaan aan alle betrokken belangen.
Een maximum ten aanzien van de afmetingen van de woonboten is
in deze specifieke situatie gerechtvaardigd, aangezien het
zicht op het open water als een specifiek te beschermen kenmerk
van de locatie geldt.
Adressanten merken op dat in de tabel in de toelichting is
verzuimd woonboot 'de Ton' op Sixhavenweg 22 aan te geven,
terwijl op het adres Sixhavenweg 12 twee woonarken staan
vermeld, waar dit er n moet zijn. Reactie
Adressanten merken terecht op dat verzuimd is woonschip 'de
Ton' op te nemen in de voorschriften van de herziening. Wij
stellen uw raad voor het bestemmingsplan in die zin gewijzigd
vast te stellen dat de binnen het plangebied aanwezige
woonboten, inclusief woonboot 'de Ton' in artikel IV (het
nieuwe artikel 5A) expliciet worden opgenomen, met daarbij
vermeld de afmetingen en de toegestane afwijkingen.
Ten aanzien van het adres Sixhavenweg 12 merken wij op dat ten
onrechte twee woonboten zijn aangeduid met het adres Sixhaven
12. De 'Amsterdam 5836' heeft als adres Sixhavenweg 11en de
'Simone' heeft als adres Sixhavenweg 12. Deze woonboten liggen
echter buiten het plangebied van het bestemmingsplan Noord-
Zuidlijn en deze herziening. (Overigens is de Simone inmiddels
uit de Sixhaven vertrokken.) Ook de woonboten 'Vrouwe Maria' en
'Huis te water' liggen buiten het plangebied. Wij stellen u
voor de bestemmingsplanherziening gewijzigd vast te stellen,
met dien verstande dat deze woonboten niet in de regeling worden opgenomen.
Hoewel de woonbootbewoners onder voorwaarden akkoord zijn
gegaan met de regeling voor de tijdelijke verplaatsing,
betekent dit niet dat thans, en naar valt te vrezen evenmin op
het moment dat de bestemmingsplanherziening wordt vastgesteld
in de gemeenteraad, duidelijkheid en zekerheid bestaat over de
wijze van verplaatsing en welke termijnen hiermee zijn gemoeid.
Reactie
Uitgangspunt is dat de woonboten die tijdelijk plaats moeten
maken voor de aanleg van de Noord-Zuidlijn uiterlijk juni 2003
verplaatst moeten zijn. Over de tijdelijke verplaatsing wordt
per woonbooteigenaar afzonderlijk en met de totale groep van
eigenaren overlegd. Voor degenen die dat willen zal het gaan om
verplaatsing naar een tijdelijke haven die even ten oosten van
de Sixhaven wordt aangelegd. Na ongeveer vijf jaar kunnen de
woonboten terugkeren naar de Sixhaven. Uitzonderingen hierop
vormen de woonboten 'Overal Thuis' die een kwartslag wordt
gedraaid, maar niet wordt verplaatst, Rhea en Gemini, die
elders in Noord worden afgemeerd, Yvonne die is uitgekocht .
Het is eerst na de aanbesteding en gunning mogelijk om, in
overleg met de aannemer een gedetailleerde planning te maken.
Deze planning zal tijdig en uitgebreid met de betrokkenen worden besproken.
Overigens worden ook de buiten het plangebied gelegen woonboten
'Amsterdam 5836' (Sixhavenweg 11), 'Vrouwe Maria' (Sixhavenweg
25) en 'Huis te Water' (Sixhavenweg 26) niet verplaatst en is
de Simone' (Sixhavenweg 12) reeds vertrokken.
Volgens adressanten is sprake van strijd met de
motiveringsplicht omdat niet duidelijk is op grond van welk
'voortschrijdend inzicht' de mogelijkheid tot het realiseren
van een bovengronds bouwwerk ten behoeve van een
noodwaterkering is opgenomen. Bij gebrek aan kennis bestrijden
adressanten de noodzaak van de waterkering. Daarbij wordt
opgemerkt dat vanwege deze kering een ligplaats worden opgeheven.
Reactie
Omdat de Noord-Zuidlijn aan weerszijde van het IJ een primaire
waterkering doorkruist, is het, in het kader van de Wet op de
Waterkeringen, noodzakelijk dat in de Noord-Zuidlijn
waterkerende constructies worden toegepast. Deze doen in geval
van calamiteiten dienst als (en dus onderdeel uitmaken van) een
primaire waterkering.
De locatie van de noodwaterkering is gekoppeld aan de locatie
van een nooduitgang. De zinktunnel onder het IJ bestaat uit
gescheiden buizen met elke circa 55 meter vluchtdeuren van de
ene naar de andere buis. Komende vanaf het Centraal Station
dient op enig moment in Noord een nooduitgang te worden gemaakt
naar het maaiveld. Het eerste moment waarop dat praktisch
gesproken kan is aan het begin van de in-situ tunnel. Daarbij
wordt de coupurekering (schuiven) gecombineerd met de
nooduitgang. De coupurekering bevindt zich boven de tunnel. De
schuiven moeten immers in de tunnelbuis kunnen zakken. De
nooduitgangen bevinden zich naast de tunnelbuizen, zodat men
horizontaal uit de buis weg kan vluchten.
De positie van de nooduitgang en de kering worden dus gemarkeerd door
het einde van de zinktunnel. Dat einde wordt bepaald door de
diepteligging. Komende uit het IJ stijgt de tunnel naar een
bepaald niveau ter plaatse van de Sixhaven. Zou de zinktunnel
worden ingekort, dan komt de knip bijvoorbeeld te liggen aan de
zuidzijde van de Sixhaven. Dan zouden ook de nooduitgang en de
kering daar kunnen worden gemaakt, zonder dat dit een ligplaats
voor een woonboot kost. Dan moet daar echter een diepe bouwput
worden gemaakt, omdat het trac daar dieper ligt. Knelpunt is
het verticale evenwicht van de afsluiting van de bouwput
(onderwaterbeton). Daartoe zouden veel en lange trekpalen
noodzakelijk zijn, hetgeen technisch lastig is en hoge kosten
met zich mee zou brengen. Overwogen zou kunnen worden om naar
het noorden te gaan met het schuivengebouw. Met het oog op een
eventueel later in te passen station Sixhaven ligt dat echter
niet voor de hand. Dit station zou dan niet beschermd zijn door
de noodwaterkering.
Het volume van de kering wordt bepaald door de gestelde eisen.
Samengevat komt dit er op neer dat ruimte nodig voor de
schuiven, de installaties om de schuiven te bedienen en een
toegang vanaf maaiveld om bij de installaties te komen. Een
beperking van de totaal benodigde ruimte wordt bereikt door een
en ander te combineren met de ruimten voor de vluchtenwegen
naar maaiveldniveau.
Een noodwaterkering waarbij, zoals nabij het Damrak, de
installatie geheel ondergronds blijft is hier niet mogelijk
omdat hiervoor de ruimte ontbreekt, gezien het feit dat de
locatie direct grenst aan de voorhaven van het Noordhollandsch Kanaal.
Dit alles betekent dat n ligplaats voor een woonboot moet
worden opgeheven. Dit is geen probleem, omdat met de eigenaar
van de woonboot 'Yvonne' al overeenstemming is bereikt over een
uitkoop zonder terugkomst na de bouw van de Noord-Zuidlijn.
Adressanten hebben een op 13 december 2001 gedateerde
aanvulling op hun zienswijzen ingediend. Om eerder in deze
voordracht omschreven redenen beschouwen wij deze aanvulling
als niet ontvankelijk. Desondanks reageren wij hierbij op de
inhoud van deze aanvulling.
Adressanten merken in bedoelde aanvulling op dat in de
voorschriften van de herziening een in ruimtelijke zin
onaanvaardbaar onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende
soorten woonboten. Reactie
Uitgangspunt voor de bestemmingsplanregeling ter plaatse van de
Sixhaven is het feit dat in de Sixhaven een aantal woonboten
een ligplaats heeft. Op basis hiervan worden, overeenkomstig de
uitspraak van de Raad van State, de woonboten, voorzover geen
specifieke verplaatsingsregeling is getroffen, specifiek
bestemd. Om daarnaast nog enige ruimte te bieden voor
vervanging is bezien in hoeverre dit stedenbouwkundig
verantwoord zou zijn. Het in dit kader gemaakte onderscheid in
woonschepen, woonvaartuigen en woonarken, zoals dat overigens
al lange tijd in vele Amsterdamse bestemmingsplannen wordt
gehanteerd, is wel degelijk het resultaat van een ruimtelijke
afweging. De verschillende typen woonboten hebben ieder hun
eigen stedenbouwkundige uitstraling. In de door ons aan uw raad
voorgestelde bestemmingsplanregeling wordt, door aan te geven
welke typen woonboten in welke omvang zijn toegestaan, ruimte
geboden voor eventuele vervanging van woonboten, teneinde het
aanzien van het betreffende gebied verder te verbeteren.
Adressanten stellen in eerder genoemde aanvulling dat de
regeling niet duidelijk aangeeft welke schepen en afmetingen
zijn toegestaan. Reactie
Met de door ons voorgestelde wijzigingen van de voorschriften
zoals hierboven omschreven, is sprake van een regeling die
duidelijk aangeeft welke typen woonboten in het betreffende
gebied zijn toegestaan en wat daarbij de maximum afmetingen zijn.
Zienswijze U. Weller-Aussems
De veiligheidseisen die bij de Sophiaspoortunnel zijn gesteld,
kunnen volgens adressant in de Amsterdamse binnenstad niet
worden gehaald en merkt in dit verband op dat;
- bij de Sophiaspoortunnel geen sprake is van bovengrondse
bebouwing. Bij deze tunnel wordt een zetting verwacht van 2,5
cm boven de tunnel verwacht (bij de stations en bij het
bovengronds komen 5 cm). Een dergelijke zetting zou volgens
adressant ook gelden voor Amsterdam.
- de veilige afstand van 10 meter tussen de tunnelbuizen in
Amsterdam niet haalbaar, waarbij wordt opgemerkt dat in de
Ferdinand Bolstraat de buizen zelfs boven elkaar komen te liggen.
- bij de Noord-Zuidlijn geen vluchtroutes in de vorm van
dwarsverbindingen tussen de tunnels worden gebouwd.
- er geen rampenplan bestaat, behalve dan het stilleggen van de
bouw, als het monitoringsysteem grote verzakkingen aangeeft.
Reactie
Voorzover de zienswijze van adressant relevant is in het kader
van de onderhavige bestemmingsplanherziening merken wij, in
aanvulling op de uitgangspunten zoals deze eerder, in het kader
van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn zijn aangegeven, het volgende op.
Bij de keuze tussen de verschillende mogelijke bouwmethoden is
destijds een afweging gemaakt tussen de ondergrondse aanleg die
met het boren van baanvaktunnels mogelijk wordt en de
substantile reductie van hinder op het maaiveld die daarmee
gerealiseerd wordt, versus de risico's die aan deze
bouwtechniek verbonden zijn. Met betrekking tot die risico's is
uitgebreid onderzoek gedaan en is een praktijkproject
uitgevoerd. De eisen die aan het boorproces worden gesteld zijn
zodanig dat de benvloeding van de omgeving wordt
geminimaliseerd en het ontwerp voorziet in een optimalisatie
van de afstand van de tunnels tot de funderingen en de daaruit
voortvloeiende diepte ter plaatse van de aansluiting van de
boortunnels op de stations. Beide maatregelen zorgen ervoor dat
de zettingen en de zettingsverschillen zodanig klein zijn dat
de kans op schade aan gebouwen uiterst gering is.
- Het project Sophiaspoortunnel is niet zondermeer
vergelijkbaar met de Noord-Zuidlijn. Conclusies, onder meer
gebaseerd op waarnemingen ter plaatse van de Sophiaspoortunnel,
zijn niet zonder vertaalslag van toepassing op het project
Noord-Zuidlijn. Ten eerste is de diameter van de Sophiatunnel
9,5 meter. De diameter van de tunnels van de Noord-Zuidlijn is
7 meter. Ten tweede is de tunnelboormachine voor de
Sophiatunnel gebouwd om zo snel mogelijk te boren. Er is
daartoe zelfs een nieuw concept voor de bouw van de ringen
ontwikkeld. De tunnelboormachine in Amsterdam zal primair heel
zorgvuldig moeten boren. Deze tunnelboormachine wordt speciaal
ontwikkeld met het oog op zettingsminimalisatie, hetgeen een
heel ander oogmerk is. De boorsnelheid ligt dan ook
aanmerkelijk lager. Beide aspecten bewerkstelligen dat de
optredende zettingen bij de Noord-Zuidlijn aanmerkelijk kleiner
zijn dan de zettingen bij de Sophiatunnel.
- Anders dan adressant stelt geven de specificaties van het
contract van de Sophiaspoortunnel aan dat de maximaal
toelaatbare zetting recht boven de tunnels aan het maaiveld 25
mm m¢gen bedragen. Dit is dus geen verwachting maar een
maximaal toelaatbare eis. In de praktijk wordt deze waarde
meestal ruimschoots onderschreden. De metingen vinden echter
slechts iedere 500 meter plaats. De prestaties van de
tunnelboormachine kunnen tussen deze zogenaamde kritische
meetraaien niet gemeten worden. Dit is ook niet nodig, want
daartussen bevindt zich uitsluitend weiland of rivierbodem
hetgeen weinig eisen stelt aan de eventuele verzakking. (bij de
stations en bij het bovengronds komen 5 centimeter). Een
dergelijke zetting zou volgens adressant ook gelden voor
Amsterdam. In Amsterdam worden de eisen echter niet gesteld aan
het maaiveld maar aan de funderingen van de gebouwen. De
belendende gebouwen worden namelijk verondersteld net zo veel
te verzakken als de paalfunderingen. Vandaar dat er in
Amsterdam, in tegenstelling tot wat adressant beweert,
strengere eisen worden gesteld dan bij de Sophiaspoortunnel. De
vervormingseisen worden in Amsterdam gesteld aan de meer dan
6000 meetprisma's die aan de gevels worden bevestigd. Aan de
hand van deze meetprisma's worden zogenaamde
"verschilzettingen" afgeleid, die het verschil in zetting over
een bepaalde afstand aangeven. Deze parameter bepaalt namelijk
de eventuele schade aan de belendingen. Omgerekend vanuit deze
"verschilzettingen" bedragen de maximaal toelaatbare
zettingswaarden ca 15 mm rondom de boortunnel tot maximaal 25
mm rondom de stations, hetgeen dus veel strenger is dan bij de
Sophiaspoortunnel.
- De afstand tussen de tunnelbuizen bedraagt bij veel projecten
in de regel nmaal de diameter van de tunnelbuis. Dit geldt
echter met name voor tunnels in een landelijke omgeving (zoals
de Sophiaspoortunnel). In een stedelijke omgeving is deze
afstand veelal echter ook geringer, vanwege de geringere
beschikbare ruimte voor de breedte van de aansluitende stations
of start- en eindschachten. Derhalve is in Amsterdam uitgegaan
van een reguliere tussenafstand (van buitenkant wand tot
buitenkant wand) van 0,5 maal de diameter van de
tunnelboormachine (3,5 meter). Op basis van geavanceerde
technische berekeningen in combinatie met de eerder genoemde
verbeterde tunnelboormachine acht de projectorganisatie dit ook
voor Amsterdam haalbaar. Op drie locaties (ter plaatse van de
startschacht, eindschacht en noordzijde station Vijzelgracht)
is deze tussenafstand om voornoemde redenen echter kleiner,
namelijk teruglopend tot 2 meter. Op deze locaties zijn
maatregelen voorzien in de zin van verstijvende bodeminjecties..
- In tegenstelling tot hetgeen adressant lijkt te
veronderstellen heeft ook de Noord-Zuidlijn in het ontwerp een
aantal dwarsverbindingen tussen de baanvaktunnels. Deze zijn
overigens ook als zodanig in het bestemmingsplan toegestaan.
- In relatie tot de bouw van de Noord-Zuidlijn is een
omvangrijk monitoringsysteem genstalleerd. Indien tijdens de
bouw de gemeten vervormingen zouden afwijken van de voorspelde
waarden, zal een procedure in gang worden gezet die een aantal
stappen kent. De procedure die in gang gezet wordt kent globaal
de volgende stappen:
Indien het monitoringsysteem een verschil constateert tussen de
voorspelde vervorming en de daadwerkelijk geregistreerde
vervorming zal het systeem dit melden. Omdat het systeem ook
trends berekend en vervolgens signaleert wordt de afwijking
vroegtijdig geconstateerd. Op dat moment wordt allereerst
gecontroleerd of (i) de tunnelboormachine conform
specificaties werkt. Indien daar geen onregelmatigheden worden
geconstateerd wordt de volgende stap gezet. Mede op basis van
de gegevens die de in de grond aangebrachte monitoringsystemen
leveren, wordt bepaald of er sprake is van (ii) afwijkend
gedrag van de bodem. Zo ja dan worden de consequenties voor de
instellingen van de tunnelboormachine bepaald en wordt met
aangepaste instellingen verder geboord. Indien bij geen van
deze stappen afwijkingen worden geconstateerd zal het
betreffende object (gebouw of kunstwerk) nader worden bezien.
In dat scenario kan het zijn dat eerst voorzieningen aan het
object moeten worden getroffen alvorens het boren van de
tunnels wordt voort gezet
Adressant stelt dat de geluidsoverlast, waarvan de duur en
sterkte niet in het bestemmingsplan zou zijn vermeld, voor
bewoners en bezoekers van de Amsterdamse binnenstad enorm wordt
als gevolg van;
- het continue geluid van de betonietscheidingsinstallatie in
de vorm van een 100 hertz lage bromtoon die tot op 100 meter
van de installatie wordt gehoord, 24 uur per dag;
- het wegfrezen van de grond;
- de afvoer van enorme hoeveelheden grond door middel van trucks.
Reactie
Ook hier geldt dat onze reactie slechts ziet op hetgeen in het
kader van de onderhavige bestemmingsplanherziening relevant is.
De activiteiten behorende bij de aanleg van de Noord-Zuidlijn
zijn gebonden aan diverse milieuvergunningen. Deze
milieuvergunningen stellen de kaders waarbinnen de
milieuhinder, veroorzaakt door de aanleg, moet blijven. Zo is
de bouw van de door adressant genoemde
betonietscheidingsinstallatie gebonden aan een milieuvergunning
en gelden voor het wegfrezen van grond de voorwaarden van de
Circulaire Bouwlawaai. Naast de wettelijke grenzen geldt dat
er naar wordt gestreefd de milieuhinder, waaronder ook de
geluidhinder, binnen de uitgangspunten van uitvoering, te beperken.
Volgens adressant is de bouwer verantwoordelijk voor de schade.
Ten onrechte zou de eis worden gesteld dat de huizen in een
zodanige staat moeten zijn dat ze geen schade ondervinden van
de Noord-Zuidlijn. De schadevergoeding bij de
graafwerkzaamheden achteraf, zou veranderd moeten worden in een
actief preventief beleid, zoals bij de Sophiaspoortunnel. De
bestaande gebouwen zouden, onafhankelijk van de huidige staat,
gefundeerd moeten worden. Waarbij wordt opgemerkt dat ook de
nieuwbouw, gezien de zettingen bij zo een extreme bouw, schade kan lijden.
Reactie
De eigenaar van een gebouw is wettelijk verplicht er zorg voor
te dragen dat een gebouw aan de door het Bouwbesluit gestelde
bouwtechnische eisen voldoet. Deze eisen gelden te allen
tijden, dus ook voor de gebouwen in de omgeving van de Noord-
Zuidlijn. Bij de bouw van de Noord-Zuidlijn geldt als
uitgangspunt dan ook dat de omliggende bebouwing aan deze eisen
voldoet. Voorzover door de bouw van de Noord-Zuidlijn schade
ontstaat die direct verband houdt met het feit dat gebouwen
niet aan de gestelde eisen voldoen, is de gemeente Amsterdam
hiervoor niet zonder meer aansprakelijk.
