Bron: Raad
Type document: notulen
Onderwerp: Raadsvergadering 28 maart 2001 (avond)
Datum publicatie:01-06-2001
Datum Raad:28-03-2001
 
Tekst:
 
Avondzitting op woensdag 28 maart 2001.
 
Voorzitter: mr. M.J. Cohen, burgemeester.
 
Secretaris: drs. E. Gerritsen, gemeentesecretaris.
 
De VOORZITTER heropent om 19.30 uur de des middags geschorste
vergadering en stelt aan de orde de behandeling van
 
14
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 15 maart
2001 tot instemming met het Werkprogramma
Bereikbaarheidsoffensief Noordelijke Randstad (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 131)
 
De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Deze voordracht
kan als een afronding worden beschouwd van een zaak die wij
reeds eerder in de Raad aan de orde hebben gehad. Het is
wellicht goed de voorgeschiedenis nog eens kort te herhalen.
Wij zijn gestart met het idee dat er tolpoorten moeten
komen en dat rekeningrijden moet worden ingevoerd. Een
mobiliteitsfonds maakt daarvan onderdeel uit. Wij hebben er
lang over gesteggeld en de wethouder werd met een
onderhandelingsmandaat weggestuurd. Het resultaat was dat wij
opeens niet meer over 500 miljoen, maar over 4,5 miljard gulden
spraken. De minister had er namelijk behoorlijk wat bij gedaan
in het kader van het bereikbaarheidsoffensief. De middelen
daartoe werden onder andere uit de ICES-gelden gehaald. Het
betreft gelden die voor infrastructuur beschikbaar zijn, buiten
het MIT. Wij waren daarmee niet onverdeeld gelukkig, want na
een lange discussie waren wij bij het Mobiliteitsfonds
overeengekomen dat wij het grootste deel van het geld zouden
inzetten voor openbaar vervoer, vooral op de corridors waar de
tolpoorten zouden komen.
Uit het lijstje in de voordracht blijkt dat tweederde van
het bedrag bestemd is voor uitbreiding of aanpassing van wegen.
Slechts eenderde tot een kwart van het geld wordt aan openbaar
vervoer besteed, terwijl dat het 'grote geld' is. Voor ons was
dat slechts acceptabel als wij in de Raad meteen een motie
zouden indienen, die tot onze vreugde door de gehele Raad is
gesteund, met als doel het College en het ROA opdracht te geven
in te zetten op een ge<ntegreerd openbaarvervoerssysteem op
regionaal niveau. Op dat gebied doen zich namelijk
daadwerkelijk problemen voor en daarop moeten wij een visie
hebben. Op het moment dat wij bijvoorbeeld materieel voor de
metro moeten bestellen, hetgeen over ,,n tot anderhalf jaar het
geval is, moet duidelijk zijn wat onze visie is op het
regionaal openbaar vervoer. De grote slag moet op dat gebied
worden gemaakt, want het is eenieder bekend dat wij in
vergelijking met heden in 2010 te maken zullen hebben met een
mobiliteitstoename van 50%. Dat is waar te nemen op de
filethermometers op de A10. De zaak zal daardoor krakend
vastlopen.
Het doet niet terzake of men al dan niet een liefhebber
is van de auto. Iedereen in deze stad - inclusief de Kamer van
Koophandel - zal het ermee eens zijn dat, als men op de A10
vaststaat en er geen kip meer in en uit kan, dat ook voor de
economie van de stad een doodklap betekent. Dat moeten wij dus
absoluut niet willen. De enige manier om daaraan te ontkomen,
is reeds op dit moment in te zetten op het tot stand brengen
van een ge<ntegreerd regionaal openbaar vervoerssysteem. Aan
het bestuur van het ROA hebben wij gevraagd dat voor te leggen,
wat niet gebeurde. Wij hebben daarom samen met onze mensen uit
de provincie een eigen plan op tafel gelegd. Het betreft het
Lightrail-plan dat bij het volgende agendapunt aan de orde
komt. De motie maakte duidelijk dat er de komende tien jaar
bovenop het BOR tenminste een extra bedrag van 6 tot 7 miljard
gulden moet komen om ervoor te zorgen dat dat ge<ntegreerd,
regionaal openbaarvervoerssysteem er daadwerkelijk komt. De
grootste problemen ontstaan namelijk op de gedeelten tussen 0
en 30 kilometer. Daar is veelvuldig sprake van congestie,
waarvoor een oplossing moet worden gevonden.
De discussie startte over het rekeningrijden en de
minister heeft deze enkele weken geleden gedeeltelijk onderuit
gehaald door op te merken dat het wellicht mogelijk is uit te
gaan van een kilometerheffing. Wij weten nog niet precies wat
dat inhoudt, maar het is mogelijk deze heffing zodanig toe te
passen dat zij vergelijkbaar is met de tolpoort. Dat kan
bijvoorbeeld door het teveel aan verkeer in de spits uit te
smeren, maar dat hangt sterk af van de wijze waarop de
kilometerheffing wordt ingevoerd. Het spitsverkeer is niet
terug te dringen door gebruik te maken van een kilometerheffing
die is gerelateerd aan het aantal kilometers. Het is van belang
het te differenti%ren naar tijd en plaats, wat inhoudt dat er
in de spits sprake is van een hogere heffing. Het is niet
bekend of dat mogelijk is. De heer Pieper zal daarover
binnenkort advies uitbrengen aan de minister. Het is nog niet
bekend of het binnen vijf jaar kan worden ingevoerd. Het moet
ook op hetzelfde tijdstip worden ingevoerd, want wij hebben er
niets aan als wij pas over tien jaar tot een kilometerheffing
kunnen overgaan. De zaak is dan immers reeds vastgelopen. Het
zal dus inderdaad binnen vijf jaar moeten worden ingevoerd. Wij
gaan in feite akkoord met een werkprogramma dat is gebaseerd op
het idee-fixe dat er nog tolpoorten komen.
Is dit voorliggende werkprogramma, dat aan de tolpoorten
is gerelateerd, volgens het College nog van toepassing als over
enkele weken blijkt dat de tolpoorten er niet komen en men
overgaat tot kilometerheffing? Wat is de toets van het College
daarbij?
Als daarover onvoldoende zekerheid komt, ligt er een
voorstel van de fracties van GroenLinks en de PvdA voor het
opnieuw aan de orde stellen van deze zaak. Het geheel zal dan
immers veranderen. In de commissie voor Verkeer enz. heeft de
wethouder gezegd dat dan alles komt te zweven.
Voor een aantal projecten in het werkprogramma met
betrekking tot het Mobiliteitsfonds geldt dat er enkele
aanpassingen mogelijk zijn. Het kost nog eens ruim 1 tot 2
miljard gulden als men de N201 - de provinciale weg ten zuiden
van Amsterdam - wil uitbouwen tot een autoweg, zoals een aantal
mensen in de provincie en die gemeenten wenst. Dat bedrag is
niet beschikbaar en bovendien is dat een vorm van verkeerd
investeren. Er staan aanpassingen in aan de N201 en wij kunnen
deze ondersteunen, zolang zij ertoe bijdragen dat men minder
door de bebouwde kom rijdt. Het moet echter niet leiden tot een
camel nose, dus ik verneem graag van het College wat het kan
doen om te voorkomen dat wij daarvoor stemmen.
Het voorliggende werkprogramma heeft betrekking op een
eenmalige verdeling van het Mobiliteitsfonds. Voor het eerst
zijn alle regionale partners, ook buiten het ROA, bij elkaar.
Er zijn afspraken gemaakt en dat verloopt goed. Wij zouden het
betreuren als deze vorm van samenwerking niet werd voortgezet
en pleiten ervoor dat het niet een eenmalige gebeurtenis is en
dat het College zich inspant op regionaal niveau tot een
revolving fund te komen met dezelfde personen die momenteel bij
de verdeling van het Mobiliteitsfonds betrokken zijn.
Mijn fractie dient daarom een motie in. De serieuze
problemen ontstaan immers op regionaal niveau. Wij moeten
nagaan of de inkomsten moeten komen uit kilometerheffingen, uit
rijksbijdragen of uit bijdragen van regionale partners.
 
De VOORZITTER deelt mede dat is ingekomen:
 
28? Motie van 28 maart 2001 van de raadsleden Bijlsma en De
Vries inzake regelmatig overleg en jaarlijkse rapportage over
het Werkprogramma Bereikbaarheidsoffensief Noordelijke Randstad
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 198).
 
De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in
behandeling genomen.
 
Mevr. HOFMEIJER: Mijnheer de Voorzitter. Voor ons ligt
een uitwerking van eerder gemaakte afspraken in de regio en met
het Rijk. Ik herhaal niet onze mening over de gemaakte
afspraken. Wij zijn eveneens van mening dat er sprake was van
een te groot bedrag voor autobereikbaarheid en een te gering
bedrag voor openbaar vervoer. Het bedrag voor het openbaar
vervoer, alsmede het besluit over het rekeningrijden gaf ons
aanleiding daarmee in te stemmen. Mijn fractie zal eveneens
instemmen met dit werkprogramma. De heer Bijlsma maakte
opmerkingen over de N201. Dat is naar mijn mening in deze
zetting niet juist. Het betreft geen project in Amsterdam. Het
zal wel gevolgen hebben voor onze stad, maar Amsterdam is niet
de enige die daarover beslist. Ik ben van mening dat de leden
van de PvdA-fractie in de desbetreffende gemeenten en de
provincie hun best zullen moeten doen om de door de heer
Bijlsma genoemde zaken te voorkomen. Ik kan mij overigens
voorstellen dat ook de leden van de fractie van GroenLinks in
de desbetreffende regio niet wensen dat dat gebeurt.
(De heer BIJLSMA: Het staat wel in het programma.)
Dat is juist. Het is in de commissie voor Verkeer enz.
uitgebreid aan de orde geweest, dus wij weten ook dat de
wethouder heeft gezegd dat hij dat er niet uit kon houden.
Andere gemeenten willen dat namelijk wel, evenals de provincie,
waarin de PvdA-fractie deel uitmaakt van het College. De PvdA-
fractie zal daar de oppositie tegen dat plan moeten voortzetten
en ik meen dat zij daarbij wel degelijk zal worden gesteund
door de fracties van GroenLinks in deze regio.
De discussie startte over het rekeningrijden en het lijkt
alsof zij eindigt met de kilometerheffing. Minister Netelenbos
heeft wat dat betreft een bijzondere draai gemaakt. Ik ben van
mening dat de gemeente Amsterdam duidelijk moet maken wat voor
haar de voorwaarden zijn om de minister in haar draai te
volgen. Dat is de reden dat mijn fractie, samen met de fractie
van de PvdA, een motie heeft gemaakt waarin deze voorwaarden
zijn opgenomen. De in de motie opgenomen conclusie is dat, als
er niet aan de voorwaarden wordt voldaan, het gehele project
gaat zweven. De wethouder heeft deze conclusie in de
commissievergadering reeds getrokken. Ik dien de motie hierbij
in.
 
De VOORZITTER deelt mede dat is ingekomen:
 
29? Motie van 28 maart 2001 van de raadsleden mevr. Hofmeijer
en Bijlsma inzake het ter discussie stellen van het akkoord met
het Rijk over een kilometerheffing (Gemeenteblad afd. 1, nr.
199).
 
De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in
behandeling genomen.
 
