Bron             : Raad
Onderwerp        : Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid Paquay
                   inzake berichten over de veiligheid van de Noord-Zuidlijn.
Afd./Pol. partij : SP
Datum Raad       : --
Datum B&W        : 22-05-01
Datum publikatie : 31-05-01
Gemeenteblad nr. : 337

Nr. 337. Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid Paquay inzake berichten over de veiligheid van de Noord-Zuidlijn. Amsterdam, 22 mei 2001. Aan de Gemeenteraad Naar aanleiding van de recente berichten over de veiligheid van de Noord-Zuidlijn in de dagbladen Het Parool en Cobouw, de berichtgeving in Het Parool over dreigen met 'consequenties' van toenmalig brandweercommandant Ernst aan het adres van de afdeling Brandpreventie van de Brandweer en de brief van 23 november 1998 van de heer Ernst aan een van de medewerkers van de afdeling Preventie heeft het raadslid W.G.H. Paquay op 1 maart 2001, op grond van art. 17 van het Reglement van Orde voor de vergaderingen van de Gemeenteraad, de volgende schriftelijke vragen tot het College van Burgemeester en Wethouders gericht: Inleiding. In Cobouw van 23 februari 2001 wordt beschreven dat de gemeente/het Projectbureau Noord-Zuidlijn, de leiding van de Brandweer en de gelijkwaardigheidscommissie hebben samengespannen om met valse argumenten een veiligheidsconcept voor de Noord-Zuidlijn te cre%ren dat niet overeenkomt met de werkelijkheid en in strijd is met het Bouwbesluit. Tevens blijkt uit Het Parool van 28 februari 1998 en een brief van 23 november 1998 van toenmalig brandweercommandant Ernst dat medewerkers van de afdeling Preventie van de Brandweer zich ernstige zorgen maken over de veiligheid van de lijn en dat zij door de heer Ernst worden gedreigd met 'consequenties'. Op grond van het vorenstaande stelt vragensteller de volgende vragen: 1. Is het College van Burgemeester en Wethouders op de hoogte van de brief van 23 november 1998 van de heer Ernst aan het adres van de heer Wendt van de afdeling Preventie, waarin hij de bezorgdheid van de heer Wendt opvat als 'werkweigering' en tegelijkertijd meldt dat hij "de gevolgen van werkweigering als bekend veronderstelt en aanneemt dat hij het zover niet zal laten komen"? 2. Zo ja, wanneer heeft het College van Burgemeester en Wethouders hiervan kennisgenomen? 3. Heeft de heer Ernst deze brief met medeweten van het College van Burgemeester en Wethouders verzonden? 4. Is de heer Ernst bevoegd om eigenmachtig een dergelijke brief te versturen? 5. Doelt de heer Ernst met "de gevolgen van werkweigering" op een mogelijk ontslag? 6. Wat is de mening van het College van Burgemeester en Wethouders over de houding van de heer Ernst, die bezorgdheid en betrokkenheid van deskundige preventiemedewerkers opvat als werkweigering en dreigt met consequenties? 7. Vindt het College van Burgemeester en Wethouders dat preventiemedewerkers plannen op deskundige wijze kunnen beoordelen wanneer zij zelf van mening zijn dat zij te maken hebben met gebrekkige informatieverstrekking? 8. Op 3 januari 2000 schrijft plaatsvervangend commandant Te Boekhorst dat de veiligheidsmaatregelen voor de Noord-Zuidlijn nog niet volledig uitgewerkt zijn, maar dat men daarover nog in overleg is met het projectbureau. Op 14 januari 2000, nog geen twee weken later, meldt Te Boekhorst dat hij kan garanderen dat er voldoende voorzieningen zijn om in het geval van een calamiteit de passagiers het station te kunnen laten verlaten en de Brandweer het station te kunnen laten betreden. Is het College van Burgemeester en Wethouders overtuigd van de juistheid van die bewering? Welke maatregelen zijn in die tussentijd uitgewerkt en hoe zien die maatregelen eruit? 9. Zo ja, hoe staat het College van Burgemeester en Wethouders dan tegenover de reactie van de heer Ernst? En wat is dan de reactie van het College op recente berichtgeving in onder andere Cobouw dat er fouten zijn gemaakt in het berekenen van de tijd die nodig is om perrons te ontruimen? 10. Zo nee, wat gaat het College van Burgemeester en Wethouders dan ondernemen om de veiligheid wel te garanderen? 11. In het veiligheidsconcept van de Noord-Zuidlijn worden stations aangemerkt als 'safe havens' omdat ervan wordt uitgegaan dat een brandend treinstel altijd het volgende station zal kunnen bereiken. Is deze veronderstelling de reden dat er onvoldoende vluchtwegen in de tunnelbuis aanwezig zijn? Kan het College van Burgemeester en Wethouders de 'safe- havenfunctie' van de stations garanderen? Zo nee, is het ontbreken van voldoende vluchtwegen in de tunnelbuis dan niet een extra risico? 