Bron : Raad
Onderwerp : Raadsvergadering 8 maart 2000
Datum Raad : 08-03-00
Datum publikatie : 14-06-00
OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 8 MAART 2000
Aanwezig: de leden Van der Aa (PvdA), mevr. Alberts (SP),
Arda (D66), mevr. Asante (PvdA), Bakker (SP), Balak (CDA),
mevr. Boerlage (Groen-Links), mevr. Bruines (D66), Bijlsma
(PvdA), Cherribi (PvdA), mevr. Codrington (GroenLinks), Dales
(VVD), Van Duijn (Amsterdam Anders/De Groenen), mevr. Elatik
(PvdA), Frankfurther (D66), Goedhart (CDA), Goring (VVD),
Grondel (GroenLinks), Halbertsma (PvdA), Hemmes (D66), mevr.
Hoogland (PvdA), Hooijmaijers (VVD) mevr. Ter Horst (PvdA),
Houterman (VVD), Huffnagel (VVD), mevr. Irik (PvdA), mevr. Kalt
(Amsterdam Anders/De Groenen), K"hler (GroenLinks), mevr.
Krikke (VVD), mevr. Van der Linden (VVD), Van Lohuizen
(Amsterdam Anders/De Groenen), Meijer (PvdA), mevr. Van
Oudenallen (Mokum Mobiel'99), mevr. Tz tok (GroenLinks) Paquay
(SP), Piersma (PvdA), Van Poelgeest (GroenLinks), mevr. Spier-
van der Woude (VVD), mevr. Sweet (PvdA), De Vries (PvdA) en
Yalin (PvdA).
Afwezig: de leden Groen (VVD), mevr. Hofmeijer
(GroenLinks), Niamut (CDA) en Stadig (PvdA).
Middagzitting op woensdag 8 maart 2000.
Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester.
Secretaris: drs. R. Hoff, waarnemend gemeentesecretaris.
De vergadering wordt om 13 uur geopend.
........................
................................
.......................................
3? Adres van mr. H.A. Sarolea van 19 februari 2000, houdende
verzoek om antwoord op een eerder ingezonden adres.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en
Wethouders te stellen ter afdoening.
........................................
.............................
...........................
7? Adres van mevr. E. Visser, namens de Stichting Behou Gerard
Dou, van 16 februari 2000, houdende bezwaar tegen de bouw van
een busstation achter het Centraal Station.
Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de punten 15
en 16 van de agenda.
..................................
.........................................
9? Adres van mevr. E. Visser, namens de Stichting Behou Gerard
Dou, van 27 februari 2000, houdende bezwaar tegen de
uitbreiding van sporen en perrons ten behoeve van de Noord-
Zuidlijn.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en
Wethouders te stellen ter afdoening.
....................................................
........................................
.....................................................
...........................
12
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 15 februari
2000 inzake de besteding van de UNA-gelden (Gemeenteblad afd.
1, nr. 131).
Hierbij komt tevens in behandeling:
Ä Adres van mevr. E. Visser, namens de Stichting Behou
Gerard Dou, van 16 februari 2000, houdende bezwaar tegen de
bouw van een busstation achter het Centraal Station.
De heer BALAK: Mijnheer de Voorzitter. In de eerste
plaats veront-schuldig ik de heer Niamut, omdat hij vanwege
familie-omstandigheden vandaag niet bij dit debat aanwezig kan
zijn.
Wij spreken vandaag over de besteding van gelden die door
verkoop van aandelen van een geprivatiseerd nutsbedrijf zijn
vrijgekomen. Wij kennen natuurlijk de Europese richtlijnen,
maar de vraag is of basisvoorzieningen voor de burger en het
bedrijfsleven, zoals water, vervoer en energie, uitsluitend op
de markt thuishoren. Bij de privatisering van de Amsterdamse
kabel, waarvan de gemeen-te niet optimaal heeft geprofiteerd,
is geen sprake van een onverdeeld genoegen voor de kijker. In
Engeland heeft de privatise-ring van het treinverkeer
rechtstreeks tot dodelijke ongelukken geleid. De overheid
behoort zeggen-schap te behouden over essenti%le voorzieningen,
zoals water en energie. Gelukkig is dit inzicht er in de Raad.
De verkoop is, eveneens met instemming van mijn fractie, een
feit waardoor ik er niet meer op terug wens te komen.
Mijn fractie heeft het onaangename gevoel dat er bij het
uitwerken van de voorstellen sprake was van haastwerk. Wanneer
gemeenschapsbezit wordt verkocht, verdient de gemeenschap het
dat er een visie over de investering van de opbrengst wordt
ontplooid. Het minste bezwaar hebben wij tegen het versnipperde
karakter van de voorstellen maar het ontbreken van een visie
lijkt op potvertering, wat wij ons niet kunnen veroorloven. De
financi%le situatie van Amsterdam mag dan rooskleurig zijn,
maar voor de maatschap-pelijk economi-sche structuur geldt dat
geenszins.
Mijn fractie kan zich vinden in het gemeentelijk aandeel
voor de aanleg van de Noord-Zuidlijn, de IJ-tram en het
Stationseiland. De pijnpunten zitten naar onze mening in de
besteding van het resterende bedrag, want ik mis visie en
samenhang. Er is ons een compromis tussen de verschillende
collegepartners voorgeschoteld en het betreft geen doordacht
beleid. Wij hebben eerder voor een duidelijke richting van de
besteding gepleit, namelijk voor een deel in de harde sector,
zoals in dit geval de genoemde investerin-gen in de Noord-
Zuidlijn, de IJ-tram en het Stationseiland en voor een ander
deel in de zachte sector.
Het imago van Amsterdam heeft een gevoelige klap
gekregen. Wij hebben banen voor werkzoekenden die van buiten de
stad komen en werkzoekenden voor banen die wij niet hebben. Wij
hebben een maatschappelijke opgave, waarbij vrijwilligerswerk
het enige sociale bindmiddel is. Wanneer het imago van
Amsterdam, een interessante stad om te investeren,
internationaal keldert, gebeurt dat niet op grond van onze
fysieke bereikbaarheid. Met onze haven, onze luchthaven en ons
openbaar vervoer zitten wij immers op de goede weg. Onze
internationale roem gaat verloren door te laag opgeleide
werknemers, te geringe arbeidsparticipatie en criminaliteit.
Hard en zacht gaan hier hand in hand. Wanneer wij in de sociale
vitaliteit van onze stad investeren, doen wij dat eveneens in
de economische vitaliteit. Wanneer er meer Amsterdammers aan
het werk zijn, wordt de bereikbaarheid van de stad beter
beheersbaar. Wanneer meer jongeren een toekomst hebben, is een
negatief imago van de stad beter tegen te gaan.
Als meer ouderen betaald of vrijwillig werken, worden er
meer ervaringen uitgewisseld waardoor de noodzakelijke sociale
controle, die geen bedreiging maar juist een voorwaarde voor de
individuele vrijheid is, wordt hersteld. Mijn fractie is geen
voorstander van cadeautjes uit de UNA-opbrengst. Naast de harde
investeringen moeten de zachte investeringen samengaan met de
vitalisering van de stad door het aanspreken van de kwaliteiten
van onze burgers. Achterstallig onderhoud maakt onderdeel uit
van het reguliere budget, maar het investeren in kinderopvang
is een goede zaak. Wanneer wij spreken over een openbare ruimte
met allure, moeten wij onmiddellijk nadenken over de vraag hoe
wij de Amsterdamse creativiteit in haar volle culturele en
multiculturele omvang kunnen mobiliseren. Dat moet niet alleen
gebeuren op het niveau van de paradepaardjes in het centrum. Ik
meende overigens dat de omgeving van de Dam al enigszins was
opgetuigd. Het veel stringenter handhaven van het reeds
bestaande beleid met als doel ongewenste uitwassen van handel
en overlast te waarborgen is belangrijker, waarvoor geen extra
geld nodig is. Het mobiliseren van burgers die zichzelf voor de
omgeving verantwoordelijk voelen is veel urgenter, wat moet
gebeuren in samenwerking met de stadsdelen, de Politie, het
welzijnswerk, kunstenaars en zelforganisaties.
Mijn fractie wenst dat de middelen, gericht op sociale
activering, het aan het werk helpen van mensen, het verbeteren
van de kwaliteit van de samenleving in de verschillende buurten
en het verhogen van de maatschap-pelijke participatie worden
ingezet. Wanneer middelen voor verbetering van
cultuuraccommodaties worden ingezet, wensen wij gelijktijdig
een commit-ment met als doel dat de instellingen zich inspannen
voor het bereiken van alle burgers. Dat heeft de
staatssecretaris voor met de toegankelijkheid van culturele
instellingen.
Wij zijn op het gebied van werk vooral ge<nteresseerd in
projecten die de zelfredzaamheid van groepen verhogen, waardoor
wij vragen om een goede uitrusting van jongerencentra en andere
organisaties. Het betreft vooral zelforganisaties die de
sluimerende kwaliteiten van onze stadgenoten wakker kunnen
maken.
Energiebesparing wensen wij te realiseren in samenhang
met informatie-campagnes om bewustwording van alle
Amsterdammers te bereiken. Het betreft nieuw- en oudkomers en
het dient niet zozeer in technische termen te gebeuren.
Wij wijzen geen van de voorstellen op voorhand af, maar
voordat wij een definitief oordeel geven, wensen wij te
vernemen welke visie aan de voorstellen ten grondslag ligt.
Onze invalshoek is de maatschappelijke vitaliteit, die niet
alleen uitgaat van de materi%le infrastructuur maar vooral van
de creatieve potentie van de Amsterdamse burgers.
De heer VAN POELGEEST: Mijnheer de Voorzitter. Wij
spreken vandaag over de besteding van de gelden uit de verkoop
van de UNA. Betreffende de wenselijkheid van de verkoop van dat
bedrijf, waarover wij zoals bekend aarzelden, sluit ik mij aan
bij de woorden van de CDA-fractie. Bij de bespreking van dit
voorstel is verschillende malen gesproken over het feit dat men
een groots gebaar wilde maken en dat men samenhang mist in het
pakket van bestedingen dat op dit moment voorligt. Daarmee zijn
wij het niet helemaal eens.
In de eerste plaats zijn wij enigszins terughoudend over
de grootsheid van gebaren. In de commissie heb ik gezegd dat
men eens naar Boekarest moet gaan voor dat grootse gebaar. Dat
wensen wij echter niet in Amsterdam en daarom zijn wij wat dat
betreft iets gematigder.
Verder 'inzoomend' op dit pakket is er naar onze mening
toch wel enige samenhang te bespeuren, hetgeen ons bevalt omdat
het zowel een investering in groen als in sociale versterking
betreft. Voor de verschillende maatregelen voor groen en vooral
op het gebied van openbaar vervoer maken wij forse bedragen
vrij. Voor het genoemde Stationseiland, de Noord-Zuidlijn en de
IJ-tram betreft het een investering van 240 miljoen gulden,
maar in bereikbaarheid wordt bijvoorbeeld een bedrag van 100
miljoen gulden ge<nvesteerd. Wij hebben het zo gelezen dat dit
de gemeentelijke bijdrage kan zijn voor het Regionaal Fonds dat
rekeningrijden in deze regio mogelijk moet maken, wat wij een
goede zaak vinden. Wij vinden daarom dat het bedrag van 100
miljoen gulden goed wordt besteed en het is bovendien goed voor
het milieu.
(De heer VAN LOHUIZEN: Is dit niet wishful
thinking? Kunt u het niet zo lezen dat wij met dat geld de
tweede Coentunnel gaan aanleggen? Daarover bent u toch
aanmerkelijk minder enthousiast?)
Op deze manier heb ik het niet gelezen, maar wanneer ik
het niet goed heb begrepen, moet het College dat zeggen. Ik ga
ervan uit dat een groot deel van het geld wordt gebruikt voor
het Regionaal Fonds, dat het rekeningrijden mogelijk moet
maken,. Wij wachten het antwoord van het College af en wanneer
het inderdaad dat antwoord geeft, is dat voor de fractie van
Amsterdam Anders/De Groenen wellicht een reden met deze post in
te stemmen.
Er staan bovendien nog redelijk forse bedragen voor
bodemsanering en duurzaam bouwen op de lat. Het is naar ons
oordeel een goed pakket van maatregelen op het gebied van groen
en milieu. Op sociaal gebied is eveneens een aantal belangrijke
investeringen in dit pakket opgenomen, namelijk: sociale
infrastructuur, werk en cultuuraccommodaties. Dit betreft
allemaal investeringen die onzes inziens goed en van belang
zijn. Dat alles optellend, constateren wij wel een samenhang,
namelijk een pakket voor sociaal en groen. Wij zijn enthousiast
over dit voorstel.
Over de opmerkingen ten aanzien van het te weinig meedoen
van de stadsdelen in dit proces merk ik op dat deze te weinig
kans hebben gehad hun mening te uiten. Veel van deze
maatregelen moeten in de stadsdelen worden ge<mplementeerd. Tot
onze grote tevredenheid schrijft het College dat het dat graag
samen met de stadsdelen wenst te doen, wat wij hadden verwacht
en waar wij van uitgaan. Wij zijn het er echter niet mee eens
dat een deel van het bedrag wordt gecompartimenteerd en dat dat
volgens een sleutel aan de stadsdelen wordt doorgesluisd, zoals
door hen is gevraagd.
Wij zijn het er eveneens niet mee eens dat de besteding
van dat geld aan de stadsdelen kan worden overgelaten, omdat
het een centraal bedrijf betreft waar gelden centraal worden
verdeeld en waar hierover centraal wordt besloten. Bovendien
dragen wij geen taken over aan stadsdelen, waardoor wij het nut
er niet van inzien dat de gelden van deze verkoop naar hen
gaan. Wij kunnen ons wel voorstellen dat wij de bekende
knelpuntensystematiek, die bij het Stadsvernieuwingsfonds
bestaat, kiezen bij de besteding voor de verschillende posten
in het pakket. Dat betekent dat stadsdelen actief worden
aangemoedigd voorstellen te doen en deze centraal in te dienen,
zodat uit een lange lijst keuzes kunnen worden gemaakt. Het
lijkt ons heel goed, de stadsdelen er volgens deze systematiek
eveneens in het vervolgtraject actief bij te betrekken.
De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Deze Raad heeft,
zoals bekend, deze pot met geld niet aan de SP-fractie te
danken of er zelfs niet mede aan te danken. Mijn fractie was en
is tegenstander van de verkoop van nutsvoorzieningen, waarin
deze pot met geld geen verandering brengt. Het is echter een
feit dat het een meerderheid van deze Raad heeft behaagd dat de
energievoorziening aan de vrije markt werd overgelaten en dat
deze nutsvoorziening te gelde werd gemaakt. Dat is een politiek
feit waaraan mijn fractie op dit moment niets kan veranderen.
