Bron : Raad
Onderwerp : Raadsvergadering 6 juni 2001 (middag)
Datum Raad : 06-06-01
Datum publikatie : 18-07-01
OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 6 JUNI 2001.
Aanwezig: de leden Van der Aa (PvdA), mevr. Alberts (SP), Arda
(D66), mevr. Asante (PvdA), Bakker (SP), Balak (CDA), mevr.
Boerlage (GroenLinks), mevr. Bruines (D66), Bijlsma (PvdA),
Cherribi (PvdA), mevr. Codrington (GroenLinks), Dales (VVD),
Danen (Amsterdam Anders/De Groenen), mevr. Elatik (PvdA),
Frankfurther (D66), Goedhart (CDA), Goring (VVD), Grifhorst
(PvdA), Grondel (GroenLinks), Hafkamp (VVD), Halbertsma (PvdA),
Hemmes (D66), mevr. Hofmeijer (GroenLinks), Hooijmaijers (VVD),
Houterman (VVD), Huffnagel (VVD), mevr. Irik (PvdA), Jamari
(PvdA), mevr. Kalt (Amsterdam Anders/De Groenen), K"hler
(GroenLinks), mevr. Krikke (VVD), mevr. Van der Linden (VVD),
Van Lohuizen (Amsterdam Anders/De Groenen), mevr. Maij (CDA),
Meijer (PvdA), mevr. Van Oudenallen (Mokum Mobiel'99), mevr.
Tz tok (GroenLinks), Paquay (SP), Piersma (PvdA), Van Poelgeest
(GroenLinks), mevr. Spier-van der Woude (VVD), Stadig (PvdA),
mevr. Sweet (PvdA), De Vries (PvdA), en Yalin (PvdA).
Afwezig: geen der leden.
Middagzitting op woensdag 6 juni 2001.
Voorzitter: mr. M.J. Cohen, burgemeester.
Secretaris: drs. E. Gerritsen, gemeentesecretaris.
De VOORZITTER: Ik open de vergadering en deel mee dat de
Commissie voor de Werkwijze heeft besloten dat deze vergadering
uit twee dagdelen bestaat.
Aan de orde is de agenda.
...........................
.................................
6? Schrijven van wethouder K"hler van 28 mei 2001, houdende
mededeling dat hij ontslag neemt als wethouder.
Besloten wordt, dit schrijven voor kennisgeving aan te
nemen.
7? Schrijven van wethouder Grondel van 28 mei 2001, houdende
mededeling dat hij ontslag neemt als wethouder.
Besloten wordt, dit schrijven voor kennisgeving aan te
nemen.
............................
..................................
......................
12? Interpellatieaanvrage van het raadslid Van Poelgeest van 5
juni 2001 inzake de nieuwe verdeling van de werkzaamheden onder
de leden van het College van Burgemeester en Wethouders
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 339).
De interpellatie wordt toegestaan. Besloten wordt, deze
nog heden te houden onder punt 3 van de agenda.
Punt 3 wordt even aangehouden.
..........................
..............................
................................
8
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 24 mei 2001
tot herziening van de grenzen van het grootstedelijk project
Noord-Zuidlijn ter plaatse van de Sixhaven (Gemeenteblad afd.
1, nr. 325).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke
stemming goedgekeurd: de Raad neemt mitsdien het besluit,
vermeld op blz. 2107 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
............................
...............
....................................
3A
Interpellatie van het raadslid M. van Poelgeest inzake de
nieuwe verdeling van de werkzaamheden onder de leden van het
College van Burgemeester en Wethouders (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 339).
De VOORZITTER: Ik wijs de Raad op het Gemeenteblad, afd.
3, volgnummer 57, waarop staat dat het College van Burgemeester
en Wethouders heeft besloten akkoord te gaan met de aanwijzing
van wethouders als loco-burgemeesters in de hierna volgende
volgorde. 1. Van der Aa. 2. Dales. 3. Mevr. Bruines. 4. Stadig.
5. Mevr. Krikke. 6. Mevr. Irik.
De plaatsen achter de collegetafel zijn
dienovereenkomstig verdeeld.
De heer VAN POELGEEST: Mijnheer de Voorzitter. Twee weken
geleden ontstond er een breuk in het College en vanaf dat
moment is er een nieuwe coalitie. Wij vinden het vanuit
democratisch oogpunt van belang dat verschillende fracties in
deze Raad hun oordeel kunnen geven over deze nieuwe coalitie en
de verdeling van portefeuilles. Wij wensen in ieder geval een
antwoord te ontvangen op de volgende twee vragen.
Kan het College een toelichting geven op de nieuwe
portefeuilleverdeling?
Welke afwegingen hebben een rol gespeeld bij de toedeling
van de portefeuilles aan de individuele wethouders en de
onderscheiden collegepartijen?
Het eerste dat ons opviel was dat de fractie van de VVD
er bekaaid af is gekomen, want alleen de Noord-Zuidlijn is aan
haar overgedragen. Op zichzelf is dit een niet onbelangrijk
onderwerp, maar het is vanuit beleidsmatig oogpunt nog arm. De
belangrijkste politieke beslissingen ten aanzien van de Noord-
Zuidlijn zijn immers reeds genomen. De vanuit beleidsmatig
oogpunt rijkere portefeuilles, namelijk Sociale Zaken, Verkeer
en Vervoer, Milieu en Groen, zijn aan de neus van de liberalen
voorbijgegaan. Hetzelfde geldt voor het Sociaal Structuurplan.
Waarom heeft de fractie van de PvdA de VVD-fractie zo
kort gehouden en waarom heeft de laatstgenoemde fractie daarmee
genoegen genomen? De indruk is ook gewekt dat deze fractie niet
wenst zware taken erbij te nemen. Is dit juist? Bijvoorbeeld is
dit mogelijk omdat zij geen kandidaten heeft voor het uitvoeren
van deze taken. Een andere mogelijkheid is dat de fractie van
de PvdA aan deze personen geen zware taken toevertrouwt.
De eerste verklaring is dat er sprake is van gebrek aan
bestuurskracht bij de fractie van de VVD. Deze fractie is de
laatste jaren immers vooral een doorgangshuis voor politici
wiens bestuurlijke polsstok te kort is, waardoor zij in de
sloot belanden. Frank de Grave vertrok naar Den Haag en
vervolgens moest Edgar Peer het gaan maken. Binnen krap twee
jaar later werd Harry Groen als de nieuwe grote man naar voren
geschoven om twee jaar later, nog steeds onder mysterieuze
omstandigheden, het loodje te leggen. Inmiddels wordt gesproken
over de opvolging van wethouder mevr. Krikke. Volgens de
berichten in de pers is er binnen de fractie van de VVD reeds
uitvoerig over haar opvolging gediscussieerd. Werpt de uitkomst
daarvan reeds zijn schaduw vooruit met het gevolg dat de PvdA
op de rem trapt?
De tweede verklaring is dat de PvdA-fractie vreest dat de
fractie van de VVD inhoudelijk werkelijk wat te zeggen krijgt.
Ik doel op de portefeuille Verkeer. Het is speculatief, maar
ons zijn hardnekkige geruchten ter ore gekomen dat de heer
Hooijmaijers wethouder mevr. Krikke zal opvolgen. Het had meer
voor de hand gelegen dat hij de portefeuille Verkeer voor zijn
rekening zou nemen. Hij is immers ingewerkt, ambitieus, heeft
duidelijke meningen en is een bestuurder die wat wil. De
portefeuille Verkeer wordt echter geheel uiteengetrokken. Kan
het College daarvoor een verklaring geven?
Heeft de fractie van de PvdA tijdens de bespreking over
de indeling van de begroting per resultaatgebied, zoals werk en
zorg, niet gepleit voor wethouders per resultaatgebied? Dit zou
de coherentie van het beleid immers sterk ten goede komen. Wie
schetst onze verbazing dat de coalitiepartijen bij de eerste
gelegenheid meer coherentie tot stand te brengen, kiezen voor
versplintering en versnippering. Wat zit daar achter?
Wethouder Stadig, die reeds is overladen, moet de
onderwerpen parkeren, verkeer en het opdrachtgeverschap van het
GVB er maar even bij doen. Hoe moet hij dit bolwerken? Wij
vragen ons af wat een mens aan kan. Was het werkelijk nodig het
aantal uren van wethouder Stadig op te voeren van 80 naar 120
per week? Een verzachtende omstandigheid zou kunnen zijn dat
hij houdt van dit onderwerp, maar iedereen die deel uitmaakt
van zijn commissie weet dat hij een uitgesproken hekel heeft
aan het onderwerp parkeren. Alleen al het woord was taboe en
als het onderwerp toch werd behandeld, stelde hij consequent
voor de normen voor het parkeren op te rekken. Wat ons betreft
is de heer Bijlsma van harte welkom in de nieuwe commissie.
Beiden zullen wij alle zeilen moeten bijzetten om wethouder
Stadig in toom te houden. De eerste testcase lijkt zich
redelijk snel aan te dienen, namelijk het mogelijk oprekken van
de parkeernormen op IJburg. Wij rekenen op de heer Bijlsma en
zijn fractie.
De taxizaken komen voor rekening van wethouder mevr.
Bruines. Het betreft een onderwerp dat geen enkel
aanknopingspunt biedt met de rest van haar portefeuille. Het
was logischer geweest dat onderwerp bij de portefeuille Verkeer
te houden, maar dan hadden wij wethouder Stadig vandaag reeds
gestrekt naar buiten kunnen dragen. Een andere mogelijkheid zou
zijn het onderwerp taxizaken onder te brengen bij de
portefeuille Openbare Orde van de Burgemeester, wat de fractie
van D66 toch zou moeten aanspreken, want zij heeft immers
ervoor gepleit de Burgemeester meer macht te geven ondanks het
feit dat hij niet democratisch is gekozen. De fractie van de
VVD was eveneens geporteerd van de idee van een sterke man.
Waarom is niet van de nood een deugd gemaakt door het onderwerp
taxizaken bij de Burgemeester onder te brengen? Een andere
mogelijkheid was taxizaken te combineren met openbare ruimte
Binnenstad in verband met de herprofileringen van de
standplaatsen in de binnenstad. Deze mogelijkheden zijn niet
benut.
Ligt aan de gemaakte keuzes niet vooral ten grondslag het
politieke motief van het eerlijk verdelen van alle politieke
vuiltjes? Mogen wij daaruit concluderen dat het onderwerp
taxizaken door de fracties van de PvdA en de VVD definitief als
een politiek vuiltje wordt beschouwd? Wordt dat door deze
fracties op tafel gehouden, zolang zij het zelf niet hoeven op
te lossen.
Het onderwerp Noord-Zuidlijn komt terecht bij wethouder
Dales, wat wij vreemd vinden. Onzes inziens was het logischer
geweest, aangezien de fractie van de VVD dit onderdeel toch
krijgt, dit onderwerp bij wethouder mevr. Krikke of haar
toekomstige opvolger onder te brengen. In het laatste geval zou
de heer Hooijmaijers de gelukkige zijn. Met deze wetenschap
tekent zich een klassiek geval af van een win-win-situatie, dat
ik zal uitleggen aan de hand van een drietal argumenten.
In de eerste plaats wordt, nadat wethouder Stadig
overspannen is geworden, getracht te voorkomen dat wethouder
Dales ten onder gaat aan kenmerken van schizofrenie. De
wethouder voor Financi%n zal zichzelf streng moeten toespreken
dat de Noord-Zuidlijn wel belangrijk is, maar niet tegen iedere
prijs. Het is echter wel zijn taak ervoor te zorgen dat de
Noord-Zuidlijn wordt gerealiseerd.
In de tweede plaats krijgt wethouder mevr. Krikke of haar
opvolger wat meer om handen, nadat de fractie van de VVD drie
jaar geleden zelf heeft besloten, de haven en Schiphol van haar
af te nemen.
Het derde argument is dat de heer Hooijmaijers zichzelf
een uitstekend onderhandelaar vindt. Hij heeft ooit geschamperd
dat voormalig wethouder K"hler vast en zeker verstand heeft van
planten, maar de wereld van het grote geld niet kent. Mocht
deze man van 400.000 per jaar wethouder mevr. Krikke inderdaad
opvolgen, dan krijgt hij daarmee een unieke kans een pracht
deal voor de gemeente Amsterdam uit het vuur te slepen.
Een kleine complicatie is echter, dat hij zijn
onderhandelingsruimte op voorhand heeft weggegeven door van de
daken te schreeuwen dat de kosten voor de Noord-Zuidlijn toch
wel drie miljard gulden zullen bedragen. Op welke wijze meent
wethouder Dales met deze opmerkingen van raadslid Hooijmaijers,
die wellicht wethouder wordt, om te gaan? Beschouwt hij de
voorspelling van de heer Hooijmaijers over de kosten van de
Noord-Zuidlijn als een vorm van ondersteuning van zijn beleid?
Wij feliciteren wethouder mevr. Bruines. Zij neemt immers
een zware portefeuille over en zal zich de komende tijd niet
vervelen. Tegenover de grote hoeveelheid werk staat dat zij de
komende tijd op vele door voormalig wethouder Grondel
voorbereide punten kan scoren. Ik doel op vier zaken die bekend
zijn bij de commissieleden, namelijk de bescherming en
versterking van de hoofdgroenstructuur, de uitbreiding van de
huisvesting van de openbare scholen in de binnenstad, de
strategische visie binnenstad en het integrale waterplan. Wij
feliciteren wethouder mevr. Bruines eveneens met het feit dat
de fractie van D66 door de fracties van de PvdA en de VVD niet
op dezelfde wijze is behandeld dan haar voorgangster in 1998.
Het is echter ironisch, te constateren dat, nu de fractie van
GroenLinks niet meer deel uitmaakt van het College, de D66-
fractie haar deel wel krijgt, terwijl de fractie van GroenLinks
haar in 1998 het College binnensmokkelde.
Volgens Het Parool komt het goed met de Gemeentelijke
Sociale Dienst, omdat wethouder Van der Aa zich daarmee zal
bezighouden. Kwaadwillenden kunnen reeds raden dat als dit niet
het geval mocht zijn, het dan de schuld is van oud-wethouder
K"hler. Gemakshalve wordt vergeten dat de sociaal democraten
reeds tientallen jaren daarvoor de leiding over deze dienst
hadden. Het was ook mogelijk geweest de GSD aan wethouder mevr.
Irik over te dragen. Zij was immers jarenlang woordvoerder en
de voormalige fractievoorzitter. Wethouder mevr. Irik zou een
kandidaat van formaat zijn geweest. Was dit naar de mening van
de top van de fractie van de PvdA inhoudelijk niet wenselijk,
gezien de standpunten van deze wethouder? Als de standpunten
van wethouder mevr. Irik inderdaad te links zijn, was het dan
niet logisch geweest de fractie van de VVD de portefeuille
Sociale Zaken te gunnen?
De fractie van GroenLinks kan zich voorstellen dat deze
mogelijkheid was uitgesloten doordat de standpunten van de VVD-
fractie betreffende dit onderwerp te rechts zijn.
De fractie van GroenLinks zal het komend jaar
kwaliteitsoppositie voeren, gericht op de inhoud. Zij zal niet
alleen kritiek leveren, boe en bah roepen, maar ook
alternatieven aandragen. Mijn fractie kan zich voorstellen, al
zal dat de eerste maanden niet het geval zijn, dat de fractie
van de PvdA Ä wetende dat deze Raad nog steeds een progressieve
meerderheid kent Ä geregeld steun vraagt voor linkse punten die
het in het aanmerkelijk rechtser geworden College niet halen.
De fractie van GroenLinks zal daar niet afwijzend tegenover
staan, maar wil geen buitenboordmotor zijn van de sociaal
democratie in deze stad. Voor mijn fractie is het spreekwoord
`voor wat, hoort wat' van toepassing.
De PvdA-fractie neemt als een ware Atlas de extra last op
zich, die zij de fractie van de VVD niet toevertrouwt, die dit
slikt om te mogen blijven. De fractie van de D66, ongewenst
kind af, mag nog even scoren in een gespreid bedje. Wij hopen
voor de stad, dat de keuze van de drie coalitiepartijen om de
fractie van GroenLinks als coalitiepartner niet meer de ruimte
te geven, hetgeen heeft geleid tot het aftreden van haar
wethouders, niet wordt vervolgd met een cascade van
vertrekkende, vallende en onder de last bezwijkende wethouders.
Mijn fractie wenst het College veel sterkte toe.
Wethouder VAN DER AA: Mijnheer de Voorzitter. Ik kan als
lid van het College slechts een beperkt aantal vragen
beantwoorden. De aan de verschillende fracties gestelde vragen,
kunnen immers slechts door hen worden beantwoord. Een positief
effect is dat het erop lijkt dat de Raad er het komende jaar
levendiger op wordt, waarop ik mij verheug.
Het valt mij op dat de heer Van Poelgeest suggereert dat
wij tijdens de onderhandelingen in 1998 ongelooflijk sterk op
samenhangende portefeuilles hebben aangestuurd en dat dit
principe plotseling is losgelaten. Ik was bij beide
onderhandelingen aanwezig en herinner mij goed dat wij
inderdaad sterk hebben gestreefd naar samenhangende
portefeuilles, maar dat wij met name door de opstelling van de
fractie van GroenLinks genoodzaakt waren een extra wethouder Ä
meer dan nodig, want in de vorige periode had het College het
ook met een wethouder minder aangekund Ä aan te stellen.
Daarnaast waren wij genoodzaakt bizarre combinaties van
portefeuilles te maken. Ik doel bijvoorbeeld op de portefeuille
van oud-wethouder Grondel. Ik herinner mij nog de discussies
over het Sociaal Structuurplan, waarin ik heb opgemerkt dat het
mij logisch leek dat dit onderwerp zou terechtkomen bij een van
de wethouders met een portefeuille die betrekking heeft op
sociale zaken. Het lag destijds het meest voor de hand dat het
bij de wethouder voor het Grote-Stedenbeleid zou worden
ondergebracht, wat de fractie van GroenLinks toen in haar
onderhandelingsdrang heeft verhinderd. Dat is de politieke
realiteit en het verwondert mij dat de heer Van Poelgeest dit
plotseling als een nieuw issue opvoert en dat het aan de orde
komt op het moment dat de fractie van GroenLinks uit het
College stapt. Bij soortgelijke onderhandelingen spelen
dergelijke politieke en praktische overwegingen nu eenmaal een
rol. Dat is nooit anders geweest en zal ook niet veranderen. Ik
heb echter zelf, niet namens de fractie van de PvdA, in een
notitie de vraag gesteld of het niet verstandig is dat de Raad
zijn gedachten laat gaan over de vraag, als het stadsdeel
Binnenstad volgend jaar is gerealiseerd en wij slechts de
algemene regietaak moeten vervullen, of wij niet met wat minder
wethouders en meer samenhangende portefeuilles kunnen werken.
Het was een open vraag aan de Raad, die niet namens de fractie
van de PvdA gesteld.
Over de overwegingen merk ik op dat wij niet een
werksituatie met acht wethouders hebben terug gewild. Dit is
slechts gebeurd om politieke redenen en ook in de vorige
periode bleek dit niet noodzakelijk. Het was mogelijk te kiezen
voor zeven wethouders, maar de vraag was welke fractie de
zevende wethouder zou moeten leveren. De benoeming van een
zevende wethouder zou het ontstaan van scheve verhoudingen tot
gevolg kunnen hebben. Daarbij komt dat wij overwegen volgend
jaar met minder wethouders te werken en dat wij ons meer willen
richten op de grote lijnen per wethouder. Het College heeft er
daarom voor gekozen het met zes wethouders te proberen en meent
dat het alsnog mogelijk is een zevende te benoemen op het
moment dat blijkt dat de belasting om praktische redenen te
groot wordt. Het geeft er niet de voorkeur aan tussentijds Ä en
vooral niet minder dan een jaar v››r de verkiezingen Ä de
portefeuilles te wisselen, want dat werkt over het algemeen
nadelig voor de continu<teit van het bestuur van de stad.
Daarbij komt dat wij in de afgelopen tijd door verschillende
oorzaken met veel wisselingen te maken hebben gehad. De
continu<teit van het bestuur wordt aangetast als wij het
aftreden van de wethouders van de fractie van GroenLinks
gebruiken om meer te wisselen dan nodig is.
Het eerste en belangrijkste uitgangspunt van het College
is dat de zittende wethouders hun portefeuilles volledig
behouden en niet delen daarvan afstoten om deze onder te
brengen bij andere wethouders. Het tweede uitgangspunt is dat
het handig is gebruik te maken van de ervaring en deskundigheid
van de collegeleden. Ik heb mijn voorkeur uitgesproken voor de
GSD, omdat ik op dat gebied vier jaar goed ben ingewerkt.
Daarnaast zijn er politieke wensen en risico's. De heer
Van Poelgeest noemt dat `vuiltjes', maar bedoelt politieke
risico's. Ik meen dat ook de fractie van GroenLinks inmiddels
dermate ervaren is in de politiek dat zij weet dat er in deze
wereld risico's bestaan. Ik verwacht niet dat zij dermate na<ef
is dat zij ervan uitgaat dat dat geen rol speelt.
