Bron : Raad
Onderwerp : Raadsvergadering 5 september 2001
Datum Raad : 05-09-01
Datum publikatie : 19-10-01
OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 5 SEPTEMBER 2001.
Aanwezig: de leden Van der Aa (PvdA), mevr. Alberts (SP), mevr.
Asante (PvdA), Bakker (SP), Balak (CDA), mevr. Boerlage
(GroenLinks), mevr. Bruines (D66), Bijlsma (PvdA), Cherribi
(PvdA), mevr. Codrington (GroenLinks), Dales (VVD), Danen
(Amsterdam Anders/De Groenen), mevr. Elatik (PvdA),
Frankfurther (D66), Goedhart (CDA), Goring (VVD), Grifhorst
(PvdA), Grondel (GroenLinks), Hafkamp (VVD), Halbertsma (PvdA)
Hemmes (D66), mevr. Hofmeijer (GroenLinks), Hooijmaijers (VVD),
Houterman (VVD), Huffnagel (VVD), mevr. Irik (PvdA), Jamari
(PvdA), mevr. Kalt (Amsterdam Anders/De Groenen), K"hler
(GroenLinks), mevr. Van der Linden (VVD), Van Lohuizen
(Amsterdam Anders/De Groenen), mevr. Maij (CDA), Meijer (PvdA),
mevr. Van Oudenallen (Mokum Mobiel'99), mevr. Tz tok
(GroenLinks), Paquay (SP), Piersma (PvdA), Van Poelgeest
(GroenLinks), mevr. Spier-van der Woude (VVD), Stadig (PvdA),
mevr. Sweet (PvdA), De Vries (PvdA) en Yalin (PvdA).
Afwezig: het lid Arda (D66).
Middagzitting op woensdag 5 september 2001.
Voorzitter: mr. M.J. Cohen, burgemeester.
Secretaris: drs. E. Gerritsen, gemeentesecretaris.
.....................
..........................
6? Adres van B. Roos, namens de Buurtvereniging Wetering
Verbetering van 2 juli 2001 inzake subsidie en
funderingsherstel met betrekking tot de aanleg van de Noord-
Zuidlijn.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en
Wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het
antwoord te zenden aan de leden van de Commissie voor de Noord-
Zuidlijn.
7? Adres van mevr. E. Visser van 1 juli 2001 inzake de aanleg
van de Noord-Zuidlijn.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en
Wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het
antwoord te zenden aan de leden van de Commissie voor de Noord-
Zuidlijn.
........................
.....................................
.............
17? Adres van mevr. H. Hellinga, namens de Rode Buerse, van 10
juli 2001, houdende klacht over de inspraakprocedure rond het
werkplatform Damrak ten dienste van de Noord-Zuidlijn.
Besloten wordt, dit adres om advies in handen te stellen
van de Beklagcommissie Inspraak.
...........................
.................................
........
27? Adres van R. Jakobs, namens VVE de Eenhoorn, van 31 juli
2001, houdende klacht over de inspraakprocedure rond het
werkplatform Damrak ten dienste van de Noord-Zuidlijn.
Besloten wordt, dit adres om advies in handen te stellen
van de Beklagcommissie inspraak.
................
....................
.............................
3
Onderzoek geloofsbrieven nieuw benoemd raadslid (E. van
der Burg).
De heer PIERSMA: De commissie tot onderzoek van de
geloofsbrieven, ingezonden door de heer E. van der Burg,
benoemd verklaard tot lid van de Gemeenteraad op 17 juli 2001,
heeft de eer, de Raad mede te delen dat zij de geloofsbrief en
de verdere bij de Kieswet gevorderde stukken heeft onderzocht
en dat zij deze in orde heeft bevonden, terwijl haar niets is
gebleken van het bestaan van uitsluitingsgronden of van een
onverenigbaarheid.
De commissie adviseert de Raad op grond hiervan tot
toelating van de heer Van de Burg.
Conform besloten.
......................
.............
..............................
5B
Mondelinge vragenuur.
...................................
...............
.................................
De derde vraag:
De heer VAN LOHUIZEN: Mijnheer de Voorzitter. Het dagblad
Trouw wist de hand te leggen op correspondentie tussen het
projectbureau dat zich bezighoudt met de Noord-Zuidlijn en de
brandweer. Ik wens daarover een aantal vragen te stellen.
Kan het College bevestigen dat er bouwvergunningen zijn
afgegeven voor de stations Rokin en Vijzelgracht? Zo ja, is het
dan juist dat de gelijkwaardigheidsnotitie die betrekking heeft
op het station Rokin melding maakt van een vluchtcapaciteit van
zes roltrappen met een breedte van 1.10 m, terwijl dat 1 m zou
moeten zijn?
Is het juist dat er voor de vergunning van het station
Vijzelgracht een gelijkwaardigheidsnotitie ontbreekt? Dit zou
immers betekenen dat de veiligheid van dit station berhaupt
niet aan het bouwbesluit is getoetst.
Kan het College bevestigen dat het hoofd Openbare
Veiligheid, de heer Haver, aan het projectbureau voor de Noord-
Zuidlijn heeft gemeld dat hij de praktische haalbaarheid als
reden aanvoert om akkoord te gaan met nooddoorgangen om de 250
m in de tunnelbuis?
Is het correct dat de voorschriften melden dat er om de
60 m nooduitgangen moeten worden gerealiseerd?
Kan het College bevestigen dat het projectbureau zelfs
nooduitgangen om de 250 m niet overal mogelijk acht vanwege de
hoge kosten?
Is het juist dat het projectbureau een afstand van 350 m
tussen deze nooduitgangen voorstelt?
Is het correct dat de brandweer heeft gemeld dat, indien
wordt besloten de afstanden op 350 m te handhaven, er
incidenten kunnen optreden waarbij sprake kan zijn van 400
doden en zeer veel gewonden?
Hoe verhoudt het voornemen van het College voor het in
kleine bestekken op de markt brengen van de aanleg van de
Noord-Zuidlijn zich ten opzichte van de opvatting van de
hoogleraar E. Horvat dat een aanvaardbaar veiligheidsniveau van
de Noord-Zuidlijn slechts is te bereiken als deze als geheel op
de veiligheid wordt beoordeeld?
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb begrepen
dat ook de fractie van de SP vragen over dit onderwerp zal
stellen. Ik hecht er daarom waarde aan te zeggen dat het
dagblad Trouw twee grote artikelen heeft geschreven over de
Noord-Zuidlijn. Deze werden op zaterdag 1 en maandag 3
september jl. gepubliceerd. Het heeft daarmee een niet
onaanzienlijke canard gepubliceerd. Met het artikel over de
veiligheid met de titel Een ramp in aanleg doet het dagblad
zijn uiterste best om aan te tonen dat het niet wil lukken de
beste krant van Nederland te worden. De krant schetst een beeld
van een gemeentebestuur van Amsterdam dat op grond van
financi%le overwegingen veiligheidseisen aan zijn laars lapt.
Ik hecht eraan namens het College te benadrukken dat daarvan
absoluut geen sprake is en dat dit aantijgingen zijn van het
dagblad Trouw. Dat was absoluut niet nodig geweest, omdat de
journalisten uitgebreid zijn ge<nformeerd door onder andere het
projectbureau Noord-Zuidlijn. Zij hebben er in het artikel op
geen enkele wijze blijk van gegeven dat van deze uitgebreide
informatie gebruik is gemaakt. Zodoende is er een beeld
geschetst dat schadelijk is voor de Noord-Zuidlijn en het
gemeentebestuur van Amsterdam. Ik weerspreek dat krachtig.
De heer Van Lohuizen vraagt of er vergunningen zijn
verleend voor de stations Rokin en Vijzelgracht. Dat is
inderdaad het geval. Het is belangrijk een onderscheid te maken
tussen vergunningen die zijn verleend voor de casco's en voor
de stations zelf. Voor de casco's van de door de heer Van
Lohuizen genoemde stations zijn inderdaad bouwvergunningen
afgegeven, maar deze zijn nog niet onherroepelijk omdat er
bezwaarprocedures lopen, wat de heer Van Lohuizen wellicht
bekend is.
Voor het station Rokin is er een bouwvergunning
afgegeven, maar daartegen is eveneens bezwaar aangetekend en
deze is daardoor nog niet onherroepelijk. Voor het station
Vijzelgracht is een bouwaanvraag gedaan en eveneens een
bouwvergunning verleend. Daartegen is ook bezwaar ingediend en
deze is daarom nog niet onherroepelijk.
Op de tweede vraag antwoord ik dat het dagblad Trouw het
beeld heeft geschetst dat wij de zaak hebben `bedonderd'. Dat
is niet het geval. De vraag is hoeveel mensen er met de
roltrappen uit kunnen komen. Het is belangrijk niet uit te gaan
van de voeten, maar van de rest van het lichaam. Op deze wijze
gaat ook de gelijkwaardigheidscommissie te werk. Zodoende komt
men uit op een breedte van 1.10 m, wat precies de breedte is
waarover met de gelijkwaardigheidscommissie is gesproken en die
is geaccordeerd. Er is sprake van 6 x 1.10 m in plaats van 6 x
1 m, zoals het dagblad Trouw aangeeft. De
gelijkwaardigheidscommissie heeft deze visie ondersteund. Het
belangrijkst is de vraag hoeveel tijd er verstrijkt voordat de
mensen er uit zijn. De voorschriften geven aan dat dat binnen
15 minuten moet gebeuren. Het is daarop berekend.
De voorschriften waarnaar de heer Van Lohuizen in zijn
derde vraag verwijst en waarnaar eveneens in het betreffende
krantenartikel wordt verwezen, zijn opgenomen in het
bouwbesluit. Dit is niet op metrotunnels ge%nt, maar heeft
primair betrekking op de bovengrondse bouw.
Het voorschrift is dan dat er om de 60 m nooduitgangen
moeten worden geplaatst. In een dergelijke tunnel is dat niet
van toepassing en is het belangrijk na te gaan welk
veiligheidsconcept daar moet worden gehanteerd. Na het debat in
deze Raad en met zijn instemming is gekozen voor het bekende
concept Safe Haven. Het is niet de bedoeling mensen bij brand
uit de tunnel te laten gaan en hen vervolgens in de
vluchtuitgangen te jagen. Dit werkt immers desastreus, omdat
deze uitgangen bij rookontwikkeling als een schoorsteen
functioneren. Het wordt in het kader van het zojuist genoemde
concept ten strengste ontraden mensen als het ware in deze
`schoorstenen' te jagen. Het is bekend dat wij dit concept
hanteren. Het schrijft voor dat men bij brand moet doorrijden
naar het eerstkomende station. Men hoeft dan nooit langer dan
twee minuten te rijden, want langs deze lijn liggen relatief
veel stations. Het is belangrijk ervoor te zorgen dat het
materieel zodoende is uitgerust dat dat op een veilige wijze
mogelijk is.
Dit concept is algemeen omarmd door de brandweer, de
Stedelijke Woningdienst, de Inspectie voor Verkeer en
Waterstaat, professor Horvat die er als deskundige bij is
betrokken en de Gemeenteraad van Amsterdam, inclusief het
College van Burgemeester en Wethouders. Het is dan niet meer
relevant of men om de 60, 250 of 350 m een nooduitgang
realiseert.
Als men het goed wenst te doen, zou men om de 10 of 20 m
een nooduitgang moeten realiseren. Deze kunnen bij brand echter
niet worden gebruikt.
De vierde vraag van de heer Van Lohuizen is grotendeels
beantwoord. Het is het College niet bekend of de brandweer
heeft gemeld dat, indien wordt besloten de afstanden van 350 m
te handhaven, er incidenten kunnen optreden met 400 doden en
zeer veel gewonden.
De vijfde vraag is dat een en ander zich goed tot elkaar
verhoudt. Het in kleiner bestek op de markt brengen heeft te
maken met de aanbestedingen en onze zorg dat op de meest
voordelige wijze te doen. Dit staat los van de veiligheid. De
metrolijn wordt als geheel op de veiligheid beoordeeld.
De heer VAN LOHUIZEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank
wethouder Dales voor zijn antwoorden. Het is een aardige vlucht
een dagblad van een canard te beschuldigen. Vooralsnog zijn wij
er niet van overtuigd dat dat juist is en zullen de
correspondentie opvragen waarover het dagblad zou beschikken.
Er waren geruchten dat er een enorme druk op de brandweer is
uitgeoefend om daarmee akkoord te gaan en dat zou ook uit de
correspondentie blijken.
Waar haalt de wethouder de wijsheid vandaan dat men de
breedte van de roltrap niet beneden moet meten, maar dat men
uit moet gaan van het bovenlichaam? Dat is essentieel, want
daardoor wordt de vluchttijd drie minuten meer.
De essenti%le voorwaarde van het concept zou volgens de
professor zijn dat de aanleg en de exploitatie als ,,n geheel
moet worden beschouwd in plaats van het op te splitsen in
verschillende delen. Dat wordt door de gemeente omarmd. Het is
daarom onmogelijk te blijven beweren dat dit een veilig concept
is.
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. Op het laatste
argument van de heer Van Lohuizen ben ik ingegaan, dus dat doe
ik niet nogmaals. Op de eerste vraag antwoord ik dat dit is
besproken in de gelijkwaardigheidscommissie. De minimumbreedte
van het tredevlak ter plaatse van de klimlijn vormt geen
belemmering. Ook de breedte en de vrije hoogte, zoals deze door
het projectbureau Noord-Zuidlijn zijn voorgesteld, hoeven geen
belemmering te zijn. Mits een en ander is vormgegeven conform
de huidge metro- of CS-roltrappen, is de bruikbare
minimumbreedte van de roltrap ten minste gelijkwaardig aan die
van een minimale B-trap. Dat is een trap met een breedte van
1.1 m. Het is in orde. Als de heer Van Lohuizen daarvan niet
overtuigd is, raad ik hem aan zich er nog eens in te verdiepen.
Hij is van harte welkom bij mij en het projectbureau Noord-
Zuidlijn om een en ander nog eens na te gaan. Ik maak er geen
bezwaar tegen als hij inzage wenst in de correspondentie. Het
is immers te betreuren als wij er niet gezamenlijk van
overtuigd zijn dat wij op de beste manier bezig zijn. De
veiligheid is voor het College van Burgemeester en Wethouders
van uitzonderlijk groot belang.
De heer FRANKFURTHER: Mijnheer de Voorzitter. Is het
College met ons van mening dat de vragen van de heer Van
Lohuizen en het artikel in het dagblad Trouw grotendeels
berusten op oud nieuws?
Is het met ons van mening dat een aantal media
eenvoudigweg achter de onheilsberichten van notoire
tegenstanders van de Noord-Zuidlijn aanloopt? De tegenstanders
hebben slechts ,,n doel. Zij wensen namelijk zand in de machine
van de Noord-Zuidlijn te strooien.
Is het College het met mijn fractie eens dat de kans op
een grootschalig ongeluk geringer is dan eens per
honderdduizend jaar en dat wij alles in de juiste proporties
moeten blijven bezien?
Is het College het met ons eens dat de Noord-Zuidlijn in
vergelijking met alle bestaande metrolijnen in de rest van de
wereld een van de veiligste ter wereld zal worden?
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. Het was
inderdaad oud nieuws, want bijvoorbeeld AT5 heeft aan dit
onderwerp reeds eerder uitgebreid aandacht besteed.
Op de tweede vraag antwoord ik dat ik niet alle media zal
beschuldigen, maar in dit specifieke geval ben ik het met de
heer Frankfurther eens. Ik betreur dat in het bijzonder, vooral
omdat het dagblad Trouw alle informatie heeft ontvangen
waarover vandaag in deze raadsvergadering wordt gesproken. Het
heeft uitgebreide informatie van het projectbureau ontvangen,
maar daarvan is in het betreffende artikel niets terug te
vinden. Het dagblad wilde het blijkbaar niet weten.
Op de derde vraag antwoord ik dat de kans inderdaad klein
is. Desalniettemin hebben wij de opgave alles te doen wat wij
kunnen. Wij hebben de indruk dat dat inderdaad gebeurt.
De Noord-Zuidlijn zal volgens mij inderdaad uniek zijn
vanuit het oogpunt van veiligheid.
De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Reeds eerder
hebben wij gevraagd of de definitieve ontwerpen van de stations
eveneens aan de professor kunnen worden voorgelegd, zodat hij
kan nagaan of deze daadwerkelijk voldoen aan de eis dat mensen
voldoende snel via de perrons kunnen vluchten. Dit zou een
controle zijn op zijn aanbevelingen.
