Bron : Raad
Onderwerp : Wijziging Verordening Nadeelcompensatie en Planschade
Noord- Zuidlijn.
Portefeuille : wethouder Verzekeringszaken
Afd./Pol. partij : CO-FIN
Datum Raad : 09-05-01
Besluit : conform besloten
Comm. van Advies : Financiën, Personeel en Organisatie, Facilitaire Bedrijven,
Sport en Havenaangelegenheden
Datum CvA : 19-04-01
Datum B&W : 04-04-01
Datum publikatie : 27-04-01
Gemeenteblad nr. : 267
Nr. 267.
Wijziging Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-
Zuidlijn.
Amsterdam, 26 april 2001.
Aan de Gemeenteraad
Op 20 februari 2001 heeft de Raad van State uitspraak gedaan
naar aanleiding van de bij hem ingediende beroepen tegen de
goedkeuring van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn door
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. Een aantal van deze
beroepen heeft zich met name gericht tegen de door uw
Vergadering vastgestelde schadevergoedingsregeling in de
Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn
(Gemeenteblad 2000, afd. 1, nr. 392).
De Raad van State signaleert in zijn uitspraak twee bezwaren
tegen de in deze verordening opgenomen
nadeelcompensatieregeling.
Wat hier verder inhoudelijk van zij in het licht van de Wet op
de Ruimtelijke Ordening en de jurisprudentie op dit gebied, het
is feitelijk onvermijdelijk in reactie op deze uitspraak over
te gaan tot aanpassing en/of aanvulling van de Verordening
Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn op de onderdelen
die door de Raad van State in zijn uitspraak zijn aangeduid.
Dit teneinde te voorkomen dat in de planologische procedures,
die als gevolg van deze uitspraak voor de door de Raad van
State vernietigde onderdelen opnieuw zullen moeten worden
opgestart, opnieuw bezwaren kunnen worden opgeworpen tegen de
nadeelcompensatieregeling. Deze bezwaren zouden bij een
ongewijzigde nadeelcompensatieregeling op termijn opnieuw
kunnen leiden tot vernietiging van bestemmingsplanonderdelen.
Daarnaast zullen in de komende perioden diverse
bouwvergunningsprocedures lopen of worden opgestart ten behoeve
van de Noord-Zuidlijn. Ook in die procedures kunnen bezwaren
tegen de nadeelcompensatieregeling, met een verwijzing naar de
uitspraak van de Raad van State, een rol spelen, indien deze
regeling ongewijzigd zou blijven.
De door de Raad van State gesignaleerde knelpunten betreffen de
volgende onderdelen.
1. Het is de Raad van State onduidelijk welke schadeposten op
grond van de verordening nu wel of niet voor vergoeding in
aanmerking komen, nu de verordening uitgaat van een
winstdervingsvergoeding.
Ten aanzien van dit punt kan eigenlijk worden volstaan met te
citeren uit de tekst van en de toelichting bij de verordening
zoals die door uw Vergadering op 20 juli 2000 is vastgesteld.
Op grond van art. 1 (begripsomschrijvingen) wordt onder nadeel
verstaan: "schade als gevolge van de aanleg van de Noord-
Zuidlijn, die is ontstaan door rechtmatig overheidshandelen,
niet-zijnde planschade".
In de toelichting is vervolgens aangegeven welke schade wordt
beschouwd als nadeel in de zin van deze verordening. Dit
betreft de volgende punten:
a schade als gevolg van de aanleg van de Noord-Zuidlijn:
schade die geen gevolg is van de aanleg van de Noord-Zuidlijn
(zie definitie aanleg Noord-Zuidlijn), komt dus niet voor
vergoeding in aanmerking;
b schade: er moet sprake zijn van aantoonbare schade die
kan bestaan uit inkomens- en/of vermogensschade. Voorts kan
onder het begrip schade zowel tijdelijke als blijvende schade
worden verstaan. Hieruit volgt dat wanneer door de aanleg van
de Noord-Zuidlijn blijvende schade ontstaat, deze kan worden
vergoed, voorzover deze blijvende schade niet reeds op grond
van art. 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of anderszins
kan of kon worden vergoed;
c rechtmatig overheidshandelen: alleen schade die voortkomt
uit rechtmatig overheidshandelen, komt voor vergoeding op grond
van deze verordening in aanmerking. Dit wordt als een
onderscheidend criterium gehanteerd ten opzichte van het
onrechtmatig overheidshandelen of schade die voortkomt uit een
toerekenbare tekortkoming van overheidswege.