Wellicht kunnen wij wel iets veranderen aan de wijze waarop dit
geld voor Amsterdam wordt ingezet. Er is een bedrag van 590
miljoen gulden te verdelen. Wij gaan akkoord met 10 miljoen
gulden ten behoeve van een Fonds Internationale Hulpverlening,
waarin de renteopbrengst kan worden gestort. Dat geldt eveneens
voor het voorstel 10 miljoen gulden uit te trekken voor de
verbetering van de leefomgeving voor de oudere Amsterdammer.
Wij zijn het eveneens eens met het besteden van een bedrag van
40 miljoen gulden aan achterstallig onderhoud van
cultuuraccommodaties en het aanpassen ervan aan de ARBO-eisen,
met de aantekening dat het een schande is dat er sprake is van
achterstallig onderhoud en dat er nog steeds niet aan de ARBO-
eisen wordt voldaan.
Besteding van 20 miljoen gulden aan de aanpak van
werkloosheid voor kansarmen en kwetsbare groepen heeft
eveneens onze instemming.
Instemming met besteding van een bedrag van 240 miljoen
gulden aan de Noord-Zuidlijn, de IJ-tram en het Stationseiland
levert voor ons een probleem op. De IJ-tram hoort echter
volgens mijn informatie niet in dit rijtje thuis, omdat het
vooral het busstation en de onderdoorgang betreft. Wanneer het
correct is dat van het bedrag van 240 miljoen gulden ongeveer
80 miljoen gulden aan de Noord-Zuidlijn moet worden
toegerekend, zijn wij het er niet mee eens. Besteding van een
bedrag van ongeveer 170 miljoen gulden aan het busstation en de
onderdoorgang heeft wel onze instemming. Mijn fractie is van
mening dat er een bedrag van 280 miljoen gulden overblijft, dat
wij wensen te gebruiken voor het opzetten van een Sociaal Fonds
voor Amsterdam.
Door het geld op een verantwoorde manier in groene
fondsen te beleggen, komen er jaarlijks tientallen miljoenen
guldens vrij die kunnen worden besteed aan zaken als
mantelzorg, extra korting voor stadspashouders, uitbreiding
en/of verhoging van de Plusvoorziening, versnelde omzetting van
additioneel werk in betaald werk, een leerstoel slavernij, de
amateursport, uitbreiding van broedplaatsen, een dag gratis
openstelling van het Stedelijk Museum, vergroting van de
veiligheid in bus en tram, het veiligstellen van de
overblijfselen van het oorspronkelijke Olympisch Stadion voor
het nageslacht, enzovoort. Er moet vooral in mensen, in plaats
van in beton worden ge<nvesteerd, waartoe ik een motie zal
indienen.
Het is niet uitgesloten dat de meerderheid van deze Raad
ons voorstel tot de oprichting van een Sociaal Fonds niet
steunt.
Ik zal daarnaast nog een tweetal moties indienen om
ervoor te zorgen dat enkele lang bestaande wensen van mijn
fractie in ieder geval grotere kans op honorering hebben. Het
betreft allereerst een motie die tot doel heeft een fonds in te
stellen voor de 80.000 mantelzorgers in deze stad. Het zijn
mensen die bij tij en ontij en of zij willen of niet hun
partner, kind, vader, moeder of buur helpen omdat de betrokkene
zelf bepaalde activiteiten niet kan uitvoeren.
Wij stellen ons voor een fonds te cre%ren waarin een
bedrag van 5 miljoen gulden wordt gestort. De rente van dit
bedrag, bestaande uit enkele honderdduizenden guldens per jaar,
kan worden ingezet voor het snel vervullen van wensen van
mantelzorgers. Daarbij denk ik aan een korte onderbreking van
hun zorgtaak of een gids.
Voor de derde maal vragen wij aandacht voor het behoud
van de honderden historische resten van het Olympisch Stadion.
Met het affiche dat voor mij hangt, wens ik aan te tonen dat
men in 1948 nog voor 60 cent een wedstrijd van Ajax kon
bijwonen, wat men nu niet meer behoeft te proberen. De pet die
ik draag, past ons allen, of men met een ruime schedelomvang
zoals ik of met een schedelomvang van meer verfijnd formaat is
bedeeld. Ik doe opnieuw een dringend beroep op iedereen om ons
voorstel voor het vrijmaken van 1 miljoen gulden voor het
behoud van de opzichterswoning aan het Stadionplein 18 en het
kassagebouw te steunen, alsmede het conserve-ren en
toegankelijk maken van de honderden historische overblijfselen
van het oude Olympisch Stadion.
(Mevr. BOERLAGE: Gaat dat niet ten koste van de
woningbouw op die plaats?)
Wij hebben de motie, met het verzoek bijvoorbeeld te
onderzoeken of het gebouw kan worden verplaatst waardoor het
kan worden behouden, reeds eerder besproken. De woningbouw ter
plaatse zal er dan geen enkele hinder van ondervinden.
Ik dien tenslotte de genoemde moties in.
De VOORZITTER deelt mede dat zijn ingekomen:
14? Amendement van 8 maart 2000 van de raadsleden Paquay,
mevr. Alberts en Bakker tot instelling van een Amsterdams
Mantelzorgfonds (Gemeenteblad afd. 1, nr. 197, blz. 941).
15? Amendement van 8 maart 2000 van de raadsleden Paquay en
Bakker inzake het Olympisch Stadion (Gemeenteblad afd. 1, nr.
198, blz. 942).
16? Amendement van 8 maart 2000 van de raadsleden Paquay
mevr. Alberts en Bakker tot instelling van een Sociaal Fonds
voor Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 200, blz. 945).
De moties worden voldoende ondersteund en terstond in
behandeling genomen.
De heer VAN LOHUIZEN: Mijnheer de Voorzitter.
Verschillende fracties hebben reeds kritische opmerkingen over
de privatisering van nutsbedrijven gemaakt, maar ik vind het
opmerkelijk dat de CDA-fractie zich nu eveneens in dit koor
schaart. Ik kan, wanneer ik dat negatief benader, zeggen dat
het mosterd na de maaltijd is, maar ik zal dat niet doen en het
positief interprete-ren. Ik ben van mening dat het beter is,
laat dan nooit tot dit inzicht te komen. Onze opvatting
hierover is inmiddels bekend. Wij zijn van meet af aan van
mening dat een belangrijk nutsbedrijf, zoals een
elektriciteitsbedrijf of een bedrijf voor water, nooit had
moeten worden verkocht. Wij hebben de indruk dat het
maatschappelijk klimaat ons langzaam maar zeker gelijk geeft.
Ik vind het opmerkelijk dat de Britse burgemeesterskandidaat
voor Londen, de heer Livingstone, enkele dagen geleden heeft
gezegd dat premier Blair hem ervan beschuldigt een radicalinski
te zijn, terwijl dat niet het geval is omdat inmiddels ongeveer
70% van de Londense bevolking precies dezelfde mening is
toegedaan ten aanzien van programmapunten als deprivatisering
van nutsbedrijven en renationalisatie van bijvoorbeeld British
Rail. Wij hebben goede hoop dat het maatschappelijk klimaat wat
dit betreft in de toekomst ten goede verandert.
De UNA is verkocht en daarover kunnen wij eindeloos
blijven zeuren, maar wij moeten proberen van de nood een deugd
te maken. Wij hebben evenals de heer Halbertsma, in andere
bewoordingen, het College daarom opgeroepen met een
bestedingsvoorstel met visie te komen.
Onze visie hebben wij in een motie neergelegd, die wij
reeds twee maal hebben ingediend. Deze motie voor het instellen
van een Fonds Energiek Investeren is twee maal ingetrokken,
maar desalniettemin dienen wij deze vrolijk voor de derde maal
in. Binnen een aantal categorie%n, vooral sociale en
ecologische duurzaamheid, proberen wij daarmee investeringen in
de stad te realiseren. Voor ons zijn niet alleen de categorie%n
waaruit het fonds moet bestaan essentieel, maar betreft het
vooral het element dat de Amsterdam-mers bij de besteding van
deze gelden moeten worden betrokken.
Het betreft tenslotte de opbrengst van een nutsbedrijf
dat niet alleen tot nut van iedereen was, maar bovendien door
iedereen is betaald. Daarom ligt het geheel in de lijn de
Amsterdammers eveneens bij de besteding van dit fonds te
betrekken.
Ten aanzien van het bestedingsvoorstel van het College
hebben diverse fracties op de samenhang gewezen. De heer Van
Poelgeest meent er enige samenhang in te bespeuren. Onze
fractie constateert alleen samenhang in de vorm van koehandel
tussen de diverse collegepartijen. Iedere wethouder en elke
collegepartij krijgt wat wils en daaruit komt een
bestedingsvoorstel voort met voor ons een aantal heel
sympathieke en een aantal zeer slechte voorstellen. De mening
van onze fractie over de Noord-Zuidlijn is genoeg-zaam bekend.
Uiteraard zijn wij erover verheugd, dat er voor een
bedrag van 100 miljoen gulden in de lacunes van het
grotestedenbeleid wordt ge<nvesteerd. Dat geldt eveneens voor
de investeringen in sociale infrastructuur, veiligheid, werk-
en cultuuraccommodaties enzovoort, waarin wij ons uiteraard
absoluut kunnen vinden.
Besteding van het bedrag van 100 miljoen gulden voor de
bereikbaarheid kan natuurlijk goed uitpakken wanneer er 90% of
100% in openbaarvervoer-voorzieningen wordt ge<nvesteerd.
Wanneer ik echter constateer dat men zich eveneens op publiek-
private samenwerking richt, ligt het in de lijn der verwachting
dat het grootste gedeelte van het geld weer aan asfalt wordt
besteed, waar onze fractie zoals bekend mordicus tegen is.
Investeren in parkeergarages vinden wij eveneens een heel
slechte zaak.
Over het bedrag van 15 miljoen gulden dat voor
geluidsschermen langs de A10 wordt uitgetrokken, merk ik op dat
mijn fractie daarmee moeite heeft en dat ik hoop dat de
meerderheid van de Raad het inzicht krijgt dat het een
waanzinnige besteding betreft. Amsterdam behoeft dat bedrag
niet te betalen, maar Rijkswaterstaat moet de geluidsschermen
daar neerzetten omdat de A10 een rijksweg is en het daarom te
gek is dat hiervoor van de UNA-gelden een bedrag van 15 miljoen
gulden wordt uitgetrokken.
Naast onze principi%le motie tot het instellen van een
Fonds Energiek Investeren en het betrekken van de burgers
hierbij, dienen wij een amende-ment in waarmee wij het College
verzoeken het bedrag van 15 miljoen gulden, dat voor
geluidsschermen is bestemd, aan iets anders te besteden.
Verleden jaar kwamen wij bij de Voorjaarsnota met het
idee voor een Fonds Energiek Investeren en dienden wij ons nog
te baseren op een voorbeeld in de stad Porto Allegre in
Brazili%. Inmiddels is er een voorbeeld dichter bij huis
gevonden waaruit blijkt hoe wij het kunnen doen. In de stad
Delft zit een progressief College, bestaande uit de fracties
van D66, de PvdA, GroenLinks en een lokale studentenpartij.
Delft heeft onlangs een bedrag van 115 miljoen gulden netto
voor de verkoop van het Zuid-Hollandse energiebe-drijf EZH
'gevangen' en precies gedaan wat ons voor ogen stond. Het
Delftse College heeft eind vorig jaar aan alle Delftenaren
ouder dan elf jaar een brief gestuurd, waarin werd vermeld dat
er een bedrag van 115 miljoen gulden was te besteden en waarin
werd gevraagd wat de burgers ermee zouden doen.
Op deze vraag zijn meer dan 200 voorstellen en suggesties
van de Delftenaren ontvangen. Alle onwerkbare voorstellen zijn
er vervolgens door het College uitgehaald. Het heeft hieruit
vorige maand 143 plannen en voorstellen geselecteerd en aan de
Delftse bevolking ter besluitvorming voorgelegd. Het College
van deze gemeente is nu druk bezig met het selecteren van de
plannen die in de tweede ronde door de Delftenaren zijn
voorgesteld en neemt in de loop van deze maand een besluit. Dit
beschou-wen wij als een grote steun in de rug voor onze motie
over het Fonds Energiek Investeren. Het lijkt alsof de fractie
van Amsterdam Anders/De Groenen dit voorstel in nauw overleg
met het College van Delft heeft gedaan, omdat beide voorstellen
nagenoeg identiek zijn.
(De heer HOUTERMAN: Ik complimenteer u en merk op
dat Delft zich door u heeft laten inspireren!)
Dat kan natuurlijk, maar dat is voor ons wellicht iets te
veel eer. Het lijkt mij niet toevallig dat Delft met dit
voorstel komt en dat het Amsterdams College dat niet doet.
(Wethouder mevr. TER HORST: Ik heb geen oordeel
over de wijze waarop Delft tot besteding van deze gelden is
gekomen, maar ik constateer uit uw woorden dat dat linkse
gemeentebestuur dat geld alleen kan besteden omdat het met de
verkoop van de aandelen heeft ingestemd. Heb ik dat goed
begrepen?)
Dat begrijpt wethouder Ter Horst inderdaad goed. Ik ben
niet gelukkig met het feit dat dat het geval is, maar heb
opgemerkt dat wij de UNA hebben verkocht, daarover nu niet
zeuren en van de nood een deugd maken. Delft heeft dat gedaan
door precies te handelen zoals wij dat voorstellen. Ik dank de
wethouder voor deze interruptie, want ik besluit met de
opmerking dat het niet voor niets is dat een progressief
college wel met een dergelijk voorstel komt, terwijl het
regenboogcollege van Amsterdam niets anders kan doen dan met
een compromis te komen waar voor ieder wat wils in zit.
Ik dien tenslotte de aangekondigde voorstellen in.
De VOORZITTER deelt mede dat zijn ingekomen:
17? Amendement van 8 maart 2000 van het raadslid Van Lohuizen
tot instelling van een Fonds Energiek Investeren (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 201, blz. 946).
18? Amendement van 8 maart 2000 van het raadslid Van Lohuizen
inzake een nieuw collegevoorstel voor besteding van de
reservering voor geluids-schermen langs de A10 (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 202, blz. 946).
De motie en het amendement worden voldoende ondersteund
en terstond in behandeling genomen.
De heer GORING: Mijnheer de Voorzitter. Wij nemen vandaag
een uniek besluit, omdat het niet iedere dag gebeurt dat wij in
een keer een bedrag van 590 miljoen gulden te verdelen hebben.
Dat biedt ons de mogelijkheid een aantal belangrijke problemen
in deze stad aan te pakken.