Om te voorkomen dat de bouw van de Noord-Zuidlijn schade
veroorzaakt aan gebouwen die aan de eisen van het Bouwbesluit
voldoen, worden zonodig technische maatregelen genomen. Mocht
in een dergelijke situatie desondanks sprake zijn van schade
dan zal de gemeente Amsterdam deze schade overeenkomstig de
daarvoor geldende regelingen vergoeden.
Overigens kunnen zich situaties voordoen waarbij op grond van
bovenstaande uitgangspunten van twee kanten maatregelen nodig
zijn; enerzijds van de kant van de Noord-Zuidlijn en anderzijds
van de kant van de gebouweigenaar. In een dergelijke situatie
behoort een gecombineerde aanpak tot de mogelijkheden.
Zienswijze C.Y. Hennephof
Adressant wijst op het feit dat het station Ceintuurbaan
vrijwel ongewijzigd is opgenomen ondanks de waarschuwingen (van
deskundigen van de brandweer) over de diepe ligging van de
stations en het ontbreken van voldoende veilige vluchttrappen.
Gezien het feit dat de buizen boven elkaar liggen, levert dit
met name voor het station Ceintuurbaan nog extra risico's op.
Door de diepe ligging blijkt de diepste buis van dit station
geen enkele vluchtweg te hebben. Volgens adressant is een
oplossing waarbij er van uit wordt gegaan dat de metro in geval
van brand zal doorrijden - waarbij de kans op terroristische
acties op nul wordt gesteld - niet verantwoord. Reactie
Ook ten aanzien van de veiligheid geldt dat wij aansluiten bij
hetgeen hierover in het kader van het bestemmingsplan Noord-
Zuidlijn is gesteld. Er hebben zich sindsdien geen
ontwikkelingen voorgedaan die aanleiding zijn geweest om af te
wijken van het veiligheidsconcept. Dit veiligheidsconcept is
tot stand gekomen in overleg met vele partijen. Mede naar
aanleiding van een aantal ongelukken in tunnels in de afgelopen
jaren is dit concept getoetst door eerst TNO en later door
Lloyds, in samenwerking met prof. ir. E. Horvat.
Zienswijze 'De Bovengrondse'
Adressant stelt dat voor het gedeelte Ferdinand Bolstraat een
nieuw bestemmingsplan moet worden opgesteld waarbij alle
aspecten, afgewogen dienen te worden. Genoemd worden;
- de riskante en experimentele bouwwijze;
- de grote gevaren van de bouw voor de directe omgeving;
- het onveilige ontwerp, met twee perrons boven elkaar;
- de capaciteit van de in- en uitgangen, die volstrekt onvoldoende is;
- de locatie van de in- en uitgangen ten opzichte van de tramhaltes;
- de lange overstaptijden als gevolg van de lange roltrappen;
Hierbij zou volgens adressanten moeten worden uitgegaan van de
kennis op dit moment, inclusief de kritieken van deskundigen en
alle andere rapporten en beoordelingen. Genoemd worden;
- het rapport nummer 8 van de Auditcommissie Noord-Zuidlijn van
2 februari 2000
- het rapport nummer 9 van de Auditcommissie Noord-Zuidlijn van
16 februari 2000
- het rapport 'Verticaal evenwicht' over het opbarstrisico van
de bouwput, 6 april 2000; - de beoordeling van dit rapport door GEO-Delft;
- het volledige dossier over de (on)veiligheid van het ontwerp,
met name het gebruik van roltrappen als vluchtweg en de
beperkte capaciteit van vluchtmogelijkheden (zoals aanwezig in
het dossier over de in- en uitgangen van casco station Rokin)
- het rapport van TNO en het rapport van LRMS over de
brandveiligheid van de tunnelbuis
- De Noord-Zuidlijn en de schade aan het historisch erfgoed,
Prof. Ir. C.J.M. Schiebroek, november 1998;
- Geactualiseerde notities omtrent de verrichte risico-
inschattingen van schade aan gebouwen langs de Noord-Zuidlijn
te Amsterdam, Prof. Ir. C.J.M. Schiebroek en ir. J. Hoekstra, augustus 2000;
- Eindrapportage Praktijkproef Openstaande Diepwandsleuven,
Adviesbureau Noord-Zuidlijn, 2 maart 2000 (inclusief bijlagen);
- Een concept voor een aanvaardbaar veiligheidsniveau voor de
Noord-Zuidlijn, Projectbureau Noord-Zuidlijn16 januari 1998;
- Contra-expertise Veiligheidsniveau Noord-Zuidlijn, TNO, 4 april 2000;
- Veiligheidsbeoordeling gebruiksfase Noord-Zuidlijn, LRMS, 10 juli 2000;
- Verslag Stichting Advisering Bestuursrechtspraak, 28 april 2000;
- Besluit vergunning krachtens Grondwaterwet station
Ceintuurbaan, GS Noord-Holland, 28 juni 2001;
- Veiligheidsdossier station Rokin
- Veiligheidsdossier station Vijzelgracht.
Adressant heeft in eerste instantie verzocht deze rapporten
integraal onderdeel te laten zijn van het
bestemmingsplandossier alvorens over te gaan tot
terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. (In eerste
instantie is een zienswijze voorafgaand aan de terinzagelegging
ingediend.) Achteraf is adressant tot de conclusie gekomen dat
de belangenafweging niet voorafgaand aan het de
bestemmingsplanprocedure (inclusief inspraak) heeft plaatsgevonden.
Reactie
Bovenstaande rapporten zijn, voorzover relevant, betrokken bij
het bepalen van de uitgangspunten voor de aanleg van de Noord-
Zuidlijn. Deze uitgangspunten zijn, voorzover ruimtelijk
relevant, opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan
en de herziening hiervan. Voorzover hier aanleiding toe is,
zijn deze uitgangspunten toegelicht tijdens de inspraakavond en
in het kader van de onderhavige zienswijzenbehandeling.
Daarnaast zijn de rapporten, voorzover openbaar, voor eenieder
in te zien. Hiermee is voldaan aan de vereisten die gesteld
kunnen worden aan het doorlopen van een
bestemmingsplanprocedure. Het op elke locatie en in zijn
totaliteit ter inzage leggen van alle genoemde rapporten
tijdens de verschillende fases van de bestemmingsplanprocedure
kan niet als eis worden gesteld.
Ook kunnen wij, noch met het oog op de verwerking van genoemde
rapporten, noch om enige andere reden, instemmen met de
conclusie van adressant dat een voorafgaande belangenafweging
onvoldoende zou zijn geweest.
Adressant is van mening dat de terinzagelegging van een
ontwerpherziening volstrekt voorbarig is, omdat op dit moment
(zienswijze ingediend op 6 oktober 2001) in opdracht van het
gemeentebestuur een onderzoek zou plaatsvinden naar
alternatieven, uitstel of afstel van het project Noord-Zuidlijn
waarbij alternatieven voor het station Ceintuurbaan (Ferdinand
Bolstraat) expliciet aan de orde zijn. Aldus zou geen sprake
zijn van een afdoende belangenafweging. Reactie
Met de door adressant bedoelde studie wordt, lopende het
project, bezien of de eerder bepaalde uitgangspunten, met name
daar waar het betreft de afweging van kosten en varianten, nog
steeds valide zijn.
Het betreft dus niet het uitvoeren van een
niet eerder gemaakte belangenafweging, maar het in het licht
van de voortschrijdende inzichten 'monitoren' van de situatie.
Overigens is de conclusie van de studie dat de uitgangspunten
nog steeds juist zijn.
Adressant stelt dat het onderzoek naar de uitvoerbaarheid van
de diepe stations (met name het station Ceintuurbaan) nog
loopt, en voert in dit verband aan dat het bestemmingsplan om
de volgende redenen niet uitvoerbaar is:
- Het opbarstrisico, zoals besproken in het geheime rapport
Verticaal Evenwicht. Volgens adressant zou blijken dat de
bodemsamenstelling anders is dan eerst verbeeld. Er zou geen
sprake zijn van n dikke eemklei-laag, maar van 2 lagen met
daartussen een vier meter dikke waterafvoerende zandlaag. Dit
zou af te leiden zijn uit het besluit d.d. 28 juni 2001 van
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, inzake vergunning
krachtens de Grondwaterwet. Tevens wordt opgemerkt dat de
bodemafdichting niet afdoende is, en een met de Haagse
tramtunnel vergelijkbare situatie kan ontstaan.
- Het gebrek aan onderzoek naar het gedrag van diepwanden en de
waterdichtheid hiervan op grote diepte. Onder andere hoogleraar
(door adressant aangegeven kwalificatie) Arends van de TU Delft
(faculteit Ondergronds Bouwen) zou hierover grote twijfels
hebben geuit. Bestudering van de rapporten over de lekkages bij
de Betuweroute bij Zevenaar en de sterke daling van de
grondwaterstand aldaar is volgens adressant noodzakelijk.
Bovendien zou de Auditcommissie Noord-Zuidlijn in haar rapport
nummer 9 hebben aangegeven dat het instorten van een
openstaande diepwandsleuf niet kan worden uitgesloten. Naar de
mening van adressant zou dit onacceptabel zijn.
- De enorme gevolgen voor huizen in de verre omtrek. Volgens
adressant kan men niet volstaan met de simpele bewering dat de
grondwaterstromen van noord naar zuid lopen.
- Op een diepte van tien meter zouden horizontale
grondverplaatsingen tot 15 centimeter optreden, hetgeen funest
zou zijn voor de naastgelegen bebouwing. Volgens adressanten
heeft een proef bij de Mondriaantoren een en ander hebben aangetoond.
- Het feit dat huizen en winkels, volgens adressanten, tijdens
de bouw onbereikbaar zijn voor nooddiensten.
- Het feit dat het bestemmingsplan verplicht tot het bouwen van
een diep en smal en station Ceintuurbaan waarbij op niet
aannemelijk is gemaakt hoe de veiligheid van passagiers in deze
constructie kan worden gerealiseerd. Reactie
Ten aanzien van het verticaal evenwicht c.q. opbarst risico en
bodemafdichting bij het station Ceintuurbaan merken wij het
volgende op. Er is geen sprake van een geheim rapport
"Verticaal Evenwicht", in oktober 2001 is het definitieve
rapport vrijgegeven. De veronderstelling dat onvoldoende
rekening wordt gehouden met de gelaagdheid van de diepe
kleilaag ter plaatse van het station Ceintuurbaan is onterecht.
Uit het genoemde rapport blijkt dat de bodemopbouw nauwkeurig
is gemodelleerd. Op bladzijde 19 van het rapport is het
grondprofiel weergegeven. Daaruit blijkt dat er rekening
gehouden is met de aanwezigheid van een tussenlaag van zand met
een dikte van vier meter in het kleipakket. Zowel ten aanzien
van het verticaal evenwicht alsook ten aanzien van de
bodemafdichting is dus met de specifieke bodemopbouw ter
plaatse rekening gehouden.
Ten aanzien van de waterdichtheid en het gedrag van diepwanden
op grote diepte het volgende:
De aangehaalde referentie, de lekkages bij het project
spoortunnel Zevenaar onderdeel van de Betuweroute, is niet
relevant omdat het hier om damwanden gaat. Met betrekking tot
waterdichtheid van diepwanden zijn ook voor wanden die tot op
grote diepte reiken goede ervaringen. Met name de onderlinge
aansluiting van diepwand panelen is goed ontwikkeld door het
toepassen van voegprofielen. Met betrekking tot de opmerking
dat het instorten van een diepwand paneel niet kan worden
uitgesloten wijzen wij er op dat in haar rapport nr. 9 de
Auditcommissie Noord-Zuidlijn met betrekking tot het
uitvoeringsrisico van de diepwanden meldt: "De afstand tussen
de wanden en de bebouwing bedraagt drie meter. De risico's voor
de bebouwing zijn bij deze afstand bij een normale uitvoering
geen probleem".
Ten aanzien van de gevolgen van de aanleg op de diepe
grondwaterstroom wijzen wij er op dat, alhoewel de constatering
dat de benvloeding van het diepe grondwater nihil zal zijn
omdat de stromingsrichting eveneens noord zuid georinteerd is
op zich logisch is, het projectbureau Noord-Zuidlijn gedegen
onderzoek heeft laten verrichten naar de invloed van de aanleg
van de Noord-Zuidlijn op de geohydrologie van Amsterdam. Over
de wijze waarop deze, op zich complexe, geohydrologie in elkaar
steekt wordt verwezen naar de notitie "Noord-Zuidlijn en het
grondwater". Het onderzoek zelf heeft geleid tot het rapport
"Geohydrologisch onderzoek invloed aanleg Noord-Zuidlijn", van
25 november 1996, waarin op bladzijde 3 geconcludeerd wordt dat
de tunnelbuizen en de stations geen significante invloed hebben
op het grondwaterstromingspatroon.
In reactie op de door adressanten gesuggereerde horizontale
verplaatsingen van 15 centimeter het volgende.
Indien de verplaatsingen, zoals waargenomen bij de proef bij de
Mondriaantoren, optreden dan zal dat met name in de wat dieper
gelegen slappe lagen gebeuren. Op de hoogte waar de palen in de
constructie van de panden is opgenomen is geen sprake van
slappe lagen omdat de bebouwde locaties zijn opgehoogd met zand
en puin. Daarnaast zal over de eerste meter vanaf maaiveld de
diepwand worden voorzien van een geleide wand die voorkomt dat
op de omgeving horizontale krachten worden uitgeoefend. De, op
grotere diepte, opgelegde vervorming is overigens goed
opneembaar omdat de houten paalfunderingen in zijdelingse
richting slap zijn.
Ten aanzien van de bereikbaarheid voor nood- en hulpdiensten:
Het is een harde eis dat de omgeving rond de bouwlocaties
bereikbaar moet zijn voor nood- en hulpdiensten. Indien op
enige locatie blijkt dat daarvoor bijzondere matregelen
noodzakelijk zijn dan worden die in overleg met de betreffende
nood- en hulpdiensten getroffen. Een en ander maakt deel uit
van de bereikbaarheidsplannen die voor iedere stationslocatie
in de binnenstad zijn gemaakt.
Voor alle stations, dus ook het station Ceintuurbaan, geldt dat
de veiligheid getoetst wordt aan het bouwbesluit in het kader
van de verlening van een bouwvergunning. Veiligheid heeft een
belangrijke rol gespeeld in het ontwerp hetgeen moge blijken
uit het feit dat er voor de Noord-Zuidlijn een integraal nieuw
concept is ontwikkeld en dat dit concept door TNO en Lloyds in
samenwerking met prof. Ir. E. Horvat is getoetst.
De eerste aanbestedingsronde heeft volgens adressant aangetoond
dat het budget niet toereikend is. Reactie
Inmiddels zijn de resultaten van een tweede aanbestedingsronde
bekend. De nieuwe aanbesteding heeft de volgende uitkomst opgeleverd:
Voor drie contracten (de zinktunnel onder het IJ, caissons
Damrak en station Rokin) is een acceptabel resultaat bereikt.
Tezamen met de boortunnel - die eind vorig jaar als onderdeel
van de eerste aanbesteding al plaatsvond - waarvoor de lopende
onderhandelingen naar verwachting eveneens tot een aanvaarbare
aanbieding leiden, bedraagt het verschil tussen de aanbiedingen
en budget voor deze vier contracten circa 100 miljoen gulden (EUR 45 mln).
Het college stelt voor uit het risicofonds voor de Noord-
Zuidlijn 100 miljoen gulden te gebruiken om dit verschil te
overbruggen. Op deze manier bestaat er per saldo voor deze vier
contracten geen tekort meer. Het risicofonds is van meet af aan
in de projectfinancin opgenomen om onder meer marktrisico's op
te vangen.
Voor het Centraal Station, station Vijzelgracht en station
Ceintuurbaan is geen acceptabel resultaat bereikt. Het tekort
voor deze drie onderdelen bedraagt 258 miljoen gulden (EUR 117
mln). Het college beschouwt de aanbiedingen voor deze
contracten als niet passend. In samenwerking met het ministerie
van Verkeer en Waterstaat zal het college onderzoeken hoe en in
welke mate de aanbestedingsresultaten voor deze drie contracten
kunnen worden verbeterd.
Adressant merkt over het verslag van de inspraakavond op dat
dit ten onrechte niet aan de ter inzage gelegde
ontwerpherziening is toegevoegd. Daarnaast zou het verslag ook
rommelig zijn, waarbij bestemmingsplanherziening en de
voorgenomen artikel 19-procedure niet duidelijk zijn te
onderscheiden. Tevens zouden de door adressant tijdens de
bijeenkomst gemaakte opmerkingen ten onrechte niet zijn
opgenomen in het verslag en is de brief van adressant
dienaangaande (d.d. 31 mei 2001) ten onrechte niet bijgevoegd.
Vervolgens zou ook ten onrechte voorbij zijn gegaan aan de op
16 mei 2001 door adressant ingediende zienswijze aangaande de
concept-ontwerpherziening. Reactie
In tegenstelling tot hetgeen adressant suggereert maakte het
verslag van de inspraakavond als bijlage van de toelichting
deel uit van de ontwerp-bestemmingsplanherziening zoals dat ter
inzage heeft gelegen.
Juist vanwege de samenhang tussen de bestemmingsplanherziening
en een aantal bouwplannen van de Noord-Zuidlijn die met
gebruikmaking van een vrijstelling ex artikel 19 WRO werden
vergund, is er voor gekozen deze twee onderwerpen gezamenlijk
in inspraak te brengen. In de voorafgaande kennisgeving en
tijdens de inspraakavond is dit nadrukkelijk aangegeven. Ook in
het verslag is dit, als eerste punt, weergegeven.
De brief van adressant d.d. 31 mei 2001 heeft met name
betrekking op de bouwplannen die tijdens de inspraakbijeenkomst
aan de orde waren. Deze brief is als bijlage aan het
inspraakverslag van de bouwplannen toegevoegd. In het kader van
het bestemmingsplan heeft deze brief geen aanleiding gegeven
tot het aanbrengen van wijzigingen.
De brief van adressant d.d. 16 mei 2001 heeft als aanhef,
hoewel gestuurd naar de Stedelijke Woningdienst Amsterdam, en
niet naar de dienst Ruimtelijke Ordening, 'Zienswijze
conceptontwerp bestemmingsplan Ferdinand Bolstraat'. Deze brief
hebben wij, zoals uit deze voordracht ook moge blijken, als
ware het een formeel juist ingediende zienswijze behandeld. Aan
het in de brief opgenomen verzoek om een met het
ontwerpbestemmingsplan een uitgebreide lijst van rapporten ter
inzage te leggen, zijn wij niet tegemoet gekomen. De redenen
hierbij hebben wij in onze reactie op de brief, eerder in deze
raadsvoordracht, reeds aangegeven.
Volgens adressant is ten onrechte voorbij gegaan aan de
onderzoeken die momenteel lopen naar de realisatie van een
station bij de Sixhaven, in samenhang met de bebouwing van een
deel van het Shell-terrein in Amsterdam Noord. Reactie
De gedachtenvorming over eventuele toekomstige ontwikkelingen
ten aanzien van het Shell-terrein in Amsterdam Noord is nog
niet zodanig concreet, dat sprake kan zijn van een nieuw
ruimtelijk plan. Nog afgezien van het uitgangspunt dat het
bestemmingsplan Noord-Zuidlijn, en dus ook de herziening
daarvan, zich primair richt op het in juridisch-planologische
zin mogelijk maken van de Noord-Zuidlijn, is het dus nog te
vroeg om een en ander op te nemen in een bestemmingsplan. Zoals
adressant zelf ook aangeeft, moet, wil men een bestemmingsplan
in procedure brengen, vooraleerst een uitgebreide
belangenafweging plaatsvinden inclusief een goede ruimtelijke
en financile onderbouwing.
Het is adressant niet duidelijk waarom een noodwaterkering bij
de Sixhaven is opgenomen, terwijl dit eerder schijnbaar niet
nodig bleek. Deze kering gaat ten koste van een ligplaats van
een woonboot en is derhalve verkeerd gekozen. Daarbij is de
maximum bouwhoogte van 7 meter voor een dergelijke voorziening
in de ogen van adressant erg hoog, met name voor een
noodwaterkering op het Damrak. Reactie
Elders in deze raadsvoordracht is, naar aanleiding van een
ingediende zienswijze, al aangegeven welke overwegingen precies
hebben geleid tot het in de herziening opnemen van de
mogelijkheid om een noodwaterkering te realiseren ter plaatse
van de Sixhaven. Daarbij is ondermeer aangegeven dat de exacte
locatie samenhangt met de overgang zinktunnel/insitutunnel.