In art. 2 wordt vervolgens ingegaan op het recht op
nadeelcompensatie, waarin wordt aangegeven onder welke
omstandigheden dit recht bestaat. In de toelichting onder ad 4,
wordt ook ingegaan op de begroting van de schade, waarbij
tevens wordt verwezen naar art. 3.
In dat gedeelte van de toelichting bij de vastgestelde
verordening wordt vervolgens als uitgangspunt aangegeven dat de
begroting van de schade via de vergelijking van de winst
tijdens en voorafgaand aan de aanleg plaatsvindt.
Tevens is echter aangegeven op grond van art. 3, lid 2, dat,
indien die winstdervingsberekening als wijze van
schadebegroting niet onverkort kan worden toegepast, er geen
regels worden gesteld voor de schadebegroting. Dit wordt dus in
die gevallen aan de adviescommissie overgelaten. Vervolgens
zegt de toelichting ten aanzien van dat niet stellen van
specifieke regels in dergelijke gevallen het volgende: "Dat is
gelet op de veelheid van vormen waarin zich nadeel kan
voordoen, niet goed mogelijk. Daarnaast zijn in dergelijke
gevallen, net zoals bij de formeel wettelijke
schadevergoedingsregelingen, al naar gelang de omstandigheden
van het geval meerdere methoden denkbaar met behulp waarvan in
de praktijk de schade kan worden begroot".
Gelet op het voorgaande is de conclusie gerechtvaardigd dat er
op grond van de verordening zoals die is vastgesteld uw
Vergadering, in beginsel geen schadeposten zijn uitgesloten bij
de bepaling van het nadeel door de adviescommissie.
Teneinde een en ander meer expliciet in de verordening tot
uitdrukking te brengen, zal in de toelichting bij het
aangepaste art. 3 ook worden ingegaan op dit punt van de
schadeposten.
2. Door in de verordening de maximale vergoeding vast te
stellen op 75% van het geleden nadeel wordt per definitie de
mogelijkheid van een hogere of zelfs volledige vergoeding van
schade uitgesloten. Dit is naar de mening van de Raad van State
niet acceptabel.
Uit dit standpunt van de Raad van State kan feitelijk geen
andere conclusie worden getrokken dan dat het in de verordening
gehanteerde vergoedingpercentage van 75% niet op deze wijze
gehandhaafd kan blijven.
Dit betekent dat de verordening, en met name art. 3, zodanig
gewijzigd dient te worden dat de adviescommissie in haar advies
niet alleen de omvang van de schade vaststelt, maar daarbij
tevens dient te bepalen tot welke omvang die schade moet worden
vergoed.
Nadrukkelijk moet hierbij worden opgemerkt dat het laten
vervallen van het percentage in de verordening niet per
definitie betekent dat in alle gevallen het geleden nadeel voor
100% wordt vergoed. Ook nu blijft dat bij de bepaling van de
nadeelcompensatievergoeding rekening kan worden gehouden met
een aftrek vanwege het normaal maatschappelijk risico. De
beantwoording van de vraag, of een dergelijke aftrek
gerechtvaardigd is en wat de hoogte van die aftrek in het kader
van het nadeelcompensatieverzoek dat in behandeling is, zal
moeten zijn, ligt na vaststelling van deze wijziging van de
verordening in eerste instantie in handen van de
adviescommissie. De commissie zal daarin naar verwachting,
vanuit een oogpunt van gelijke behandeling, een vaste lijn gaan
ontwikkelen. Het niet in de verordening opnemen van een vast
vergoedingspercentage biedt de adviescommissie echter de ruimte
om in die individuele gevallen, waar dit gelet op de feiten en
omstandigheden van het verzoek noodzakelijk is, bij het bepalen
van de hoogte van de nadeelcompensatievergoeding, af te wijken
van deze vaste lijn. In die gevallen kan dan een hogere of
lagere vergoeding worden bepaald; een afwijkingsmogelijkheid
die de huidige verordening slechts via toepassing van de
hardheidsclausule bood, hetgeen door de Raad van State
kennelijk onvoldoende werd geacht.