12. In het artikel van Cobouw wordt er melding van gemaakt dat de gemeente tijdens de behandeling van de bezwaren tegen de metrolijn ten onrechte heeft beweerd dat de Amsterdamse Brandweer akkoord is met het veiligheidsconcept van de nieuwe metroverbinding en tevens dat in de gelijkwaardigheidsverklaring van de vluchtwegen van het station Rokin staat dat "het advies van de Brandweer niet in het bouwplan is verwerkt". Wie is er verantwoordelijk voor deze onterechte bewering? Wie heeft deze bewering gedaan? Was het College van Burgemeester en Wethouders hiervan op de hoogte? 13. In het veiligheidsconcept van de Noord-Zuidlijn worden eisen gesteld waarvan nu al duidelijk is dat er niet aan voldaan gaat worden. Denk hierbij aan bijvoorbeeld de tijd waarin de laatste passagier een rookvrije ruimte moet kunnen bereiken en het als B-trap betitelen van A-trappen. Volgens bouwregelgevingexpert C. van Thillart van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer komt hiermee een zware verantwoordelijkheid op de schouders van het College van Burgemeester en Wethouders te liggen. Is het College bereid deze zware verantwoordelijkheid te nemen en de eventuele consequenties ervan te dragen? Ter beantwoording van deze vragen wordt het volgende medegedeeld. 1. Er is inderdaad een brief van deze datum. Het is een antwoord van de toenmalige brandweercommandant op een brief van de desbetreffende preventiemedewerker. Het is niet zo dat de brandweercommandant bezorgdheid opvatte als werkweigering. In zijn brief schrijft de preventieadviseur dat hij niet op de hoogte is van het gevolgde voortraject en dat hij daarom zal weigeren de bouwaanvragen inhoudelijk te toetsen. Het is niet 'betrokkenheid' die opgevat werd als werkweigering, het was een daadwerkelijke aankondiging van werkweigering. De bezorgdheid van de preventieadviseur was voorbarig, omdat de juiste procedures wel werden doorlopen. Er zou nog alle gelegenheid zijn om eventuele onvolkomenheden in de bouwaanvragen te ondervangen. 2. Aangezien de brandweercommandant gemandateerd is om binnen zijn organisatie dit soort zaken af te handelen, heeft het College van Burgemeester en Wethouders pas bij de beantwoording van de brief van de fractie van de SP daadwerkelijk kennisgenomen van deze brief. 3. Zoals hiervoren is vermeld, is de brandweercommandant in dezen gemandateerd en hoeft hij dergelijke brieven niet aan het College van Burgemeester en Wethouders voor te leggen. Dat is destijds dan ook niet gebeurd. 4. Ja. 5. In het Ambtenarenreglement Amsterdam staat in art. 204: "De ambtenaar dient zijn betrekking met inachtneming van de hem gegeven aanwijzingen naar zijn beste kunnen te vervullen." In art. 1003 staan sancties vermeld die kunnen worden opgelegd als gedrag in strijd is met art. 204. De lichtste sanctie is een schriftelijke berisping, de zwaarste sanctie is ontslag. Ontslag is een uiterste consequentie, die in het voorliggende geval in dit stadium zeker niet aan de orde was. 6. Het was niet zo dat bezorgdheid en betrokkenheid als werkweigering werden opgevat. De desbetreffende preventiemedewerker klaagde over een manier van behandelen die naar zijn mening een procedurefout bevatte. Daarom dreigde hij met het niet inhoudelijk toetsen van een komende bouwaanvraag. Hij had zijn opvattingen ook op een minder confronterende manier kenbaar kunnen maken. 7. Als een medewerker naar zijn mening te weinig informatie heeft, kan hij verzoeken om meer informatie. In het geval van bouwaanvragen is het mogelijk bij onvoldoende informatie de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. In de desbetreffende brief schrijft de brandweercommandant dan ook: "Het behandelen van bouwplannen geschiedt binnen de door het hoofd Preventie, Techniek en Onderzoek (PTO, tegenwoordig Pro-actie/Preventie) aangegeven kaders. Voor het vaststellen van deze kaders heeft het hoofd PTO een overlegstructuur opgestart om de visie van de preventieadviseur mee te kunnen wegen. Uw opmerkingen terzake had u via deze overlegstructuur moeten bespreken." 