Omdat op dit punt duidelijkheid bestond op het moment dat het
concept van de bestemmingsplanherziening werd opgesteld, is dit
meegenomen met deze herziening.
Een bouwhoogte van 7 meter is nodig om ruimte te bieden aan de
constructie van het keerschuifmechaniek. In geopende toestand
moet de keerschuif boven de tunnelbuis 'hangen' aan een daar
weer bovenuitstekend mechaniek.
Overigens berust de aanname van adressant dat een dergelijke
constructie ook nabij het Damrak wordt gebouwd waarschijnlijk
op een misverstand. Het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn geeft op
die locatie weliswaar aan dat zich daar een primaire
waterkering bevindt, maar bovengrondse bouwwerken zoals
hiervoor omschreven zijn slechts toegestaan ter plaatse van de
in de bestemmingsplanherziening opgenomen nadere aanduiding
'Gebouw ten behoeve van waterkering toegestaan' ter plaatse van
de Sixhaven. Per abuis wordt in de voorschriften van de
ontwerpherziening gesproken van 'waterkering toegestaan' in
plaats van de op de plankaart aangegeven tekst 'Gebouw ten
behoeve van waterkering toegestaan'. Wij stellen u voor de
bestemmingsplanherziening in die zin gewijzigd vast te stellen
dat ook in de voorschriften de zinsnede 'Gebouw ten behoeve van
waterkering toegestaan' wordt opgenomen.
Met betrekking tot het feit dat n ligplaats voor een woonboot
moet worden opgeheven vanwege de te realiseren waterkering,
merken wij op dat dit feitelijk geen probleem zal opleveren
aangezien met n woonbootbewoner reeds overeenstemming is
bereikt omtrent uitkoop. Ook voor het overige zijn er geen
ruimtelijke bezwaren tegen het opheffen van een ligplaats.
Adressant geeft aan niet in te zien waarom, daar waar water
boven het ondergrondse railtrac loopt, een bouwhoogte tot 6
meter is toegestaan. Temeer omdat het voor het groot deel gaat
om beschermd stadsgezicht. Reactie
De maximum bouwhoogte waar adressant op doelt (het nieuwe
artikel 5 lid 3) heeft uitsluitend betrekking op de bruggen. Om
deze, inclusief de onderdelen ten behoeve van bijvoorbeeld de
straatverlichting, te kunnen realiseren, is de betreffende
bouwhoogte opgenomen.
Een mogelijke aanpassing van de diepteligging met vijf meter
naar beneden is volgens adressant strijdig met de reeds
afgegeven vergunningen voor de bouwkuipen van de diepe stations.
Reactie
Een afwijking van de diepteligging met kan een gunstig effect
hebben op de feitelijke uitvoering van de aanleg. Inmiddels is
echter gebleken dat een afwijking van het lengteprofiel niet
aan de orde is ter plaatse van de ondergrondse stations.
Adressant constateert dan ook dat bij de reeds ingediende
bouwaanvragen voor de stations geen sprake is van een diepere
ligging. Niet gesteld kan worden dat de m¢gelijkheid om af te
wijken in strijd zou zijn met een bouwaanvraag waarbij geen
sprake is van een afwijking.
Om met deze bestemmingsplanherziening duidelijk te maken dat
een substantieel diepere bouw van ondergrondse stations op niet
aan de orde is, stellen wij u voor de bestemmingsplanherziening
gewijzigd vast te stellen, met dien verstande dat aan artikel V
wordt toegevoegd dat het spoor ter plaatse van de ondergrondse
stations maximaal 1 meter dieper mag worden gerealiseerd. Een
afwijking van 1 meter biedt de ruimte die onder omstandigheden
noodzakelijk zou kunnen zijn in verband met de technische detaillering.
Een mogelijke aanpassing van de diepteligging van drie cq twee
meter naar boven, zoals voorzien in artikel 16 lid 3a en 3b,
leidt volgens adressant onvermijdelijk tot een aanpassing van
het risicoprofiel, omdat de zettingstrog van de boormachine
wijzigt. Aldus zouden deze artikelen overbodig zijn en
geschrapt moeten worden. Reactie
In zijn algemeenheid concluderen wij op grond van diverse
onderzoeksresultaten dat een eventuele afwijking zoals bedoeld
door adressant niet per definitie inhoud dat het risicoprofiel
wijzigt. Per concrete situatie zal dit worden beoordeeld. Juist
daarom is de beperkte mogelijkheid tot een minder diepe ligging
gekoppeld aan een vrijstellingsregeling. Een te verlenen
vrijstelling zal worden getoetst aan de strikte voorwaarden
die daar aan verbonden zijn.
Aanpassing van de regeling ten aanzien van de diepteligging
leidt volgens adressant tot strijdigheid met het
bestemmingsplan 'Parkeergarage Rokin'. Reactie
Zowel op basis van het bestemmingsplan Rokin, alsook op basis
van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn, inclusief de
onderhavige herziening, kan het trac van de Noord-Zuidlijn
worden gerealiseerd op de voorziene, optimale diepte. De
aangegeven marges zijn met de onderhavige herziening beperkt,
om zodoende elke theoretische mogelijkheid op een
onverantwoorde diepteligging uit te sluiten. Ter plaatse van
het bestemmingsplan Rokin is een soortgelijke beperking
doorgevoerd. Ter plaatse van het Rokin is dit overigens niet
per definitie noodzakelijk omdat daar de afstand tussen
ondergronds railtrac en bebouwing in de praktijk voldoende ruim is.
Het deel van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn dat betrekking
heeft op het station Ceintuurbaan, is door de Raad van State
geheel vernietigd. Het betreft volgens adressant nadrukkelijk
geen gedeeltelijke onthouding van goedkeuring voor dit
gedeelte. Volgens adressant is het gevolg dat voor dit deel een
volledig nieuw bestemmingsplan dient te worden opgesteld,
inclusief een belangenafweging van alle relevante aspecten. Reactie
Het ontwerp van het station Ceintuurbaan, zoals dat ten
grondslag heeft gelegen aan de ontwerpherziening is niet anders
dan het ontwerp dat ten grondslag lag aan het bestemmingsplan
Noord-Zuidlijn. De gedeeltelijke vernietiging van het
goedkeuringsbesluit van de dit oorspronkelijke plan vond zijn
oorzaak dan ook niet in het ontwerp, maar vloeide voort uit de
regeling omtrent de nadeelcompensatie. Ook voor het overige
hebben zich, geen omstandigheden aangediend op basis waarvan
een verandering in de bestemmingsplanregeling, anders dan de in
de ontwerpherziening aangegeven wijzigingen en de elders in
deze voorgestelde wijzigingen, te rechtvaardigen is.
Adressant merkt op dat de ontwerpherziening dwingt tot uit
elkaar lopende tunnelbuizen, waardoor, voor het eerst in de
Nederlandse geschiedenis, onder huizen door geboord moet
worden. Als gevolg hiervan wordt een inbreuk op het
eigendomsrecht gemaakt. Door het uit elkaar lopen van de
tunnelbuizen zou het daarnaast onmogelijk zijn om nooduit- of
doorgangen te maken tussen de stations Ceintuurbaan en
Vijzelgracht. Daarbij verwijst adressant naar een brief van de
brandweer aan het projectbureau Noord-Zuidlijn. In dit verband
merkt adressant op ook tegen een bredere variant te zijn,
aangezien dit sloop tot gevolg zou hebben. Reactie
Het ontwerp van het station Ceintuurbaan zoals opgenomen in de
ontwerp herziening is niet anders dan zoals opgenomen in het
bestemmingsplan Noord-Zuidlijn. De uitspraak van de Raad van
State houdt, voorzover aan dit onderdeel alsnog goedkeuring is
onthouden, niet verband met het ontwerp maar met de
nadeelcompensatieregeling.
De zienswijze is tegen die achtergrond niet als nieuw te
beschouwen. Het zijn de bezwaren die ten tijde van de
besluitvorming rond het project Noord-Zuidlijn in de afgelopen
jaren ruimschoots aan de orde zijn geweest. Het ontwerp heeft,
voorzover aan de orde gesteld, de toets van de Raad van State
kunnen doorstaan.
De in de herziening opgenomen beperking van de vrijheid ten
aanzien van de diepte ligging van de baanvaktunnels heeft geen
consequenties voor het station Ceintuurbaan. Omdat het ontwerp
gericht is geweest op het zo ondiep mogelijk situeren van de
perrons liggen de aansluitende baanvaktunnels al op meeste optimale diepte.
Er is overigens geen sprake van een experimentele bouwwijze,
de gevaren voor de omgeving zijn door middel van een gedegen
ontwerpproces en praktijkonderzoek gereduceerd tot die van een
regulier groot bouwwerk.
Volgens adressant lag aan het besluit om de Noord-Zuidlijn via
de Ferdinand Bolstraat te laten lopen het vooruitzicht ten
grondslag dat een metrostation voor de ingang van de RAI te
combineren zou zijn met de uitbreiding van de RAI. Nu de
wethouder gezegd zou hebben dat de uitbreidingsplannen vanwege
de hoge kosten geen doorgang zullen vinden, dient de gehele
trackeuze te worden heroverwogen . Reactie
De voorziene uitbreiding van de RAI was inderdaad n van de
factoren die zijn afgewogen in het kader van de vraag hoe het
trac van de Noord-Zuidlijn moet lopen. Het gewicht van deze
factor was echter niet zodanig dat het vooralsnog wegvallen van
de uitbreiding van de RAI tot een andere conclusie omtrent de
loop van het trac heeft geleid. Het station RAI blijft dus
gehandhaafd, onder meer omdat dit station een belangrijke
functie vervult voor de bediening van de omliggende buurt en de
bereikbaarheid van de RAI in zijn huidige omvang. Ook de
overige redenen om te kiezen voor het trac via de Ferdinand
Bolstraat, zoals bijvoorbeeld de voordelen van een metrostation
in de directe omgeving van de Albert Cuypmarkt, zijn nog steeds aan de orde.
Volgens adressant moet de nadeelcompensatieregeling ook gelden
voor bewoners. Daarbij merkt adressant op dat het
maximumpercentage van 75% weliswaar is losgelaten, maar dat de
feitelijke uitkering nu ook lager kan uitvallen. Reactie
Zoals al eerder in deze raadsvoordracht aangegeven is de
schaderegeling zoals opgenomen in de Verordening
Nadeelcompensatie en Planschade niet een regeling voor alleen
winkeliers. Nog afgezien van het feit dat de vergoeding van
eventuele planschade ook betrekking kan hebben op particuliere
eigendommen, bestaat er ook voor niet-winkeliers de
mogelijkheid een verzoek om nadeelcompensatie in te dienen
indien zijn van mening zijn dat zij, met inachtneming van de
bepalingen van de verordening, nadeel hebben geleden door de
aanleg van de Noord-Zuidlijn. Er moet daarbij wel sprake zijn
van schade / nadeel in de zin dat betrokkenen een achteruitgang
in zijn financile toestand moet ondervinden. De door
bezwaarden in hun zienswijze aangevoerde beleving van hinder
is, althans voorzover dat niet op geld is te waarderen, geen
schade. Deze immaterile schade komt in beginsel dan ook niet
voor vergoeding in aanmerking.
Hiervoor werd in deze raadsvoordracht al aangegeven dat
adressanten terecht stellen dat de huidige regeling niet
uitsluit dat eventueel een lager vergoedingspercentage wordt
vastgesteld. Hetgeen de regeling aangeeft is echter in
overeenstemming met het schadevergoedingsrecht zoals dat in het
algemeen geldt.
Adressant wijst er op dat, overeenkomstig de opmerkingen van de
Stichting Advisering Bestuursrechtspraak, de
nadeelcompensatieverordening op zichzelf niet waarborgt dat de
schade van ondernemers wordt vergoed. De verordening bepaalt
immers niet meer dan dat het mogelijk is een verzoek in te
dienen. In dit verband merkt adressant op dat de gemeenteraad
niet onafhankelijk is en dat van een onafhankelijke beoordeling
al helemaal geen sprake meer is, nu de wethouder van Financin
(die over de schade-uitkeringen gaat) gelijktijdig ook de
wethouder voor de Noord-Zuidlijn is. Reactie
Vooraleerst constateren wijzen wij er op dat de Raad van State
niet alle opmerkingen van de Stichting Advisering
Bestuursrechtspraak in haar uitspraak aangaande het
bestemmingsplan Noord-Zuidlijn tot de hare heeft gemaakt.
Inhoudelijk merken wij op dat de nadeelcompensatieverordening
inderdaad niet 'garandeert' dat elke schade van elke ondernemer
langs het trac van de Noord-Zuidlijn volledig wordt vergoed.
De verordening concretiseert echter wel een recht op
schadevergoeding binnen de kaders van de verordening. Artikel 2
lid 1 van de Verordening stelt hierover het volgende: 'De
gemeenteraad kent de verzoeker die als gevolg van de aanleg van
de Noord-Zuidlijn nadeel ondervindt, voor zover het nadeel
redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te
blijven en met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk II,
nadeelcompensatie toe, indien voldaan is aan de in deze
verordening gestelde voorwaarden en voorzover de compensatie
van dat nadeel niet of niet voldoende anderszins is gewaarborgd.'
Dit gaat duidelijk verder dan een procedureverordening met
alleen de mogelijkheid een verzoek tot nadeelcompensatie in te dienen.
Ten aanzien van de opmerking over de besluitvorming door de
gemeenteraad merken wij het volgende op. Het feit dat uw raad
beslist over toekenning van de schadevergoeding, waarbij
overigens voorstellen tot delegatie aan ons (het college van
burgemeester en wethouders) zijn gedaan, is niet onjuist en
leidt niet tot ongewenste gevolgen. Een onafhankelijke
commissie (de Schadecommissie Noord-Zuidlijn) adviseert uw raad
over het al dan niet toekennen van nadeelcompensatie en de
hoogte van het bedrag. Mocht uw raad van mening zijn dat moet
worden afgeweken van het advies van de Schadecommissie, dan zal
uw raad dit, gelet op het bepaalde in artikel 3:50 van de
Algemene wet bestuursrecht, alleen gemotiveerd kunnen doen.
Hierbij zal bijvoorbeeld gebruik moeten worden gemaakt van een
contra-expertise. Een afwijking met als motivering dat de
financile middelen niet toereikend zijn om het nadeel te
kunnen vergoeden, zal uiteraard geen stand kunnen houden in een
verdere procedure.
Naar aanleiding van de zienswijze die betrekking heeft op het
feit dat de wethouder Ruimtelijke Ordening tevens de wethouder
Financin is, hebben wij in deze voordracht al eerder
aangegeven dat het schadebureau ambtelijk is ondergebracht bij
het Verzekeringsbedrijf Amsterdam en niet bij de dienst
Infrastructuur Verkeer en Vervoer, zoals het projectbureau
Noord-Zuidlijn. Het Schadebureau laat de schadeclaims
beoordelen door een onafhankelijke commissie die in dat verband
een zelfstandig advies uitbrengt dat wordt voorgelegd aan het
gemeentebestuur van Amsterdam. De feitelijke
portefeuilleverdeling binnen het College van burgemeester en
wethouders speelt dan ook geen enkele rol in de onafhankelijke
behandeling van verzoeken om nadeelcompensatie of planschadevergoeding.
Tot slot verzoekt adressant door de gemeenteraad (of een
commissie daarvan) te worden gehoord zonder spreektijdbeperking
en niet als ingelast punt in een commissievergadering met een
spreektijd van drie minuten.
Ingevolge artikel 23 lid 1sub d WRO wordt degene die een
zienswijze heeft ingediend in de gelegenheid gesteld deze nader
toe te lichten. Dit houdt niet in dat nieuwe aspecten naar
voren mogen worden gebracht. Daartoe dient het indienen van een
schriftelijke zienswijze. Het is niet aan adressanten om te
bepalen dat in een mondelinge toelichting onbeperkt mag worden uitgewijd.
Zienswijze Watersportvereniging Dok en Scheepvaart
Adressant is van mening dat de ontwerpherziening van het
bestemmingsplan Noord-Zuidlijn, zoals in deze raadsvoordracht
aan de orde, geen herziening is omdat aan het oorspronkelijke
plan op de punten 'waar het hier over gaat' door de uitspraak
van de Raad van State alsnog goedkeuring is onthouden. Reactie
Als adressant bedoelt dat de onderhavige
bestemmingsplanherziening zich met name richt op de onderdelen
van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn waaraan de Raad van
State goedkeuring heeft onthouden, is dit een terechte
constatering. Het is echter niet zo dat daarmee geen sprake zou
kunnen zijn van een herziening van het bestemmingsplan. De term
'herziening' is hier op zijn plaats omdat sprake is van een
aanheling van het oorspronkelijke plan, waarbij de eerder
vastgestelde voorschriften en onderdelen van de plankaart van
toepassing zijn.
Adressant stelt dat de onderhavige bestemmingsplanherziening
onleesbaar is, aangezien het plan niet te begrijpen is wanneer
eerdere stukken daarbij niet worden betrokken. Volgens
adressant hebben deze eerdere stukken echter geen formele
status omdat deze niet onherroepelijk zijn vastgesteld en als
zodanig gepubliceerd. Reactie
De herziening van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn moet
inderdaad gelezen worden in samenhang met het bestemmingsplan
Noord-Zuidlijn zelf. Om die reden is het oorspronkelijke
bestemmingsplan gevoegd bij de ontwerpherziening zoals deze ter
inzage heeft gelegen.
Voorzover adressant met 'eerdere stukken' doelt op het
bestemmingsplan Noord-Zuidlijn is de stelling dat deze geen
status hebben onjuist. De Raad van State heeft een uitspraak
gedaan in de bodemprocedure naar aanleiding van de tegen het
oorspronkelijke plan ingestelde beroepen. Gedeputeerde Staten
van Noord-Holland hebben naar aanleiding hiervan een
heroverwegingsbesluit genomen. De uitspraak van de Raad van
State en het heroverwegingsbesluit van Gedeputeerde Staten zijn
in de kennisgeving van de terinzagelegging van de herziening
van het bestemmingsplan opgenomen. Een nadere vaststelling van
het oorspronkelijke bestemmingsplan is niet aan de orde.
Adressant merkt op dat, aangaande dit plan, geen doorlopende
tekst wordt geleverd, waarmee bij lange na niet wordt voldaan
aan de minimumnorm dat men door kennisneming van de tekst van
het plan te weten kan komen welke ruimtelijke regelingen gelden.
Reactie De voorschriften en de plankaart van de
bestemmingsplanherziening zijn, desgewenst in samenhang met de
bijbehorende toelichting, te lezen en geven een duidelijk beeld
van de achtergronden van de herziening. Desgewenst bestaat ook
de mogelijkheid het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn in te zien,
dat zoals eerder aangegeven, om deze reden ook ter inzage heeft
gelegen. Wij kunnen niet instemmen met de stelling van
adressant dat hiermee niet voldaan zou zijn aan de
minimumnormen zoals deze gelden in het kader van een
bestemmingsplanprocedure.
Adressant is van mening dat de onderhavige
bestemmingsplanherziening een verbetering van de positie van de
woonboten ter plaatse van de Sixhaven inhoudt. Daarbij tekent
adressant aan dat dit, gelet op de feitelijke situatie, een
verzwakking van de positie van adressant inhoudt. Adressant
vraagt zich af welke belangenafweging hieraan ten grondslag heeft gelegen.
Reactie
Adressant had een huurovereenkomst met de gemeente Amsterdam,
ingaande 1 januari 1991 en eindigend op 31 december 1995. Deze
huurovereenkomst is na 31 december 1995 stilzwijgend van jaar
tot jaar onder dezelfde voorwaarden verlengd. Op grond van
artikel 18 van het huurcontract wordt de huur, met inachtneming
van de overeengekomen termijn, per 1 januari 2003 beindigd. De
huurovereenkomst was vrij opzegbaar, met inachtneming van
hetgeen is overeengekomen in het huurcontract.
