Bron             : Raad
Onderwerp        : Raadsvergadering 20 juli 2000 (avond)
Datum Raad       : 20-07-00
Datum publikatie : 13-10-00

Avondzitting op donderdag 20 juli 2000. Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester; later drs. J.H. van der Aa, wethouder. Secretaris: drs. R. Hoff, waarnemend gemeentesecretaris. De VOORZITTER heropent om 19.30 uur de des middags geschorste vergadering en stelt aan de orde de behandeling van: .............................................. ............................................. ............................................. ................................................ 46 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 juni 2000 inzake het delegatiebesluit Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn (Gemeenteblad afd. 1, nr. 393). 47 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 juni 2000 tot vaststelling van de Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn (Gemeenteblad afd. 1, nr. 392). Deze punten worden gevoegd behandeld. De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben er behoefte aan, dit onderdeel te beginnen met de indruk die in een aantal media is gewekt als zou het College, in casu de voormalige wethouder Groen, met betrekking tot deze regeling niet juist hebben gehandeld. Wij hebben uitvoerige gesprekken gevoerd met een aantal ondernemers, waaronder de voorzitter van de ondernemersvereniging van het Rokin. Hij vertelde dat wethouder Groen had toegezegd zich in het College sterk te zullen maken voor 85%, maar dat hij dat voorbehoud uitdrukkelijk had gemaakt. Uit het door de gemeente gemaakte verslag van dat gesprek blijkt dat ook duidelijk. Ik heb later wethouder K"hler gevraagd of de Raad volledig vrij is om over het voorstel te beslissen. Volgens wethouder K"hler zijn wij dat. Wij hebben er behoefte aan, op dit punt duidelijk te zeggen dat de indruk die in een aantal media is gewekt als zou de heer Groen buiten zijn boekje zijn gegaan volstrekt onjuist is op dit punt. Wij hebben een aantal jaren geleden na rijp beraad besloten een schadevergoedingspercentage te hanteren van 75. Het College zegt in de voordracht duidelijk dat het voorstel de winstdeling te bepalen op 85% niet voortkomt uit een juridische noodzaak, omdat de uitspraken van de Raad van State in dit soort gevallen op sterk verschillende percentages uitkomen. Wel vindt het College het bestuurlijk gezien verstandig, omdat dan misschien minder ondernemers naar de rechter stappen. Dat is ons te kort door de bocht. De kosten voor de gemeente zijn ongeveer 3,3 miljoen gulden. Wij vinden niet dat bijvoorbeeld grote ondernemers op die manier schadeloos moeten worden gesteld. Na een aantal jaren zal de Noord-Zuidlijn extra klanten aanbrengen. Als men het woord "baatbelasting" laat vallen, draaien de meeste ondernemers zich om, want dat is tot nu toe niet vertoond. Als de omzet en de winst stijgen dankzij de Noord-Zuidlijn, is men vaak ook niet thuis. (De heer GORING: U haalt een van de argumenten aan waarom het College een hoger percentage voorstelt dan 75, te weten 85. Het College gaf als tweede argument aan dat er een maatschappelijke trend is die erop wijst dat hogere vergoedingen dan 75% worden toegekend. Wat vindt u daarvan?) In bepaalde gevallen is dat zo. Het College zegt echter tegelijkertijd expliciet dat uit de uitspraken van de Raad van State, die men netjes op een rij heeft gezet, niet blijkt dat er een eenduidige trend of noodzaak is om over te gaan tot vergoedingen van 85%. Wij hebben dit ook gevraagd bij de expertmeeting met de auditcomissie, waar helaas verder alleen wij aanwezig waren. Deze deskundigen hebben veel te maken met