Het College is van mening dat wethouder mevr. Irik, die
slechts enkele maanden in deze functie aan het werk is en een
zware portefeuille heeft, tijd nodig heeft zich in te werken.
Het lijkt het College voor haar en het bestuur niet verstandig
op dit moment aan haar huidige portefeuille een nieuwe toe te
voegen.
De heer Van Poelgeest schijnt te weten dat de heer
Hooijmaijers de opvolger van wethouder mevr. Krikke wordt. Voor
het College is dit nieuws, dus ik vraag de heer Van Poelgeest
de bronnen openbaar te maken. Ik was nog niet zo ver. Het
College houdt overigens wel rekening met de mogelijkheid dat
wethouder mevr. Krikke in de loop van het laatste jaar
vertrekt. In dat geval moet haar portefeuille worden
overgenomen en is het van groot belang dat degene die dat doet
een niet onmogelijk grote portefeuille krijgt. Het inwerken op
zichzelf is immers lastig genoeg. Deze overwegingen hebben een
rol gespeeld en hebben uiteindelijk tot deze verdeling geleid.
De heer Van Poelgeest spreekt van versnippering, maar ik ben
het daarmee niet eens. Ik meen dat de zwaarste en meest
bewerkelijke periode voor het taxidossier voorbij is en ben het
er niet mee eens dat het bij de portefeuille Verkeer moet
worden ondergebracht, al ontken ik niet dat taxivervoer
onderdeel uitmaakt van het verkeer.
Het Sociaal Structuurplan is bij de wethouder voor het
Grote- Stedenbeleid, de Gemeentelijke Sociale Dienst, de Dienst
Welzijn en het Onderwijs- en Jeugdbeleid ondergebracht, wat in
het kader van de samenhang van de portefeuille een enorme
verbetering is. Het College heeft geprobeerd het zodanig te
verdelen dat het goed uit komt en heeft rekening gehouden met
de werkbelasting. Het heeft enkele dagen de tijd genomen om na
te gaan wat de portefeuilles precies inhouden, aan welke zaken
minder aandacht kan worden besteed en welke juist veel tijd in
beslag zullen nemen. Op grond daarvan is het tot deze verdeling
gekomen.
Volgens de heer Van Poelgeest zou het voor dit College
verleidelijk zijn, als zaken de komende tijd misgaan, dit de
wethouders van de fractie van GroenLinks te verwijten. Ik ben
van mening dat hij dit College wat dat betreft niet goed kent.
Mijns inziens zal hij dat niet veelvuldig meemaken. Voor de GSD
geldt dat er zich vast en zeker problemen zullen voordoen, maar
ik heb niet de neiging politieke schuldigen aan te wijzen. Ik
zou het eerlijk gezegd chic vinden als de fractie van
GroenLinks, op het moment dat er zich bij de GSD problemen
voordoen, niet verwijst naar de periode van drie jaar geleden.
Mijns inziens moet het meer worden onderbouwd. Bovendien is het
goed mogelijk binnen een periode van drie jaar zelf wat orde op
zaken te stellen.
De heer VAN POELGEEST: Mijnheer de Voorzitter. Wethouder
Van der Aa heeft gelijk dat het ook interessant is te vernemen
wat de mening is van de andere fracties. Ik zal eerst kort op
zijn woorden reageren.
Hij zegt dat er rekening is gehouden met de
werkbelasting, maar geeft geen antwoord op de vraag waarom
wethouder Stadig wordt overbelast. Deze wethouder heeft immers
een zware portefeuille en krijgt er veel werk bij door een deel
van de portefeuille Verkeer en Vervoer over te nemen. Is dit
mogelijk binnen zijn werkweek? Het lijkt mij enorm zwaar, maar
wellicht kan hij deze vraag zelf beantwoorden.
Wethouder Van der Aa spreekt Ä en verheugt zich Ä over
de levendigheid van het debat, die groter wordt door het
kleiner worden van het College en en maakt de fractie van
GroenLinks verwijten dat deze een extra wethouder wil
aanstellen.
(Wethouder VAN DER AA: Nee, omdat u een goede
bijdrage had.)
Volgens mij doelde wethouder van der Aa ook op dat
andere, of wellicht kan dat daarvan het gevolg zijn. Tijdens de
vorige onderhandelingen stond de fractie van de PvdA erop dat
er een brede coalitie kwam, wat niet onze voorkeur had. Onze
voorkeur ging uit naar een coalitie met de fracties van het
CDA, D66, de PvdA en GroenLinks. In dat geval was het niet
nodig geweest acht wethouders te benoemen. De fractie van de
PvdA was het daarmee niet eens en wenste een grote coalitie.
Het lijkt mij wat hypocriet ons in de schoenen te schuiven dat
het debat niet voldoende levendig is geweest, terwijl de
fractie van de PvdA zelf heeft aangestuurd op een brede
coalitie met als gevolg dat er een extra wethouder kwam. Ik
meen dat wethouder Van der Aa wat dat betreft bij zichzelf te
rade moet gaan.
Met betrekking tot de samenhang maakt de wethouder niet
duidelijk waarom het nodig is de portefeuille voor Verkeer en
Vervoer uiteen te trekken. Volgens ons kan dat ,,n portefeuille
blijven waarmee ,,n wethouder zich bezighoudt. Enerzijds
beweert de wethouder dat zaken meer coherent zijn geworden en
anderzijds wordt deze coherentie aangetast door een
portefeuille op deze wijze uiteen te trekken.
Ook de wethouder had het vanuit zijn eigen perspectief
beter gevonden de portefeuille voor Verkeer en Vervoer in
totaliteit te laten bestaan, maar wellicht was dit op grond van
politieke motieven niet mogelijk. Ik neem ter harte wat
wethouder Van der Aa over de GSD heeft gezegd en merk daarbij
op dat het niet mijn bedoeling was te zeggen dat wij, bij alle
zaken die bij deze dienst misgaan, verwijzen naar de periode
van drie jaar geleden. Wij geven een zakelijke beoordeling,
evenals de wethouder. Ik heb echter wel opgemerkt dat wij niet
automatisch wethouder K"hler verwijten moeten maken op het
moment dat zaken misgaan.
Wethouder Van der Aa klinkt op dit moment enthousiast
over het Sociaal Structuurplan, maar dit is in tegenstrijd met
de uitspraken die hij drie jaar geleden heeft gedaan. Ik
beschouw dat echter als een politieke winst en wens hem sterkte
met het werk ten aanzien van dat onderwerp.
Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Een aantal
van mijn vragen is reeds door de heer Van Poelgeest gesteld en
enkele vragen moet ik wat aanpassen.
Wellicht is de fractie van GroenLinks tijdig uit het
College gestapt. Heeft zij niet de slechtste wethouder
geleverd, die de zaken met betrekking tot de GSD, zoals onder
andere Maatwerk, niet goed heeft afgehandeld? Het is vast en
zeker veiliger in de positie van raadslid op het College te
schieten. De vraag is echter op welke wijze het College de
Amsterdamse bevolking moet uitleggen dat de gemeente gedurende
een periode van drie jaar 400.000 gulden aan twee wethouders
uitgeeft en vervolgens met zes wethouders verder gaat. Zat het
College in de afgelopen jaren uit zijn neus te peuteren, of
heeft het op zijn gemak gewerkt? Gezien de vele wisselingen
binnen het College ben ik geneigd te zeggen dat het, om
wethouder te worden, geen vereiste is iets te weten.
Vanzelfsprekend wordt er in de stad gereageerd op het vertrek
van twee wethouders. De vraag is immers waarom het College de
taken niet drie jaar eerder onder zes wethouders heeft
verdeeld. De gemeente Amsterdam had dan 1,2 miljoen gulden aan
andere zaken kunnen besteden en wellicht was het dan niet nodig
geweest drie jaar op een parkeernota te wachten. De
Gemeentelijke Sociale Dienst zou misschien beter hebben
gefunctioneerd en de Parkeernota was wellicht beter geweest.
Wethouder Stadig heeft een vrij zware portefeuille en
krijgt er het onderwerp verkeer bij. Wij besteden reeds twee
dagdelen aan zijn commissie. Op dit moment wordt ongeveer
driekwart van een dagdeel aan het onderwerp mobiliteit besteed,
wat volgens mij inhoudt dat wij de komende tijd twee dagdelen
per week aan volkshuisvesting en een aan verkeer zullen
besteden. Als dat niet het geval is, vind ik het onbegrijpelijk
dat deze keuze is gemaakt.
De fractie van GroenLinks heeft zojuist terecht opgemerkt
dat wethouder Dales op een bepaald moment in een spagaat
terecht komt. Hij krijgt immers te maken met de financi%n van
de Noord-Zuidlijn. De vraag is op welke wijze hij dat oplost.
Als voorzitter van de Commissie voor Financi%n ben ik
ge<nteresseerd in zijn antwoord.
Is het niet mogelijk van twee fracties een wethouder in
het College aan te stellen?
De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. De fractie van
GroenLinks klonk opgelucht bij monde van de heer Van Poelgeest.
Hetzelfde geldt voor wethouder Van der Aa. Het is in ieder
geval prettig te weten dat men gelukkig gescheiden is. Ik vind
het ook interessant dat de fractie van GroenLinks achteraf haar
liefde voor de CDA-fractie weer bevestigt, waarvan wij nota
hebben genomen. Wij kunnen nog niet zeggen wat wij daarmee
doen, maar houden het in ieder geval vast. Bij deze tragische
gang van zaken bevreemdde het mij het meest dat dit
overgebleven centrumrechtse College beweert dat het het oude
programakkoord, waarin veel punten van de fractie van
GroenLinks zijn opgenomen, zal uitvoeren.
Van de heer Van Poelgeest heb ik niet vernomen dat hij
dat een ongeloofwaardige zaak vindt, wat ik wel had verwacht.
(De heer VAN POELGEEST: U kunt zich toch wel
voorstellen dat dat niet mijn grootste probleem is?)
Ik weet niet of de heer Van Poelgeest het aan dit
centrumrechtse College moet toevertrouwen de in het
programakkoord genoemde punten van zijn fractie uit te werken.
Voor de fractie van GroenLinks wordt het daardoor immers
moeilijker oppositie te voeren.
(De heer VAN POELGEEST: Nee, want dan kunnen wij nu
en dan resultaat boeken door mensen aan hun afspraken te
houden. Het is niet ons probleem dat dat voor hun eigen
uitstraling wellicht minder goed is.)
Het inhoudelijk oppositie voeren houdt dus voor de
fractie van GroenLinks in dat zij haar eigen programakkoord
middels een motie indient.
(De heer VAN POELGEEST: Het verkiezingsprogramma
vormt de leidraad voor ons handelen.)
Wij wachten het verloop af. Mijn fractie blijft gewoon
boe en bah roepen, want inhoudelijk oppositie voeren is niet
aan haar besteed. Het is interessant dat wethouder mevr. Krikke
aan de andere zijde van de zaal, waar de schopstoel staat, is
terechtgekomen. Het aftellen kan beginnen. Wij hadden het beter
gevonden als zij dicht bij onze fractie was gebleven en de GSD
had overgenomen. Zij heeft immers verstand van het toeleiden
van personen naar de arbeidsmarkt, want zij heeft op dat
terrein jarenlang intensief met wethouder K"hler samengewerkt.
In een eindoffensief had zij zich op het gebied van de
werkgelegenheid eindelijk kunnen profileren. Het is te
betreuren dat dat niet gebeurt en wij hopen dat dat niet in
verband staat met het aanstaande vertrek. Oveigens zijn wij van
mening dat zij niet moet vertrekken, aangezien het immers niet
zinvol is voor negen maanden een wethouder van de VVD-fractie
te benoemen. Voor een wethouder van deze fractie is het dan wel
een redelijke termijn, maar de mogelijkheid bestaat het niet te
doen. Wij zullen niet nogmaals voor een wethouder van deze
fractie stemmen, al betreuren wij dat voor de heer
Hooijmaijers, juist nu hij de fractie van GroenLinks achter
zich heeft gekregen.
De wethouder voor Cultuur wordt verantwoordelijk voor
taxizaken. Wij zijn juist van mening dat de taxicultuur moet
worden doorbroken en vernemen graag van deze wethouder wat haar
plannen zijn op het gebied van het taxibeleid. Krijgen wij een
nieuwe taxinota? Wordt het taxibeleid alsnog bij het
kunstenbeleid ondergebracht, of is zij van plan kunstzinnige
ontwerpen voor de taxistandplaatsen te laten maken? Wij vinden
het wonderbaarlijk dat haar het taxibeleid is toebedeeld en
vragen haar een reactie te geven.
Het is ook wonderlijk dat wethouder Stadig met het
verkeer wordt belast. De fractie van de VVD maakt deel uit van
het College en heeft jarenlang tegen de GroenLinks-fractie
geroepen dat het verkeersbeleid niet goed is. Wij verwachtten
dan ook dat zij de kans zou grijpen de zaak naar zich toe te
halen om alles op orde te brengen. Dat is niet gebeurd, wat
onzes inziens een gemiste kans is.
Wij constateren dat wethouder Stadig veel gebouwde
parkeervoorzieningen kan realiseren, maar hadden van de fractie
van de VVD verwacht dat zij het verkeersbeleid naar zich zou
toetrekken in plaats van dat aan de overbelaste wethouder
Stadig over te laten. Inmiddels kunnen wij ervan uitgaan dat
het verkeersbeleid wordt uitgevoerd volgens de visie van de
GroenLinks-fractie en met steun van de fractie van de VVD.
Het stelt ons teleur dat de fractie van GroenLinks
tijdens deze interpellatie geen moties heeft ingediend. Wij
hebben geen moties gemaakt voor herschikking en als wij dat al
hadden gedaan, dan zouden wij te weinig steun hebben gekregen.
Bovendien wordt het voor ons dan te inhoudelijk, dus wij laten
het bij deze opmerkingen.
De heer PIERSMA: Mijnheer de Voorzitter. Met vreugde heb
ik de ontspannen bijdrage van de heer Van Poelgeest gevolgd.
Het lijkt alsof de fractie van Groenlinks zich weer ingebed
voelt in de positie die bijzonder goed bij haar past. Nu en dan
ben ik verbaasd over de gedachten die bij de verschillende
fracties leven over de ingewikkelde machinaties die mijn
fractie heeft toegepast om deze linke, naargeestige, moeilijke,
niet te handhaven en niet uitvoerbare nieuwe verdeling van
portefeuilles te realiseren. Wij opereerden eenvoudig en na<ef
en zijn dan ook verbijsterd over de veronderstellingen van
anderen daaromtrent. Het is een troost te constateren dat een
aantal genoemde argumenten elkaar uitsluit. De heer Van
Poelgeest zegt dat de fractie van de VVD er bekaaid is
afgekomen vanwege het gebrek aan bestuurskracht, maar vervolgt
zijn betoog met de woorden dat de PvdA-fractie vreest dat de
VVD-fractie werkelijk wat te zeggen krijgt. Ik heb de indruk
dat het een het ander tegenspreekt, want als er werkelijk geen
bestuurskracht bij de fractie van de VVD zit, hadden wij niets
te vrezen.
(De heer VAN POELGEEST: Ik tastte in het duister en
heb verschillende verklaringen op tafel gelegd. In mijn betoog
heb ik niet opgemerkt dat alle verklaringen juist zijn.
Wellicht kunt u aangeven welke al dan niet deugen.)
Ik heb reeds opgemerkt dat er sprake is van na<viteit.
Wethouder Van der Aa heeft reeds meegedeeld dat een aantal
praktische zaken is overwogen op het moment dat het College te
maken kreeg met het probleem dat twee wethouders van de fractie
van GroenLinks meenden het College te moeten verlaten om een
vruchtbare en bevredigende uitvoering van de werkzaamheden te
kunnen garanderen. Dat probleem moest op praktische wijze
worden opgelost.
(De heer VAN POELGEEST: Wat waren de praktische
argumenten om bijvoorbeeld wethouder Stadig te overladen met
een extra portefeuille? Wat waren de praktische overwegingen om
hem 120 uur per week te laten werken?)
Er is er reeds een aantal genoemd. Het is bijvoorbeeld
verstandig nieuwe wethouders, die zich nog moeten inwerken, bij
de herverdeling van portefeuilles te ontzien. Ik geef meteen
toe dat ik eveneens van mening ben dat wethouder Stadig
behoorlijk is belast. Volgens mij kan dat niemand ontkennen,
maar wethouder Stadig heeft in de afgelopen twee
collegeperiodes bewezen dat hij veel aan kan. Wij hebben er
daarom vertrouwen in dat het hem lukt.
(De heer VAN POELGEEST: Had het niet meer voor de
hand gelegen de portefeuille Verkeer aan wethouder mevr. Krikke
over te dragen? Zij is immers ingewerkt en heeft wat meer
ruimte dan wethouder Stadig. Was dat niet praktischer geweest?
Wellicht ben ik na<ef door te veronderstellen dat daar wat
anders achter zit, maar wellicht kunt u het tegendeel
bewijzen.)
Als ik na<ef ben en opmerk dat ik vermoed dat er wat
anders achter zit, leg ik meestal uit wat dat volgens mij is.
Kan de heer Van Poelgeest dat concretiseren?
(De heer VAN POELGEEST: Ik heb dat zojuist
expliciet gemaakt door te zeggen dat de fractie van de PvdA de
portefeuille Verkeer en Vervoer wellicht niet aan de fractie
van de VVD wil overdragen en dat deze daarom uiteindelijk bij
wethouder Stadig is terechtgekomen, die op een gegeven moment
overwerkt is. Het had echter, ook gezien de werkverdeling
binnen het College, meer voor de hand gelegen dat het onderdeel
verkeer aan wethouder mevr. Krikke was overgedragen.)
Het College heeft zijn taken verdeeld en op bepaalde
momenten heb ik daarmee inderdaad te maken gehad. Het is mijns
inziens een verstandige verdeling en ik heb reeds gezegd dat er
inderdaad veel taken aan wethouder Stadig zijn overgedragen.
Naar mijn mening is hij echter voldoende ingewerkt om deze taak
te kunnen volbrengen en daarbij komt dat oud-wethouder mevr.
Ter Horst op het gebied van parkeren goed werk heeft verricht.
(De heer VAN POELGEEST: Ik betwist niet dat
wethouder Stadig het kan, maar merk op dat het problemen
oplevert dit binnen de beschikbare tijd te doen. Het had daarom
meer voor de hand gelegen het onderdeel parkeren aan wethouder
mevr. Krikke over te dragen. U geeft geen antwoord op mijn
vraag waarom uw fractie dat niet heeft gewild.)
Het College is, nadat het uit praktische overwegingen
verschillende afwegingen heeft gemaakt, tot een voortreffelijke
verdeling gekomen. Ik stel deze vraag niet, want voor mij is
het geen probleem. Kennelijk vindt de heer Van Poelgeest het
een probleem. Als dat het geval is, moet hij dat zeggen. Ik
vind het een betrekkelijk evenwichtige en aangename verdeling.
Als wethouder Stadig moe begint te worden, zullen wij hem
ondersteunen bij zijn moeilijke gang in dit huis.
(Mevr. VAN OUDENALLEN: U gaat eraan voorbij dat het
werk drie dagdelen in beslag neemt, terwijl hij normaal
gesproken voor het commissiewerk twee dagdelen beschikbaar
had.)
Ik ga niet daaraan voorbij, maar de tijd zal leren of
mijn optimisme terecht is en of het pessimisme van de fracties
van Mokum Mobiel en GroenLinks overdreven is. Naar onze mening
is het College binnen de korte beschikbare tijd tot een
voortreffelijke verdeling gekomen. Ik heb er geen behoefte aan
de problemen van de heer Van Poelgeest en mevr. Van Oudenallen
op dat gebied op te lossen. Wel noem ik een aantal andere
problemen.
Een zekere tweeslachtigheid viel mij op in het betoog van
de heer Van Poelgeest. Hij verwijt de heer Dales een vorm van
schizofrenie. Ik wil dat niet zeggen van het betoog van de heer
Van Poelgeest, maar er is wel sprake van een zekere
tweeslachtigheid.
(De heer VAN POELGEEST: Ik verwijt wethouder Dales
niets, maar probeer hem te waarschuwen. Dat is wat anders,)
Enerzijds feliciteert de heer Van Poelgeest wethouder
mevr. Bruines met de erfenis van de portefeuille van wethouder
Grondel, want daaruit zijn immers vele goede zaken voortgekomen
waarvan zij voordeel kan hebben, waarmee ik het overigens eens
ben. Anderzijds beklaagt hij de wethouders die de erfenis van
wethouder K"hler overnemen. Alle politieke vuiltjes zouden
volgens hem immers eerlijk moeten worden verdeeld. Hij doelde
op de portefeuille van wethouder K"hler, namelijk de Noord-
Zuidlijn, Sociale Zaken en de taxi's. Ik zou de heer Van
Poelgeest wat dat betreft moeten bedanken voor zijn
oprechtheid.