Aan adressant is toegezegd dat zij een groot gedeelte van het
tot 1 januari 2003 gehuurde terrein en waterperceel kunnen
huren. Het betreft het deel dat niet nodig is voor de
werkzaamheden voor de Noord-Zuidlijn en/of nodig is voor de
toegang tot de nog aan te leggen tijdelijke ligplaatsen voor de
woonboten in de Sixhaven. Adressant heeft hiervan een tekening ontvangen.
Bij de variantkeuze voor de tijdelijke ligplaatsen voor de
woonboten in de Sixhaven is terdege rekening gehouden met de
belangen van adressant, door bewust niet te kiezen voor een
variant waarbij de tijdelijke ligplaatsen in de jachthaven zijn
geprojecteerd.
Met de onderhavige bestemmingsplanherziening is in zoverre geen
sprake van een verbetering van de situatie van de
woonbootbewoners, dat slechts recht wordt gedaan aan de
bestaande situatie, en de daarmee samenhangende bestaande
rechten van deze bewoners. Dit moge eens te meer blijken uit de
uitspraak van de Raad van State inzake het oorspronkelijke
bestemmingsplan. Ook overigens is niet duidelijk in hoeverre
een planologische regeling voor de woonboten een verzwakking
van de positie van adressant zou inhouden.
Op grond van bovenstaande komen wij tot de conclusie dat, zeker
gezien het feit dat adressant tevens een ruimhartige
onkostenvergoeding tegemoet kan zien, in geen enkel opzicht
sprake is van een onevenwichtige afweging van belangen.
Adressant wijst er op dat, daar waar in de toelichting op de
herziening wordt aangegeven dat de bewoners van de woonboten
akkoord zijn gegaan met het gemeentelijk voorstel ten aanzien
van hun woonboten, de mededeling ontbreekt dat de
watersportvereniging kenbaar heeft gemaakt niet te kunnen
instemmen met het betreffende voorstel. Daarbij wordt door
adressant aangetekend dat de belangen wel erg eenzijdig in het
nadeel van de watersportvereniging zijn afgewogen. Adressant
geeft aan te willen inschikken, maar niet bereid te zijn haar
terrein en exploitatiemogelijkheden verder te laten beperken.
Adressant twijfelt of zij na afloop van de werkzaamheden wel in
de huidige situatie wordt teruggebracht. In de toelichting op
de herziening wordt dit niet expliciet aangegeven. Daar zou nog
bijkomen dat de gemeente nog steeds niet bereid is tot een
adequate vergoeding van schade en nadeel voor adressant te komen.
Reactie
Met het onderhavige plan wordt recht gedaan aan het huidige
gebruik van de Sixhaven als ligplaats voor woonboten. Hiermee
treedt geen verzwakking van de positie van adressant op. Voor
de watersportvereniging zijn met deze herziening geen
principile veranderingen aan de orde. Na afloop van de
werkzaamheden aan de Noord-Zuidlijn kan de huidige situatie
weer worden teruggebracht.
Betreffende de vergoeding aan adressant is, met inachtneming
van de juridische positie van adressant, meer toegezegd dan
waar zij op basis van het huurcontract met de gemeente
Amsterdam recht op heeft. Bij het aanbod van de nieuwe
huurovereenkomst, voor de periode ten tijde van de bouw van de
Noord-Zuidlijn, is rekening gehouden met het feit dat ter
plaatse een bouwput, bouw- en dienstwegen en werkterreinen zijn
voorzien. De huurvermindering in verband hiermee wordt ongeveer
3.000,00 (ongeveer 1.360) per jaar.
Adressant stelt dat met de herziening de mogelijkheid tot het
realiseren van bouwwerken wordt uitgebreid, waarbij sprake zou
zijn van een grote beleidsvrijheid voor de gemeente. Het is
adressant niet duidelijk wat de (locatie)overwegingen zijn en
welke consequenties de regeling kan hebben. Reactie
Elders in deze raadsvoordracht is, naar aanleiding van een
ingediende zienswijze, al aangegeven welke overwegingen precies
hebben geleid tot het in de herziening opnemen van de
mogelijkheid om een noodwaterkering te realiseren ter plaatse
van de Sixhaven. Daarbij is ondermeer aangegeven dat de exacte
locatie samenhangt met de overgang zinktunnel/insitutunnel.
Omdat op dit punt duidelijkheid bestond op het moment dat het
concept van de bestemmingsplanherziening werd opgesteld, is dit
meegenomen met deze herziening.
Een bouwhoogte van 7 meter is nodig om ruimte te bieden aan de
constructie van het keerschuifmechaniek. In geopende toestand
moet de keerschuif boven de tunnelbuis 'hangen' aan een daar
weer bovenuitstekend mechaniek.
Voor wat betreft de vermeende grote beleidsvrijheid die de
gemeente volgens adressant zou toekomen merken wij op dat de
toegestane functies (waterkering en nooduitgang) evenals de
maximum bouwhoogte en de maximum omvang zeer strikt zijn
aangegeven. Ten aanzien van de exacte locatie is enige ruimte
gelaten. Maar ook hier is het gebied waarbinnen de bouwwerken
kunnen worden gerealiseerd beperkt; De betreffende nadere
aanduiding heeft een afmeting van 25 meter bij 20 meter. Binnen
dit gebied moet de bebouwing dus worden gerealiseerd.
Zienswijzen A.R. Kuyper
Adressant stelt in zijn algemeenheid dat de motivering bij de
herziening niet voldoet. Mede in dit verband brengt adressant
een veelheid aan beschouwingen naar voren. Adressant geeft in
zijn zienswijze aan dezelfde bezwaren tegen deze herziening te
hebben als de bezwaren die hij had tegen het bestemmingsplan
Noord-Zuidlijn. Adressant gaat in op onder meer de noodzaak, de
vervoerswaarde en de financile haalbaarheid van de lijn.
Reactie Mede gezien de veelheid aan tekst gaan wij hier niet per
onderdeel in op hetgeen door adressant naar voren wordt
gebracht. (De zienswijze beslaat meer dan 150 pagina's
waaronder vele krantenknipsels). Voorzover adressant aspecten
aan de orde stelt die relevant zijn in het onderhavige kader,
verwijzen wij naar onze reactie op de overige zienswijzen, de
toelichting van de herziening en de uitgangspunten zoals deze
zijn verwoord in het kader van de proceduregang van het
bestemmingsplan Noord-Zuidlijn. Conclusie.
Mede naar aanleiding van de ingediende zienswijzen is de ont-
werpherziening van het bestem-mingsplan Noord-Zuidlijn op een
aantal punten ge-wijzigd;
- De regeling ten aanzien van de woonboten is, met name ten
aanzien van de toegestane maatvoering bij vervanging, verruimd;
- De toegestane afwijking naar beneden van de in het
lengteprofiel aangegeven diepteligging ter plaatse van de
stations is teruggebracht van maximaal 5 meter tot maximaal 1 meter;
- aan de herziening is een kaart 3 toegevoegd, waarmee ter
plaatse van het IJ, grenzend aan de de Ruyterkade de bestemming
'Ondergronds railtrac waarboven water' wordt vervangen door de
bestemming 'Ondergrondse stationsgebouwen waarboven openbare ruimte' .
Voorzover de zienswijzen betrekking hebben op andere aspec-ten
dan de hiervoor vermelde wijzigingen zijn wij van mening dat de
bij u tegen het ontwerp van de herziening van het
bestemmingsplan Noord-Zuidlijn ingediende zienswijzen ongegrond zijn.
Naast vermelde wijzigingen is een aantal wijzi-gingen van
redactionele aard opgeno-men, zoals vermeld in het ontwerpbesluit.
Gelet op het vorenstaande geven wij u in overweging, het
voorliggende ontwerp van de herziening van het bestemmingsplan
Noord-Zuidlijn vast te stellen, met dien verstande, dat in
afwij-king van de ontwerpherziening zoals die ter inzage heeft
gelegen, de onderdelen I (kaart 1 en 2) en II (voorschriften)
worden vastgesteld met in-acht-ne-ming van de wijzi-gingen
zoals geformuleerd in het hierna vol-gende ontwerp-be-sluit,
onder II sub a en b.
De raadscommissie zal deze voordracht op 6 februari 2002 behandelen.
Op grond van vorenstaande stellen wij u voor het volgende
besluit te nemen: De Gemeenteraad van Amsterdam,
Gezien de voordracht van Burgemeester en Wethouders,
overwegende, dat hij zich verenigt met de beoordeling door
Burgemees-ter en Wethouders van de ingediende ziens-wijzen,
zoals deze is geformuleerd in de genoem-de voor-dracht, deze
beoorde-ling tot de zijne maakt en in dit besluit als ingelast be-schouwt;
overwegende voorts dat het gewenst is, onderdeel I (de kaart)
en onderdeel II (de voorschriften) op die punten te wijzigen,
zoals in dit besluit geformuleerd, respectievelijk onder II,
sub a en b, en in verband daarmee de herziening van het
bestemmings-plan op de desbetreffende punten in afwijking van
het ontwerp zoals dat ter inzage heeft gelegen, vast te stellen;
gelet op het bepaalde in de Wet op de Ruimtelijke Orde-ning;
Besluit:
I De in de voordracht vermelden adres-santen, met uitzonde-
ring van de als zodanig aangegeven adressanten, in hun
zienswij-zen te ontvangen;
II De zienswijzen van de appellanten gegrond te verkla-ren,
voorzover deze, zoals ter plaatse in de voor-dracht is ver-
meld, aanleiding hebben gegeven tot het aanbrengen van
wijzigingen ten opzichte van de ontwerpherziening van het
bestemmingsplan zoals die ter inzage heeft gelegen, zoals deze
zijn ge-formuleerd in dit besluit onder III, sub a en b;
III vast te stellen de herziening van het bestemmingsplan-
Noord-Zuidlijn voor het gebied betreffende;
- een gedeelte van de Sixhaven, direct grenzend aan de
voorhaven van het Noordhollandsch Kanaal;
- een gedeelte van de Ferdinand Bolstraat gelegen tussen de
Gerard Doustraat en de van Ostadestraat;
- een gebied van circa 25x35 meter in het IJ, nabij de Ruyterkade,
over-eenkom-stig het door Burge-meester en Wet-hou-ders bij hun
voor-dracht overge-legde ont-werp, be-houdens de wijzi-gingen
zoals hierna vermeld onder a en b, en vervat in:
a. het bij dit besluit behorende onderdeel I, kaart (in 3
bladen) waarop de bestemmingen van de in het plan beho-rende
gronden worden aan-gewe-zen, met dien verstande, dat in
afwijking van het ontwerpbestemmingsplan zoals dat ter inzage heeft gelegen;
1? op kaart 1 grenzend aan de nadere aanduiding 'gebouw ten
behoeve van waterkering toegestaan' het bestemmingsvlak
'Ondergronds raitrac waarboven water' (Vr2 +Vw) is aangepast,
met dien verstande dat deze bestemming nu doorloopt tot aan
genoemde nadere aanduiding;
2? aan onderdeel I een kaart 3 is toegevoegd.
b. het bij dit besluit behorende onderdeel II, voor-
schriften als be-doeld in artikel 12 van het Besluit op de
ruimtelijke orde-ning, -met dien verstande dat in afwijking van
het ontwerpbestemmingsplan zoals dat ter inzage heeft gelegen;
1? aan artikel I na de zinsnede 'kaart 2' de zinsnede 'en kaart
3' is toegevoegd;
2? in artikel III in lid 17 de woorden 'woonschepen' en
'woonschip' worden vervangen door respectievelijk 'woonboten' en 'woonboot';
3? in artikel III in lid 19 na de zinsnede 'nader aangeduid
met' de zinsnede ''gebouw ten behoeve van' is toegevoegd;
4? in artikel IV in lid 4 (van het nieuwe artikel 5) na de
zinsnede 'nader aangeduid met' de zinsnede ''gebouw ten behoeve
van' is toegevoegd;
5? artikel IV lid 3 (van het nieuwe artikel 5A) is vervangen
door de leden 3a t/m c, die luiden als volgt:
'3a. Voor de in lid 1 bedoelde gronden geldt dat maximaal 8
ligplaatsen voor woonarken of woonvaartuigen zijn toegestaan,
waaronder maximaal 3 woonvaartuigen.
b. Voor de onder a van dit lid bedoelde woonarken geldt dat
deze niet mogen worden vervangen door woonvaartuigen.
c. Voor de in lid 1 bedoelde gronden geldt dat woonschepen niet
zijn toegestaan.'
6? artikel IV lid 5 (van het nieuwe artikel 5A) is vervangen
door de leden 5a en b, die luiden als volgt:
'5a. In afwijking van het bepaalde in lid 4 geldt dat,
overeenkomstig de bestaande situatie op het moment dat de
ontwerp-bestemmingsplanherziening ter inzage is gelegd, zijn toegestaan:
een woonark met een maximumhoogte van 3,30 meter
een woonark met een maximumlengte van 20,60 meter en een
maximumhoogte van 2,95 meter
een woonark met een maximumhoogte van 3,25 meter
een woonvaartuig met een maximumbreedte van 5,10 meter en een
maximumhoogte van 3,25 meter
een woonark met een maximumhoogte van 4,30 meter
een woonvaartuig met een maximumhoogte van 4,85 meter
een woonark met een maximumhoogte van 4,50 meter
een woonark met een maximumlengte van 22,05 meter en een
maximumhoogte van 6,25 meter
b. In afwijking van het bepaalde in lid 4 geldt, indien een
woonvaartuig wordt vervangen door een woonark, de hoogte van
het woonvaartuig als maximumhoogte voor de woonark.'; 7?
In artikel V lid 2 is vernummerd tot 2a;
8? in artikel V in het nieuwe lid 2a na de zinsnede 'In
afwijking van het bepaalde in lid 1 mag' de zinsnede 'tussen
de stations' is tussengevoegd;
9? In artikel V, na het nieuwe lid 2a een nieuw lid 2b is
tussengevoegd dat luidt als volgt:
'b. In afwijking van het bepaalde in lid 4 geldt, indien een
woonvaartuig wordt vervangen door een woonark, de hoogte van
het woonvaartuig als maximumhoogte voor de woonark.'.
zodat de voorschriften en bijzondere bepalingen luiden als volgt:
Artikel I
Aan artikel 1 sub 2 van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn
wordt een zinsnede toegevoegd die luidt als volgt:
2. Onder plankaart wordt tevens verstaan de tekeningen
behorende bij de herziening van het bestemmingsplan Noord-
Zuidlijn, bestaande uit kaart 1, kaart 2 en kaart 3 Artikel II
Aan artikel 1 van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn worden een
sub 11, 12 en 13 toegevoegd die luiden als volgt:
11. woonschip: een woonboot die herkenbaar is als een van
origine varend schip, en die naar gelang het type schip is
voorzien van enkele karakteristieke kenmerken, zoals een
stuurhut, een roer, gangboorden, een luikenkap, een mast en zwaarden;
12. woonvaartuig: een woonboot met casco dat herkenbaar is als
dat van een van origine varend schip, waaronder begrepen een
dekschuit, met daarop een - gehele of gedeeltelijke - opbouw
die niet als authentiek kan worden aangemerkt;
13. woonark: een woonboot niet zijnde een woonschip of
woonvaartuig, die feitelijk niet geschikt is om mee te varen.
Artikel III Aan artikel 4 worden de nieuwe leden 17 tot en met 20
toegevoegd, die luiden als volgt:
17. In afwijking van het bepaalde in lid 1 en 2 mogen op de
gronden ten noordwesten van de op de plankaart aangegeven
bestemming "ligplaats woonboten" bergingen en stallingen worden
gerealiseerd met een maximum bouwhoogte van 3 meter en tot een
maximum vloeroppervlak per woonschip van 30 mý.
18. Burgemeester en wethouders kunnen, in verband met de
inrichting van de openbare ruimte, nadere eisen stellen ten
aanzien van de locatie van de in lid 17 van dit artikel
bedoelde bergingen en stallingen.
19. In afwijking van het bepaalde in lid 1 en 2 mogen de
gronden op de plankaart nader aangeduid met 'gebouw ten behoeve
van waterkering toegestaan', worden bebouwd met bouwwerken ten
behoeve van een noodwaterkering.
20. Voor de in lid 19 bedoelde bebouwing gelden de volgende maxima:
maximum bouwhoogte: 7 meter maximum bebouwd oppervlak:
tot een bouwhoogte van 4,5 meter: 100% van het nader aangeduide gebied
boven een bouwhoogte van 4,5 meter: 20 % van het nader aangeduide gebied
Artikel IV
Na artikel 4 van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn worden de
nieuwe artikelen 5 en 5A tussengevoegd die luiden als volgt:
Artikel 5 Ondergronds railtrac waarboven water (Vr 2 + Vw)
1. De gronden op de plankaart bestemd voor ondergronds
railtrac waarboven water (Vr 2 + Vw) zijn aangewezen voor
ondergronds railtrac, met inbegrip van daarbij behorende
ondergrondse voorzieningen zoals ondergrondse
voetgangersverbindingen en vluchtschachten alsmede,
bovengronds, voor water en bruggen.
2. Op en onder de in lid 1 bedoelde gronden mag uitsluitend
worden gebouwd ten behoeve van de aldaar omschreven doeleinden,
met dien verstande dat bovengronds slechts bouwwerken geen
gebouwen zijnde zijn toegestaan.
3. Voor de in lid 1 bedoelde bebouwing geldt bovengronds een
maximum bouwhoogte van 6 meter.
4. In afwijking van het bepaalde in lid 1 en 2 mag op de
gronden op de plankaart nader aangeduid met 'gebouw ten behoeve
van waterkering toegestaan' worden bebouwd met bouwwerken ten
behoeve van een noodwaterkering en een nooduitgang.
5. Voor de in lid 4 bedoelde bebouwing gelden de volgende maxima:
maximum bouwhoogte: 7 meter maximum bebouwd oppervlak:
tot een bouwhoogte van 4,5 meter: 100 % van het totale nader
aangeduide gebied
boven een bouwhoogte van 4,5 meter: 20 % van het totale nader
aangeduide gebied
6. In afwijking van het bepaalde in lid 1 en 2 mogen de gronden
aan het Damrak waar steigers aanwezig zijn op de eerste dag van
ter inzage legging van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn
tevens worden bebouwd en gebruikt ten behoeve van steigers en
gebouwen op steigers, met dien verstande dat de bouwhoogte
maximaal 4 meter mag bedragen. Artikel 5A
Ondergronds railtrac waarboven ligplaats voor woonboten (Vr2 + L)
1. De gronden op de plankaart bestemd als "ondergronds
railtrac waarboven ligplaats voor woonboten (Vr2+ L), zijn
aangewezen voor ondergronds railtrac, met inbegrip van daarbij
behorende ondergrondse voorzieningen zoals ondergrondse
voetgangersverbindingen en vluchtschachten, alsmede bovengronds
als ligplaats voor woonboten.
2. Op de in lid 1 bedoelde gronden mag geen bebouwing worden
gerealiseerd, anders dan steigers ten behoeve van de aldaar
omschreven doeleinden, met een maximum bouwhoogte van 3 meter.
3a. Voor de in lid 1 bedoelde gronden geldt dat maximaal 8
ligplaatsen voor woonarken of woonvaartuigen zijn toegestaan,
waaronder maximaal 3 woonvaartuigen.
b. Voor de onder a van dit lid bedoelde woonarken geldt dat
deze niet mogen worden vervangen door woonvaartuigen.
c. Voor de in lid 1 bedoelde gronden geldt dat woonschepen niet
zijn toegestaan.
4. Voor de in lid 3 bedoelde woonboten gelden de volgende maxima:
woonvaartuigen maximum lengte: 25 meter maximum breedte: 5 meter
maximum hoogte: 2,5 meter woonarken maximum lengte: 20 meter
maximum breedte: 7 meter maximum hoogte: 2,5 meter
5a. In afwijking van het bepaalde in lid 4 geldt dat,
overeenkomstig de bestaande situatie op het moment dat de
ontwerp-bestemmingsplanherziening ter inzage is gelegd, zijn toegestaan:
een woonark met een maximumhoogte van 3,30 meter
een woonark met een maximumlengte van 20,60 meter en een
maximumhoogte van 2,95 meter
een woonark met een maximumhoogte van 3,25 meter
een woonvaartuig met een maximumbreedte van 5,10 meter en een
maximumhoogte van 3,25 meter
een woonark met een maximumhoogte van 4,30 meter
een woonvaartuig met een maximumhoogte van 4,85 meter
een woonark met een maximumhoogte van 4,50 meter
een woonark met een maximumlengte van 22,05 meter en een
maximumhoogte van 6,25 meter
b. In afwijking van het bepaalde in lid 4 geldt, indien een
woonvaartuig wordt vervangen door een woonark, de hoogte van
het woonvaartuig als maximumhoogte voor de woonark.