De wethouder wijst er immers terecht op dat de professor
heeft gezegd dat in het veiligheidsconcept staat dat de treinen
onder alle omstandigheden moeten doorrijden, zodat de reizigers
er via de perrons uit kunnen.
De wethouder wijst erop dat het te bestellen materieel
vooral op dat aspect moet worden gecontroleerd. Het moet immers
te allen tijde kunnen doorrijden. Het bestellen van het
materieel is nog niet aan de orde, maar ik neem aan dat dit
binnen een periode van anderhalf jaar het geval zal zijn.
Mijn fractie heeft reeds gevraagd wat er gebeurt als de
stroomvoorziening uitvalt. Het is van belang dat de voertuigen
kunnen doorrijden. Uit de recente gebeurtenissen in de
Schipholtunnel blijkt dat het stellen van deze vraag niet
overbodig is. De reizigers stonden immers twee uur stil, omdat
er brand was in de hoogspanningskast. Graag ontvangen wij van
het College de toezegging dat, op het moment dat het materieel
wordt besteld, er opnieuw aan de professor wordt gevraagd een
advies uit te brengen waaruit blijkt of het materieel inderdaad
voldoet aan de gestelde eis dat het te allen tijde kan
doorrijden.
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. Ik maak
daartegen geen bezwaar, want ik vind dat wij alles moeten doen
wat wij kunnen om de veiligheid te vergroten en te waarborgen.
Ik zeg toe dat ik naga of dat technisch mogelijk is, maar
vermoed dat ik daarop positief kan reageren.
Het is mogelijk dat de elektriciteitsvoorziening uitvalt.
Wij kunnen allerlei noodvoorzieningen treffen, zodat de trein
kan doorrijden. Het zou echter toevallig zijn als de
elektriciteitsvoorziening desalniettemin uitvalt en de trein
blijft stilstaan op het moment dat het voertuig in brand staat.
Dat zijn twee verschillende zaken.
De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Kan ik aan de
hand van het betoog van de wethouder concluderen dat het van
belang is voor de veiligheid van onze metro dat de stations aan
de Noord-Zuidlijn nabij zijn?
Is het juist dat, als wij het aantal stations zouden
verminderen, de veiligheid zal afnemen?
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. De laatste vraag
van de heer Houterman beantwoord ik bevestigend. De afstand
wordt in dat geval immers groter. Deze lijn is echter
betrekkelijk kort, namelijk ongeveer 9 km, en langs deze lijn
liggen vrij veel stations. Als er een zou verdwijnen, betekent
dat niet dat het gehele concept niet meer bruikbaar is. Het is
echter niet te ontkennen dat de veilgheid afneemt naarmate het
langer duurt dat men bij een volgend station is. Ik meen daarom
dat wij alles op alles moeten zetten om het uit te voeren,
zoals wij het hebben gepland.
De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. Is het College
niet met mij van mening dat het opmerkelijk is dat kennelijk
niet iedereen overtuigd is van het feit dat het een goed
concept is? Wat is daarvan de reden en wat is het College van
plan en waartoe is het bereid om daarin verandering te brengen?
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. Blijkbaar is nog
niet iedereen ervan overtuigd dat het een goed concept is. Er
loopt nog een journalist rond die daarmee moeite heeft en wij
zullen hem over de streep moeten trekken. De brandweer, de
Stedelijke Woningdienst, geraadpleegde deskundigen Ä zoals
Lorist B.V. Register Accountants Ä en alle personen die bij
deze zaak zijn betrokken, hebben dit concept omarmd. Uit het
stuk dat vandaag door wethouder Irik is gepresenteerd over de
Oost-Westlijn Ä waarbij een advies van de Inspectie van het
Ministerie van Verkeer en Waterstaat is gevoegd Ä blijkt dat
juist het Safe Haven-concept voor de metrolijn ideaal is. Wij
moeten er blijkbaar nog meer aandacht aan besteden, want het is
belangrijk dat iedereen daarin vertrouwen heeft.
De heer GRONDEL: Mijnheer de Voorzitter. Wij hadden de
indruk dat het al dan niet ontbreken van de
gelijkwaardigheidsnotitie voor het station Vijzelgracht het
enige nieuwe element was. Deze vraag is reeds gesteld, maar de
wethouder heeft daarop geen antwoord gegeven. Daarnaast wens ik
te vernemen of er wel een vergunning is.
Zijn aan het omkeren van de roltrappen risico's
verbonden?
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. Er is nog geen
gelijkwaardigheidsadvies voor het station Vijzelgracht gegeven.
Dat is echter wel gevraagd en zal er komen. Er is wel een
vergunning afgegeven. Deze is verleend op 14 juni 2000, maar
daartegen is bezwaar aangetekend. Het College moet nog een
beslissing nemen met betrekking tot de heroverweging.
Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Ik schiet
wethouder Dales te hulp. Volgens mij komt in bouwvergunningen
regelmatig de formulering voor dat iets gelijkwaardig kan zijn
aan hetgeen wordt ge%ist. Dat gelijkwaardige kan later
kennelijk nog worden uitgewerkt.
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. De suggestie is
gewekt dat de roltrappen meteen worden stilgezet en plotseling
worden omgedraaid, waarna iedereen naar beneden valt. Dat is
niet het geval. De roltrap wordt geleidelijk tot stilstand
gebracht. Deze gaat langzaam naar boven, zodat de mensen weg
kunnen gaan. Dat is niet vreemd, want in een panieksituatie
reageren de meesten irrationeel. Zij menen dan bijvoorbeeld dat
zij naar binnen moeten rennen in plaats van naar buiten. De
roltrap helpt als het ware hen het besef bij te brengen dat zij
niet naar binnen moeten gaan. Dat gebeurt op een zodanige
manier dat men niet naar beneden valt.
De heer DE VRIES: Mijnheer de Voorzitter. Wat zijn de
gevolgen voor het ontwerp van het station Vijzelgracht en de
inmiddels afgegeven bouwvergunning van de besluitvorming van
het College van augustus van dit jaar voor het bestuderen van
het Masterplan Weteringcircuit en door te gaan naar de haakse
kruising?
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. Ik kan daarop
geen antwoord geven tijdens het mondelinge vragenuur. Wij komen
later erop terug. De haakse kruising aldaar is een wens vanuit
het perspectief van de openbare ruimte. Het is bijvoorbeeld
mogelijk ter plaatse een mooi plein te realiseren met alles
erop en eraan. Het betreft geen wens die met de Noord-Zuidlijn
te maken heeft. Als het financieel niet volledig is
`afgeregeld', zullen wij moeten doorgaan met het huidige
concept dat voor het Weteringcircuit van toepassing is. Als het
op een andere manier moet gebeuren, betekent dit dat de Dienst
Binnenstad daarvoor primair verantwoordelijk is. Dit geldt
eveneens in financieel opzicht. Deze discussie is nog in volle
gang, maar ik ga op dit moment niet te diep erop in. Wij werken
op dit moment nog met het huidige concept dat van toepassing is
op het Weteringcircuit.
De vierde vraag:
De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Waarop hebben de
financi%le onderhandelingen met het Ministerie van Verkeer en
Waterstaat betrekking?
Is het artikel in de subsidiebeschikking, waarin staat
dat een suppletoire aanvraag bij voorbaat niet wordt
gehonoreerd, op deze onderhandelingen van toepassing?
Is het juist dat de Tweede Kamer op grond van onjuiste
gegevens over de proef met de dieptemethode bij de
Mondriaantoren is overgehaald in te stemmen met de
subsidiebeschikking?
Wanneer heeft het College ontdekt dat bovengenoemde
informatie onjuist was?
Wat heeft het gedaan om deze fout te herstellen?
Wethouder Dales is van mening dat het overleg met het
liftinstituut over de roltrappen als vluchtweg tot consensus
heeft geleid. Het liftinstituut ontkent dat echter ten
stelligste.
Ik wens graag een verklaring.
Heeft een gelijkwaardigheidscommissie de bevoegdheid de
NEN 115 ten aanzien van roltrappen als vluchtweg te overrulen?
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. Het College
voert op dit moment geen financi%le onderhandelingen met het
Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Dat houdt niet in dat er
wellicht nog vooral ambtelijke gesprekken worden gevoerd tussen
de gemeente Amsterdam en het departement van het Ministerie van
Verkeer en Waterstaat. Er is echter geen sprake van
onderhandelingen, zoals het dagblad Trouw suggereert. De
gesprekken zijn ori%nterend van aard en hebben betrekking op de
vraag of het systeem van prijscompensatie, dat ten aanzien van
de subsidie van de Noord-Zuidlijn wordt gehanteerd, zich goed
verhoudt tot de feitelijke ontwikkelingen in de markt. Wij
hebben de indruk dat dat niet het geval is en dat er sprake is
van omstandigheden die de minister van Verkeer en Waterstaat,
de minister van Financi%n, de mensen in de markt en wij niet
konden voorzien. Er is sprake van een discrepantie tussen
datgene wat er in de markt is waar te nemen en datgene wat er
is afgesproken met het Ministerie van Verkeer en Waterstaat
over de prijscompensatiemechaniek ten aanzien van Amsterdam.
Het vraagstuk komt het Ministerie van Verkeer en Waterstaat
bekend voor, want deze kampt eveneens met dat probleem. Ik doel
bijvoorbeeld op de HSL-Zuid.
Op de tweede vraag antwoord ik dat ik hoop dat ik de heer
Paquay duidelijk heb gemaakt dat dat een andere kwestie is en
dat deze bepaling uit de subsidiebeschikking hierop naar ons
stellige oordeel niet van toepassing is.
Op de derde vraag antwoord ik ontkennend. Er is
verwarring ontstaan. De proef bij de Mondriaantoren had
betrekking op het graven van een diepwand op zeer grote diepte.
Deze wordt vervolgens volgestort met beton en er wordt nagegaan
op welke wijze zich dat verhoudt tot de funderingen die daarbij
in de buurt liggen. De vraag is wat er gebeurt, omdat men door
vier . vijf zandlagen moet. Deze diepwand is 60 m diep. Er is
verwarring ontstaan over de diepte van de bouwput. De diepte
van de bouwput bij de Mondriaantoren is volgens mij 30 m. Bij
de Noord-Zuidlijn is dit niet het geval. Er is daaromtrent geen
foutieve informatie verstrekt. In een brief van de gemeente
Amsterdam aan de Tweede Kamer is een foutief getal genoemd,
maar dat had betrekking op de bouwput waarover ik zojuist
sprak. Deze bouwput is in dit verband echter niet relevant. Dat
daarover een foutief getal is genoemd, is inmiddels diverse
malen gecorrigeerd tijdens gesprekken met het Ministerie van
Verkeer en Waterstaat of leden van de Vaste Kamercommissie voor
Verkeer en Waterstaat.
Op de vierde vraag antwoord ik dat het niet mogelijk is
mij te citeren, want ik heb niet met het dagblad Trouw
gesproken. Het is niet juist dat er instemming is van het
liftinstituut. Er is met het instituut gesproken over dat
concept met betrekking tot de roltrappen. Als wij weten welke
liften het worden en welke leverancier deze levert, doen wij
een verzoek aan het liftinstituut voor het afgeven van een
KEMA-keur. Dat is echter nog niet aan de orde. Er is slechts
gesproken over het concept dat betrekking heeft op het
stilzetten en omdraaien van de trappen. Het instituut heeft
aangegeven dat het op zichzelf een werkbaar en goed concept is.
Het wordt verder uitgewerkt. De gemeente Amsterdam vraagt voor
iedere lift een
KEMA-keur van het instituut.
De gelijkwaardigheidscommissie heeft niet de bevoegdheid
de NEN-norm 115 te overrulen. Zij doet uitspraken over het
bouwbesluit en de vraag of alternatieve oplossingen
gelijkwaardig zijn aan datgene wat er in dat besluit staat. NEN
115 heeft betrekking op de hoogte van de treden van een roltrap
en schrijft voor dat deze minimaal 21 cm moeten zijn. Wij zijn
voornemens roltrappen te plaatsen met een traptrede van 20,5
cm.
De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Het is duidelijk
geworden wat de inhoud van de financi%le gesprekken zijn. De
pers wekte de indruk dat er een soort suppletoire aanvraag werd
voorbereid. Er zou zelfs sprake zijn van een bedrag van 300
miljoen gulden. Ik begrijp inmiddels dat er gewoon gezellig met
elkaar wordt gesproken.
De opmerkingen over de bouwput vind ik merkwaardig.
Volgens mij heb ik namelijk gelezen dat de Tweede Kamer is
meegedeeld dat er sprake was van een bouwput van 12 of 15 m en
deze werd vergeleken met de bouwput van stations die 30 m diep
zijn. Wellicht kan de wethouder daarover een nadere uitleg
geven.
De wethouder antwoordt op mijn vraag met betrekking tot
het liftinstituut dat er een KEMA-keur komt. Ik neem echter aan
dat hij spreekt over een diepgaande risico-analyse, die de
gemeente op tafel zal moeten leggen om aan te tonen dat het
omkeren van roltrappen geen enkel gevaar oplevert en dezelfde
effecten heeft op het gebied van veiligheid dan vaste trappen.
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. De roltrappen
zijn vele malen veiliger dan vaste trappen. Dat geldt vooral
voor deze hoogte. De bouwput bij de Noord-Zuidlijn is 8 m. De
kern van mijn betoog is dat de bouwput niet aan de orde is. De
proef waarnaar werd verwezen heeft betrekking op de diepwand
bij de Mondriaantoren. Daarover is gezegd dat dit goed uitpakt.
Deze diepwand is 60 m en daarmee is aangetoond dat de ter
plaatse gebruikte methodiek, waarmee men dwars door diverse
zandlagen gaat, zich goed verdraagt met de paalfunderingen die
er in de buurt zijn. Deze is vergelijkbaar met datgene wat er
zich bij de Noord-Zuidlijn zal voordoen.
Het is belangrijk dat de heer Paquay deze twee zaken van
elkaar scheidt. De bouwput is in dit verband irrelevant.
De heer GRONDEL: Mijnheer de Voorzitter. Bereidt de
wethouder een rectificatie voor?
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. Ja, deze is
inmiddels verzonden.
De heer DE VRIES: Mijnheer de Voorzitter. In het artikel
van het dagblad Trouw wordt ook de heer Arends van het Centrum
voor Ondergronds Bouwen van de Technische Universiteit Delft
aangehaald. De fractie van de PvdA heeft anderhalf jaar geleden
reeds contact met hem opgenomen, maar op dat moment wilde hij
niet veel met ons bespreken. Hij was niet voldoende op de
hoogte van de materie met betrekking tot de Noord-Zuidlijn. Hij
krijgt echter wel commentaar op de uitgevoerde, verschillende
proeven. Is het Centrum voor Ondergronds Bouwen van de
Technische Universiteit Delft betrokken geweest bij het project
Noord-Zuidlijn, anders dan de heer Arends?
Is het College alsnog van plan met de commissie te
overleggen over de stand van zaken met betrekking tot de
verschillende proeven op dit moment? Dit artikel heeft immers
betrekking op de proeven die lange tijd geleden zijn
uitgevoerd.
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. Dat laatste zeg
ik met genoegen toe. Op de eerste vraag antwoord ik dat ik dat
navraag.
8
Notitie van Burgemeester en Wethouders van 7 juni 2001
inzake de uitvoering van de motie-Halbertsma over de aanpassing
van de onroerendezaak-belasting (Gemeenteblad afd. 1, nr. 345).
De heer HALBERTSMA: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank het
College voor de uitvoering van de motie. Deze had betrekking op
een zaak die ons allen behoort aan te gaan. Wij heffen
tenslotte belasting en burgers moeten begrijpen waarom dat
gebeurt en dat enigszins billijk vinden om de belastingmoraal
hoog te houden. Inmiddels hebben wij begrepen welke groepen met
de verhogingen en verlagingen worden geconfronteerd. Uit alle
stukken, die ons zijn toegezonden en welke ter inzage liggen op
de leeskamer, blijkt volgens ons niet duidelijk welk percentage
daadwerkelijk te maken krijgt met een excessieve stijging. Wij
zijn op de hoogte van de gebieden en het soort woningen
waarvoor dat waarschijnlijk zal gelden, maar daar blijft het
bij.
De wethouder heeft ons tijdens de bespreking in de
commissie uitgedaagd methoden aan te dragen met het doel
eventueel alsnog in te grijpen. Wij namen immers een ander
standpunt in. Het voert volgens ons te ver dat uitvoerig uit de
doeken te doen. Tijdens de discussie in de commissie werd ons
onder andere duidelijk dat voor het alsnog aanpassen van en
compensatie bieden voor deze excessieve stijgingen geen
politieke steun is te verkrijgen van de andere fracties.