(De heer VAN POELGEEST: Ik heb niet gezegd dat het
onderwerp taxizaken een politiek vuiltje is. Aan de hand van de
portefeuilleverdeling en uit uw antwoord maak ik op dat de
coalitiepartijen dit een politiek vuiltje vinden.)
De heer Van Poelgeest kan dat niet uit mijn antwoord
afleiden. Het is mogelijk te hakketakken, waartegen ik
overigens geen bezwaar zou maken. Ik heb de heer Van Poelgeest
over dit onderwerp overigens vrolijk laten uitspreken. Hij
voerde echter als argument aan dat alle politieke vuiltjes
eerlijk moesten worden verdeeld, wat zijn formulering is. Ik
zou er niet zijn op gekomen. Als de heer Van Poelgeest dit zelf
bedenkt en dit juist betrekking heeft op de portefeuille van
voormalig wethouder K"hler, wat moet ik dan nog daaraan
toevoegen? Ik voeg daar niets aan toe, want het zijn als het
ware algemene wijsheden.
Diverse fracties hebben opgemerkt dat er een rechts
College is overgebleven. Deze opmerking wens ik niet voor mijn
rekening te nemen. Ik stel vast dat er niets verandert aan het
overeengekomen programakkoord. Met vreugde heb ik kennis
genomen van de opmerkingen van de heer Van Poelgeest dat zijn
fractie, die dit programakkoord mede heeft ondertekend, dit
vastgelegde beleid zal steunen en aan de bel zal trekken als
zij de indruk heeft dat het onvoldoende aan de orde komt.
Ik hoop dat de fractie van GroenLinks dat inderdaad doet.
Wij hebben er immers belang bij dat de afspraken, die enige
jaren geleden zijn gemaakt, volledig kunnen worden uitgevoerd.
Daarover zijn wij het volstrekt eens. Eind goed, al goed.
Mevr. KALT: Mijnheer de Voorzitter. Het is niet ons
programakkoord, dus het maakt ons niet uit welke fracties
achter de tafel zijn vertegenwoordigd. Vanuit ons specifieke
politieke standpunt letten wij op feiten en de kwaliteit van
plannen. Wij stemmen voor een plan als wij het goed vinden en
het maakt ons dan niet uit van welke fractie het komt.
Op scholen zijn er vaste klaslokalen en leraren die zich
verplaatsen. Ik heb begrepen dat wij tot aan de zomer van dit
jaar ook op die wijze zullen werken. De commissies blijven
bestaan en de wethouders gaan van de ene naar de andere
commissie. Dat lijkt mij vervelend voor de wethouders, maar
voor de raadsleden en burgers is dat te doen. Na de zomer
worden de onderwerpen wellicht in de bestaande commissies van
de wethouders `geprakt', wat voor raadsleden praktisch
onmogelijk is. Een raadslid moet dan naar vier
commissievergaderingen om zijn punten te kunnen bespreken. Op
welke wijze wenst het College dat te organiseren en wat zijn de
consequenties voor de inspraak van de burgers. Het is immers
glashelder dat de inspraak door tijdgebrek wordt verkort.
Daarover maakt mijn fractie zich zorgen en ik vraag het College
hierover een nadere toelichting te geven.
De heer HEMMES: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de
fractie van GroenLinks voor de onderhoudende voordracht en de
belofte van constructieve kwaliteitsdiscussies en inbreng. Het
is te betreuren dat deze fractie de coalitie heeft verlaten en
wat ons betreft was het niet nodig geweest. De fractie van D66
is inderdaad voorstander van een sterke burgemeester in de
nieuwe constellatie. Deze is er echter nog niet, dus wij vinden
de huidige verdeling uitstekend. Het is duidelijk geworden dat
niet de fractie van de VVD de GroenLinks-fractie de coalitie
heeft binnengesmokkeld. De fractie van GroenLinks deelde mee
dat zij de D66-fractie deze coalitie heeft binnengesmokkeld,
maar ik dacht dat het omgekeerde het geval was. Ik hoop dat uit
de m,moires van wethouder Van der Aa ooit duidelijk wordt hoe
de vork in de steel zit. Wellicht moeten wij daarop 50 jaar
wachten, maar het zou een tip van de sluier kunnen oplichten.
De fracties die op dit moment deel uitmaken van het
College zijn eraan gewend nu en dan hun zin net te krijgen,
dus ik ga ervan uit dat er een vruchtbare en goede samenwerking
tot de verkiezingen zal plaatsvinden.
De heer GORING: Mijnheer de Voorzitter. Ik breng in de
eerste plaats mijn complimenten over aan de fractie van
GroenLinks. De heer Houterman heeft in zijn eerste Algemene
Beschouwingen tijdens deze bestuursperiode opgemerkt dat hij
terugverlangt naar de periode waarin kwalitatief goed oppositie
werd gevoerd. Op grond van de inbreng van de heer Van Poelgeest
constateer ik dat wij dat mogen verwachten.
(Mevr. KALT: Dat vind ik tamelijk beledigend.)
(Mevr. VAN OUDENALLEN: Maakt mevr. Kalt ook deel
uit van de fractie van GroenLinks?)
Het is wel belangrijk de merken uit elkaar te houden. Er
is een verschil tussen de fractie van de VVD en de fractie van
D66. Het is een klein foutje, maar wordt de heer Van Poelgeest
vergeven.
Ik breng tevens complimenten over aan de collegepartijen
en in het bijzonder aan het College, met name aan de wethouders
die extra taken op zich nemen. Zij mogen ervan uitgaan dat wij
ons ervan bewust zijn dat bijvoorbeeld wethouder Stadig veel
werk erbij krijgt, maar wij zullen het College constructief
ondersteunen.
(De heer GOEDHART: Betreurt u het niet dat het
onderdeel verkeer aan de fractie van de VVD is voorbijgegaan?)
Nee. Ik volg de discussie over de portefeuille Verkeer en
Vervoer, waaruit blijkt dat de onderdelen die bij wethouder
Stadig terechtkomen veel ruimtelijke componenten bevatten.
Wethouder Stadig is op de hoogte van alle ins en outs van deze
ruimtelijke componenten. Wij moesten in de Commissie voor
Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en
Grondzaken nogal eens over het onderwerp parkeren spreken,
ondanks het feit dat hij het zelf niet wilde. De heer Van
Poelgeest is daarvan ongetwijfeld getuige geweest.
(De heer GOEDHART: Verwacht u van wethouder Stadig
ook dat hij de parkeerproblematiek oplost?)
Ik ben onder de indruk van de creativiteit van wethouder
Stadig. Ik maak hem reeds drie jaar lang mee als lid van het
College en heb er alle vertrouwen in dat het onderdeel parkeren
bij hem in goede handen is. Volgens mij kan wethouder Stadig
overigens zelf goed inschatten of hij deze last kan dragen, al
wordt daaraan in deze discussie voorbijgegaan. Ik heb van hem
geen protest gehoord, maar misschien licht hij later een tipje
van de sluier op. Ik herhaal dat hij volgens mij mans genoeg is
om die afweging zelf te maken.
(De heer GOEDHART: U laat het aan wethouder Stadig
over en zal hem niet lastig vallen, zoals u dat bij wethouder
K"hler heeft gedaan?)
Ik weet niet wat de heer Goedhart onder `lastig vallen'
verstaat. Hij mag ervan uitgaan dat wij in de afgelopen drie
jaar ons werk vanuit een constructieve houding hebben gedaan.
Het woord lastig is voor rekening van de heer Goedhart. Ik kan
mij voorstellen dat er enige jaloezie is bij de fractie van
GroenLinks over de wijze waarop de overgebleven collegepartijen
de portefeuilles hebben verdeeld, maar zij waren er wel snel
uit. De drie overgebleven collegepartijen geven daarmee aan op
welke wijze zij de stad willen besturen, namelijk snel en
slagvaardig.
(De heer GOEDHART: De fractie van de VVD doet niet
veel. De PvdA-fractie doet het werk. Dat is de wijze waarop u
de stad wenst te besturen.)
Dat is de interpretatie van de heer Goedhart en deze komt
voor zijn rekening.
(De heer GOEDHART: In verschillende perspublicaties
heb ik gelezen dat de fractie van de VVD had ingezet op de
portefeuille Sociale Zaken. Volgens mij waren het de woorden
van wethouder Dales. Is dat juist? Als dat het geval is, waarom
is dat dan niet gebeurd en vindt u dat niet te betreuren?)
De VVD-fractie loopt niet weg voor bestuurlijke
uitdagingen. Op een bepaald moment kwam de GSD aan de orde en
het is bekend dat mijn fractie daarover uitgesproken idee%n
heeft. Dat zal de heer Van Poelgeest in de afgelopen drie jaar
niet zijn ontgaan. Wij zijn op dat moment niet weggelopen voor
die kans en verantwoordelijkheid en hebben duidelijk te kennen
gegeven dat wij belangstelling hebben voor de portefeuille
Sociale Zaken. De onderhandelingen pakten anders uit, maar ik
geef toe dat wij die verantwoordelijkheid best hadden willen
dragen.
(De heer VAN POELGEEST: Ik stel vast dat daarover
op het scherpst van de snede is onderhandeld. U had ingezet op
Sociale Zaken. Dat is aan uw neus voorbij gegaan, wat u
betreurt. Wat heeft u daarvoor teruggekregen? Wat heeft u de
fractie van de PvdA afgenomen, omdat u de portefeuille Sociale
Zaken niet kreeg?)
De heer Van Poelgeest was er niet bij.
(De heer VAN POELGEEST: Daarom vraag ik het.)
De heer Van Poelgeest spreekt over onderhandelingen op
het scherpst van de snede en het van elkaar afpakken van zaken.
Dat is wellicht illustratief voor de wijze waarop hij in de
afgelopen drie jaar aan politiek heeft gedaan, maar wij hebben
tijdens de onderhandelingen met de collegepartijen een uiterst
constructieve houding aangenomen en zijn eruit gekomen.
(De heer VAN POELGEEST: Volgens u was het een
prettige sfeer, maar wat is er geruild?)
(De heer PIERSMA: Het spreekwoord `voor wat, hoort
wat' is niet voor iedere millimeter van toepassing, al is dat
bij de fractie van GroenLinks wel het geval.)
(De heer VAN POELGEEST: Er lijkt mij geen sprake
van een millimeter. De VVD-fractie had ingezet op de
portefeuille Sociale Zaken. Het is een zware portefeuille en
deze fractie wenste een substantieel deel van de
verantwoordelijkheid te dragen. Het is wellicht een na<eve
vraag, maar ik wil weten wat daarvoor is teruggegeven.)
Het voorliggende resultaat is daarvoor in de plaats
gekomen. De portefeuilles zijn verdeeld en daaraan heb ik niets
toe te voegen. Als de heer Van Poelgeest daarover andere idee%n
heeft, verneem ik dat graag.
De fractie van GroenLinks heeft opmerkingen gemaakt over
de bestuurskracht van mijn fractie.
De heer Van Poelgeest spreekt over gebrek aan
bestuurskracht, terwijl wij wat naast onze schoenen lopen en
van mening zijn dat wij overlopen van bestuurskracht. Wij zijn
er trots op dat bijvoorbeeld Frank de Grave en wellicht
wethouder mevr. Krikke hogere en andere ambten gaan vervullen,
dus van gebrek aan bestuurskracht is absoluut geen sprake. De
fractie van GroenLinks gaat nogal ver, want ik heb de
ontwikkelingen met betrekking tot de eventuele benoeming van
een burgemeester van Nijmegen in de krant gevolgd en het heeft
mij in hoge mate verbaasd dat de fractie van GroenLinks, die in
ons land qua grootte op de vierde plaats komt, niet bij machte
was daarvoor ,,n kandidaat te leveren. Als de fractie van
GroenLinks spreekt over gebrek aan bestuurskracht, moet zij bij
zichzelf te rade gaan in plaats van ons daarvan te
beschuldigen.
Een brandende kwestie is de eventuele opvolging van
wethouder mevr. Krikke. Ik constateer dat de media daarover
nogal wat speculaties doen. De fractie van de VVD heeft
daarover helaas nog niet kunnen spreken. De journalist die
daarover in de krant schrijft, is geen lid van onze fractie en
volgens mij evenmin van onze partij. Ik spreek uit ervaring als
ik zeg dat wij voldoende kwalitatief goede kandidaten hebben
die wethouder mevr. Krikke kunnen opvolgen op het moment dat
dit nodig is.
(De heer VAN POELGEEST: Ik begrijp dat u, op het
moment dat u erover gaat spreken, er binnen tien minuten uit
bent.)
Dat is goed mogelijk, want wij zijn snel en slagvaardig.
(Mevr. VAN OUDENALLEN: U heeft opgemerkt dat u
begrijpt dat er sprake is van jaloezie binnen de fractie van
GroenLinks. Kunt u dat toelichten?)
De afgelopen drie jaar is gebleken dat het samenwerken
met de wethouders en de fractie van GroenLinks moeizaam was. De
drie overgebleven collegepartijen zijn bij elkaar geweest om
over de portefeuilleverdeling te spreken en waren er snel uit.
Dat bedoel ik met slagvaardigheid.
Wethouder VAN DER AA: Mijnheer de Voorzitter. Ook ik wijs
erop dat het programakkoord hetzelfde is gebleven en dat het
het uitgangspunt blijft voor dit College. Ik vind het
belangrijk dat alle fracties in de Raad, inclusief de fractie
van GroenLinks, een constructieve bijdrage leveren. Het is goed
dat zij kritisch en desnoods negatief zijn als zij het niet
eens zijn met voorliggende voorstellen, maar zij moeten ook
constructief zijn als zij menen dat de voorliggende
voorstellen juist zijn. Ik heb reeds opgemerkt dat ook het
College dit zal doen. In de eerste termijn heb ik gesproken
over de versnippering van de portefeuille van oud-wethouder
Grondel en waarom daarvoor is gekozen. Ik ben vergeten mijn
waardering uit te spreken voor wethouder Grondel. Op het moment
dat hij verantwoordelijk werd voor deze portefeuille, moesten
veel zaken, die niet iedereen aanspraken, nog op de rails
worden gezet. Ik zal niet ontkennen dat dit ook voor mij gold.
Wij moeten constateren dat hij veel projecten van de grond
heeft gekregen, waarvan er diverse rijp zijn voor presentatie.
Wij waarderen dat en hebben absoluut geen plezier beleefd aan
de politieke crisis en het uittreden van de fractie van
GroenLinks. Het College gunt dit niemand, zal er geen misbruik
van maken en zal de wethouders Grondel en K"hler alle krediet
geven die hen toekomt. Uiteindelijk staat het besturen van de
stad centraal. De verschillende fracties voeren nu en dan op
harde wijze onderhandelingen met elkaar, maar ondanks hun
verschillende werkwijze is er sprake van verwantschap. Wij zijn
gezamenlijk bezig deze stad zo goed mogelijk te besturen en ik
hoop dat wij dat ook dit laatste jaar kunnen blijven doen.
Mevr. Van Oudenallen en anderen spraken over de
werkbelasting van de wethouder. Bij de commissievergadering is
de spreektijd belangrijk. De commissievergadering vormt voor de
wethouder een belasting, omdat hij daarbij aanwezig moet zijn.
(Mevr. VAN OUDENALLEN: Hoort u wat u zegt?)
Ja.
(Mevr. VAN OUDENALLEN: Dat is toch schandalig voor
de wethouder voor Bestuurlijke Zaken?)
Hoezo? Een wethouder kent de dossiers die in de
commissievergadering aan de orde komen. Hij is er, in
tegenstelling tot raadsleden, reeds maanden of jaren mee bezig
en hoeft zich niet uitvoerig voor te bereiden. Het aanwezig
zijn tijdens de commissievergadering en het beleid verdedigen
kost tijd, want het is een onderdeel van de weekagenda. Als
bijvoorbeeld de Commissie voor Volkshuisvesting,
Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en Grondzaken heeft
besloten twee zittingen te houden, kost dat tijd. Als er een
onderdeel van een portefeuille bij komt en het blijft bij deze
twee dagdelen, neemt dat niet meer tijd in beslag.
(Mevr. VAN OUDENALLEN: Dit is voordelig voor de
grote fracties die alles in het College hebben uitgedokterd,
maar dat geldt echter niet voor de kleine fracties.)
Mevr. Van Oudenallen mag niet klagen, want vergeleken met
het vorige College waren er volgens mij vier commissiedagdelen
meer voor hetzelfde bestuur. Tijdens deze collegeperiode zijn
voor het eerst aparte commissies voor de Binnenstad ingesteld
en was er een extra wethouder. De inspraak voor de bevolking
vermindert niet, al moet deze binnen een kortere tijd
plaatsvinden. Het is bekend dat insprekers per onderwerp drie
minuten het woord kunnen voeren. Dat is ook mogelijk binnen de
resterende commissietijden en zal dus geen grote problemen
opleveren.
(Mevr. KALT: U heeft in een tussenzinnetje
opgemerkt dat het binnen een kortere tijd moet gebeuren.)
De inspraaktijd blijft drie minuten. Als er zeventien
insprekers zijn, krijgen zij allemaal drie minuten de tijd, wat
echter wel inhoudt dat de overige vergadertijd vermindert.
(Mevr. KALT: Precies. Wilt u daarmee zeggen dat dat
er niet toe doet?)
Het democratisch gehalte van deze Raad wordt niet
automatisch groter als deze langer spreekt.
(Mevr. KALT: Nee, maar dit wordt wel kleiner als
hij niets meer mag zeggen.)
Als dat het geval was, zou het ernstig worden. Ik stel
voor dat mevr. Kalt, zodra zij dit punt bereikt, een seintje
geeft. Het is dan immers mogelijk actie te ondernemen.
(Mevr. KALT: Akkoord.)
(De VOORZITTER: Dat kan niet, want dan mag zij
niets meer zeggen.)
Zij mag dan schriftelijk een vraag stellen.
Verschillende fracties hebben opgemerkt dat wethouder
Stadig behoorlijk is belast, wat ik niet zal ontkennen, maar
voor de volgende bestuursperiode stel ik sowieso voor met
minder wethouders te werken, waaraan de gedachte ten grondslag
ligt dat de mate van gedetailleerdheid, waarmee de wethouders
de dossiers bestuderen, kan vari%ren. De wethouder kan dit zelf
sturen. Daarbij komt dat wethouder Stadig op zijn portefeuille
reeds zeven jaar is ingewerkt. Dit is een lange tijd, dus hij
kent alle dossiers van voor tot achter.
(De heer VAN POELGEEST: Bedoelt u daarmee te zeggen
dat wethouder Stadig zich in de afgelopen periode wat heeft
verveeld?)
(Mevr. VAN OUDENALLEN: Dat heb ik eveneens
opgemerkt.)
Nee, want hij heeft een brede culturele belangstelling en
zal zich daarom geen moment vervelen. Ik durf te wedden dat hij
volgend jaar in maart nog steeds niet horizontaal hoeft te
worden weggedragen en dat hij dan nog met een brede grijns
achter de tafel zit omdat hij het wel degelijk blijkt aan te
kunnen. Bovendien is niemand binnen het College van plan de
laatste negen maanden uitgebreid nieuw beleid op te zetten. Dat
gebeurt immers in eenheden van vier jaar. Ik heb met betrekking
tot de portefeuille van oud-wethouder Grondel opgemerkt dat men
in feite reeds aan het oogsten is. Het uitgangspunt van de
onderhandelingen over de portefeuilleverdeling en de vraag of
er een wethouder bij moest, was, dat het niet de bedoeling is
nieuwe zaken op te zetten, maar af te ronden tot aan de
verkiezingen en de volgende periode voor te bereiden. Volgens
de inschatting van het College is dat met deze
portefeuilleverdeling wel degelijk mogelijk.
(Mevr. KALT: U zegt dat het op dit moment een
kwestie is van afronden en geen nieuwe punten meer oppakken,
wat ik mij kan voorstellen. Is er een politieke reden voor dat
de beleidsnota Openbaar Vervoer die de commissie reeds is
gepasseerd, van de agenda is verwijderd?)
Voor zover ik dat weet, heeft een van de fracties
geconstateerd dat in deze nota een aantal elementen stond dat
door de tijd is ingehaald en correctie behoeft. Zij heeft
daarom in de commissievergadering gevraagd de behandeling
daarvan uit te stellen. Dat is de enige reden. Ik heb overigens
niet gezegd dat er geen enkel nieuw punt meer wordt opgenomen.
Het bestuur wordt immers iedere dag met nieuwe punten
geconfronteerd, wat niet verandert. Ik doelde op beleidszaken
voor langere termijn.
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben door de
heer Van Poelgeest en anderen op een aantal zaken aangesproken,
dus het lijkt mij goed een toelichting te geven.