De heer FRANKFURTHER: Mijnheer de Voorzitter. Wij zijn
het met mevr. Hofmeijer eens dat het stuk moet worden beschouwd
als een nadere uitwerking van eerder genoemde besluiten. Op dit
moment wensen wij er daarom niet veel meer over te zeggen. De
fractie van de D66 in Den Haag, bij monde van mevr. Gieskes,
heeft de kilometerheffing in de Tweede Kamer enkele maanden
geleden voor het eerst bespreekbaar gemaakt. Destijds viel
iedereen over ons heen, maar op dit moment beseft eenieder tot
mijn vreugde dat de kilometerheffing een beter en
waarschijnlijk ook eerlijker instrument is voor het reguleren
van de mobiliteit. Dat geldt ook voor de fracties van de PvdA
en GroenLinks. De motie van deze fracties met betrekking tot de
kilometerheffing is daarom overbodig, want wij hadden het de
Tweede Kamer niet voorgesteld als wij niet wisten dat het
hetzelfde effect zou hebben en op hetzelfde moment zou kunnen
worden ingevoerd.
(Mevr. HOFMEIJER: U weet toch dat, tot op het
moment dat de heer Pieper zijn opdracht kreeg, juist werd
betwijfeld of het op tijd kan worden ingevoerd?)
Dat werd door de D66-fractie niet betwijfeld. Als dat
geval was geweest, had zij het twee tot drie maanden geleden
niet aan de Tweede Kamer voorgesteld. Desalniettemin beschouwen
wij deze motie als een steun voor het initiatief van de D66-
fractie in de Tweede Kamer van enkele maanden geleden. Dat is
de reden van het feit dat wij de motie graag steunen.
 
De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. De fractie
van de VVD is benieuwd naar de mening van de wethouder over de
twee ingediende moties. Het betreft de uitwerking van
werkafspraken. Het College is door de Raad gemachtigd om de
werkafspraken uiteindelijk vast te leggen. Ik herinner de Raad
eraan dat de VVD-fractie destijds opmerkte dat zij
rekeningrijden niet zag zitten. Zij kon er echter niet over
beslissen en daarbij kwam dat het niet mogelijk is personen
tegen hun zin gelukkig te maken.
(De heer BIJLSMA: Het staat wel in het
programakkoord.)
Dat is juist, maar wij hebben destijds eveneens gesproken
over de vorm van het rekeningrijden. Wij waren geen voorstander
van de destijds voorgestelde vorm met een proef en poortjes.
Wij hebben gezegd dat wij er niet over kunnen beslissen, maar
de minister heeft toevallig onze medewerking nodig omdat het
dan wat sneller kan verlopen. Wij zouden bereid zijn onze
woorden "nee, tenzij" te veranderen in "ja, mits" als de
minister met voldoende geld over de brug kwam. Het is bekend
dat ik het bedrag van 1 miljard gulden in eerste instantie als
"peanuts" heb betiteld, omdat ik het niet een bedrag vond om
bij de gemeente Amsterdam aan te kloppen. Het bedrag van 5
miljard gulden dat ik voor ogen had werd niet beschikbaar
gesteld, maar het week er niet te veel van af. Het deed er niet
toe of het een bedrag van 4,5 miljard gulden of een iets hoger
bedrag was, als het maar ongeveer 5 miljard gulden was. Dat was
beter. Vervolgens zijn wij aan de slag gegaan met de zaken
waarover wij wel iets te zeggen hebben, namelijk de projecten.
Wij hebben uiteraard slechts iets te zeggen over de
projecten van onze eigen stad. Daarvoor hebben wij bewust
gekozen, want anders zullen anderen ook over ons spreken en dat
vinden wij meestal niet prettig. Dat is de reden van het feit
dat wij anderen hun eigen projecten niet slechts laten betalen,
maar ook open staan voor het feit dat zij hun eigen inbreng
beredeneren.
(Mevr. HOFMEIJER: Dat klinkt werkelijk als een non-
interventiebeginsel. Ik kan mij niet voorstellen dat u daarvoor
gaat pleiten, nadat wij daarover vanmiddag een discussie hebben
gevoerd.)
In dit geval doe ik dat wel, want ik ben het over dit
onderwerp hartstochtelijk met de wethouder eens. Ik zeg het als
ik het niet met hem eens ben, maar ook als dat wel het geval
is.
(De VOORZITTER: Wij begrijpen heel goed wat u
bedoelt.)
Dit keer begrijpt wellicht iedereen wat ik bedoel. Dat
zou fijn zijn. Wij moeten echter nog afwachten of de wethouder
deze mening eveneens is toegedaan. Ik ben verheugd over het
feit dat ik geen oordeel moet uitspreken over de N201, want
daarover hebben wij niets te zeggen. Ik vind dat dat een zaak
is van de desbetreffende gemeenten.
(De heer BIJLSMA: U zou gelijk hebben als wij
totaal niets met de N201 te maken hadden, maar u weet net als
ik dat er geen geld beschikbaar is voor het uitbouwen van deze
weg volgens de wens van diverse personen. Men is van plan een
grote hoeveelheid groene terreinen om te zetten in
bedrijfsterreinen met als doel deze weg alsnog te kunnen
financieren. Deze terreinen zijn op zichzelf concurrerend ten
opzichte van onze Zuidasterreinen.)
Daar heb ik absoluut geen moeite mee, want wij beschikken
over twee kundige onderhandelaars op dat terrein. E,n persoon
zit bij Schiphol en ,,n in het SRDC, te weten de wethouders
Dales en Stadig. De heer Bijlsma kan van mij aannemen dat zij
deze punten en hoeveelheden daar uitgebreid zullen bespreken.
Het zou mij verbazen als dat niet het geval was.
(Mevr. HOFMEIJER: Juist deze twee instellingen,
alsmede het bestuur van ons bereikbaarheidsoffensief, vormen
voor ons een aanleiding ons er wel mee te bemoeien.)
Ja, maar dat doen wij via een omweg in plaats van
rechtsreeks. In het laatste geval zouden zij zich tevens met de
Noord-Zuidlijn en allerlei andere zaken willen bemoeien en dat
heeft niet onze voorkeur. Zij zouden dan beslissen of er in
Amsterdam al dan niet een ondergronds station moet worden
aangelegd, terwijl wij van mening zijn dat wij beter weten of
dat noodzakelijk is of niet.
(De heer BIJLSMA: Zij zullen zich wel degelijk
bemoeien met het doortrekken van de Noord-Zuidlijn, wat ik
terecht vind.)
Dat lijkt mij inderdaad logisch, want het doortrekken
heeft nagenoeg alleen betrekking op hun eigen grondgebied. Ik
spreek over het gedeelte van de Noord-Zuidlijn dat op ons
grondgebied ligt en waarvoor wij tot op heden geld hebben
ontvangen. Over de N201 beslissen wij niet. Wat dat betreft,
deel ik de mening van de wethouder.
Wij hebben reeds aangegeven dat de VVD-fractie niet
onverdeeld verheugd was over het destijds voorgestelde akkoord,
maar het geld verzachtte veel. Het zou daarom vreemd zijn een
motie aan te nemen die allerlei projecten opschort, omdat er
een bepaalde vorm van rekeningrijden wordt ingevoerd wat tot
gevolg heeft dat wij niet precies weten wat er gaat gebeuren.
Ten eerste hebben wij niets te zeggen over de vorm en ten
tweede wisten wij destijds met die proef ook niet wat er zou
gebeuren.
(De heer BIJLSMA: Dat staat niet in de motie. Er
wordt een aantal criteria geformuleerd, zodat het instrument
van kilometerheffing - waarvan u blijkbaar voorstander bent -
zodanig werkt dat de problematiek van de wachttijden in de file
wordt opgelost. Daar was de exercitie uiteindelijk om
begonnen.)
Daar was het niet om begonnen. De minister wenste een
vorm van rekeningrijden in te voeren en stelde daarom voor een
experiment te houden. De ene fractie was iets meer verheugd
over het experiment dan de andere. Wij hebben gezegd dat wij
bereid waren het door de vingers te zien als de minister ons
wat geld zou geven. De weg waarop het experiment plaatsvindt,
is immers van de minister. Op dit moment stelt zij voor, het
experiment anders te laten verlopen, maar het blijft nog steeds
een vorm van rekeningrijden.
(De heer BIJLSMA: Het doel van rekeningrijden en de
tolpoortjes was de filewachttijden in de spits te verminderen.
Daar is het om begonnen.)
Wat zal de bedoeling zijn van kilometerheffing?
(De heer BIJLSMA: Het was de minister er niet om te
doen de algehele mobiliteit te verminderen.)
Is de heer Bijlsma daar een tegenstander van?
(De heer BIJLSMA: Nee, ik leg uit waar het om was
begonnen. De minister wenste de bereikbaarheid op zodanige
wijze te garanderen dat de filewachttijden zouden afnemen.)
Ik ben het niet eens met de zienswijze van de heer
Bijlsma op dit punt, want het lijkt alsof hij slechts
voorstander is van het instrument rekeningrijden dat gericht is
op het verminderen van de wachttijden in de spits. Hij twijfelt
blijkbaar als het instrument de totale mobiliteit vermindert.
Ik kan mij niet voorstellen dat deze woorden uit zijn mond
zouden komen, dus dat kan niet juist zijn. Hij zal er in zijn
tweede termijn ongetwijfeld op terugkomen. Voor ons is er geen
reden voor de motie te stemmen.
 
Wij vinden zelfs dat Amsterdam het verkrijgen van het
geld daarmee op het spel zet, wat juist niet de bedoeling is.
Amsterdam wil het bedrag van 5 miljard gulden ontvangen, want
dat heeft zij nodig voor projecten die reeds lange tijd op de
rit staan en die reeds lange tijd geleden moesten worden
gerealiseerd. De heer Bijlsma had minimaal een splitsing kunnen
aanbrengen, als hij tegenstander is van auto's. Ik zou de
projecten op het gebied van openbaar vervoer eruit hebben
gehaald en hebben gezegd dat wij daar niet over gaan. Ik
begrijp het niet. De VVD-fractie is van mening dat Amsterdam al
het geld nodig heeft. Dat geldt voor iedere stuiver, want
Amsterdam komt zelfs geld tekort. Wij zitten niet te wachten op
enige vorm van vertraging.
Van de wethouder heb ik een antwoord ontvangen op de in
de commissie gestelde vragen. Ik heb gevraagd of het te
verkrijgen geld van het Rijk losstaat van de discussie of er al
dan niet sprake is van rekeningrijden. De wethouder heeft
geantwoord dat het eerste bedrag van 125 miljoen gulden wordt
gegeven, vooruitlopend op het rekeningrijden. Op dat bedrag kan
het daarom sowieso niet betrekking hebben. De wethouder heeft
vervolgens opgemerkt dat de afspraken verder zijn gekoppeld aan
het doorgaan van het rekeningrijden in de een of andere vorm.
Dat is precies datgene wat de minister voorstelt.
(Mevr. HOFMEIJER: En op het juiste moment.)
Nee, dat heeft de wethouder er niet bij gezegd en dat heb
ik hem wel gevraagd.
(Mevr. HOFMEIJER: Wij geven dat in onze motie wel
aan.)
Daar ben ik geen voorstander van. Het zal mevr. Hofmeijer
verdriet doen, maar ook op dat gebied ben ik het meer eens met
de wethouder. Het komt overeen met de lijn waarvoor wij reeds
lange tijd hebben gekozen. Het verschil is dat wij het licht
wellicht destijds reeds zagen en dat de fracties van de PvdA en
GroenLinks zich door het Rijk enigszins bedrogen voelen. Dat
wisten wij reeds.
 