Mijn fractie vindt dat er een mooie mix tussen groot- en
kleinschalige projecten is gevonden. Bij grootschalige
projecten denken wij bijvoorbeeld aan de gedeeltelijke
financiering van de Noord-Zuidlijn, alsmede aan het bedrag van
100 miljoen gulden voor bereikbaarheid.
Ten aanzien van dat bedrag van 100 miljoen gulden merk ik
op dat wij echt niet hebben gelezen dat het aan het
Mobiliteitsfonds, dat mogelijk bij het rekeningrijden behoort,
wordt besteed. Over de kleinschalige projecten deel ik mede dat
wij uitermate verheugd zijn met het feit dat er zowel een
bedrag van 10 miljoen gulden voor internationale hulpverlening,
alsmede voor verzorgingshuizen is vrijgemaakt. Eveneens zijn
wij uitermate content met het totaalbedrag van 50 miljoen
gulden dat voor milieumaatregelen is uitgetrok-ken.
Wij complimenteren het College met het feit dat het de
durf heeft gehad en de verantwoordelijkheid heeft genomen het
bedrag van 15 miljoen gulden voor geluidsschermen alvast voor
te financieren. Met deze opmerking nemen wij uitdrukkelijk
afstand van de opmerking van de fractie van Amsterdam Anders/De
Groenen, die het als weggegooid geld beschouwt. Wij begrijpen
niet dat een fractie die zich zo graag afficheert als
milieupartij, deze opmerkingen maakt.
(De heer HALBERTSMA: U applaudisseert wanneer deze
gemeente 15 miljoen gulden gebruikt voor financiering van zaken
die volgens de wet tot de rijksoverheid behoren. Applaudisseert
u eveneens en staat u met de knip open om bij te lappen op het
moment dat het Rijk bijvoorbeeld op sociaal terrein nalaat zijn
wettelijke verplichtingen na te komen?).
Dat is niet uitgesloten. Ik verwijs in dit verband naar
wat de gemeente Amsterdam sinds jaar en dag doet. Uit de
onderwijsbegroting krijgen wij van het Rijk een bepaald budget
toegeschoven, waarbij wij extra onderwijsgeld voegen. Het hangt
daarom wat mij betreft van de situatie af.
(De heer HALBERTSMA: Dit is een heel bijzonder
geval, omdat het een wettelijke taak van het Rijk betreft. Dat
is anders dan wanneer het Rijk aan zijn verplichting voldoet en
dat wij er nog iets bij doen.)
Wat wil de heer Halbertsma daarmee zeggen? Moeten wij dat
niet doen?
(De heer HALBERTSMA: Daarop kom ik terug. Graag
verneem ik van u of u van mening bent dat wij met dit precedent
in andere gevallen eveneens open moeten staan voor het
overnemen van wettelijke verplichtingen van het Rijk.)
Door verschillende fracties is over de inzet en het
betrekken van de stadsdelen hierbij gesproken. Wij kunnen ons
voorstellen dat er door het College een andere weg is bewandeld
die getuigt van meer zorgvuldigheid. De stadsdelen zijn er niet
vanaf het begin van het proces bij betrokken. Naar onze mening
moest dit zorgvuldiger worden aangepakt. Het College is volgens
mijn fractie echter goed tegemoet gekomen aan de kritiek die
door de stadsdelen is geleverd. Op blz. 651 van de voordracht
staat immers dat er alsnog ruimte voor de stadsdelen komt om
eveneens te spreken over de uiteindelijke inzet van de
middelen. Het betrekken van de stadsdelen bij de uiteindelijke
besteding van de gelden mag volgens ons niet tot eindeloos
gesoebat tussen de centrale stad en de stadsdelen leiden. Op
blz. 653 is de parkeergarage op het Surinameplein genoemd. Er
wordt een bedrag van 20 miljoen gulden vrijgemaakt voor
aanpassingen in de openbare ruimte, bijvoorbeeld voor het
aanleggen van parkeergarages. Mijn fractie is van mening dat
onderhandelingen met de desbetreffende stadsdelen er niet toe
mogen leiden dat de door ons gewenste aanleg van deze garages
wordt vertraagd. Wij kunnen ons namelijk voorstellen dat,
wanneer er gelden voor de aanpassing voor de openbare ruimte
worden vrijgemaakt zonder dat deze is afgebakend en
gedefinieerd, dit kan leiden tot eindeloos gesoebat tussen de
centrale stad en de stadsdelen. Dat zou naar de mening van mijn
fractie niet het geval moeten zijn. Wij vernemen graag van de
wethouder hoe hij dit soort negatieve consequenties wil
indammen.
(Mevr. VAN OUDENALLEN: Ik vermoedde dat u met een
opmerking zou komen over het feit wat u met erfpacht hebt
gemist en dat u wat geld apart had willen houden voor een
aantal Amsterdammers, in bijvoorbeeld uw achterban, dat van
mening is dat de prijzen zo hoog zijn. U had toch een mooie
oplossing kunnen aandragen en een motie kunnen indienen?)
Het is beter eerst de voorstellen van het College voor
een hardheidsclau-sule en een uitgestelde betalingsregeling af
te wachten en te bezien wat daarvan de financi%le consequenties
zijn. Bovendien krijgen wij te maken met de midterm review
wanneer wij spreken over de dekking ervan en het verdelen van
structureel geld. De inbreng van mijn fractie op dit punt dient
mevr. Van Oudenallen in de gaten te houden.
(Mevr. VAN OUDENALLEN: Dat doe ik zeker!)
De heer HALBERTSMA: Mijnheer de Voorzitter. Na een lange
voorberei-ding is er het uiteindelijke voorstel tot verdeling
van de UNA-gelden, waarmee onze fractie instemt. Wij stemmen in
met dit compromis en leggen ons neer bij het feit dat er van
een van visie getuigend geheel iets minder terecht is gekomen,
hoewel wij hoopten dat dat wel het geval zou zijn. Aan de
andere kant ligt er een compromis waarin allerlei op zichzelf
zeer prijzenswaardige deelwensen op een afgewogen manier zijn
gehonoreerd en waarbij op een aantal terreinen een afweging
tussen 'beton en sociaal' is gemaakt. Natuurlijk zijn er
eveneens allerlei andere wensen en mogelijkheden denkbaar.
Terwijl ik de inbreng van de fracties beluisterde viel
het mij overigens op dat de fracties, die zich principieel
tegenstander van de verkoop van nutsbedrijven hebben getoond,
zowel deze maand als vandaag niet met voorstellen voor gebruik
van de gelden voor het oprichten van andere nutsbedrijven zijn
gekomen. Blijkbaar is de nood niet zo hoog.
(De heer VAN LOHUIZEN: Misschien zijn wij door
schade en schande wijs geworden en weten wij dat wij niet door
35 tot collegepartijen behorende leden heen kunnen dringen. Dat
lijkt mij meer een uitspraak conform de realiteit.)
Er zijn er bij de PvdA-fractie die zich altijd graag
laten overtuigen.
(De heer PAQUAY: Zou een dergelijk voorstel binnen
uw fractie enige kans van slagen hebben gehad?)
Wij laten ons graag overtuigen, maar dat is tot op heden
niet gebeurd.
Wij moeten eveneens constateren dat wij op een aantal
terreinen waarop wij kritische noten hebben gekraakt, bijzonder
weinig bijval van het College of een van de andere grote
fracties hebben gehad. Zojuist werden de geluidsschermen reeds
ter sprake gebracht. Wat dat betreft laten wij ons door het
College overreden dat dit verstandig is en dat hiermee niet een
gevaarlijk precedent is geschapen.
De kwestie van de omgangsvormen en de financi%le
verhoudingen met de stadsdelen trekken wij ons sterk aan. Wij
hebben te maken met een bestuurlijk stelsel en hebben een
aantal jaren geleden nadrukkelijk met elkaar afgesproken dat
wij de stad gezamenlijk besturen. Het is weliswaar het geval
dat een aantal verantwoordelijkheden aan de stadsdelen is
gedelegeerd omdat de gemeente nu eenmaal formeel
verantwoordelijk is, maar toch is er steeds gezegd dat de stad
gezamenlijk wordt bestuurd en dat er gezamenlij-ke
verantwoordelijkheid wordt gedragen. Natuurlijk is er
bijvoorbeeld bij de verdeling van de financi%n, zoals de UNA-
gelden, sprake van een regie van de centrale stad. Aan de
andere kant moeten wij samen rijk en samen arm zijn wanneer wij
de stad gezamenlijk besturen. De VVD-fractie heeft in de
commissievergadering reeds een aantal zinvolle opmerkingen
gemaakt en gezegd dat wij ook niet onmiddellijk bij de
stadsdelen aankloppen voor het terughalen van geld wanneer er
tegenvallers zijn. Dat is inderdaad juist, want wij hebben een
Weerstandsvermogen om dergelijke zaken op te vangen.
Anderzijds zijn wij van mening dat er bij deze UNA-gelden
sprake is van een dermate exceptioneel bedrag, dat het niet
meer een buitengewone bate is, maar een bate die vooral de
incidentele ruimte totaal op de kop zet, waardoor wij met de
stadsdelen moeten overleggen hoe dat bedrag moet worden
aangewend.
Wij trekken wat dat betreft onmiddellijk het boetekleed
aan, omdat wij dat niet meteen hebben geconstateerd. Door de
brief van het Bestuurlijk Overleg Stadsdelen en de mededeling
zijn wij pas goed wakker geschud. Het overleg met de stadsdelen
klemt temeer, omdat het bij de uitwerking van een aantal
individuele posten verantwoordelijkheden, taken en zaken
betreft die de stadsdelen rechtstreeks betreft, daar deze aan
hen zijn gedelegeerd. In het verleden hebben wij eveneens
nadrukkelijk afgesproken dat wij geen doeluitkeringen wensen te
geven. Ik meen dat zowel de stadsdelen als de centrale stad dat
niet wensten. Wij wensten juist gebudgetteerd te begroten en
temeer daarom menen wij dat dat overleg noodzakelijk was
geweest. Wij vinden dat datgene wat hier is gebeurd niet de
schoonheidsprijs verdient. Het gaat er ons om dat wij
gezamenlijk de stad wensen te besturen, ook in financieel
opzicht. Hier past geen mentaliteit van d,dain ten aanzien van
de stadsdelen, omdat zij de rol behoren te hebben die zij
verdienen.
Voordat wij akkoord kunnen gaan, delen wij mede dat er
een zware hypotheek rust op een zin in het Gemeenteblad,
namelijk: "Over de concrete invulling van de bedragen zal nog
nader overleg met de stadsdeelbesturen worden gevoerd". Wij
hechten daar zeer zwaar aan.
Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Een
dergelijk bedrag zouden wij voor vele doeleinden willen
gebruiken, maar uit de commissie herinner ik mij dat in een
stad als Utrecht 69 voorstellen van het geld waren betaald
waardoor er sprake was van enige versnippering. Wij kunnen ons
voorstellen dat wij voor de stad, na het behoorlijke bedrag van
de NUON voor Vitesse, meteen geld in Ajax zouden steken. Dat is
niet gebeurd en dat stellen wij niet voor. Wij hebben het
energiebedrijf verkocht, wat mij aan de kabel doet denken. Op
dit moment betaalt de Amsterdammer 22 cent per minuut voor het
bellen naar NUON, terwijl er in de rest van Nederland gratis of
tegen een lager tarief kan worden gebeld. Wij kunnen ons
voorstellen dat de motie van de fractie van Amsterdam Anders/De
Groenen over de reservering van het bedrag van 15 miljoen
gulden kan dienen voor het geven van een telefoonkaart aan de
Amsterdammers voor het bellen naar NUON.
(De heer VAN LOHUIZEN: Ons ambitieniveau ligt
hoger, want wij willen graag het hele bedrag, en niet slechts
een bedrag van 15 miljoen gulden, in dat fonds stoppen. Het
bedrag van 15 miljoen gulden heeft betrekking op de
geluidsschermen.)
Ik geef slechts wat suggesties voor de besteding en
meende dat de fractie van Amsterdam Anders/De Groenen een
lokale partij is, waardoor zij het er alleen maar mee eens kan
zijn. Er staat niets over investeringen in of op het water. Er
kunnen van het bedrag van 100 miljoen gulden ongeveer 20 tot 30
grachtenbusjes gedurende een halfjaar rijden.
Wij vinden het heel moeilijk suggesties aan te dragen. De
heer Halberts-ma merkte reeds op dat het van belang is met
constructieve zaken te komen. Wat er ligt vinden wij goed, maar
het is opvallend dat er geld in parkeergara-ges wordt gestopt,
terwijl parkeergelden in de gemeentekas komen.
Ik constateer dat de SP-fractie een motie heeft
ingediend. Ik kan mij herinneren dat de motie van de Mokum
Mobiel-fractie, die tijdens de algemene beschouwingen is
ingediend, hier sterk op lijkt, maar ik kan mij vergissen. Het
is te betreuren dat deze motie alleen door de SP-fractie wordt
ingediend. Ik hoop echter dat deze wel wordt aangenomen. Wij
gaan akkoord met het voorstel, maar wachten op een reactie op
een aantal zaken. Er zijn goede moties ingediend die ik graag
ondersteun.
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. De wijze waarop
de besteding van de UNA-gelden nu wordt voorgesteld, getuigt
volgens diverse fracties van te weinig onderbouwing en
visionaire aanpak. Slechts een enkele fractie heeft hierover
een ander oordeel. Dat doet onrecht aan het College. Het
krediet voor de manier waarop dit is gegaan, gaat naar het
College, inclusief mijn ambtsvoorganger. Er is hiermee naar
mijn mening op evenwichtige en verstandige wijze omgegaan.
Wanneer het College het anders had gedaan en op de suggestie
van bijvoorbeeld de heren Van Lohuizen en Balak voor het doen
van iets visionairs was ingegaan en van het grootste gebaar was
uitgegaan, weet ik zeker dat er een onevenwichtige verdeling
was ontstaan.
Uitgerekend vanuit de hoek van degenen die aangeven dat
er nu sprake is van te weinig visie, zou de kritiek en het
verwijt komen dat bepaalde onderdelen van het beleid
onvoldoende aan bod komen. Ik heb overigens geen concrete
voorstellen op dat gebied vernomen.
(De heer VAN LOHUIZEN: Er zou dan misschien kritiek
op de visie zijn gekomen, maar niet op het feit dat er een
visie was neergelegd. Dan zou er tenminste een iets
principi%ler debat zijn gevoerd.)