(De heer GORING: U stipt een probleem aan en bent
door de wethouder uitgedaagd met een tegenvoorstel te komen
voor dit probleem. Wij hebben van u geen adequaat tegenvoorstel
ontvangen en vinden het daarom nogal kort door de bocht wanneer
u zegt dat er geen sprake was van politieke steun. Ik verzoek u
dat uit te leggen.)
Er was geen politieke steun voor het bieden van
compensatie. Het zou te ver voeren. Het is een van de opties
die ook in de voordracht wordt genoemd, namelijk het toepassen
van de hardheidsclausule. Als de heer Goring het wenst te
weten, verwijs ik hem kortheidshalve naar artikel 291A van de
Gemeentewet en artikel 63 van de Algemene wet inzake de
rijksbelasting. Daarin staat de toepassing van de zogenaamde
hardheidsclausule omschreven. Ook wordt de manier omschreven
waarop instructies van het College van Burgemeester en
Wethouders dienaangaande uitgaan. Op dit moment wens ik daarop
niet verder in te gaan.
(Wethouder DALES: Wat is daarvan de reden? Dat is
juist het interessante van dit debat en ik had mij er enorm op
verheugd dat u daarop zou ingaan. Ik had gehoopt dat u het lang
verwachte konijn uit de hoge hoed zou toveren. Waar blijft
dat?)
Dit is het konijn. Wij doen dat op dit moment niet, omdat
daarvoor geen politieke steun is. Mijn fractie ziet er daarom
van af.
(Wethouder DALES: Het lijkt mij nodig uw geheugen
op te frissen. Het is niet juist dat er geen politieke steun
is. In de commissievergadering waren wij uitgesproken. De
gehele commissie, met uitzondering van uw fractie, heeft gezegd
dat de wethouder gelijk heeft. Er is geen enkele methode
denkbaar die volgens de wet is toegestaan. U heeft mij
toegezegd alsnog met een voorstel te komen. U zou dat uitwerken
en als het u niet zou lukken, zou u mij vandaag meedelen dat ik
inderdaad gelijk had. Wat is de bedoeling?)
(De heer PAQUAY: De wethouder heeft gelijk.)
Ik kan de wethouder alsnog meedelen dat wij het in dit
geval wel degelijk mogelijk achten de hardheidsclausule, een
van de aspecten uit de voordracht, toe te passen. De wethouder
is deze mening niet toegedaan. Ik vermoed dat er in dit geval
een verschil van mening blijft bestaan over het willen en
kunnen. Wij kunnen het wel, maar de teneur van de
commissievergadering was dat men het niet wil. Dat is er de
reden van dat wij op dit moment geen gevolg geven aan de oproep
van wethouder Dales.
Het is wellicht wat gevaarlijk weer op perspublicaties in
te gaan. Ik zal het proberen neutraal te zeggen. In diverse
perspublicaties stond dat er grote groepen mensen, onder andere
van de stichting Solo, bezwaar maken tegen deze aanslag.
Kan de wethouder ons meedelen wat de inhoud van deze
bezwaren is en of het juist is dat men daarvoor inmiddels bij
de rechtbank is terechtgekomen.
Volgens de pers zouden er tot op dit moment ongeveer
50.000 bezwaarschriften zijn ingediend tegen de taxaties van
het onderliggende pand. Er is vooral onrust ontstaan over de
vraag of het taxeren op een objectieve manier gebeurt. Kan de
wethouder ons meedelen of er een onbevooroordeelde en
onafhankelijke hertaxatie in de gemeente plaatsvindt, of dat
wij ons over dit punt meer zorgen moeten maken?
De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Ik was in eerste
instantie niet van plan over dit onderwerp te spreken, maar ik
erger mij ontzettend aan het feit dat de heer Halbertsma
opnieuw over dit onderwerp spreekt. Daarbij komt dat hij doet
alsof hij de enige is in dit gebouw die zich het lot aantrekt
van burgers die veel belasting moeten betalen. Bovendien is hij
diverse malen uitgenodigd met een voorstel te komen. Daartoe
blijkt hij niet in staat te zijn en vervolgens probeert hij de
rest van deze Raad de Zwarte Piet toe te spelen. Ik protesteer
daartegen.
De heer GORING: Mijnheer de Voorzitter. Het zal niemand
verbazen dat ik mij aansluit bij de woorden van de heer Paquay.
Dat blijkt uit de woorden die ik sprak tijdens mijn
interruptie.
De heer BALAK: Mijnheer de Voorzitter. Dat geldt eveneens
voor de fractie van het CDA.
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben dit
onderwerp in de commissie tot in den treuren aan de orde
gesteld en vol verwachting ben ik naar deze raadsvergadering
gegaan, omdat ik wist dat ik de heer Halbertsma zou tegenkomen
en vermoedde dat hij met een voorstel zou komen. Wij hadden een
goede deal. Als het hem zou lukken in de Raad een plan te
presenteren waardoor onomstotelijk zou komen vast te staan dat
ik ongelijk had op het moment dat ik opmerkte dat wij niets
meer konden bedenken dat op grond van de wet was toegestaan,
zou ik ruiterlijk en in het openbaar mijn ongelijk bekennen.
Als de heer Halbertsma daarin niet zou slagen, zou hij genereus
zeggen dat ik uiteindelijk gelijk heb gehad. Hij komt niet met
een oplossing, behalve dat hij de hardheidsclausule nogmaals
onder de aandacht brengt.
Ik zal later in mijn betoog ingaan op
de vraag waarom dat niet mogelijk is, al weet hij dat inmiddels
wel. Daarbij komt dat hij evenmin komt met zijn nederig
aangeboden excuses en de mededeling dat ik steeds gelijk had.
Dat stelt mij teleur. Ik nodig hem uit dat konijn in tweede
termijn alsnog uit de hoed te toveren. Ik verzoek hem nogmaals
het voorstel op tafel te leggen. Als het lukt, zal ik er alles
aan doen dat voorstel alsnog door de Raad geaccepteerd te
krijgen. Alle commissieleden waren aanwezig en zijn daarmee
akkoord gegaan. Ik wacht de tweede termijn af.
Het is mogelijk een hardheidsclausule toe te passen als
er bij het toepassen van de wet sprake is van onevenredig grote
onbillijkheden van overwegende aard die de regelgever Ä in dit
geval voert de gemeente Amsterdam de OZB-verordening uit Ä
volstrekt niet kon of moest voorzien.
De heer Halbertsma spreekt over excessieve aanslagen. Er
zijn personen die een aanzienlijk hogere aanslag hebben
gekregen dan de vorige maal het geval was, ondanks het feit dat
wij de tarieven drastisch hebben verlaagd. Wij wisten dat dat
zou gebeuren en konden het voorzien, want daarover hebben wij
destijds uitvoerig gesproken. Het is voor niemand een
verrassing, behalve wellicht voor enkele ontvangers van een
dergelijke aanslag. De hardheidsclausule is niet van
toepassing. De heer Halbertsma zegt dat wij deze ook in 1986 en
1987 hebben toegepast. Dat is in de commissievergadering
eveneens aan de orde geweest en op dat moment heb ik uitgelegd
dat dat destijds mogelijk was, omdat op dat moment een systeem
van vaststelling van de waarde werd gehanteerd waarbij wellicht
wel sprake was van onbillijkheden van overwegende aard,
onredelijk en niet voorzien. Daarin is geen verandering
gekomen.
Als de heer Halbertsma niet met een voorstel komt,
verzoek ik hem niet meer over deze kwestie te spreken. Het
wordt namelijk wat vervelend.
De heer Halbertsma spreekt over de stichting Solo. Men
maakt bezwaar tegen waardeschikking, ofwel de WOZ-taxatie.
Daarnaast tekent men bezwaar aan tegen de tariefdifferentiatie.
Dat is de differentiatie van 100-165. Het is niet vreemd dat er
grote aantallen bezwaren komen van de stichting Solo. Degene
die deze stichting bestiert, werkt namelijk op percentagebasis.
Hoe meer klanten, hoe meer vreugd. Als hij erin slaagt wat
binnen te halen, ontvangt hij een bepaald percentage van de
opbrengst. Dat is er de reden van dat hij de betreffende
personen aanjaagt bezwaar in te dienen. Dat is toegestaan en ik
maak daartegen geen bezwaar. Dat verklaart echter deels waarom
er sprake is van een dermate groot aantal.
Inmiddels zijn er meer dan 50.000 bezwaren ingediend
tegen deze taxaties, ook door anderen. Dat is eveneens
toegestaan. Het betreft een groot aantal pro forma-bezwaren,
omdat men binnen de termijn moet blijven, dat nog moet worden
voorzien van een motivatie. De ervaring leert dat dat in een
groot aantal gevallen nooit gebeurt. Op dit moment zitten wij
op ongeveer 7 procent van het totaal aantal uitgebrachte
beschikkingen.
Ik merk daarbij op dat de heer Halbertsma mij niet moet
vastpinnen op dat percentage. Wij doen het ten opzichte van de
rest van het land absoluut niet slecht. Ik leun weer achterover
en wacht het konijntje van de heer Halbertsma af.
De heer HALBERTSMA: Mijnheer de Voorzitter. Ik vind het
niet de rol van een raadslid op te treden als hulpsinterklaas.
In eerste termijn heb ik gezegd dat mij is meegedeeld dat de
instructie tot toepassing van de hardheidsclausule alle
mogelijkheden biedt. Ik ben geen jurist, maar als ik het goed
begrijp is de interpretatie van de woorden onbillijk, onbedoeld
en onvoorzien belangrijk. Ik vat de woorden van de wethouder op
als dat wij dergelijke excessieve stijgingen verleden jaar, op
het moment dat wij over de andere mogelijkheden spraken, hebben
voorzien. Dat geldt echter niet voor mijn fractie. Het is niet
zinvol ons af te vragen of de wethouder gelijk heeft of mijn
fractie. De een voor de ander meent immers dat hij gelijk
heeft. Ik constateer slechts dat de wethouder zijn zin krijgt.
Graag ontvang ik alsnog een antwoord op mijn vraag over
de hertaxatie en de onafhankelijkheid.
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. Ik weet niet wat
ik ermee moet. Er zijn allerlei regelingen. Ik doel op de
kwijtscheldingsregeling en het woonlastenfonds. Daarnaast zijn
er bijzondere regelingen getroffen voor woonwagenbewoners en
mensen in Landelijk Noord. Bovendien is er een regeling geweest
met betrekking tot roerende ruimtebelasting. Wij hebben de
ervaring opgedaan dat dergelijke regelingen worden bedacht,
maar dat deze niet worden gebruikt. Dat is interessant.
Wellicht valt het wel mee met de problematiek, want anders zou
men veel meer gebruik maken van deze regelingen.
Ik heb sympathie voor het streven van de heer Halbertsma,
maar het is wellicht zinvol dat hij zich afvraagt of hij
aansluit op een maatschappelijke behoefte. Daarnaast is het
wellicht verstandig het volgende in ogenschouw te nemen. Er
zijn personen die een hogere aanslag hebben ontvangen dan de
vorige keer het geval was, ondanks het feit dat de tarieven
zijn gedaald. Wij wisten dat dat zou gebeuren, want het betreft
mensen die te maken hebben met een waardestijging die boven het
gemiddelde ligt. Het is echter absoluut niet zeker dat de
hogere aanslagen terechtkomen bij de personen die deze niet
kunnen betalen. Het heeft niets te maken met het inkomen van de
betreffende personen. Evenals de heer Halbertsma zou ik dat
graag weten, maar de gemeente heeft geen inzage in de inkomens.
Daarbij komt dat er nogal wat burgers in de stad zijn die te
maken krijgen met een lagere aanslag. Daarvan vernemen wij
echter nooit wat.
(De heer HALBERTSMA: Ik vermoed dat u het met mij
eens bent dat toevallig vooral burgers in de stapelwoningen met
de excessieve stijgingen worden geconfronteerd. Dat blijkt uit
de gegevens die vandaag ter behandeling voorliggen. Meestal
zijn het huurders. De regeling moet billijk en begrijpelijk
worden gevonden, maar dat zijn juist de personen die niet van
een dergelijke regeling profiteren.)
Een huurder is niet per definitie een persoon met een
laag inkomen. Wellicht denkt de heer Halbertsma dat. Hij meent
dat de huizenbezitters een hoog en de huurders een laag inkomen
hebben. De werkelijkheid is echter anders.
(De heer HALBERTSMA: Het is wat genuanceerder. Wat
dat betreft verwijs ik naar de brief van 29 juni jl. van de
Huurdersvereniging Amsterdam, waarvan wij een afschrift hebben
ontvangen. Daarin wordt aan deze problematiek uitdrukkelijk
aandacht besteed. Ik wacht uw antwoord daarop overigens nog
af.)
Ik heb de brief gelezen. Wij doen datgene wat in ons
vermogen ligt, maar de wet legt ons enige beperkingen op en wij
moeten ons daaraan houden. Helaas is dat treurig, maar ik kan
dat niet oplossen. Het spijt mij, maar ook de heer Halbertsma
kan dit probleem niet oplossen. Wat dat betreft zitten wij in
hetzelfde schip.
De heer Halbertsma vraagt of de hertaxatie op
onbevooroordeelde en onafhankelijke wijze plaatsvindt. Dat is
inderdaad het geval.
(De heer HALBERTSMA: Door welke personen of
organisatie gebeurt dat?)
Dat gebeurt door daarvoor aangestelde taxateurs. Ik
verwacht dat de heer Halbertsma opmerkt dat dat personen zijn
die door de gemeente Amsterdam zijn aangesteld. Zij zullen
bevooroordeeld zijn en precies doen wat de Belastingdienst
voorschrijft. Dat is echter niet het geval. Het betreft
personen die hun werk op honorabele wijze doen.
De discussie wordt gesloten.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op
blz. 2257 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
9
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 21 juni
2001 tot instemming met de nota, getiteld: Stedelijk
eindrapport project Correct ... of corrupt? "Meer weerbaar"
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 391).
De VOORZITTER (orde): Na afloop van dit agendapunt zal ik
de vergadering voor enkele minuten schorsen, omdat de heer
Gerritsen reeds bij zijn installatie de wens heeft geuit dat
hij de ambtseed wil afleggen op het moment dat het resultaat
van dat project in de Raad zou zijn besproken. Na afloop van
dit agendapunt zal hij deze eed afleggen. Ik verzoek u op dat
moment in de raadzaal te blijven.
De heer CHERRIBI: Mijnheer de Voorzitter. Na enige
vertraging wordt dit rapport in de Raad behandeld. Dit rapport
is gebaseerd op de nota Correct of corrupt van 1997 waaraan
wethouder mevr. Ter Horst heeft meegewerkt. In deze nota wordt
aangegeven dat het integriteitsbeleid van de gemeente Amsterdam
volgens twee belangrijke lijnen dient te verlopen. Ten eerste
betreft het de normale taak toezicht te houden op het uitvoeren
en naleven van de regels. Ten tweede betreft het het voorkomen
van niet integer gedrag van politici en ambtenaren, wat
eveneens belangrijk is.
Uit de uitstekende rapportage blijkt dat in de gemeente
Amsterdam een aantal zaken niet juist is. Ik noem de drie
belangrijkste punten van de lange lijst.
Ten eerste ontbreekt bij veel gemeentelijke instellingen
een administratieve organisatie.
Ten tweede zijn er bij veel gemeentelijke diensten geen
interne procedures en als deze er wel zijn, zijn deze verouderd
of zijn de medewerkers daarvan niet op de hoogte.
Ten derde ontbreekt er voor veel functies een
functieomschrijving. Deze bevindingen zijn mijns inziens
verontrustend. Ik weet dat men vanaf 1997 bezig is geweest met
het opstellen van deze rapportage en dat men op een slecht
moment is gestart. Daarbij komt dat de situatie op een aantal
punten zal zijn veranderd, maar dat neemt niet weg dat deze
bevindingen verontrustend zijn.
Ik vind dat de wethouder een systematische en serieuze
aanpak van dit probleem moet voorstellen. Daarom verzoek ik hem
een plan van aanpak op te stellen waarin staat op welke wijze
wij actie kunnen ondernemen aan de hand van de aanbevelingen
die in deze rapportage zijn gedaan. Hij kan dat in ieder geval
doen voor de gemeentelijke diensten waarvoor wij
verantwoordelijk zijn. Daarnaast moeten wij de stadsdelen ervan
overtuigen dat zij deze aanbevelingen ter harte dienen te
nemen.