Wethouder KTHLER: Mijnheer de Voorzitter. De voorliggende
stukken hebben betrekking op een uitwerking van een gering deel
van het bereikbaarheidsoffensief Noordelijke Randstad dat zal
worden betaald uit het regionale fonds voor het rekeningrijden.
Dat wordt gevoed met 250 miljoen gulden van het Rijk, 250
miljoen gulden van de regio en de opbrengsten van het
rekeningrijden. Als men daarmee doorgaat, komt er in de loop
der jaren nog wat meer geld binnen.
Daarnaast is er sprake van een overzicht over datgene wat
er verder over het bereikbaarheidsoffensief Noordelijke
Randstad is afgesproken, maar dat was reeds eerder bekend. Deze
lijst was immers gevoegd bij de overeenkomst die wij enkele
maanden geleden in de Raad hebben geaccordeerd. De lijst in het
werkprogramma bevat voor de Raad kennelijk niet veel omstreden
punten, behalve het feit dat de N201 ter discussie is gesteld.
Het is mogelijk dat Amsterdam, provinciale staten en de
desbetreffende gemeenten daarover verschillend denken, maar wij
hebben daarop slechts in geringe mate invloed. De gemeenten in
kwestie moeten dat samen met de provincie uitdokteren, want het
is een provinciale weg. Het enige wat in dit werkprogramma
staat, is dat er voor dat grote project ten dele uit dit fonds
wordt bijgedragen. Tevens wordt er in de
bereikbaarheidsovereenkomst bijgedragen uit de middelen van het
Rijk, voor het bereikbaarheidsoffensief Randstad. Dat stond er
reeds in. Uit mijn hoofd merk ik op dat er een bedrag van 70
miljoen gulden uit de middelen van ons fonds komt. Dat wordt
benoemd voor een aantal onderdelen van dat project, zijnde
omleggingen. De heer Bijlsma merkte reeds op dat daartegen op
zichzelf niet veel bezwaar wordt gemaakt.
De rest van het Masterplan, een verdergaande verbreding
en het financieren daarvan uit de exploitatie van aanliggende
bedrijfsterreinen, wordt in het Masterplan geregeld waarover
provinciale staten, de provincie en de betreffende gemeenten al
dan niet overeenstemming zullen bereiken. Wij waren tijdens dat
overleg niet in de positie over een project, waarover de
gemeente Amsterdam in detail verder geen standpunt had en
waarvoor de andere partners graag een geringe bijdrage uit het
fonds wensten, te zeggen dat de andere partners dat slechts
zouden krijgen als het nog niet daarmee gefinancierde
Masterplan op een wijze zou worden samengesteld die Amsterdam
kan goedkeuren. Zo liggen de verhoudingen niet. Dat zou wel het
geval zijn als het een plan was dat op zichzelf voorspelbaar
een bepaald percentage extra verkeer naar Amsterdam pompte.
Wij zouden dan kunnen zeggen dat wij het vreemd vinden
dat wij dat in dit pakket financieren. Bij de onderdelen die
momenteel door het fonds worden gefinancierd, is daarvan geen
sprake. Het betreft immers een omlegging die op zichzelf niet
meer of minder verkeer genereert. Voor het Masterplan geldt dat
wel. Dat heeft wel degelijk een werking die al dan niet verkeer
aantrekt, maar dat moeten wij niet beoordelen. Ik hoop dat de
kritische noten die daarover zeker te kraken zijn, door de
desbetreffende partijen in provinciale staten en de gemeenten
aan de orde worden gesteld. Het fonds is niet gevraagd dat
Masterplan in die orde van grootte te financieren. Dat zou
overigens niet mogelijk zijn geweest, want het was slechts
toegestaan een klein deel uit dit fonds aan wegenprojecten te
besteden. Er wordt niet meer voorgesteld dan dat kleine
deeltje.
De heer Halbertsma constateerde terecht dat een aantal
projecten in het model rekeningrijden inhoudelijk direct
samenhangt met de plaats van de tolpoorten. Deze worden
momenteel gepland. Dit is een raming. Daarvoor is geld
beschikbaar. De projecten moeten nog worden uitgewerkt en in
uitvoering worden genomen. Als deze tolpoorten niet op de
desbetreffende plaatsen zouden komen, of als er op deze
plaatsen niets anders zou worden gerealiseerd, komt ter
discussie te staan of dat wel zinvol is. In bredere zin is er
eveneens een samenhang tussen het spitstarief per 2003, althans
de experimenten daarmee op de A2 en de A4 waarover wij een
overeenkomst hebben gesloten, en het totale verdere pakket. In
de commissiebehandeling heb ik reeds gezegd dat men zich
terecht afvraagt wat er voor in de plaats komt, als dat
spitstarief ter discussie staat. In het totale pakket, het
gehele bereikbaarheidsoffensief Randstad, is er sprake van een
nogal omvangrijke uitbreiding van de wegencapaciteit. De heer
Bijlsma wijst daar terecht op.
Dat geldt niet voor ons fonds. Dat gaat grotendeels naar
projecten voor openbaar vervoer. De omvangrijke uitbreiding van
de wegencapaciteit zou als zodanig kunnen leiden tot
vermindering van de files op deze plaatsen. Het kan er echter
ook toe bijdragen dat er extra files rond de Ring A10 ontstaan,
als het alleen maar extra verkeer oplevert. In het totale
pakket was tevens het spitstarief opgenomen dat de hoeveelheid
autoverkeer op de drukste uren, als het fileprobleem het
grootst is, juist verminderde. Daarnaast was er sprake van
nogal wat investeringsgeld voor alternatieven op het gebied van
openbaar vervoer, waarvan niet slechts op die tijdstippen
gebruik zou kunnen worden gemaakt. In samenhang leek het ons
een aanvaardbaar pakket, want niet slechts de voorkeuren van de
gemeenteraad van Amsterdam waren daarin opgenomen. De
voorstellen zouden leiden tot een betere bereikbaarheid, zonder
dat het fileprobleem naar en in de stad zou worden verplaatst.
De minister zegt dat zij laat onderzoeken of het mogelijk is
een experiment te doen met kilometerheffing. De algehele
invoering is in het jaar 2003 niet aan de orde, want er zou
sprake zijn van een experiment. Het lijkt mij terecht dat wij
als voorwaarde stellen dat de vorm van de kilometerheffing
dezelfde automobiliteitbeperkende effecten moet hebben om de
samenhang in het pakket te handhaven. Als dat niet het geval
is, ontvalt er een hoeksteen aan het pakket.
(De heer HOOIJMAIJERS: Kan de wethouder aangeven
welk beoogd effect het eerste experiment had? Daarom hebben wij
honderd maal gevraagd en het was niet mogelijk het precieze
effect aan te geven. Waarover spreken wij?)
Bij het pakket is door de regionale overheden, samen met
het Rijk, een studie verricht waarbij een aanname is gedaan dat
het autoverkeer op de uren dat het spitstarief wordt geheven
met een bepaald percentage zal teruglopen. Deze daling wordt
veroorzaakt door het spitstarief. In de verdere studie is
nagegaan dat er ook op allerlei andere manieren nog wel groei
plaatsvindt van het autoverkeer, bijvoorbeeld door betere
benutting van de spitsstroken. In totaliteit zou dat de files
op de A2 en de A4 voor een groot deel tegengaan, zonder dat er
sprake van zou zijn dat dat naar de A10 werd verplaatst.
Vanzelfsprekend zijn dat aannames.
Bij de wet op het rekeningrijden is tevens door de Tweede
Kamer, naast anderen en niet in de laatste plaats door de
fractie van de VVD, gezegd dat er bij de experimenten met dat
spitstarief moet worden vastgelegd wat het beoogde effect is.
Men wenst er immers slechts mee door te gaan als het beoogde
effect wordt behaald. Als dat effect zou verdwijnen, zou het
pakket tot onbedoelde effecten leiden. Het zou dan immers
slechts leiden tot meer autoverkeer naar de stad, wat wij niet
kunnen wensen.
De heer Hooijmaijers heeft gelijk dat wij niet meteen
moeten roepen dat het Rijk alle investeringen maar achterwege
moet laten, maar wij moeten dat per onderdeel nagaan. Ik doel
daarmee bijvoorbeeld op de investeringen voor het openbaar
vervoer die wij best willen. De kans neemt af dat de
openbaarvervoersverbindingen voldoende exploitabel zijn te
runnen, zonder dat er sprake is van een dergelijk spitstarief.
Op dat moment moeten wij daarom opnieuw nagaan of dat nog
haalbaar is, want anders krijgen wij dat geld voor dergelijke
verbindingen niet van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
(De heer HOOIJMAIJERS: Kunt u een uitspraak doen
over de weginvesteringen?)
Als wij in de spits meer stroken benutten en een aantal
grote, nieuwe wegen aanleggen - het zit immers in het
totaalpakket - zou dat zijn doel op het gebied van de
bereikbaarheid van Amsterdam ver voorbij schieten, als er geen
sprake is van een spitstarief of een andere optie met een
vergelijkbaar effect. Door de Raad is reeds diverse malen
uitgesproken dat een element van rekeningrijden - in welke vorm
dan ook - met als doel het autoverkeer in de spits in te
dammen, noodzakelijk is in een regionaal aanvalsplan met
betrekking tot de bereikbaarheid. Als dat element eruit zou
gaan, meen ik dat dat aanleiding zou zijn onze medewerking aan
andere projecten eveneens opnieuw ter discussie te stellen. Het
moet niet mogelijk zijn dat op rijksniveau een element eruit
wordt getrokken en dat wij zeggen dat eenieder zijn gang kan
gaan.
(De heer HOOIJMAIJERS: Waar staat dat dat eruit
wordt gehaald? Ik heb het stuk meegenomen, evenals dat van 19
januari 2000 met de werkafspraken. In deze stukken staat niet
als voorwaarde dat het vooraf een vereiste is dat het
experiment zou moeten worden gedaan.
 