Toch houd ik staande wat ik zojuist heb gezegd. De
redenering en de uitgangspunten van de heer Balak spreken mij
wel aan, want er is veel voor te zeggen. Als uitgangspunt kan
de maatschappelijke vitaliteit worden genomen. Er kan van het
bevorderen van de mogelijkheden van de burgers in Amsterdam
worden uitgegaan om betrokken te raken bij alles wat er in de
stad gebeurt. Het geld kan daarvoor worden ingezet, wat de lijn
van het betoog van de heer Balak is. Wanneer dat in een
concreet uitwerkingsvoor-stel wordt vertaald, betekent dat naar
mijn idee dat bijvoorbeeld voor de categorie 'opvangen lacunes
grotestedenbeleid' of 'sociale infrastructuur' veel meer wordt
ingezet dan het geval is in het voorstel dat er nu ligt. Ik
weet zeker dat dan uit een andere hoek van deze Raad de kritiek
zou komen dat andere noden, zoals de infrastructuur en het
openbaar vervoer, onvoldoende aan bod komen. Daarop is dan geen
goed antwoord te geven. Ik ben van mening dat het voorstel dat
er nu ligt op de visie is gebaseerd dat er sprake moet zijn van
een evenwichtige verdeling van de middelen en op het feit dat
in alle sectoren die aan de orde komen grote noden zijn die,
hoe groot het bedrag ook is, onvoldoende kunnen worden
gelenigd. Het is een visie waartegen geen enkel bezwaar kan
bestaan.
(De heer VAN LOHUIZEN: Ik heb altijd begrepen dat
politiek te maken heeft met het maken van keuzes. U doet hier
precies het tegenoverge-stelde, waarmee u de mogelijkheid tot
het voeren van enig principieel debat voorkomt. U strooit links
en rechts wat krenten uit, zodat iedereen het met het compromis
eens moet zijn. Er wordt echter principieel geen keuze voor een
richting gemaakt, wat mijn fractie het College verwijt.)
Dat is een interessant betoog, dat wij voor de toekomst
kunnen gebruiken. Wanneer er een keuze wordt gemaakt die de
heer Van Lohuizen niet bevalt Ä waarvan het risico bijzonder
groot is Ä staat hij vooraan in de rij om het College aan te
vallen en te zeggen dat het het slecht heeft gedaan.
(De heer VAN LOHUIZEN: Er zou dan tenminste een
politieke discussie zijn gevoerd en geen boekhoudersdiscussie
zoals deze.)
Het spijt mij vreselijk, maar wanneer de heer Van
Lohuizen in het voorliggende voorstel onvoldoende stof vindt
voor een politieke discussie verbaast mij dat in het bijzonder.
Ik ben van mening dat de mogelijkheid voor het voeren van een
politieke discussie over deze punten ruimschoots aanwezig is,
omdat het nog steeds hoofdpunten betreft. Ik houd staande dat
er sprake is van een evenwichtig verdelingsvoorstel en dat de
keuze daarvoor heel verstandig is. Het College doet datgene wat
door een ruime meerderheid van de Raad, behalve door de fractie
van Amsterdam Anders/De Groenen, wordt gevraagd.
Verscheidene sprekers hebben opmerkingen gemaakt over nut
en noodzaak van privatisering. Ik ben van mening dat het goed
is deze discussie niet aan het verdelingsvoorstel te koppelen,
omdat dit een andere discussie betreft, waaraan ik graag wens
deel te nemen omdat het onderwerp mij sterk boeit. Dat geldt
overigens voor het gehele College.
Wij krijgen in de komende maanden en jaren nog voldoende
gelegenheid hierover ten principale te spreken. Het is mijns
inziens nu buiten de orde, waardoor ik deze punten oversla.
Daarmee geef ik echter niet aan dat het geen belangrijke
politieke punten betreft en stel ik de heer Van Lohuizen
hiermee wellicht gerust.
De heer Balak heeft enigszins de suggestie gewekt dat er
te veel middelen terechtkomen in de sector 'hard' en dat er te
weinig aan maat-schappelijke samenhang, sociale infrastructuur,
activering van mensen enz. wordt besteed. Het accent zou te
veel liggen op bereikbaarheid, wegen, parkeergarages enz. Ik
hoop dat ik hem niet verkeerd interpreteer, maar deze indruk
heeft hij gewekt. Ik heb mij op deze vraag geprepareerd en een
overzicht gemaakt, alsmede het verdelingsvoorstel dat er nu
ligt in 'hard' en 'zacht' onderverdeeld. In de Commissie voor
Financi%n enz. deed ik dat eveneens, maar toen droeg ik nog een
andere pet. Ik heb hetzelfde lijstje genomen om te voorkomen
dat de indruk ontstaat dat ik nu heel anders over zaken denk.
Op basis van deze verdeling kan ik zeggen dat er sprake
is van een evenwichtige verhouding. Aan hulpverlening,
verplegings- en verzorgingshui-zen, sociale infrastructuur,
werk voor kansarmen en kwetsbare groepen wordt een bedrag van
90 miljoen gulden besteed. Dat valt naar mijn idee onder de
sector 'zacht'. Aan bereikbaarheid, parkeergarages,
bodemsanering en geluidsschermen wordt 155 miljoen gulden
besteed, wat onder de categorie 'hard' valt. De geluidsschermen
kunnen echter, gelet op het effect dat deze teweeg kunnen
brengen, eveneens in de categorie 'zacht' worden geplaatst. Dat
geldt ook voor de bodemsanering, waarin voor 20 miljoen gulden
wordt ge<nvesteerd. Ik ben niet kinderachtig en plaats dit
daarom in de categorie 'hard'.
Er is een tussencategorie, bestaande uit: openbare
ruimte, cultuuraccom-modaties, energiebesparende maatregelen en
duurzaam bouwen. Deze zaken kunnen bij de ene en de andere
categorie worden ondergebracht. Het betreft bedragen ter
grootte van 195 miljoen, 155 miljoen en 105 miljoen gulden. Er
ontstaat toch geen beeld van een scheefgetrokken verhouding.
Het is goed dat te constateren. De relatie met de stadsdelen is
door diverse sprekers, waaronder de heren Halbertsma en Goring,
naar voren gebracht. De vraag is of er niet vanaf het begin
overleg had moeten plaatsvinden met de stadsdelen. Wij moeten
vaststellen dat dat niet is gebeurd, dat het had kunnen
gebeuren en dat er argumenten waren om het te doen. Dat
constaterend, is het van belang dat wij nu doen wat ons te doen
staat, namelijk zo snel mogelijk starten met het overleg dat in
de voordracht is aangekondigd. Ik heb gisteren een verzoek
gedaan om zo snel mogelijk, waarschijnlijk deze maand, met een
delegatie van de stadsdelen een gesprek te voeren over meerdere
onderwerpen. Ik verzeker eenieder dat de kwestie 'besteding
UNA-gelden' hoog op de agenda staat.
Er zijn allerlei argumenten ingebracht waarom de
verdeelsleutel voor de gelden in het kader van de reguliere
exploitatie hier moet worden toegepast. Daarmee ben ik het niet
eens, maar daarop ga ik gezien de tijd op dit moment niet in.
Wanneer het wordt gevraagd, ga ik daarop graag nader in. Ik ben
het dus, zoals ik reeds opmerkte, eens met de sprekers dat het
noodzakelijk is dat het overleg met de stadsdelen hierover
spoedig, goed, grondig en serieus moet worden opgepakt.
De geluidsschermen vormen kennelijk een hot item, al
betreft het een klein onderdeel van het geheel. Ik ben het met
de heer Goring eens dat het vreemd is dat uitgerekend de
fractie van Amsterdam Anders/De Groenen zich daar sterk tegen
verzet. Het is mij niet bekend of de heer Van Lohuizen wel eens
in die buurt komt, een en ander heeft bekeken, zijn oor te
luisteren heeft gelegd en zich van de ernst van de situatie
aldaar een beeld heeft gevormd. Ik begrijp dat hij zal zeggen
dat het een rijksweg en daarom een rijksverantwoordelijkheid
betreft, dat het zelfs wettelijk is geregeld en het Rijk dit
daarom moet betalen.
(De heer VAN LOHUIZEN: Natuurlijk zijn wij voor
geluidswallen. Het bevreemdt ons echter dat de wethouder voor
Financi%n van Amster-dam er niet alles aan doet de financi%le
armslag van Amsterdam zo ruim mogelijk te maken.)
De heer Van Lohuizen trekt een voorbarige conclusie, want
er staat heel nadrukkelijk in de voordracht dat het een
voorfinanciering betreft. Die wordt gedaan omdat er haast moet
worden gemaakt. Het is bekend dat de Ringweg binnenkort opnieuw
onder het asfalt moet worden gebracht en in het kader van deze
werkzaamheden is snelheid geboden. Er is vastgesteld dat het
niet mogelijk is binnen de beperkte tijd die er nu is, de zaak
met het Rijk te regelen. Moeten wij dat dan laten sloffen,
wetende dat het daarna veel duurder wordt, of moeten wij de
kosten voorfinancieren zodat wij het in ieder geval op de
goedkoopst mogelijke manier hebben gedaan? Natuurlijk trekken
wij bij het Rijk aan de bel om dat geld terug te krijgen, maar
wij maximalise-ren de kans dat dat enorme geluidsprobleem daar
zo snel mogelijk is opgelost, wat gezien vanuit de politieke
achtergrond van de fractie van Amsterdam Anders/De Groenen in
goede aarde zou moeten vallen.
(De heer VAN DUIJN: Dat is zeker het geval, temeer
omdat wij de weg daar wensen te overbouwen met als doel het
geluid voor de omgeving totaal onhoorbaar te maken.)
Het is mij bekend dat de fractie van Amsterdam Anders/De
Groenen dat wenst. Wij moeten hieruit naar mijn opvatting de
conclusie trekken dat wij op hetzelfde spoor zitten, maar dat
er hier en daar nog enkele zaken moeten worden geregeld.
(De heer VAN DUIJN: De aanleg van de
geluidsschermen op deze manier kan de overbouwing natuurlijk
ook vertragen.)
Dat is een totaal nieuwe invalshoek, maar wij moeten de
zaak naar mijn idee niet onnodig complex maken.
(De heer GOEDHART: Ik begrijp goed dat u UNA-gelden
wenst in te zetten voor voorfinanciering, maar vraag mij af of
het nodig is deze gelden daarvoor te gebruiken. Begrijp ik het
goed dat het tijdelijke financiering van de geluidsschermen
betreft?)
Wanneer de heer Goedhart blz. 655 van de voordracht
leest, constateert hij dat over de voorfinanciering met het
Rijk wordt gesproken. Het is volkomen correct dat het een
rijkstaak is, maar wanneer deze te lang blijft liggen moet de
gemeente op een bepaald moment de verantwoordelijkheid durven
nemen. De situatie, zoals deze zich daar voordoet, is wanneer
wij eerlijk zijn immers onacceptabel.
(De heer HALBERTSMA: Dat is mijn fractie volledig
met u eens. Wij zijn verheugd dat naar aanleiding van de
discussie in de commissie uiteindelijk het woord
"voorfinanciering" is opgenomen. Door het feit dat het College
zich nadrukkelijk neerlegt bij de grote mate van
drukuitoefening van het Rijk om de wettelijke taak af te
wentelen, wat op blz. 654 staat, geven wij al zoveel weg dat
wij dat bedrag van 15 miljoen gulden kwijt zijn. Dat bent u
toch met mij eens?)
Dat hoort de heer Halbertsma niet van mij. De tijd leert
wie er gelijk krijgt. Ik ben van mening dat wij dit moeten
handhaven, mede gelet op de treurige situatie daar. Ik meen dat
er alles aan moet worden gedaan om dit knelpunt, dat een kleine
schande voor de stad is en echt niet kan, op te lossen, zeker
wanneer het bij het Rijk te lang duurt.
(De heer VAN LOHUIZEN: Ik geloof u uiteraard
wanneer u aangeeft dat u het niet zegt, maar het College
schrijft het wel.)
Wat schrijft het College?
(De heer VAN LOHUIZEN: Het College schrijft dat de
druk vanuit het Rijk groot wordt om de kosten op bijvoorbeeld
Amsterdam af te wentelen. Moeten wij datgene wat het College
schrijft voor waarheid aannemen of dat wat u zegt?)
De heer Van Lohuizen moet beide zaken voor waarheid
aannemen, omdat ik namens het College spreek.
(De heer VAN LOHUIZEN: Wij concluderen dat dat
tegenstrijdig is.)
Dat is niet het geval. Ik neem aan dat de heer Van
Lohuizen ook wel eens onder druk staat, maar voor het College
geldt dat permanent. Deze druk komt van allerlei kanten, dus
ook vanuit het Rijk en deze moeten wij weerstaan. Ik laat mij
natuurlijk niet nu al in een positie dwingen waarin ik zeg dat
het een verloren zaak is.
(De heer HALBERTSMA: U doet toch het voorstel voor
een uitgave en niet voor het geven van een krediet aan een
debiteur? Dit is toch een uitgave, of moet ik het anders
lezen?)
Dat leest de heer Halbertsma goed, maar wat is het punt?
(De heer HALBERTSMA: Een voorfinanciering is voor
mijn gevoel een vorm van een lening.)
Het is een uitgave die wij doen, waarvan het College
vindt dat deze in feite door het Rijk moet worden gedaan. Wij
geven het uit en trekken vervolgens bij het Rijk aan de bel
voor terugbetaling.
(De heer VAN LOHUIZEN: Het is nu glashelder. U
geeft het nu uit en doet uw best om het terug te krijgen, maar
een garantie kunt u niet geven.)
De heer Balak zegt dat, wanneer er geld voor
cultuuraccommodaties wordt uitgegeven, men zich gelijktijdig
moet inspannen om de toegang tot deze accommodaties voor alle
burgers te vergroten. Dat valt niet onder mijn portefeuille,
maar ik neem aan dat wethouder Bruines daarop positief
reageert. Dergelijke zaken komen terug bij de
uitwerkingsvoorstellen. Wij moeten ons realiseren dat hier op
hoofdpunten een verdelingsvoorstel wordt gedaan, waarna er
nadere voorstellen voor de verdere uitwerking daarvan komen.
Vervolgens is er nog alle gelegenheid dergelijke punten in te
brengen.
De heer Balak heeft ten aanzien van de energiebesparende
maatregelen aangegeven dat er een campagne aan moet worden
gekoppeld om bewustwording te realiseren. Bij de
uitwerkingsvoorstellen kan er tot in detail over de besteding,
de wijze waarop dat gebeurt en over de vraag of daarmee
samenhangende maatregelen flankerend moeten worden uitgevoerd,
worden gesproken.
De heer Paquay stelt voor een Sociaal Fonds op te richten
en het geld dat erin komt vervolgens in groene fondsen te
beleggen, maar hij weet hoe het in Zuid-Holland met beleggen is
gegaan.
(De heer PAQUAY: Dat waren geen groene fondsen.)
Dat is juist, maar het was een vorm van beleggen en de
garantie dat het goed afloopt is er niet, waardoor ik deze
motie ontraad.