De heer BALAK: Mijnheer de Voorzitter. De overheid met
haar ambtenaren en besturen leeft als gevolg van de
maatschappelijke ontwikkelingen steeds meer in een glazen huis.
Tot onze vreugde hebben wij deze ontwikkelingen doorgemaakt.
Het is echter van belang nieuwe instrumenten te ontwikkelen om
deze ontwikkelingen in de toekomst meer handen en voeten te
geven. Voor het publiek spelen twee zaken een rol.
Het betreft op de eerste plaats de kwaliteit van de
dienstverlening. Ten tweede betreft het de integriteit van de
ambtenaren en besturen. In de nota Correct of corrupt is een
aantal witte vlekken geconstateerd en is een aantal
aanbevelingen gedaan met het doel verbeteringen aan te brengen.
De fractie van het CDA is van mening dat de aanbevelingen
spoedig moeten worden ge<mplementeerd in het proces. Daarbij
komt dat het van belang is, indien nodig, spoedig geld vrij te
maken om zaken te bespoedigen.
Als er ongewenste situaties ontstaan, moeten zaken snel,
correct en consequent worden afgehandeld. Zodoende weet
iedereen waar hij aan toe is. Wij vinden dat deze nota een
uitstekende basis biedt voor een integere gemeente in
Nederland.
De heer HEMMES: Mijnheer de Voorzitter. Het rapport
bestaat uit eerlijke conclusies, praktische aanbevelingen en is
leesbaar. Er is geen sprake van mooi weer spelen. De vraag is
echter op welke wijze de komende tijd een cultuurverandering
tot stand kan worden gebracht. Het voorgestelde moet merkbaar
zijn in Amsterdam. Ik heb ervaren dat de serviceverlening van
ambtenaren aan de burger in Amsterdam absoluut niet slecht is
in vergelijking met buitenlandse steden. Vaak ontvang ik
reacties van mensen die daarover positief verbaasd zijn. Er
zijn echter ook zaken die niet aan de door ons gestelde hoge
eisen voldoen. Als het niet mogelijk is een cultuurverandering
tot stand te brengen, is het voor niets geweest. Wij moeten
daaraan de komende jaren werken en het is van belang te
evalueren. Het is belangrijk dat wij ons goed realiseren op
welke wijze wij het voorbeeld moeten geven.
Het afleggen van de eed door de heer Gerritsen is een
symbolisch gebaar. Er is een basis en dat hadden wij enige tijd
geleden niet verwacht. Pas later kan echter blijken wat de
resultaten zijn.
Mevr. TZsTOK: Mijnheer de Voorzitter. Het is een
inzichtelijke nota. De organisatie is onder de loep genomen.
Wij stemmen in met de aanbevelingen die worden gedaan. Het is
belangrijk dat er wordt gewerkt aan een cultuuromslag. Een van
de aanbevelingen is dat het thema integriteit aan de
persoonlijke doelstellingen van de directeuren wordt
toegevoegd. De vraag is in hoeverre dat deel zal uitmaken van
de beoordeling van het functioneren van de directeuren.
De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben
zojuist over de Noord-Zuidlijn en de
gelijkwaardigheidscommissie gesproken. Bij de conclusies staat:
"Bij een aantal diensten en stadsdelen is sprake van
solistische functies, waarbij functiescheiding niet of
onvoldoende is toegepast. Met name functies waarin medewerkers
veel externe contacten onderhouden, zelfstandig beslissingen
nemen en beoordelingen geven, zijn risicovol".
De gelijkwaardigheidscommissie bestaat ongetwijfeld uit
deskundigen. Zij zijn echter lid van een dienst van de gemeente
en voeren een operatie uit om aan te tonen dat bijvoorbeeld een
roltrap niet minder veilig is dat vaste trappen.
Wat is de mening van de wethouder hieromtrent?
De heer GORING: Mijnheer de Voorzitter. Wij stemmen in
met het voorliggende.
Een aantal sprekers heeft terecht opgemerkt dat er vooral
sprake zal moeten zijn van een cultuuromslag, waarbinnen
correct handelen vanzelfsprekend is. Het preventieve karakter
van de aanbevelingen spreekt ons in het bijzonder aan. Als wij
vooraf duidelijk aangeven welke regels van toepassing zijn,
kunnen wij personen daarop later aanspreken.
Graag verneem ik van de wethouder wat hij vindt van het
verzoek van de fractie van de PvdA met een plan van aanpak te
komen. Op blz. 2555 van de voordracht staat volgens ons immers
dat er reeds sprake is van een plan van aanpak waarbij
bijvoorbeeld de Dagelijks Besturen van de stadsdelen zijn
betrokken.
Wat is dan de toegevoegde waarde van een expliciet plan
van aanpak, zoals de fractie van de PvdA dat vraagt.
Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben
dit stuk met interesse gelezen. Wij zijn echter van mening dat
er een zaak ontbreekt. Enige tijd geleden hebben wij
schriftelijke vragen gesteld over screening. Uit de antwoorden
op deze vragen blijkt onder andere dat niet het gehele dossier
van ambtenaren meegaat als zij naar een andere dienst gaan. Een
van de aanbevelingen zou kunnen zijn dat interne screening
wordt mogelijk gemaakt.
Is het mogelijk de beantwoording van de schriftelijke
vragen over screening op de een of andere manier bij deze zaak
te betrekken, of komt de wethouder daarop tijdens een follow-up
terug?
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de Raad
voor de bijval voor dit project dat onder andere is uitgemond
in het stedelijk eindrapport. Dat is inmiddels omgezet in de
toepassing en implementatie van de genoemde maatregelen.
Vanzelfsprekend zijn nog lang niet alle zaken gerealiseerd. De
heer Cherribi slaat de spijker geheel op zijn kop op het moment
dat hij zegt dat het zorgwekkend en enigszins schandelijk is
dat de zaak op het gebied van de administratieve organisatie
bij veel gemeentelijke diensten en bedrijven niet volledig in
orde is. Dit is overigens een constatering die enige tijd
geleden is gedaan. Vanaf dat moment is er veel werk verzet.
Het is bekend dat wij onder andere in het kader van de
Operatie Kwaliteitsslag een stap hebben gezet op het gebied van
de administratieve organisatie. Daarvoor is door de Raad
eveneens geld ter beschikking gesteld. Er wordt veel gedaan,
maar dat neemt niet weg dat wij er op alle gebieden zijn.
Hetzelfde geldt voor het naleven van allerlei interne
procedures. Er zijn vaak wel regels, maar deze zijn niet bekend
bij degenen die daarvan op de hoogte zouden moeten zijn. Het
komt ook voor dat deze niet worden overgedragen op het moment
dat een bepaalde medewerker vertrekt. Het is ook mogelijk dat
de regels bekend zijn, maar niet worden nageleefd. Dat houdt
niet automatisch in dat er een probleem op het gebied van de
integriteit ontstaat, maar het is geen goede zaak. Het is
daarom belangrijk dat de verantwoordelijke erop toeziet dat de
bestaande regels daadwerkelijk correct worden nageleefd. Het is
waarschijnlijk bij de Raad bekend dat wij inmiddels een
Commissie Integriteit in het leven hebben geroepen, waarvan de
Burgemeester de voorzitter is. De gemeentesecretaris, de
directeur Personeelszaken en Organisatie, het hoofd van het
Bureau Integriteit en ik hebben eveneens zitting in deze
commissie. Toevallig hebben wij deze ochtend nog over dit
onderwerp gesproken. Het is ook voor ons een punt van zorg en
aandacht en het is belangrijk dat wij er meer aan doen. Wij
stellen in onze eigen omgeving vast dat niet in alle gevallen
een verklaring van goed gedrag wordt afgegeven of referenties
worden nagetrokken.
(De heer CHERRIBI: Het verheugt mij dat u dat zegt
en ik had niet anders verwacht, maar ik vraag u met een plan
van aanpak te komen.)
Ik ben het met de heer Cherribi eens dat er sprake moet
zijn van een systematische aanpak in plaats van een `hap-snap-
beleid'. Wij hebben, zoals bekend, het Bureau Integriteit onder
leiding van Jeroen Steenbrink, die binnenkort, ruim voor het
eind van het jaar, komt met een plan van aanpak voor een
follow-up van al de acties die nu in het kader van Correct of
Corrupt in gang zijn gezet. Daarin kunt precies zien, welke
stappen worden gezet en op welke wijze dat systematisch wordt
aangepakt, zodat wij een waterdicht systeem hebben en
dergelijke zaken ons niet meer kunnen ontglippen. In de
jaarrapportages van alle diensten en bedrijven moet een apart
hoofdstuk worden gewijd aan alle zaken op het gebied van
integriteit en men dient te rapporteren wat men heeft gedaan
aan de implementatie van alle maatregelen in het stedelijk
eindrapport. Dat is een jaarlijkse check. Daarnaast is er het
jaarverslag van het Bureau Integriteit dat er gemeentebreed
`overheen gaat'. Tussentijds is er sprake van audits. Dat
gebeurt door mensen die niet aan de betreffende dienst of dat
bedrijf zijn gelieerd.
Er zijn nog vele andere maatregelen die in het plan van
aanpak van het Bureau Integriteit zijn terug te vinden. Ik
herhaal dat er sprake moet zijn van een waterdicht systeem.
Het antwoord op de schriftelijke vragen van mevr. Van
Oudenallen is wat laat gegeven en daarvoor bied ik mijn excuses
aan. Een en ander betrekken wij bij het vervolg. Toevallig
hebben wij daarover deze ochtend in de Commissie Integriteit
gesproken. Voor de screening geldt dat wij de zaken anders
willen aanpakken, maar daarvoor moeten ons mogelijkheden worden
geboden. Wij voeren daarover gesprekken met de BVD. Er is
echter sprake van beperkingen en ook de wet maakt het ons
behoorlijk ingewikkeld. Dat blijkt uit de antwoorden op de
schriftelijke vragen. Wij werken aan deze zaak en willen met
een systeem voor screening komen en zullen dat aan de Raad
voorleggen.
Wij wensen eveneens maatregelen te treffen voor het
meenemen van dossiers. Wij delen de opvatting van mevr. Van
Oudenallen dat dat anders moet worden geregeld.
De heer CHERRIBI: Mijnheer de Voorzitter. Het verheugt
ons dat onze hoogste ambtenaar het voorbeeld geeft aan anderen
door de eed af te leggen. Een voorbeeldfunctie kan immers
altijd van pas komen.
De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb geen
antwoord op mijn vraag ontvangen. Het antwoord daarop is echter
voor ons van doorslaggevend belang voor deze discussie.
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. De heer Paquay
heeft gelijk, al heeft dat niets met de persoon te maken. Ik
ben op hem gesteld, maar dat weet hij.
Het heeft te maken met het principe van functiescheiding.
Als iemand de rol van opdrachtgever en opdrachtnemer vervult,
moet hij ervoor zorgen dat de zaken niet door elkaar lopen. De
heer Paquay vraagt of het niet vreemd is dat bijvoorbeeld de
brandweer, de Stedelijke Woningdienst en dergelijke zitting
hebben in de gelijkwaardigheidscommissie. Het betreft immers
personen van de gemeente Amsterdam. Het is mogelijk dat zij
exact datgene doen wat de broodheer verlangt. Als het College
van Burgemeester en Wethouders een trap van 1 m wenst, komt er
een trap van 1 m. Dat is echter niet de werkwijze. Alle
diensten hebben een eigen autonomie en verantwoordelijkheid. Ik
heb de indruk dat zij daarmee op serieuze wijze omgaan. Ik deel
de zorg niet.
(De heer PAQUAY: Zou het niet verstandig zijn in
voorkomende gevallen gelijkwaardigheidscommissies in te
schakelen buiten de gemeente? Dit in verband met het beeld dat
wordt geschetst. Het inschakelen van een commissie die uit
vertegenwoordigers van de gemeente Amsterdam bestaat, wekt
immers een bepaalde indruk.)
Ik ben bereid mijn gedachten over deze vraag te laten
gaan. De heer Halbertsma sprak over de taxateurs en dat kwam op
hetzelfde neer. Het is niet de bedoeling de schijn tegen te
krijgen, ook al doen wij het nog zo goed. Uit het voorbeeld dat
de heer Paquay noemt, blijkt dat dat het geval zou kunnen zijn.
Ik ben bereid na te gaan of het mogelijk is dat beter te doen.
Het is wellicht mogelijk een toetsings- of beroepsinstantie in
te stellen, al moeten wij niet overdrijven. Ik ben met de heer
Paquay van mening dat het niet goed genoeg kan worden
`afgetimmerd'.
Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Wij zijn
verheugd over het feit dat de gemeentesecretaris de ambtseed
als eerste zal afleggen. Wij hebben de antwoorden op de
schriftelijke vragen gelezen en daaruit blijkt dat hij eens per
vijf jaar kan worden doorgelicht door de BVD. Wij wensen hem
veel succes.
De discussie wordt gesloten.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op
blz. 2555 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
De VOORZITTER schorst de vergadering.
(Tijdens deze schorsing legt de gemeentesecretaris de
ambtseed af in handen van de Voorzitter.)
De VOORZITTER heropent de vergadering.
De Burgemeester draagt het presidium over aan wethouder
Van der Aa.
11
Preadvies van Burgemeester en Wethouders van 22 augustus
2001 op de notitie van de raadsleden Arda, Hemmes, mevr. Sweet
en Huffnagel (nr. 489 van 1999), getiteld: De mediasector goed
bekeken; aanzet tot een gemeentelijke aanpak (Gemeenteblad afd.
1, nr. 538).
De heer HEMMES: Mijnheer de Voorzitter. Na een veel te
lange tijd ligt eindelijk dit preadvies voor. Eigenlijk wil de
fractie van D66 de titel veranderen in "Aan een dood paard moet
je niet trekken". Nu zijn wij bepaald niet ervan overtuigd dat
hier sprake is van een dood paard en zijn teleurgesteld over de
inhoud van het preadvies. Maar, afwegingen makend, het tot
leven wekken van dit paard zou zo'n kostbare operatie zijn, qua
tijd, inzet en kosten, dat wij daarvan afzien en ons neerleggen
bij het preadvies.
Mevr. SWEET: Mijnheer de Voorzitter.
Ook wij betreuren
het dat het preadvies behoorlijk mager is. Wij hebben alle
begrip voor het feit dat bestemmingsplannen niet kunnen worden
vastgelegd, zeker als het gaat om een ABN/AMRO-gebouw. Mijn
vraag aan de wethouder is: U geeft in de notitie aan dat u in
de loop van dit jaar Ä wij hebben daar overigens nog drie
maanden voor Ä een beleidsnotitie zal schrijven waarin vooral
het lokale mediabeleid aan de orde zal worden gesteld. Ik stel
het op prijs om daarbij ook de beperkte locaties van
studioruimtes voor lokale media te betrekken.
De heer HUFFNAGEL: Mijnheer de Voorzitter. Dank voor het
nagaan of het ABN/AMRO gebouw geschikt is om tot een
mediacentrum te worden gemaakt. Het is duidelijk dat dit gebouw
niet geschikt ervoor is. Daarvan nemen wij kennis. De vraag of
er berhaupt een mediaverzamelgebouw nodig is, beantwoordt het
College negatief. Ook daarvan nemen wij kennis, maar ons
bereiken wel signalen dat bij de media belangstelling bestaat
voor Amsterdam als vestigingsplaats, terwijl dat vroeger
standaard Hilversum was. Ik hoop dat het College daarvoor
aandacht heeft en zo mogelijk hoor ik graag van de wethouder
hoe daarnaar wordt gekeken.
Wethouder mevr. BRUINES: Mijnheer de Voorzitter. Het
heeft veel te lang geduurd. Er moest veel worden onderzocht.
Eerst ten aanzien van het gebouw, want wij wisten nog niet
welke kant het zou opgaan. Dat is op een gegeven moment
duidelijker geworden. Tegelijkertijd heeft er ook een onderzoek
plaatsgevonden naar de belangstelling en gevoelde noodzaak
binnen de mediasector om met elkaar in ,,n gebouw te zitten.
Ook daarvan is duidelijk geworden dat men er steeds meer in is
ge<nteresseerd zich in Amsterdam te vestigen. Men geeft niet de
voorkeur aan de gezamenlijke vestiging in ,,n gebouw, waardoor
de gemeente Amsterdam zich kan afvragen of deze dan de taak en
de rol op zich moet nemen om dit, zonder dat de markt aangeeft
dat hieraan behoefte is, toch te stimuleren. Dat `trekken aan
een dood paard' vind ik een grote benaming, maar ik meen dat de
gemeente dit niet moet doen.