 
Ook het onderzoek waaraan
u refereert, is niet genoemd. Hetzelfde geldt voor het
percentage. De heer Bijlsma en ik hebben ongeveer honderd maal
naar de percentages gevraagd.)
Het percentage staat in de studies en is momenteel
onderwerp van discussie in de Tweede Kamer over de inhoud en
het beoogde effect van de wet op het Rekeningrijden. Het
onderdeel staat keihard in de overeenkomst. Er staat namelijk
dat wij moeten en zullen meewerken aan de invoering van
experimenten op de A2 en de A4 met het spitstarief. Omgekeerd
is de minister dan bereid grote investeringsbijdragen voor
zowel de weg als het openbaar vervoer uit te trekken. Een
aantal raadsfracties zegt dat dat twee kanten op werkt, waar ik
het mee eens ben.
Deze raadsfracties zijn van mening dat wij als regio niet
slechts moeten meewerken aan het spitstarief. Als dat eruit zou
vallen en er niets voor in de plaats komt wat vergelijkbaar is,
is het de vraag of wij aan de rest van het gehele pakket wensen
mee te werken. Dat is de werkwijze als er sprake is van een
deal met plussen en minnen. Als wij de tekst van de motie van
de fracties van de PvdA en GroenLinks moeten interpreteren als:
'Als de minister daarop overstapt en er niet rond dezelfde tijd
een ander instrument komt met een vergelijkbaar effect,
constateren wij dat de minister eenzijdig de overeenkomst
opzegt en zullen wij ook gaan heronderhandelen', maakt het
College er geen bezwaar tegen.
Dat houdt overigens niet in dat wij het geld voor al die
projecten niet meer wensen te ontvangen, maar de gemeente
Amsterdam heeft dan ook eigen wensen op het gebied van de
samenhang, de bestemming en de voorrang.
Ik waag het overigens te betwijfelen dat de motie daarmee
een bevestiging is van datgene wat de fractie van de D66 reeds
lange tijd vond en wist. Dat is echter niet zinvol. Als deze
fractie meent dat zij daarmee haar gelijk haalt, is het een
goed argument om mee te stemmen.
Dat doet mij denken aan de discussie die wij straks
zullen krijgen over de vraag wie het eerst het overbouwen van
de ringweg heeft verzonnen. Ik hoop echter dat het bij de
uitkomst niet hetzelfde effect heeft als die discussie.
Motie nr. 198 kan ik deels niet volgen. Er staat in dat
het programma nog aan discussie onderhevig is, wat inderdaad
juist is. In de motie staat dat wij daarover verder over moeten
spreken. Daarnaast staat er in dat het bestuur van het fonds
vaker bijeen moet komen, wat mij een open deur lijkt. De
reglementen van het fonds zijn overlegd en daarover spreken wij
op dit moment. Dat staat er uiteraard in, want jaarlijks moet
er een programma worden vastgesteld. Het betreft alleen een
voorlopige besteding van de eerste 560 miljoen gulden, deels
nog slechts in categorie%n. Als het experiment met
rekeningrijden - in welke vorm dan ook - doorgaat, krijgen wij
dat geld nog ongeveer acht jaar teruggeploegd en dan gaan wij
dat programma nader invullen. Dat behoeft de Raad echter niet
per motie te vragen, want dat doen wij reeds. Middels de motie
wordt gevraagd, dat jaarlijks aan de Raad te rapporteren, wat
mij een goede zaak lijkt. Dat had ik ook zonder deze motie
kunnen toezeggen, maar ik heb er geen moeite mee als de Raad
dat in besluit II nog eens uitspreekt. Vervolgens staan er twee
zaken in de motie die ik niet goed begrijp. Het ene punt
betreft de samenwerking op het gebied van de totale
bereikbaarheidsproblematiek in de noordelijke randstad. Wij
hebben daarom voor het gehele pakket een stuurgroep gevormd
onder voorzitterschap van de portefeuillehouder uit Amsterdam
en wij betrekken daarbij eveneens alle betrokken overheden,
evenals Rijkswaterstaat namens het Rijk. Dat is er dus al. Dat
is niet het bestuur van het fonds, want dat is op niet al te
democratische wijze samengesteld met een soort censuskiesrecht.
Dat houdt in dat de zeggenschap overeenkomt met de mate waarin
men financieel bijdraagt. Dat was een noodgreep, dus ik zou er
geen voorstander van zijn als dat fondsbestuur - waarvan het
bestuur op deze wijze en dus niet al te democratisch is
samengesteld - het overlegplatform wordt voor het gehele
beleid.
Dat behoeft echter niet, want er is zojuist een
stuurgroep opgezet voor de gehele overeenkomst en deze is veel
breder dan dat fonds. Als ik de tekst in de motie zo moet
opvatten dat dit moet worden veranderd, ben ik het er niet mee
eens. Ik neem echter aan dat dat niet de bedoeling is en vraag
mij dus af wat er wel mee wordt bedoeld. Vooral het eerste
besluit is voor mij onduidelijk. Dat fonds krijgt nieuwe
voeding als er wordt doorgegaan met de experimenten, want dan
wordt er nog 7 tot 8 jaar daarna door het Rijk gestort. Dat is
de afspraak. Ik weet niet of wij dat een "revolving fund"
moeten noemen, want het is een bijstorting door het Rijk. Dat
gaat in ieder geval wel gebeuren. Als er wordt bedoeld dat de
regionale overheden daar ook steeds gezamenlijk hun geld moeten
neerleggen, ben ik daar noch vanuit Amsterdam, noch vanuit het
ROA een voorstander van. Zij hebben wat dat betreft hun eigen
bevoegdheden en beschikken over min of meer direct gekozen
besturen. Dat is in ieder geval beter dan dit weg te
organiseren, zodat het bij het fonds terechtkomt dat voorlopig
een hulpconstructie is. Mijn vraag heeft betrekking op het
eerste punt, maar mijn advies aan de indieners is de twee
voorlaatste overwegingen en het eerste besluit te schrappen.
Het College heeft geen bezwaar tegen de overige overwegingen en
besluit II.
 
De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb niet veel
spreektijd meer, maar ga nog in op de motie. Op dit moment zit
er ongeveer 560 miljoen gulden in het fonds. Het idee was dat
dat het was en dat wij verder aan het werk zouden gaan met de
vastgestelde werklijst. Wij kunnen verwachten dat de gelden de
komende jaren meer naar de regio's zullen worden
gedecentraliseerd en vinden dat het College zich moet inspannen
om dat te bewerkstelligen. Het idee van een mobiliteitsfonds op
regionaal niveau vinden wij op zichzelf goed, afgezien van de
aanleiding. Dat merkte ik reeds vanaf het begin op. Het is een
goede constructie, omdat wij zodoende niet voor alles wat wij
willen aanleggen naar het Rijk behoeven te gaan. Het is een
goede zaak dat de overheden waar de problemen zich voordoen -
de regio - de beschikking hebben over het geld zodat wij niet
voor ieder project naar het Rijk moeten. Het steeds aankloppen
bij het Rijk levert vertraging op en nu is het mogelijk een
samenhangend programma te maken. Dat is de reden dat wij het
College verzoeken zich in te spannen met als doel het
Mobiliteitsfonds voort te laten bestaan. De vraag is welk
bestuur geschikt is. Het moet in ieder geval van een hoger
niveau zijn, wat inhoudt dat niet slechts het ROA er zitting in
heeft. Het is bekend dat het ROA-bestuur wat dat betreft te
beperkt is, omdat een aantal gemeenten er niet in zit, zoals
Almere en Haarlem. Bovendien zit de provincie er niet bij. Dat
is wel het geval bij de stuurgroep en het Mobiliteitsfonds.
Deze partners zijn op een bepaald moment allemaal nodig om te
kunnen bepalen op welke wijze de zaak op regionaal niveau moet
worden aangepakt. Het gebied is groter dan het ROA-gebied. Wij
zijn daarom van mening dat wij op deze wijze moeten doorgaan en
dat het niet een eenmalige exercitie moet zijn. Dat geldt ook
voor de Spoorwegen. Daarom vindt een pilot plaats met als doel
na te gaan of het mogelijk is de stoptreinen naar de regio over
te hevelen. Slechts door op deze wijze te handelen is het
mogelijk een ge<ntegreerd, regionaal openbaar vervoerssysteem
te realiseren. Dat is het idee achter deze motie.
 
Mevr. HOFMEIJER: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb er niet
veel zin in via de achterdeur van de uitwerking van de
werkafspraken Bereikbaarheidsoffensief Noordelijke Randstad
alsnog een discussie te voeren over de toekomst van het ROA en
over democratische gaten in de regio. Dat heeft tot gevolg dat
wij in ieder geval niet voor motie nr. 198 zullen stemmen.
Vooral na de toelichting van de heer Bijlsma hebben wij de
indruk dat deze discussie via een achterdeur en op een tamelijk
oneigenlijke manier wordt gevoerd. Ik ben het wel met de heer
Bijlsma eens dat men voor het realiseren van een goede
infrastructuur op regionaal niveau goed moet samenwerken. De
volkshuisvesting zou eveneens regionaal geordend moeten zijn.
Het lijkt mij echter geen goed idee, het op deze wijze en met
dit bestuur vorm te geven. Ik doel daarmee op dit element in
het totale programma voor de infrastructuur en op alle daaraan
verbonden projecten, die eveneens een rol spelen.
 
De heer FRANKFURTHER: Mijnheer de Voorzitter. Wij vinden
het voorstel van een revolving fund behoorlijk ingewikkeld. Wij
stellen daarom voor, dit los te koppelen en er in de Commissie
voor Verkeer enz. uitgebreid op in te gaan. Als ik het goed heb
begrepen, spreekt de heer Bijlsma immers over een periode die
langer is dan acht jaar. Dat houdt in dat wij gedurende een
lange periode met dergelijke zaken te maken hebben. Ik ben het
met mevr. Hofmeijer eens dat het lastig is, dit punt aan de
discussie over het BOR te koppelen; wij wensen er daarom op
terug te komen. Wij kunnen motie nr. 198 daarom op dit moment
helaas niet steunen.
 
De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. Voor ons
geldt hetzelfde. Wij steunen motie nr. 198 niet. Motie nr. 199
zullen wij ook niet steunen, omdat daarin staat dat het beleid
tenminste hetzelfde effect op de automobiliteit moet hebben als
het tot nu toe beoogde spitstarief. Wij wisten bij de vorige
proef met het rekeningrijden ook niet wat het effect zou zijn.
De minister sprak over terugdringing van eenderde van de files
tijdens de spits. Er is een wazige studie verricht, waarin men
uitging van een terugdringing met 20%. In de Tweede Kamer zijn
de studie en de uitspraken van de minister volkomen gescalpeerd
en kwam er geen enkel percentage meer aan de orde. Het
instrument rekeningrijden dat in de Tweede Kamer werd
voorgesteld, namelijk de desbetreffende proef, is daar
veranderd en er is een andere vorm van een proef aan de orde
gekomen. Ik ben het eens met mevr. Hofmeijer dat wij niet
alsnog via de achterdeur van de uitwerking van het
werkprogramma moeten spreken over de vraag welke vorm van
rekeningrijden wij al dan niet prettig vinden. Als men dat wil
doen, moet men in de Tweede Kamer zitting nemen. Die gaat
daarover.
(Mevr. HOFMEIJER: U gaat dat binnenkort doen, dus
dat lijkt mij dan ook uw taak.)
Ik weet niet waar men dat vandaan haalt, maar zo werkt
het met kieslijsten helaas niet. Mevr. Hofmeijer weet dat
dergelijke kieslijsten door een fractie worden bepaald. In de
motie wordt uitgegaan van "hetzelfde effect", maar ik weet niet
wat destijds het effect was. Ik kan zeggen dat wij akkoord gaan
met de motie, met als reden dat het effect destijds nul was en
dat het dus niet uitmaakt of het effect meer of minder is.
(Mevr. HOFMEIJER: Destijds wilde u dat het nul
was.)
Met betrekking tot onderdeel B merk ik op dat in de
Tweede Kamer is gezegd dat het jaar 2003 niet haalbaar was. Dat
is het enige wat men daar wel duidelijk heeft gezegd.
(Mevr. HOFMEIJER: Bedoelt u dat uw fractie dat
duidelijk heeft gezegd?)
Nee, dat is zelfs door de meerderheid aangegeven. Ik geef
toe dat er uiteenlopende redenen voor waren, maar men was het
niet eens met dat jaartal. De indieners van de motie willen
iets naar voren brengen, maar dan zijn wij degenen die
eenzijdig iets gaan veranderen. Dat lijkt mij niet de
bedoeling, want wij zetten daarmee het bedrag van 4,5 of 5
miljoen gulden op het spel. Deze regio heeft alle projecten
keihard nodig en het maakt niet uit of het projecten zijn op
het gebied van openbaar vervoer of de weg. Het gaat niet om
projecten die extra zijn, of die een verbreding vormen.
Projecten op het gebied van werkgelegenheid, zoals kantoren en
fabrieken, zijn wel opgestart. Hetzelfde geldt voor projecten
op het gebied van woningen. Wij zijn echter de weg vergeten,
die een verbinding vormt tussen deze huizen en de kantoren. Dat
is het enige. Het zijn stuk voor stuk oude projecten van
minimaal twintig jaar.
 