De heer Paquay heeft eveneens opgemerkt dat er te veel in
beton en te weinig in mensen wordt ge<nvesteerd. Ik hoop dat ik
dat met het schema over de verdeling van de middelen heb kunnen
weerleggen.
Zijn voorstel om een bedrag vrij te maken ten laste van
het UNA-Fonds voor het Olympisch Stadion vind ik bijzonder
sympathiek, omdat het Olympisch Stadion het College eveneens
zeer aan het hart gaat. Ik verzoek de heer Paquay, amendement
nr.198 bij het onderdeel "verzoekt het College" aan te passen
door het eerste gedachtestreepje door te halen. Ik ben namelijk
van mening dat dat nog een brug te ver is, omdat er vele
afwegin-gen moeten worden gemaakt bij de vraag of dat al dan
niet kan. In het kader van het bestedingsvoorstel UNA dat nu
aan de orde is, vind ik het te ver gaan. Bovendien betreft het
niet mijn portefeuille. De zinsneden "indien nodig te
onderzoeken of het mogelijk is de opzichterswoning te
verplaatsen en hem daarmee te behouden" en "na te gaan op welke
wijze de ruim honderd historische restanten uit het oude
station kunnen worden verwerkt in en rondom het vernieuwde
stadion" kunnen worden gehandhaafd.
Het laatste gedachtestreepje "ter financiering ,,n
miljoen gulden uit het UNA-fonds aan te wenden" kan worden
verwijderd, omdat ik op dit moment niet weet welke categorie
daarvoor in aanmerking komt. Deze tekst kan worden veranderd
in: "te bezien of in het kader van de uitwerkingsvoorstellen
voor de besteding van de UNA-gelden de financiering kan worden
ingepast", of woorden van dezelfde strekking. Wanneer dat
gebeurt ben ik van mening dat wij met het amendement uit de
voeten kunnen.
De VVD-fractie heeft aangegeven dat er voor moet worden
gewaakt dat er bij de parkeergarage aan het Surinameplein
vertraging wordt opgelopen door te verdwalen in het herschikken
van de openbare ruimte. Het betrof althans woorden van deze
strekking, al heeft de heer Goring zich iets genuanceerder
uitgelaten. Dat moet natuurlijk niet gebeuren. De inzet volgens
het verdelingsvoorstel is dat er juist een aanzienlijke
versnelling kan komen. Ik meen dat de VVD-fractie daar niet
tegen is.
Amendement nr. 197 over de mantelzorg ontraad ik, waarmee
ik niet aangeef dat dit niet een belangrijk probleem betreft.
Er komt in de Raad binnenkort een discussie over de
Voorjaarsnota en het zou mij verbazen wanneer men dan niet een
adequaat aanknopingspunt kan vinden voor het aan de orde
stellen van deze kwestie. Ik stel voor dat te doen. Ik ben van
mening dat wij zeker geen fonds moeten instellen en vervolgens
tot beleggen moeten overgaan.
Amendement nr. 200 van de SP-fractie betreffende het
instellen van een Sociaal Fonds ontraad ik eveneens, omdat
hiervoor hetzelfde geldt als voor het andere fonds.
Amendement nr. 201 van de fractie van Amsterdam Anders/De
Groenen over een Fonds Energiek Investeren begrijp ik niet
helemaal. Deze strookt in geen enkel opzicht met de inzet van
het College ten aanzien van de verdeling van de UNA-gelden. Het
had namelijk, zoals de heer Van Lohuizen kon lezen, iets anders
in gedachten, waardoor het dit amendement ontraadt.
Amendement nr. 202 van de fractie van Amsterdam Anders/De
Groenen over het geluidsscherm heb ik reeds uitgebreid aan de
orde gesteld. Ook dit amendement ontraadt het College.
De VOORZITTER: Is de heer Paquay bereid de wijziging die
de wethouder ten aanzien van de motie over het Olympisch
Stadion heeft aangegeven, over te nemen?
De heer PAQUAY: Wij zijn bereid de voorgestelde wijziging
over te nemen.
Het amendement-Paquay (nr. 200), ingetrokken zijnde,
maakt geen onderdeel van de behandeling meer uit.
De VOORZITTER deelt mede dat is ingekomen:
19? Motie van 8 maart 2000 van het raadslid Paquay inzake het
Olympisch Stadion (Gemeenteblad afd. 1, nr. 199, blz. 943).
De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in
behandeling genomen.
De VOORZITTER: Ik vat samen dat in motie nr. 199 het
eerste gedach-testreepje is geschrapt. Bij het tweede
gedachtestreepje vervallen de woorden "indien nodig". In plaats
van "te financieren door ,,n miljoen uit het UNA-fonds aan te
wenden" komt er te staan: "te bezien of in het kader van de
besteding van de UNA-gelden deze uitgaven kunnen worden
ingepast".
De heer PAQUAY: Ik verzoek u, bij het tweede
gedachtestreepje achter "opzichterswoning" "en kassagebouw" te
zetten, omdat het twee gebouwen betreft waarvan men zich kan
voorstellen dat deze door verplaatsing of een onderzoek
daarnaar overeind kunnen worden gehouden.
De motie-Paquay (nr. 199), ingetrokken zijnde, maakt geen
onderdeel van de behandeling meer uit.
De VOORZITTER deelt mede dat is ingekomen:
20? Motie van 8 maart 2000 van het raadslid Paquay inzake het
Olympisch Stadion (Gemeenteblad afd. 1, nr. 199A).
De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in
behandeling genomen.
De heer BALAK: Mijnheer de Voorzitter. Ondanks de
beantwoording van de wethouder vinden wij het een gemiste kans
dat er niet ,,n richting voor de besteding van UNA-gelden is
gekozen. Onze invalshoek is het geld in te zetten voor de brede
school, volledige ouderparticipatie op de Amsterdamse scholen
en arbeidsparticipatie van de Amsterdammers.
In Amsterdam hebben ongeveer 60.000 mensen geen werk. Wij
hebben onze zorg over de versnippering van het geld
uitgesproken en constateren deze niet alleen bij de harde en de
zachte sector, maar ook binnen de harde en zachte
investeringen. Ik vraag mij af wat de vervolgprocedure is.
Moeten de verantwoordelijke wethouders met een invulling voor
de besteding van de middelen komen? Wij steunen de motie van de
fractie van Amsterdam Anders/De Groenen met betrekking tot het
schrappen van het bedrag van 15 miljoen gulden voor
geluidsschermen langs de A10, omdat wij eveneens van mening
zijn dat er een nieuw voorstel moet komen voor de sociale
infrastruc-tuur.
De heer VAN POELGEEST: Mijnheer de Voorzitter. Wethouder
Dales heeft zojuist zijn lijstje met betrekking tot 'hard' en
'zacht' publiekelijk bekend gemaakt, maar ik heb een lijstje
met milieu en groen aan de ene kant en sociaal aan de andere
kant. Ik kom op een besteding van 350 miljoen gulden voor
milieu, openbaar vervoer en groen en op een besteding van 160
miljoen gulden voor sociaal. Er wordt dus een heel duidelijke
keuze gemaakt voor de richting milieu en sociaal voor forse
bedragen. Dat is precies wat de fractie van Amsterdam An-
ders/De Groenen in haar motie vraagt. Het betreft zelfs een
hoger bedrag dan in de motie wordt genoemd. Misschien is de
overeenstemming daar-over zo groot dat er principieel geen
politiek debat is, maar dat een duidelij-ke keuze door vele
fracties in de Raad wordt onder-schreven. Er wordt zodoende
politiek wel voor deze richting gekozen. Ik vind het niet juist
dat er wordt gezegd dat het slechts een verzameling voorstellen
is waarin geen politieke richting zit. Er zit wel degelijk een
duidelijke politieke richting aan, wat ik een hele goede zaak
vind. Wij gaan daarom met plezier akkoord met deze voorstellen.
De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben verheugd
met de toezegging van de wethouder en met het feit dat wij het
over de tekstwijzigin-gen in de motie over het Olympisch
Stadion eens zijn geworden. Het betekent dat een pitbull-
mentaliteit in deze Raad uiteindelijk zegeviert, wat ik reeds
eerder bij de heer Frankfurther heb geconstateerd. Ik stel
voor, vooral op deze manier door te gaan.
Ons amendement over de mantelzorg trekken wij in met in
ons achter-hoofd, dat daarvoor eveneens geldt dat dergelijke
zaken enkele malen aan de orde moeten worden gesteld. Ik hoop
dat het College bij de midterm review zelf met voorstellen
hierover komt.
Ons amendement over het Sociaal Fonds voor Amsterdam
handhaven wij natuurlijk. Wij zijn zeer benieuwd naar de
uitwerkingsvoorstellen voor de verschillende onderdelen.
Over groen beleggen merk ik op dat ik geen belegger ben,
geen opties heb en niet precies weet hoe het werkt, maar dat ik
mij heb laten informeren dat geld zodanig kan worden belegd dat
het niet alleen veilig is, maar zelfs niet kan worden gebruikt
voor financiering van wapen- of drugstransport. Het is zeer
winstgevend, maar kan zelfs worden uitge-schakeld. Dat noemt
men volgens mijn informatie groen beleggen.
(De heer DALES: Er is nooit een garantie op succes,
want u weet ook hoe het met de OHRA teakpolissen is afgelopen.
Ook in deze sector loopt het niet altijd goed.)
Ik heb daarin geen geld gestoken, dus ik weet niet hoe
dat is afgelo-pen.
(Wethouder DALES: Ik mag u daarmee feliciteren!)
De kern ervan is dat een bepaalde hoeveelheid geld rente
oplevert, die door de Raad voor het financieren van een goede
zaak kan worden gebruikt zonder dat het oorspronkelijke bedrag
vermindert.
In mijn eerste termijn heb ik aangegeven welke onderdelen
onze instemming op dit moment kunnen wegdragen, maar wat
overblijft heeft onze goedkeuring niet. Ik vraag de voorzitter
of hij bereid is de verschillende posten apart in stemming te
brengen, omdat wij anders met een probleem te maken hebben.
De heer VAN LOHUIZEN: Mijnheer de Voorzitter. De
wethouder verdedigde het verdelingsvoorstel en merkte op dat,
wanneer er iets anders was gedaan, er eveneens kritiek was
gekomen. Daarop heb ik hem gezegd dat dat het geval had kunnen
zijn, maar dat er dan in ieder geval een politieke discussie
was gevoerd. Ik constateer dat niemand tegen dit voorstel kan
zijn, omdat er voor iedere collegepartij wat wils in zit en dat
dit de dood in de pot is voor de politiek. De GroenLinks-
fractie doet hieraan van harte mee. Het is niet de eerste maal
dat dat op deze manier gebeurt. Hierover is uiter-mate lang
binnen de collegepartijen onderhandeld, heronderhandeld en dit
is uitonderhandeld.
(De heer VAN POELGEEST: Kunt u dat hard maken?
Wanneer wij alle posten nagaan constateren wij dat er sprake is
van een duidelijke keuze. Er wordt een bedrag van 350 miljoen
gulden aan openbaar vervoer en milieu besteed en 160 miljoen
gulden aan sociaal. Dat lijkt mij een politieke keuze. U kunt
daarom toch niet zeggen dat het een grabbelton is?)
Dat kan ik best zeggen, want het is inderdaad een
grabbelton. Het antwoord van wethouder Dales op zowel de
interventie van de heer Van Poelgeest als die van de heer
Goring maakt mij duidelijk dat hij het bedrag van 100 mil-joen
gulden voor bereikbaarheid totaal anders interpreteert, wat
voor mij het beste bewijs is dat het alle kanten op kan gaan.
Er zit voor iedere collegepartij wat wils in, wat de dood in de
pot is voor de politiek.
(De heer VAN POELGEEST: Wij hebben ook met uw steun
een motie aangenomen voor het Regionaal Bereikbaarheidsfonds
dat grotendeels voor openbaar vervoer is bestemd.)
Deze woorden heeft niemand, behalve de heer Van
Poelgeest, in de mond genomen. De heer Van Poelgeest doet aan
wishful thinking, wat hij zeker moet doen, maar dat is niet
mijn manier van politiek bedrijven.
(De heer VAN POELGEEST: U hebt de motie mede
ondersteund, want deze is in de Raad vastgesteld. Daarin stond
dat gelden uit het Regio-naal Fonds grotendeels aan openbaar
vervoer moeten worden besteed. U haalt toch geen motie onderuit
die u eerder hebt onder-steund?)
De heer Van Poelgeest wil het niet begrijpen. Wij spreken
nu niet over het Regionaal Mobiliteitsfonds.
(Wethouder KTHLER: U hebt gezegd dat er tussen de
collegepartijen in achterkamertjes is onderhandeld.)
Ik heb het woord "achterkamertjes" niet gebruikt.
(Wethouder KTHLER: Er zou zijn onderhandeld,
heronderhandeld en
touw-getrokken.)
Het woord "touwgetrokken" heb ik eveneens niet gebruikt.
Wethouder K"hler moet herhalen wat ik heb gezegd en niet zijn
interpretatie weerge-ven, want dat accepteer ik niet.
(Wethouder KTHLER: Kunt u uw letterlijke tekst nog
eens herhalen?)
Ik heb gezegd dat er is onderhandeld, heronderhandeld en
dat het is uitonderhandeld.
(Wethouder KTHLER: Kunt u mij mededelen wanneer dat
heeft plaatsge-vonden?)
Dat heeft plaatsgevonden in de periode tussen de
discussie over de Voorjaarsnota, inmiddels bijna een jaar
geleden, en dit moment. De wethouder heeft ongeveer elfenhalve
maand de tijd ervoor gehad en hier is dan het resultaat.
(Wethouder KTHLER: Ik vroeg u wanneer dat heeft
plaatsgevonden. U suggereert iets waarvan ik niets weet,
waardoor ik van mening ben dat u dat nader moet toelichten.)
Ik heb het bijna tot op de dag toegelicht en gezegd dat
het binnen een periode van elfenhalve maand heeft
plaatsgevonden. Wethouder K"hler weet echter dat ik niet iedere
minuut de gangen van het College naga. Wanneer dat precies
binnen deze termijn is gebeurd weet ik daarom niet.
(Wethouder KTHLER: U verkondigt dat er
bijeenkomsten waren die niet hebben plaatsgevonden, maar licht
het niet nader toe.)
Ik laat het voor wat het is.
De heer Halbertsma pleit voor een concrete richting. Wij
vinden het essentieel dat, hoewel in onze ogen de UNA helaas is
verkocht, de Amsterdammers bij de besteding van het geld worden
betrok-ken. Zodoende kan van de nood een deugd worden gemaakt.
Wij zouden volledig haaks op onze motie opereren en ons eigen
voorstel niet serieus nemen wanneer wij nu een concreet
voorstel doen voor de besteding. De motie handhaven wij.