Mevr. Sweet heeft een vraag over de behoefte aan
studioruimte. De notitie is net af en wanneer ik haar vraag
moet beantwoorden, komt het weer later op de planning.
De heer Huffnagel zegt dat er veel belangstelling is voor
Amsterdam als mediavestigingsplaats. Hij constateert dat er
behoefte is aan studioruimte. Ik zeg toe dat ik dat met collega
wethouder Hooijmaijers vanuit de economische invalshoek zal
bespreken en de Raad daarvan op de hoogte zal stellen.
De discussie wordt gesloten.
Het preadvies wordt zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op
blz. 3320 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
13
Preadvies van Burgemeester en Wethouders van 17 april
2001 op de rapportage van de Commissie-Koning, getiteld: Een
gesloten huis (Gemeenteblad afd. 1, nr. 290).
Mevr. HOFMEIJER: Mijnheer de Voorzitter. In zeker zin is
deze raadsbehandeling mosterd na de maaltijd. Het komt maanden
na de presentatie van het omvangrijk werk van de commissie-
Koning en ruim een jaar na het onderzoek. Het rapport is
ontluisterend. Er wordt gesteld dat OLT AZAM de gevangene is
geweest van TCA. Er is duidelijk iets misgegaan onder het
restrictieve beleid. De prijzen van taxi-ondernemingen liepen
hoog op enzovoorts. Ik onderschrijf de conclusies van het
College. Het zijn lessen voor de toekomst waarin wij met elkaar
zullen moeten waarborgen dat daar waar monopolisten
geprivatiseerd worden of verzelfstandigd, er voldoende checks
en balances in die operatie zijn. Er moet voldoende kennis in
de eigen organisatie zijn om datgene wat de monopolist te
melden heeft, te kunnen controleren. Daarbij hoort ook de
conclusie die de heer Bijlsma al in de commissievergadering
heeft getrokken, dat bezinning nodig is over de rol van de Raad
als het gaat om het besturen op afstand, of het nu gaat om een
WGR of om verzelfstandiging van een bedrijf. Wat mij gestoord
heeft tijdens de discussies over het rapport van de commissie-
Koning en ook tijdens de daaraan voorafgaande discussies over
taxizaken, is, dat deze werden vertroebeld door twee elementen.
Ten eerste werd de verwachting gewekt dat problemen op korte
termijn kunnen worden opgelost met een beleidsnota, die over
het algemeen is gericht op de langere termijn. Wanneer het
bijvoorbeeld ging om signalen dat het staande beleid in een
uitvoering verkeerd uitpakte, pakte het restrictieve beleid
vervolgens zodanig uit dat vergunningen en ondernemingen steeds
duurder werden en niet meer waren gestoeld op de werkelijke
behoefte aan taxivervoer in de stad. Daarop werd vanuit de Raad
en het College gereageerd met de gedachte dat een
beleidswijziging of de nieuwe Taxiwet daarin verandering zou
kunnen brengen, terwijl dit punt ook apart op de agenda had
kunnen worden gezet.
Ten tweede zijn de discussies vertroebeld door de
persoonlijke kruistochten en het schoonvegen van eigen
straatjes. In de commissievergadering zijn een aantal vragen
aan de orde gesteld, die ik overbodig en zinloos heb gevonden,
zoals `wie was de kampioen vragensteller over taxizaken', `wie
heeft wat achter wiens rug om gedaan' en `wie werd bedreigd en
heeft om die reden zijn beleid al dan niet aangepast'. Deze
vragen zijn zinloos. Wij moeten erkennen dat vele zaken ernstig
zijn misgegaan en noch de Raad, noch het College, noch het OLT
AZAM, noch het Rijk heeft dit kunnen tegengaan.
(Mevr. VAN OUDENALLEN: U heeft het over het
schoonvegen van straatjes. Was het niet uw ex-wethouder die
iets met deze zaak had moeten doen en dat te weinig heeft
gedaan? En roept u nu dat u uw eigen straatje schoonveegt?)
Nee, mevr. Van Oudenallen. Ik spreek een ieder van ons
aan. Niet alleen u.
(Mevr. VAN OUDENALLEN: U geeft wel een erg kort
antwoord. Dit is een korte schoonmaakactie van de fractie van
GroenLinks.)
(De heer BIJLSMA: Wie bedoelt u met de kampioen
vragensteller? U zegt dat vragen na bedreigingen zinloos zijn.
Doelt u daarbij op mijn vraag of het College kennis heeft
genomen van mijn verhaal over bedreiging van een ambtenaar in
functie?)
In de commissievergadering werd steeds meer tegen elkaar
opgeboden. De een had deze cijfers en de ander die cijfers over
wie hoeveel vragen had gesteld, maar waarom het gaat, is de
inhoud van die vragen. Heeft de Raad zich in de periode 1994-
1998 voldoende gerealiseerd wat er nu precies aan de hand was
en heeft deze vervolgens daarop adequaat gereageerd door de
juiste vragen te stellen? Het gaat er niet om wie de meeste
vragen heeft gesteld. Dat is de achterliggende gedachte van
mijn opmerking over de kampioen vragensteller. Ik doel niet op
een bepaald raadslid, maar op de discussie in de
commissievergadering die op dit punt de verkeerde kant is
opgegaan. De vraag is of men de emoties die meespelen wanneer
men is bedreigd of beledigd, moet laten meewegen in de
beoordeling van een gedegen en grondig rapport, dat over een
periode gaat die langer is dan de periode waarin ieder van ons
in deze Raad en commissie de beleidszaken heeft aangepakt.
(De heer HUFFNAGEL: Door deze vragen op te werpen Ä
en ook uw fractievoorzitter had het al over priv,-praktijken Ä
wekt u de indruk dat er raadsleden zijn die dat doen. Dan wil
ik ook namen en rugnummers en ook dat u aantoont dat dit het
geval is.)
Als men een rapport beoordeelt dat een lange periode
behelst en waarin ernstige conclusies worden getrokken, is het
niet verstandig dat rapport te beoordelen op basis van eigen
emoties.
(De heer BIJLSMA: In de commissie hebben wij
buitengewoon kort gepraat over dit onderwerp. Naar aanleiding
daarvan heb ik 43 schriftelijke vragen gesteld, die u formeel
pas vandaag heeft ontvangen. Die vragen zijn niet voortgekomen
uit emoties. Het zijn zuiver zakelijke vragen, gebaseerd op de
analyse van het rapport.)
Ik heb die vragen al eerder ontvangen en gelezen. Het
gaat niet aan om te suggereren dat ik die vragen niet serieus
neem. Daardoor is veel informatie beschikbaar gekomen. Er is
echter ook informatie die nog ontbreekt. Waarom het mij gaat in
deze afsluitende discussie over het rapport, is de erkenning
dat geen van de bestuurlijke spelers in het spel van de
afgelopen vijftien jaar, heeft weten te voorkomen dat veel is
misgegaan. De erkenning dat dit zo is, geeft ruimte om na te
denken over maatregelen die een dergelijke situatie in de
toekomst voorkomen, zonder zwarte pieten toe te spelen en
zonder eigen straatjes schoon te vegen. Met deze aanbevelingen
moet meer gebeuren dan voor kennisgeving aannemen. Mijn fractie
zal bijvoorbeeld bij de verzelfstandiging van het Gemeentelijk
Vervoerbedrijf scherp nagaan of daadwerkelijk is geleerd van de
conclusies van het rapport van de commissie-Koning.
(Mevr. VAN OUDENALLEN: U maakt zich gemakkelijk
ervan af. U zegt dat het leuk is te weten hoe het is gegaan.
Maar er zijn toch behoorlijk bestuurlijke fouten gemaakt? Vindt
u dan niet dat u als bestuurder die zo'n rapport heeft gelezen,
krachtiger woorden mag gebruiken? Of wilt u het liever
stilzwijgen?)
Ik meen dat mijn woorden krachtig genoeg zijn.
(Mevr. VAN OUDENALLEN: Ik vind dat niet het geval.)
De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Wij hadden de
behandeling van deze nota beter kunnen uitstellen, omdat wij,
kijkend naar het verleden, daaruit lessen voor de toekomst
moeten halen ter verbetering van de huidige situatie. Op dit
moment kunnen wij dat niet doen omdat er een evaluatie is
aangekondigd en een analyse van de huidige situatie nog niet
beschikbaar is. Dit had in juni van dit jaar zullen
plaatsvinden, maar volgens de laatste stukken van het College
zal dit in september gebeuren. In dit debat zullen wij
terugkijken op het rapport van de commissie-Koning en zullen
ons niet uitlaten over de huidige situatie, in afwachting van
de analyse van het College en voorgestelde verbeteringen van
zaken die zijn misgegaan. In de afgelopen maanden hebben wij
zelf een analyse gemaakt. Daarop ga ik nu niet in. Ik vraag de
wethouder wanneer wij de evaluatie kunnen verwachten.
De voorgeschiedenis van het rapport van de commissie-
Koning is bekend. Verleden jaar hebben wij vragen gesteld. Er
was voortdurend discussie onder de taxichauffeurs omdat de
gemeente zelf in strijd met de wet had gehandeld en daardoor
verantwoordelijk was voor de opdrijving van de prijzen. Wij
hebben toen gezegd dat dit goed moest worden uitgezocht. Het
heeft negen weken geduurd voordat de toenmalige wethouder heeft
geantwoord dat het College voorshands niets voelde voor een
dergelijk onderzoek. Het heeft ons dan ook verheugd dat de hele
Raad instemde met onze motie om een onderzoek te laten doen
door een onafhankelijke externe commissie. Het heeft tot
september geduurd voordat het duidelijk was wat die commissie
zou moeten doen en of zij eigen conclusies zou mogen trekken.
Aanvankelijk wilde het College dat niet, maar wij zijn tot
overeenstemming gekomen en hebben bepaald dat de commissie wel
degelijk conclusies moet trekken. Ik ben tevreden met het
materiaal dat deze commissie binnen een korte tijd op tafel
heeft gelegd. Men kan veel halen uit het hoofdrapport en met
name de bijlagen. Ik heb in de commissie aangekondigd dat wij
aanvullende vragen zullen stellen, die wij inmiddels
schriftelijk hebben ingediend zodat zij openbaar en officieel
zijn. Vanmorgen zijn deze vragen, die zijn gebaseerd op een
analyse van het rapport van de commissie-Koning, voor alle
raadsleden op tafel gelegd. Tot mijn spijt is een aantal vragen
een beetje met een Jantje van Leiden afgedaan. Wij begrijpen
dat u het commissie-onderzoek niet kunt overdoen, maar op een
aantal vragen waarop wij snel antwoord hadden kunnen krijgen,
hebben wij dat niet gekregen. Later zal ik een aantal
voorbeelden noemen. Het is belangrijk om terug te kijken om
daaruit lessen voor het heden te kunnen trekken.
Wat ontbreekt in het rapport? Ik heb eerst waarderende
woorden gesproken. Het aantal vergunningen en eigenaren van
vergunningen is niet duidelijk. Ik heb gezegd dat iedere nieuwe
wet ontspoort als niet duidelijk wordt wie aan de touwtjes
trekt en er nog steeds sprake is van een monopoliepositie.
Iedereen weet uit de krantenberichten van de afgelopen jaren,
dat men zich van legale maar ook van illegale methoden heeft
bediend om deze positie te behouden. Wij verwachten deze maand
dat het Openbaar Ministerie zal bekendmaken welke aanklachten
zij tegen de meest verantwoordelijken zal indienen. Wij lopen
daarop niet vooruit, omdat de zaak nog onder de rechter is. Ik
zal geen namen noemen, al zou ik graag willen citeren uit de
lange reeks van krantenberichten. Steeds zijn er uitspraken
gedaan, die vervolgens zijn ingetrokken. Telkens zijn
verzoeningspogingen gedaan met nieuwe bemiddelaars. Het is een
patroon waaruit men lessen voor de toekomst kan leren. Als men
met dit soort mensen onderhandelt, weet men dat men geen stap
verder komt zolang onbekend is wie feitelijk belang hebben bij
het niet goed regelen en doorbreken van zo'n monopolie. Nog
steeds wordt door sommigen fors geld verdiend en wij moeten
achterhalen wie dat precies zijn. Kleine chauffeurs en de klant
worden de dupe ervan. Voor de klant moet er goed en goedkoop
vervoer komen, hetgeen duidelijk staat in het programakkoord.
Ook het verkiezingsprogramma van de PvdA is hierover duidelijk.
Wij stellen ons deze opdracht nog steeds en wij zullen de
komende jaren hiermee doorgaan. Wij zijn blij dat wij de
afgelopen jaren binnen deze Raad ,,n lijn hebben getrokken.
Op de belangrijke vraag wie politiek verantwoordelijk is,
is het antwoord eenvoudig. Alle fracties zijn verantwoordelijk,
ook de fractie van de PvdA. Ik geef een paar voorbeelden,
daarbij ingaand op de vragen die ik heb gesteld.
In de periode 1988-1992 zijn de zaken niet goed geregeld,
wat is toegegeven door de toenmalige wethouder. Begin jaren
negentig is een poging gedaan de treintaxi in Amsterdam in te
voeren. Daarover heb ik een vraag gesteld omdat uit de bijlage
een merkwaardige discrepantie blijkt over hoe de verschillende
verantwoordelijke personen dit hebben bezien. De toenmalige
burgemeester zegt dat hij streng is opgetreden, terwijl de
voorzitter van OLT AZAM, mevr. Horsselenberg zegt dat deze de
gemeente Amsterdam heeft gevraagd streng op te treden, omdat
deze graag de treintaxi een kans wilden geven. Wie van de twee
heeft gelijk? De wethouder constateert dat er inderdaad een
discrepantie is. Een paar telefoongesprekken met beiden had dit
kunnen oplossen. Het naslaan van het krantenarchief en nagaan
hoe de politie destijds is opgetreden, moet niet al te
ingewikkeld zijn.
Nu kom ik op een punt dat verder gaat dan het gedogen van
handel in vergunningen. De hoofdconclusie van het rapport dat
Amsterdam niet in strijd met de wet heeft gehandeld, is juist.
Tijdens de vorige discussies met het Rijk, is dit absoluut niet
duidelijk geweest. Diverse instanties van het Rijk waren op
verschillende wijze bezig. Het College constateert terecht dat
het Rijk op dit punt een ondeugdelijk wet heeft gemaakt. Dit
maakt het tegengaan van de handel in vergunningen moeilijk. Bij
die handel zijn veel meer zaken gebeurd. Ik wijs op het
vraaggesprek met de heer Van Hoornweg op pagina 186 van de
bijlage die tussen 1986 en 1992 bij de invoering van de nieuwe
wet als beleidsambtenaar op het stadhuis verantwoordelijk was.
Ik ben geschrokken van zijn woorden. Hij zegt dat hij zich in
de steek gelaten heeft gevoeld door de bestuurders van de
gemeente Amsterdam. Het komt erop neer dat hij `door de taxi's
van de weg is gereden'. Ik citeer: "Vanaf dat moment weet ik
niet meer wat er met de taxi's gebeurde. In feite hield ik mij
alleen bezig met de papieren werkelijkheid. De rest werd er
buiten gehouden. Op een gegeven moment was ik mijn leven niet
meer zeker. Ik ben een aantal keren klemgereden door taxi's en
toen dacht ik: wegwezen. Ik ben in mijn werk nooit gesteund
door de bestuurders van de gemeente Amsterdam en Zaanstad.
Maffia wordt gemaakt door bestuurders die hun handen omhoog
doen en zeggen dat zij niets zien. En de taxiwereld is maffia.
Van een mooi vervoerproduct is vuilnis gemaakt." Dit is een
uitspraak van een ambtenaar van de gemeente Amsterdam. Mijn
vraag nr. 30 luidde: Was dit bekend en is het College destijds
op de hoogte gesteld en wat heeft het gedaan. Het antwoord is
momenteel niet bekend. Ik vind dit zover gaan dat het nader
onderzoek verdient. Dit gaat verder dan het al dan niet
toestaan van een ondeugdelijke wet. De voorzitter van OLT AZAM,
mevr. Horsselenberg is wethouder van de PvdA-fractie van de
gemeente Zaandam geweest. Uit de bijlage valt op te maken dat
er een stilzwijgende afspraak werd gemaakt met de Zaanse
taxichauffeurs om niet in Amsterdam te gaan rijden, terwijl
alle taxibedrijven in de regio het recht hadden om overal te
rijden, waaronder ook naar Schiphol. Dit is niet op papier
gezet om hun wettelijke recht concurrerend te werken, te
ondergraven, uit angst voor oproer of openbaar ordeproblemen.