6. In afwijking van het bepaalde in artikel 19 van het
bestemmingsplan Noord-Zuidlijn (de gebruiksbepaling) mogen de
gronden, voorzover het primaire gebruik als ligplaats voor
woonboten niet aan de orde is, tevens worden gebruikt als water.
7. Het gebruik van de in lid 1 bedoelde gronden als ligplaats
voor woonboten of water en het bouwen van en gebruiken van de
in lid 2 bedoelde steigers is slechts toegestaan voorzover de
mogelijkheid tot het bouwen en gebruiken van het in lid 1
genoemde railtrac hierdoor feitelijk niet wordt beperkt.
Artikel V
Na artikel 16 lid 1 worden een nieuw lid 2 en een nieuw lid 3
tussengevoegd die luiden als volgt:
2.a In afwijking van het bepaalde in lid 1 mag tussen de
stations de ligging van de bovenkant van het spoor maximaal 5
meter lager worden gerealiseerd dan de in het lengteprofiel
aangegeven hoogte- en dieptematen.
2b. In afwijking van het bepaalde in lid 1 mag binnen de
stations de ligging van de bovenkant van het spoor maximaal 1
meter lager worden gerealiseerd dan de in het lengteprofiel
aangegeven hoogte- en dieptematen.
3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te
verlenen van het bepaalde in lid 1, met dien verstande dat:
a. het realiseren van de bovenkant van het spoor voor de
gronden ter plaatse van het Europaplein en omgeving, voorzover
op de plankaart bestemd als Ondergrondse stationsgebouwen
waarboven openbare ruimte (S2 + Vo) maximaal 3 meter hoger kan
worden toegestaan, voorzover als gevolg van deze hogere ligging
het risicoprofiel niet wijzigt;
b. het realiseren van de bovenkant van het spoor voor de
overige gronden, met uitzondering van het plangebied tussen de
zuidgevel van de Stadhouderskade en de zuidzijde van het
Cornelis Troostplein, maximaal 2 meter hoger kan worden
toegestaan, voorzover als gevolg van deze hogere ligging het
risicoprofiel voor de bebouwing binnen het benvloedingsgebied
van de Noord-Zuidlijn niet wijzigt.
TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN NOORD-ZUIDLIJN 1. Inleiding
1.1 Algemeen 1.2 Aanleiding voor de herziening
1.3 Het project Noord-Zuidlijn 1.4 Het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn
2. De herziening 2.1 Algemeen 2.2 Sixhaven
2.2.1 Uitspraak Raad van State 2.2.2 Herziening bestemmingsplanregeling
2.3 Diepteligging 2.3.1 Uitspraak Raad van State
2.3.2 Herziening bestemmingsplanregeling 2.3.3 Technische uitvoerbaarheid
2.4 Nadeelcompensatieregeling 2.4.1 Uitspraak Raad van State
2.4.2 Herziening nadeelcompensatieregeling 2.5 Ruyterkade
3. Overleg ex artikel 10 Bro 4. Inspraak
1. Inleiding 1.1 Algemeen
Zoals ook de voorschriften van deze herziening moeten worden
gelezen in samenhang met de voorschriften van het
oorspronkelijke bestemmingsplan Noord-Zuidlijn, zo moet deze
toelichting worden bezien als een aanvulling op de toelichting
bij het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn. In de toelichting bij
het oorspronkelijke bestemmingsplan is uitgebreid ingegaan op
de achtergronden van de Noord-Zuidlijn. Ondermeer de
vervoerswaarde, de trackeuze en de civieltechnische aspecten
zijn daarbij belicht. In deze herziening is de toelichting,
afgezien van een korte uiteenzetting van de context, beperkt
tot hetgeen in verband met de te 'repareren' onderdelen van belang is.
1.2 Aanleiding voor deze herziening
Bij besluit van 2 september 1998 heeft de gemeenteraad van
Amsterdam het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn vastgesteld. Dit
bestemmingsplan is op 20 april 1999 door Gedeputeerde Staten
van Noord-Holland goedgekeurd. Tegen dit besluit is beroep
ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van
State. (Hierna te noemen 'de Raad van State'). Bij uitspraak
van 20 februari 2001 heeft de Raad van State deze beroepen
gedeeltelijk gegrond verklaard. Als gevolg hiervan is aan
enkele onderdelen van het bestemmingsplan alsnog goedkeuring
onthouden. Het betrof hier de regeling voor de woonboten in de
Sixhaven, de regeling met betrekking tot de diepteligging van
het railtrac en de nadeelcompensatieregeling (in dit geding
bezien in verband met de bestemmingsregeling ter plaatse van de
Ferdinand Bolstraat). Voor het overige is het bestemmingsplan
onherroepelijk.
Deze herziening voorziet in een regeling die in de plaats komt
van de niet-goedgekeurde onderdelen van het bestemmingsplan
Noord-Zuidlijn. Ter plaatse van de Sixhaven is bovendien het
plangebied verbreed en voorzien in de mogelijkheid om
bovengrondse bebouwing ten behoeve van een waterkering en
nooduitgangen op te nemen. Tot slot is achter het Centraal
Station, grenzend aan de Ruyterkade, de bestemming 'Ondergronds
railtrac waarboven water' omgezet in 'Ondergrondse
stationsgebouwen waarboven openbare ruimte'. In paragraaf 2 van
deze toelichting wordt per onderdeel nader ingegaan op de
achtergronden van de herziening.
1.3 Het project Noord-Zuidlijn
De Noord-Zuidlijn is een hoogwaardig openbaar
vervoersverbinding tussen het Buikslotermeerplein in Noord, de
binnenstad en Zuid WTC. De Noord-Zuidlijn zal een belangrijke
bijdrage leveren aan een betere bereikbaarheid en leefbaarheid
van gezichtsbepalende gebieden in de regio Amsterdam. Het is de
weerslag van en tegelijkertijd een randvoorwaarde voor het
beleid inzake Schiphol, de stedelijke knooppunten, de
ontwikkeling van de IJ-oevers en de Zuidas.
Naast deze ruimtelijke en sociaal-economische ontwikkelingen
vormt ook het mobiliteitsbeleid een sterk argument voor de
Noord-Zuidlijn. Het locatiebeleid, het parkeertarievenbeleid,
de uitwerking van de autoluwe binnenstad, het betreft voor
genoemde gebieden in uitwerking zijnde maatregelen die niet
zonder verbetering van het openbaar vervoer kunnen. De Noord-
Zuidlijn verbindt belangrijke openbaarvervoersknooppunten en
zorgt voor nieuwe kansen voor de tussenliggende gebieden en
vergroot het draagvlak van die gebieden door zijn regionale
invloedssfeer. Het is een ingrijpend en kostbaar project, dat
in de eerste fase van uitvoering zal gaan lopen van
AmsterdamNoord naar Amsterdam-Zuid/WTC en later zal worden
doorgetrokken naar Hoofddorp en Schiphol en in noordelijke
richting naar Purmerend en Zaanstad.
Aanwijzing grootstedelijk project
Uitvoering van het Noord-Zuidlijnproject is niet alleen
technisch, maar ook bestuurlijk een complexe zaak. Om
slagvaardig te kunnen optreden is het gewenst, dat er n
bevoegd bestuur is dat de juridisch-planologische kaders en
vergunningverlening verzorgt. In dat verband heeft de
gemeenteraad op 31 mei 1995 besloten akkoord te gaan met de
aanwijzing van de Noord-Zuidlijn als grootstedelijk project.
Sindsdien hebben nog een vijftal gebiedsaanpassingen plaatsgevonden.
1.4 Het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn
Uitgangspunt bij het opstellen van dit bestemmingsplan was dat
de Noord-Zuidlijn wordt ingepast in het juridisch-planologisch
kader van Amsterdam. Met dit bestemmingsplan wordt niet meer
beoogd dan deze inpassing. Hetgeen de bestaande regelingen
bepalen ten aanzien van het gebied waar het bestemmingsplan
Noord-Zuidlijn betrekking op heeft, is in grote lijnen dan ook
overgenomen in het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn, aangevuld
met de mogelijkheid om bovengronds, dan wel ondergronds
railtrac aan te leggen, en alles wat daar verder aan verbonden
is, zoals stations, in en uitgangen en luchtschachten.
Omdat het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn voor een deel is
gelegen in de als beschermd stadsgezicht aangewezen binnenstad
heeft het bestemmingsplan tevens een in dat opzicht
beschermende functie. De Rijksdienst Monumentenzorg heeft bij
brief van 25 januari 2000 het bestemmingsplan 'voldoende
beschermend' in de zin van artikel 36 lid 1 van de Monumentenwet verklaard.
Vanwege de hanteerbaarheid bestaat de plankaart van het
bestemmingsplan Noord-Zuidlijn uit zestien delen. Op elke
deelkaart is een totaaloverzicht van het gehele trac van de
Noord-Zuidlijn opgenomen waarop het tracdeel van de
betreffende deelkaart staat aangegeven. Middels een stippellijn
aan de rand van de kaart is de overlap met de aangrenzende
kaarten aangegeven.
Op dezelfde bladen is onder de kaart het lengteprofiel
aangegeven. Hierbij is de diepteligging (voor het bovengrondse
deel kan beter gesproken worden van hoogteligging) van de
bovenkant van het spoor (de spoorstaaf) aangegeven.
Het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn is vastgesteld bij
gemeenteraadbesluit van 2 september 1998 (Gemeenteblad 1998,
437). Dit besluit is goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde
Staten van Noord-Holland van 20 april 1999, nr. 98915490. De
uitspraak van de Raad van State (EO1.99.0226/1) dateert van 20
februari 2001. Bij besluit van 27 maart 2001, nr. 2001-6662
hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, volgend op de
uitspraak van de Raad van State, alsnog goedkeuring onthouden
aan delen van het bestemmingsplan. 2. De herziening
2.1 Algemeen
Zoals hiervoor reeds aangegeven heeft deze herziening
betrekking op de woonboten in de Sixhaven, de regeling ten
aanzien van de diepteligging, de schaderegeling (in relatie tot
de Ferdinand Bolstraat), een verbreding van het plangebied ter
plaatse van de Sixhaven en de toevoeging van een bovengrondse
bebouwingsmogelijkheid ten behoeve van een nooduitgang en een
waterkering ter plaatse van de Sixhaven.
Voorzover de bestemmingsplanregeling betrekking heeft op de
binnenstad is het algemeen uitgangspunt bij de herziening
hiervan dat de planologische regeling voor de binnenstad een
beschermende werking heeft ten aanzien van het beschermd
stadsgezicht. Het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn is door de
Rijksdienst Monumentenzorg als zodanig gekwalificeerd.
Aangezien ook de bestemmingsplanherziening geen aantasting van
het beschermd stadsgezicht toestaat mag worden verwacht dat ook
deze herziening deze kwalificatie krijgt. 2.2 Sixhaven
2.2.1 Uitspraak Raad van State
De Raad van State wijst op drie aspecten met betrekking tot de
woonboten in de Sixhaven, op grond waarvan het
goedkeuringsbesluit met betrekking tot het betreffende deel van
het bestemmingsplan wordt vernietigd. In de eerste plaats stelt
de Raad van State dat door de wijze waarop de ligplaatsen in
het bestemmingsplan zijn geregeld geen prioriteit aan deze
functie wordt gegeven ten opzicht van de andere toegestane
functies. "Nu niet ondenkbeeldig is dat de in deze regeling aan
de gronden toegekende functies onderling kunnen conflicteren,
volgt uit het plan niet dat appellanten na de aanleg van de
metrolijn daadwerkelijk de bestaande ligplaats wederom kunnen
innemen", aldus de Raad van State in haar uitspraak. De Raad
van State acht dit in strijd met de rechtszekerheid.
Voorts constateert de Raad van State dat de bouwwerken op het
land, behorende bij de woonboten, niet in het bestemmingsplan
zijn opgenomen. In dat verband is het van belang dat het
uitgangspunt bij het opstellen van de Noord-Zuidlijn altijd is
geweest dat de oude situatie ter plaatse, na realisatie van de
metroverbinding hersteld zal worden. De Raad van State geeft
hierbij aan dat vooraf duidelijk had moeten zijn in hoeverre de
betreffende bebouwing legaal was, om op basis daarvan te kunnen
beoordelen in hoeverre de bebouwing in het plan had moeten worden opgenomen.
Ten aanzien van de situatie met betrekking tot de woonboten
tijdens de aanleg van de Noord-Zuidlijn, merkt de Raad van
State op dat niet is gebleken dat enig inzicht bestaat inde
situatie van appellanten gedurende deze periode. Voorts merkt
de Raad van State op dat niet duidelijk is op welke wijze is
voorzien in een vergoeding van de schade die appellanten zullen
lijden in verband met de tijdelijke verplaatsing van de woonboten.
Als gevolg van bovenstaande feiten vernietigt de Raad van State
het goedkeuringsbesluit met betrekking tot artikel 5 van de
voorschriften (bestemmingsregeling 'Ondergronds railtrac
waarboven water' (Vr2 + Vw)) en onthoudt in een besluit ter
vervanging van het goedkeuringsbesluit goedkeuring aan dit
artikel 5. Overigens heeft de Provincie Noord-Holland
inmiddels, in plaats van het vernietigde goedkeuringsbesluit
dat betrekking had op de plankaart ter plaatse van de Sixhaven,
alsnog goedkeuring onthouden aan het betreffende deel van de plan plankaart.
2.2.2 Herziening bestemmingsplanregeling
ligplaatsen
In deze herziening is met betrekking tot de ligplaats voor
woonboten een aparte bestemming (artikel 5A, ondergronds
railtrac waarboven ligplaats voor woonboten (Vr2 + L))
opgenomen. Hierbij is de mogelijkheid aangegeven dat ander
gebruik van de locatie dan als ligplaats (namelijk als water)
slechts is toegestaan voorzover het primaire gebruik als
ligplaats niet aan de orde is. Met het gebruik als water wordt
bedoeld het gebruik zoals dat ter plaatse (het IJ) gangbaar is.
Dat wil zeggen bijvoorbeeld als vaarwater of waterloop.
Met de woorden 'primaire gebruik als ligplaats voor woonboten'
wordt, indachtig de uitspraak van de Raad van State, aangegeven
dat het gebruik als ligplaats in voorkomende gevallen voorrang
heeft boven het andere gebruik van het water.
Het betreffende artikel 5A geeft tevens de verhouding tussen de
ondergrondse bestemming (ondergronds railtrac) en de
bovengrondse bestemming aan. Het komt er op neer dat, evenals
dit het geval is in de andere delen van het plangebied, de
aanleg en het gebruik van de Noord-Zuidlijn prevaleert boven de
andere functies, op het moment dat er sprake mocht zijn van een
conflicterende situatie. Verwacht mag worden dat dit alleen aan
de orde is tijdens de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Na de bouw
zullen het ondergronds railtrac en de genoemde bovengrondse
functies prima naast elkaar kunnen bestaan. Aldus zijn met deze
bestemmingsplanregeling de belangen van de woonboten, voor wat
betreft de situatie na de bouw van de Noord-Zuidlijn, gegarandeerd.
Voor de situatie tijdens de bouw wordt recht gedaan aan de
belangen van de woonboten door middel van een regeling inzake
tijdelijke verplaatsing. Op 6 december 2000 is de
Raadscommissie van Advies voor Verkeer, Vervoer, Infrastructuur
en Sociale Zaken akkoord gegaan met de voorstellen van
Burgemeester en Wethouders aangaande een regeling voor de
tijdelijke verplaatsing van de woonboten in de Sixhaven. De
bewoners van de woonboten hebben, blijkens een brief van hun
advocaat, ingestemd met deze regeling.
Uitgangspunt is dat de woonboten tijdens de werkzaamheden ten
behoeve van de Noord-Zuidlijn, tijdelijk worden verplaatst. Na
het voltooien van de Noord-Zuidlijn kunnen de woonboten
waarvoor indertijd een ligplaatsvergunning is afgegeven op de
huidige locatie terugkeren, met dien verstande dat de stand van
zaken na de terinzagelegging van de ontwerp-
bestemmingsplanherziening zo is dat met de eigenaar van
woonboten 'Yvonne' overeenstemming is bereikt omtrent een
regeling op grond waarvan deze woonboot na aanleg van de Noord-
Zuidlijn niet terugkeert. De woonboten Gemini en Rhea zullen
definitief naar een locatie elders in Noord verplaatsen.
In de oorspronkelijke situatie liggen in de Sixhaven dertien
woonboten. Elf woonbooteigenaren hebben een
ligplaatsvergunning. Twee woonbooteigenaren zijn
(onder)huurders van de watersportvereniging in de Sixhaven.
Deze twee woonboten kunnen tijdens de bouw van de Noord-
Zuidlijn blijven liggen. Van de overige elf woonboten moeten er
in verband met de werkzaamheden aan de Noord-Zuidlijn tien
tijdelijk worden verplaatst. Daarbij moet worden opgemerkt dat
de woonboot 'Vrouwe Maria' tijdens de uitvoering van de
werkzaamheden weliswaar buiten het gebied ligt waar
bouwwerkzaamheden zullen plaatsvinden, maar binnen het gebied
waar geluidsoverlast ten gevolge van deze werkzaamheden is te
verwachten. De bewoner van deze woonboot heeft echter
aangegeven bereid te zijn de overlast te accepteren en zich
niet te laten verplaatsen. Thans wordt met deze woonbootbewoner
bezien of uitkoop een optie is.
Ten aanzien van de tijdelijke ligplaatsen voor de tien
woonboten die aldus tijdens de bouw van de Noord-Zuidlijn
verplaatst moeten worden is, zoals hiervoor al opgemerkt,
inmiddels overeenstemming bereikt met de woonbootbewoners. Van
een aantal in kaart gebrachte varianten zullen er twee (variant
7A en 7B) nader worden uitgewerkt. Deze varianten gaan uit van
een tijdelijke haven ten oosten van de Sixhaven. Welke variant
uiteindelijk wordt gerealiseerd hangt af van het aantal
woonboten dat dient te worden verplaatst naar deze tijdelijke haven.
Variant 7A gaat er van uit dat tien woonboten naar deze
tijdelijke haven kunnen worden verplaatst. Variant 7B gaat er
van uit dat voor vijf van deze woonboten een andere oplossing
wordt gevonden, zoals een ligplaats in Amsterdam Noord of
definitieve staking van het gebruik van de ligplaats.
In verband met te maken verplaatsingskosten, zowel voor de
verplaatsing naar de tijdelijke haven, alsook voor de terugkeer
naar de oorspronkelijke locatie krijgen de bewoners van de
woonboten een geldelijke vergoeding. Daarnaast krijgen zij een
vergoeding voor het verlies van de opstallen op de wal en voor
het realiseren van tijdelijke opstallen bij de tijdelijke ligplaats.
Indien een woonboot voorafgaand aan of gedurende de tijdelijke
situatie door de eigenaar verkocht mocht worden treedt de
nieuwe eigenaar in de rechten en plichten van de oude eigenaar.
definities, aantal en afmetingen woonboten
Van de dertien woonboten die in de Sixhaven liggen op het
moment dat deze herziening werd opgesteld is, zoals gezegd, met
n woonboot (de 'Yvonne') een regeling getroffen op grond
waarvan deze niet terugkeert. Aldus zullen in de eindsituatie
twaalf woonboten terugkeren. Van deze twaalf woonboten liggen
er vier buiten het plangebied. De overige acht zijn in deze
bestemmingsplanherziening opgenomen.