Wethouder KTHLER: Mijnheer de Voorzitter. Ik weet niet of
wij langs elkaar heen spreken, dan wel of wij het anders
bedoelen. Wat mij betreft, is het steeds de bedoeling van het
rekeningrijden geweest dat er een zodanige heffing komt dat die
tijdens de drukke uren een beperkend effect heeft op de
automobiliteit. Het maakt daarbij niet uit of het het
rekeningrijden betreft dat in het programakkoord staat als
algemene uitspraak in het kader van een regionaal aanvalsplan,
dan wel of daarbij sprake is van dat spitstarief in het akkoord
met de minister. Als er geen sprake is van een beperkend effect
op de automobiliteit, houdt het niet meer in dan het
binnenhalen van geld. Van dat effect van het rekeningrijden
zijn schattingen gemaakt en de discussie in de Tweede Kamer is
nog steeds dat dat moet worden getoetst. Anders zouden wij geen
experiment houden. Dat staat overigens ook in ons akkoord. Er
komt een concrete doelstelling, waarin het tarief en de uren
worden vastgesteld. Deze doelstelling moet worden gehaald en
als dat het geval is, gaat het door. Als zij niet wordt
gehaald, stopt het na twee jaar.
(De heer HOOIJMAIJERS: U zegt dat er een
doelstelling komt. Die is er dus nog niet.)
Nee, die komt in de wet.
(De heer HOOIJMAIJERS: In de motie staat dat het
hetzelfde effect moet hebben als in het verleden. Het is toch
niet mogelijk iets te beogen wat er nog niet is?)
Dat weet ik niet, want ik heb die motie niet gemaakt. Ik
weet wel wat ik daarvan vind. Het is een maatregel die zijn
effect moet hebben, los van de techniek en binnen het gehele
pakket voor het bestrijden van de files. Daarover hebben wij
met de minister overeenstemming bereikt. Volgens het akkoord
wordt na twee jaar het effect gemeten en als het werkt, gaat
het ook in andere corridors door. Als het gewenste effect
uitblijft, stopt het en moet men op zoek naar een alternatief.
Van de minister hebben wij vernomen dat zij laat
onderzoeken of een experiment met de kilometerheffing op
dezelfde plaatsen - ook in 2003 ? niet hetzelfde doel kan
dienen. Zij wenst daarbij wellicht die andere technische vorm,
waarvan sommigen voorstander zijn, te betrekken.
Naar mijn mening staat er in de motie dat de minister dat maar
moet doen, ondanks het feit dat wij in het akkoord over een
spitstarief hebben gesproken. Dat moet echter een vergelijkbaar
effect hebben, op dezelfde manier worden getoetst en al dan
niet worden doorgezet, omdat er anders een belangrijk element
wegvalt uit het totale programma. Het lijkt mij niet slecht,
dat ook tegenover de Tweede Kamer te constateren.
Een ander element is dat de heer Hooijmaijers zegt dat
dat dom is, omdat wij het geld niet krijgen als dat element
eruit valt. Dat is echter niet gezegd. Het is niet allemaal
geld dat wij krijgen. De heer Hooijmaijers maakt zich druk over
de rijkswegen, maar dat geld krijgen wij niet. Dat krijgt het
Rijk, of de private partij die deze weg gaat aanleggen. Dat
valt door deze motie niet weg, wat men al dan niet kan
betreuren. Het is belangrijk dat wij de positie claimen dat wij
opnieuw wensen te onderhandelen als er binnen het gehele pakket
aan wegen en projecten op het gebied van openbaar vervoer een
essentieel element uitvalt, waaraan wij wensen mee te werken en
waarin wij willen investeren. Dat houdt niet in dat wij het
geld zullen afslaan dat wij kunnen krijgen voor projecten die
wij nog steeds wensen, maar wij maken een voorbehoud. Naar mijn
mening moet de motie op deze wijze worden opgevat en als dat
het geval is, maakt het College er geen bezwaar tegen.
De heer Bijlsma heeft inmiddels concreter een antwoord
gegeven op de vraag wat de bedoeling is van de laatste
overwegingen en het eerste besluit. De bedoeling ondersteun ik.
De weg om dit fonds daartoe te laten uitgroeien, lijkt mij
gezien de niet al te democratische bestuursstructuur niet
gewenst, maar de suggestie van de heer Frankfurther om daarover
aan de hand van collegevoorstellen binnenkort apart in de
Commissie voor Verkeer enz. te spreken, lijkt mij goed. Wij
kunnen deze discussie inderdaad in de commissie voortzetten en
een en ander daar afkaarten.
(De heer BIJLSMA: Ik ben verheugd over het feit dat
in ieder geval de bedoeling door eenieder wordt gedeeld. Dat
houdt namelijk in dat wij ernaar moeten streven dat de zaak met
betrekking tot de mobiliteit gezamenlijk met andere partners op
regionaal niveau wordt opgelost. Dat is niet slechts aan de
orde omdat er 500 miljoen gulden beschikbaar is, maar wij
moeten daarmee doorgaan. De Raad wenst graag nader te spreken
over de vorm en daarmee ga ik akkoord. Op dit moment trekken
wij motie nr. 198 daarom in.)
 
De motie-Bijlsma c.s. (nr. 198), ingetrokken zijde, maakt
geen onderwerp van behandeling meer uit.
 
De discussie wordt gesloten.
 
De heer HOOIJMAIJERS (stemmotivering): De VVD-fractie
stemt tegen motie nr. 199, omdat wij met deze motie het geld
dat wij hebben gekregen of zullen krijgen op het spel zetten.
Bovendien staat er in de tekst dat er sprake moet zijn van
"hetzelfde effect" op de automobiliteit, terwijl er nog geen
effect is genoteerd.
De heer VAN DUIJN: Mijn fractie is voorstander van
rekeningrijden en tolpoortjes, maar met deze voorwaarden kan
toch nog het een en ander worden gered. Wij stemmen voor motie
nr. 199, omdat deze het effect van het rekeningrijden beoogt te
bewaren.
De heer GOEDHART: Wij stemmen tegen motie nr. 199, omdat
wij het niet nodig vinden de minister op een dergelijke wijze
vast te leggen, zoals dat in deze motie wordt beoogd.
Mevr. VAN OUDENALLEN: Wij stemmen tegen motie nr. 199.
 
Aan de orde is de stemming over de ingediende motie en de
voordracht.
 
De motie-mevr. Hofmeijer c.s. (nr. 199) wordt met zitten
en opstaan aangenomen.
 
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden de leden mevr. Alberts, Bakker, Balak,
Dales, Goedhart, Goring, Hafkamp, Hooijmaijers, Houterman,
Huffnagel, mevr. Krikke, mevr. Van der Linden, mevr. Maij,
mevr. Van Oudenallen, Paquay en mevr. Spier-van der Woude zich
tegen de motie hebben verklaard.
 
De voordracht wordt met zitten en opstaan aangenomen; de
Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 699 van afd. 1
van het Gemeenteblad.
 
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden het lid mevr. Kalt zich tegen de
voordracht heeft verklaard.
 
14A
Preadvies van Burgemeester en Wethouders van 28 februari
2001 op de notitie van het raadslid De Vries (nr. 319 van
2000), getiteld: Westerpark aan de rails (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 108).
 
14B
Preadvies van Burgemeester en Wethouders van 28 februari
2001 op de notitie van de raadsleden De Vries en Bijlsma (nr.
608 van 2000), getiteld: Lightrail in de regio Amsterdam, en op
de notitie van het raadslid Hooijmaijers (nr. 566 van 2000),
getiteld: Dubbelgebruik en betere benutting; de Zaanvariant
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 110).
 
14C
Preadvies van Burgemeester en Wethouders van 28 februari
2001 op de nota van het raadslid Hooijmaijers (nr. 40 van
1999), getiteld: Dubbelgebruik en spitsmijdend gedrag
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 109).
 
Deze punten worden gevoegd behandeld.
 
De heer DE VRIES: Mijnheer de Voorzitter. Ik begin met
het openbaar vervoer in Westerpark. Stadsdeel Westerpark
bestaat uit twee onderdelen, namelijk de Staatsliedenbuurt en
de Spaarndammerbuurt, en is uit het oogpunt van openbaar
vervoer ingewikkeld. De kleine ring van de metrolijn is
stadsdeeloverschrijdend en van belang voor de gehele stad. Deze
twee zaken wilden wij in onze raadsnotitie uitdrukkelijk aan de
orde stellen, omdat het debat over het sluiten van de kleine
ring binnen de gemeente aan het verstommen was. Het is echter
van essentieel belang voor de verbetering van het totale
openbaar vervoer in de gehele regio. Deze Ringlijn is immers
voor de gehele regio van betekenis. Wij zijn er verheugd over
dat het College die handschoen in ieder geval direct oppakt en
in het preadvies aangeeft, deze discussie te willen starten. Ik
hoop op een spoedige voortzetting van deze discussie. Een
element daarbij is de vraag of er al dan niet een station in
Westerpark moet komen. Mijn fractie is met het stadsdeel van
mening dat dat vanwege het belang voor het stadsdeel serieus
moet worden overwogen.
Over de overbouwing of de ontwikkeling op het
spooremplacement ten noorden van de spoorlijn bij het
Spaardammerplantsoen lezen wij niets in het preadvies, maar wij
zijn wel ambtelijk benaderd door de Dienst Infrastructuur,
Verkeer en Vervoer (dIVV) met de vraag, daarover onze gedachten
te laten gaan. Ik hoop daarom dat het College dat daarbij
betrekt. Dat spoorwegemplacement is een mogelijkheid,
grondexploitatie te maken om terug te verdienen. Een deel van
de aanleg van de ring en een station kunnen zodoende wellicht
worden gefinancierd. Deze zaken moeten naar onze mening in het
stuk over de ring nadrukkelijk aan de orde komen.
Over de tramverbindingen is een discussie ontstaan. Wij
hebben in ons stuk twee varianten genoemd die betrekking hebben
op het doortrekken van tramlijn 3 naar de Houthavens. Het hangt
erop of het kostendekkend is dat te doen, maar het is in ieder
geval de moeite waard daarover serieus te blijven nadenken. Dat
is nog steeds het geval, zelfs nu het stadsdeel zelf aangeeft
daaraan minder belang te hechten. Wij menen dat wij, als wij de
Houthavens serieus willen nemen, tevens de ontsluiting van het
openbaar vervoer serieus moeten nemen. Buslijn 35 is voorlopig
wellicht een alternatief, maar wij willen dat de tram in beeld
blijft ondanks de woorden die het stadsdeel daarover heeft
gesproken.
Op dit moment is buslijn nr. 18, die wat kronkelend door
het stadsdeel rijdt, voor het stadsdeel het belangrijkst en
daaraan gekoppeld is er de wens van het stadsdeel de
busverbinding tussen de Staatsliedenbuurt en het station
Sloterdijk te verbeteren. Dat onderdeel krijgt onze aandacht en
tot onze vreugde heeft het College toegezegd, na te gaan of het
mogelijk is, dat in het komende productieplan of het programma
van eisen voor de dienstregeling van het GVB op te nemen. Wij
wachten de discussie daarover af.
 