Dit is doorgegaan tot en met verleden jaar. Ik heb mensen aan
de telefoon gehad van de Diemense taxicentrale, die zeggen dat
als zij met hun taxilicht in Amsterdam rijden dan een probleem
hebben. Zij worden klemgereden door de politie die zegt dat zij
hun licht eraf moeten schroeven en hier niet moeten rijden. Dit
is recent gebeurd. Dit zijn zaken die niet mogelijk moeten
zijn. Het betekent dat een monopolie met illegale middelen
wordt gehandhaafd. De verschillende Colleges hebben hun ogen
hiervoor dichtgedaan. Als men dat blijft doen, kun men wel
wetten veranderen maar in werkelijkheid verandert er dan niets.
Als ,,n groep hiervoor de kans krijgt, zullen meerdere groepen
hun kans grijpen en de verschillende illegale circuits zijn in
dat opzicht nauw met elkaar verweven, wat duidelijk blijkt uit
de artikelen en de vorderingen van het Openbaar Ministerie
tegen een aantal mensen van de taxicentrale.
Ik kom nu op de tweede periode Bakker 1994-1998. Ik voel
geen behoefte terug te kijken om te bezien of de Raad nu wel of
niet meer had kunnen doen. Mevrouw Spier, de heer K"hler en ik
hebben diverse malen bij de heer Bakker erop aangedrongen dat
de concept-taxinota er moest komen vanwege de komst van een
nieuwe wet. Steeds werd dat uitgesteld, totdat de heer Bakker
uiteindelijk was vertrokken. Begin 1998 heb ik toen zelf met
een aantal fractiegenoten een onderzoek gestart. Op basis van
verordening van de gemeenschappelijke regeling, is het zo dat
degene die verantwoordelijk is en die namens de gemeente
Amsterdam daar zit, is gehouden alle belangrijke zaken aan de
Gemeenteraad mee te delen. Dit blijkt ook uit het antwoord op
vraag nr. 40 die ik heb gesteld: Geeft het algemeen en
dagelijks bestuur van OLT AZAM aan de gemeenteraden ongevraagd
alle informatie die voor een juiste beoordeling van de door het
bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig is? Ten minste
eenmaal per jaar zouden zij een schriftelijk verslag van het
gevoerde beleid sturen aan de gemeenteraden. Dit is echter
nooit gebeurd, afgezien van wat korte verslagen aan het eind
van de periode. Dit, ondanks het feit dat daarop meerdere malen
is aangedrongen en het van groot belang is. Er zijn wel brieven
namens het College gestuurd naar het Rijk met een
standpuntbepaling over de nieuwe wet. Daarover is met de Raad
nooit gesproken. Daarover is zelfs met de minister gesproken,
hetgeen blijkt uit het onderzoek van de commissie-Koning.
Sterker nog, het OLT AZAM had best zelf marktonderzoek kunnen
doen en het initiatief kunnen nemen. Dit zegt u in uw preadvies
op pagina 1876. De heer Bakker meldt dat er tweemaal een
marktonderzoek heeft plaatsgevonden, namelijk in 1985 en 1998,
waarin de behoefte is gemeten naar vraag en aanbod van
straattaxivervoer van 1985 tot 1998, zie pagina 73 van de
bijlage.
(Wethouder mevr. BRUINES: Heeft u het over 1995 en
1998?)
Tussen 1985 en 1998 is de vraag en aanbod van het
taxivervoer gemeten en in kaart gebracht door de TCA. De heer
Bakker zegt dat er wel degelijk onderzoeksgegevens zijn, maar
deze zijn niet aan de Raad ter beschikking gesteld. Het is
duidelijk dat bestuur op afstand in dit soort organen niet
werkt, als je niet een representabele verantwoordingsplicht
hebt. Als wij gemeenschappelijke regelingen treffen, horen de
raadsleden daar met de neus bovenop te zitten, anders gebeuren
er zaken waarvan men geen weet heeft en is het niet duidelijk
wie waarvoor verantwoordelijk is. De kritiek op het rapport van
de commissie-Koning is dat men deze drie zaken, OLT AZAM, de
Gemeenteraad en het College teveel op ,,n hoop gooit en
onvoldoende oog heeft voor heeft dat deze zaken gescheiden
moeten blijven.
Ik kom nu bij de laatste periode. Ik noem dit de periode-
K"hler. De inzet van het College is een status aparte voor de
gemeente Amsterdam geweest. Eind 1998 is dit door bijna de
gehele Gemeenteraad afgewezen. Toen er een nieuwe taxicentrale
kwam die het monopolie probeerde te doorbreken, duurde het nog
lang voordat er eindelijk verandering kwam. Ik heb gevraagd of
er aanwijzingen zijn dat er bewust is getraineerd en dat
schrijf ik niet op het conto van de heer K"hler want OLT AZAM
voert het dagelijks beleid. Ik kan u melden dat er inderdaad
bewust is getraineerd. Daar waren aanwijzingen voor vanuit Taxi
Direct en het gemeentearchief. Men wist bij de TCA dat als je
maar lang genoeg traineert, de nieuwe centrale snel aan het
einde van haar Latijn is, wat de nekslag betekent. Als er geen
vergunning wordt verleend, houdt het natuurlijk snel op en
wordt het monopolie niet doorbroken.
Wij hebben verleden jaar het taxidebat gevoerd en naast
het bespreken van dit onderzoek, hebben wij ook geprobeerd een
aantal zaken te regelen, zoals een verzoek aan de minister de
situatie van chauffeurs in een huurkoopsituatie te doorbreken
en daarover juridisch advies te geven. Na een aantal maanden
heeft de minister gezegd dat hij dit niet doet. Vervolgens zou
de gemeente dit doen. Ik ben benieuwd of zij dat heeft gedaan.
Wij hebben ook gevraagd Ä en hadden daarvoor een motie
klaarliggen Ä het geld dat nog beschikbaar was uit het OLT
AZAM, ter beschikking te stellen van chauffeurs om hun
ondernemingsdiploma te kunnen halen. Hiervoor moeten twee
cursussen worden gevolgd en voor sommigen is het bedrag van ?
5.000 niet op te brengen. Tot op heden is dit niet gebeurd,
ondanks de toezegging van de wethouder en men heeft de kans
laten voorbijgaan een deel van de pachters die geen eigen
ondernemingsvergunning hebben, in staat te stellen dit tijdig
te halen. Nu heeft een deel dat niet kunnen doen, ondanks het
feit dat er grote belangstelling bestond voor deze cursussen.
Het aantal cursussen is uitgebreid en ik meen dat het College
daar een steek heeft laten vallen. Ik concludeer dat alle
partijen verantwoordelijk zijn voor de ontstane situatie. Er
zijn zaken gebeurd die ver uitstijgen boven afwijken en gedogen
van de handel in vergunningen. Ik ben blij met het rapport
omdat er veel uit te halen is. Ik raad het College aan een
aantal van onze vragen alsnog te beantwoorden, omdat dit ons
kan helpen bij de discussie over de analyse van de huidige
situatie en hoe wij die kunnen verbeteren. Anders kunnen wij
over drie of vier jaar opnieuw een commissie-Koning
installeren.
(Mevr. VAN OUDENALLEN: Ik heb niet gelezen dat de
politie aanwijzingen had over bedreigingen. Is de politie een
verwijt te maken?)
Ik ken de politiedossiers onvoldoende. Wel heb ik
gesprekken gevoerd met verantwoordelijken voor het taxibeleid,
maar dat waren slechts vier personen voor de hele regio OLT
AZAM. Er is slechts ,,n politieman inzetbaar voor het
controleren van vergunningen en de handhaving. Dat is
natuurlijk te weinig. Ook het College wijst hierop in haar
preadvies.
De heer HUFFNAGEL: Mijnheer de Voorzitter. Voordat ik bij
de Raad kwam, maakte ik geen gebruik van taxi's en had ik nog
nooit van OLT AZAM gehoord. Ik had ook nooit erbij stilgestaan
dat de TCA een monopolist is. Het valt mij wel op dat in
Amsterdam de zaken altijd anders gaan dan in de rest van het
land. Toen ik bij de marine in dienst ging, kon ik met alle
bagage op het station van Den Helder een treintaxi nemen. Van
het station tot de kazerne kostte dat vijf gulden en die
afstand was groter dan de afstand van mijn toenmalige woning in
het Westerpark naar het Centraal Station in Amsterdam. Ik had
natuurlijk wel in de krant gelezen dat het de chauffeurs in
Amsterdam was gelukt te voorkomen dat Amsterdammers een
dergelijke service ook zouden krijgen. Ook had ik vaag gehoord
dat de chauffeurs wel in Amsterdam mochten rijden maar dan niet
op Schiphol, of wel op Schiphol maar dan niet in Amsterdam. Nu
ik daarover als raadslid wat informatie krijg, vind ik het wel
wat vreemd. Waarom is in Amsterdam altijd alles anders?
Wellicht komt dat door het gedogen. Alle jongerenorganisaties
van de politieke partijen hebben verleden jaar al gevraagd of
dat niet eens afgelopen kan zijn. Zij namen niet allemaal
hetzelfde standpunt in. De een vindt dat je gedogen niet moet
toelaten omdat je het wettelijk mogelijk moet maken en de ander
vindt dat je gedogen niet moet toestaan omdat je dan moet
ingrijpen. De overheid cre%ert daarmee een situatie die tot
grote onduidelijkheid leidt.
Het rapport van de commissie-Koning trekt forse
conclusies. "OLT AZAM is een gevangene van de TCA." Dat is niet
zo best. Dat geeft een ludiek beeld van de directie in
gevangenispakjes. Zij hadden dus andere pakjes aan moeten doen
dan gevangenispakjes. Zij waren eerder de bewakers dan de
gevangenen. Waarom is daaraan niets gedaan? Het rapport zegt
dat de Wet Personenvervoer niet heeft geleid tot vergrote
toegankelijkheid van de Amsterdamse taximarkt. Blijkbaar was
dat in andere steden niet zo'n probleem. Waarom ontstaat een
dergelijke situatie in andere steden niet? In de periode 1992-
19197 wordt gesteld dat de gemeente Amsterdam en het openbaar
lichaam zich niet hebben ingespannen voor verruiming van het
vergunningenbeleid. En dat terwijl mijn collega mevrouw Spier
herhaaldelijk heeft gevraagd om een Taxinota, daarin gesteund
door de heer Bijlsma. Zij heeft zelfs aangeboden de notitie
zelf te schrijven. Dit was niet nodig, die notitie zou er komen
en wethouder de heer Bakker heeft dat toegezegd. Toen hij weg
was, lag er nog steeds geen notitie.
(Mevr. VAN OUDENALLEN: Was uw fractie dan niet te
goedgelovig?)
Over de periode daarna schrijft de commissie dat de
gemeente voor het Rijk een status aparte heeft bepleit. Dit is
opmerkelijk. De meerderheid van de Raad heeft dit echter niet
gewild. Heeft de toenmalige wethouder precies uitgevoerd wat de
Raad wenste en hoe lang heeft hij dat gedaan? Wanneer is hij
daar mee opgehouden? Wij kunnen dat niet goed controleren.
Wij
hebben de notulen van OLT AZAM niet. Wij hebben verschillende
malen erom gevraagd, maar men wil deze niet geven. Het is
belangrijk dat het College toezegt dat er in het vervolg
controlemogelijkheden voor de Raad zijn, bijvoorbeeld door over
de notulen te kunnen beschikken van instanties die via de WGR-
regeling bestaan. Anders kunnen wij niet teruglezen wat het
College heeft bepleit.
Mevr. Hofmeijer vraagt wie kampioen vragensteller is en
wie wat heeft gedaan achter wiens rug om. Daarmee worden zaken
ge<mpliceerd. Zij noemt geen namen en rugnummers. Het kan zijn
dat zij daarmee doelt op de toenmalige wethouder die wellicht
toch die status aparte heeft bepleit. Ik meen dat het in dit
soort gevallen verstandig is duidelijk te zijn. Ik vraag mevr.
Hofmeijer wat zij nu precies bedoelt met die uitspraken.
Uit de conclusies van het rapport moeten wij lering
trekken. Iedereen is verantwoordelijk. Het is vooral belangrijk
na te gaan waar de Raad eventueel zaken heeft laten liggen.
Waar heeft de Raad wel goed gehandeld? Op welke momenten heeft
het toenmalige College niet gedaan wat de Raad heeft gevraagd?
Dat alles vind ik veel ernstiger.
(De heer VAN POELGEEST: Komt u ook met een motie
waarin u die uitspraak doet? Die laatste zin is algemeen. Er is
blijkbaar aanleiding voor u te denken dat op sommige momenten
niet is gebeurd wat u wilde en wat in het rapport niet wordt
geconcludeerd. Die conclusie kunt u ons nog voorleggen.)
Nee, ik kom niet met een motie maar ik hoop wel van het
College de toezegging te krijgen dat wij de notulen ontvangen
van instanties waar het College de Raad vertegenwoordigt.
(De heer BIJLSMA: Wij hebben deze notulen een jaar
gelden ontvangen van OLT AZAM.)
Dat was inderdaad een jaar geleden en ik zou dit graag
wat eerder willen. Anders kan ik mijn taak niet serieus nemen.
(Wethouder mevr. BRUINES: U sluit af met de
opmerking dat de bestuurders moeten doen wat de Raad heeft
gevraagd. Wat bedoelt u met dat laatste?)
Wij moeten over de mogelijkheid en middelen beschikken om
te controleren dat het College overbrengt wat wij voorstaan.
Als wij dat niet hebben, kunnen wij onze controlerende functie
niet uitoefenen.
(De heer VAN POELGEEST: Heeft u in de notulen
concrete aanwijzingen gevonden dat er iets anders is gedaan dan
de Raad was beloofd?)
Wij moeten de notulen niet jaren na dato ontvangen maar
veel eerder zodat wij onze controlerende taak serieus kunnen
nemen.
Wethouder mevr. BRUINES: Mijnheer de Voorzitter. Ik vraag
een schorsing voor enkele minuten.
De vergadering wordt voor enkele minuten geschorst.
De heer FRANKFURTHER: Mijnheer de Voorzitter. Wij danken
het College voor de grondige rapportage van de commissie-Koning
en haar preadvies. Wij kunnen ons grotendeels vinden in de
conclusies en aanbevelingen. Binnen de gemeentepolitiek is
altijd het streven geweest de prijs van het taxivervoer te
laten dalen en de service naar de klant toe te verbeteren.
Halverwege de jaren negentig bestond er nog de indruk dat dit
het beste kon gebeuren door een monopoliepositie. Pas aan het
eind van de jaren negentig groeide het besef dat er juist een
vrijere concurrentie moest komen. Tijdens de jaren negentig
heeft er dus een omslag in denken plaatsgevonden, waaraan de
Raad zich moest aanpassen. De fractie van D66 deelt de mening
van het College dat zowel het College als de Raad het onderwerp
deregulering van de Amsterdamse taxibranche indringender op de
agenda had kunnen zetten. De heer Bijlsma suggereert dat de
Raad er steeds goed bovenop heeft gezeten. Wij zijn het daarmee
niet eens. De kampioen vragensteller was mevrouw Spier die in
1994 heeft aangekondigd dat de fractie van de VVD het voornemen
had zelf met een taxinota te komen. In de twee jaar daarna
heeft zij de wethouder naar aanleiding van de termijnagenda
zeven keer naar die taxinota gevraagd. Verder hebben de heren
Bijlsma en K"hler vragen in de commissievergadering gesteld. De
heer K"hler heeft dit een keer schriftelijk gedaan. Dat was het
in zes jaar.
(Mevr. VAN OUDENALLEN: Zegt u dat specifiek deze
raadsleden niet hebben opgelet? Of zegt u dat het College niet
hoefde te worden aangespoord omdat het zijn werk goed deed?)
Mijn conclusie komt straks. Alles wat ik net heb verteld,
getuigt niet van grote interesse voor het onderwerp.
(De heer BIJLSMA: Ik heb wel de moeite genomen alle
stukken door te lezen, ook van de periode 1994-1998. Ik heb
hier een overzicht. U heeft daarvoor een onderzoekbureau
ingeschakeld, die een paar zaken over het hoofd heeft gezien.
In 1994 heb ik een motie ingediend waarin ik vroeg naar
tussenvormen van openbaar vervoer en individueel vervoer zoals
taxivervoer. Ik citeer wat ik in 1995 heb gevraagd in de
commissie: "Waarom is er geen vrije concurrentie? Er is geen
selectie op dienstverlening. Waarom geen creatieve oplossingen
zoals in Den Haag of totaal vrije tarieven?")