De heer Goring is ingegaan op de Gemeentelijke Sociale
Dienst. Ik heb daarin een rol gespeeld en ben naar buiten
getreden met de opmerkingen dat er argumenten voor en tegen de
overname van de portefeuille Sociale Zaken door de VVD-fractie
zouden zijn. De overgebleven drie coalitiepartijen hebben
daarover op een normale en rustige wijze gesproken. Wethouder
Van der Aa heeft de praktische overwegingen reeds genoemd, maar
ik zal deze in het kort herhalen.
In de eerste plaats moeten wij ervoor zorgen dat wij de
aanwezige kennis optimaal benutten en in de tweede plaats is
het onmiskenbaar dat de fractie van de VVD bij de
portefeuilleverdeling in 1998 niet keihard heeft ingezet op de
GSD. Het zou daarom een vrij forse politieke tournure zijn als
deze portefeuille op dit moment wel aan haar zou worden
overgedragen, wat mijns inziens op zichzelf een plausibel
argument is. Wij waren er snel uit en ik heb geen pijn gehad,
wat naar ik meen ook geldt voor de rest van de VVD-fractie. Ik
vind dat wij het op deze manier goed hebben opgelost. De
verdere verdeling heeft plaatsgevonden op de pragmatische wijze
die door de heer Piersma is geschetst. Een aantal grote zaken
is verdeeld. De Gemeentelijke Sociale Dienst kwam in handen van
de fractie van de PvdA en daarom kwam de Noord-Zuidlijn vrij
snel bij de VVD-fractie terecht. Dat dit onderdeel aan mij is
toegewezen, vind ik logisch aangezien ik als lid van het
bestuurlijk team redelijk thuis ben in dit dossier en daarnaast
als wethouder Financi%n te maken met budgetteringen, optel- en
aftreksommen enzovoort.
De heer Van Poelgeest sprak over de spagaatpositie waarin
ik zou terechtkomen, maar hij weet dat ik ook wethouder voor
Personeelszaken en Organisatie, Facilitaire Bedrijven, Havens
en Sport ben. Op deze gebieden doet zich hetzelfde probleem
voortdurend voor, al is het dan op een wat kleinere financi%le
schaal. Ik heb echter niet de indruk dat ik daarmee slecht omga
en mij in een spagaatpositie bevind. Ik garandeer de heer Van
Poelgeest dat het op het gebied van de Noord-Zuidlijn ook goed
zal gaan. Volgens mij is het een verstandige keuze geweest van
de coalitie de Noord-Zuidlijn aan mij over te dragen, want de
wethouder voor Financi%n is qua budgetdiscipline juist het
strengst van iedereen en deze eigenschap komt goed van pas
tijdens de onderhandelingen over de Noord-Zuidlijn.
(De heer VAN POELGEEST: Beschouwt u de opmerkingen
van de heer Hooijmaijers dat de Noord-Zuidlijn toch wel drie
miljard gulden gaat kosten, als een ondersteuning voor uw
beleid?)
Over het budget voor de Noord-Zuidlijn is een afspraak
gemaakt met de Raad. Het is niet nodig naar de Raad te gaan om
meer geld te vragen, zolang wij met dit bedrag toekomen. Het
College heeft dat nog niet gedaan, wat betekent dat het nog
steeds binnen het budget handelt. De opmerking van de heer
Hooijmaijers vat ik op als dat de Noord-Zuidlijn wat de VVD-
fractie betreft in de toekomst wellicht dermate belangrijk is
voor de stad Amsterdam dat, zelfs als daarmee de beschikbare
financi%le kaders moeten worden overschreden, het bespreekbaar
is. Daarvan hebben wij kennis genomen en kunnen wij voor de
toekomst ermee rekening houden dat het mogelijk de VVD-fractie
ons deze steun geeft. Op dit moment is het eenvoudigweg niet
aan de orde en daarom beschouw ik de woorden van de heer
Hooijmaijers niet als een vorm van ondersteuning van het
beleid. Het is de Raad bekend in welke fase van besprekingen en
onderhandelingen wij ons bevinden. Het speelt zich af binnen de
kaders die met de Raad zijn afgesproken en op dit moment is er
geen sprake van een overschrijding van deze kaders.
(De heer VAN POELGEEST: Wordt u door dergelijke
opmerkingen niet in de wielen gereden tijdens de
onderhandelingen? De partijen aan de andere kant van de tafel Ä
de aannemers en bouwconsortia Ä drukken nog wat harder door,
omdat zij weten dat er in de Raad in ieder geval een fractie is
die bereid is wat extra geld te schuiven. Dat kan u toch
dwarszitten op het moment dat u de onderhandelingen voert?)
Ik heb geen enkele moeite met de opmerkingen van de heer
Hooijmaijers. Op dit moment ervaar ik het niet als
ondersteuning van het beleid of van mijn positie in de nieuwe
rol, want dat is niet nodig, omdat wij momenteel handelen
binnen de met de Raad vastgestelde kaders.
Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Ik voel mij wat
doodgeknuffeld en weet niet of ik dat een fijn gevoel vind. Ik
heb gemengde gevoelens. De beleidsterreinen Ruimtelijke
Ordening en Verkeer liggen dicht bij elkaar en zijn in allerlei
steden in samenhang georganiseerd. Het is interessant op dat
gebied een verbreding te kunnen meemaken. Vanuit de
portefeuille Grondzaken heb ik inmiddels de nodige
parkeergarages mogen realiseren, dus er is een verband. Het is
een leuke verbreding van mijn werkveld en het moet volgens mijn
inschatting kunnen, want ik heb geprobeerd de oogsttijd te
plannen v››r de zomer van dit jaar. Als het vanmiddag goed
afloopt met de beleidsovereenkomst volkshuisvesting, zal mij
dat lukken. In het najaar kan ik wat minder op de lauweren
rusten dan ik had gepland, omdat het onderdeel verkeer erbij
komt. Ik geef toe dat het deze maand behoorlijk druk is. Ik zal
prioriteiten moeten stellen en ik kom bijvoorbeeld nog niet toe
aan de verwarmde bushokjes. Inmiddels hebben wij geconstateerd
dat alle zaken zich praktisch laten oplossen. De discipline
verkeer is inmiddels in mijn staven ge<ntegreerd. Ik heb een
staf stadsdelen, waar het onderdeel verkeer gewoon bij komt.
Daarnaast heb ik een staf projecten, waarvoor geldt dat er nog
meer aan het onderwerp verkeer zal worden gedaan. De staf RO
zal worden omgedoopt in RO en Verkeer. Daar komt een half uur
bij, maar volgens ons moet dat kunnen. De portefeuille Verkeer
bevat niet de Noord-Zuidlijn en de taxizaken. Dat zijn twee
onderdelen die in de afgelopen periode veel tijd hebben gekost.
Ik heb alles overwogen, vind het interessant en meen dat het
mogelijk is, wat niet wegneemt dat ik wat minder rust krijg dan
ik had gehoopt.
Mijn commissie vergaderde op woensdagmiddag en
reserveerde de woensdagavond voor een avondvergadering, waarvan
regelmatig gebruik werd gemaakt. Als bij de vergadering van de
Commissie voor Verkeer enz. de beperkte portefeuille Verkeer
daarbij komt, zal het waarschijnlijk vaker voorkomen dat er op
woensdagavond wordt vergaderd. Mevr. Van Oudenallen kan er dan
ook eens bij zijn om haar eenmansfractie te vertegenwoordigen.
Dit zal slechts in haar voordeel werken.
(Mevr. VAN OUDENALLEN: Dat is een valse opmerking,
want er zit altijd iemand van ons in de zaal.)
Ik heb slechts opgemerkt dat het in het voordeel van de
fractie van Mokum Mobiel is, omdat mevr. Van Oudenallen er dan
bij kan zijn.
Ik ben overwegend positief, maar geef toe dat ik het een
mistroostig vooruitzicht vind dat ik parkeerplaatsen moet
tellen. Als de raadsleden mij helpen door daarover niet
veelvuldig te spreken, zal het wel lukken.
Wethouder mevr. BRUINES: Mijnheer de Voorzitter. De heer
Goedhart heeft gevraagd op welke wijze ik met de taxi's wens om
te gaan. Mijns inziens heeft de Raad daarover vrij heldere
opvattingen, die deze aan het College heeft kenbaar gemaakt.
Vanzelfsprekend zal ik naar beste vermogen en met grote inzet
ermee verder gaan. Wij zullen er absoluut nog over spreken. Ik
vind het wat flauw dat hij een relatie met de portefeuille
Kunst legt en had eerder van hem verwacht dat hij over
creativiteit zou spreken. Uiteindelijk is dat voor alle
dossiers en portefeuilles, en wellicht zelfs voor het hele
leven, van groot belang.
Voor de portefeuille van voormalig wethouder Grondel
geldt inderdaad dat er een aantal prachtige projecten komt en
er is reeds eerder gezegd dat hem alle lof toekomt. Daarnaast
zijn er nog veel lopende zaken, dus ik zal mij absoluut niet
vervelen. Ik ben gelukkig en tevreden met deze toevoeging.
De Burgemeester draagt het presidium over aan wethouder
Van der Aa.
De BURGEMEESTER: Mijnheer de Voorzitter. Mevr. Kalt heeft
mij een vraag gesteld over de verdeling van de commissies. Met
de Commissie voor de Werkwijze is daarover gesproken. Het
College stelt voor tot de zomer 2001 de huidige situatie te
handhaven en daarna verder te gaan met de bekende structuur. De
commissies zijn aan wethouders gekoppeld. Wij hebben
afgesproken dat daarover eerst met de fracties zal worden
gesproken om daarna in de volgende vergadering besluiten te
kunnen nemen.
De Burgemeester neemt het presidium weer op zich.
De interpellatie wordt gesloten.
11
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 24 mei 2001
inzake de hoofdlijnen voor externe verzelfstandiging van het
Gemeentevervoerbedrijf (Gemeenteblad afd. 1, nr. 336).
Mevr. CODRINGTON: Mijnheer de Voorzitter. De hoofdlijnen
over de externe verzelfstandiging van het GVB komen in het
najaar van 2001 opnieuw in de Raad aan de orde en de fracties
zal worden gevraagd daarover een definitief besluit te nemen.
Drie maanden geleden hebben wij de hoofdlijnennotitie
vastgesteld. De bedoeling van deze onhandige tussenvorm is dat
er door middel van een contract een afstand zou worden
gecre%erd tussen de gemeente en het GVB. De interne
gezondmaking was belangrijk, evenals het meer zakelijk
functioneren van het bedrijf. Ik doel bijvoorbeeld op de
arbeidsomstandigheden en dienstverlening in de vorm van
openbaar vervoer. Voor ons ligt de hoofdlijnennotitie en aan de
Raad wordt gevraagd met 23 voorstellen in te stemmen. De vraag
is in te stemmen met tien voorstellen op het gebied van
opdrachtgeverschap en met vier voorstellen over de
ontvlechting, personeelszaken, financi%n, de concessie en de
juridische structuur. Voor ons ligt een voordracht waaruit
onder andere blijkt dat in het najaar 2001 een verdere
uitwerking van de belangrijkste onderdelen van de
hoofdlijnennotitie volgt.
Het eerste punt dat ik aan de orde stel, heeft vooral
betrekking op de zakelijkheid en de ontvlechting tussen de
opdrachtgever en de opdrachtnemer. Het College geeft in dit
stuk aan dat door de opdrachtgever door middel van een
programma van eisen zal worden vastgesteld welke diensten het
GVB moet leveren op het gebied van openbaar vervoer. Het
College geeft aan dat het functioneel en op hoofdlijnen wil
aansturen. Als dat inhoudt dat wij slechts op hoofdlijnen gaan
vaststellen wat het openbaar vervoer voor de reizigers moet
gaan betekenen, kan het College niet hard maken dat het zich
niet wil bezighouden met de kleine onderdelen van het bedrijf.
Dat is immers afgelopen als wij het programma van eisen hebben
vastgesteld. Mijn fractie vraagt dan ook zorgvuldig en concreet
te formuleren wat in het programma van eisen zal worden
opgenomen. Voor de reizigers zou deze operatie tevens inhouden
dat er sprake is van betere dienstverlening en kwaliteit. Bij
de besluitvorming merkt het College op dat het dat op dit
moment nog niet kan garanderen, maar dat dit bij de uitwerking
van de hoofdlijnennotitie aan de orde komt.
Over het derde punt, dat betrekking heeft op personeel,
heeft het College ook bij de vorige raadsbesluiten opgemerkt
dat er een stevig sociaal plan komt met zo veel mogelijk
waarborgen van sociale en rechtspositionele zaken, wat
bijvoorbeeld inhoudt dat er geen gedwongen ontslagen zullen
zijn. Het College heeft dergelijke zaken vastgelegd, die naar
de mening van het College terugkomen bij de definitieve
uitwerking van de hoofdlijnennotitie. Daarbij komt dat er op
dit moment onderhandelingen worden gevoerd. Mijn fractie
constateert dat er op tal van punten met betrekking tot de
interne verzelfstandiging een aantal elementen zit waarin
ongeveer een jaar geleden het College geen brood zag. Het is
bekend dat mijn fractie bezwaar maakt tegen dit principebesluit
en heeft tegengestemd. Zij vraagt zich nog steeds af of
marktwerking in het openbaar vervoer, zonder een stevige
overheidsbemoeienis, kwaliteit voor de reizigers betekent. Mijn
fractie is daarvan nog niet overtuigd. Op het moment dat de Wet
personenvervoer in 2004 wordt ge%valueerd, zal mijn fractie,
als zij tot andere conclusies komt, de kans grijpen het Rijk Ä
de gemeente Amsterdam kan immers geen invloed uitoefenen op de
wetgeving Ä daarop aan te spreken. Mijn fractie zal de stappen,
die het College tot deze externe verzelfstandiging zet,
kritisch volgen. Het College doet er goed aan voor, tijdens
en/of na de evaluatie een pas op de plaats te maken en een
ijkpunt in te bouwen om na te gaan of het op het goede spoor
zit. Het is vooral belangrijk na te gaan of het haalbaar is in
het jaar 2006.
Er worden in de voordracht tien voorstellen gedaan voor
het opdrachtgeverschap. Drie voorstellen zijn essentieel, van
politieke aard en staan sterk in verband met de toekomst van
het GVB, de positie van de reizigers en het personeel. Deze
zijn nog niet uitgewerkt en komen grotendeels volgens het
College in september van dit jaar aan de orde. Ook het
programma van eisen moet nog worden vastgesteld. Daarnaast
moeten er meetbare en controleerbare afspraken worden gemaakt
met de OR om te komen tot marktconforme afspraken. Dit loopt en
mijns inziens worden ook daarover in september van dit jaar
definitieve besluiten genomen.
Als er sprake is van marktwerking en andere bedrijven op
de lijn van het GVB gaan rijden, blijft het materiaal en de
infrastructuur eigendom van de gemeente Amsterdam. Het gaat
bovendien terug naar de gemeente. Bij de bespreking van de
vorige raadsvoordrachten hebben wij daarvoor aandacht gevraagd
en het verheugt ons dat het College deze passage heeft
opgenomen.
Het derde punt heeft betrekking op de personele zaken. Op
dit moment vinden er onderhandelingen plaats die moeten leiden
tot een cao voor het GVB. In deze raadsvoordracht staat dat het
vanwege de tijdsdruk niet mogelijk is na te denken over en
stappen te zetten met het doel tot een landelijke cao
stadsvervoer te komen. Dit is echter belangrijk om concurrentie
op arbeidsvoorwaarden tegen te gaan. Wij dienen daarom een
motie in waarin wij het College vragen zich actief in te zetten
met het doel tot een cao stadsvervoer te komen. Ook diverse
andere steden hebben aangegeven dat zij dat graag willen en het
personeel van het GVB heeft te kennen gegeven dat het bereid is
daaraan mee te werken.
(Mevr. VAN DER LINDEN: In de voordracht is eveneens
vermeld dat het College de intentie heeft de cao die op dit
moment wordt opgesteld, over te laten gaan in de eventuele cao
stadsvervoer. Is dat voor uw fractie niet voldoende?)
Ik vraag het College dat concreter te formuleren. Op blz.
2184 staat dat het College zegt dat het maatgevend zou kunnen
zijn voor de toekomst. Ik vraag het College zich actief in te
zetten om dat voor elkaar te krijgen. Het kan niet de bedoeling
zijn dat in 2006, als wij inderdaad op het net moeten
concurreren, op arbeidsvoorwaarden wordt geconcurreerd.
(Mevr. VAN DER LINDEN: Ik lees dat het College de
intentie heeft het over te laten gaan.)
Voor mij is dit niet voldoende, want anders had ik deze
motie niet ingediend. De motie wordt overigens ondersteund door
een aantal andere fracties in deze Raad.
Tijdens de laatste twee commissievergaderingen heeft de
wethouder een goede inzet getoond. Zij heeft deze vergaderingen
goed voorbereid en onze vragen goed beantwoord. Mijn fractie
heeft gevraagd wat de operatie zal kosten en het College heeft
geantwoord dat er voor dit proces een bedrag van vijf miljoen
gulden aan organisatiekosten wordt besteed. Het College
begrijpt dat onze vraag daarmee niet is beantwoord en stelt ons
teleur. Het komt pas op de financi%n terug als de
hoofdlijnennotitie en vooral het definitieve besluit over de
externe verzelfstandiging aan de orde is. Wij bevinden ons op
dat moment in de eindfase van het proces en ik betreur het dat
het College dat laat liggen. Ik roep het Arbo-dossier in
herinnering, dat twee maanden geleden door de Raad is
besproken. Hebben wij daarvan niet geleerd dat bij een
verzelfstandiging, een fusie of een privatisering gedurende het
gehele proces met kostenoverzichten moet worden gewerkt? De
Raad heeft dit afgesproken. Daarbij komt dat de juridische
begeleiding scherp zal worden aangegeven. In deze voordracht
komen deze elementen niet aan de orde. Samen met mevr. Maij heb
ik daarom een motie voorbereid met de vraag vooral het
financi%le kader van deze operatie helder weer te geven, wat
vooral belangrijk is in de volgende fasen, wanneer wij
afwegingen maken, wij ons afvragen of wij op de goede weg zijn
en wij het bedrag dat er voor staat daadwerkelijk aan deze
operatie willen besteden.
Op blz. 2172 en 2185 komt de concessie aan de orde. Tot
mijn verbazing vernam ik vanmiddag in Het Lunchnieuws van Het
Parool dat de fractie van de PvdA met een motie komt. Met het
bedrijf en de bonden is de afspraak gemaakt te komen tot
kostendaling en een marktconform niveau. Daar zou tegenover
staan dat in 2006 ,,n concessie wordt afgegeven waardoor het
personeel en andere zaken niet worden opgeknipt. Dit is geen
letterlijk citaat, maar ik vraag mij af wat de fractie van de
PvdA daarmee beoogt. Zij zou daarmee een belangrijk onderdeel
uit deze voordracht verwijderen.
Verleden week donderdag, 31 mei 2001, heeft de heer
Halbertsma in zijn bijdrage opgemerkt dat zijn fractie de
belangen van de reizigers voorop stelt, maar ik neem aan dat
het niet zijn bedoeling is de belangen van het personeel te
vergeten. Ik wacht de reactie van de fractie van de PvdA af en
zie de motie tegemoet. Voor mijn fractie is dit een belangrijk
punt, omdat er momenteel rust is binnen het GVB. Het personeel
staat niet meer met de rug naar de directie en er wordt op een
goede manier onderhandeld en meegewerkt om te komen tot goede,
marktconforme afspraken.
Ik spreek niet over de juridische structuur, maar ben
benieuwd naar de reactie van het College over de voorliggende
voorstellen op dat gebied.
De wethouder heeft in de commissievergadering van vorige
week een peptalk gehouden. Zij heeft ons gevraagd op te houden
met het leggen van relaties en het maken van vergelijkingen met
UPC, de NS en de werkwijze in Amerika en Engeland. Het was een
stevig pleidooi. Ik zal deze vergelijkingen niet maken en mijn
fractie zal het College volgen. De wethouder beweerde tijdens
deze commissievergadering dat deze vergelijkingen niet opgaan,
omdat dit proces van externe verzelfstandiging anders zal
verlopen.
Het College heeft de fractie van GroenLinks aangesproken
op haar bestuurlijke wijsheid en heeft ons gevraagd met deze
hoofdlijnennotitie in te stemmen. Deze heeft namelijk
betrekking op verkenningen van een hoofdweg. Wij zijn samen met
de wethouder deze weg opgegaan, zij heeft mijn bijdrage gevolgd
en ik wacht haar reactie af op de motie over de financi%n en de
cao stadsvervoer. In tweede termijn kom ik daarop terug.
Op dit moment ben ik van mening dat het instemmen geen
probleem is, omdat de definitieve uitwerking van de
hoofdlijnennotitie pas in september van dit jaar aan de orde
komt. Op dat moment beslist mijn fractie of zij er al dan niet
voor stemt.
De VOORZITTER deelt mede dat is ingekomen:
13? Motie van 6 juni 2001 van de raadsleden mevr. Codrington,
mevr. Maij en mevr. Alberts inzake een landelijk cao voor het
stadsvervoer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 392).