De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Het College
heeft een preadvies gegeven, maar het betreft in feite een
procedureel preadvies. Het kondigt namelijk een aantal
onderzoeken aan met termijnen. Dat verheugt ons, maar wij
willen dat daarna een preadvies volgt op basis van de
uitkomsten van de aangekondigde studies. Pas dan weten wij of
er een inhoudelijke reactie volgt op het door ons gelanceerde
idee voor regionaal afgestemd openbaar vervoer, waarbij wij
onder andere lightrail en bussen hebben genoemd. Wij wachten
vol spanning op de studies naar het medegebruik van de
spoorrails, die voor de zomer van dit jaar worden aangekondigd.
Het College kondigt tevens aan dat er binnenkort een
kortetermijnvisie aan de Raad wordt voorgelegd. Het eerste
concept daarvan hebben wij in ROA-verband gezien en daarover
waren wij teleurgesteld. Daarin kwamen namelijk uitsluitend de
woorden "trein" en "bus" voor. Het woord "metro" werd slechts
in ,,n zin genoemd en het woord "lightrail" kwam berhaupt niet
voor. Op dat punt schiet de kortetermijnvisie tekort, maar tot
onze vreugde merkt het College daarbij meteen op dat dat in de
langetermijnvisie komt te staan. Deze zal voor het einde van
dit jaar worden afgerond, wat bijzonder belangrijk is. Op basis
daarvan zullen wij immers over anderhalf jaar ons programma van
eisen moeten vaststellen voor ons metromaterieel.
Wij moeten een langetermijnvisie hebben als reactie op
het stuk dat wij hebben neergelegd over het regionaal afgestemd
openbaar vervoer. Pas dan weten wij waar de voertuigen van de
metro aan zullen moeten voldoen. Het is belangrijk te weten
waar deze al dan niet op moeten kunnen rijden, welk soort
systeem het wordt enz. Wij vragen de wethouder, ons de garantie
te geven dat het niet uitloopt. Hij heeft in de Commissie voor
Verkeer enz. gezegd dat die visie in de tweede helft van dit
jaar gereed zou zijn. Binnen het ROA heeft hij bij mijn weten
de maand september 2001 genoemd. Als wij inderdaad in september
2001 over de langetermijnvisie beschikken, kunnen wij daarover
spreken. Ik vraag het College, op basis daarvan een
inhoudelijke reactie te geven op het door ons gedane voorstel.
 
De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. Wij spreken
over twee nota's van onze hand, namelijk een uit 1999 en een
uit 2000. Een raadslid heeft ongeveer het hoogste bereikt als
hij relatief snel een preadvies krijgt. Dat is gebeurd en dat
is wel eens anders. Hetzelfde geldt voor de inhoud van het
preadvies. Daarin staan passages als: 'Dat komt nog. Inmiddels
hebben wij dat gedaan. Wij gaan een onderzoek instellen.' Ieder
raadslid weet dat dat nagenoeg het uiterste is wat voor een
notitie kan worden bereikt. Er zal zelden in het preadvies
staan dat het een goed idee is, dat wordt overgenomen, dus ik
ben al zeer tevreden.
Toch vragen wij de wethouder, iets meer spoed te maken
met de railverbinding naar de Zaanstreek en het sluiten van die
ring. Dit is reeds jaren aan de orde, dus wij zijn van mening
dat het College het er destijds bij had kunnen betrekken. Dat
is niet gebeurd, daarom vinden wij dat het College verplicht
is, daarop enige extra druk uit te oefenen. Dit punt is in de
Commissie voor Verkeer enz. reeds besproken en de wethouder
heeft een ruimte meerderheid op dat terrein. Dat moet hem
stimuleren om zo spoedig mogelijk met een aanmerkelijke
verbetering op het gebied van het openbaar vervoer te komen.
Het is mogelijk dat het niet lukt, maar dat kan ik mij
nauwelijks voorstellen.
De tweede notitie heeft betrekking op dubbel gebruik en
spitsmijdend gedrag. In feite betreft het de gelaagde stad en
de vraag op welke wijze wij rails en wegen onder de grond
kunnen brengen.
De VVD-fractie heeft zelfs de moed gehad het onderdeel
personeel aan de orde te stellen. Zij heeft, zoals bekend,
gezegd dat het een experiment waard zou kunnen zijn het
personeel van de overheid - ons eigen personeel - ermee te
confronteren dat het ook op andere tijden zou kunnen werken.
Vanzelfsprekend brengt dat her en der een aantal problemen met
zich mee, maar als wij zelf steeds de mond vol hebben van het
feit dat men de spits zou moeten mijden, zou het ons moeten
sieren als wij het voorbeeld geven en ervoor zorgen dat ons
personeel op andere tijden begint. Wij zijn immers de grootste
werkgever in deze omgeving. Er hebben talloze onderzoeken
plaatsgevonden. Daaruit blijkt dat, als wij in Nederland de
productieprocessen opknippen of de producerende industrie iets
eerder laten beginnen dan de dienstverlenende industrie...
(Mevr. BOERLAGE: Waarom niet andersom? Waarom kan
de dienstverlening niet om 7 uur beginnen?)
Burgers hebben daar nogal wat moeite mee. Het
dienstverlenend personeel verleent een dienst aan de burger,
die er meestal niet veel zin in heeft, vroeg in de ochtend te
komen. Op zichzelf heb ik daar geen bezwaar tegen. Wij hebben
reeds aangegeven dat het ons een lief ding waard zou zijn,
daarmee met ons eigen personeel te experimenteren. De
gemeenteraad vergadert immers ook op ieder moment van de dag,
dus waarom zou ons eigen personeel dat niet kunnen?
 
 
 
(Mevr. HOFMEIJER: Het is juist dat het niet
mogelijk is personen tegen hun zin gelukkig te maken.)
Nee, en mevr. Hofmeijer weet dat de politiek dat
regelmatig doet. Op dat gebied zou de maakbaarheid wellicht
verstandig kunnen zijn.
Wij begrijpen daarom niet dat het College op dat terrein
dermate afhoudend is geweest en niet slechts een klein
experiment heeft toegestaan, al was het maar op basis van
vrijwilligheid.
Dit College heeft nota bene het voorstel voor vier maal
negen uur omarmd, wat een goed initiatief is. Het loopt daarmee
vooruit, maar een en ander zou nog moeten worden verbreed.
Vooral in de zomertijd zijn er personen die bereid zijn nog
eerder te gaan werken of nog langer te blijven. Dat alles kan
ertoe bijdragen dat de file vermindert. Iedere persoon die
meewerkt, draagt bij aan de oplossing van het probleem.
Wij hebben een passage gewijd aan vervoer te water. Wij
komen steeds achteraan en bouwen voortdurend achteraf, dus het
zou fijn zijn als wij eens sneller waren. Op dit moment is er
nog geen sprake van topdrukte op het water. Dat komt wel eens
voor, bijvoorbeeld op Koninginnedag, maar daar blijft het bij.
Ik stel voor, regels te maken voor vervoer op het water, zoals
voor de hoofdvaarroutes en eenrichtingsverkeer. Ik constateer
dat er op dat terrein iets schijnt te komen. Ik heb reeds
gezegd dat ik verheugd ben over de opmerkingen van het College,
want dat is nagenoeg het hoogst bereikbare voor een raadslid.
Daarvoor breng ik mijn complimenten over.
Toch vragen wij het College, vooral de wethouder, een
stapje verder te gaan zodat de Raad over enkele jaren niet
alsnog moet constateren dat de zaak is vastgelopen en dat hij
weer extra geld moet uittrekken voor het nemen van extra
maatregelen. Op dit moment kunnen wij het doen en wij vinden
dat de wethouder te terughoudend is. Ik begrijp dat dit
wellicht op het terrein van een andere wethouder ligt, maar het
is mogelijk, overleg met de desbetreffende portefeuillehouder
te voeren. Alle wethouders maken onderdeel uit van het College,
dus dat kan niet moeilijk zijn. Ik vind dat het College moed en
durf moet hebben. Mijn fractie raadt de wethouder aan, aan de
slag te gaan en het experiment uit te voeren. Het is slechts
een experiment, dus als het niet lukt, doen wij het niet. Het
behoeft in dit geval niet eens veel te kosten.
Wij hebben het College eveneens gevraagd, zijn gedachten
te laten gaan over andere vormen van dubbel gebruik,
bijvoorbeeld op de weg. Wij hebben niet slechts de ringweg A10
voorgesteld, maar tevens het Hoofdnet Auto. Mijn fractie heeft
aangegeven dat het wellicht verstandig kan zijn voor onderdelen
van het Hoofdnet Auto, aan te geven dat men in ,,n richting
moet rijden. Deze regel hoeft niet de gehele dag van toepassing
te zijn, maar bijvoorbeeld tijdens de spits. Alleen als het
niet anders kan, kan deze regel de gehele dag gelden. Door het
invoeren van deze regel kunnen wij ervoor zorgen dat het aantal
deelnemers op de weg fors kan toenemen, zonder dat er
infrastructuur wordt toegevoegd. Naar mijn mening beogen wij
dat gezamenlijk. Wij wensen niet onnodig veel asfalt toe te
voegen. Allen die daar rijden, moeten in die omgeving zijn. Ik
heb nog nooit van iemand vernomen dat hij in de spits gaat
rijden, terwijl dat niet nodig is. Het zou mijns inziens geen
verkeer kunnen aantrekken. In Hanover heeft men daarmee
ge%xperimenteerd. Een groot deel van deze Raad is daar geweest
en heeft geconstateerd dat dat aardig is. Het Ministerie van
Verkeer en Waterstaat is vervolgens eveneens in Hanover geweest
en men bereidt landelijk experimenten voor.
Wij vragen het College durf te tonen en naar minister
Netelenbos te gaan, in de wetenschap dat zij met dat experiment
bezig is. Dat staat bovendien onder verantwoordelijkheid van
een ambtenaar die wij goed kennen en die uit Amsterdam komt.
Dat is in Den Haag bijzonder zeldzaam. Tot mijn vreugde komt
het omgekeerde tegenwoordig wel voor. In dit geval zit er dus
iemand die ons kent. Ik nodig het College uit, dat uit te
proberen en verder te gaan dan datgene wat het in het preadvies
heeft aangegeven. Het is beter een stapje verder te zetten dan
slechts te zeggen dat er een onderzoekje komt of dat het met
iets dergelijks bezig is. Het ligt nota bene in de lijn van het
collegebeleid.
 
De heer FRANKFURTHER: Mijnheer de Voorzitter. Ik breng
mijn complimenten over aan de fracties van de PvdA en de VVD.
Wij delen de neergeschreven visies in grote lijnen. Deze
uitspraak is meer van toepassing op de woorden van de fractie
van de PvdA. De wethouders K"hler en Stadig hebben enkele weken
geleden, toevallig op dezelfde dag, gezegd dat zij niet in
staat zijn alles gelijktijdig uit te voeren. De ene wethouder
deed deze uitspraak 's ochtends en de andere 's middags. Zij
hebben gezegd dat, als zij alle wensen van alle politieke
partijen in Amsterdam moeten uitvoeren, zij daarvoor een bedrag
nodig hebben van meer dan 20 miljard gulden. Er moeten daarom
keuzes worden gemaakt. Als de D66-fractie vandaag, op 28 maart
2001, een keuze zou moeten maken, zou zij voor drie projecten
kiezen.
Ten eerste zou zij kiezen voor het sluiten van de kleine
ring middels de zuidelijke variant, met in ieder geval een
ondergronds station op het Haarlemmerplein en een ondergrondse
aansluiting op de metro-oostlijn. Een station in het
Spaarndammerplantsoen is voor ons zeker bespreekbaar, in
combinatie met de ontwikkeling van het spoorweggebied aldaar.
Dat werd door de heer De Vries reeds aangehaald.
Ten tweede kiezen wij voor het doortrekken van de Noord-
Zuidlijn naar Schiphol en de Zuidtangent. Enige weken geleden
pleitte journalist Frans Peters van Het Parool nog vurig voor
het gereed hebben van deze doortrekking bij de opening van de
Noord-Zuidlijn. De D66-fractie ondersteunt deze gedachte van
harte.
Ten derde zouden wij kiezen voor het doortrekken van de
Ringlijn via de Hemboog naar Zaanstad. In de Commissie voor
Verkeer enz. hebben wij daarover uitvoerig gesproken. De
Ringlijn kan dan stoppen bij alle kleine dorpjes boven het
Noordzeekanaal, terwijl NS dan slechts stopt bij de grote
stations.
Wij verzoeken het College, ervoor te zorgen dat de
technische belemmeringen daarvoor zo spoedig mogelijk worden
weggenomen, al is dat moeilijk.
 