Ons amendement betreffende het bedrag van 15 miljoen
gulden voor geluidsschermen bij de A10 handhaven wij eveneens,
omdat wij ons gesterkt voelen door het antwoord van de
wethouder. Het betreft geen voorfinancie-ring met gegarandeerde
terugbetaling van het Rijk maar wij betalen het, geven onze
onderhandelingspositie uit handen en hopen dat het Rijk het
bedrag of een gedeelte ervan teruggeeft. Dat lijkt ons zo zacht
als boter en wij roepen daarom alle fracties op in ieder geval
dit amendement van onze fractie te steunen.
(De heer VAN POELGEEST: In amendement nr. 201
worden drie doelen in het derde dictum aangegeven. Ik heb het
lijstje bekeken en het geld voor het rekening-rijden er voor u
uitgehaald. Voor duurzaam versterkte sociale infrastructuur is
in het voorstel 160 miljoen gulden opge-nomen. Voor duurzame
energie en milieu is 35 miljoen gulden in het voor-stel
opgenomen en voor projecten op het gebied van openbaar vervoer
geldt een bedrag van 240 miljoen gulden. Opgeteld is het
ongeveer een bedrag van 450 miljoen gulden dat de fractie van
Amsterdam Anders/De Groenen in het eerste dictum vraagt. Is
deze motie te beschouwen als een ondersteuning van het voorstel
van het Colle-ge?)
De heer Van Poelgeest wordt geleidelijk aan nogal
vervelend. Wij heb-ben het College verweten dat er geen
politieke keuzes voor een richting worden gemaakt. Wij hebben
ervoor gekozen de Amsterdammers te betrek-ken bij de besteding.
De heer Van Poelgeest probeert mij op een nogal lage manier te
pakken op een formulering, dus ik ga er niet op in. Wij zien
ons amendement niet als een ondersteuning van het
collegevoorstel.
(De heer VAN POELGEEST: U kunt allerlei
kwalificaties geven aan interrupties, maar ik heb bij de drie
doelen die u noemt de bedragen uit het collegevoorstel
aangegeven. Met het indienen van deze motie suggereert u dat
het College deze doelen niet belangrijk vindt. Wanneer u deze
doelen zo belangrijk vindt kunt u beter het college-voorstel
steunen, want deze zitten er allemaal in en zelfs voor het
bedrag dat u hebt gevraagd.)
Voor ons is het elementaire punt hierin dat de
Amsterdammers bij de besteding van de opbrengst van een
nutsbedrijf worden betrokken.
De heer GORING: Mijnheer de Voorzitter. Het gebeurt niet
vaak dat wij het eens zijn met de fractie van Amsterdam
Anders/De Groenen maar ik geef de heer Van Lohuizen na dat,
hoezeer ik punt 1 op blz. 252 ook nalees, ik er niet uit lees
dat het bedrag van 100 miljoen gulden voor een Regionaal
Mobiliteitsfonds is bestemd. Evenmin lees ik dat het bedrag is
bestemd voor het dekken van een hier eerder aangenomen motie
over rekeningrijden. Daarom sluit ik mij wat dat betreft
volledig aan bij de opmerkingen van de heer Van Lohuizen.
De heer HALBERTSMA: Mijnheer de Voorzitter. Wij proberen
ons niet te mengen in de Hoekse en Kabeljauwse twisten tussen
de groene partij-en, maar gaan in op een tweetal aspecten naar
aanleiding van de beantwoording van wethouder Dales.
De wethouder heeft naar mijn idee volkomen terecht een
keuze voor een politieke visie en voor het wellicht oplossen
van een heel groot probleem voorgelegd. Aan de andere kant
heeft hij een keuze voor het neerleggen en laten goedkeuren van
een heel evenwichtig voorstel neergelegd, zoals dat er nu is.
Een dergelijk evenwichtig voorstel is niets anders dan een
tussentijdse begrotingsronde. Vooraf was dat niet onze
bedoeling van de besteding van de gelden, maar het is inmiddels
wel gebeurd. Het gevolg is dat er een aantal moties met
voorstellen voor aanpassingen komt, waarvoor wij begrip hebben.
Het behoort echter precies tot het motiecircus dat wij eind
vorig jaar reeds bij de begroting hebben gehad en wat wij
hopelijk eind dit jaar niet herhalen.
Wij geven aan het merendeel van de moties geen gevolg,
omdat wij ons neerleggen bij het feit dat hier een keuze is ge-
maakt en een compromis is gesloten dat wij evenwichtig vinden.
In de opmerking van de wethouder over de financi%le
relatie met de stadsdelen kunnen wij ons grotendeels vinden. Ik
begrijp dat hij het als ongelukkig heeft ervaren dat de manier
waarop de zaak nu is aangepakt als een dictaat is ervaren en
dat hij probeert dat, indien mogelijk, te corrigeren.
Amendement nr. 197 steunen wij om eerder genoemde redenen
niet.
Ten aanzien van amendement nr. 198 merken wij op dat wij
onder de indruk zijn van de enorme toegeeflijkheid van de
wethouder. Betekent het dat, wanneer deze motie wordt
aangenomen, er mogelijk huizen voor deze zaak worden ge-sloopt
en vindt er een goede afweging van andere alternatie-ven
plaats? Wij vinden de noodzaak voor snelle woningbouw ter
plaatse dermate urgent dat wij niet wensen dat er als gevolg
van het aannemen van dit amendement vertraging optreedt.
(De heer PAQUAY: Dit heeft geen enkel gevolg voor
de huizenbouw ter plaatse, wat wij bij de begrotingsbehandeling
eveneens uitgebreid hebben besproken. De inhoud van het
amendement was op dat moment exact hetzelfde, maar de
financiering was anders. Dat was er de reden van dat de
toenmalige wethouder van mening was dat wij dat niet op deze
manier moesten doen.)
Ik dank de heer Paquay voor het antwoord en hoop dat het
College eveneens deze geruststellende woorden uitspreekt.
Over het amendement ten aanzien van de geluidsschermen
delen wij de zorg van de indieners, maar wij hebben ons toch
laten overreden door de woorden van de wethouder en wachten
gespannen af of deze allemaal juist zijn.
De heer ARDA: Mijnheer de Voorzitter. Een aantal vragen
zou het College schriftelijk dan wel mondeling tijdens deze
raadsbehandeling beantwoorden. Dat wenste ik niet te herhalen,
maar nu ik verneem dat de heer Halbertsma eveneens aangeeft dat
deze besteding als een vorm van een begrotingsbe-handeling kan
worden beschouwd, stel ik het op prijs wanneer het College de
volgende vraag beantwoordt: Hoe zou dit voorstel eruit hebben
gezien wanneer wij dezelfde meetlatten naast de procedures
hadden gelegd voor een begroting of een rekeningsaldo?
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. Ik begrijp de
vraag van de heer Arda, hoe het eruit zou hebben gezien wanneer
dit als een reguliere begrotingsbehandeling was behandeld, niet
helemaal maar voor zover ik deze begrijp, luidt het antwoord
dat het anders was geweest.
(De heer HALBERTSMA: Wij wensen nu eveneens een
nadere toelichting.)
Dat vreesde ik al. Ik verdedig niet het standpunt dat
door de heer Halbertsma is ingenomen, want dat moet hij zelf
doen. Er kan niet worden gezegd dat de wijze waarop het
verdelingsvoorstel van de UNA tot stand is gekomen, de
overwegingen die eraan ten grondslag liggen, de visie en de
lijnen die ervoor zijn uitgezet exact hetzelfde zijn als bij de
begrotingsbehan-deling het geval is. Er zijn namelijk enige
verschillen te constateren. Het is bekend dat de
coalitiepartijen zich bij de begrotingsbehandeling laten leiden
door de uitgangspunten die in het programakkoord zijn verwoord.
Deze komen op sommige onderdelen niet overeen met datgene wat
in het UNA-voorstel zit, maar wat is precies het punt?
(De heer HALBERTSMA: U moet zich voorstellen dat u
het niet met de reguliere begrotingsbehandeling, maar met de
verdeling van het incidentele overschot vergelijkt, zoals wij
dat het afgelopen jaar kenden en vaststelden bij de behandeling
van de Voorjaarsnota.)
(De heer ARDA: Daarbij hebben wij een lijstje van
criteria. Deze luiden anders dan de criteria die u voor het
voorleggen van dit voorstel hebt gebruikt. U hebt niet
voldoende aangetoond waarom een rekeningsal-do, behalve het
bedrag, anders is dan dit.)
Dat is inderdaad anders, omdat het niet een begroting of
een rekeningsal-do is. Het is een zeer ongebruikelijke, zich
zelden voordoende, incidentele bate waardoor het in alle
opzichten anders is. Ik vind het niet vreemd dat zowel de
gemaakte overwegingen als de daarin neergelegde lijnen en de
hieraan ten grondslag liggende visie anders zijn. Ik vind dat
goed verdedig-baar en deel mede dat, wanneer wij dat koppelen
aan de wijze waarop wij dat voor het rekeningensaldo 1999 doen,
er uit dit geheel misschien ,,n conclusie is te trekken,
namelijk dat wij op dat gebied meer rekening moeten houden met
de gedegenheid, de weloverwogenheid, het meer visionaire en het
expliciet kiezen van uitgangspunten. Wat dat betreft zouden wij
winst, dus voordeel kunnen behalen ten opzichte van de wijze
waarop het tot dusver is gegaan. Het is derhalve een leerzaam
proces waarbij deze discussie zeker een positieve rol speelt.
Inzake het Olympisch Stadion dank ik de heer Paquay voor
zijn bereidheid de pen te hanteren voor het aanbrengen van de
wijzigingen zoals deze zijn aangegeven. Ik ben van mening dat
er nu een aardig amendement ligt. De heer Paquay constateert
immers terecht dat de gemeenteraad en dit College de hoeders
van het culturele erfgoed van deze stad zijn. Dat is inderdaad
het geval en wij hebben hier met cultureel erfgoed te maken,
waar voorzichtig en op zuinige wijze mee moet worden omgegaan.
Wanneer er dus een amendement komt waarin wordt gevraagd de
mogelijkheden voor verplaat-sing te onderzoeken en eveneens te
bezien welke mogelijkheden er zijn voor het op welke wijze dan
ook behouden van de restanten in, om of bij het Olympisch
Stadion, moeten wij heel sterke argumenten hebben om dat niet
te doen. Het wordt met de intentie gedaan om het, wanneer het
mogelijk is, te realiseren.
Er zijn natuurlijk wel randvoorwaarden, wat niemand zal
verbazen. Tot het onmogelijke is niemand gehouden en er zijn
eveneens andere belangen in het geding. Het eerste
gedachtestreepje, het redden van de sloop, is verwijderd omdat
er dan meer gelegenheid moet zijn de afwegingen te maken die
nodig zijn op vooral het gebied van de geplande woningbouw. Er
wordt opgemerkt dat er geen enkel conflict over belangen kan
zijn, wat ik niet onmiddellijk kan beoordelen. Een onderzoek is
daarom relevant. Wanneer er wel een conflict over belangen is,
kan het niet en krijgt men naar aanleiding van het onderzoek
een negatieve reactie. Dat zal niemand verbazen. Wij kunnen
niet tegen dat onderzoek zijn. De financiering van het geheel
is natuurlijk eveneens een punt. Ik stel voor te bezien of de
financiering, voor een bedrag dat nog nader moet worden
vastgesteld, op de een of andere manier bij de
uitwerkingsvoorstellen voor de besteding van de UNA-gelden kan
worden betrokken. De uitkomst kan, gelet op de categorie%n,
negatief zijn, zoals ik in mijn eerste termijn reeds heb
opgemerkt. Ik ga een stap verder door te zeggen dat, wanneer
het niet kan, wij moeten onderzoeken of het op een andere
manier mogelijk is. De intentie van de indieners van de motie
voor het behouden van belangwekkend cultureel erfgoed van deze
stad is naar mijn idee eveneens de intentie van het College.
Ten aanzien van de geluidsschermen geef ik aan dat wij
toch nog een politieke discussie voeren, wat voor de heer Van
Lohuizen van belang is.
Ik blijf ontkennen dat het geld al is weggegeven. De heer
Halbertsma vroeg of wij dan binnenkort niet een precedent
scheppen voor de financi%le verhouding met het Rijk. Dat is
niet het uitgangspunt, omdat het Rijk dat moet betalen. Ik heb
uitgelegd waarom ik van mening ben dat het goed is dat het
gebeurt zoals het wordt voorgesteld.
Met betrekking tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid
voor zaken die bij het Rijk horen, merk ik op dat wij deze in
deze Raad overigens vaker hebben gedragen. De PvdA-fractie
heeft zich keer op keer een warm voorstander betoond van
gemeentelijke inzet op het gebied van zaken waarbij voor 100%
sprake is van een rijkstaak. Andere fracties zijn er op diverse
momenten in meegegaan. Wanneer het een precedent zou scheppen,
betreft het niet het eerste. Vooralsnog is er geen sprake van
het scheppen van een precedent, maar bestaat er een kans dat
het verkeerd afloopt. Ik garandeer dat ervoor wordt geknokt
zolang dat redelijkerwijs mogelijk is.
De discussie wordt gesloten.
De heer ARDA (stemmotivering:) Mijn fractie dankt de SP-
fractie voor het wijzigen van amendement nr. 198 en stemt
ervoor. Wij stemmen tegen de andere motie en amendementen.
De heer PAQUAY: Wij ondersteunen de amendementen nr. 201,
200, 198 en 202.
Aan de orde is de stemming over de ingediende moties en
amendementen de voordracht.
Het amendement-Van Lohuizen (nr. 201) wordt bij zitten en
opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden de leden mevr. Alberts, Bakker, Van Duijn,
mevr. Kalt, Van Lohuizen en Paquay zich voor het amendement
hebben verklaard.
Het amendement-Paquay c.s. (nr. 200) wordt bij zitten en
opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden de leden mevr. Alberts, Bakker, Van Duijn,
mevr. Kalt, Van Lohuizen en Paquay zich voor het amendement
hebben verklaard.
De motie-Paquay (nr. 199A) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat geen van de bij de stemming
aanwezige raadsleden zich tegen de motie heeft verklaard.
Het amendement-Van Lohuizen (nr. 202) wordt bij zitten en
opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden de leden mevr. Alberts, Bakker, Balak, Van
Duijn, Goedhart, mevr. Kalt, Van Lohuizen, mevr. Van Oudenallen
en Paquay zich voor het amendement hebben verklaard.
De heer PAQUAY (stemmotivering:) Wij stemmen voor het
voorstel met uitzondering van de volgende posten: 80 miljoen
gulden ten behoeve van de Noord-Zuidlijn, 100 miljoen gulden
voor infrastructurele projecten, 50 miljoen gulden voor een
openbare ruimte met allure, een bedrag van 20 miljoen gulden
ten behoeve van parkeergarages, 20 miljoen gulden voor
bodemsane-ring, 15 miljoen gulden voor energiebesparende
maatregelen en 15 miljoen gulden voor geluidsschermen.