De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in
behandeling genomen.
Mevr. MAIJ: Mijnheer de Voorzitter. Op dit moment
behandelen wij slechts de hoofdlijnen en pas in het najaar 2001
neemt de Gemeenteraad een definitief besluit over de externe
verzelfstandiging van het GVB. De vraag is of de fractie van
het CDA voorstander of tegenstander is van deze externe
verzelfstandiging. Zij is op dit moment bezorgd en kritisch. In
principe is zij geen tegenstander van een externe
verzelfstandiging, maar zij vindt dat er goede afspraken moeten
worden gemaakt over de vorm. De algemene vraag die overblijft
is of de kwaliteit van het openbaar vervoer in Amsterdam voor
de reizigers, de werknemers en het bedrijf verbetert door de
externe verzelfstandiging. Het College heeft deze vraag als
volgt beantwoord: "Er worden geen garanties gegeven, maar in
ieder geval wel de zekerheid van een uiterste inspanning dat de
kostprijs van het GVB omlaag gaat. Anders staat immers op
termijn de toekomst van het bedrijf op het spel. Een lagere
kostprijs biedt wat ruimte voor verbetering in het aanbod voor
zowel de klant als de werknemer en het bedrijf, bijvoorbeeld op
het gebied van service, reinheid en veiligheid. De reizigers
zullen zijn vertegenwoordigd in een nog op te richten
reizigersadviesraad. Dat zal de kwaliteit ten goede komen en
wordt bovendien door de Wet personenvervoer 2000
voorgeschreven".
Het College stelt dat een lagere kostprijs ruimte biedt
voor verbetering. Wij vragen ons echter af of deze kan worden
gegarandeerd en tegen welke figuurlijke prijs dat eventueel
mogelijk is. De kosten van het verzelfstandigingsproces worden
op dit moment op vijf miljoen gulden geraamd, maar die voor de
externe verzelfstandiging van het GVB zelf Ä zoals het eigen
vermogen, het sociaal plan en dergelijke Ä zijn nog niet
geraamd. De uiteindelijke kostprijs is nog niet gegeven en
daarom kan geen antwoord worden gegeven op de vraag of de
kwaliteit daadwerkelijk zal verbeteren. Het verwachte resultaat
zal onzes inziens op korte termijn zelfs negatief zijn. Ik maak
toch een vergelijking met UPC en de NS en constateer dat het
resultaat van de financi%le investering in meer marktwerking
pas na tien jaar zichtbaar wordt. Samen met de fractie van
GroenLinks dienen wij hierover een motie in.
Het tweede hoofdpunt dat voor mijn fractie van groot
belang is, is de scheiding van het opdrachtgever- en
opdrachtnemerschap. Het College merkt op dat externe
verzelfstandiging leidt tot grotere transparantie, waardoor het
bedrijf beter aanspreekbaar wordt op het geleverde product. Het
leidt tot een duidelijke scheiding van verantwoordelijkheden
van de gemeente en het bedrijf, waardoor het beter in staat zal
zijn bedrijfsmatig te werken. Is dat inderdaad het geval? Is
dat momenteel dan niet het geval?
Vindt het College het beleid van het GVB op dit moment
niet transparant? Dat zou wel het geval moeten zijn, want de
nieuwe wethouder voor Verkeer Ä wij feliciteren wethouder
Stadig Ä is opdrachtgever en de wethouder voor Nutsbedrijven is
opdrachtnemer. In het geval van verzelfstandiging zal er sprake
zijn van een duidelijke scheiding van verantwoordelijkheden.
Als wij dit voorstel aannemen, blijft de gemeente bijvoorbeeld
voor 100 procent aandeelhouder van de NV GVB, wat feitelijk
betekent dat de Gemeente Amsterdam enerzijds opdrachtgever is,
want zij verstrekt subsidie, en anderzijds opdrachtnemer en
subsidieontvanger is, omdat zij voor 100 procent aandeelhouder
is. Toch is er slechts ,,n wethouder voor Verkeer.
Wij vinden het een goede zaak dat de gemeente jaarlijks
de kwaliteit en de kwantiteit in een programma van eisen
opneemt en dus formuleert waaraan het openbaar vervoer moet
voldoen op het gebied van bereikbaarheid, leefbaarheid en de
sociale functie. De vraag is echter waarom een beperkt aantal
strategische directiebeslissingen de goedkeuring moet hebben
van de algemene vergadering van aandeelhouders. Wij zijn er
voorstander van dat zo veel mogelijk punten die onder het
opdrachtgeverschap vallen, waaronder de strategische punten, in
een programma van eisen worden opgenomen. Ik dien daarom namens
mijn fractie een motie in.
Het College stelt dat het voor werknemers aantrekkelijk
is voor een bedrijf te werken dat goed functioneert. Mevr.
Codrington is daarop reeds ingegaan. Vanzelfsprekend is dat
belangrijk, maar het is belangrijker dat er een goede cao komt.
Werknemers werken immers het prettigst als zij weten dat er
goede afspraken zijn gemaakt. Wij hebben daarom samen met de
fractie van GroenLinks een motie ingediend over de cao
stadsvervoer.
De bus, de tram en de metro zullen wel onder het GVB
vallen, maar dat geldt niet voor de Noord-Zuidlijn. Volgens ons
is dat in strijd met eerdere besluiten die door de Raad zijn
genomen. Graag verneem ik van de wethouder wat zij ervan vindt
de Noord-Zuidlijn in ,,n concessie mee te nemen.
De VOORZITTER deelt mede dat zijn ingekomen:
14? Motie van 6 juni 2001 van de raadsleden mevr. Maij en mevr.
Codrington inzake een overzicht van de kosten van het
verzelfstandigingsproces (Gemeenteblad afd. 1, nr. 393).
15? Motie van 6 juni 2001 van het raadslid mevr. Maij inzake
een duidelijke scheiding tussen opdrachtgever- en
opdrachtnemerschap (Gemeenteblad afd. 1, nr. 394).
De moties worden voldoende ondersteund en terstond in
behandeling genomen.
De heer HEMMES: Mijnheer de Voorzitter. Wij spreken zeer
terecht niet voor het eerst over dit onderwerp. In
commissievergaderingen, extra commissievergaderingen en
raadsvergaderingen komt de verzelfstandiging van het GVB
regelmatig en uitgebreid aan de orde. In een eerder stadium
hebben wij reeds aangegeven dat wij onverkort achter het
principe staan. Volgens ons is dat de enige mogelijkheid voor
het Amsterdamse GVB om te overleven. Overdracht van
portefeuilles levert over het algemeen enige vertraging op,
maar met dit ingewikkelde dossier is gebleken dat dat niet tot
schade hoeft te leiden. Ik spreek nog steeds over de commissie-
Guusje. Ik weet niet wat het verschil is, want anderen spreken
over de commissie-K"hler en de commissie-Grondel. Het is het
verschil tussen dames en heren, maar mogelijk zorgt dit dossier
ervoor dat wij binnenkort spreken over de commissie-Bea. In de
praktijk zal blijken hoe lang wij nog spreken over de
commissie-K"hler en -Grondel.
Ik breng complimenten over aan de wethouder omdat er met
betrekking tot dit dossier nauwelijks vertraging is opgetreden.
Mijn fractie complimenteert ook het GVB. Het is van een wat
weerbarstige dienst veranderd in een bedrijf waarvan de
directie, de OR en het personeel toont dat er sprake is van
realiteitszin en bereidheid tot samenwerking. Mevr. Codrington
heeft reeds opgemerkt dat men niet meer met de rug naar elkaar
toe staat, maar met het gezicht tegenover elkaar. Dat is
belangrijk voor deze zaak.
In de voordracht komt de cultuur niet duidelijk aan de
orde. Mijn fractie vindt de cultuur belangrijk, want dat is als
het ware de leidraad. De kwaliteit van de cultuur is
verantwoordelijk voor het functioneren van de organisatie. Ik
breng Openbare Werken en de Politie in herinnering, waarbij het
afhankelijk was van de cultuur of zaken al dan niet
veranderden. Een bedrijf kiest niet voor een cultuur. De
cultuur is te veranderen, maar dat is een niet geringe opgave.
De cultuur is echter van doorslaggevend belang voor het succes.
Mijn fractie merkt nogmaals op dat de cultuurverandering
waarschijnlijk een van de belangrijkste onderdelen is van het
verzelfstandigingsproces. Als wij vertrouwen willen oogsten,
moeten wij tevens vertrouwen zaaien. Het is niet mogelijk
slechts eisen te stellen.
(Mevr. CODRINGTON: U spreekt woorden van lof over
de directie, maar ik neem aan dat u de reacties van het
College, het review van 1997 en 2001 op het review heeft
gelezen. Deze liegen er niet om. Daarin staat duidelijk dat
veel plannen niet zijn gerealiseerd en dat er sprake is van een
weerbarstige organisatiecultuur. Daarnaast leverde het College
nogal wat kritiek op de kwaliteit van het management. Wat is
ervan de reden dat u beweert dat het fantastisch verloopt?)
Ik zeg niet dat het fantastisch verloopt, maar heb
aangegeven dat men momenteel met het gezicht tegenover elkaar
staat in plaats van met de rug naar elkaar toe en dat dat
belangrijk is. Dat heeft mevr. Codrington overigens zelf ook
opgemerkt.
(Mevr. CODRINGTON: Ik spreek vooral over het review
en de reactie van het College.)
Ik spreek over het bedrijf, de OR en het personeel. Zij
hebben aangegeven dat er wel degelijk sprake is van
realiteitszin. Onzes inziens is dit een positief signaal, want
daardoor is het voor het GVB mogelijk te overleven en als een
sterke organisatie verder te gaan. Wij wensen alle aandacht op
de cultuurverandering te richten en menen een enorme sprong
voorwaarts te hebben gedaan, als niet alleen door de directie
maar ook vanuit de organisatie zelf wordt aangegeven dat men
zich volledig wil inzetten om te komen tot marktconform werken
en men tegelijkertijd dermate realistisch is dat er nieuwe
afspraken zullen worden gemaakt op het moment dat blijkt dat
het niet haalbaar is. Wij menen Ä en hopen Ä dat dit voor het
GVB veel mogelijkheden biedt de concessie te behalen. Ook al
gaan wij met een ongedeelde concessie door, dan is het niet
zeker dat het GVB daarop recht heeft. Naar onze mening is het
belangrijk dat er de komende vier jaar geen in- of externe
oorlog ontstaat. Het bedrijf moet aan de slag kunnen gaan en
men moet positief tegenover elkaar staan met het doel het GVB
voor Amsterdam te behouden. Daarnaast zijn de afspraken
belangrijk, die uitgebreid in de voordracht staan en in de
commissievergaderingen aan de orde zijn geweest. Wij vragen ons
af of de wethouder zich bewust is van de relatie tussen de
cultuur en de kwaliteit van de organisatie en of zij idee%n
heeft over de uitwerking daarvan. Het lijkt ons te eenvoudig om
te zeggen dat men het zelf kan regelen. Dat is gebleken bij de
Politie, Openbare Werken en zal waarschijnlijk ook bij de GSD
blijken. Wij ontvangen graag een antwoord op deze vraag, want
dat beschouwen wij als de sleutel van datgene wat wij
gezamenlijk willen bereiken.
Mevr. ALBERTS: Mijnheer de Voorzitter. In de
commissievergadering hebben wij de hoofdlijnen van de externe
verzelfstandiging besproken en de wethouder heeft op dat moment
een korte uiteenzetting gegeven, waaruit bleek dat wij deze
verzelfstandiging niet mogen vergelijken met het proces van de
NS. Mevr. Codrington heeft daaraan reeds gerefereerd. De
wethouder heeft opgemerkt dat er drie belangrijke verschillen
zijn, namelijk de NS zijn geprivatiseerd met het doel naar de
beurs te gaan, de tarieven worden door de NS zelf vastgesteld
en er is geprivatiseerd zonder enige kennis van zaken. De
wethouder heeft haar boodschap ge%indigd met de zin: "Het is
aan de bestuurlijke wijsheid van de Raad met deze tussenstap in
te stemmen". Zij heeft ons nogmaals op het hart gedrukt dat er
in Amsterdam geen sprake is van privatisering, maar van externe
verzelfstandiging.
De wethouder heeft meegedeeld dat bij de NS is
geprivatiseerd zonder kennis van zaken. Deze opmerking
impliceert dat wij wel kennis van zaken hebben. Uit de
voordracht blijkt dat de externe verzelfstandiging reeds
aanzienlijk is afgezwakt, want het geclausuleerde eigendom en
de invloed van de gemeente bij cruciale beslissingen is
inmiddels ingevoegd. Van de oorspronkelijke opzet is daardoor
niets overgebleven. Ik vraag mij af waarom er met alle huidige
kennis van zaken niet wordt voorgesteld over te gaan tot
interne verzelfstandiging. Tot op dit moment heb ik er
voortdurend op gewezen dat externe verzelfstandiging
uiteindelijk de deur opent voor privatisering. Ik vraag de
wethouder voor eens en altijd uit te leggen dat dit niet het
geval zal zijn. Kan zij garanderen dat de aandelen van het GVB
niet zullen of kunnen worden verkocht?
De wethouder laat het aan de bestuurlijke wijsheid van de
Raad over met deze tussenstap in te stemmen. Wat is de mening
van de wethouder? Wellicht legt zij de verantwoordelijkheid
daarmee buiten het College of zichzelf. Het woord tussenstap in
deze zin is interessant. Een tussenstap naar? Krijg ik dan toch
gelijk? Is externe verzelfstandiging een stap op weg naar
privatisering? Het uiteindelijke standpunt van de fractie van
de SP zal duidelijk zijn en ik nodig de voorstanders uit zich
bij ons aan te sluiten. Interne verzelfstandiging is meer dan
voldoende.
Als men toch Ä tegen beter weten in Ä wenst vast te
houden aan deze al dan niet afgezwakte externe
verzelfstandiging, dan steunen wij de cao stadsvervoer.
Eveneens geldt dit voor het ondeelbaar houden van de concessie
na de Noord-Zuidlijn, alleen als die er niet komt. Ik merk
wellicht ten overvloede op dat openbaar vervoer een
nutsvoorziening is. Wij zullen ons verzetten tegen alle zaken
die dat ondermijnen.
De heer HALBERTSMA: Mijnheer de Voorzitter. Veel
raadsleden vragen zich af waarom wij nogmaals over het GVB
spreken. Het is inderdaad een lange marsroute. Anderhalf jaar
geleden hebben wij met kennis van zaken het principebesluit
genomen het proces in te zetten tot verzelfstandiging van het
GVB. Ik heb op dat moment meegedeeld dat mijn fractie zich
daarin kon vinden, maar dat er nog ontzettend veel zaken moeten
worden uitgewerkt. Mijn fractie heeft destijds te kennen
gegeven dat zij deze uitwerkingen op een zestal criteria zal
toetsen.
Het betreft de klant, de vraag waarop de
verzelfstandiging betrekking heeft, de invloed op de
ondernemerstrategie, het financieel kader, het sociaal contract
en de rolscheiding eigenaar en opdrachtgever. Aan de hand van
deze criteria zal ik vandaag de derde stap, de
hoofdlijnennotitie, beoordelen. Ik plaats daarbij de
kanttekening dat het proces dermate ver is gevorderd dat mijn
fractie meent dat het nodig is haar beoordeling van het geheel
aan te scherpen.
In de eerste commissievergadering over dit onderwerp heb
ik ik reeds opgemerkt dat mijn fractie heeft besloten zich
vanaf heden nog meer in de rol van de opdrachtgever en de
reiziger te verplaatsen. In de eerste plaats zal zij alle
voorstellen toetsen aan het criterium de reiziger beter
openbaar vervoer te bieden. Daar is het immers om begonnen. De
voorliggende voorstellen tonen duidelijk aan Ä al moeten deze
nog worden gerealiseerd Ä dat er door de verzelfstandiging van
het GVB een significante verbetering van het openbaar vervoer
zal zijn in het belang van de reiziger. Er wordt onder andere
gesproken over een efficiencyvoordeel van 86 miljoen gulden.
Wij moeten beseffen dat de kostenvoordelen, als daarvan
daadwerkelijk sprake is, kunnen worden teruggeploegd in de
onderneming door meer en beter openbaar vervoer aan te bieden.
Wij hebben ons vele malen afgevraagd Ä en dat zijn onze twee
andere criteria Ä waarop de verzelfstandiging betrekking heeft
en wat de invloed op de ondernemerstrategie zou moeten zijn.
Dat hebben wij ons vanaf het begin afgevraagd, omdat de fractie
van de PvdA met alle mogelijke middelen wil voorkomen dat wij
in plaats van een gemeentelijke dienst, een klassiek
monopolistisch bedrijf krijgen dat in staat zal zijn het aanbod
van openbaarvervoerdiensten te verschralen. Bij de bespreking
van de uitgangspunten zijn wij daarop uitvoerig ingegaan en wij
prijzen ons gelukkig dat onze voorstellen met betrekking tot
deze punten in de nieuwe voordracht zijn verwerkt. De wethouder
heeft ons uitgedaagd toch een vergelijking met de NS te maken.
De gebeurtenissen die bij de NS hebben plaatsgevonden en
datgene wat in de afgelopen weken erover is beweerd, geeft ons
een steuntje in de rug voor wat betreft de juistheid van de
voorliggende voorstellen. Minister Netelenbos plaatst
vraagtekens bij het aan de NS overlaten van beslissingen over
de infrastructuur en het materieel. Wij prijzen ons gelukkig
dat wij deze beslissingen zelf kunnen blijven nemen en dat wij
noodzakelijke investeringen voor materieel en infrastructuur
niet uitstellen. Dankzij het feit dat wij dat zelf in de hand
houden, hebben wij het afgelopen jaar besloten meer dan een
miljard gulden aan het openbaar vervoer te besteden. Hetzelfde
geldt voor de strategisch controle.
(Mevr. MAIJ: De wethouder heeft gelijk dat het
belangrijk is geen irre%le vergelijkingen te maken. Juist de
infrastructuur bepaalt het verschil tussen privatisering en
verzelfstandiging. Deze blijft in dit geval eigendom van de
gemeente.)
Ik wens het economisch woordenboek er niet bij te pakken.
Het verschil is mijns inziens gelegen in de vraag of de
overheid de aandelen al dan niet verkoopt. Wij hebben niet
gewenst de strategische controle over het bedrijf geheel op te
geven en hebben er voortdurend op aangedrongen de aandelen niet
te verkopen. Het is namelijk belangrijk een stok achter de deur
te houden voor het geval dat dat nodig is. Het is immers
mogelijk dat er geen concurrentie is. Ik doel op de situatie in
Groningen waar het vervoerbedrijf wel is geprivatiseerd, de
gemeente als opdrachtgever werd geconfronteerd met ,,n
aanbieder en daardoor geen kant meer op kon. Dat hebben wij
niet gewild en net om ons in de toekomst met de
bedrijfsvoering te bemoeien, want daarin moeten wij de grootste
terughoudendheid betrachten om in het geval dat dit nodig is,
nog een weg terug te hebben.
(Mevr. CODRINGTON: U bent wat dat betreft tevreden,
maar geldt dat ook voor de invulling, de functie en de
statuten. De Gemeente zal de raad van commissarissen benoemen,
maar meent dat men rekening moet houden met het gemeentebelang
en haar imago. Er is niets vermeld over het bedrijfsbelang en
winstmaximalisatie. Bent u daarover tevreden?)
Ik laat mij niet te veel afleiden door de vraag op welke
wijze wij de strategische controle vorm willen geven. Dat is
behoorlijk gecompliceerd en dient onzes inziens in eerste
instantie tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders
aan de orde te komen en is dit niet de rol van de
commissarissen. In de wet staat immers dat de commissarissen in
de eerste plaats, zo niet volledig, de belangen van de
onderneming moeten dienen. Desalniettemin menen wij het
verstandig dat wij op voorhand hebben besloten de benoeming van
de commissarissen in eigen hand te houden, want zodoende kunnen
wij strategische invloed uitoefenen op het moment dat dit nodig
is.
Het vierde criterium betreft het financi%le kader. Ik
sluit mij gedeeltelijk aan bij de woorden van de fracties van
het CDA en GroenLinks, maar de vergelijking met UPC gaat naar
mijn mening niet op. Bij de afspraken staat duidelijk dat wij
daarover nader moeten worden ge<nformeerd. Tijdens de
commissievergadering heb ik reeds gevraagd een beginbalans Ä
winst- en verliesrekening Ä op te stellen, zodat wij kunnen
beoordelen wat het vermogen is.
De wethouder heeft destijds opgemerkt dat het mee zal
vallen, omdat alle bezittingen in de aparte Activa B.V.
blijven. Toch ben ik het ermee eens dat het belangrijk is dat
te kwantificeren, voordat wij het definitieve besluit nemen.