Dit is juist, maar ik vind dat erg weinig voor zes jaar
commissie.
(De heer BIJLSMA: Ik wil nog wel even doorgaan.)
En dan bent u ook nog jarig vandaag, waarvoor onze
hartelijke felicitaties.
(De heer DE VRIES: Vindt de heer Frankfurther dat
als het College zeven keer om een nota is gevraagd, het aan een
raadslid te wijten is dat die nota niet verschijnt? Is dat niet
het omkeren van de zaak. Het College moet zijn taak uitvoeren.)
(De heer PIERSMA: Het was de wethouder van de
fractie van D66 die daarop niet heeft gereageerd.)
Als de Raad alleen ernaar vraagt als het op de
termijnagenda aan de orde komt, maar het niet doorzet tot in de
raadsvergadering met mondelinge of schriftelijk vragen of zelfs
met een interpellatiedebat, hoeft deze zichzelf geen medaille
op te spelden voor de wijze waarop hij in de afgelopen zes jaar
is omgegaan met dit probleem.
(Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Ik verzoek u de notulen
uit die periode te lezen. Ik voel mij echt aangesproken.)
Dat hebben wij gedaan. Wij hebben het toch laten afweten
in die periode. Er zijn drie factoren die een rol hebben
gespeeld. De Raad was midden jaren negentig ervan overtuigd dat
verschillende verbeteringen in de taxibranche het beste werden
bereikt met een monopoliepositie. In 1991 werd de toonzetting
van de fractie van de PvdA bij monde van raadslid de heer Van
der Laan verwoord. Hij meende dat de bescherming van de
werkgelegenheid, de rechtspositie van de chauffeurs en de
vervoerskwaliteit werden gewaarborgd met een monopoliepositie.
In 1998 liet de fractie van de PvdA via een persbericht weten
tegenstander te zijn van het harde economische liberalisme en
voorstander van een zachte landing van de invoering van de
nieuwe wet in Amsterdam. In die tijd was de omslag in het
denken nog niet gemaakt.
De tweede factor die meespeelt is dat het College altijd
voorstander is geweest van liberalisering. Er moesten goede
voorwaarden worden geschapen, zoals geleidelijke uitbreiding
van het capaciteitenbeleid, een goodwill-regeling en
oplossingen voor de openbare orde. Bij een blokkade door
taxichauffeurs voor het stadhuis, sprak burgemeester Patijn hen
toe met de woorden: "Het College verdedigt uw belangen in Den
Haag." In 1998 heeft minister Jorritsma een goodwill-regeling
voor taxichauffeurs afgewezen. Een acceptatie had veel ellende
kunnen voorkomen.
De derde factor is dat er gedurende lange tijd een nieuwe
wet op komst was, waarin steeds weer wijzigingen optraden. Het
was onduidelijk wat het ministerie wilde. Er was nog geen
sprake van eenduidige oplossingen. Dit verklaart de afwachtende
houding van het College. Het onderwerp kwam pas echt op de
politieke agenda door de naderende taxiwet en de komst van Taxi
Direct. Vanaf eind 1998 en begin 1999 werd er vaker in de
commissievergadering gesproken, onder aanvoering van de heren
Hooijmaijers en Bijlsma. De Raad was toen al boos op de TCA en
de toon was gezet. De opvatting over liberalisering was in die
tijd sterk veranderd. De omslag in denken was definitief
gemaakt.
(Mevr. VAN OUDENALLEN: Er zijn ambtenaren en
politici bedreigd. Zou dat een reden kunnen zijn dat deze zaken
niet op de agenda voorkwamen?)
Ik vermoed dat dit niet aan de orde was. Het College
heeft zich niet laten leiden door emoties.
(De heer DE VRIES: Vindt u het niet jammer dat alle
fracties het verkeerd hebben aangepakt?)
Dat heb ik duidelijk gezegd. Wij hebben niet
vooropgelopen en zijn daarop niet trots.
De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben ten
onrechte gedacht dat wethouder Bakker aan de bel zou trekken
als dat aan de orde was. Wij zijn wat dat betreft te
goedgelovig geweest, terwijl onze fractie in principe helemaal
niet goedgelovig is omdat wij overtuigd zijn van de zondigheid
van de mens. Wij kunnen ons vinden in de stelling dat iedereen
schuldig is. Wij zijn immers allen zondaren. Met de conclusies
van het rapport komen wij niet veel verder. Het is niet de
bedoeling dat wij alles bij het oude laten. De conclusies zijn
algemeen en de schuld wordt algemeen uitgebreid. De conclusie
van de heer Bijlsma dat men een grote fout maakt door het op
afstand stellen van het beleid in een openbaar lichaam zonder
democratische controle, wordt niet getrokken. Het College
waarschuwt alleen voor het wegvloeien van kennis en
deskundigheid uit ambtelijke organisaties. Het aspect van
controle schuift het College af naar de rijksoverheid. Dat is
wel begrijpelijk maar niet voldoende. Wij missen de conclusies
die moeten worden getrokken ten aanzien van ons eigen beleid in
de toekomst. Alle kritische kanttekeningen van het College om
de zaken te verklaren, liggen ten grondslag aan de voortzetting
van een taxibeleid dat alles bij het oude laat. Op de
Amsterdamse taximarkt bestaat een onduidelijke situatie over de
wet. U zegt dat de vorige wet zaken heeft uitgelokt. Dit kan
ook worden gezegd van de huidige wet, met name van de controle
op de naleving, die onvoldoende is. De specifieke kenmerken van
de Amsterdamse taxibranche zijn ook nog steeds aanwezig en
eveneens de problemen die ontstaan bij uitvoering van de wet.
Dit geeft de doorslag bij het Amsterdamse taxibeleid.
Het monopolie van de TCA bestaat nog in hoge mate. Taxi
Direct is bijna failliet, net als onze goede voornemens en dan
is een nieuw taxibeleid in Amsterdam definitief mislukt. Ik
ondersteun het verzoek van de heer Bijlsma om een scherpe
analyse van het gebeurde maar ook van de toekomst. Ik vraag het
College de hier gedane constateringen ter harte te nemen en te
gebruiken voor een wezenlijke verbetering van de Amsterdamse
taximarkt.
Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik
complimenteer de heer Bijlsma. Het is een eer dat op zijn
verjaardag dit rapport aan de orde wordt gesteld. E,n uitspraak
spreek ik tegen: de fractie van Mokum Mobiel zat v››r 1998 nog
niet in de Gemeenteraad. Vanaf 1998 kwam ik in de Raad en ging
achter taxizaken aan. Als leek-raadslid ben ik toen behoorlijk
geschrokken. Ik had alleen nog maar wat gesprekken gevoerd,
zowel met de politie, de FIOD en verschillende ambtenaren. Ik
had geen rapport- Koning nodig om te concluderen dat er iets
goed fout zat. Samen met andere raadsleden zijn zaken naar
voren gehaald. Nu kan het rapport worden besproken. De heer
Bijlsma stelt een aantal vragen en het College antwoordt dat
men niet weet waarom het tarievenonderzoek is gestaakt. Heeft
het College de gesprekken wel gevoerd die ik als raadslid al
heb gevoerd? Tot 1998 moeten veel mensen hebben geweten wat er
is gebeurd. Geldt soms de regel dat als het niet op papier
staat, het niet echt is? Veel fracties waren inderdaad
goedgelovig. Notulen waren inderdaad niet voorhanden. Zelfs nu
zijn notulen nog spoorloos. Amsterdam heeft niet opgelet. De
uitspraak van mevrouw Horsselenberg dat chauffeurs maar niet in
Amsterdam moeten rijden vanwege de veiligheid, had natuurlijk
nooit mogen worden gedaan. Waarom staan de mondelinge afspraken
nergens genoteerd? Dit is een schande voor de stad Amsterdam en
voor de taxibranche. Veel goedwillende mensen werken in die
branche en zullen dat in de toekomst hopelijk blijven doen. Als
een lokale overheid op deze wijze bestuurt, is er sprake van
een grote misser. Alle fracties hebben het College
vertegenwoordigd en het College heeft nog meer dan de Raad
schuld. Niemand durft dat hier te roepen. Wij hopen dat zo'n
debacle niet nog eens voorkomt en zo'n grote schande over de
stad brengt.
Wethouder mevr. BRUINES: Mijnheer de Voorzitter. Mede
dankzij het doorzetten van de Raad is het rapport er gekomen.
Het is mijns inziens goed de commissie nog eens te bedanken
voor het werk. Er is nu veel informatie voorhanden en er zijn
veel interviews afgenomen, zoals is te lezen in het rapport.
Het beslaat een lange periode van meer dan tien jaar en er is
veel gebeurd. Hoe meer wij lezen, des te meer informatie missen
wij en komen er meer vragen in ons op. Er zijn ook
tegenstrijdige verklaringen .Wij moeten het met dit rapport
doen en dat geeft ook wel een goed beeld. Wij kunnen het
beschouwen als een nieuw hoofdstuk in de bestuurskunde. Er is
op den duur verandering in opvatting ontstaan over de wijze van
besturen, privatisering, de bemoeienis van de overheid bij
privatisering en op afstand plaatsen van besturen. Het geeft
een beeld van een bestuurscultuur die niet algemeen was maar
specifiek laat zien hoe de Raad en het College met elkaar en
gemeenschappelijke regelingen omgaan. Persoonlijke
bestuursopvattingen spelen een rol. Het is goed vast te stellen
dat het College het op bepaalde momenten anders had moeten
doen. De commissie constateert dat achteraf en de Raad moet dit
overnemen. Dat is in het preadvies te lezen. Wij vinden het nu
normaal problemen voor te leggen en te bespreken, maar dat was
destijds niet het geval. Als het destijds expliciet aan de orde
was gesteld, was het maar de vraag of de problemen dan konden
worden voorkomen.
(Mevr. VAN OUDENALLEN: Vindt u dat niet te
gemakkelijk gezegd: "Wij hebben het niet geweten". Dat hebben
meerdere mensen in de vorige eeuw gezegd.)
Ik wens dat mevr. Van Oudenallen haar woorden terugneemt.
Ik hoop dat zij goed begrijpt wat ik bedoel en anders wens ik
een schorsing.
(Mevr. VAN OUDENALLEN: Ik bedoel dat na de
oorlogsperiode mensen hebben gezegd: "Wij hebben veel dingen
niet geweten". Het is niet mijn bedoeling u daarmee te
beledigen, maar het was mijn eerste reactie op uw woorden.)
(De VOORZITTER: begrijp ik het goed dat u uw
woorden terugtrekt?)
(Mevr. VAN OUDENALLEN: Ik bied mijn excuses aan.)
U heeft in ieder geval verkeerd begrepen wat ik wil
zeggen. Terugkijkend zegt ook de commissie-Koning dat bepaalde
zaken anders hadden moeten worden gedaan. Wij weten echter niet
wat er was gebeurd als wij destijds andere beslissingen hadden
genomen.
Mevr. Hofmeijer zegt dat het rapport ontluisterend is.
Het College kan dit onderschrijven. Verschillende factoren
hebben hierin een rol gespeeld: de provincie die het openbaar
lichaam heeft ingesteld, het OLT AZAM-bestuur, de gemeente en
de rol van politie en justitie. Het was onduidelijk welke
personen precies aanspreekbaar waren en wie waarvoor
verantwoordelijk was. Niemand heeft kunnen ingrijpen. Het geeft
wel ruimte voor de toekomst. Aan de conclusies die de Raad
verbindt met lessen voor de toekomst, voeg ik er een aan toe:
Hoe gaan wij om met het besturen op afstand en welke afspraken
maken wij over terugkoppelingen en gemeenschappelijke
regelingen voor de controlerende functie van de Raad.
(De heer VAN POELGEEST: U zegt dat voldoende
democratische controle gewaarborgd dient te zijn en dat dit
hard moet worden neergelegd.)
Dat is juist.
(De heer VAN POELGEEST: Maar dan moeten ook andere
voorstellen van het College worden getoetst aan dit criterium.)
Ja. Ik constateer uit het voorliggende rapport, de
opmerkingen uit de Raad en de door ons gegeven preadviezen, dat
het knelpunt zit in de vraag hoe men de sturing, handhaving en
democratische controle houdt op zaken die wellicht kunnen
misgaan. Dat is de kern van het probleem. De heer Bijlsma heeft
naar aanleiding van zijn schriftelijke vragen een aantal
concrete zaken aan de orde gesteld, zoals hoe zal worden
omgegaan met de opmerkingen van de heer Van Thijn en mevrouw
Horsselenberg en wat wij doen met de heer Van Hoornweg. Op dit
moment kan ik de vragen niet beantwoorden, maar ik zeg toe dat
ik de vragen zal nalopen, ook in het licht van de discussie die
wij nog zullen voeren. Bij het Rijk vindt evaluatie plaats over
het functioneren van de Taxiwet. Wij zijn nog bezig met
taxipalen en standplaatsen en de comparitie bij het Hof loopt
nog. Wij moeten nagaan waar Amsterdam heen wil. Het moet
duidelijk zijn op welke gebieden wij actie kunnen ondernemen.
Het is niet goed als de gemeente Amsterdam de pretentie heeft
een aantal zaken op te lossen, terwijl wij daartoe niet zijn
gerechtigd. Het erkennen van het probleem en neerleggen op de
goede plek kan voorkomen dat er een aanwijsbare
`probleemeigenaar' is. Het is mij nog niet duidelijk binnen
welke termijn dit aan de orde komt, maar ongeveer binnen twee
maanden.
U stelt de huurkoopsituatie aan de orde. Als het Rijk dit
niet wil doen, kan de gemeente het dan oppakken? Ik kan deze
vraag op dit moment niet beantwoorden. Ik zal nagaan welke
toezeggingen zijn gedaan. De kwestie met betrekking tot het
examengeld is lang aan de orde geweest. In de maand mei van dit
jaar is contact geweest met het OLT AZAM. Onlangs is een
reactie gekomen en overeenstemming bereikt over het contract.
Het is inderdaad later dan de bedoeling was.
(De heer BIJLSMA: Wordt de motie alsnog twee jaar
na dato uitgevoerd?)
De motie over de huurkoopsituatie?
(De heer BIJLSMA: Het gaat over de analyse van de
huurkoopsituatie en de aanwending van het OLT AZAM-geld als
tegemoetkoming in de kosten van de cursussen.)
Ik zal de mogelijkheden nagaan. De datum van 1 juli is
inmiddels verstreken en wij hadden gedacht voor die tijd de
cursussen nog te kunnen regelen. Het geld is nog steeds
beschikbaar. Ik zal dit betrekken bij de verdere voorstellen.
(De heer KTHLER: Wellicht kunt u aangeven wat er
door het College is gedaan, omdat de motie wel degelijk is
uitgevoerd. Daaraan hecht ik wel waarde.)
(De heer BIJLSMA: De motie is niet uitgevoerd. Deze
gemeente kan niet een bedrag van ? 800.000 voorschieten? Moet
zij eerst het antwoord van andere gemeenten afwachten of zij
het OLT AZAM-geld mag gebruiken?)
Wij komen hierop nog terug.
Het laatste punt is hoe om te gaan met gemeenschappelijke
regelingen, het besturen op afstand, met WGR's en het nieuwe
dualisme. Daarover komt collega wethouder Van der Aa binnenkort
met een voorstel. Dit zijn belangrijke punten van aandacht. Wij
zullen nagaan of wij alle concreet door u gemaakte opmerkingen
daarin zullen of moeten meenemen.
Mevr. HOFMEIJER: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de
wethouder voor de antwoorden. De opmerking uit de Raad over het
invoegen van een vijfde conclusie, namelijk ingaan op de
relatie tussen de Raad en de WGR-bestuurders, is belangrijk en
ik wacht nadere voorstellen af. Ik vermoed dat dit debat helaas
betrekking heeft op de vraag wie de schuldige is. Het is veel
belangrijker te weten van welke zaken wij kunnen leren en welke
in de toekomst kunnen worden vermeden. Het rapport komt
uiteindelijk erop neer dat veel is misgegaan, maar de vraag is
niet wie dat bestuurlijk heeft geregeld, want het is niemands
bedoeling geweest om het zo fout te laten gaan.
De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Dank voor de
antwoorden van de wethouder. Wij wachten nadere voorstellen af.