Mevr. VAN OUDENALLEN: Ik stem voor de voordracht en had
vele moties in gedachten over het tegemoetkomen aan
parkeerbehoeften, maar heb hiertoe niet de moeite genomen in
verband met het te verwachten stemgedrag, wat ik graag wens aan
te tekenen.
De heer VAN LOHUIZEN: Wij stemmen tegen de voordracht,
met dien verstande dat wij uiteraard v››r de uitgaven voor
ontwikkelingssamenwerking, verpleeg- en verzorgingstehuizen, de
gaten in het grotestedenbeleid, werk, bodemsanering en duurzaam
bouwen zijn.
De heer BALAK: Wij stemmen voor de voordracht, met
uitzondering van het bedrag van 15 miljoen gulden voor
geluidsschermen bij de A10.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op
blz. 947 van afd. 1 van het Gemeen-teblad, met inachtneming van
de door de raadsleden Paquay en Van Lohuizen gevraagde
aantekening.
15
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 24 februari
2000 tot instemming met het Programma van Eisen voor de Auto-
onderdoorgang en het Busstation aan de IJzijde van het Centraal
Station (Gemeenteblad afd. 1, nr. 147).
16
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 24 februari
2000 inzake het tweede voorbereidingskrediet voor de auto-
onderdoorgang en het busstation (niveau +1) aan de IJzijde van
de Centraal Station (Gemeenteblad afd. 1, nr. 148).
Deze punten worden gevoegd behandeld.
De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Dit is een zeer
belangrijke zaak, omdat de resulterende situatie
gezichtsbepalend zal zijn voor Amsterdam. Wij hebben dit eerder
een aantal malen besproken. Wij hebben toen ook een uitvoerige
afweging gemaakt over de aanleg van het busstation aan de
voorkant of aan de achterkant van het station. In grote
meerderheid hebben wij besloten het busstation aan de
achterkant te situeren, omdat wij aan de voorkant de openbare
ruimte aanzienlijk willen verbeteren en daar een plein van
allure willen neerleggen. De tekeningen die daarvan zijn
gemaakt en die wij hier ongetwijfeld terug zullen krijgen,
geven er alle vertrouwen in dat de situatie voor het CS zeer
zal verbeteren en daaraan hechten wij zeer. Toen het plan om
het busstation 'op ,,n hoog te situeren' ter sprake kwam,
werden de problemen genoemd die daaraan vastzitten ten aanzien
van de openbare ruimte daaronder en van de afwikkeling van het
verkeer rondom het gehele Stationseiland, alsmede de relatie
tussen het IJ en de stad. Wij wilden die meer openhouden en de
stad weer terugbrengen naar het IJ. Wij konden in oktober jl.
concluderen dat de problemen die aan het oorspronkelijke
ontwerp vastzaten niet waren opgelost.
Het is dan ook de grote verdienste van de heer Dijkstra,
de voormalige supervisor van de IJ-oevers, dat hij vanuit zijn
betrokkenheid bij de stad met een plan is gekomen om te laten
zien dat men het ook anders zou kunnen doen. De relatie met het
IJ zou dan wellicht beter kunnen zijn dan in het plan van
Benthem en Crouwel, waarvan het College voorstander is. Op
verzoek van de Raad, breed gesteund door alle fracties, is
vervolgens een quick-scan uitgevoerd. Er is een aantal malen in
de commissie over dit onderwerp overlegd, de laatste maal in
februari. Deze discussie vond ik een volwaardige discussie over
de voor- en nadelen van de diverse opties. Er bleken twee
belangrijke problemen te zijn, namelijk dat het voorstel van de
heer Dijkstra tot vertraging van de IJ-tram zou leiden en dat
er een verschil in financi%n zou zijn. De vertraging van de IJ-
tram is uitvoerig besproken door de Dienst Infrastructuur,
Verkeer en Vervoer (dIVV) en de heer Dijkstra. Dat is een
uitermate technische discussie, die ik hier niet wil voeren,
maar waarvan ik het wel betreur dat er niet meer tijd is
geweest om dit goed uit te discussi-ren.
Ik ben van mening dat hetgeen nu in de voordracht staat
ten aanzien van de bezwaren niet juist is. Het is achterhaald
door het feit dat de heer Dijkstra op basis van een uitvoerig
gesprek met dIVV zijn ontwerp heeft aangepast. Dit geldt met
name het gedeelte van de Oostertoegang. De enige reactie die
wij daarop hebben ontvangen is een brief van 1 maart jl. van
krap ,,n A4'tje. Ik vind dat niet een overtuigend tegenargument
en betreur het dat wij nu hierover niet verder kunnen
discussi%ren. Daarvoor is de Raad niet. Ik betreur het dat dit
niet tot een duidelijke conclusie heeft geleid. De brief van
dIVV komt erop neer dat men niet kan zeggen of de aanpassingen
om voldoende water te kunnen spuien mogelijk zijn of niet, maar
tegelijkertijd zegt men dat men nog niet overtuigd is van het
ontwerp, maar dat het aangepaste ontwerp mogelijk is, zonder
dat dat wordt onderbouwd.
Het tweede belangrijke punt betrof de financi%n. Het
College is stellig in de verwachting dat de gehele aanleg 247
miljoen gulden zal kosten, te weten het busstation, de auto-
onderdoorgangen, de oostelijke en de westelijke toegang en het
gedeelte dat de Noord-Zuidlijn betreft, inclusief BTW. Ik ben
van mening dat men daarvan op dit moment onvoldoende zeker kan
zijn. De heren Benthem en Crouwel hebben beiden gezegd dat hun
ontwerp nog onvoldoende is uitgekristalliseerd om nu reeds een
goede schatting van de begroting te kunnen maken. Ik vrees dan
ook dat wij eigenlijk vooruitlopen op de discussie over de
Noord-Zuidlijn, die wij in april a.s. zullen houden, zoals in
de voordracht wordt genoemd. Dan moeten wij definitief
beslissen over het al of niet aanleggen van de Noord-Zuidlijn
op basis van de financi%n. Ik heb de wethouder een jaar geleden
gevraagd, er zorg voor te dragen dat wij precies weten wat die
beslissing betekent, niet alleen voor de Noord-Zuidlijn, maar
ook voor alle bijkomende werken. Een halfjaar geleden heb ik
daarvan binnen de commissie een eerste lijst ontvangen.
Ik hoop dat de wethouder nogmaals kan bevestigen dat wij
de bijkomende werken financieel in kaart zullen hebben
gebracht, als wij de beslissing in april a.s. nemen. Anders
kunnen wij in een vervelende situatie komen te verkeren. Dan
nemen wij een besluit, zonder te weten welke kosten daaruit
voortkomen. Ik begrijp dat dit niet tot op 10 miljoen gulden
nauwkeurig kan worden berekend, maar men kan wel een orde van
grootte aangeven. Het is voor de gehele Raad van buitengewoon
belang daarin inzicht te hebben bij de finale beslissing, want
het is zeker dat wij dan keuzes zullen moeten maken over een
aantal zaken die wij misschien wel zouden willen, maar die
financieel niet mogelijk zijn.
Het voorliggende voorstel gaat uit van een definitieve
beslissing voor een station op eenhoog. Ik pleit er sterk voor
om tot april a.s. de optie van aanleg op de begane grond open
te houden, voor het geval dat er niet genoeg geld beschikbaar
zal blijken te zijn en deze schatting van 247 miljoen gulden
onverhoopt hoger zou uitvallen. Ik zou gaarne willen dat de
wethouder dit toezegt, zodat wij nu niet definitief het schip
in gaan voor iets, waarvan wij eigenlijk niet weten hoeveel het
kost.
(De heer VAN LOHUIZEN: Heb ik goed begrepen dat u
niet de ondergrondse optie, maar de maaiveldoptie wilt
openhouden?)
Inderdaad. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de
wethouder op dit punt, omdat ik van mening ben dat wij
vooruitlopen op de discussie die wij in april a.s. zullen
voeren.
De heer FRANKFURTHER: Mijnheer de Voorzitter. De bijdrage
van de D66-fractie kan niet anders beginnen dan met onze
complimenten voor professor Dijkstra. Wij zijn van mening dat
het goed is voor de stad dat er mensen zijn zoals de heer
Dijkstra, met zoveel inzet, een zo duidelijke visie en een
ongekende bevlogenheid. Wij menen dat de stad Amsterdam zonder
zulke mensen niet zo zou zijn als zij nu is. Wij maken ook onze
complimenten aan de wethouder en de dIVV. Zij moesten in de
afgelopen maanden telkens opnieuw inhoudelijk reageren op
nieuwe plannen en ontwikkelingen. Bij alles wat de laatste
weken van alle kanten over ons is uitgestort aan technische
informatie zou het College ons eigenlijk een universitaire
bouwopleiding in Delft moeten aanbieden, want het was moeilijk
te bevatten. Wij hebben desalniettemin ons best gedaan.
Onze fractie zal na veel wikken en wegen kiezen voor het
busstation op plus ,,n. Voor ons staat de reizigersmachine
centraal. Wij vinden dat deze aanleg de reizigersmachine
optimaal tot zijn recht laat komen voor de reiziger. Op dit
moment verwerkt het CS tussen 200.000 en 300.000 reizigers per
dag, wat na deze aanleg zal oplopen tot 300.000 tot 400.000.
Het comfort en de sociale veiligheid komen beter tot
uitdrukking bij het busstation op plus ,,n. Een bijkomend
voordeel is dat met het huidige plan een doorsteek mogelijk is
van het busstation naar perron 15. Dat was in de eerdere
plannen nog niet zo. Wij zijn van mening dat dit met name voor
het nachtvervoer ongekende mogelijkheden biedt om het station
gedeeltelijk af te sluiten.
Wij vinden het voorliggende plan een mooi plan. Het is
een mooi ontwerp, dat in de afgelopen maanden op verschillende
punten is aangepast, met de hete adem van de heer Dijkstra en
de zijnen in de nek. Het spreekt ons aan dat de wandelpromenade
van bijna 20 meter aan de kant van het IJ zeer is verbeterd. In
verband met de ligging aan het noorden vinden wij dit geen
goede locatie voor een groot, weids, openbaar plein en ook om
die reden kiezen wij voor een bovengronds busstation.
Wij hebben twee vragen aan de wethouder. Er is de
afgelopen dagen veel gesproken over de doorstroomfunctie in de
westelijke buis van de oostelijke toegang. Volgens het plan
gaan daar de tram en de bus in twee richtingen doorheen en is
er ook plaats voor voetgangers. De bus en de tram maken
gedeeltelijk gebruik van dezelfde ruimte, maar kan dat allemaal
wel in die kleine, nauwe ruimte?
De wethouder heeft ons toegezegd dat hij met een nadere
uitwerking zal komen van de bruggen bij de Oostertoegang, de
Kamperbrug en de geplande nieuwe autobrug. Ik neem aan, dat wij
daarover vandaag geen besluit zullen nemen. Dat is zeer
belangrijk voor de D66-fractie. In de commissie hebben wij
erover gesproken dat het prachtige aanzicht van de
Schreierstoren totaal verloren dreigt te gaan door een
asfaltwoestijn.
De D66-fractie is verheugd met de voorstellen voor de
inrichting van de openbare ruimte aan de stadszijde. Wij vinden
die van hoge kwaliteit en zijn verheugd dat er een aanzienlijk
stuk water terug zal komen, alleen al als compensatie van wat
er aan de IJ-zijde verloren gaat.
De heer VAN LOHUIZEN: Mijnheer de Voorzitter. Onze
fractie gaat met beide voordrachten akkoord, in de wetenschap
dat wij het precieze uitvoe-ringsbesluit nog ter discussie
krijgen. Wij delen de twijfels die er toe hebben geleid dat de
heer Dijkstra is gevraagd, een ondergrondse variant uit te
werken, namelijk de twijfels of de openbare ruimte op
maaiveldniveau wel aangenaam zou worden. Ondanks deze twijfels
zijn wij voorstander van het busstation op spoorniveau, omdat
wij van mening zijn dat openbaar vervoer waar mogelijk
bovengronds moet zijn. Wij zijn, net als de D66-fractie, zeer
verheugd met de voorstellen voor het Stationsplein, dat
ongetwijfeld mooi zal worden. Bij de behandeling van het
uitvoeringsbesluit zullen wij aandacht geven aan de vraag of
het busstation voldoende capaciteit heeft. De heer Bijlsma
heeft gepleit voor openhouden van de maaiveldoptie. Wij pleiten
ervoor, in te zetten op het busstation op spoorniveau en, voor
het geval daar niet voldoende ruimte zou zijn, de mogelijkheid
open te houden om enkele bussen te laten halteren op het
maaiveld achter het station.
Er is hier gesproken over een "reizigersmachine". Dat kan
in het licht van de kritische kanttekening die het Ministerie
van Verkeer en Waterstaat maakt over de overstapcapaciteit nog
een negatieve betekenis krijgen. Ik stel mij een soort
gehaktmolen voor, waar de reizigers aan de ene kant worden
ingeperst en aan de andere kant door allemaal kleine gaatjes
uit moeten druppelen. Het ministerie vreest dat de
overstapcapaciteit zeer krap zal worden, met het station op
spoorniveau aan de achterzijde en het feit dat er helaas geen
directe verbinding komt tussen het station van de Noord-
Zuidlijn en de NS-sporen. Op deze punten zullen wij in de
toekomst zeer kritisch zijn, maar vooralsnog geven wij het
College graag het fiat om de voorstellen verder uit te werken.
De heer HUFFNAGEL: Mijnheer de Voorzitter. Het motto van
de VVD-fractie ten aanzien van de collegevoorstellen is:
"Flaneren voor en doorstro-men achter", voor het station een
plein met allure, achter het station doorstroming van verkeer.
Wij hebben waardering voor de plannen van Benthem en Crouwel,
voor het plan van de heer Dijkstra en ook voor de heer Dijkstra
zelf, die onvermoeibaar lijkt in zijn inspanningen om rond het
station een situatie te cre%ren die past bij Amsterdam. Een van
de verdien-sten van de heer Dijkstra is dat het plan van de
gemeente is aangepast en aanzienlijk verbeterd. De overwegingen
die spelen zijn de kwaliteit van de openbare ruimte, het
verkeer, de prijs en het beperken van de gevolgen van wat wel
wordt genoemd "een historische vergissing".