Het vijfde criterium betreft de overeenkomst met het
personeel. Het afgelopen jaar is vooral op dat terrein veel
gebeurd. Wij zijn de bonden, de OR en het personeel erkentelijk
voor het getoonde inlevingsvermogen en de flexibiliteit.
Uiteindelijk hebben zij de ogen willen openen voor het feit dat
de nieuwe Wet personenvervoer in werking treedt. Wij hebben
indirect kennis genomen van de eerste resultaten van het
overleg. Enerzijds zijn wij van mening dat dat goed verloopt,
maar anderzijds maken wij ons zorgen over het feit dat er
weinig perspectief is voor de medewerkers op het moment dat het
GVB beter zal gaan functioneren. Het laatste mogen wij op grond
van het businessplan verwachten.
(Wethouder DALES: Wat bedoelt u met uw opmerking
dat er weinig perspectief is voor de medewerkers op het moment
dat het businessplan in werking treedt?)
Ik doel op het vooruitzicht dat het in de toekomst beter
zal zijn. De reiziger ondervindt voordeel van de besparing,
omdat er bijvoorbeeld meer bussen of betere trams komen. Voor
het personeel verandert er voorlopig niets, maar zij worden wel
geacht effici%nter en beter te werken. Dit punt dient in de
eerste plaats door de bonden aan de orde te worden gesteld,
maar het valt ons op dit moment op.
(Wethouder DALES: Het perspectief is primair dat
het GVB in een positie terecht komt waarin het als het ware
organisch in de concessie groeit. Het perspectief is de
toekomst die wij het bedrijf bieden, dat het op concurrerende
wijze tegen andere ge<nteresseerden kan opboksen en ervoor te
zorgen dat het de concessie krijgt. Dat is voor het personeel
van het GVB toch het belangrijkst?)
Is wethouder Dales het met mij eens dat het enige
perspectief is dat het werknemerschap bij het GVB niet verloren
gaat en dat het GVB de concessie niet verliest? Vindt hij dat
niet negatief? Vindt de wethouder niet dat er weinig positieve
zaken aan zijn verbonden?
(Wethouder DALES: Ik deel uw opvatting dat het
daartoe niet moet worden beperkt. Ik hoop echter dat wij het
erover eens zijn dat deze operatie niet uitsluitend, maar wel
primair tot doel heeft dat het GVB de concessie krijgt. Het
moet gereed zijn om in een marktconforme situatie te opereren.)
(Mevr. ALBERTS: De heer Halbertsma kiest enerzijds
voor een verzelfstandiging waarbij aan de positie van de
arbeiders wordt getornd en anderzijds werpt hij zichzelf op als
de redder van deze personen. Begrijp ik dat goed?)
Ik ben niet de redder, maar ik stel een aantal vragen. Er
wordt overigens niet aan de positie van de arbeiders getornd.
Mijns inziens is het de inzet van de bonden en het College de
arbeidsvoorwaarden in principe te handhaven.
(Mevr. ALBERTS: Het uiteindelijke doel van de
operatie is dat er wat verandert aan de arbeidsvoorwaarden,
want de andere zaken wenst u immers in stand te houden. Slechts
de arbeidsvoorwaarden blijven over en daaraan gaat u zagen. Ik
meen dat ik dat goed heb begrepen.)
Nee, mevr. Alberts heeft er niets van begrepen. Het is
niet de bedoeling aan de arbeidsvoorwaarden te zagen. Deze
worden, zo goed en zo kwaad als dat kan, overgenomen. Het
personeel wordt, ongeacht het feit of het al dan niet van de
arbeidsvoorwaarden geniet, geacht effici%nter, beter en slimmer
te werken, maar de voordelen daarvan komen niet bij de
werknemers terecht.
(Mevr. CODRINGTON: Ik volg het betoog van de heer
Halbertsma met verbazing. Is hij niet tevreden met de lijn in
deze voordracht die betrekking heeft op het personeel? Ik doel
op het pensioen, de arbeidsvoorwaarden en het sociaal plan. De
heer Halbertsma heeft diverse malen benadrukt dat zijn fractie
zich zorgen maakt. Dat betekent volgens mij dat hij geen
vertrouwen heeft in de uitwerking van de hoofdlijnen die ons
later wordt voorgelegd. Dat maak ik op uit zijn woorden en dat
is essentieel. Het is belangrijk dat hij een voorstel doet om
dat om te buigen, maar dat heeft hij nog niet gedaan.)
Wij gaan voortdurend de stappen met betrekking tot de
verzelfstandiging na. Deze voordracht en de huidige resultaten
van de besprekingen liggen inmiddels voor ons. Wij leggen de
wethouder voor welke zaken volgens ons verbetering behoeven.
Mijn fractie wacht de reactie van de wethouder af, alvorens
suggesties te doen.
Het volgende punt betreft de concessie. De fractie van de
PvdA heeft in andere gremia, vooral in de Commissie voor
Verkeer enz., voortdurend de nadruk gelegd op het
opdrachtgeverschap en het reizigersbelang. Op dit moment is er
sprake van een deal. De bonden committeren zich aan een
aanzienlijke efficiencyslag, in ruil voor de
inspanningsverplichting van het College tot ,,n concessie te
komen. Ten aanzien van dit vraagstuk stel ik de volgende vragen
aan het College.
Deelt het College de visie van de fractie van de PvdA dat
het doel van de verzelfstandiging van het GVB is dat er, vooral
in het belang van de reiziger, zo goed mogelijk openbaar
vervoer komt?
Deelt het onze visie dat er een afspraak wordt gemaakt
over een zaak die pas in het jaar 2006 duidelijk is? In dat
jaar is immers pas bekend wat de vervoersbehoefte is, waar de
metro-, bus- en lightraillijnen liggen et cetera. Er gebeurt
veel op het gebied van de concurrentieverhoudingen; bij de
ondernemingen en de mogelijke aanbieders. Pas op dat moment is
het mogelijk te bepalen wat de optimale concessie-indeling is.
Op dit moment wordt voor de periode 2006-2012 voorgesteld alles
in tact te laten. Deelt het College onze opvatting dat het
nemen van een besluit daarover niet geheel opportuun is? Wij
wensen de zaken met betrekking tot de concessie-indeling aan
dat criterium te toetsen. Is het College van mening dat wij te
veel over ons graf heen regelen, als wij dat op dit moment
doen?
Is het mogelijk, voordat wij het definitieve besluit over
de verzelfstandiging nemen, een nadere aanscherping van deze
hoofdlijnen te ontvangen. Ik laat aan het College over of dat
in de vorm van voorstellen gebeurt of door middel van een
notitie.
Ik heb niet uitvoerig gesproken over de scheiding van de
eigenaar en de opdrachtgever. Wij zijn ons ervan bewust dat dat
het belangrijkste punt is. Mijn fractie heeft de indruk dat het
College zijn huiswerk op het gebied van de invulling van de
eigenaarrol goed heeft gedaan. Ten aanzien van de
opdrachtgeversrol constateren wij dat er sprake is van een
onevenwichtigheid. Daar ligt het primaat van de reiziger en
daarom wensen wij daarover aanvullende voorstellen te
ontvangen, voordat wij het definitieve besluit nemen. Ik doel
bijvoorbeeld op voorstellen voor de details in het programma
van eisen en de inzichtelijkheid, ook op deelgebieden. In de
voorliggende voorstellen wordt niet ingegaan op de
controlerende functie van de opdrachtgever. Deze wensen wij
niet geheel aan het GVB over te laten, dus wij wensen graag
nadere voorstellen hieromtrent te ontvangen, alvorens wij een
definitief besluit nemen.
(Mevr. VAN OUDENALLEN: Voor NUON geldt dat mijn
fractie zich over de streep heeft laten trekken, doordat u een
goed betoog hield. Later kwamen er veel klachten van de
gebruikers binnen, wat nog steeds het geval is. Wat doet de
fractie van de PvdA als blijkt dat er een verslechtering
optreedt als gevolg van de externe verzelfstandiging? Op welk
moment trekt zij aan de alarmbel?)
Wij leren van alle zaken. Voor NUON geldt dat wij
bepaalde zaken vooraf moesten regelen in plaats van achteraf.
Op het gebied van de verzelfstandiging doet het College een
aantal interessante voorstellen. Ik doel in de eerste plaats op
de reizigersadviesraad. Wij hopen dat deze ertoe bijdraagt dat
de opdrachtgeversrol meer nauwgezet kan worden ingevuld. In de
tweede plaats is toegezegd dat de Ombudsman langer kan worden
ingeschakeld. Ten derde kunnen wij in het programma van eisen
en met de controlefunctie nauwkeuriger de belangen van de
reizigers registreren en meten. Daarover moeten wij in de
Commissie voor Verkeer enz. spreken. Wij geven toe dat het
belangrijk is herhaling van een situatie als bij NUON te
voorkomen.
(Mevr. CODRINGTON: Ik citeer een tekst op blz. 2172
van de voordracht. "Gezien het belang van de ge<ntegreerde
concessie stelt het College u voor dat, als met de OR meetbare
en controleerbare afspraken worden gemaakt over het bereiken
van marktconforme kostprijzen per 2005 en deze ook in de
praktijk worden gerealiseerd, de gemeente een
inspanningsverplichting heeft dit te bewerkstelligen". De heer
Halbertsma stelt over deze passages vragen aan de wethouder.
Betekent dat dat hij deze tekst in de voordracht niet
onderschrijft en dat hij met een motie daarover komt? In de
commissievergadering heeft u bij mij en anderen de indruk
gewekt dat u met een motie zou komen.)
Ik herinner mij dat mevr. Codrington terecht heeft
gesproken over een belangenafweging tussen reizigers en het
personeel. Wij nemen de wens van het personeel serieus, maar
gaan eveneens serieus om met de beschikbare kennis op dit
terrein en het feit dat wij er niet van op de hoogte zijn wat
de stand van zaken is in het jaar 2006. Het is te eenvoudig met
de wetenschap van vandaag te zeggen dat wij het moeten doen.
Wij weten niet wat de verhoudingen in deze wereld zijn in het
jaar 2006 en daarom wensen wij zonder nadere toezeggingen niet
akkoord te gaan.
(De heer VAN POELGEEST: Uw mening is duidelijk en
dat geldt eveneens voor die van het College. Mijns inziens zit
daar lucht tussen. Er zijn twee mogelijkheden. U gaat niet
akkoord met deze passage of u doet een voorstel deze te
veranderen. Het is mij niet duidelijk wat u doet. Stemt u tegen
deze passage of dient u een motie in?)
Ik ben kritisch geweest over deze passage en heb daarover
een viertal vragen gesteld. Naar aanleiding van de antwoorden
van het College bepalen wij wat wij vervolgens doen.
Mevr. VAN DER LINDEN: Mijnheer de Voorzitter. Veel
raadsleden hebben reeds gezegd dat wij spreken over een nieuwe
stap op weg naar de verzelfstandiging van het GVB. Na het
principebesluit en de uitgangspunten, bespreken wij de
hoofdlijnen.
Het is niet de laatste stap, want deze verwachten wij in
november 2001. Onze vragen hebben voornamelijk betrekking op de
uitwerking van deze hoofdlijnen. Wij beseffen dat op veel van
deze vragen op dit moment geen antwoord kan worden gegeven.
Mijn fractie verwacht wel dat de wethouder duidelijkheid geeft
door middel van de uitwerking van de hoofdlijnen. Het GVB dient
een gezond en sterk bedrijf te worden dat in 2006 in staat is
te concurreren in een nieuwe markt. In tegenstelling tot de
fractie van de PvdA menen wij dat er onvoldoende aandacht aan
het bedrijf wordt besteed. Er is veel aandacht voor de positie
van de gemeente en het opdrachtgeverschap. De vraag of wij over
enige tijd met een sterk en gezond bedrijf te maken hebben,
wordt slechts in het businessplan beantwoord. Dat gebeurt niet
in de nadere visies in de voordracht.
Wij vragen het College bij de uitwerking een meer
concrete visie op het bedrijf te geven, alsmede op de wijze
waarop dat zich moet ontwikkelen. In de eerste termijn in de
commissievergadering heb ik het voorbeeld gegeven van de
financi%le activiteiten in verhouding tot het
opdrachtgeverschap.
Het tweede punt dat onzes inziens nader moet worden
uitgewerkt, is het opdrachtgeverschap. Ik doel niet alleen op
het programma van eisen, maar ook op de rol van de
opdrachtgever. Wat houdt deze rol in, op welke wijze wenst deze
zijn positie te verdedigen en te controleren. Wij hebben de
indruk dat het College op dit moment op twee gedachten hinkt.
De gemeente wenst nog veel invloed op het bedrijf uit te
oefenen en kan het nog niet goed loslaten. Het is belangrijk
dat duidelijker vorm te geven in het opdrachtgeverschap.
(De heer HALBERTSMA: Kunt u dat verduidelijken? Ik
constateer inderdaad dat er weinig aandacht aan het
opdrachtgeverschap wordt besteed, maar niet dat het College
hinkt op twee gedachten.)
In de commissievergadering kwam bijvoorbeeld het
programma van eisen aan de orde. De vraag was op welke wijze
sturing plaatsvindt. Het is mogelijk te sturen door het bepalen
van de plaats van de tramhaltes of door het aangeven op welke
wijze men de klanten wenst te vervoeren en of zij al dan niet
ver moeten lopen. Ik heb de indruk dat de opdrachtgeversrol
wordt vertaald in het uitzetten van de lijn en waar de haltes
zijn, terwijl de bedrijfsrol slechts beperkt blijft tot het
leveren van de buschauffeurs die in de Activa B.V. zitten.
Het derde punt heeft betrekking op de concessies. Tijdens
de commissievergadering hebben wij in de eerste en tweede
termijn reeds aangegeven dat wij problemen hebben met ,,n
concessie in het jaar 2005. Mijn fractie meent dat de stad en
de klant er meer mee is gediend als wij daarover in een later
stadium beslissen in plaats van dat op dit moment te doen.
Wellicht wordt het ,,n concessie of wordt het opgedeeld in
vervoersmodaliteiten. Mijn fractie is van mening dat dat nog
niet duidelijk is te plaatsen. De wethouder heeft inzake het
opdrachtgeverschap bij besluit 10 toegezegd, het woord
bevorderen te wijzigen in `inspanningsverplichting'. Het
College heeft een inspanningsverplichting te bewerkstelligen
dat het openbaar vervoer in het jaar 2005 in ,,n concessie
wordt aanbesteed. Graag verneem ik van de wethouder op welke
wijze zich dat verhoudt tot de tekst op blz. 2172, waarop mevr.
Codrington reeds heeft gedoeld, namelijk over het feit dat de
keuze voor ,,n concessie formeel wordt gemaakt door de
instantie die in de toekomst de formele opdrachtgever is. Dit
hoeft niet noodzakelijkerwijs de gemeente Amsterdam te zijn.
Op blz. 2202 wordt ingegaan op de marktconformiteit. Er
is met de bonden en de OR gesproken en wellicht wordt
overeenstemming bereikt tussen het College en de OR over de
inspanningsverplichting voor die ene concessie in verhouding
tot marktconformiteit. Dat is vertaald in een
bezuinigingsoperatie van 86 miljoen gulden. De heer Halbertsma
heeft daarover reeds gesproken. Mijn fractie gaat ermee akkoord
dat dit bedrag aan openbaar vervoer wordt besteed. Als blijkt
dat er een groter bedrag nodig is dan 86 miljoen gulden, is de
vraag op welke wijze het College daarmee in de loop van deze
jaren omgaat. Ik neem aan dat het College regelmatig de stand
van zaken zal controleren en dat wij daarover zullen spreken.
Het laatste punt waarover ik wens te spreken, betreft de
wetgeving. Er volgt nog een evaluatie van de Wet
personenvervoer.
Op welke wijze meent het College om te gaan
met het uiteindelijke resultaat van deze verzelfstandiging en
de toekomstige wetgeving?
(Wethouder mevr. IRIK: Dit is een algemene vraag.)
Dat is juist. De vraag is welke ijkpunten er zijn en hoe
het GVB, voordat het de aanbesteding aangaat, tegenover de
markt staat. Op blz. 2172 wordt NMa genoemd. Op welke manier
gaat NMa om met de regelingen die het College en de OR
eventueel overeenkomen en op welke wijze verhoudt zich dat tot
de Wet personenvervoer 2000?
(Mevr. CODRINGTON: Bij de laatste bespreking is
naar mijn mening duidelijk geworden dat NMa niets te zeggen
heeft over datgene wat wij gezamenlijk afspreken.)
Op de vraag daarover heeft een van de aanwezige
ambtenaren inderdaad duidelijk geantwoord. In het stuk staat
echter dat de uitkomst van het onderzoek van NMa zonodig aan de
Raad wordt voorgelegd. Uit het antwoord bleek volgens mij dat
er nog geen onderzoek is verricht, maar slechts telefonisch
contact. Graag wens ik daarom een reactie van de wethouder op
deze passage in de raadsvoordracht.
De heer VAN LOHUIZEN: Mijnheer de Voorzitter. De
wethouder heeft in de commissievergadering een peptalk
gehouden. Ik heb behoefte eraan op te merken dat de NS niet
zijn geprivatiseerd. Wij mogen deze operatie niet vergelijken
met die van de NS. De NS zijn verzelfstandigd en iedereen kan
daarover een andere mening hebben, maar daaruit blijkt dat het
mogelijk is ook dan met grote problemen te worden
geconfronteerd.
Ik zal ons algemene standpunt over de verzelfstandiging
van het GVB niet herhalen.
Mijn fractie is steeds voorstander geweest van ,,n
concessie voor het openbaar vervoer. Voor ons betekent dat niet
alleen dat wij de tram, de bus, de metro en veerdiensten in ,,n
hand moeten houden, maar ook dat wij het beheer en onderhoud
van de infrastructuur binnen ,,n bedrijf dienen te houden. Het
College zegt dat daaraan voor- en nadelen zijn verbonden. Wij
zijn het niet daarmee eens en menen dat er slechts voordelen
aan zijn verbonden. Vanuit vervoerkundig oogpunt is het van
groot belang een ge<ntegreerd netwerk te hebben om een goede
aansluiting te realiseren op de ontsluitende en verbindende
lijnen. Dat is in het belang van het openbaar vervoer en de
reiziger. Er zou een tegenstelling zijn tussen het belang van
het personeel en de reiziger. Het personeel zou wel belang
hebben bij ,,n concessie en de reiziger niet. Wij verwachten
dat ,,n concessie op de lange termijn zowel in het belang is
van de reiziger, als van het personeel en de opdrachtgever.
(De heer HALBERTSMA: U herhaalt de opmerking die u
in de commissievergadering heeft gemaakt. Ik blijf mij erover
verbazen dat wij met de wetenschap van vandaag kunnen
vaststellen wat de grootte van de concessie moet zijn. De
komende jaren vinden er bijvoorbeeld op het gebied van de
lightrail diverse ontwikkelingen plaats, dus het is op dit
moment niet mogelijk aan te geven of een concessieverdeling al
dan niet in het voordeel van de reiziger en/of de werknemers
is.)
Ik ben het met de heer Halbertsma eens dat voor veel
zaken geldt dat dat niet mogelijk is, maar wij durven te zeggen
dat het in het belang is van de stad als opdrachtgever, de
reiziger en het personeel in ieder geval binnen de
gemeentegrenzen van Amsterdam een ge<ntegreerd, sterk
vervoersbedrijf Ä dus ook ,,n concessie Ä te hebben. Het
argument dat betrekking heeft op het proefdraaien van de
gemeente en het feit dat de markt zodanig gecompliceerd en
groot is dat er geen andere concurrenten van het huidige GVB
zijn, is weerlegd. Er zouden maar liefst zeven potenti%le
gegadigden zijn die dit kunnen. Het onderhandelen met zeven
marktpartijen lijkt ons op grond van de ervaringen met de
aanbesteding van Noord-Zuidlijn voor het College voldoende
uitdagend.
(De heer HALBERTSMA: Wij mogen niet over de NS
spreken, maar wel over de Noord-Zuidlijn. In juni 2000 was de
aanbesteding van de Noord-Zuidlijn aan de orde en wij
vermoedden dat er voldoende aanbieders waren. Dat bleek
achteraf niet het geval te zijn. Bent u niet van mening dat
dergelijke zaken zes jaar van te voren moeilijk zijn te
voorspellen?)
Dat is juist, maar dan kunnen wij ook niet omgekeerd
redeneren. De ambtelijke ondersteuning heeft ons meegedeeld dat
er op dit moment in Europees verband ongeveer zeven partijen
zijn die in staat zijn de prestatie te leveren die het huidige
GVB levert. Wij kunnen daarom ook niet zonder meer ervan
uitgaan dat er te weinig partijen zijn op het moment dat wij de
aanbesteding doen.
(De heer HALBERTSMA: Daarom zijn wij voorstander
van het te beslissen op het moment dat het opportuun is.)