dergelijke gevallen en lieten zich ontvallen dat men het schadevergoedingspercentage dat Amsterdam hanteert belachelijk hoog vond. Dat was voor ons een extra argument om niet meteen voor 85% te kiezen. Wat te doen in gevallen wanneer een kleine teveel wordt getroffen? In artikel 17 van de regeling is een hardheidsclausule opgenomen, waarbij de adviescommissie die de Raad hierover adviseert daar in incidentele gevallen van kan afwijken. Ook bij een aantal andere zaken hebben wij gezien dat wij over de budgetten en begrotingen heengaan. Daarom vinden wij dat men in dit geval niet een hoger percentage dan 75 moet hanteren. Daartoe dien ik mede namens de heer Halbertsma een motie in, die het College verzoekt het percentage van 75 te handhaven. De VOORZITTER deelt mede dat is ingekomen: 29? Amendement van 20 juli 2000 van de raadsleden Bijlsma en Halbertsma tot wijziging van het in artikel 3, lid 2 van de verordening genoemde percentage in 75% (Gemeenteblad afd. 1, nr. 544). Het amendement wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer VAN POELGEEST: Mijnheer de Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Bijlsma over het feit dat momenteel geen juridische noodzaak bestaat het percentage te verhogen tot 85. In het verleden is inderdaad afgesproken dat dit 75% zou zijn. De argumenten die daarbij komen in de sfeer van het vergroten van het draagvlak voor het project vinden wij in zoverre arbitrair dat het draagvlak voor het project natuurlijk nog hoger zou zijn als wij voor 100% zouden kiezen. Wij vinden dit dus geen sterk argument. De hardheidsclausule biedt een uitweg voor zeer extreme situaties, waarvan in redelijkheid kan worden gezegd dat men iets extra's zou moeten doen. Daarin is voorzien. Wij zien dan ook geen noodzaak het percentage tot 85 te verhogen en zullen waarschijnlijk het amendement kunnen steunen. De heer GORING: Mijnheer de Voorzitter. Hier ligt een besluit dat voor ons positief is. Ik heb geen behoefte het te amenderen. De twee motieven van het College om te kiezen voor een hoger percentage dan 75 overtuigen ons. Ten aanzien van de maatschappelijke trend naar hogere percentages dan 75 verwijs ik naar het onderwerp dat wij zojuist hebben behandeld. Dat is weliswaar van iets andere aard, maar er is aangegeven hoe men denkt over schadevergoedingen. Ik refereer aan de regeling, weliswaar op een ander vlak, bijvoorbeeld voor de Bijlmer, dat de verhuiskostenvergoeding die enkele jaren geleden ? 5000 bedroeg, daarna is verhoogd tot ? 8000 en vervolgens specifiek in de Bijlmer nogmaals is verhoogd. Dat is voor ons het bewijs dat de trend is, daar waar het redelijk is hogere vergoedingen toe te kennen. Wij gaan ervan uit dat de ondernemers om wie het gaat ook de media volgen. Wij vinden het een goede zaak dat het College dit voorstel doet, vooral omdat de ervaring leert dat een hogere vergoeding het draagvlak voor overheidsmaatregelen vergroot. Dat vinden wij een van de belangrijkste argumenten. Wij zullen het voorstel steunen. (De heer VAN POELGEEST: Het argument van verhoging van het draagvlak gold toch ook op het moment dat wij hier in het verleden besloten tot 75%? Ook toen had iedereen kunnen bedenken dat door een hoger percentage de acceptatie toeneemt. Waarom heeft de heer Goring dat indertijd niet voorgesteld?) Ik moet erop wijzen dat het moment waarop wij besloten tot 75% enkele jaren geleden is. De wereld is niet stil blijven staan. De voorbeelden van het College geven duidelijk de maatschappelijke trend aan naar hogere percentages. (De heer BIJLSMA: Ook naar lagere.) Ik kan alleen maar mijn complimenten maken aan het College dat het oog heeft voor maatschappelijke ontwikkelingen