Wethouder KTHLER: Mijnheer de Voorzitter. Het College
dankt de raadsleden die door middel van de notities idee%n op
tafel hebben gelegd voor de verdere uitbouw van ons verkeers-
en vervoersbeleid. Het binnen enkele jaren uitbrengen van
preadviezen betekent voor deze gemeente helaas dat er sprake is
van snelheid. Het preadvies op de notitie van de heer De Vries
is nog iets sneller uitgebracht. Het preadvies op de notitie
van de heren De Vries en Bijlsma is slechts procedureel. Deze
was snel beschikbaar, maar daarover moet de inhoud nog volgen
en dat moet naar de mening van de heer Bijlsma alsnog snel
gebeuren. Dat is overigens een terechte opmerking. Wij proberen
te werken volgens het tempo dat in de preadviezen is
aangegeven. Ik kan wat dat betreft geen versnellingen
toezeggen.
Over de discussie over het sluiten van de ringmetro merk
ik op dat wij eerst een aantal studies zullen afronden.
Vervolgens verschijnt er een startnotitie en dan proberen wij
in de procedures van het Rijk te komen voor de verkenning, de
planstudie enz. Op voorhand kan ik namelijk zeggen dat het een
dermate duur project wordt dat wij daarvoor rijksbijdragen
moeten krijgen, zelfs als straks misschien alle projecten onder
een bedrag van 500 miljoen door de regio zelf moeten worden
betaald. Ik neem aan dat wij daarboven zitten. Wij moeten dat
zorgvuldig doen, want wij dienen aan te tonen dat die
investering niet slechts aardig is voor de exploitatie van het
GVB. Het moet duidelijk zijn dat deze investering nieuwe
reizigers genereert en dat er dermate lucratief kan worden
ge%xploiteerd dat het project in aanmerking komt voor een zo
grote rijksbijdrage. Dat is op voorhand niet gezegd, ondanks
het feit dat wij vanuit het Amsterdamse netwerk graag deze ring
zouden willen sluiten. Dat ligt immers voor de hand.
Wij hebben reeds eerder gezegd dat wij uiteraard nagaan
of het wat de kosten en de exploitatie betreft mogelijk is, aan
de zuidkant van het spoor ter hoogte van het
Spaandammerplantsoen een tweede station te bouwen en in
exploitatie te nemen, naast de zuidelijke variant, die
feitelijk de hoofdvariant in de verdere studie is. Dit, naast
een daarbij behorend ondergronds station bij het
Haarlemmerplein. Dat moeten wij nagaan, want dat spreekt niet
voor zichzelf. Het is altijd goed als er wordt gestopt, maar
het moet ook betaalbaar zijn. Te veel stops die direct na
elkaar volgen, kunnen bijdragen aan een afbreuk van het
metrovervoer. Dat zullen wij onderzoeken. Daarbij komt dat wij
moeten nagaan of het mogelijk is, dat deels van
grondopbrengsten van een overbouwing van de sporenbundel aldaar
te betalen. Dat is uiteraard nuttig, maar het is een zijspoor
en wij moeten er eveneens naar informeren. De dIVV bestudeert
niet een nog niet bestaand plan en heeft daarom om idee%n
gevraagd. Tevens wilde de dienst vernemen welk plan er was.
Later kan wel worden nagegaan of er in bouw en exploitatie een
link is te leggen, want het terrein wordt vanzelfsprekend meer
waard als er een station in de buurt ligt. De vraag is of er
een dergelijk plan moet komen, want dat is grotendeels een taak
van het stadsdeel en wellicht heeft de wethouder voor het
Grondbedrijf van de centrale stad er ook mee te maken. De
samenhang met het idee - want meer is het naar mijn mening nog
niet - moet worden bestudeerd en dat zal in de voorverkenning
plaatsvinden.
De heer De Vries heeft gesproken over tramlijn 3. Deze
optie is er nog steeds, maar het is bekend dat deze ter
discussie staat omdat het stadsdeel niet werkelijk weet of het
bij nader inzien de voorkeur geeft aan een tram die door de
Spaarndammerstraat rijdt. Wij studeren verder, omdat over niet
al te lange tijd wellicht de wens wordt geuit dat deze lijn er
spoedig moet komen. De haalbaarheid staat echter ter discussie.
Daarmee doel ik enerzijds op de exploitatie, dus op de vraag of
het wel zinvol is, dat uiteinde te verleggen, en anderzijds op
de ruimte. Met het stadsdeel moet overeenstemming worden
bereikt over de vraag of deze tram daar door kan rijden.
De heer De Vries merkt terecht op dat de bus spoedig
nodig is voor een betere verbinding vanuit stadsdeel Westerpark
in diverse richtingen. In dit geval doel ik op de richting
Sloterdijk. Bij de volgende dienstregeling komen er voorstellen
over de haalbare verbindingen en de kosten daarvan. De Raad
moet vervolgens een keuze maken. De heer De Vries wacht met
spanning op deze discussie, hetgeen tevens voor mij geldt.
Zowel voor mij als voor hem wordt het immers een kwestie van
kiezen.
Deze lijn is waarschijnlijk niet meteen rendabel. Het is
daarom belangrijk, met het lijnennet te schuiven en
prioriteiten te stellen. Pas dan wordt de discussie vanuit
bestuurlijk oogpunt interessant.
De heer Bijlsma constateert terecht dat er sprake is van
een gezamenlijk procedureel preadvies op het idee van de PvdA-
fractie met betrekking tot lightrail dat zij hier, in het ROA
en in de provincie heeft ingediend. De studie over medegebruik
gaat van start, maar daarop kom ik terug in antwoord op de
vragen van de heer Hooijmaijers.
Het kortetermijnplan Regionet is snel beschikbaar. De
heer Bijlsma constateert met enige teleurstelling dat daarin
bij voorbaat geen nieuwe lightrailverbindingen zitten. Ik
begrijp deze teleurstelling, vooral als hij Regionet belangrijk
vindt voor de uitbouw van het lightrailsysteem. Het kan echter
niet anders, want als wij over de korte termijn spreken, houdt
dat in dat ik doel op het jaar 2003 of 2004. Er zijn sporen,
wegen en enkele metrolijnen en op dat moment is er zeker geen
nieuwe lightrailverbinding. Ook onze Noord-Zuidlijn is dat
niet.
Het is bovendien niet mogelijk, op een zo korte termijn
dermate veel technische aanpassingen te verrichten dat er dan
een lightrail op het bestaande NS-spoor kan rijden. Het is
haalbaar, de frequenties conform de Regionetplannen uit te
breiden, de knelpunten daartoe op die infrastructuur weg te
nemen enz. De vraag is wat wij willente doen met het Regionet.
Eerdere plannen daarover zijn wat de ideevorming betreft immers
tamelijk verouderd. Het richtjaar is 2010, maar daarover moeten
wij snel een besluit nemen. Daarbij komen zaken aan de orde als
het medegebruik van de zware spoorrail, de aansluiting van de
metro op de treinen en de uitbreiding van het huidige
lightrailstelsel vanuit Amsterdam met sneltrams, waarvoor de
keuze van de Noord-Zuidlijn van groot belang is. De vraag is
welk materieel moet worden gebruikt en of het voertuig
bovengronds door Hoofddorp kan rijden en kortere bochten kan
nemen. Over deze zaken moeten wij snel een besluit nemen, maar
voordat wij het ons realiseren, zijn wij een aantal jaren
verder. Ik heb toegezegd dat het stuk voor de lange termijn dit
najaar beschikbaar zal zijn. Dat maak ik niet in deze
hoedanigheid, maar dat wordt geregeld door het ROA. Ik maak
daarvan, toevallig of niet, onderdeel uit namens de gemeente
Amsterdam. Ik zal er ook daar alles aan doen, de
langetermijnvisie dit najaar, zowel bij het ROA als bij de
gemeenteraad, voor te leggen en ik vermoed dat dat lukt. Wij
moeten onze visie op hoofdlijnen in ieder geval hebben
ontwikkeld, voordat wij het GVB metrostellen laten bestellen.
De heer Bijlsma heeft gelijk als hij zegt dat dat nauw
samenhangt met datgene wat wij verder met dat net willen. De
vraag is welk materieel wij willen laten rijden. Wij kunnen
kiezen voor metro's van 3 meter breed die, als zij de regio in
moeten, veronderstellen dat er sprake is van kruisingsvrije
trac,s met grote boogstralen. Als wij het Zuidtangenttrac, in
Hoofddorp willen gaan berijden, denken wij eerder aan smaller
materieel, zoals de sneltram. Het is ook mogelijk, voor een
variant van beide systemen te kiezen. Het is belangrijk,
inzicht te hebben in het Regionet rond het jaar 2010. Dan moet
het duidelijk zijn welke uitbreiding van de lightrail wij
wensen. Vervolgens kunnen wij bepalen welke metrostellen wij op
het eerste deel van de Noord-Zuidlijn willen laten rijden. Deze
inhoudelijke discussie moet dit jaar in de Raad worden gevoerd.
De heer Hooijmaijers zegt dat het dubbel gebruik
onderdeel uitmaakt van het beleid en vraagt wat de reden is dat
ik terughoudend ben. Het is juist dat een betere benutting van
de bestaande infrastructuur onderdeel uitmaakt van het college-
en het rijksbeleid. Zijn idee%n passen daar in. De heer
Hooijmaijers is in zijn nota uit 1999 reeds ingegaan op het
medegebruik van het spoor, eventueel ook voor de metro of de
sneltram. Hij doelt bijvoorbeeld op de rail naar de Zaanstreek
en het sluiten van de ring. Hij heeft gelijk. Velen hebben dat
inmiddels aangekaart. Wij gaan de studies oppakken. Deels
kunnen wij dat slechts samen met anderen doen. Rijkswaterstaat
staat er niet om te springen, om het zacht uit te drukken. Met
het aangegeven tempo werken wij aan voorverkenningen. Het zijn
vooral voorverkenningen, omdat er partners nodig zijn om de
zaak daadwerkelijk verder te leiden.
Het voorstel voor het met name aan het gemeentepersoneel
dwingend voorschrijven van het op andere tijden werken, werkt
naar onze opvatting niet. Een groot deel van het gemeentelijk
personeel werkt reeds in ploegen. Het uitvoerend personeel van
de gemeente doet dat op grote schaal en het reist daarom zelden
in de spits. Deze ploegen zijn meestal anders ingeroosterd. Het
zou nog wel kunnen gelden voor kantoorpersoneel, maar slechts
een klein deel van dat personeel komt met de auto naar het
stadhuis. Wij bieden immers slechts beperkte
parkeerfaciliteiten. In dat opzicht is er daarom niet veel
winst te behalen. Het is belangrijker dat het personeelsbeleid
aan de verantwoordelijke directies wordt overgelaten en dat
dergelijke zaken worden geregeld in samenspraak met het
personeel. Er is reeds sprake van keuzevrijheid voor
aanvangstijden. Als de werkgever een voorbeeldfunctie wil
vervullen, zoals de heer Hooijmaijers zegt, zou hij dwingend
moeten voorschrijven dat de medewerker niet in de spitstijden
mag komen en dat de uren eerder of later moeten worden gemaakt.
Dat gaat het College te ver.
Wij moeten ervoor oppassen dat wij allerhand andere
beleidsmatige doelstellingen binnen ons personeelsbeleid
dominant maken. In dit geval betreft het de doelstelling van
het verkeersbeleid. Dat gaat dan immers ten koste van het
personeelsbeleid. Dat wenst het College niet. Het verwacht
bovendien niet dat er sprake is van een groot effect; ik heb
dat gemotiveerd. Het College vindt dit bovendien strijdig met
het huidige personeelsbeleid dat door de Raad is geaccordeerd.
Over het vervoer te water merk ik op dat wij reeds enige
tijd studeren. Dat gebeurt volgens de heer Hooijmaijers echter
niet voldoende snel. Onder mijn verantwoordelijkheid is het
College er inderdaad reeds enige tijd mee bezig, dus het is
mogelijk dat te concluderen. Men zou ook kunnen zeggen dat
anderen wellicht iets te snel zijn gegaan. Ik betreur het niet
dat de flaters grotendeels voor rekening van andere
opdrachtgevers zijn gekomen. Wij moeten namelijk goed nagaan
wat de voor de hand liggende mogelijkheden in werkelijkheid
zouden kunnen opleveren. Binnenkort komen er studies daarover.
Het stellen van nadere regels voor het gebruik van het water
maakt daarvan eveneens onderdeel uit. Het is niet juist dat er
sprake is van onbeperkte capaciteit op het water voor allerlei
vormen van vervoer. Dat geldt zeker niet voor alle vormen van
snel vervoer. Openbaar vervoer te water moet echter tamelijk
snel zijn, want anders zal het niet concurrerend zijn met de
auto en het andere openbaar vervoer.
Het idee om het grootste deel van de rijstrook in de
spits in ,,n richting te gebruiken, lijkt voor de hand te
liggen. Voor de Coentunnel hebben wij dit apart uitgezocht; het
bleek daar zijn doel voorbij te schieten. Daarover hebben wij
reeds gesproken. De heer Hooijmaijers meent dat het voor de
hand lijkt te liggen dat wij dit op het overige Hoofdnet Auto
doen, maar dat bestaat in Amsterdam grotendeels uit twee
rijstroken in twee richtingen. Als wij zeggen dat beide
rijstroken in de spits slechts in ,,n richting kunnen worden
gebruikt, heeft dat tot gevolg dat de verkeerscirculatie in de
stad nagenoeg onmogelijk wordt. Hoewel het voor de hand ligt,
blijft er wat dat betreft weinig over dat concreet en in de
stad toepasbaar is. Als de heer Hooijmaijers concrete idee%n
heeft over een ander experiment dan bij de Coentunnel is
gedaan, ben ik bereid daaraan aandacht te besteden.
De heer Frankfurther is gekomen met zijn keuzes. Daartoe
heb ik de commissie overigens uitgenodigd. Ik onderschrijf de
eerste twee keuzes. De vraag is wat wij, bovenop het bedrag van
ongeveer 3 miljard gulden dat wij binnen tien jaar voor
openbaar vervoer uittrekken, willen bedingen. Hij vindt dat het
sluiten van de ring en het doortrekken van de Noord-Zuidlijn
naar Schiphol en Hoofddorp prioriteit heeft. Dat ben ik met hem
eens. Deze twee zaken kosten ongeveer 2,5 miljard gulden; dan
hebben wij voorlopig een aardig lijstje. Over zijn derde keuze
merk ik op dat ik eerst de resultaten van de studies wil
afwachten die betrekking hebben op het doortrekken van de
Ringlijn of het aansluiten daarvan op het zware spoor via de
Hemboog. Daaruit blijkt namelijk of dat veel toegevoegde waarde
heeft, of het inderdaad eenvoudig is, dan wel of het een
miljardenoperatie wordt met weinig toegevoegde waarde. De
studie Zaancorridor besteedt daar aandacht aan. Wij kunnen pas
bepalen of het prioriteit heeft als deze resultaten bekend
zijn.
 