In de voorschriften zijn ten aanzien van de toegestane
woonboten nadere regels opgenomen met betrekking tot het type
woonboot en de maximum afmetingen. Het begrip ' woonboot' is
een verzamelnaam voor drie typen: de authentieke woonschepen,
de woonvaartuigen met een casco van een van oorspronkelijk
varend schip en de niet als vaartuig gebouwde woonarken. De
definities zijn opgenomen in artikel II (toevoeging aan artikel
1 van de voorschriften van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn).
Na de terinzagelegging van de ontwerp-bestemmingsplanherziening
is, mede naar aanleiding van ingediende zienswijzen, de
regeling ten aanzien van typen en afmetingen heroverwogen. Als
uitkomst van deze heroverweging zijn op dit punt de
voorschriften van de herziening zo gewijzigd dat een
woonvaartuig mag worden vervangen door een ander woonvaartuig
of door een woonark. Een woonark mag uitsluitend worden
vervangen door een andere woonark.
Ten aanzien van de afmetingen gelden de standaardafmetingen
zoals deze door stadsdeel Amsterdam Noord worden gehanteerd als
uitgangspunt. Voorzover de aanwezige woonboten groter zijn dan
deze standaardafmetingen is dit in deze
bestemmingsplanherziening ook expliciet toegestaan. Indien een
woonboot wordt vervangen geldt deze grotere afmeting ook als
maximum voor de nieuwe woonboot. Voor de overige maten van een
nieuwe woonboot gelden de standaardafmetingen als maximum.
Voorbeeld 1: Een woonvaartuig met de afmetingen (LxBxH) 20.10
x 4.40 x 4.85 mag op
grond van deze regeling worden vervangen door een woonark van
maximaal 20.10 x 7 x 4.85. Voorbeeld 2: Een woonark met de
afmetingen 18.45 x 4.75 x 3.25 mag worden vervangen door een
woonark van maximaal 20.00 x 7 x 3.25.
Bijlage B van deze raadsvoordracht geeft een overzicht van de
gehanteerde gegevens. opstallen
Ten aanzien van de opstallen behorende bij de woonboten is in
de bestemmingsregeling voor de openbare ruimte (artikel 4 van
het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn) opgenomen dat bergingen en
stallingen zijn toegestaan tot een maximum per woonschip van 30
mý. Bij elk woonschip mag aldus tot een totaal van 30 mý aan
grondvloeroppervlak aan bergingen en stallingen worden gebouwd.
Omdat nog geen zicht is op de uiteindelijke inrichting van de
openbare ruimte is het niet mogelijk in dit stadium de exacte
locatie waar de opstallen kunnen worden gerealiseerd aan te
geven. Daarom is in de voorschriften opgenomen dat Burgemeester
en wethouders bevoegd zijn nadere eisen te stellen ten aanzien
van de locatie van de bergingen en stallingen. Hiermee wordt
voorkomen dat de plaatsing van bebouwing een goede inrichting
van de openbare ruimte onmogelijk maakt. Met deze regeling is
het duidelijk dat de opstallen worden toegestaan, (anders dan
bij het opnemen van een vrijstellingsbepaling waarbij opstallen
kunnen worden toegestaan). waterkering
Niet vanwege de uitspraak van de Raad van State, maar vanwege
voortschrijdend inzicht is, ter plaatse van de Sixhaven, is,
middels een nadere aanduiding, de mogelijkheid gecreerd om
bovengronds een gebouw te realiseren ten behoeve van een
schuifconstructie die deel uitmaakt van de (nood-)waterkering
ter plaatse. Het geheel is onderdeel van de primaire
waterkering die (weliswaar gelegen buiten het plangebied van
deze herziening) in de ondergrond van de plankaart is
opgenomen. De schuifconstructie zorgt er voor dat ook ter
plaatse van de buis van de Noord-Zuidlijn de primaire
waterkering kan worden afgesloten.
Omdat de Noord-Zuidlijn aan weerszijde van het IJ een primaire
waterkering doorkruist, is het, in het kader van de Wet op de
Waterkeringen, noodzakelijk dat in de Noord-Zuidlijn
waterkerende constructies worden toegepast. Deze doen in geval
van calamiteiten dienst als (en dus onderdeel uitmaken van) een
primaire waterkering.
De locatie van de noodwaterkering is gekoppeld aan de locatie
van een nooduitgang. De zinktunnel onder het IJ bestaat uit
gescheiden buizen met elke circa 55 meter vluchtdeuren van de
ene naar de andere buis. Komende vanaf het Centraal Station
dient op enig moment in Noord een nooduitgang te worden gemaakt
naar het maaiveld. Het eerste moment waarop dat praktisch
gesproken kan is aan het begin van de in-situ tunnel. Daarbij
wordt de coupurekering (schuiven) gecombineerd met de
nooduitgang. De coupurekering bevindt zich boven de tunnel. De
schuiven moeten immers in de tunnelbuis kunnen zakken. De
nooduitgangen bevinden zich naast de tunnelbuizen, zodat men
horizontaal uit de buis weg kan vluchten.
De positie van de nooduitgang en de kering worden dus
gemarkeerd door het einde van de zinktunnel. Dat einde wordt
bepaald door de diepteligging. Komende uit het IJ stijgt de
tunnel naar een bepaald niveau ter plaatse van de Sixhaven. Zou
de zinktunnel worden ingekort, dan komt de knip bijvoorbeeld te
liggen aan de zuidzijde van de Sixhaven. Dan zouden ook de
nooduitgang en de kering daar kunnen worden gemaakt, zonder dat
dit een ligplaats voor een woonboot kost. Dan moet daar echter
een diepe bouwput worden gemaakt, omdat het trac daar dieper
ligt. Knelpunt is het verticale evenwicht van de afsluiting van
de bouwput (onderwaterbeton) Daartoe zouden veel en lange
trekpalen noodzakelijk zijn, hetgeen technisch lastig is en
hoge kosten met zich mee zou brengen. Overwogen zou kunnen
worden om naar het noorden te gaan met het schuivengebouw. Met
het oog op een eventueel later in te passen station Sixhaven
ligt dat echter niet voor de hand. Dit station zou dan niet
beschermd zijn door de noodwaterkering.
Het volume van de kering wordt bepaald door de gestelde eisen.
Samengevat komt dit er op neer dat ruimte nodig voor de
schuiven, de installaties om de schuiven te bedienen en een
toegang vanaf maaiveld om bij de installaties te komen. Een
beperking van de totaal benodigde ruimte wordt bereikt door een
en ander te combineren met de ruimten voor de vluchtenwegen
naar maaiveldniveau.
Een noodwaterkering waarbij, zoals nabij het Damrak, de
installatie geheel ondergronds blijft is hier niet mogelijk
omdat hiervoor de ruimte ontbreekt, gezien het feit dat de
locatie direct grenst aan de voorhaven van het Noordhollandsch Kanaal.
Dit alles betekent dat n ligplaats voor een woonboot moet
worden opgeheven. Dit is geen probleem, omdat met de eigenaar
van de woonboot 'Yvonne' al overeenstemming is bereikt over een
uitkoop zonder terugkomst na de bouw van de Noord-Zuidlijn.
Plaats en volume van deze bebouwing zijn in deze
bestemmingsplanherziening strikt voorgeschreven. Enerzijds
beperkt door de omvang van de nadere aanduiding op de
plankaart. Anderzijds beperkt door de regeling van de
bouwhoogte, waarbij boven de 4,5 meter (hetgeen beschouwd kan
worden als de maximumhoogte van de hoofdbebouwing) slechts een
veel smallere bebouwing is toegestaan. Dit beeld komt voort uit
de aard van de constructie; hoofdgebouw met daar bovenuit
stekend de cilinders voor het heffen van de schuiven.
Een tweede aanpassing die voortkomt uit voortschrijdend inzicht
betreft een beperkte verbreding aan de oostzijde van het
bestemmingsplangebied ter hoogte van Sixhaven en directe
omgeving. Oorspronkelijk ingegeven door de breedte van het
bouwdok voor het ondergronds railtrac, heeft deze verbreding
als (prettige) bijkomstigheid dat nu niet slechts een deel is
opgenomen van het water waar de woonboten liggen, maar de
gehele breedte van de ligplaats.
Voor het overige zijn de voorschriften behorende bij de
bestemming Vr2 + W (Ondergronds railtrac waarboven water)
overeenkomstig het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn opgenomen.
2.3 Diepteligging 2.3.1 Uitspraak Raad van State
De regeling voor de diepteligging van het railtrac is
opgenomen in artikel 16 van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn.
Uitgangspunt hierbij is het lengteprofiel zoals dat voor het
gehele trac is aangegeven. Het lengteprofiel geeft de diepte
aan waarop de bovenkant van de spoorstaaf mag worden gelegd.
Met name het feit dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt
om hier 5 meter van af te wijken acht de Raad van State in
strijd met de rechtszekerheid omdat de bepaling 'geen materiele
voorwaarden bevat waaraan voldaan dient te zijn voordat van het
tunnelontwerp kan worden afgeweken'. Dit klemt volgens de Raad
van State eens te meer omdat er geen procedurele waarborgen
zijn opgenomen. Daarbij komt, aldus de Raad van State, dat,
gezien de diepteligging van het aangegeven lengteprofiel, de
tunnelbuis, op grond van de bestemmingsplanregeling, voor een
aanzienlijk deel van het ondergrondse trac door de kritieke
'eerste laag' (tot circa 12 meter onder maaiveld) kan lopen.
Op grond van bovenstaande overwegingen heeft de Raad van State
het goedkeuringsbesluit, voor waar het betreft artikel 16 lid
2, vernietigd en aan dit lid goedkeuring onthouden. (Artikel 16
lid 2 was het voorschrift dat een afwijking van 5 meter van de
aangegeven bovenkantspoor-maat toestaat.)
2.3.2 Herziening bestemmingsplanregeling
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State is in deze
herziening een zeer genuanceerde regeling opgenomen ten aanzien
van de diepteligging. In dit stadium van de planontwikkeling is
het niet mogelijk om exact aan te geven op welke diepte het
trac idealiter zou moeten liggen. Daarom is het mogelijk maken
van enige afwijking van de aangegeven maten noodzakelijk.
In de eerste plaats is de mogelijkheid opgenomen om de lijn
dieper te realiseren. Met name vanuit het standpunt van
nadelige benvloeding van de bovenliggende bebouwing betekent
dit niet dat sprake kan zijn van een technisch ongewenste
situatie. Ook zijn er geen conflicterende ruimtelijke claims in
de diepere ondergrond, op grond waarvan een afwijking naar
beneden aan verdere regels zou moeten worden gebonden. Na de
terinzagelegging van de ontwerpherziening is een tweedeling
gemaakt met betrekking tot de mogelijkheid om het railtrac
dieper te realiseren dan aangegeven in het lengteprofiel. Een
maximum van 5 meter afwijking naar beneden is opgenomen voor de
gedeelten tussen de stations, terwijl vanuit de gedachte dat de
stations om praktische redenen niet te diep moeten worden
gerealiseerd hiervoor een afwijking naar beneden van maximaal 1 meter geldt.
De mogelijkheden voor een hogere ligging van het trac zijn, om
een afweging van alle belangen te garanderen, in de eerste
plaats gebonden aan een vrijstellingsprocedure. Dit geeft
burgemeester en wethouders de mogelijkheid (en verplichting) om
per situatie alle belangen, waaronder dus ook de belangen die
verband houden met de bovenliggende bebouwing, af te wegen.
Een tweede garantie bestaat eruit dat een vrijstelling tot
afwijking aan een maximum is gebonden. Als uitgangspunt geldt
daarbij een maximum afwijking van het aangegeven profiel van 2
meter. De vrijstellingsmogelijkheid tot vrijstelling is nog
verder genuanceerd, in die zin dat ter plaatse van het station
Ceintuurbaan en omgeving (in de voorschriften aangegeven als
het deel tussen Stadhouderskade en Cornelis Troostplein) in het
geheel geen vrijstelling kan worden verleend. Op dat deel van
het trac is de in het lengteprofiel aangegeven trac tevens de
maximumhoogte van de bovenkant van de spoorstaaf.
Een enigszins ruimere mogelijkheid om af te wijken van de
aangegeven dieptemaat (maar nog altijd substantieel minder dan
de regeling uit het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn) geldt ter
plaatse van het Europaplein. Hier kunnen burgemeester en
wethouders vrijstelling verlenen voor een ligging tot maximaal
3 meter hoger. Binnen dit gebied is dat echter goed mogelijk,
omdat de afstand tot de bebouwing daar relatief groot is.
Wellicht zal in de toekomst nog blijken dat een hogere ligging
van met name het station Vijzelgracht, vanuit technisch oogpunt
gewenst is. Daaromtrent is op dit moment echter onvoldoende
bekend. Vandaar dat die mogelijkheid niet in deze herziening is opgenomen.
Een derde garantie volgt uit het opnemen van een voorwaarde
waaraan voldaan moet zijn, willen burgemeester en wethouders
een vrijstelling van het aangegeven profiel kunnen verlenen: De
vrijstelling kan slechts worden verleend voorzover door de
hogere ligging het risicoprofiel voor de bebouwing binnen het
invloedsgebied van de Noord-Zuidlijn minimaal gelijk blijft.
Dit betekent dat in het concrete geval dat Burgemeester en
Wethouders overwegen een vrijstelling te verlenen het
risicoprofiel voor de specifieke situatie bekend moet zijn.
Tevens moet bekend zijn wat het risicoprofiel zou zijn indien
niet zou worden afgeweken van het op de plankaart aangegeven
lengteprofiel. De voorwaarden zoals deze door de
bestemmingsplanregeling worden gesteld (gelijkblijvend
risicoprofiel) vereisen dus concrete, en daarmee ook toetsbare cijfers.
Ter verduidelijking van deze gecompliceerde materie het volgende:
2.3.3 Technische uitvoerbaarheid
Het tunnelboorproces verloopt tegenwoordig uitermate
nauwkeurig, hetgeen betekent dat de ontgraven grond met slechts
een zeer gering volumeverlies wordt vervangen door een tunnel
(zie ook managementsamenvatting palenproef). Dit volumeverlies
wordt uitgedrukt in een percentage van het oppervlak van de
doorsnede van de tunnelboormachine (TBM). Dit volumeverlies
bedraagt bij de huidige generatie boormachines gemiddeld
slechts tussen de 0,5% en 3%. Desalniettemin ontstaan er
daardoor meestal geringe zettingen in de omgeving, die mogelijk
enige schade kunnen veroorzaken. De ambitie is natuurlijk om
dit volumeverlies zo gering mogelijk te laten zijn, maar het is
niet realistisch om te veronderstellen dat er geen enkele
invloed van het boorproces op de omgeving is.
Schaderisicoclassificatie
Bij het Adviesbureau Noord-Zuidlijn wordt daarom anticiperend
hierop onderzocht in hoeverre de door de TBM veroorzaakte
zettingen schade aan de belendingen tot gevolg kunnen hebben.
Hiertoe is en wordt fundamenteel onderzoek uitgevoerd naar het
incasseringsvermogen van de specifieke Amsterdamse bebouwing.
Hierbij wordt, in samenwerking met TNO Bouw, gebruik gemaakt
van geavanceerde computermodellen waarin het vervormingsbeeld
in de ondergrond ten gevolge van een passerende
tunnelboormachine wordt opgelegd aan een rijtje karakteristieke panden.
Aan de hand van een omvangrijke parameterstudie met deze
computermodellen kan dan met behulp van een semi-
probabilistische benadering een kansverwachting voor het risico
op schade, bij verschillende vervormingsbeelden van de
ondergrond, worden bepaald. Op basis hiervan is het schadebeeld
aan de gevels gecategoriseerd op basis van geprognosticeerde
scheurwijdten. Daarnaast vindt een toetsing plaats aan met name
buitenlandse literatuur op dit vakgebied, omdat hier in
Nederland weinig over bekend is. Dit onderzoek heeft
geresulteerd in een specifiek op Amsterdam toegesneden
schaderisicoclassificatiesysteem:
De schade in de schaderisicoklassen 1 t/m 3 is binnen dit
systeem in principe acceptabel verondersteld (uiteraard met in
acht name van reparatie). Er is in deze schaderisicoklassen
uitsluitend sprake van esthetische schade. De criteria voor
Amsterdam zijn beduidend strenger dan internationaal wordt gehanteerd.
Het schaderisico in klasse 3 wordt in principe getolereerd
(uiteraard met in acht name van reparatie) zonder dat
mitigerende maatregelen behoeven te worden getroffen. Wanneer
schadeklasse 3 echter over grote lengte van het trac wordt
verwacht (afhankelijk van boorproceskwaliteit), wordt het toch
noodzakelijk geacht mitigerende maatregelen te treffen. Het is
dus zaak om een zodanig ontwerp te maken dat slechts een
geringe hoeveelheid van de belendende panden in
schaderisicoklasse terecht komt.
Wanneer een (aantal) panden in schaderisicoklasse 4 wordt
gekarakteriseerd zou er binnen de voornoemde voor Amsterdam
ontwikkelde schaderisicoclassificatie onacceptabele schade
ontstaan. In dat geval dienen altijd op voorhand mitigerende
maatregelen te worden getroffen welke hoofdzakelijk bestaan uit
bodeminjecties waarbij de ondergrond wordt verstevigd. Het
betreffende pand komt door implementatie van deze maatregel dan
weer in schaderisicoklasse 1.
Teneinde het risicoprofiel van de omgevingsbenvloeding,
alsmede de benodigde te reserveren budgetten voor de
schadereparaties en mitigerende maatregelen, te bepalen zijn op
basis van het voornoemde schaderisicoclassificatiesysteem
verschillende scenario's doorgerekend met een Geografisch
Informatie Systeem (GIS) {10}. Hierbij zijn zowel de
boorprestatie alsmede de horizontale en verticale alignementen
gevarieerd. Het meest optimale alignement is hierbij mede tot
stand gekomen op basis van de bevindingen van het
proefpalenproject. Na een grondige verkenning van het
risicoprofiel door middel van een Settlement Risk Assesment
studie, is uiteindelijk een balans gevonden tussen de wens om
de aanlegdiepte van de stations te minimaliseren en de afstand
tussen de paalpunten en de boortunnel te maximaliseren.
Betrouwbaarheid schade-risicoclassificatie
Ondanks alle zorgvuldigheid die bij dit onderzoek in acht wordt
genomen, is het nooit helemaal uitgesloten dat het
schaderisico--classificatiesysteem de interactie tussen
bodemverplaatsingen (zettingen) en het incasseringsvermogen
(nog) op niet geheel correcte wijze voorspelt. Ook in het
buitenland (UK, USA, Canada) is dit nog een punt van voortgaand
onderzoek, waar men binnen verscheidene promotieonderzoeken een
nog betere relatie wil leggen tussen de in de praktijk gemeten
gegevens en de daarvoor gebruikte en nog te ontwikkelen
rekenmodellen. Het Adviesbureau Noord-Zuidlijn is in contact
met diverse personen (o.a. prof. R.J. Mair van Cambridge
University, London, prof R.N. Taylor van City University,
London, prof E. Cording van University of Illinois, USA) die
betrokken zijn bij deze studies en zij beoordelen het
onderzoekswerk van het Adviesbureau Noord-Zuidlijn op dit
terrein als baanbrekend en positief. Desondanks kan een
afwijking in het schaderisico--classificatiesysteem er
eventueel toe leiden dat tijdens de uitvoering de contractueel
maximaal toegelaten zettingen weliswaar niet worden
overschreden, maar dat er toch meer schade aan de bebouwing
ontstaat dan is voorspeld. De kans dat dit gebeurt wordt,
gezien de reeds gepleegde ontwikkelingsactiviteiten en de
relatief conservatieve gestelde criteria, overigens niet groot geacht.