en daarop inspeelt. (De heer BIJLSMA: Het College haalt ook zeer recente uitspraken aan waarbij de vergoedingspercentages aanzienlijk lager liggen dan 75%.) Laten wij er geen doekjes om winden. Het is een goed gebruik in deze stad dat daar waar weerstand tegen overheidsmaatregelen kan worden verminderd door iets ruimere vergoedingen toe te kennen, zoals bij de verhuiskostenvergoeding, de Raad daartoe beslist. (De heer VAN POELGEEST: Waarom hebt u dat jaren geleden niet voorgesteld? Ik begrijp het argument van de maatschappelijke trend. Dat kan men verschillend beoordelen.) Ik heb u erop gewezen dat dat dateert van enkele jaren geleden. (De heer VAN POELGEEST: Het argument van het draagvlak gold even sterk toen wij het percentage op 75 vaststelden.) U hebt in de voordracht gelezen dat vanaf het uur nul de Kamer van Koophandel tegen het percentage van 75 was. Misschien is er draagvlak voor in deze Raad, maar daarbuiten kennelijk niet. Wij zullen het PvdA-amendement niet steunen. De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Onze twijfels over dit voorstel hingen samen met het feit dat wij er weinig voor voelen om de Brenninkmeiers en de Albert Heijns langs deze lijn extra te spekken. Voor kleine ondernemers kan deze operatie teveel van het goede zijn. Daarvoor kan de hardheidsclausule een oplossing bieden. Op basis van deze overwegingen zullen wij tegen de voordracht stemmen en het amendement steunen. De heer FRANKFURTHER: Mijnheer de Voorzitter. Als het College al mocht denken dat de D66-fractie voorstander is van verhoging van het percentage tot 85, dan berust dat op een misverstand. De D66-fractie ondersteunt de zienswijze en het amendement van de heer Bijlsma, zeker omdat er ook een hardheidsclausule is. Alleen als de wethouder kan toezeggen dat als straks de Noord-Zuidlijn klaar is en de ondernemers tientallen procenten meer winst maken, zij daarvan een substantieel gedeelte zullen afstaan aan de algemene middelen van Amsterdam, zouden wij kunnen instemmen met een verhoging van het percentage. De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. Wij zullen het amendement niet steunen, omdat 85% overeenkomt met hetgeen wij bij de besluitvorming omtrent de Noord-Zuidlijn hebben bepleit. Dat heeft het toen niet gehaald. Nu het College het opnieuw voorstelt, kunnen wij daarop alleen instemmend reageren. Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik vind de redering van de PvdA-fractie dat alleen grote bedrijven dit geld zouden krijgen te gemakkelijk. Dat hebben de heren Bijlsma en Halbertsma gezegd. Ik meen dat de grote bedrijven, als zij minder winst maken, niet 85% verlies zouden hebben en met het re%le bedrag zullen komen. Het College heeft namens de Raad deze afspraken gemaakt. Dat kunnen wij niet zomaar weer veranderen. (De heer BIJLSMA: Dat heb ik zojuist uitgelegd. De heer Groen heeft met de ondernemers gesproken. Wij zijn hierin volkomen vrij. Als het College hierover wel uitspraken had gedaan, zouden wij gebonden zijn. Dan zou het College zijn boekje te buiten zijn gegaan. Dat is niet het geval. De verantwoordelijkheid ligt volledig bij de Raad.) Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb erover getwijfeld of het nog zinvol zou zijn hier dezelfde argumenten te wisselen als in de commissie. Als alle stellingen zijn betrokken en men zich niet meer wil laten overtuigen, kan men evengoed het debat meteen be%indigen en het amendement in stemming brengen. Uit de woorden van de heren Paquay, Frankfurther en Van Poelgeest constateer ik echter een opvallende afwijking van hetgeen door de desbetreffende fracties in de commissie naar voren is gebracht en vind ik het daarom toch zinvol nog op dit onderwerp in te gaan. De heer Bijlsma, bijgevallen door enkele anderen, zegt dat er geen juridische noodzaak is om dit te doen. Hij heeft daarin op zichzelf gelijk. Er is geen wet, geen Koninklijk Besluit of iets van dien orde dat ons dwingt dit zo te doen. Er is jurisprudentie, zowel recente als minder recente, die in de voordracht uitvoerig is weergegeven. Uit de recente jurisprudentie valt af te leiden dat de rechter in toenemende mate vindt dat een aftrekpercentage van 25 of soms zelfs meer niet als redelijk kan worden beschouwd in gevallen die vergelijkbaar zijn met de Noord-Zuidlijn. Er zijn uitspraken gedaan, onder meer in de zaak in Capelle aan de IJssel. Er is een regeling rondom de tramtunnel in Den Haag. Die gevallen zijn qua aard en omvang van de werkzaamheden vergelijkbaar met de Noord-Zuidlijn, waarbij een percentage van 25 voor aftrek van normaal maatschappelijk risico als te hoog wordt gezien. Er is een duidelijk waarneembare trend naar een lager aftrekpercentage. Daarbij komt de kwestie van het draagvlak. Daarover kan men verschillend oordelen. Als men naar een schadevergoeding van 100% gaat, wordt het draagvlak uiteraard groter. Tegen het percentage van 75 is altijd buitengewoon veel verzet geweest, dat aanhoudt en zelfs toeneemt. Men moet daarom goed nadenken over de vraag of het uit bestuurlijk oogpunt niet toch verstandig is een ander percentage te kiezen voor de aftrek, normaal voor maatschappelijk risico. Het bevordert het draagvlak, het bevordert een positieve houding, het vermindert het gezeur rondom de Noord-Zuidlijn, het verhoogt de acceptatiegraad van de hinder en overlast, het zal leiden tot minder bezwaar- en beroepsprocedures, en het zal het hele proces rondom de Noord-Zuidlijn aanzienlijk bespoedigen. Dat vertaalt zich natuurlijk uiteindelijk ook in een materieel voordeel. In dat standpunt wordt het College gesteund door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak, adviseur van de Raad van State, die adviezen heeft uitgebracht rondom lopende procedures tegen het bestemmingsplan. Naarmate er sprake is van een genereuzer schadevergoedingsregeling neemt voor de gemeente de kans op succes toe bij de beroepsprocedures tegen het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn. Men kan zeggen dat dit juridisch niet noodzakelijk is, maar bestuurlijk zou het verstandig kunnen zijn hiermee rekening te houden. Het voorkomt wellicht heel wat problemen rondom de Noord-Zuidlijn en daarmee voorkomt het ook veel extra kosten. De Raad moet zich ook bedenken dat alle beslissingen die zullen worden genomen op grond van de Verordening nadeelcompensatie beslissingen zijn van deze Raad. Wij hebben een delegatiebesluit, waarvan ik aanneem dat de Raad ermee instemt, dat betekent dat de beslissingen zullen worden gedelegeerd aan het College, maar dit is altijd nog een kwestie die de Raad zal afhandelen. Dat betekent ook dat wij te maken zullen krijgen met alle bezwaren die tegen die beslissingen kunnen worden ingebracht, want het zijn beslissingen die op grond van de Algemene wet bestuursrecht openstaan voor bezwaar en beroep. Naarmate de regeling beter is, neemt het aantal bezwaren en beroepen natuurlijk af. Het is misschien om die reden verstandig nog na te denken over het percentage en niet te kiezen voor 75, maar voor 85%. Ik doe een laatste poging en roep de leden van de Raad die zich hebben uitgesproken tegen het collegevoorstel op, hun mening te herzien. De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Op blz. 2351 van de voordracht staat dat strikt juridisch niet op voorhand is vast te stellen of dat genoemde percentage onredelijk is en uiteindelijk