De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. Er zijn
twee onderdelen overgebleven, te weten het personeel en het
systeem van vier maal negen uur. De wethouder heeft niet geheel
gelijk als hij zegt dat wij dat niet doen. Wij doen dat
namelijk wel, want ongeveer acht jaar geleden zijn wij langzaam
en schoorvoetend akkoord gegaan met de vier maal negen-variant.
Dat houdt in dat wij dit ten dele doen. Ik heb niet gezegd dat
wij het verplicht moeten voorschrijven, maar aangegeven dat het
goed zou zijn, het personeel de mogelijkheid te geven voor
drie%nhalf maal tien uur te kiezen. Diverse mensen willen dat,
anderen niet. Het is niet verplicht, maar het kan worden
toegepast als het mogelijk is. Er zijn onderdelen binnen deze
gemeente waar dat mogelijk is. Als het met vier maal negen uur
kan, kan het ook met iets meer. Dat is het enige wat ik heb
gezegd. Daarnaast heb ik de wethouder uitgenodigd, daarvoor
wellicht personen uit te nodigen. Ik merk nogmaals op dat het
niet dwingend was bedoeld, want dan werkt het niet. Personen
die dat wensen, moeten er gebruik van kunnen maken.
Per saldo wordt dit overigens in de praktijk reeds
toegepast. Dat gebeurt echter op een andere manier, omdat men
momenteel dagen opspaart en deze vervolgens als het ware gaat
afboeken. Daardoor is men ook slechts drie dagen of dri%enhalve
dag aanwezig, maar dat is een omslachtige werkwijze. Als wij
het op deze wijze doen, heeft dat tevens als voordeel dat het
effect heeft op de spits. Dat is een concreet voorbeeld.
De wethouder vroeg mij een concreet voorbeeld van een
project te geven. De Amsteldijk is een goed voorbeeld. Het is
Hoofdnet Auto met tweemaal twee rijstroken. Het is vreemd dat
wij het combineren van rijstroken wel doen als er een opbreking
is op het trottoir. Dan kunnen wij overgaan op eenmaal drie of
eenmaal een strook. Ik stel de wethouder slechts voor, de weg
in de spits om te zetten van tweemaal twee naar eenmaal drie
stroken. Dat kost niet veel moeite, want dat doen wij normaal
gesproken ook met die vreemde paaltjes. Iedereen houdt zich
daaraan en het bijkomend effect is dat automobilisten daar dan
langzamer rijden. De wethouder weet als geen ander dat dat
ertoe bijdraagt dat er uiteindelijk versnelling optreedt. Ik
doel op het Hoofdnet Auto dat van de RAI, langs de Amstel naar
de binnenstad gaat.
 
Wethouder KTHLER: Mijnheer de Voorzitter. Het eerste punt
heeft steeds meer betrekking op het terrein van
Personeelszaken, maar de Raad heeft mij opgedragen meer en meer
te interveni%ren in de portefeuilles van andere wethouders.
(Wethouder DALES: Ik houd u scherp in de gaten!)
wethouder Dales houdt scherp in de gaten of ik het niet
verpest. De heer Halbertsma heeft gelijk dat personen niet in
de spits terecht komen, als zij drie%nhalf maal tien uur werken
volgens een rooster dat daarop is afgestemd. Dat zou tevens
mogelijk zijn door vijfmaal zeven uur te werken. Dat is
mogelijk als men 35 uur werkt en in of dicht bij de stad woont.
Men rijdt dan weg na de ochtendspits en voor de avondspits. Er
zijn zeker nog tien andere mogelijkheden denkbaar. Als
personeel wordt ingeroosterd, ligt dat voor een groot deel
vast. Het moet er dan vanwege die roosters op een bepaald
moment zijn, omdat er steeds een medewerker aanwezig moet zijn.
Een voorbeeld is de dienstregeling van het GVB. Bij dat bedrijf
houdt men er bij het maken van de roosters reeds rekening mee
dat men zich niet in de spits behoeft te verplaatsen. Als dat
niet het geval is, is er sprake van een beleid dat inhoudt dat
er voor nagenoeg alle kantoorfuncties flexibele werktijden
worden gehanteerd.
De werktijden zijn flexibel en worden dus niet dwingend
door de werkgever voorgeschreven met als doel dat men niet in
de spits reist. Er zijn immers vele andere personele belangen
die ertoe bijdragen dat het personeel op een bepaald tijdstip
wil komen en gaan. Er is dus sprake van flexibiliteit, maar de
werknemer geeft zelf aan welke werktijden voor hem het meest
geschikt zijn. De werkgever gaat echter wel na of dat mogelijk
is, want het is van belang dat medewerkers met kantoorfuncties
op bepaalde tijdens aanwezig zijn. Zij moeten elkaar kunnen
aflossen. Het is niet de bedoeling dat iedereen drie%nhalf maal
tien uur gaat werken en dat de gemeente anderhalve dag
onbereikbaar is. Er zijn vele argumenten aan te dragen voor en
tegen het werken op bepaalde tijden, maar in goed overleg
tussen de werkgever en de werknemer komt men tot een regeling.
(De heer HOOIJMAIJERS: De wethouder gebruikt
dezelfde argumenten als degenen die tegen de viermaal negen-
regeling waren. Hij was op dat moment nog raadslid. Er werden
steeds argumenten van werkgevers aangehaald. Dat begrijp ik
wel, maar ik daag de wethouder als politiek verantwoordelijke
en als lid van het College uit deze mogelijkheid te bieden. Wij
kunnen vast en zeker een econometrist vinden, bijvoorbeeld de
heer Van der Vlist, die bereid is dit uit te zoeken.)
De heer Hooijmaijers spreekt uiteraard de gemeente als
werkgever aan met als doel tot een zodanige spreiding van
werktijden te komen dat het verkeer in de spits enigszins
afneemt. De gemeente biedt waar dat mogelijk is, reeds in hoge
mate de mogelijkheid flexibel te werken. Zowel de werkgever als
de werknemer komen met vele argumenten, dus zij moeten tot
overeenstemming komen.
 
 
Het gaat ons nogal ver dat de werkgever
de medewerker moet voorstellen, de werktijden op zodanige wijze
in te delen dat hij de spits mijdt. Dat is extra dwingend. Het
is een moeilijke manier om flexibele werktijden zodanig in te
vullen dat uitgerekend dit element voor de werkgever de
doorslag zou geven. De heer Hooijmaijers zegt dat wij de
medewerkers de kans moeten geven op andere tijden te werken om
de spits zoveel mogelijk mijden. Deze ruimte wordt hen reeds zo
veel mogelijk gegeven.
(De heer HOUTERMAN: Door te laat te komen?)
Dat kan ook, maar als er met prikklokken wordt gewerkt,
is dat geen probleem. Zij moeten dan immers langer blijven of
de tijd later inhalen. Het lijkt mij een zaak waarover de chef
met het desbetreffende personeelslid afspraken moet maken. Ik
ben er geen voorstander van dat wij dat door middel van beleid
van de Raad moeten voorschrijven.
Met betrekking tot het tweede punt merk ik op dat de heer
Hooijmaijers een ander voorbeeld noemt, namelijk de Amsteldijk.
Wij hebben geen eindeloze studiecapaciteit, maar ik zal vragen
of men in de loop van dit jaar kan nagaan of het daar wel
perspectief kan bieden. De vraag is dan of men de Amsteldijk
als voorbeeld kan nemen en kan nagaan of het mogelijk is in de
spits driemaal een rijstrook te gebruiken in plaats van
tweemaal twee rijstroken.
 
De discussie wordt gesloten.
 
De voordracht (nr. 108) wordt zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op
blz. 551 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
De voordracht (nr. 110) wordt zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op
blz. 562 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
De voordracht (nr. 109) wordt zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op
blz. 556 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
17

.............................
............................
....................................

De vergadering wordt om 24 uur gesloten.