Zettingspredicties / Omgevingsbenvloeding
Met behulp van zettingspredicties wordt een relatie gelegd
tussen de door de tunnelboormachine te leveren
boorproceskwaliteit en de mogelijk optredende zettingen. Ter
verbetering van de huidige generatie zettingspredictiemodellen
zijn in de afgelopen jaren meer geavanceerde 3D EEM modellen
ontwikkeld, waarin zowel de (bentoniet)druk aan het boorfront
als de (grout)druk in de staartspleet kan worden gemodelleerd
met vloeibare, onder inwendige druk te brengen, elementen. De
berekening wordt zelfs gefaseerd uitgevoerd waarbij de TBM als
het ware door de ondergrond beweegt, waarmee het in feite een
4D berekening is geworden. In de berekeningen kan ook de
vloeibare groutlengte worden gevarieerd. Hiermee is in de
predicties de mogelijkheid geschapen voor een directe relatie
tussen de TBM procesparameters en de zettingen De ontwikkelde
3D/4D predictiemodellen zijn, in het kader van werkzaamheden
voor de COB commissies L500 en K100, inmiddels gekalibreerd en
gevalideerd aan de hand van de metingen bij de 2e
Heinenoordtunnel, waarbij het mogelijk is gebleken om een
directe relatie te vinden tussen de gemeten zettingen in de
ondergrond en de procesparameters van de tunnelboormachine.
Hoewel de resultaten van deze berekeningen veel vertrouwen
wekken, kan zelfs bij een exacte overeenstemming tussen de
gerealiseerde en voorspelde procesparameters bij Heinenoord,
niet worden gegarandeerd dat deze modellen een 100% betrouwbare
voorspelling geven van de omgevingsbenvloeding voor Amsterdam.
Het risico van een verkeerde voorspelling is door de gepleegde
ontwikkelingsinspanning echter wel substantieel gereduceerd.
Integraal Boor Beheers Systeem
De in de ontwerpfase gemaakte predicties zullen tijdens het
uitvoeringsproces worden gebruikt om het ontwikkelde IBBS
concept gestalte te geven. Binnen het Integraal Boor Beheers
Systeem zal er "permanente" terugkoppeling plaatsvinden tussen
de 3D/4D predicties en de meetresultaten, teneinde bij niet
bereikte boorprestaties de oorzaken van de afwijkingen te
achterhalen De resultaten van deze door het AB NZL gemaakte
analyses met de aannemer worden besproken en dienen als
ondersteuning bij de beslissingen in het uitvoeringsproces. De
eindverantwoordelijkheid van de beheersing van het boorproces
cq. besturing van de TBM blijft bij de aannemer liggen. Voor
een flow-diagram van de 1e generatie IBBS en een uitvoerige
uiteenzetting over de achtergronden van het IBBS wordt verwezen naar.
Invloed afwijkingsbevoegdheid bestemmingsplan op risicoprofiel
Het huidige verticale en horizontale alignement van de
tunnelbuizen waarborgt naar de huidige inzichten, zoals eerder
gesteld, een optimale balans tussen de wens om de aanlegdiepte
van de stations te minimaliseren en de afstand tussen de
paalpunten en de boortunnel te maximaliseren. In het
bestemmingsplan is er desalniettemin een afwijkingsbevoegdheid
aangaande het verticale en horizontale alignement opgenomen. De
voorwaarden waaronder burgemeester en wethouders gebruik kunnen
maken van deze vrijstelling garanderen dat daarbij geen
onaanvaardbare risico's worden genomen.
2.4 Nadeelcompensatieregeling / Station Ceintuurbaan
(Ferdinand Bolstraat) 2.4.1 Uitspraak Raad van State
De Raad van State geeft in haar uitspraak aan dat de nadelige
gevolgen van de lijn niet onevenredig mogen zijn in verhouding
tot de in verband hiermee te dienen doelen. Uitgaande van de
concept-nadeelcompensatieverordening merkt zij in dit verband
op dat onduidelijk is welke schadeposten op grond van de
verordening nu wel of niet voor vergoeding in aanmerking komen
en of er wellicht schadeposten zullen worden uitgesloten.
Daarnaast stelt de Raad van State dat een verwijzing naar de
ontwerp-nadeelcompensatieverordening, nu aannemelijk is dat de
ondernemers ter plaatse van de Ferdinand Bolstraat
aanmerkelijke schade zullen lijden, niet volstaat aangezien
deze verordening op voorhand de mogelijkheid tot een volledige
vergoeding van schade uitsluit. In dit verband wordt gewezen op
de bepaling dat ondernemers maximaal 75% van de geleden schade
vergoed kunnen krijgen. Daaruit vloeit voort dat de
mogelijkheid tot volledige schadevergoeding is uitgesloten.
Omdat de ingestelde beroepen betrekking hadden op de Ferdinand
Bolstraat, (de beroepen waren ingesteld door een aantal
winkeliers in deze straat) heeft de Raad van State op grond van
bovenstaande overwegingen het goedkeuringsbesluit van
Gedeputeerde Staten op dit punt vernietigd, en in plaats
daarvan zelf goedkeuring onthouden aan de plankaart ter plaatse
van deze straat. Het betrof de bestemming 'Ondergrondse
stationgebouwen, waarboven openbare ruimte' (Vr2 + Vo).
2.4.2 Herziening nadeelcompensatieregeling
In dit geval dient niet het bestemmingsplan te worden
aangepast, als wel de onderbouwing van het plan. Meer in het
bijzonder de nadeelcompensatieregeling.
Ten aanzien van de vraag welke schade in aanmerking komt voor
vergoeding kan worden volstaan met te citeren uit de tekst van
en de toelichting bij de verordening zoals die door de
gemeenteraad op 20 juli 2000 is vastgesteld:
Op grond van artikel 1, begripsomschrijvingen wordt onder
nadeel verstaan: 'schade als gevolge van de aanleg van de
Noord-Zuidlijn, die is ontstaan door rechtmatig
overheidshandelen, niet zijnde planschade;'
In de toelichting is vervolgens aangegeven welke schade wordt
beschouwd als nadeel in de zin van deze verordening. Dit
betreft de volgende punten:
1. schade als gevolg van de aanleg van de Noord-Zuidlijn:
schade die geen gevolg is van de aanleg van de Noord-Zuidlijn
(zie definitie aanleg Noord-Zuidlijn) komt dus niet voor
vergoeding in aanmerking;
2. schade: er moet sprake zijn van aantoonbare schade die
kan bestaan uit inkomens en/of vermogensschade; voorts kan
onder het begrip schade zowel tijdelijke als blijvende schade
worden verstaan. Hieruit volgt dat wanneer door de aanleg van
de Noord-Zuidlijn blijvende schade ontstaat, deze kan worden
vergoed, voor zover deze blijvende schade niet reeds kan of kon
worden vergoed op grond van artikel 49 van de Wet op de
Ruimtelijke Ordening of anderszins kan of kon worden vergoed;
3. rechtmatig overheidshandelen: alleen schade die voortkomt
uit rechtmatig overheidshandelen, komt voor vergoeding op grond
van deze verordening in aanmerking. Dit wordt als een
onderscheidend criterium gehanteerd ten opzichte van het
onrechtmatig overheidshandelen of schade die voortkomt uit een
toerekenbare tekortkoming van overheidswege.
In artikel 2 wordt vervolgens ingegaan op het recht op
nadeelcompensatie, waarin wordt aangegeven onder welke
omstandigheden dit recht bestaat.
Verder wordt ook ingegaan op de begroting van de schade,
waarbij tevens wordt verwezen naar artikel 3. In dat gedeelte
van de toelichting bij de vastgestelde verordening wordt
vervolgens als uitgangspunt aangegeven dat de begroting van de
schade via de vergelijking van de winst tijdens en voorafgaand
aan de aanleg plaatsvindt. Tevens is echter aangegeven dat (op
grond van artikel 3, lid 2 van de nadeelcompensatieverordening), indien die
winstdervingberekening als wijze van schadebegroting niet
onverkort kan worden toegepast er geen regels worden gesteld
voor de schadebegroting. Dit wordt dus in die gevallen aan de
adviescommissie overgelaten. Vervolgens zegt de toelichting ten
aanzien van dat niet stellen van specifieke regels in
dergelijke gevallen het volgende: 'Dat is gelet op de veelheid
van vormen waarin zich nadeel kan voordoen, niet goed mogelijk.
Daarnaast zijn in dergelijke gevallen, net zoals bij de formeel
wettelijke schadevergoedingsregelingen, al naar gelang de
omstandigheden van het geval meerdere methoden denkbaar met
behulp waarvan in de praktijk de schade kan worden begroot.'
Gelet op het voorgaande is de conclusie gerechtvaardigd dat er
op grond van de verordening, zoals die is vastgesteld in
beginsel geen schadeposten zijn uitgesloten bij de bepaling van
het nadeel door de adviescommissie. Teneinde een en ander meer
expliciet in de verordening tot uitdrukking te brengen is de
toelichting bij artikel 3 van de nadeelcompensatieverordening
aangepast. Ook worden ingegaan op dit punt van de schadeposten.
Het tweede aspect dat door de Raad van State is aangehaald
betreft het percentage van 75%. Door in de verordening de
maximale vergoeding vast te stellen op 75 % van het geleden
nadeel wordt per definitie de mogelijkheid van een hogere of
zelfs volledige vergoeding van schade uitgesloten. Dit is naar
de mening van de Raad van State niet acceptabel.
Uit dit standpunt van de Raad van State kan feitelijk geen
andere conclusie worden getrokken dan dat het in de verordening
gehanteerde vergoedingpercentage van 75% niet op deze wijze
gehandhaafd kan blijven. Daarom is de verordening en met name
artikel 3, zodanig gewijzigd dat de adviescommissie in haar
advies niet alleen de omvang van de schade vaststelt maar
daarbij tevens dient te bepalen tot welke omvang die schade
vergoed moet worden.
Nadrukkelijk moet hierbij worden opgemerkt dat het laten
vervallen van het percentage in de verordening niet per
definitie betekent dat in alle gevallen het geleden nadeel voor
100% wordt vergoed. Ook nu blijft dat bij de bepaling van de
nadeelcompensatievergoeding rekening kan worden gehouden met
een aftrek vanwege het normaal maatschappelijk risico. De
beantwoording van de vraag of een dergelijke aftrek
gerechtvaardigd is en wat de hoogte van die aftrek in het kader
van het nadeelcompensatieverzoek dat in behandeling is, zal
moeten zijn, ligt na vaststelling van deze wijziging van de
verordening, in eerste instantie in handen van de
adviescommissie. De commissie zal daarin naar verwachting,
vanuit een oogpunt van gelijke behandeling, een vaste lijn gaan
ontwikkelen. Het niet in de verordening opnemen van een vast
vergoedingspercentage biedt de adviescommissie echter de ruimte
om in die individuele gevallen, waar dit gelet op de feiten en
omstandigheden van het verzoek noodzakelijk is, bij het bepalen
van de hoogte van de nadeelcompensatievergoeding, af te wijken
van deze vaste lijn. In die gevallen kan dan een hogere of
lagere vergoeding worden bepaald. Een afwijkingsmogelijkheid
die de huidige verordening slechts via toepassing van de
hardheidsclausule bood, hetgeen door de Raad van State
kennelijk onvoldoende werd geacht.
Tenslotte blijft het feit dat de adviescommissie slechts
adviseert met betrekking tot de ingekomen
nadeelcompensatieverzoeken. Bij het nemen van het besluit naar
aanleiding van dat advies kan het betreffende bestuursorgaan,
(in het kader van nadeelcompensatie is dit door de gemeenteraad
gedelegeerd aan het College van Burgemeester en Wethouders),
afwijken van het ontvangen advies. Een dergelijke afwijking
dient uiteraard wel op goede gronden en gemotiveerd plaats te vinden.
Met de aanpassing van de verordening, overeenkomstig het
bovenstaande, is de grondslag gewijzigd voor het in verband met
de nadeelcompensatieregeling afgekeurde deel van het
bestemmingsplan. Naar aanleiding hiervan kan dit deel (in exact
dezelfde vorm) wederom worden vastgesteld bij wijze van deze herziening.
2.5 Ruyterkade
Nadat de bestemmingsplanherziening in ontwerp ter inzage had
gelegen is gebleken dat daar waar het trac vanuit de
Ruyterkade onder het IJ door gaat, in het ontwerp voor de lijn
een nooduitgang is voorzien binnen het bestemmingsvlak dat in
de ontwerpherziening zoals deze ter inzage heeft gelegen de
bovengrondse bestemming 'Water' kent. Om de
bestemmingsplanregeling af te stemmen op de ontwerp-
uitgangspunten is aan deze herziening een kaart 3 toegevoegd,
waarmee de bestemming 'Ondergronds railtrac waarboven water'
is omgezet in de bestemming 'Ondergrondse stationsgebouwen
waarboven openbare ruimte'. Voor de openbare ruimte gelden de
zelfde randvoorwaarden die ook gelden voor de rest van het
bestemmingsvlak (dat dus al als zodanig was bestemd).
Met deze ruimtelijke opzet wordt geanticipeerd op de
inrichtingsplannen zoals deze op dit moment voor het
Stationseiland worden ontwikkeld. De aanpassing is echter
zodanig beperkt dat niet gesteld kan worden dat hiermee al
sprake is van een geheel nieuw ruimtelijk concept. Dit nieuwe
concept zal in juridisch-planologische zin pas in zijn volle
omvang aan de orde zijn op het moment dat het bestemmingsplan
voor het Stationseiland in procedure wordt gebracht.
3. Overleg ex artikel 10 Bro
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 10 van het
besluit op de Ruimtelijke Ordening is het concept
bestemmingsplan verzonden aan:
1. Provincie Noord-Holland, afdeling Ruimte, wonen en bereikbaarheid
2. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam
3. Inspecteur Volkshuisvesting Noord-Holland / Flevoland
4. Inspecteur van de Ruimtelijke Ordening Inspectie West
5. Inspecteur Milieuhygine
6. Ministerie van Economische Zaken, Regio Noordwest
7. Directoraat-generaal Rijkswaterstaat, directie Noord- Holland
8. Dienst Milieu en Water, provincie Noord-Holland
9. Hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier
10. Stadsdeel Amsterdam Noord 11. Stadsdeel Oud Zuid
12. Regionaal Orgaan Amsterdam
De instanties genoemd onder 3, 4, 5, 6, 7, 9 en 10 geven in hun
reactie aan geen opmerkingen te hebben.
De instantie genoemd onder 9 verzoekt het trac van de
bestaande waterkering, hoewel gelegen buiten het plangebied,
overeenkomstig bijgeleverd kaartje op de plankaart aan te geven.
reactie De plankaart is overeenkomstig het verzoek aangepast.
Van de overige instanties is geen reactie ontvangen.
4. Inspraak
Op 19 april 2001 is de concept-ontwerpherziening van het
bestemmingsplan Noord-Zuidlijn onderwerp geweest van een
inspraakbijeenkomst. Het betrof een gecombineerde
inspraakbijeenkomst, waarbij tevens een tweetal bouwplannen
voor de Noord-Zuidlijn (Ceintuurbaan en Sixhaven) aan de orde zijn gesteld.
Van de zijde van de insprekers zijn, voor wat betreft de
concept-ontwerpherziening van het bestemmingsplan, opmerkingen
gemaakt omtrent de volgende aspecten:
- de in de ogen van insprekers beperkte bekendmaking van deze
inspraakavond. (Op de voor bestemmingsplannen gebruikelijke
wijze: Alle edities van het Stadsblad en het Parool);
- het niet opgenomen station Sixhaven;
- het gebouw voor de waterkering in de Sixhaven;
- de diepteligging van het spoor; - het begrip 'risicoprofiel';
- de (door inspreker vermeende) grondwaterdaling;
- de financiering (in verband met het niet doorgaan van de
uitbreiding van de RAI).
Het verslag van deze bijeenkomst is als bijlage in deze
toelichting opgenomen. Bijlage bij de toelichting op de herziening van het
bestemmingsplan Noord-Zuidlijn
Verslag Inspraakavond Conceptherziening bestemmingsplan Noord-
Zuidlijn en bouwplannen Ceintuurbaan en Sixhaven van 19 april
2001, 19.30 uur Locatie: Mozeshuis, Waterlooplein 205, Amsterdam
Aanwezigen:
1. Insprekers en bezoekers: Zie bijgevoegde presentielijst
2. Voorzitter: A. Daalder
3. Namens de gemeente Amsterdam: J. Smit, D. van Manen, J. van
Dijk, A. Klinkert, F. Kaalberg, M. Tjou-Tam-Sin
De voorzitter licht toe waarom deze inspraakavond wordt
georganiseerd: ten eerste met het oog op het voornemen om een
herziening van het gedeeltelijk vernietigde bestemmingsplan
Noord-Zuidlijn, en ten tweede in verband met de zogenaamde
artikel 19-procedure die gevolgd wordt ten behoeve van twee
bouwplannen, namelijk de invulling van het beoogd metrostation
Ceintuurbaan en het deel van het ondergrondse railtrac bij de
Sixhaven. In beide gevallen zal er eerst een uitleg worden
gegeven gevolgd door de gelegenheid tot inspreken.
De herziening van het bestemmingsplan is nodig omdat de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder aan
te duiden met 'de Raad van State') alsnog goedkeuring heeft
onthouden aan delen van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn. De
herziening is bedoeld om het bestemmingsplan op deze punten te herstellen.
De voorzitter geeft aan dat er al voorafgaand aan de
bijeenkomst opmerkingen zijn gehoord over de aankondiging van
deze avond. Mevrouw Duikersloot merkt op dat het stadsblad in
diverse delen van Amsterdam (onder andere bij haar) niet wordt
verspreid en dat het Parool ook niet door iedereen wordt
gelezen. Zij dringt aan op een grotere bekendheid, onder meer
door bijvoorbeeld een bewonersbrief. De heer Smit geeft aan dat
de bekendmaking in alle edities van het Stadsblad en in Het
Parool de standaardprocedure is. Dit zou wellicht een onjuist
verwachtingspatroon kunnen veroorzaken ten aanzien van de
aankondiging van inspraakbijeenkomsten voor andere
bestemmingsplannen. In ieder geval zullen degenen die gebruik
maken van de inspraak-moge-lijkheid op de hoogte worden
gebracht van de terinzagelegging van het
ontwerpbestemmingsplan. De heer Dalhuisen voegt daar aan toe
dat ook in De Pijp de verspreiding van het Stadsblad slecht is.
Het is politiek van groot belang dat er een goede inspraak wordt gehouden.
De heer Smit geeft een toelichting op het conceptontwerp van de
herziening van het bestemmings-plan. Het overgrote deel van het
bestemmingsplan is in stand gebleven. Aan drie onderdelen is
goedkeuring onthouden:
1e. De manier waarop de woonboten bij de Sixhaven zijn
ingepast. (De regeling doet volgens de Raad van State geen
recht aan de bestaande rechten);
2e. de marge om vrijstelling te verlenen in de diepteligging.
Deze is te groot; en
3e. de nadeelcompensatieregeling. Deze is door de maximale 75%
op te nemen te beperkt, aldus de Raad van State.
Voor zover het betreft het eerste onderdeel is nu opgenomen dat
ter plaatse van het water, de primaire bestemming na de bouw
van de Noord-Zuidlijn 'ligplaats woonboten' is. Gedurende de
bouw zal er geen ligplaats voor handen kunnen zijn. Dit
betekent dat nadat de werkzaamheden zijn afgerond, de woonboten
weer kunnen terugkeren. Mevrouw Duikersloot vraagt hoe het zit met de
waterkering/schuif en hoeveel woonboten zullen kunnen
terugkeren. De heer Klinkert licht toe dat er in totaal 7
ligplaatsen terugkomen in plaats van de huidige 8. Er is al
gesproken met de bewoners en dit heeft tot het resultaat geleid
dat er 2 definitief op een andere locatie zullen afmeren en dat
n bewoner wordt uitgekocht. Er is dus geen probleem meer.
Mevrouw Duikersloot vraagt ook naar de weg die naar het
schuifgebouw gaat leiden. Het bestem-mingsplan geeft alleen
strook aan waar de openbare ruimte kan worden gemaakt. De
indeling wordt daar niet op aangegeven. Hiermee wordt voorkomen
dat elke aanpassing in de richting van de openbare ruimte
noodzakelijkerwijs zou leiden tot een herziening van het
bestemmingsplan. Uiteraard zal er rekening worden gehouden met
de aanwezige situatie. Het overleg daarover vindt niet op korte
termijn plaats, maar pas over enkele jaren omdat het toch nog
geruime tijd duurt voordat de weg wordt aangelegd. Over de
tijdelijke verplaatsing zal uiteraard op korte termijn
besprekingen plaatsvinden. Dit gebeurt nog voor de zomer.