Wij zijn een andere mening toegedaan, namelijk dat wij op
dit moment moeten kiezen voor ,,n concessie. Het College heeft
een deal met de bonden gesloten. De bonden zijn bereid hun nek
ver uit te steken en willen constructief onderhandelen over
marktconforme prijzen, op voorwaarde dat de gemeente Amsterdam
er alles aan doet dat die ene concessie er komt. Iedereen zegt
dat de samenwerking tussen de bonden, de bedrijfsleiding en de
gemeente beter verloopt. Dat zou een van de verschillen zijn
ten opzichte van de NS-cultuur, want in dat bedrijf staat men
met de rug naar elkaar toe. De kans bestaat dat dat ook bij het
GVB op korte termijn weer het geval is, als vooraf wordt gezegd
dat er een besparing mogelijk is tussen de 70 en 86 miljoen
gulden, dat er 600 arbeidsplaatsen minder zullen zijn en een
productiviteitstijging van 15 . 20 procent. Dat is immers niet
de juiste manier van onderhandelen. Het einddoel wordt daarmee
vooraf reeds vastgelegd, waardoor de tegenpartij geen
onderhandelingsruimte heeft. Mijns inziens is deze doelstelling
niet realistisch als wij niet aangeven op welke wijze wij menen
deze efficiencyverbetering te realiseren.
Wij blijven tegenstander van de externe
verzelfstandiging. Als het echter noodzakelijk is, menen wij
dat het openbaar vervoer in Amsterdam bij ,,n vervoerder moet
blijven. Wij steunen de motie van de fractie van GroenLinks
over de arbeidsvoorwaarden en de cao stadsvervoer.
Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Op blz.
2218 bij punt 1 van de besluitenlijst zou moeten worden
toegevoegd welke partijen functioneel en op hoofdlijnen zullen
aansturen. Wij vinden het vervelend dat het Hoofd van het GVB
in deze belangrijke periode geen vaste aanstelling heeft voor
de komende jaren. Is de wethouder ervan op de hoogte of de
huidige directeur wil doorgaan?
Met betrekking tot de ontvlechting staat in het stuk dat
de eindpunthuisjes als geclausuleerd eigendom aan het GVB
worden overgedragen. Ik breng de discussie over de taxipalen in
herinnering. Wie was de eigenaar van deze palen en de grond?
Wat wordt er met deze zinsconstructie bedoeld? Betekent het
dat, als de huisjes worden verwijderd, het weer openbaar gebied
is, of moet het op een bepaald moment aan de rechter worden
overgelaten?
Wethouder mevr. IRIK: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de
Raad voor zijn serieuze inbreng, waarmee hij een traditie
opbouwt. Ook de commissiebehandelingen waren informatief en
constructief. Een aantal raadsleden heeft gewezen op het feit
dat dit een tussenstap is, dus ik meen dat het een goede zaak
is aan te geven wat de stand van zaken is met betrekking tot
het verzelfstandigingsproces. De afspraak in het programakkoord
was wat vaag. Gelijktijdig worden vormen van verzelfstandiging
voorbereid waartoe enkele scenario's worden ontwikkeld en een
definitief besluit over de uiteindelijke vorm wordt uiterlijk
in het jaar 2002 genomen. Wij hebben een principediscussie
gevoerd, evenals een uitgangspuntendiscussie en momenteel
spreken wij over de hoofdlijnen. Het tempo waarmee de
doelstellingen in het programakkoord worden gerealiseerd, ligt
hoger dan wij van plan waren. In deze raadsvoordracht staat, en
dat kwam tevens tijdens de uitgangspuntendiscussie aan de orde,
dat het de inzet is naar de verzelfstandiging uiterlijk op 1
januari 2002 rond te hebben. Wij cre%ren daarmee voor iedereen
duidelijkheid. Dat geldt voor de Raad als bestuurder en
controleur, de medewerkers en de reizigers. Het is de intentie
van het College het huidige tempo voort te zetten. Het College
heeft dat tempo kunnen inzetten door de voortvarende politieke
aansturing van mijn voorganger mevr. Ter Horst en ik heb er
alle vertrouwen in dat wij kunnen doorgaan op de wijze zoals
wij dat tot op dit moment hebben gedaan.
Wij besluiten gezamenlijk over de verzelfstandiging van
het GVB. De Raad en het College hebben elkaar nodig en het is
slechts mogelijk dat besluit te nemen als wij ter voorbereiding
daarop op goede wijze samenwerken. Ik doel op het bedrijf met
de bestuursdienst, de bonden met de directie en de Raad met het
College. De situatie is ten opzichte van het begin van het jaar
1998 gewijzigd. In 1998 was het mode rekening te houden met de
overheid en de belastinggelden die werden betaald. Wij moesten
op dat moment constateren dat de overheid behoorlijk groot en
dik was en dat het belangrijk was af te slanken. Lange tijd
kozen besturen op rijks- en gemeenteniveau ervoor onderdelen
van hun publieke taak op afstand te plaatsen. Daarvoor werden
verschillende vormen gekozen. Er werden zelfstandige
bestuursorganen en N.V.'s opgericht en men dacht dat iedereen
daar spontaan beter van werd. Wij nemen momenteel waar dat het
op afstand plaatsen van taken van de overheid een bijdrage kan
leveren aan het verbeteren van de uitvoering daarvan. Als men
dat echter te grof doet, zonder nadere afspraken te maken, is
het mogelijk van de regen in de drup te komen. Wij maken dit
proces gezamenlijk door en dat heeft tot gevolg dat er voor de
derde maal een omvangrijke raadsvoordracht voorligt. De fractie
van GroenLinks merkt terecht op dat het in feite vlees noch vis
is, omdat zij op vele vragen nog geen antwoord heeft gekregen.
Wij proberen in dat proces steeds duidelijker te formuleren
welke zaken wij gezamenlijk goed moeten regelen. De Raad heeft
de wethouder voor Nutsbedrijven de opdracht gegeven het proces
te trekken. De fractie van de PvdA heeft echter erop gewezen
dat de kern van de discussie verschuift van het ondernemen naar
de vraag hoe de opdrachtgeversrol moet worden ingevuld. De
reiziger heeft immers primair belang bij een verzelfstandiging.
Tijdens de vorige twee raadsbehandelingen voerde alleen
de wethouder voor Nutsbedrijven het woord. Vandaag begin ik met
het beantwoorden van de vragen over de algemene punten en de
kersverse wethouder voor Verkeer en de wethouder voor
Personeelszaken vullen mij aan als zij dit wensen.
In de loop der tijd hebben wij dermate veel stukken en
achtergrondinformatie verzameld dat het mogelijk is daarin te
verdrinken. Bij mijn beantwoording, in het geval dat het
toegevoegde waarde heeft, grijp ik terug op de tekst die het
College in een raadsvoordracht en de directie in de vorm van
een businessplan heeft aangeboden. Het is zelfs voor de niet al
te goede lezer duidelijk dat deze verzelfstandigingsoperatie
voor het College en de directie een duidelijk doel heeft,
namelijk dat deze in het belang moet zijn van het openbaar
vervoer en meer kwaliteit moet bieden voor de reiziger. Dit
collegevoorstel op hoofdlijnen vertoont een expliciete
samenhang met het businessplan dat de directie heeft
aangeboden. Wij hebben geprobeerd het daarin zo goed mogelijk
te verwoorden: een dienstregeling, gebaseerd op
vervoersbehoeften, die flexibel inspeelt op variatie van de
vervoersvraag en betrouwbaar is; up-to-date
passagiersinformatie en een hoge mate van sociale en technische
veiligheid in en om het materieel en de infrastructuur;
beschikbaarheid van voldoende betaalmogelijkheden en reinheid
en comfort van het openbaar vervoer. Dat zijn woorden en dat
zijn de punten waarop wij bij de reiziger beter willen scoren.
In het businessplan en in de vertaling daarvan hebben wij
geprobeerd met betrekking tot deze punten meetbare afspraken te
maken. Wij hebben gezamenlijk afgesproken, wat tevens in de
raadsvoordracht staat, dat wij niet koersen op een onderneming
die winst maakt met het doel deze ergens anders voor in te
zetten. Wij koersen erop dat wij de gelden, die wij voor het
openbaar vervoer ontvangen, ten volle benutten.
Dit betekent dat, als de directie met de medewerkers en
ons afspreekt dat het een besparing zal opleveren van 86
miljoen gulden, dit immense bedrag kan worden ingezet voor het
openbaar vervoer.
Het tweede thema, waarover veel raadsleden hebben
gesproken, heeft betrekking op de opdrachtgeversrol. Het is van
belang dat de Gemeenteraad, die de eindverantwoordelijkheid
heeft, op de korte en lange termijn scherp oplet. Het is bekend
dat wij reeds twee jaar lang met programma's van eisen werken
en daarmee blijven wij doorgaan. Het programma van eisen zal
nogmaals aan de Raad worden voorgelegd, voordat wij een
definitief besluit nemen over de externe verzelfstandiging.
Deze moet dan zelf goed opletten of alle punten, die in het
belang zijn van de kwaliteit voor de reiziger, goed erin zijn
verwerkt. Diverse fracties hebben erop gewezen, bijvoorbeeld de
fracties van de PvdA en de VVD, dat Ä als wij in het belang van
de reiziger willen verzelfstandigen Ä het belangrijk is precies
aan te geven wat de opdrachtgeversrol inhoudt. De vraag is of
de gemeente uitsluitend functioneel en op hoofdlijnen bestuurt.
Het College is van mening dat dat het best is. Het
maatschappelijk belang speelt eveneens een belangrijke rol en
dat moeten wij goed bewaken. Dat betekent dat in beginsel op
hoofdlijnen wordt gestuurd. Als er een conflict is over het
ondernemersbelang van het GVB en het maatschappelijk belang,
bijvoorbeeld de veiligheid van het openbaar vervoer, heeft het
laatste prioriteit. Het zal niet steeds zijn uit te sluiten dat
er op een detail wordt gestuurd. Het College geeft aan dat de
gemeente opdrachtgever op hoofdlijnen wenst te zijn, maar sluit
niet uit dat er nu en dan over een detail moet worden
gesproken.
(De heer HALBERTSMA: U spreekt over de details met
betrekking tot het openbaarvervoeraanbod van het GVB. Ik doel
op bepaalde tramlijnen die moeten worden doorgetrokken of een
extra halte. Is het juist dat dat in het vervolg via het
programma van eisen bij de wethouder voor Verkeer terechtkomt?
Vindt u in dat kader dat u de vragen over de opdrachtgeversrol
voldoende heeft beantwoord, of krijgen wij aanvullingen
hieromtrent?)
De Raad ontvangt nadere aanvullingen. Ik ga verder met de
thema's en maak vervolgens enkele korte opmerkingen per
fractie.
Mevr. Van der Linden vraagt of wij voldoende of te weinig
ondernemersvrijheid cre%ren. Deze discussie ligt in het
verlengde van die over het opdrachtgeverschap. De vraag is
welke mogelijkheden de gemeente na de verzelfstandiging heeft
om het bedrijf te sturen. Wij kiezen voor een overheids-N.V. en
de vraag is of wij verstandige keuzes maken op het gebied van
het nemen van beslissingen en het benoemen van commissarissen.
Het was het College een lief ding waard geweest als wij van het
Rijk op dit punt handige richtlijnen hadden gekregen. Zij is
ons op veel punten voorgegaan. Met betrekking tot structuur- en
overheid- N.V.'s merk ik op dat ik heb geconstateerd dat de
verwarring behoorlijk is toegenomen. Voor de private N.V.'s
geldt dat er vanuit de Sociaal Economische Raad een lijn is
ingezet om meer grip te krijgen op de positie van de
commissarissen. Tegelijkertijd vindt het Ministerie van
Financi%n dat de invloed van de overheid op de commissarissen
van overheidsbedrijven moet afnemen. Bovendien heeft de
minister van Verkeer verleden week gevraagd of wij met het op
afstand plaatsen van de NS, een geprivatiseerd
overheidsbedrijf, niet te ver zijn doorgeschoten. Wij hebben
geen duidelijkheid over datgene wat beproefd de beste weg is.
Het College heeft na ampel beraad de keuze gemaakt de
overheidsinvloed bij deze operatie groot te houden. Dat
betekent dat wij in deze fase van mening zijn dat de Raad de
commissarissen moet benoemen, maar wij sluiten niet uit dat wij
daarover later een andere mening hebben. In deze fase hebben
wij gezegd dat wij ervoor kiezen dat de gemeente als
aandeelhouder op hoofdlijnen op strategische beslissingen
aanstuurt. In de statuten wordt duidelijk wat het zal worden en
de Raad moet dan opletten of hij het pakket van strategische
invloed voldoende groot of klein vindt.
(Mevr. VAN DER LINDEN: Ik heb vanuit het bedrijf
geredeneerd. Dat mis ik in de voordracht en in het antwoord van
de wethouder. Momenteel spreken wij over de strategische
invloed van de gemeente Amsterdam op het bedrijf, maar ik vraag
mij af wat de bruidsschat is die het meekrijgt. Wordt het
bedrijf voldoende sterk om zich te positioneren? De invloed van
de gemeente is uitvoerig in de voordracht beschreven. Het is
nog niet geheel duidelijk, maar daaraan worden veel woorden
gewijd. De bruidsschat is belangrijk.)
Het businessplan vormt als het ware het jasje van het
bedrijf en geeft aan welke keuzes moeten worden gemaakt, welke
prioriteiten dienen te worden gesteld, op welke punten sprake
is van maatwerk, afslanking, toename et cetera. Dat vormt de
basis voor de onderneming waarbinnen het moet opereren.
(Mevr. CODRINGTON: De basis is er, maar het College
geeft in de voordracht aan dat deze nog moet worden uitgewerkt.
Waar spreken wij over, want dat moet nog blijken.)
Ik plaats de schijnwerper op enkele duidelijk genoteerde
aspecten. Ik vind dat het businessplan een duidelijk antwoord
geeft op de vragen over de kosten van het bedrijf en ook aan de
bedrijfscultuur wordt uitvoeriger aandacht besteed dan men zou
verwachten. In het businessplan staat dat wij geen bedrijf
willen met technische speeltjes, maar een bedrijf waarin het
accent ligt op het vervoeren van mensen. Wij wensen de
fascinatie voor de techniek om te zetten in een ori%ntatie op
mensen en medewerkers. Het bedrijf moet een goede werkgever
zijn en daarnaast zijn transparantie en evenwicht in
arbeidsverhoudingen belangrijk.
Wij wensen een bedrijfscultuur waarin respect en openheid
centraal staan, evenals integriteit en betrouwbaarheid. Het is
belangrijk trots te zijn op het vak en lol te hebben in het
werk. Met deze inzet, naast de zaken op het gebied van
efficiency, kan het uitgroeien tot een krachtig bedrijf dat een
kans maakt. De laatste twee punten hebben betrekking op de
toetsing en de concessie. Mevr. Van der Linden is niet de enige
die heeft gevraagd of het bedrijf voldoende ondernemersvrijheid
krijgt. Er is her en der wat gemord, terwijl wij op weg waren
naar deze raadsvoordracht, dit businessplan en de afspraken
over het toetsen. Dat gebeurde, omdat de gemeente een niet
geringe invloed wilde blijven uitoefenen. Er zullen duidelijke
ijkpunten zijn, waarvoor ik verwijs naar blz. 2172. Wij willen
dat de kostprijs per dienstregelingsuur per techniek, inclusief
de toerekening van de overhead, in jaarlijkse stappen wordt
getoetst. Er is een taakstelling afgesproken van 86 miljoen
gulden en de Raad moet ieder jaar controleren of deze voor de
verschillende vervoerstechnieken wordt behaald. Wij zitten er
dus bovenop, maar dat is niet het enige. Naar aanleiding van de
reactie van de OR op het businessplan hebben wij afgesproken
dat als het gaat om dat level playing field, wij toch
duidelijker moeten zijn. Ik verwijs nogmaals naar punt VI in de
raadsvoordracht, waarin staat dat wij, naast de jaarlijkse
toetsing, een procedure van openbare aanbesteding van het
openbaar vervoer voorstaan. Wij zullen in ieder geval
aanbesteden. Dat staat los van de marktconformiteit en de score
van het GVB. De wet vraagt dat immers van ons. De intentie is
het op de wijze te doen, zoals de wet Openbaar Vervoer ons dit
voorschrijft.
Diverse fracties hebben tijdens de commissievergaderingen
opgemerkt dat wij bezig zijn met een proces waarover voor
niemand zekerheid bestaat. Voor de Raad is het niet duidelijk
wat zijn opdrachtgeversrol precies inhoudt en voor de
medewerkers is er geen zekerheid over de cao en hun
rechtspositie. Het College vraagt iedereen daarom een volwassen
houding aan te nemen. In de afgelopen maanden heb ik overigens
geconstateerd dat daarvan reeds sprake is. De vraag is echter
of er over de positie van de medewerkers niet te veel
onzekerheid is. De OR heeft gepleit voor evenwicht in de
onderhandelingspositie en heeft te kennen gegeven een deal met
de gemeente Amsterdam te willen sluiten. De medewerkers zijn
bereid constructief mee te werken met het doel een
marktconforme positie te verkrijgen met inachtneming van de
taakstelling van 86 miljoen gulden, maar wensen in ruil
daarvoor de intentie het bedrijf bij elkaar te houden. Het
College heeft, in reactie op de brief van de OR, geschreven dat
het bereid is te bevorderen dat de concessie er te zijner tijd
komt. Dat is de inspanningsverplichting van de gemeente. Wij
hebben tot op dit moment ervaren dat er sprake is van een
constructief onderhandelingsklimaat, maar kunnen nog geen
resultaten presenteren. Het College is van plan de
onderhandelingen voort te zetten en is niet van mening dat het
de Raad en de reiziger in een onevenwichtige positie plaatst.
Er zijn immers vele toetsmomenten op verschillende punten
ingebouwd.
Ik constateer met de fracties van de VVD en de PvdA dat
er slechts een korte tekst beschikbaar is over de positie van
de reiziger. Wij hebben toegezegd dat er een reizigersraad komt
en deze is inmiddels ingesteld. Ik ben een voorstander van het
uitwerken van zijn positie in een aanvullende notitie. Het is
bekend dat Rover de eerste handleiding voor de reizigersraad
gereed heeft. Ik meen dat het voor een goed openbaar vervoer
van belang is dat deze raad door ons wordt ondersteund om zijn
rol als adviseur van de gemeente zo goed mogelijk te kunnen
vervullen.
Mevr. Van der Linden en de heer Halbertsma hebben een
vraag gesteld over het opdrachtgeverschap. Wij komen daarop op
korte termijn terug, want op dit moment is daarover nog geen
definitieve tekst beschikbaar.
De fractie van Amsterdam Anders/De Groenen staat
positiever tegenover ,,n concessie dan het College, al wijken
onze meningen niet veel af.
De fractie van GroenLinks heeft verschillende vragen
gesteld, die ik reeds op hoofdlijnen heb beantwoord. Over de
vermogenspositie en de financi%le zekerheid merk ik op dat er
nog geen nadere uitwerking is. Dat staat overigens in de
voordracht. Wij hebben de organisatiekosten gepresenteerd en de
Raad geeft ons rekenregels. De vraag is welke
vermogenseigendommen aan welke club worden toegedeeld en tegen
welke boekwaarde er zal worden gerekend. De Raad ontvangt nog
een nadere uitwerking. Ik ben mij ervan bewust dat dat nodig is
en hoop dat deze toezegging voldoende is om de motie in deze
fase overbodig te verklaren.
De vraag over de cao stadsvervoer zal de heer Dales
beantwoorden en hij zal eveneens op de motie reageren. De Raad
begrijpt dat de veren een aparte positie innemen.
De fractie van het CDA verwees in de commissievergadering
naar een tekst van een oude raadsvoordracht over de Noord-
Zuidlijn. De Raad had daarin vastgelegd dat het de intentie was
de exploitatie en het beheer van de Noord-Zuidlijn aan het GVB
over te dragen. In deze raadsvoordracht is dat niet als zodanig
geformuleerd. Wij nemen daarvan kennis. Het is niet de traditie
teksten van oude raadsvoordrachten in nieuwe in te voegen. Het
College heeft de tekst uit de oude raadsvoordracht eveneens
gelezen, meent dat het een wat premature discussie is en komt
daarop terug.
(Mevr. VAN DER LINDEN: De toezegging dat het aan
het GVB wordt gegund, houdt niet automatisch in dat het aan de
concessie wordt toegevoegd. De Noord-Zuidlijn wordt aan de
opdrachtnemer toegewezen, maar er is niet toegezegd het in die
ene concessie mee te nemen.)
De passage in de eerder genoemde oude raadsvoordracht
ging vrij ver. Het College meent op dit moment echter dat het
een premature discussie is. Het is belangrijk eerst te bouwen.
Dat rijden duurt nog enige tijd en dat zal niet binnen de
komende concessieperiode plaatsvinden.
De andere vragen heb ik naar mijn mening in de loop van
mijn betoog beantwoord.
(Mevr. MAIJ: Heeft het College motie nr. 392
gepreadviseerd?)