Tenslotte blijft het een feit dat de adviescommissie slechts
adviseert met betrekking tot de ingekomen
nadeelcompensatieverzoeken. Bij het nemen van het besluit naar
aanleiding van dat advies kan het desbetreffende bestuursorgaan
- in het kader van nadeelcompensatie is dit door uw Vergadering
gedelegeerd aan ons College - afwijken van het ontvangen
advies. Een dergelijke afwijking dient uiteraard wel op goede
gronden en gemotiveerd plaats te vinden.
Deze voordracht is op 19 april 2001 besproken in de Commissie
voor Financi%n, Personeel en Organisatie, Facilitaire
Bedrijven, Sport en Havenaangelegenheden, waarbij de leden van
de Commissie voor Verkeer, Vervoer, Infrastructuur en Sociale
Zaken werden uitgenodigd. De voordracht is akkoord bevonden,
met dien verstande dat de fractie van de SP zich tegen de
voordracht heeft uitgesproken.
Op grond van het vorenstaande stellen wij u voor, het volgende
besluit te nemen:
De gemeenteraad van Amsterdam,
Gezien de voordracht van Burgemeester en Wethouders van 26
april 2001;
Gelet op zijn besluit van 20 juli 2000, nr. 392, tot
vaststelling van de Verordening Nadeelcompensatie en Planschade
Noord-Zuidlijn (Gemeenteblad, afd. 3, nr. 89);
Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van
de Raad van State van 20 februari 2001, nummer EO1.99.0226/1,
met betrekking tot het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn;
Mede gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en
art. 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening,
Besluit:
vast te stellen de volgende
Wijziging van de Verordening Nadeelcompensatie en Planschade
Noord-Zuidlijn en toelichting.
I Art. 3 wordt gewijzigd en als volgt gelezen:
Art. 3
De bepaling van de hoogte van het nadeel en de
nadeelcompensatie.
1. Met inachtneming van het bepaalde in art. 13 brengt de
adviescommissie advies uit over de omvang van het nadeel en de
hoogte van de nadeelcompensatie.
2. Voorzover de omvang van het nadeel kan worden vastgesteld op
basis van de winstderving van de verzoeker, wordt de tijdens de
aanleg van de Noord-Zuidlijn door de verzoeker behaalde winst
(inkomsten) vergeleken met de door hem v››r de aanleg van de
Noord-Zuidlijn behaalde gemiddelde winst (gemiddelde inkomsten)
in de daarvoor in aanmerking komende, in beginsel vijf jaren.
Het aldus verkregen resultaat zal worden gecorrigeerd met een
inflatiecorrectie en, voorzover aanwezig, gecorrigeerd met een
toepasbare branchecorrectie.
II De tekst van de toelichting op art.1
(begripsomschrijvingen), sub j, Winst, eerste alinea wordt
vervangen door:
j. Winst:
de nadeelcompensatie kan worden bepaald op basis van de
gederfde winst (art. 3, lid 2). De ad-vies-commissie dient de
Gemeenteraad te adviseren om-trent de te vergoe-den na-deel-
compen-satie. Het is dan ook de adviescommissie die in de
praktijk de omvang van de gederfde winst bepaalt.
III De tekst van de toelichting op art. 2 (het recht op
nadeelcompensatie), lid 1, ad 4 (begroting van de schade),
wordt vervangen door:
ad 4. Begroting van de schade.
De Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn
formuleert in art. 3, leden 1 en 2, regels voor de wijze van
schadebegroting.
Uitgangspunt daarbij is dat de adviescommissie in beginsel vrij
is in de wijze waarop zij de omvang van de schade en de hoogte
van de nadeelcompensatie vaststelt. Aangezien het op voorhand
niet mogelijk is alle vormen waarin zich het nadeel kan
voordoen, te bepalen en er al naar gelang de omstandigheden van
het geval meerdere methoden denkbaar zijn met behulp waarvan in
de praktijk de schade kan worden begroot, wordt dit overgelaten
aan de adviescommissie.
Aangezien bepaling van het nadeel op basis van de winstderving
in het kader van nadeelcompensatie, maar ook bij andere formeel
wettelijke schadevergoedingsregelingen als bijvoorbeeld art. 49
van de WRO, een veelgebruikte methode is en het bieden van meer
duidelijkheid vooraf omtrent de wijze van schadebegroting
wenselijk kan zijn, is hiervoor een specifieke bepaling
opgenomen.
Een nadere uiteenzettting is geformuleerd in de toelichting op
art. 3.