Verder geeft de heer Smit aan dat de breedte van de strook voor
het ondergronds railtrac iets breder is dan oorspronkelijk was
opgenomen. Verder is bij de woonboten een ruimte gecreerd voor
bergingen en schuurtjes. De oppervlakte mag maximaal 30 mý en
de hoogte mag maximaal 3 meter zijn.
Mevrouw Duikersloot vraagt naar het geplande station. De heer
Smit geeft aan dat daar noch in het oorspronkelijk
bestemmingsplan Noord-Zuidlijn, noch in deze herziening in is
voorzien. Er is nog onvoldoende bekend hoe en wat de
randvoorwaarden zijn. Wanneer hierover meer bekend is, zal, wil
men dit station in het bestemmingsplan opnemen, een nieuwe
herziening in procedure moeten worden gebracht, met alle
procedurele waarborgen die daar bij horen.
Mevrouw Duikersloot wijst er op dat Shell de grond verkoopt
waarbij in de voorwaarden rekening wordt gehouden met het
station. Bovendien heeft wethouder Stadig zich daar ook al in
positieve zin over uitgelaten. De heer Klinkert bevestigt dat
er politiek in die richting gedacht wordt, maar het feit blijft
dat er toch nog onvoldoende bekend is om nu bij de huidige
herziening rekening mee te houden. De heer Palsbroek meent dat
het jammer is dat wethouder Stadig niet nu zijn standpunt kan
toelichten en vraagt of er geen reservering kan worden
opgenomen. De heer Smit zegt dat het niet opportuun is om een
dergelijke reservering op te nemen. De heer Palsbroek verwijst
naar de ondergrondse parkeer-garages waar het wel gebeurd is.
De heer Smit geeft aan dat daarbij geen sprake is van een
reservering, maar van een bestemming zonder meer.
Ten aanzien van de diepteligging licht de heer Smit de
problematiek nader toe. Hij geeft daarbij aan dat er voor
gekozen is om een afwijking van 5 meter van het op de plankaart
aangegeven lengteprofiel (de bovenkantspoormaat) alleen in
neerwaartse zin toe te staan. Een afwijking in opwaartse zin
mag slechts op een aantal delen van het trac. Tussen het
Cornelis Troostplein en de Stadhouderskade mag helemaal niet in
opwaartse zin worden afgeweken. Bij het Europaplein mag
maximaal 3 meter naar boven worden afgeweken, terwijl voor de
rest van het trac 2 meter naar boven mag worden afgeweken. Als
er afgeweken wordt dient er voldaan te worden aan een nieuw
opgenomen criterium: het risicoprofiel mag niet worden
verslechterd. Dit profiel is van diverse factoren afhankelijk.
Wanneer het risicoprofiel verslechtert, is dit in strijd met
het bestemmingsplan.
De heer Keijser vraagt of het risico geldt voor de huizen of
voor de tunnel. Hij vraagt zich af hoe dit mogelijk is in zo'n
instabiele bodem als die van Amsterdam. De heer Smit geeft aan
dat dit het risico betreft voor de bebouwing. De heer Colon
vraagt bij wie de bewijslast ligt, bij de bewoners of bij de
Dienst Ruimtelijke Ordening. De heer Smit geeft aan dat dit
niet anders ligt dan in andere situaties waarbij voldaan moet
worden aan criteria die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
Het gaat hier om een vrijstelling waarbij een afweging van de
betrokken belangen dient plaats te vinden. In eerste instantie
is dit aan de gemeente, die gecontroleerd wordt door de rechter.
Mevrouw Bijdals vraagt om nader toe te lichten wat het
risicoprofiel inhoudt.
De heer Kaalberg licht zijn functie toe: hij is werkzaam bij
het Adviesbureau Noord-Zuidlijn en als zodanig verantwoordelijk
voor het ontwerp van de metrotunnel en voor de effecten op de
omgeving. Het risicoprofiel betreft de relaties tussen
verzakking en schade. Zoals bij elke bouwactiviteit is schade
nooit helemaal uit te sluiten. Bij de aanleg van de metrolijn
is voortdurend gezocht naar een optimale diepte, waarbij
enerzijds de kans op invloed naar de omliggende bebouwing zo
klein mogelijk is en anderzijds de economische haalbaarheid
binnen redelijke grenzen blijft. Het is duidelijk dat hoe
dieper gebouwd wordt hoe minder schade kan ontstaan aan de
bebouwing. Het risicoprofiel is een soort containerbegrip
waarmee een algemene beschrijving wordt gegeven van de kans op
schade voor een groot aantal locaties langs het trac. Het
risico is in de wetenschap gedefinieerd als de kans maal een
gevolg (=schade). Het maakt niet uit welke bodemgesteldheid aan
de orde is. Het gaat er om wat een bouwwerk kan hebben (men
noemt dit incasseringsvermogen of responsie). Uit onderzoeken
wereldwijd (en meer in het bijzonder in de Verenigde Staten en
Engeland) naar het incasserings-vermogen van belendingen
tijdens de aanleg van geboorde tunnels zijn ingewikkelde
diagrammen voortgekomen waaruit schadecriteria kunnen worden
afgeleid. Bij nadere bestudering daarvan is geconcludeerd dat
de in die landen ontwikkelde schadecriteria voor de berekening
van het risicoprofiel niet streng genoeg zijn en is besloten om
dit met de factor van circa twee te vermenig-vul-digen. Bij een
risico dat groter wordt dan hetgeen is aangegeven met het
huidige risicoprofiel, is het niet toegestaan om de
diepteligging te wijzigen.
Mevrouw Visser meent dat er zeker niet aan kan worden voldaan.
De heer Dalhuisen is nieuwsgierig naar de resultaten van die
internationale onderzoeken. De heer Kaalberg verwijst hiervoor
naar de diverse publicaties die op dit terrein in
internationale vakbladen zijn verschenen, bij gebrek aan een
adequate kaderstelling in Nederland.
De voorzitter constateert dat er altijd een risico aanwezig
blijft, maar dat het risico zo klein mogelijk wordt gehouden.
Dit aspect wordt, ter voldoening aan hetgeen de
bestemmingsplanherziening voorschrift, betrokken bij de
afweging van de belangen wanneer van de vrijstelling gebruik
gemaakt gaat worden.
De heer Schneider vraagt hoe wordt omgegaan met een
risicoprofiel dat wel groter wordt. De heer Kaalberg zegt dat
in dat geval de keuze bestaat uit het treffen van extra
maatregelen ter compensatie van het toegenomen risico of het
afzien van de betreffende optie. De extra maatregelen kunnen
bijvoorbeeld bestaan uit het injecteren van de ondergrond zodat
die een stijver gedrag vertoont en daarmee de effecten van het
boorproces als het ware worden ingekapseld.
De heer Colon vraagt of daarin ook de effecten van de
grondwaterdaling zijn meegenomen waardoor de fundering droog
komt te staan. De heer Kaalberg ontkent dat er sprake is van
een grondwater-daling. De geplande bouwtechnieken zijn er
allemaal op gebaseerd de grondwaterspiegel in tact te laten.
Dit geldt zowel voor de boortunnel als voor de stations.
Mevrouw Visser stelt dat door een afwijking van het aangegeven
lengteprofiel de realisering van stations veel moeilijker wordt
omdat dit in conflict komt met de hellingsbanen, omdat die dan
niet meer aanvaardbaar zijn voor de metro, onder meer bij het
Europaplein. Zij zegt ook bang te zijn dat de aanleg van de
metro ten koste gaat van grote delen van De Pijp. Zij meent dat
er ander belangen meespelen met name op een ander overheidsniveau.
De heer Palsbroek vraagt naar de hellingshoek die maximaal
aanvaardbaar is. De heer Klinkert geeft aan dat er een
programma van eisen is opgesteld waarin dit als hard
uitgangspunt is meegenomen. De maximale hellingshoek wordt
nergens overschreden.
De heer Colon vraagt of de financiering van de aanleg van de
Noord-Zuidlijn in gevaar komt nu de uitbreiding van de RAI niet
doorgaat. De heer Klinkert zegt dat dit niet met elkaar samenhangt.
De heer Dalhuisen vraagt of de vrijstelling voor de
diepteligging ook opgaat voor de stations. De heer Smit zegt
dat dit formeel wel mogelijk is. De locaties van de stations
zijn echter voor een belangrijk deel al bepaald. Een eventuele
afwijking is niet aan de orde. Het is wel zo dat de plaats van
het station bepalend is voor de diepte waarop de buizen komen te liggen.
Het derde onderdeel van de herziening betreft de onthouding van
goedkeuring aan een deel van de plankaart ter plaatse van de
Ferdinand Bolstraat. De heer Van Manen geeft aan dat de Raad
van State stelt dat de schaderegeling onvoldoende mogelijkheden
biedt en met name niet omdat onduidelijk zou zijn of alle
relevante schadesoorten bij de bepaling van de schade betrokken
worden en de verordening het onmogelijk maakt om in de daarvoor
in aanmerking komende gevallen een hogere vergoeding toe te
kennen dan 75%. De oude regeling luidde als volgt: 1e alle
relevante schadeposten worden meegenomen; 2e na
winstvergelijking wordt de omvang van de schade bepaald,
waarvan dan vervolgens 75% wordt vergoed. Dit hangt samen met
het maatschappelijk aanvaardbaar risico dat iedere ondernemer
voor zijn rekening behoort te nemen. Tenslotte wordt zo nodig
gekeken naar een andere objectieve wijze waarop de schade kan
worden bepaald. Nu met de wijziging is dit omgedraaid. In principe geldt nu
geen percentage, maar wordt dit nader bepaald door de
schadecommissie. De schadecommissie bepaalt nu de hoogte van de
schade en de hoogte van de schadevergoeding. Burgemeester en
Wethouders hebben inmiddels met het voorstel ingestemd.
Vanmorgen (19 april 2001) is dit ook geaccordeerd door de
raadscommissie Financin. Het voorstel tot wijziging van de
verordening komt op 9 mei 2001 aan de orde in de gemeenteraad.
Mevrouw Bijdals zegt dat in tegenstelling tot wat nu gesteld
wordt, de planschade voor 100% wordt uitgekeerd. Waarom wordt
dit niet ook hier toegepast?
De heer Van Manen licht toe dat een ondernemer er altijd
rekening mee dient te houden dat bijvoorbeeld wegwerkzaamheden
plaatsvinden of dat de riolering wordt vervangen. Dit vormt een
maatschappelijk risico dat altijd wordt afgetrokken van de
schade die een ondernemer van bepaalde grootschalige
werkzaamheden zoals in dit geval de Noord-Zuidlijn ondervindt.
De heer Schneider vraagt naar de consequenties van deze
wijziging. Hoewel dit steeds moeilijk te voorspellen blijft,
zegt de heer Van Manen dat de kans bestaat dat de totale kosten
zullen toenemen. Het gaat hier om een begroting met een open
einde. Wanneer er bedragen genoemd zouden moeten worden, dan
kan dit globaal geraamd worden tussen de 5 en 10 miljoen extra.
De heer Van Manen zegt dat het in de praktijk te verwachten is
dat het percentage in de regel toch wel uitkomt op minimaal
75%, alleen is dit nu niet meer gegarandeerd en wordt dit
bepaald door de schadecommissie. Mevrouw Duikersloot vraagt
voor wie de schadecommissie werkt. De heer Van Manen zegt dat
de commissie het gemeentebestuur adviseert. Het is te
verwachten dat dit bestuur de adviezen overneemt. Er is recent
een voorstel gedaan om het maatschappelijk risico nader te
bepalen op 15% (in plaats van 25%). Na behandeling in de
raadscommissie bleek hier binnen de gemeenteraad geen
meerderheid voor te vinden te zijn.
Mevrouw Visser geeft nog aan dat zij schade aan markt en milieu mist.
Na een pauze wordt de inspraakavond voortgezet.
De heer Smit geeft de procedure weer zoals die in het kader van
het totstandkomen van een bestemmingsplan(herziening) wordt
gevolgd. Kopien van de sheets zijn bij dit verslag gevoegd.
De heer Keijser merkt op dat de provincie er een handje van
heeft hoorzittingen te organiseren in de vroege ochtend. Hij
zegt daar praktische problemen te ondervinden omdat dan niet
altijd iemand op de locatie aanwezig kan zijn. De voorzitter
zegt toe dat dit in het verslag zal worden opgenomen.
De heer Van Dijk geeft een nadere toelichting op de procedure
die gevolgd wordt voor de beide bouwplannen, de zogenaamde
artikel 19-procedure. Hiervoor wordt ook verwezen naar de
bijgevoegde sheets.
Aan de eind van de procedure, dus nadat de bouwvergunning is
verleend, is de normale bezwaar- en beroepsprocedure van
toepassing. Dat wil zeggen dat binnen zes weken nadat de
vergunning is verleend, door belanghebbenden bezwaar kan worden
aangetekend bij het college van Burgemeester en Wethouders. Het
bezwaarschrift wordt voorbereid door de
bezwaarschriftencommissie van het stadhuis die ook een
hoorzitting houdt. Na een advies van die commissie beslist het
college. Binnen zes weken nadat de beslissing op de
bezwaarschriften is verzonden, kan, ook weer door belang-heb-
benden, beroep worden aangetekend bij de rechtbank. Deze houdt
ook weer een hoorzitting en beslist op de beroepschriften.
Daarna kan nog hoger beroep worden aangetekend bij de Raad van
State bestuursrechtspraak van de Raad van State. Wanneer
daartoe aanleiding bestaat kan nadat een bezwaar- of
beroepschrift is ingediend tussentijds een voorlopige
voorziening (bijvoorbeeld in de vorm van een schorsing van de
vergunning) worden gevraagd bij de President van de rechtbank te Amsterdam.
De heer Dalhuisen vraagt naar de tijdsduur van de artikel 19-
procedure. Aan de hand van data geeft de heer Van Dijk (onder
voorbehoud) een indicatie:
Tot 28 april 2001 kunnen inspraakreacties worden gegeven. Deze
worden gezamenlijk met het bouw-plan voorgelegd aan de raad. Te
verwachten is dat dit in mei of juni zal kunnen gebeuren.
Daarna wordt in juni het voornemen bekendgemaakt om
vrijstelling te verlenen. Hiertegen kunnen ziens-wijzen worden
ingediend, waarover dan in september een hoorzitting plaats
vindt. Wanneer de zienswijzen zijn verwerkt en van commentaar
zijn voorzien, wordt beslist of er een verklaring van geen
bezwaar bij Gedeputeerde Staten van Noord-Holland wordt
aangevraagd. Wanneer daartoe besloten is, wordt dit bij
Gedeputeerde Staten aangekaart die daarop binnen acht weken
dienen te beslissen. Vervolgens kan in november het besluit
worden genomen op de aanvraag om bouw-vergunning.
De heer Keijser vraagt wie als belanghebbende rechtspersoon
wordt gezien. De heer Van Dijk zegt dat dan gekeken wordt naar
de doelstellingen van de rechtspersoon. Daaruit moet het belang
blijken dat de rechtspersoon heeft bij de gegeven beslissing.
De heer Keijser geeft een bijdrage weer over de wijze waarop
hij vindt dat de gemeente moet omgaan met zijn bewoners. Voor
de onderwerpen die op deze inspraakavond aan de orde zijn, is
dit niet (meer) aan de orde.
De heer Van Dijk toont dan een van de tekeningen van het
station Ceintuurbaan. Hij zegt dat deze aanvraag al vorig jaar
is ingediend en nadien niet is veranderd. Doordat de Raad van
State bestuurs-recht-spraak van de Raad van State goedkeuring
onthouden heeft aan een deel van het bestemmingsplan, is het
v¢¢r die tijd geldend bestemmingsplan weer van toepassing
geworden. Daarmee is het metro-station in strijd en moet nu
alsnog een artikel 19-procedure worden gevolgd.
De heer Dalhuisen zegt dat door de Vereniging de Bovengrondse
al zienswijzen zijn ingediend die hij bij deze wil herhalen en
als ingelast beschouwen.
De heer Hageman voert aan dat er onvoldoende aandacht is
besteed aan de veiligheid in het station. Hij vindt de in- en
uitgangen veel te klein voor de grote hoeveelheden mensen die
gebruik zullen gaan maken van de metro.
Hij wordt daarin gesteund door de mevrouw Visser die bovendien
herhaalt dat de gemeente onverantwoord bezig is. De
werkzaamheden kunnen niet anders dan tot vernieling leiden van
de Binnenstad.
Vervolgens wordt n van de tekeningen van de bouwaanvraag die
betrekking heeft op de Sixhaven getoond. Aan de hand van de
tekening wordt ook de loop van het ondergronds railtrac
aangegeven en ook de plaats waar de schuif komt.
Mevrouw Duikersloot vraagt waarom de schuif nu precies daar
moet komen en waarom daarvan niet eerder melding is gemaakt. De
heer Klinkert geeft aan dat door de specifieke omstandig-heden,
ten aanzien van de waterkering, de plaats bepaald nader is en
dat er geen andere mogelijkheden aanwezig zijn. Ook de hoogte
en de verdere omvang van het gebouw zijn bepaald dat die omstandig-heden.
Desgevraagd zegt de heer Van Dijk dat het bouwplan nog verder
getoetst moet worden aan eisen van het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
De heer Dalhuisen vraagt tot wanneer er een reactie kan worden
gegeven. De heer Van Dijk geeft aan dat een inspraakreactie op
de bouwplannen kan worden ingediend tot 28 april 2001. Op het
onderdeel van het bestemmingsplan kan dit in het kader van de
inspraak niet meer na de inspraakbijeenkomst.
De voorzitter stelt vast dat de geplande onderwerpen zijn
behandeld en dat de aanwezigen de gelegenheid hebben gehad om
hun mening te geven over het voorontwerp van een herziening van
het bestemmingsplan en ook over de twee bouwplannen.
Met dank aan iedereen die aanwezig was voor hun bijdrage, sluit
hij de avond.
Presentielijst inspraakavond Conceptherziening bestemmingsplan
Noord-Zuidlijn en bouwplannen Ceintuurbaan en Sixhaven van 19
april 2001, 19.30 uur
1. M.L.Duikersloot Sixhavenweg 19 1021 HG Amsterdam
2. M.Duikersloot Sixhavenweg 19 1021 HG Amsterdam
3. T.Dalhuisen,namens de Vereniging De Bovengrondse p/a Gerard
Doustraat 133 1073 VT Amsterdam
4. F. Schneider Jacob v.Campenstraat 82III1073 XV Amsterdam
5. J. Haye Henri Dunantlaan 71 1111 ZH Diemen
6. B. Beydals Bloemgracht 91 1016 KH Amsterdam
7. A.R. Kuyper Joh. Verhulststraat 19 1071 MP Amsterdam
8. Vereniging Vertrouwbare Mensen pa Joh.Verhulststraat 191071 MP Amsterdam
9. Th. Keijser namens de Vereniging Zuid- en Pijpbelangen tegen
Deelraadswillekeur p/a Saffierstraat 204, 1074 GZ Amsterdam
10. E. Visser Quellijnstraat 138 hs 1073 XH Amsterdam
11. V. van Lamoen Ferdinand Bolstraat 124 1072 LR Amsterdam
12. J.C. Hageman Plataanlaan 22 1382 RD Weesp
Bijlage A bij de raadsvoordracht herziening bestemmingsplan Noord-Zuidlijn
Lijst van indieners van een zienswijze zoals bedoeld in de
raadsvoordracht behorende bij de herziening van het
bestemmingsplan Noord-Zuidlijn ligt ter inzage.
Bijlage B bij de raadsvoordracht herziening bestemmingsplan Noord-Zuidlijn
WOONSCHEPEN SIXHAVEN BINNEN HET BESTEMMINGSPLANGEBIED NOORD- ZUIDLIJN
Zie papieren versie
WOONSCHEPEN SIXHAVEN BUITEN HET BESTEMMINGSPLANGEBIED NOORD- ZUIDLIJN
huisnr. Naam tijdens bouw
11 Amsterdam 5836 wordt niet verplaatst
12 Simone is inmiddels al vertrokken
25 Vrouwe Maria wordt niet verplaatst
26 Huis te water wordt niet verplaatst
|