Bron             : Raad
Onderwerp        : Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid Paquay
                   inzake bouw-technische onderzoeken naar de risico's bij
                   aanleg van de diepgelegen stations van de Noord-Zuidlijn.
Afd./Pol. partij : SP
Datum Raad       : --
Datum B&W        : 30-10-01
Datum publikatie : 02-11-01
Gemeenteblad nr. : 674

Nr. 674. Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid Paquay inzake bouw-technische onderzoeken naar de risico's bij aanleg van de diepgelegen stations van de Noord-Zuidlijn. Amsterdam, 30 oktober 2001. Aan de Gemeenteraad Het raadslid W.G.H. Paquay heeft op 26 september 2001, op grond van art. 17 van het Reglement van Orde voor de vergaderingen van de Gemeenteraad, de volgende schriftelijke vragen tot het College van Burgemeester en Wethouders gericht: Inleiding. De recente publicatie in het dagblad Trouw van 4 september 2001 en de discussie in de Gemeenteraad op 5 september 2001 en in de Commissie voor Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening, Grondzaken, Ver-keer, Vervoer en Infrastructuur, onderdeel Noord-Zuidlijn, op 12 september 2001 geven vragensteller aanleiding tot het stellen van de volgende vragen. 1. In een brief van 26 mei 1999 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal schrijft toenmalig wethouder K"hler over de diepwanden bij de Mondriaantoren dat daar "in maart begonnen is met het ontgraven van de 30 meter diepe bouwput ertussen." Dit blijkt niet juist. De huidige wethouder geeft aan dat het een vergissing betreft. Het ging bij de proef bij de Mondriaantoren niet om het ontgraven van de bouwput, maar om de effecten van het aanbrengen van een diepwand en deze proeven zijn succesvol afgerond, aldus wethouder Dales in de vergadering van de Gemeenteraad. Waarom is dan de "Eindrapportage ontgraving bouwput Mondriaantoren" van 3 maart 2000 uitgebracht? 2. In de vergadering van de commissie van advies van 12 september 2001 vroeg het raadslid De Vries, of onderzoek is gedaan naar het ontgraven van diepe bouwputten, dit in verband met de stabiliteit van de bodem en de water-dichtheid van de diepwanden. De heer Geluk antwoordde namens de wethouder dat het gedrag van diepe grondlagen "genoegzaam is onderzocht". De Gemeenteraad is op dit gebied alleen ge<nformeerd met de voormelde eindrapportage. Deze geeft aan dat ontgraving heeft plaatsgevonden tot een diepte van 9 meter. De conclusie 3 op blz. 5 luidt: "In vergelijking met de bouwputten voor de Noord- Zuidlijn is de ontgraving bij de Mondriaantoren aanzienlijk minder diep. Dit houdt in dat de tweede zandlaag en de eemklei niet of nauwelijks zijn aangesproken. Ten aanzien van deze lagen is derhalve geen extra informatie verkregen." Op blz. 7 wordt geconcludeerd: "Alhoewel de bodemlagen bij de Mondriaantoren overeenkomstig zijn met de bodemlagen bij de diepe stations van de Noord-Zuidlijn geeft de Plaxis modelering (rekenmodel) geen uitsluitsel over het grondgedrag van de belangrijkste bodemlagen, te weten: de Tweede Zandlaag en de Eemklei." Op welk (nieuw) onderzoek baseert de heer Geluk zijn stelling en kan dit op korte termijn ter beschikking gesteld worden aan de Gemeenteraad? 3. Het dagblad Trouw van 4 september 2001 citeert ir. G. Arends, hoofddocent ondergronds bouwen aan de Technische Universiteit in Delft, naar aanleiding van het voormelde rapport: "De genoemde zand- en kleilaag zijn dik. Bovendien zijn het de diepste lagen en juist daarmee is weinig ervaring. De grond kan slap zijn, scheuren, water doorlaten of schuiven, met gevolgen voor de bouw. Met het gebruik van onderzoeksresultaten in zo'n ondiepe put voor de plannen in een put van dertig meter, moet je erg voorzichtig zijn. ( ...) Diep onder de grond kunnen de wanden gaan lekken. Ik beschouw de Noord-Zuidlijn als een project met een groot bouwrisico." Is het in dit licht wel verstandig de aanbesteding doorgang te laten vinden? 