IV De volgende tekst van de toelichting op art. 2 (het recht
op nadeelcompensatie), lid 1, ad 5 (normaal maatschappelijk
risico) komt te vervallen:
"Wel heeft in het kader van de rechtszekerheid, gelet op de
wens die naar voren kwam uit het maatschappelijk overleg, een
nadere invulling plaatsgevonden van het normaal maatschappelijk
risico wat betreft de ondernemers. Daarvoor zij verwezen naar
art. 3, lid 2, van de Verordening Nadeelcompensatie en
Planschade en deze toelichting ten aanzien van dat artikel".
V De tekst van de toelichting op art. 3 (de hoogte van de
nadeelcompensatie) wordt gewijzigd en als volgt gelezen:
Art. 3. De hoogte van de nadeelcompensatie.
Lid 1.
In dit lid is de hoofdregel voor de schadebegroting opgenomen.
De adviescommissie is bij haar advisering over de omvang van
het nadeel en de hoogte van de nadeelcompensatie in beginsel
vrij in de wijze waarop zij deze vaststelt, mits zij dit doet
op een zo objectief mogelijke wijze. Daarbij zal de commissie
aansluiting dienen te zoeken bij de bestaande praktijk in
vergelijkbare nadeelcompensatiegevallen, alsmede de bestaande
praktijk van andere wettelijke schadevergoedingsregeling, zoals
de regeling van art. 49 van de WRO. Alle relevante schadeposten
neemt zij daarbij in beschouwing. Gelet op hetgeen ook elders
in deze toelichting reeds is aangegeven ten aanzien van de
begroting van de schade, zijn in beginsel geen schadeposten
uitgesloten.
De omvang van het geleden nadeel wordt vastgesteld op basis van
regels en procedures zoals die bij de toepassing van art. 49
van de WRO inzake planschadevergoeding worden gehanteerd,
waarbij in de meeste gevallen de winst- of inkomstenderving de
belangrijkste rol zal spelen.
De hoogte van de nadeelcompensatie is, in aansluiting op de
uitspraak van de Raad van State met betrekking tot het
bestemmingsplan Noord-Zuidlijn, niet in de verordening
geregeld. Het wordt in eerste instantie aan de adviescommissie
overgelaten vast te stellen in hoeverre er in verband met de
aanleg van de Noord-Zuidlijn aanleiding bestaat tot toepassing
van een aftrek wegens normaal maatschappelijk risico.
Lid 2.
Zoals hiervoor reeds aangegeven, zal bij vaststelling van de
omvang van het nadeel de winst- of inkomstenderving in het
algemeen de belangrijkste rol spelen. Hierin is aanleiding
gevonden om, naast de hiervoor aangegeven algemene regel voor
de vaststelling van het geleden nadeel en de nadeelcompensatie,
ten aanzien van deze winst- of inkomstenderving een specifieke
regeling op te nemen.
De bepaling van de omvang van het nadeel op basis van winst- of
inkomstenderving vindt plaats door de tijdens de aanleg van de
Noord-Zuidlijn behaalde winst (inkomsten) te vergelijken met de
door hem v››r de aanleg van de Noord-Zuidlijn behaalde winst
(inkomsten) in de daarvoor in aanmerking komende, in beginsel
vijf jaren. Het aldus verkregen resultaat wordt gecorrigeerd
met een inflatiecorrectie en, voorzover aanwezig, met een
toepasbare branchecorrectie.
Door middel van toepassing van de inflatie- en
branchecorrecties zal, na vaststelling welke normjaren worden
gebruikt bij een individuele aanvraag voor nadeelcompensatie,
vervolgens de werkelijk geleden schade zo nauwkeurig mogelijk
worden vastgesteld.
Als inflatiecorrectie zal worden gehanteerd de door het
Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde
prijsindexcijfers voor de gezinsconsumptiereeks voor
werknemersgezinnen met een gezinsinkomen beneden de loongrens
van de ziekenfondsverzekering.
De winstcijfers zullen daarnaast, voorzover mogelijk, nog per
branche worden gecorrigeerd naar landelijke en/of lokale
ontwikkelingen.
Vervolgens wordt op de hoogte van de compensatie de in het
kader van de onderhavige Verordening Nadeelcompensatie en
Planschade te hanteren en hiervoor toegelichte normen
gehanteerd.
Zie ook de toelichting onder art. 2, lid 1, ad 4 (begroting van
de schade).
VI Deze wijziging van de Verordening Nadeelcompensatie en
Planschade Noord-Zuidlijn te publiceren op de daarvoor
gebruikelijke wijze.
|