Ik voeg daaraan toe dat ik iedereen uitnodig straks een borrel
te komen drinken ter gelegenheid van mijn verjaardag. Wat
betreft de politieke verantwoordelijkheid, stel ik dat begin
1998 in het verkiezingsprogramma van de PvdA al staat dat wij
voor marktwerking zijn in de taxibranche. Verder heeft de heer
Bakker zijn ambtenaren expliciet verboden mij het rapport ter
hand te stellen. Ik heb eventueel getuigen die dat onder ede
willen bevestigen.
(Wethouder mevr. BRUINES: Zullen wij het bij het
rapport houden? Dat is het enige materiaal dat wij hier ter
discussie beschikbaar hebben.)
(De heer VAN POELGEEST: De heer Bijlsma zegt dat in
het verkiezingsprogramma van de PvdA van 1998 al stond dat de
PvdA het allemaal anders wilde. Dat is ongetwijfeld waar, maar
laten wij dan ook erbij vermelden dat in dezelfde
verkiezingscampagne uw lijsttrekker, de heer Van der Aa, een
week voor de verkiezingen met de taxibranche heeft gepleit voor
een Amsterdamse variant. Geen gelukkige actie, maar doe het
niet voorkomen alsof u reeds in 1998 tot die conclusie bent
gekomen.)
Dat zeg ik niet. Ik zeg dat de fractie van de PvdA tot de
conclusie was gekomen dat de taxitarieven door het stimuleren
van de marktwerking moesten worden verlaagd. In de hitte van de
verkiezingsstrijd zijn daarop enige nuances aangebracht, zonder
afstemming met de achterban. Ik heb met het programma te maken.
(De heer KOHLER: Het is nu duidelijk waarom het
moeilijk is voor de fractie van de PvdA in Amsterdam
lijsttrekkers te vinden.)
De heer HUFFNAGEL: Mijnheer de Voorzitter. Er is
toegezegd dat wethouder van der Aa terugkomt op de notulen.
Graag verneem ik wanneer dat gebeurt.
De heer FRANKFURTHER: Mijnheer de Voorzitter. Ik sluit
mij aan bij de woorden van de heer Van Poelgeest over het
lijsttrekkersschap van de fractie van de PvdA in 1998. Ik heb
vooral over de eerste periode 1992-1998 gesproken. Daarop kom
ik niet terug. Ik complimenteer de heer Bijlsma met zijn
doorzettingsvermogen van de afgelopen tijd.
De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. Ik waardeer de
toezeggingen over het verder bestuderen van de democratische
controle over zaken op afstand. Ik constateer wel dat dit met
het wegvallen van OLT AZAM wat minder urgent is geworden. De
zaak ligt nu zelfs bij het Rijk. Op welke wijze gaan wij om met
een taxibeleid dat nog niet loopt en ten dele van het Rijk
afhankelijk is? Hoe zorgt men ervoor dat de zaken die
beschreven worden in het rapport van de commissie-Koning,
worden opgelost? Daarop zal ik het College beoordelen.
Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik vind het
antwoord van de wethouder erg mager. Als dit het resultaat is
van de energie van de Raad en anderen en de commissie-Koning,
ben ik geneigd te zeggen dat zij haar werk goed moet doen en
dat zij niet van die slappe antwoorden moet geven.
Wethouder mevr. BRUINES: Mijnheer de Voorzitter. De vraag
is gesteld hoe wij omgaan met zaken op afstand. De heer
Goedhart vraagt terecht hoe wij omgaan met het Rijk nu
verantwoordelijkheden zijn overgegaan naar het Rijk. Juist dit
wil ik goed met u doornemen. Wij kunnen als grote stad onze
invloed in Den Haag aanwenden. Ik dank de Raad voor de wijze
van behandeling.
De Burgemeester neemt het presidium weer op zich.
De discussie wordt gesloten.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op
blz. 1878 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
18
A Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 10 mei
2001 ten geleide van de Beleidsnota Openbaar Vervoer
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 304, en bijlage L).
Hierbij wordt betrokken het adres van J.C.Hageman en D.C.M
Hetterschij, namens de vereniging Stadsvervoerbelang, van 2
april 2001, houdende verzoek tot het opnemen van de sporen in
een deel van de Ruysdaelstraat in het hoofdnet Rail.
De heer HUFFNAGEL: Mijnheer de Voorzitter. Collega
Hooijmaijers heeft dit al een inventariserend stuk genoemd. De
voorliggende visie is een lappendeken. Een nette cirkel in het
openbaar vervoer is er nog niet. Een goed voorbeeld daarvan is
de Ringlijn die nog steeds niet af is en moet worden
doorgetrokken van Sloterdijk naar het Centraal Station. Als de
Noord-Zuidlijn er is, moet die worden doorgetrokken tot de
zuidgrens. Daarvoor moeten nu voorbereidingen worden getroffen.
Ik vraag mij af of wij niet meer aandacht aan de regio moeten
besteden. Veel lijnen gaan Amsterdam uit of komen van buiten
Amsterdam in. Weten wij wel wat de reizigers belangrijk vinden?
Willen zij op mooie bankjes zitten en zijn zij bereid daarvoor
langer te reizen of maakt het hen niet uit als zij moeten
staan, als zij maar op de plaats van bestemming komen. Uit het
stuk blijkt dat wij vooral veel vervoersgroei moeten hebben,
zoals de metro en de lightrail. Dit hangt dan weer samen met de
kostendekkingsgraad anders kunnen wij de trams niet meer laten
rijden.
De heer DE VRIES: Mijnheer de Voorzitter. Wij zien in de
nota een aantal goede idee%n, maar aangezien deze in april 1998
is verschenen en nooit is bijgesteld, is hij wel achterhaald op
een aantal fronten. Wij hebben in april van dit jaar om
actualisatie gevraagd. Drie maanden later blijkt er geen
actualisatie te komen. Wij hebben ons afgevraagd of wij deze
nota moeten afwijzen of om een nieuwe moeten vragen. Dat doen
wij niet. Wij gaan akkoord met de nota, omdat er een aantal
goede punten in staat. Ik doel op de lage opstappen voor
gehandicapten. Dit moet dan wel gebeuren. Tot onze ontzetting
is dat in de Leidsestraat niet gebeurd. Wij willen naar een
regionaal vervoersbeleid. Wij verzoeken het College met een
regionale nota te komen. Desnoods in oktober.
Mevr. HOFMEIJER: Mijnheer de Voorzitter. Die toezegging
is inmiddels gedaan. Een centraal thema in deze nota is de
toegankelijkheid van openbaar vervoer voor ouderen en
gehandicapten te vergroten. Dit kost geld. Op welke wijze
regelt de wethouder het geld? Als wij dit nu vaststellen,
moeten wij het ook realiseren. Er zijn uitspraken gedaan over
het versnellen van lijnen. Het is verstandig als dit niet ten
koste gaat van het ontsluitingsnet. Het is niet alleen
belangrijk dat mensen snel op hun bestemming komen, maar ook
dat alles goed op elkaar aansluit en men niet nog eens
kilometers moet lopen om in het openbaar vervoernet terecht te
komen. Er zijn nog een aantal onderwerpen die aan de orde moet
en zal komen. Gaat u vooral zo door en zoekt uw geld.
De heer VAN LOHUIZEN: Mijnheer de Voorzitter. Wij kunnen
het met veel zaken eens zijn. Vooral uitbreiding van het
Hoofdnet Rail tot een Hoofdnet Openbaar Vervoer door daaraan
een aantal buslijnen te koppelen vinden wij een goede zaak. Het
openbaar vervoer kan wat ons betreft niet genoeg ruim baan
krijgen. Wij plaatsen ,,n kritische kanttekening. Ondanks alle
inspanningen verliest het openbaar vervoer terrein. Dat is te
betreuren. Dit is een beleidsnota. Er wordt opgesomd aan welke
beleidskaders de gemeente Amsterdam moet voldoen. Ook het
Regionaal Verkeers- en Vervoersplan wordt genoemd. Op papier
staat het allemaal redelijk, maar wij moeten afwachten wat in
de praktijk ervan terechtkomt. Een van de doelstellingen in het
Regionaal Verkeers- en Vervoersplan is het radicaal
terugdringen van automobiliteit, wat kan worden vertaald in de
parkeertarieven. Er wordt ondubbelzinnig gesteld dat, om die
doelstellingen uit het RVVP te halen, er een radicale verhoging
van het parkeertarief in de binnenstad zou moeten komen.
Daarvoor hebben wij niet gekozen en dat is ons goed recht. Als
wij dit soort besluiten nemen, wordt het dan niet tijd dat wij
een aantal vrome voornemens uit diverse beleidsnota's pakken en
eerlijk zijn. Wanneer wij de doelstellingen niet halen,
schroeven wij ze naar beneden, omdat anders de
beleidsvoornemens niet geloofwaardig worden.
(Mevr. HOFMEIJER: Het is ook mogelijk het om te
draaien. Als met bestaande maatregelen de doelstellingen niet
worden gehaald, kan worden nagedacht over nieuwe maatregelen om
ze wel te halen.)
Dat is mogelijk. Ik houd echter staande wat ik heb
gezegd.
Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Deze nota bevat
geen onvertogen woord en uit de bijdrage van de heer De Vries
begrijp ik dat dit ook zijn mening is. Beiden menen wij dat op
sommige punten de ontwikkelingen al weer verder zijn en dan
gebeurt het dat zaken achterlopen, vooral als het geheel een
codificerend karakter heeft. Er zijn wel 20 onderwerpen in zo'n
nota en sommige hebben een dynamiek die het gevoel geeft dat de
hele nota weer opnieuw moet worden geschreven. Dat is niet
waar.
(De heer GOEDHART: Kunt u geen supplement maken?)
Dat kan ik, maar ik ben nog aan het woord en nog niet aan
mijn conclusie toe. Moet de nota opnieuw worden opgesteld of
met losbladige supplementen worden bijgewerkt? Door meer mensen
is gezegd dat de volgende beleidsnota vervoer meer een
regionale beleidsnota zou moeten zijn. De laatste maanden voelt
de Raad ervoor het openbaar vervoer op een hoger schaalniveau
te organiseren. Dat is de richting die wij in de toekomst
moeten inslaan.
(Mevr. HOFMEIJER: Deze discussie moet niet alleen
in de fractie van de PvdA worden gevoerd, maar ook in de Raad.)
Als u daaraan behoefte heeft, kan dat zeker gebeuren. In
zekere zin hebben wij die discussie nu.
(Mevr. HOFMEIJER: In het kader van het rapport van
de commissie-Koning moeten wij goed nagaan of het goed is de
zaken op afstand te plaatsen. Hoe gaan wij dat doen en hoe zit
het met de checks en balances. Deze discussie moet in de Raad
worden gevoerd en niet tussen neus en lippen door als voldongen
feit worden neergezet.)
Dat is waar. Anderzijds hebben wij de wet aan onze zijde
waarin het allemaal staat. De regio is onzes inziens groter dan
de cirkel van de Ringlijn. Deze is zelfs nog kleiner dan de
gemeentegrenzen van Amsterdam. De vraag wordt gesteld of
reizigers liever snel reizen of liever prettig zitten. Volgens
mij willen sommige reizigers snel reizen en andere willen goed
zitten. De kunst is daarop met het aanbod in te spelen,
bijvoorbeeld door het aanbieden van snelle verbindende lijnen
en ook nog lijnen met veel stops, die niet zo hard gaan. Er
bestaat dus meer dan ,,n soort reiziger, de `uniereiziger'
bestaat niet en dus moet de aanbieder daarop intelligent
inspelen.
Hoe gaan wij de toegankelijkheid financieren? Het ene
element van toegankelijkheid is het vervangingsprogramma voor
de trams, dat wordt gefinancierd volgens de daarbij gemaakte
afspraken. Dat wil zeggen, de trams worden een voor een
vervangen en daarmee is dat stukje toegankelijkheid
georganiseerd. Het andere element vormt de haltes. Hiervoor
loopt er een programma voor het toegankelijk maken van twee
lijnen en als wij daarmee willen doorgaan, moeten wij daarvoor
samen geld vinden. Voor het ontsluitende en verbindende is de
wereld ingewikkelder, mevrouw Hofmeijer, dan door u werd
gezegd. Ik zou willen verwijzen naar de aankomende notitie over
het regionet. Wanneer u deze goed leest, bent u dat met mij
eens. De heer Van Lohuizen sprak over het al dan niet halen van
het beleid. Naar mijn mening kun je in zo'n geval beter eerlijk
zijn.
(De heer GOEDHART: Wat bedoelt u daarmee?)
(De VOORZITTER: Dit wordt een interessante
discussie. Het is helaas geheim, maar de resultaten hoort u.)
De discussie wordt gesloten.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op
blz. 1527 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
...........
..................................
.....................
De BURGEMEESTER: Mijnheer de Voorzitter. Wij zijn nu
bijna aan het einde van deze vergadering maar u hebt nauwelijks
in de gaten gehad dat dit een zeer bijzondere vergadering was.
Nu is iedere vergadering wel bijzonder, maar deze is daarom
bijzonder omdat het de laatste vergadering is geweest die door
Jos Verlaan verslaggegeven is. Dus is er reden hem even toe te
spreken. Want het is het lot van de raadsverslaggever dat hij
jarenlang bij raadsvergaderingen aanwezig is en slechts ,,n
keer de voorzitter het woord rechtstreeks tot hem richt,
namelijk bij zijn afscheid. Vandaag is de laatste vergadering
van deze Raad die door jou als verslaggever van Het Parool
wordt bijgewoond. Je kwam in 1991 bij Het Parool en volgde in
1995 Frans Heddema op die toen zo lang verslag had gedaan van
de Amsterdamse politiek, dat men zich ernstig zorgen maakte hoe
het zonder hem moest. Voor jou een lastige taak. Het was de
tijd dat er naast Het Parool nog een tweede Amsterdamse krant
was, Het Nieuws van de Dag en wat is er beter voor de
journalistiek dan een gelijkwaardige concurrent. Het was ook de
tijd, zo heb ik mij laten vertellen, dat terwijl de
Collegevergadering nog bezig was, Het Parool soms al verslag
deed van de discussies die in dezelfde vergadering
plaatsvonden. Een tijd waarover sommigen nog wel eens
nostalgisch kunnen verhalen, hoewel ik moet toegeven dat
afgelopen week toch ongeveer hetzelfde gebeurde. Naast de
dagelijkse nieuwsberichten, waar wij ons met enige regelmaat
over verbaasden, hoe weet hij dat nu weer, en soms ook kwaad
over maakten, had je een aantal onderwerpen waar je je speciaal
op richtte. Ik noem er twee. De slagkracht van de overheid die
je na uitkomst van het rapport van de commissie-Van Traa
vernietigend beschreef in het artikel Perlemoer aan de Amstel
of Parlez d'Amour?) De overheid was haar positie op de Wallen
volledig kwijtgeraakt, zo luidde de conclusie. Daarnaast
richtte je je op de integriteit van het bestuur en de
ambtelijke organisatie, waarover je het boek Chaos aan de
Amstel schreef. Vandaag heb je, op de valreep van je vertrek,
de laatste besluiten van de Raad op dit punt nog kunnen
meemaken. Je volgde de politiek nauwlettend, kwam met hard
nieuws en scherpe analyse en hield ons daarmee een spiegel
voor. In je rubriek De Republiek kon je kwijt waar in je
dagelijkse kolommen geen plaats voor was. Je ging soms ver,
schroomde niet ambtenaren en erg intern gedoe ten tonele te
voeren en leek af en toe mee te willen spelen op het politieke
toneel. Een uitdagend stuk, voorafgaand aan de
raadsvergadering, daar hield je wel van. Je wordt, dat weet je,
in meer of mindere mate gewaardeerd. Maar een ieder weet je te
vinden als het nodig is. Ook hier tijdens de raadsvergadering
kan het wel eens druk zijn voor de perstribune, een riante en
een lastige positie tegelijkertijd. Het vraagt veel van je
persoonlijkheid om daarin overeind te blijven. Je vertrekt en
gaat een ongewisse toekomst tegemoet. Een nieuwe krant, NRC
Handelsblad. En een deels nieuw terrein, Haagse politiek, de
departementen van Binnenlandse Zaken en Justitie. Ik zou over
dat laatste veel kunnen zeggen, maar ik doe het maar niet. Maar
toen ik onlangs in het NRC het hoofdredactionele commentaar
over de BIBOP, dacht ik: het wordt tijd dat Verlaan daar naar
toe gaat. Ik wens je veel geluk, het ga je goed. En ik
verwelkom je opvolger Marcel Wiegmans. Heerlijk dat je niks mag
terugzeggen.
De vergadering wordt om 17.50 gesloten.
|