Wethouder Dales stelt motie nr. 392 aan de orde.
De fractie van D66 heeft met betrekking tot de
kostendekkendheid terecht opgemerkt dat het belangrijk is
vertrouwen te zaaien en te oogsten. De Raad en de medewerkers
hebben volgens mij de opdracht te zaaien. Wij behoren elkaar op
een volwassen manier te benaderen en met de gezichten naar
elkaar toe te staan. Over de positie van de reiziger moet nog
een notitie worden geschreven, maar dat heb ik de heer
Halbertsma reeds toegezegd.
Wat de SP betreft, vanaf deze plaats volg ik reeds enige
tijd de discussie tussen de SP en het College hierover. Ik moet
constateren, dat wij u niet hebben kunnen overtuigen, als wij
het laten bij interne verzelfstandiging houden en wij niet de
complete set aan afspraken formuleren, het een stap terug is in
plaats van een stap voorwaarts. De fractie van de SP steunt het
College niet, wat geen verrassing is. Na de fundamentele
discussie die wij hebben gevoerd bij de uitgangspuntennota, kan
ik geen nieuwe argumenten aandragen om de fractie van de SP te
overtuigen. Met een evenwicht tussen ondernemersvrijheid en
publieke aansturing, een constructieve houding van de
medewerkers en de directie zitten wij naar mijn mening op de
goede weg.
Het College is het eens met de fractie van de PvdA dat de
reiziger het primaat heeft. Wij hopen dat wij met de
programma's van eisen gezamenlijk nog een preciezere definitie
kunnen vinden voor kwaliteit en concurrerend openbaar vervoer
met een goed serviceniveau. Wij begrijpen dat de fractie van de
PvdA van mening is dat het niet eenvoudig is op dit moment een
hand naar de medewerkers uit te steken, omdat wij niet weten
wat er in het jaar 2006 gebeurt. Het College begrijpt dat zij
zegt dat er nog veel op onze weg kan komen. Het heeft
geprobeerd met het inbouwen van de door mij zojuist genoemde
toetsmomenten te bewerkstelligen dat wij op een zakelijke
manier rekening kunnen houden met een veranderende wereld. Ik
meen dat wij op de tekst moeten bouwen, zoals deze in de
voordracht is geformuleerd.
Wethouder Stadig zal reageren op de vragen over de
opdrachtgeversrol. Het is een complexe discussie, omdat deze
betrekking heeft op aansturing op hoofdlijnen en het een hoog,
abstract niveau betreft. Woorden zijn mooi, maar volgens mij
tellen daden en resultaten, wat ook geldt voor de discussie
over de verzelfstandiging van het GVB. Ik ben in de tweede
commissievergadering ge%indigd met het op een rij zetten van
zaken die wij anders regelen dan andere grote, verzelfstandigde
publieksbedrijven. Deze discussie wens ik niet te herhalen,
maar ik benadruk nogmaals dat wij in goed openbaar vervoer
moeten investeren. De Raad heeft daartoe besloten. Ik doel op
het project MetroMorfose, waarvoor een bedrag van 385 miljoen
gulden beschikbaar is gesteld. Daarnaast wordt er ge<nvesteerd
in een compleet nieuwe bus- en grotendeels nieuwe tramvloot,
alsmede in een informatiesysteem. Daarmee toont de Raad aan dat
hij waarde hecht aan goed openbaar vervoer en dat is de kern.
Dat zal ook in de toekomst de basis blijven.
Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben bezig
mij door een rijstebrijberg van stukken te worstelen en wil
kwijt dat ik ben ge<mponeerd door de zaken die reeds zijn
onderzocht, ondernomen en genoteerd. Ik ben eveneens onder de
indruk van alles wat er nog moet worden onderzocht, ondernomen
en genoteerd. Dat geldt ook voor het verder uitwerken van de
rol van de opdrachtgever. Het programma van eisen voor de
concessie is onderweg, of het gaat de inspraakronde in en dan
moeten wij zo fatsoenlijk zijn het naar de Commissie voor
Verkeer enz. te sturen. Het komt in de commissievergadering aan
de orde, nadat de insprekers het woord hebben gevoerd. Op dat
moment kunnen wij de discussie voeren over de vraag of het al
dan niet te gedetailleerd is. Ik vind het een evenwichtig stuk,
waarmee wij goed uit de voeten kunnen.
Een van de eisen is bijvoorbeeld dat op bepaalde typen
trajecten ten minste eens per half uur moet worden gereden. Het
is een basiseis waaraan in ieder geval moet worden voldaan,
maar vaker is toegestaan. Daarbij speelt bijvoorbeeld de
vrijheid en creativiteit van de exploitant een rol. De vraag is
echter op welke wijze wij dat controleren. Ik ben namelijk
voorstander van datgene wat met het programma van eisen wordt
afgesproken, daadwerkelijk te controleren, bijvoorbeeld op
basis van de registraties van de exploitant, maar die basis
lijkt mij wat magere. Ik ben er voorstander van daarbij een
accountantsverklaring te voegen, want er zijn grote bedragen
mee gemoeid. Mijns inziens moet dat bovendien worden aangevuld
met eigen waarnemingen, wat mogelijk is door gebruik te maken
van bepaalde technieken. Ik wens het niet ingewikkeld te maken,
maar wel effectief.
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. Mevr. Van
Oudenallen heeft een vraag gesteld over de positie van de
algemeen directeur van het GVB. Op dit moment wordt er gewerkt
aan een profielschets voor de nieuwe algemeen directeur van het
GVB en vervolgens worden potenti%le kandidaten gezocht, waarna
de procedure start. Ik heb reeds opgemerkt dat het mij zou
verbazen als de huidige algemeen directeur van het GVB niet tot
deze kandidaten behoort.
Over de motie van mevr. Codrington, mevr. Maij en mevr.
Alberts merk ik op dat in de onderhandelingen met de bonden het
uitgangspunt steeds is geweest dat het GVB een eigen cao
krijgt. De cao openbaar vervoer is geen alternatief, wat uit de
raadsvoordracht blijkt.
Wij hebben wel degelijk nagedacht over
het tot stand brengen van een landelijke cao stadsvervoer, maar
deze mogelijkheid is er op dit moment niet en voordat dat het
geval is, zal er nog behoorlijk wat water door diverse rivieren
stromen. Het is echter een optie die wij niet op voorhand
willen uitsluiten. De bonden en de Raad merken op dat de
mogelijkheid voor een cao stadsvervoer serieus moet worden
onderzocht. Het College maakt daartegen geen bezwaar, maar
merkt daarbij wel op dat het nog enige tijd zal duren voordat
het zo ver is. Dat houdt immers in dat wij goed onderzoek
moeten verrichten naar datgene wat in de verschillende cao's in
het land is opgenomen en dat er dient te worden toegewerkt naar
harmonisatie. Dat is absoluut geen eenvoudige operatie. Daarbij
komt dat het GVB een indrukwekkende hoeveelheid specifieke
bedrijfsregelingen heeft, welke op de een of andere manier
moeten worden vertaald naar een cao stadsvervoer. Ik zeg niet
dat het onmogelijk is of dat wij dat niet willen, maar dat het
lastig is en tijd kost. Wij kunnen daarop niet wachten, want de
tram rijdt door en wij moeten de onderhandelingen voortzetten.
Tot op het moment dat er een cao stadsvervoer is, moeten wij
wat anders bedenken en dat zullen wij met de bonden bespreken.
(De heer HALBERTSMA: Het College maakt geen bezwaar
tegen het aannemen van de motie en zal de mogelijkheden voor
een cao stadsvervoer onderzoeken. Betekent dit dat er
vertraging optreedt in het proces met betrekking tot de eigen
cao?)
Mijns inziens is dat niet het geval, want bepaalde zaken
kunnen parallel lopen. Wij gaan door op het huidige pad, want
er is nog geen cao stadsvervoer. Als deze er is en het lukt
landelijk tot harmonisatie te komen, stappen wij over op de cao
stadsvervoer.
Mevr. CODRINGTON: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank
wethouder Dales voor zijn reactie op motie nr. 392. Mijn
fractie is verheugd over het feit dat het College deze motie
positief preadviseert en dat het op deze wijze ermee omgaat.
Wij zijn ons ervan bewust dat er ook aan de cao stadsvervoer
haken en ogen zitten en dat harmonisatie nodig is.
Het verheugt ons dat het College ernaar streeft die ene
concessie overeind te houden, zodat de belangen van het
personeel en de reizigers gewaarborgd blijven. Het is mij niet
duidelijk geworden wat er bij de PvdA-fractie is gebeurd
waardoor dat gedeelte is weggevallen. Het is ge%indigd met het
stellen van een aantal vragen aan het College. Deze fractie
heeft geen motie ingediend en het nieuws van Het Parool was
waarschijnlijk niet juist. Ik begrijp de draai niet, maar neem
aan dat de fractie van de PvdA instemt met deze belangrijke
bijdrage in de voordracht.
Wij steunen motie nr. 394 niet, want het is ingewikkeld
de strategische beslissingen in het programma van eisen op te
nemen. Volgens mij is het niet verstandig dat op deze wijze te
doen.
Het College meent dat motie nr. 393 overbodig is, wat wij
betreuren. In de voordracht staat boterzacht dat het College
bij de definitieve besluitvorming over de externe
verzelfstandiging zal meedelen wat de kosten voor deze operatie
zullen zijn.
Mevr. MAIJ: Mijnheer de Voorzitter. Motie nr. 392 is
positief gepreadviseerd met wat kanttekeningen. Motie nr. 393
is volgens wethouder mevr. Irik overbodig. Ik heb zojuist
overleg gevoerd met mevr. Codrington en besloten dat mijn
fractie deze motie terugtrekt. Ik sluit niet uit dat wij bij de
definitieve besluitvorming over de externe verzelfstandiging
een andere motie indienen die wat dieper op de zaak ingaat.
Wij hebben motie nr. 394 ingediend met het doel de
discussie aan te zwengelen over de vraag welke taken onder het
opdrachtgeverschap vallen en welke onder het
opdrachtnemerschap. Mijn fractie handhaaft de motie, al zal
deze niet worden aangenomen. Bij de uiteindelijke vorm van het
programma van eisen zullen wij goed nagaan welke zaken worden
uitgewerkt. Op dit moment spreken wij wat in het luchtledige,
omdat wij dat nog niet hebben ontvangen. Wethouder Stadig heeft
opgemerkt dat dit onderweg is, dus wij wachten dat af.
Ik dank de wethouder voor het antwoord op de vraag over
de Noord-Zuidlijn. Ik ga ervan uit dat het besluit, dat in de
oude raadsvoordracht staat, blijft gehandhaafd en dat wij naar
aanleiding daarvan de discussie opnieuw voeren op het moment
dat de Noord-Zuidlijn er is.
De motie-mevr. Maij (nr. 393),ingetrokken zijnde, maakt
geen onderdeel van beraadslaging meer uit.
De heer HEMMES: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de
wethouder voor de beantwoording van de vragen. Zij heeft
uitvoerig gesproken over de cultuur. Ik heb echter geen
antwoord ontvangen op de vraag welke partij zich met het
organiseren daarvan zal bezighouden. In mijn eerste termijn heb
ik opgemerkt dat het een behoorlijk ingewikkelde materie is,
dat het ons een zware opgave lijkt, het zelf ter hand te nemen
en dat er begeleiding nodig is. Ik vraag de wethouder deze
vraag alsnog te beantwoorden.
Ik heb niet vernomen wat de opvattingen van het College
zijn over motie nr. 394. Wij steunen motie nr. 392.
Mevr. ALBERTS: Mijnheer de Voorzitter. Het is interessant
dat regelmatig blijkt dat ik geen antwoord op mijn vragen
ontvang. Het lijkt alsof er, nadat wethouder mevr. Ter Horst in
de gordijnen is geklommen op het moment dat ik de vraag over de
privatisering en externe verzelfstandiging stelde, is
afgesproken deze vraag niet te beantwoorden. Ik heb gevraagd of
het juist is dat externe verzelfstandiging een stap is op weg
naar privatisering. Het College zal dat niet meteen volmondig
toegeven, omdat het dan gezichtsverlies lijdt. Tussen de regels
door lees ik dat er sprake is van vrees. De voordracht is ten
opzichte van de voorgaande veranderd. Wij houden vol en
verwachten dat er in de volgende voordracht nogmaals zaken zijn
geschrapt. Uiteindelijk komt er een interne verzelfstandiging
waarvoor ik ga. Het College is van mening dat interne
verzelfstandiging achteruitgang betekent. Ik ben het daarmee
niet eens, want er heeft nog geen interne verzelfstandiging
plaatsgevonden. Dat zou een vooruitgang kunnen zijn.
Mijn fractie steunt motie nr. 392.
De heer HALBERTSMA: Mijnheer de Voorzitter. Langzaam maar
zeker zinkt mij de moed in de schoenen. De fractie van de PvdA
heeft drie maal aangegeven waarom zij wel wil verzelfstandigen
en niet wenst te privatiseren. Tot op dit moment heeft het
College daarover twee maal een betoog gehouden en
waarschijnlijk doet wethouder mevr. Irik dat nogmaals, maar
blijkbaar komt het niet meer goed. Naar aanleiding van de
antwoorden van het College merk ik op dat wij over veel zaken
tevreden zijn. Diverse zaken moeten echter nog worden
afgehandeld, voordat wij een definitief besluit kunnen nemen.
Ik doel op de rijstebrijberg van wethouder Stadig. Wij kunnen
hem niet euvel duiden dat hij niet verder is gekomen. Ik ben
van mening dat wij daar in een andere vergadering op moeten
terugkomen, want ik begrijp dat hij op dit moment geen antwoord
kan geven op vragen over de gedetailleerdheid van de
aanbiedingsprijsstelling. In tramtermen gesproken moet het een
tandje hoger.
(De heer VAN LOHUIZEN: Hoeveel versnellingen heeft
een tram volgens u?)
Dat kan de heer Van Lohuizen wellicht beter aan
deskundigen op de tribune vragen.
(Mevr. ALBERTS: Volgens mij is het een fietsterm.)
Ik herhaal dat wij de inzet van de bonden waarderen om te
komen tot een effici%nt GVB en ,,n concessie. De wethouder
heeft onze vragen over de afspraken met de bonden beantwoord,
maar wij zijn benieuwd naar de notitie waarover zij heeft
gesproken. Mijn fractie vraagt nadrukkelijk een plaatsbepaling
ten aanzien van alle zaken die wij op dit moment niet kunnen
voorzien. De wethouder is helaas met een galante boog om ,,n
vraag heen gelopen, namelijk of het mogelijk is een beslissing
te nemen als wij de omgeving niet kennen. Mijn fractie hoopt
dat het antwoord in de notitie staat en dat wij de gelegenheid
krijgen daarover v››r oktober a.s. in de commissievergadering
te spreken.
Wij steunen motie nr. 392. Over motie nr. 394 ontvangen
wij graag een reactie van het College, alvorens ons oordeel
daarover uit te spreken. Een aantal raadsleden heeft gevraagd
wat onze plaatsbepaling is. Wij beslissen over een complex
geheel, namelijk een voordracht die uit 26 onderdelen bestaat.
Bepaalde onderdelen, waaronder de concessie en de financi%n,
moeten verder worden uitgewerkt. Mijn fractie is van mening dat
het goed is de snelheid in het proces te houden. Wij stemmen
in, maar voordat wij het definitieve besluit Ä the point of no
return Ä kunnen nemen, is het belangrijk dat wij alle zaken op
een rij hebben.
Mevr. VAN DER LINDEN: Mijnheer de Voorzitter. De fractie
van de VVD kan met de hoofdlijnen instemmen, wat niemand zal
verbazen. In de commissievergadering is zij daarop immers ook
ingegaan. Mijn fractie is geen voorstander van ,,n concessie.
Zij heeft respect voor de positie van het College, de bonden en
de OR. Bij de nadere uitwerking van deze hoofdlijnennotitie
komen wij op dit onderwerp terug.
Mijn fractie stemt in met motie nr. 392. Ik vermoedde dat
ik de enige was die de inhoud van motie nr. 394 niet begreep,
maar ik heb inmiddels vernomen dat dit voor de meerderheid van
de woordvoerders geldt. Wellicht begrijpt het College de inhoud
ook niet en dan is het moeilijk deze uit te voeren. Ik verzoek
het College een reactie te geven.
De heer VAN LOHUIZEN: Mijnheer de Voorzitter. Wij steunen
motie nr. 392. Vanwege tijdgebrek kan ik geen uitgebreide
reactie geven.
Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Wij steunen
motie nr. 392.
Wethouder mevr. IRIK: Mijnheer de Voorzitter. De Raad
krijgt nog twee maal de kans zijn rol te defini%ren, namelijk
op het moment dat aan de orde komt het programma van eisen en
de formuleringen met betrekking tot het opdrachtgeverschap.
Daarnaast ontvangt de Raad statuten van de nieuwe rechtspersoon
waarin precies is vermeld wat de aandeelhouder en de raad van
commissarissen zullen bepalen. Ik adviseer de indieners van
motie nr. 394 deze aan te houden, want ik sluit niet uit dat er
over diverse onderdelen een politieke discussie volgt. De
fractie van het CDA kan van mening zijn dat er sprake is van
een beperkt aantal strategische beslissingen, terwijl een
andere fractie vindt dat het veel beslissingen zijn. De Raad
kan zelf beoordelen of het aantal strategische beslissingen al
dan niet beperkt is.
(Mevr. MAIJ: De zinsnede "een beperkt aantal
beslissingen" is uit het stuk overgenomen.)
Ik verzoek de Raad het College de kans te geven de rol
van aandeelhouder en opdrachtgever te defini%ren om verwarring
te voorkomen. Wat mij betreft houden wij het tempo erin. De
Raad krijgt aan het begin van het najaar duidelijkheid.
Op de vraag van de heer Hemmes antwoord ik dat iedereen
op de dag van vandaag een rol in het bedrijf vervult. Er is met
managementschool niet alleen sprake van een top 100 in het
bedrijf, maar voor een groot deel van het bedrijf worden ook
moderne managementtechnieken ingezet en mijns inziens heeft
iedere medewerker en ieder lid van de bond een eigen
verantwoordelijkheid.
De heer Halbertsma stelt een vraag over de
plaatsbepaling. Het College is niet ingehuurd om koffiedik te
kijken. Het kan slechts proberen de zakelijke afspraken die wij
maken scherp te formuleren. De zaken die wij in het kader van
de bedrijfsvoering zullen toetsen, voordat de beslissing over
een concessie wordt genomen, hebben wij weergegeven. Deze tekst
heb ik zojuist geciteerd.
Over de externe randvoorwaarden kan het College op dit
moment niets zeggen, omdat niet bekend is op welke wijze het
totale openbaar vervoer in de toekomst is vormgegeven. Ik
verwijs naar besluit VI, waarin de zekerheden zijn vermeld. Wij
kunnen slechts zekerheid bieden over de procedure en het feit
dat er sprake zal zijn van een openbare aanbesteding in een
volgende ronde. Ik hoop dat dat voldoende is.
Ik heb geen antwoord gegeven op de vraag van de fractie
van Mokum Mobiel over de eigendomsverhoudingen. Wij hopen dat
wij, met het behouden van de eindpunthuisjes, de
bedrijfsvoering op de lange termijn niet schaden. Deze behoren
bij de uitvoering en daarom is er voor een gewijzigde
opstelling gekozen.
Volgens mij is er raadsbrede steun voor motie nr. 392.
De discussie wordt gesloten.
Aan de orde is de stemming over de ingediende moties en
de voordracht.
De motie-mevr. Codrington c.s. (nr. 392) wordt bij zitten
en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat geen van de bij de
stemming aanwezige raadsleden zich tegen de motie heeft
verklaard.
De motie-mevr. Maij (nr. 394), ingetrokken zijnde, maakt
geen onderdeel van beraadslaging meer uit.
Mevr. VAN OUDENALLEN (stemmotivering): Wij stemmen voor
de voordracht, al twijfelen wij eraan of wij daar goed aan
doen.
De voordracht wordt met zitten en opstaan aangenomen; de
Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2218 van afd.
1 van het Gemeenteblad.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden mevr. Alberts, Bakker, Danen, mevr. Kalt
en Van Lohuizen zich tegen de voordracht hebben verklaard.
De VOORZITTER (orde): Er is mij verzocht de agendapunten
4 en 6 na 20.30 uur te behandelen.
Wethouder STADIG: Ik maak daartegen bezwaar, want ik was
ervan uitgegaan dat de punten 16 en 17 na 20.30 uur zouden
worden behandeld en heb daarom een afspraak gepland.
De VOORZITTER: Ik stel voor de volgorde van de agenda aan
te houden.
Mevr. ALBERTS: Ik heb elders verplichtingen van
huishoudelijke aard en kan niet om 20.30 uur aanwezig zijn.
De VOORZITTER: Wij beginnen om 19.30 uur met agendapunt
6.
De vergadering wordt van 16.45 uur tot 19.30 uur
geschorst.
|