door de rechter onjuist zal worden bevonden, en dat zekerheid hierover bij handhaving van het percentage eerst zal kunnen worden verkregen, nadat dit in hoogste instantie is aangevochten in een dergelijke procedure bij een uitspraak door de rechter. Juridisch gezien is er dus geen reden waarom wij over moeten gaan tot 85%. Zoals wij reeds eerder hebben gezegd, kan men uiteraard stellen dat het maatschappelijk verzet afneemt als de vergoeding hoger is. Dat was de reden waarom wij in het geval van de Sixhaven, waar wij de begroting met 150% dreigden te overschrijden, om een aantal woonschepen zo ongeveer met goud beplakt op een andere ligplaats te verplaatsen en zelfs een aparte haven aan te leggen voor een tijdelijke situatie, hebben gezegd, dat wij dit terugstuurden naar het College. Willen wij de zaak financieel binnen de perken houden, dan zullen wij ons uiterste best moeten doen en niet op voorhand besluiten om met zoveel mogelijk geld over de brug te komen. (Wethouder DALES: Dat komt niet uit de lucht vallen. De heer Bijlsma komt met jurisprudentie aan. Ik doe dat ook. Ik verwijs onder meer naar de zaak-Capelle aan de IJssel, waarin de Raad van State de uitspraak heeft gedaan dat zelfs een lagere aftrek dan het hier voorgestelde percentage onacceptabel is.) De leden van de auditcommissie die de gemeente terzake heeft ingesteld, bestaande uit deskundigen die met dergelijke zaken in den lande te maken hebben, waren het volledig met ons eens dat de gemeente wel zeer hoge percentages gaat hanteren. Wij handhaven dus ons amendement. De heer VAN POELGEEST: Mijnheer de Voorzitter. In de commissievergadering heb ik het voorbehoud gemaakt dat ik dit in de fractie moest bespreken en mij er niet over uitgelaten of wij voor of tegen het voorstel waren. (Wethouder DALES: U hebt gezegd dat u nog eens naar mijn argumenten zou luisteren, maar kennelijk had u uw stelling reeds betrokken voordat ik die hier vanavond had gegeven. Dat is iets anders dan wat u in de commissie hebt gezegd.) De argumenten die u hebt aangevoerd, hebt u ook in de commissie gegeven. Ik heb er op dat moment met veel belangstelling naar geluisterd en heb ze overgebracht aan mijn fractie, waarin wij daarover hebben gediscussieerd. Daarbij zijn wij op het oordeel uitgekomen dat ik in de eerste termijn heb genoemd. Het is zeker niet zo dat ik niet naar u heb geluisterd. Wij verwachten zeker dat mensen op basis van zaken zoals die in Capelle aan de IJssel, ook bij een percentage van 85, de gang naar de rechter zullen maken. Wij blijven hangen op het punt dat wij beiden niet weten waarop het juridisch precies uitkomt. Het zal op een gegeven moment in een zaak tot een uitspraak komen. Dan blijft voor ons de afweging van kracht dat wij indertijd hebben gekozen voor 75% en dat wij het argument van het maatschappelijk draagvlak te licht vinden om de doorslag te geven voor ons akkoord met het collegevoorstel. De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb in de commissie aangegeven dat mijn fractie hier tegen zou stemmen, waarbij ik de redenen wat badinerend heb gepresenteerd, in die zin dat wij tegen de Noord-Zuidlijn zijn en dus ook tegen alles kunnen zijn wat ermee te maken heeft. Het eindresultaat is niet veranderd. Een bijkomend argument dat de wethouder mij in handen geeft is de redenering dat het draagvlak voor de Noord- Zuidlijn onzes inziens niet behoeft te groeien. Sterker nog, dit zou bijna aanleiding zijn een motie in te dienen om de 75% te verlagen tot 50%. Wij zullen het amendement steunen. De heer FRANKFURTHER: De wethouder heeft gesuggereerd dat wij nu iets anders zouden hebben gezegd dan in de commissie. Dat heeft hij niet kunnen staven. Wij blijven bij hetgeen wij in eerste termijn hebben gezegd. (Wethouder DALES: Uw partij schitterde bij de commissiebehandeling door afwezigheid en heeft dus helemaal niets gezegd. Uw inzet is vanavond wezenlijk anders dan in de commissie.) Het is heel anders dan wanneer wij niets zeggen. Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. De argumenten zijn voldoende uitgewisseld en wij kunnen de discussie sluiten. De discussie wordt gesloten. De heer VAN LOHUIZEN (stemmotivering): Onze fractie zal tegen het amendement van de heer Bijlsma stemmen, hoewel wij ook begrijpen dat dit geen ideale regeling is. Het is in deze maatschappij altijd zo dat de grote jongens iets meer voordeel weten te hebben van bepaalde regels dan de kleine. De heer Bijlsma spreekt van baatbelasting, maar onze bezorgheid betreft vooral de kleine ondernemers in de Pijp, waarvan men zich moet afvragen of zij de komende periode berhaupt zullen overleven en van de baten zullen kunnen genieten. Wij zijn voorstander van de 85%-regeling en stemmen voor het collegevoorstel. Aan de orde is de stemming over het ingediende amendement en de voordracht. Het amendement-Bijlsma c.s. (nr. 544) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Alberts, Arda, mevr. Asante, Bakker, Bijlsma, mevr. Boerlage, Cherribi, mevr. Codrington, mevr. Elatik, Frankfurther, Halbertsma, Hemmes, mevr. Hofmeijer, mevr. Hoogland, mevr. Irik, Meijer, mevr. Tz tok, Paquay, Piersma, Van Poelgeest, mevr. Sweet, De Vries en Yalin zich voor het amendement hebben verklaard. De voordracht, zoals gewijzigd door de aanneming van het amendement-Bijlsma c.s. (nr. 544), wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat geen van de bij de stemming aanwezige leden zich tegen de voordracht heeft verklaard. 48 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 7 juni 2000 tot uitvoering van het project Verbreding Bosbaan (Gemeenteblad afd. 1, nr. 452). Mevr. IRIK (stemmotivering): Wij stemmen in met de voordracht. De heer VAN LOHUIZEN: Wij zijn tegen deze voordracht, omdat verbreding van de Bosbaan ons de aantasting van de natuur niet waard is. In de voordracht wordt de natuur nog eens dubbel gepakt. Wat het College eufemistisch presenteert als een extra pakket ecologische maatregelen, zelfs als een versterking van de ecologische hoofdstructuur, is in feite niets anders dan een compensatie voor de vernielde natuur. Daarvoor zoekt men ook nog 1,5 miljoen gulden dekking uit het Groenfonds, dat daarvoor niet is bedoeld. Wij kunnen niet anders dan tegen stemmen. De heer VAN POELGEEST: De fractie van Groenlinks heeft indertijd tegen de verbreding van de Bosbaan gestemd en is niet enthousiast over dit project. De kosten lopen inmiddels op. Gecombineerd met het punt dat de heer Van Lohuizen noemde, aanwending van het Groenfonds voor iets wat duidelijk was bedoeld als compenserende maatregel, maakt dit dat wij het voorstel helaas niet kunnen steunen. De heer BIJLSMA: Wij zullen de voordracht steunen, hoewel wij het zeer betreuren dat dit nu wederom 7 miljoen gulden duurder is geworden. Aan de orde is de stemming over de voordracht. De voordracht wordt bij zitten en opstaan aangenomen; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2907 van afd. 1 van het Gemeenteblad. De VOORZITTER constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Boerlage, mevr. Codrington, Van Duijn, mevr. Hofmeijer, mevr. Kalt, mevr. Tz tok en Van Poelgeest zich tegen de voordracht hebben verklaard. .................... .............................................. ...................................................... .............................. De vergadering wordt om 0.20 uur gesloten.