4. Grote risico's lijken niet alleen gelegen in het ontgraven van de bouwputten. Ook het aanbrengen van diepwanden is verre van ongevaarlijk, zo blijkt uit de Eindrapportage Praktijkproef Openstaande Diepwandsleuven van 2 maart 2000. Het rapport geeft aan dat horizontale grondverplaatsingen ("deformaties") optreden tot maar liefst 15 centimeter, met de grootste effecten op circa 10 meter diepte. In bijlage 11.3, getiteld: Invloed horizontale gronddeformaties op palen, wordt op basis van indicatieve berekeningen gesteld dat houten palen vanwege hun elasticiteit een deformatie zouden kunnen opnemen van 13 centimeter. Voor betonnen palen wordt geconcludeerd dat een afstand van ten minste 7 meter tot de diepwandsleuf moet worden gehanteerd. Zijn deze effecten niet te belangrijk om met een dergelijke globale berekening in een bijlage te volstaan? 5. Hoe groot is het gevaar dat door de horizontale grondverplaatsingen de funderingspalen onder de gevels van de panden worden weggedrukt? 6. Hoe kan gesteld worden dat de afstand van de sleuf tot funderingen op betonpalen ten minste 7 meter moet zijn, terwijl bij alle drie de diepe stations de bebouwing tot op 3 meter wordt genaderd, bij station Ceintuurbaan zelfs over vrijwel de gehele lengte van de diepwand? 7. De Auditcommissie Noord-Zuidlijn wijst in haar rapport van 16 februari 2000, nr. 9, op het gevaar van instorting van openstaande diepwandsleuven tijdens de bouw: "De uitgevoerde diepwandproef bij de Mondriaantoren heeft ongetwijfeld nuttige resultaten opgeleverd, maar het is zeer de vraag of de proef en het numeriek simuleren van die proef enig inzicht geeft in de risico's in de Ferdinand Bolstraat tijdens het maken van de diepwanden." (blz. 7). Vervolgens: "Het instorten van een openstaande sleuf kan bij zo'n groot diepwandwerk dan ook nooit volledig worden uitgesloten. De consequenties daarvan wat betreft tijd en kosten kunnen vergaand zijn en zijn, voorzover bekend, niet nagegaan (blz. 7). Welk nader onderzoek is gedaan naar de mogelijke instorting van diepwandsleuven tijdens de bouw en de gevolgen hiervan? 8. Hoe is het mogelijk dat in Amsterdam zeer ingrijpende werkzaamheden worden gepland vlak naast de bebouwing, terwijl dit volgens de Auditcommissie Noord-Zuidlijn in bijvoorbeeld Duitsland niet is toegestaan? 9. De vergunningen voor de casco's van de stations zijn in eerste instantie afgegeven zonder bouwveiligheidsplan. Na vernietiging van de besluiten door de rechtbank is in tweede instantie de bepaling opgenomen dat acht weken v››r aanvang van de werkzaamheden een bouwveiligheidsplan moet voorliggen, ter beoordeling door de Stedelijke Woningdienst Amsterdam. Dit is echter pas in een heel laat stadium. Hoe is het mogelijk dat een vergunning wordt afgegeven zonder dat het dossier nader onderzoek bevat naar de risico's en gevaren? 10. Hoe denkt het College van Burgemeester en Wethouders de veiligheid van omwonenden, ondernemers, winkelend publiek en werknemers te garanderen bij de aanleg van de stations? Ter beantwoording van deze vragen wordt het volgende medegedeeld. 