8. Het College van Burgemeester en Wethouders heeft geen aanleiding om aan uitspraken van de brandweercommandant te twijfelen. Het uitwerken van plannen voor de veiligheid is een voortgaand dynamisch proces waarbij achteraf moeilijk voor elk moment kan worden aangegeven welke vragen op welk moment speelden. De huidige plannen hebben voldoende voorzieningen om het risico bij de metro als aanvaardbaar in te schatten. Voor de duidelijkheid wordt hierna in het kort het proces van planuitwerking beschreven, zoals dat ook bij de plannen voor de Noord-Zuidlijn heeft plaatsgevonden. Bij grote bouwplannen is het gebruikelijk dat betrokkenen al overleg hebben met gemeentelijke diensten voordat een bouwvergunning wordt aangevraagd. De Brandweer is ,,n van deze diensten. Dit overleg gaat onder andere over de brandveiligheidsregels waaraan een bouwplan moet voldoen en over de voorzieningen die moeten worden getroffen. Het vooroverleg bespaart veel tijd en geld; een bouwvergunning kan zo relatief snel en soepel worden afgehandeld. Als de Brandweer bezwaar maakt, volgt gebruikelijk overleg tussen de aanvrager en de Brandweer. Hierin wordt gekeken op welke wijze het bouwplan kan worden aangepast zodat het wel voldoet aan de regelgeving. Vervolgens kan de bouwvergunning onder voorwaarden worden afgegeven. Soms wordt er een bouwkundige oplossing gevonden waarin de regelgeving niet voorziet. Dit gebeurt dan op basis van een belangrijk uitgangspunt in het Bouwbesluit; de mogelijkheid van een gelijkwaardige oplossing. Het Bouwbesluit geeft prestatie- en functionele eisen. Naast een omschreven oplossing (prestatie) voor een bouwkundig probleem wordt aangegeven wat het doel van een voorziening is (functie). Men kan op een andere manier dan de prestatie-eis voldoen aan de functionele eis. Daardoor wordt de vrijheid van ontwerpers in veel mindere mate door bureaucratische regels ingeperkt dan zonder 'gelijkwaardigheid' en wordt de toepassing van nieuwe technologische ontwikkelingen niet bemoeilijkt. De gelijkwaardigheid wordt getoetst door een gelijkwaardigheidscommissie en ter goedkeuring aan het College van Burgemeester en Wethouders voorgelegd. Deze commissie bestaat uit deskundigen op het desbetreffende gebied. Bij de Noord-Zuidlijn is in het vooroverleg onder meer gesproken over het toepassen van roltrappen in plaats van vaste trappen. Onder voorwaarden kunnen roltrappen gelijkwaardig zijn aan vaste trappen. Over de precieze voorwaarden is geen vooroverleg geweest. De roltrappen zijn opgenomen in de bouwaanvraag, zonder specificatie van de aanvullende voorzieningen. Daarom heeft de Brandweer bezwaar gemaakt tegen de bouwaanvraag. Zoals hiervoren omschreven, is er daarna een overlegtraject gestart en is de gelijkwaardigheidscommissie gevraagd een uitspraak te doen over de voorwaarden waaronder een roltrap gelijkwaardig is aan een vaste trap. 9. Zoals uit de beantwoording van vorenstaande vragen blijkt, was de interpretatie van vragensteller van de brief van de voormalige brandweercommandant niet op juiste feiten gebaseerd. Ten aanzien van recente artikelen in Cobouw geldt dat de Brandweer zich houdt aan de uitspraak van de gelijkwaardigheidscommissie. 10. Deze vraag is niet van toepassing, omdat de veiligheid naar de mening van deskundigen voldoende gegarandeerd is. 11. Het rapport over de veiligheidsbeoordeling Noord-Zuidlijn is op 11 oktober 2000, onder uitnodiging van de leden van de Commissie voor Algemene Zaken, besproken in de Commissie voor Verkeer, Vervoer, Infrastructuur en Sociale Zaken. De commissie heeft met het rapport ingestemd. De voorzieningen zijn dusdanig dat het risico bij de Noord- Zuidlijn aanvaardbaar wordt geacht. Er wordt alles aan gedaan om een goed veiligheidsniveau te krijgen. Tunnels geven minder kans op aanrijdingen, maar als er brand in een tunnelbuis ontstaat, is veilige hulpverlening niet eenvoudig. Het gaat erom dat de kans op ernstige gevolgen zo klein mogelijk moet worden gehouden. Bij de metro wordt de kans op een catastrofale brand als bijzonder klein ingeschat, zodat het nemen van dit risico aanvaardbaar wordt geacht. Het safe-havenprincipe stelt wel nadere eisen aan de gebruikte materialen en de veiligheidsorganisatie van de exploitant. Voor het in gebruik geven van de metrolijn worden daarover nadere afspraken gemaakt. 12. Zoals uit de antwoorden blijkt, is de Brandweer akkoord met het veiligheidsconcept en de gelijkwaardigheid van de vluchtwegen van het station. Voor artikelen in Cobouw is uiteraard de redactie van Cobouw verantwoordelijk. 13. Gezien de bouwplannen kan de rookvrije ruimte in zekere mate worden gegarandeerd. Volgens de gelijkwaardigheidscommissie voldoet het huidige plan aan de gestelde eisen. Gezien de mening van deskundigen mag ervan worden uitgegaan dat de risico's erg klein zijn en dat er daarom voldoende veiligheid is. Het bouwen van de metro volgens het huidige plan kan op grond hiervan naar het beste weten van het College van Burgemeester en Wethouders verantwoord worden genoemd. De Brandweer ziet nauw toe op de veiligheid en zal de naleving van procedures tijdens de exploitatie controleren. Burgemeester en Wethouders van Amsterdam, E. Gerritsen M.J. Cohen secretaris burgemeester