1. Er zijn twee rapporten opgesteld, te weten: a de Praktijkproef Opstaande Diepwandsleuven; b de Eindrapportage ontgraving bouwput Mondriaantoren. Bij de Praktijkproef Openstaande Diepwandsleuven, een onderzoek dat ter plaatse van de Mondriaantoren te Amsterdam is verricht, is primair onderzocht wat de mogelijke be<nvloeding is van het maken van een diepwand op de in de directe nabijheid gelegen paalfunderingen. De eindrapportage van 3 maart 2000 heeft voornamelijk op dit aspect betrekking en is op dat punt ook het omvangrijkst (75 pagina's rapport en ongeveer 100 bladzijden aan bijlagen). Aangezien de bouwput ook ontgraven is, is van de gelegenheid gebruikgemaakt om nog enige aanvullende gegevens te genereren. Het is dan ook niet meer dan gewoon ook over deze weliswaar beperkte proef in beknopte vorm (totaal 17 bladzijden, inclusief bijlagen) te rapporteren. 2. Er is geen sprake van nieuw onderzoek, maar van een verwijzing naar het zeer uitgebreide grondonderzoek dat ten behoeve van de Noord-Zuidlijn is uitgevoerd en de op basis daarvan uitgevoerde modelberekeningen. Het grondonderzoek voor de Noord-Zuidlijn is niet alleen omvangrijk omdat het zeer fijnmazig is uitgevoerd, maar tevens omdat een groot laboratorium- onderzoek naar de verschillende eigenschappen van de in de Amsterdamse bodem aanwezige grondlagen is verricht. Bij het laboratoriumonderzoek is veel aandacht besteed aan het bepalen van de eigenschappen van de diepere lagen, zoals de tweede zandlaag en de diepe kleilagen. Dit is nodig omdat de geavanceerde rekenmodellen juist van d,ze lagen informatie behoeven om voor de diepe bouwputten betrouwbare berekeningen te kunnen maken. 3. Het is verstandig om met deze aanbesteding door te gaan, juist omdat de door de heer ir. G. Arends genoemde voorzichtigheid bij het project Noord-Zuidlijn wordt betracht (zie ook het antwoord op vraag 2). 4. Neen. De indicatieve berekeningen zijn voldoende representatief. 5. Indien de verplaatsing, zoals waargenomen bij de proef bij de Mondriaan- toren, optreedt, zal dat met name in de wat dieper gelegen slappe lagen gebeuren. Ter hoogte van de plaats waar de palen in de constructie van de panden zijn opgenomen (in de kesp), is geen sprake van slappe lagen, omdat de bebouwde locaties zijn opgehoogd met zand en puin. Daarnaast zullen de diepwanden over de eerste twee meter vanaf maaiveld worden voorzien van een geleide wand, die voorkomt dat op de omgeving horizontale krachten worden uitgeoefend. 6. De bebouwing waaraan wordt gerefereerd, staat op houten paalfunderingen. 7. Naar aanleiding van het rapport nummer 9 van de Auditcommissie Noord-Zuidlijn is door het projectbureau een rapport opgesteld, getiteld: Station Ceintuurbaan: "de juiste keuze?". Deze rapportage gaat uitgebreid in op de gestelde vraag en is als bijlage ter inzage gelegd bij de raadsvoordracht van 8 juni 2000 inzake de aanvaarding van de subsidiebeschikking voor de Noord-Zuidlijn c.a. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 400). 8. Het is onduidelijk aan welke, waarschijnlijk lokale, normen in Duitsland door de Auditcommissie wordt gerefereerd. In Nederland is, uiteraard onder voorwaarden, een en ander wel mogelijk. 9. Over het algemeen worden bouwveiligheidsplannen opgesteld door de aannemer. Het is gebruikelijk dat voor grote bouwprojecten een bouwvergunning wordt aangevraagd lang voordat de aannemer bekend is (via een aanbestedingsprocedure). In bouwvergunningen is het een standaardbepaling dat het bouwveiligheidsplan een bepaald aantal weken (meestal vijf) v››r de aanvang van de bouw aan de Stedelijke Woningdienst Amsterdam moet zijn voorgelegd ter goedkeuring. 10. Door de zorgvuldige voorbereiding en uitvoering van het project conform wet- en regelgeving.