Om bij dit laatste te beginnen: de heer, inmiddels
professor Mak omschrijft in 'De Engel van Amsterdam' de jonge
Mathilde van Lodewijk van Deijssel als een kind van het oude
Amsterdam, de nauwelijks verlichte stad waar zij in 1860
dromend op uitkeek, in een periode die achteraf bezien het
begin van een ommezwaai bleek te zijn. "Zo gebeurde het," staat
er letterlijk, "dat het nieuwe Centraal Station het centrum
afsloot van het IJ." Amsterdam veranderde in een halve eeuw van
een waterstad in een landstad. Ik weet dat er mensen zijn die
het CS het liefst in zouden pakken om het cadeau te doen aan
Japan. Dat zou uitgerekend dit jaar wel toepasselijk zijn, maar
Japan wellicht ook met een probleem opzadelen, namelijk wat te
doen met de replica van het CS die het reeds heeft. Als men het
aan ons zou teruggeven, hebben wij er niet zoveel aan. Als wij
alles overnieuw zouden mogen doen, zou het natuurlijk beter
zijn het CS op een andere plaats te bouwen, maar wij zullen het
met de gegeven feiten moeten doen.
Het is aan ons als gemeenteraad om een beslissing te
nemen die zal zorgen voor een stuk Amsterdam met allure, met de
uitstraling die past bij de hoofdstad en waarover de
geschiedschrijvers niet zullen schrijven dat het de volgende
historische vergissing rond het CS was.
De VVD-fractie bestaat voor een groot deel uit leden van
katholieken huize en wel van het bourgondische soort. De
overige leden zijn slechts van het bourgondische soort. Ik
bedoel daarmee dat als ergens van kan worden genoten het wel
iets mag kosten,. De VVD-fractie zou rondom het CS graag een
gebied zien, waar veel mensen, Amsterdammers en niet-Amsterdam-
mers, van kunnen genieten. Dat mag van ons dus ook iets kosten,
maar wij willen wel graag weten hoeveel. Het is onze fractie
nog niet duidelijk welke kosten zijn verbonden aan de
verschillende plannen. De cijfers die worden genoemd
verschillen per bron. Ik verzoek de wethouder een poging te
doen hierin duidelijkheid te verschaffen.
Aan de voorkant van het station zal de Prins Hendrikkade
grotendeels worden afgesloten voor autoverkeer, dat daardoor
niet meer langs het Victoriahotel kan. De VVD-fractie is
voorstander van deze zogenaamde "knip", omdat dit het
verblijfsklimaat Ä dat is net zoiets als de gevoelstempe-ratuur
Ä gunstig zal be<nvloeden. Het CS aan de voorkant uitkomend,
zou men eigenlijk over een rode loper via het Damrak de stad
moeten binnenwan-delen. Daarvan is nu geen sprake. Er is meer
voor nodig dan de huidige plannen voor het station, die wel van
grote invloed zijn op de door de VVD-fractie zozeer gewenste
rode loper. De knip zal zorgen voor meer verkeer aan de
achterkant van het station. De VVD-fractie is daarom gelukkig
met de tweemaal twee rijbanen die in de tunnel worden
aangelegd, maar vreest voor de doorstroming van het verkeer van
en naar de Piet Heintunnel. In de visie van de VVD-fractie
moeten ook daar tweemaal twee rijbanen komen. Hetzelfde geldt
voor het verkeer in de richting van de Coentunnel en in de
toekomst ook van de Tweede Coentunnel. Ik weet dat vandaag geen
beslissing wordt genomen over de toestroom, maar wil dit punt
toch onder de aandacht brengen. Bij de voorstellen terzake
zullen wij daarvoor wederom aandacht vragen.
(De heer VAN POELGEEST: Stelt u voor om de Van
Diemenstraat te verbreden tot tweemaal twee rijbanen en daarmee
om een groot deel van de panden daar te slopen?)
Dat lijkt mij wat ver gaan.
(De heer VAN POELGEEST: U pleit voor tweemaal twee
rijbanen, ook op het westelijke deel. Als consequentie daarvan
moet er in de Van Diemenstraat veel gesloopt worden.)
Daarin hebt u gelijk. Daar waar het kan, wil onze fractie
zoveel mogelijk tweemaal twee rijbanen om de doorstroom van het
verkeer toe te staan. Er zijn meer plaatsen in de stad waarvoor
wij dat een zeer slecht plan vinden. Een ander heikel punt is
de eventuele vertraging van de IJ-tram. Evenals over de kosten
zijn hierover verschillende geluiden te horen. Ik verzoek de
wethouder hierin helderheid te geven.
Ik sprak reeds over het verblijfsklimaat. Het
aantrekkelijke van het plan-Dijkstra is het ondergrondse
busstation, waardoor aan de IJ-zijde veel openbare ruimte
ontstaat. In de reactie van de supervisoren op het plan-
Dijkstra staat dat zij de busterminal "een voorname plaats
gunnen in de totale reizigersmachine, die het Stationseiland
is, en de terminal dan ook niet naar het ondergrondse willen
verbannen". Bijna alle partijen in deze Raad zouden het
autoverkeer grotendeels ondergronds willen brengen. Wat de VVD-
fractie betreft, geldt dat ook voor bussen en busstations. Als
wij ergens iets aan gunnen, dan is dat aan de Amsterdammers,
namelijk een mooi en functioneel gebied. Een busterminal gunnen
wij niet zoveel. Overigens vindt de VVD-fractie het rapport
over de sociale veiligheid niet overtuigend. Ondanks het
verdwijnen van de idee van een IJ-boulevard, zodat alleen nog
sprake is van een IJ-kade, stellen de supervisoren dat in beide
plannen aan het IJ een front met allure kan ontstaan. Dat is
mooi, maar hoe gaat het met de voorkant? Wij zijn minder
overtuigd dan de heer Van Lohuizen. Krijgen wij daar een plein
met allure? De VVD-fractie is daar bij de huidige plannen nog
niet volledig zeker van en zou gaarne zien dat het water en het
voorplein dichter bij elkaar worden gebracht. Ik doel daarmee
op een situatie zoals in Utrecht. De VVD-fractie heeft ook
liever meer plein dan meer diep water. Ik dien een motie in,
waarin het College wordt uitgenodigd een zodanig plan te
ontwikke-len voor de voorzijde van het CS dat er een plein met
allure komt en het water daarbij wordt betrokken.
(Mevr. VAN OUDENALLEN: Waarom hebt u de motie niet
ingediend bij de UNA-gelden?)
Bij de UNA-gelden spraken wij niet over het station. Dit
punt was later geagendeerd.
De VOORZITTER deelt mede dat is ingekomen:
21? Motie van 8 maart 2000 van de raadsleden Huffnagel en
Hooijmaijers inzake een collegevoorstel voor een plein met
allure aan de voorzijde van het Centraal Station (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 203, blz. 948).
De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in
behandeling genomen.
De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. Zo ziet men
maar hoe toevallig het is hoe de UNA-gelden worden besteed. Wij
betreuren de afwezigheid van wethouder Stadig. Dit lijkt erop
alsof hij rustig op reis gaat, nadat hij de oppositie binnen
zijn eigen fractie heeft overwonnen, terwijl hij de
belangrijkste doordrijver is Ä als ik het zo mag noemen Ä van
het busstation op plus een. De Raad heeft in eerste instantie
tamelijk algemeen ingestemd met dat plan, omdat het een goede
oplossing leek voor de positionering van de bussen bij het CS.
Vervolgens heeft professor Dijkstra terecht opgemerkt dat
daarmee het probleem van de openbare ruimte achter het CS niet
was opgelost. De bezwaren van de heer Dijkstra drongen laat tot
ons door. Dat is een kwestie die ik met wethouder Stadig had
willen bespreken. De oplossing van professor Dijkstra lijkt
niet meer haalbaar. Ik heb begrepen dat ook de PvdA-fractie
zich erbij neerlegt, dat deze om technische redenen niet meer
mogelijk is. De CDA-fractie zal zich daarbij ook neerleggen.
Wij kunnen niet eindeloos in een technische discussie blijven
verkeren en deze wordt zinloos als er vanuit het College geen
duidelijke steun voor komt en er in de Raad geen principi%le
bezwaren bestaan. Wij signaleren wel dat het probleem van de
openbare ruimte daarmee onopgelost blijft.
Het collegevoorstel is enigszins aangepast naar
aanleiding van de bezwaren van de heer Dijkstra. Het blijft
voor onze fractie echter onduidelijk in hoeverre dit een
aantrekkelijke oplossing kan bieden en welke kosten daarmee
zijn gemoeid. Wij zullen dit afwachten. Het is een belangrijk
voorbehoud bij onze instemming met een busstation op plus een.
Wij gaan ervan uit dat daarover nog nader wordt gesproken. De
heer Bijlsma heeft gesproken over de mogelijkheid van een
busstation op de begane grond. Wij zien dat in dit stadium niet
als een optie die men open zou moeten houden. Wij gaan ervan
uit dat men moet doorgaan met het plan voor het busstation op
plus een en moet bezien hoe dat zo aantrekkelijk mogelijk kan
worden gemaakt. Pas als dat financieel niet haalbaar blijkt,
zouden wij de besluitvor-ming opnieuw moeten bezien. Wij zijn
er niet voor, in dit stadium twee opties open te houden.
Wij geven met deze voordrachten nog geen instemming met
de route van de bussen naar het busstation, eventueel via een
brug of een dam over het Oosterdok. Wij moeten dat nog
bespreken. Wij zijn niet zo blij met de plannen, die nu in
schetsvorm zijn voorgelegd en dus nog niet ter besluitvor-ming.
Zij bevatten een lelijke dam over het Oosterdok en een situatie
in het Oosterdok die ons niet aantrekkelijk lijkt. Wij vinden
het zeer de moeite waard te onderzoeken of de bussen geheel of
grotendeels vanuit de IJtunnel door de Kattenburgerstraat
kunnen worden geleid en vervolgens langs de Piet Heinkade naar
de achterkant van het CS.
(Wethouder KTHLER: Ik heb de commissie desgevraagd
twee maal uitgebreid ge<nformeerd over de redenen waarom dat
niet mogelijk is. Als u daarop wilt afdingen, moet u dat doen.)
Er zijn praktische bezwaren ten aanzien van de kruising
van de Kattenbur-gerstraat en de Piet Heinkade. Wij houden
eraan vast dat dit nader moet worden bezien in samenhang met de
verdere planvorming over het Oosterdok. Wij betwijfelen of voor
de dam of de brug over het Oosterdok een bevredigende oplossing
kan worden gevonden. Ook voor de situatie in het Oosterdok
moeten de mogelijkheden van de alternatieve route worden
bezien, zeker als de wens van de heer Huffnagel met betrekking
tot tweebaans doorstroming moet worden gerealiseerd.
De heer Huffnagel heeft terecht opgemerkt dat wij nog
niet zoveel besluiten over de situatie voor het CS. De VVD-
fractie legt zich neer bij de knip. Dat doen wij ook, maar wij
zijn van mening dat de knip in de Prins Hendrikkade geschikt
moet zijn voor evaluatie. Als er in de binnenstad problemen
blijken te zijn met de Stadshartlus, die reeds zo is
aangevochten, ook door ons, en er geen bevredigende oplossing
blijkt te zijn via de achterkant van het CS, moeten wij de
situatie kunnen heroverwegen.
Een busstation aan het IJ betekent niet dat de stad weer
terug is bij het IJ. Het betekent wel dat de stad achter het
station aan het IJ doorgaat, maar voor de CDA-fractie hoort het
Stationsplein bij de binnenstad. Wij willen dat daar een
beschut plein komt, dat nader uitgewerkt kan worden, en dat men
niet tracht te doen alsof het CS er niet zou liggen. Dat is een
realiteit, die moeten wij goed vorm geven en daar moeten wij
ons bij neerleggen.
De heer BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Dit is het
agendapunt van de universele troosteloosheid van een busstation
en de vraag hoe wij Amster-dam weer bij het IJ kunnen trekken.
Over het laatste kan ik kort zijn: dat doen wij niet. In de
voordracht vergroten wij zelfs de afstand, door er een
busstation tussen te friemelen. Wat wij uiteraard moeten doen,
is het CS, die historische vergissing, afbreken en alles onder
de grond of onder het water brengen. Dan zou Amsterdam een
prachtig open havenfront krijgen. Eventueel kunnen wij het niet
onaardige hoofdgebouw laten staan, maar wij moeten niet
discussi%ren over bussen op plus een of min een. Bovendien is
de NS van mening dat het zwaartepunt van de "reizigersmachine"
terecht zal komen bij station Zuid. Dat wordt echter niet
voorgesteld, zodat wij terugko-men bij de plus of min een.
Helaas, de universele troosteloosheid van een busstation laat
zich niet verdringen, niet achter het station, noch door het op
te tillen, noch door het onder te spitten. Stedenbouwkundig zit
de winst natuurlijk onder de grond, in de vorm van openbare
ruimte voor voetganger en fiets, een uitnodigend gezicht naar
Noord en een prettige hal voor de reizigers in plaats van een
benauwende tunnel. Daaraan hangt wel een prijskaartje van 100
miljoen gulden plus eventuele vertraging van de IJ-tram. Het is
echter vooralsnog onduidelijk hoe de bedragen tot stand zijn
gekomen. Anderen hebben daarover reeds een en ander gezegd. Het
vergelijken van de plannen is moeilijk, vooral omdat het ene
plan reeds veel verder is uitgewerkt dan het andere. Bij een zo
belangrijk besluit is dat doodzonde. Wij zijn tot op het laatst
bestookt met allerlei tegenstrijdige informatie, hetgeen een
duidelijke besluitvorming bemoeilijkt. Wij vragen ons af in
hoeverre animositeit in dezen de informatie heeft gekleurd. Met
de beschikbare informatie heeft onze fractie uiteindelijk een
keuze gemaakt. Daar moeten wij het helaas mee doen. Wij willen
geen discussies meer over de laterale spuifunctie van een
kanaal in een van de pijlers. Dat is een technisch verhaal en
daar komen wij volgens mij niet uit. Wij hebben gekozen voor de
meest praktische en zuinige oplossing, te weten het busstation
op ,,n hoog. Wij geven de wethouder mee dat wij een inspanning
willen zien ten aanzien van de briljante oplossing voor de
fietsers bij de Oostertoegang. Dat is nu absoluut niet ideaal.
Het schijnt moeilijk te zijn, daarvoor een oplossing te vinden,
maar wij willen dat dat nog nadrukkelijk wordt bezien. Wij
zouden de overkapping van het busstation gaarne tot normale
proporties teruggebracht willen zien. Deze maakt nu van het
busstation een soort broodtrommel die wordt dichtgeschoven
richting Amsterdam Noord. Men ziet helemaal niet meer wat er
achter het station verborgen gaat.
De heer VAN POELGEEST: Mijnheer de Voorzitter. Over het
busstation is reeds lang gesproken. Wij vinden het van belang
dat na vandaag duidelijk wordt welke richting wij uitgaan. Het
langer openhouden van verschillende opties vinden wij niet
verstandig. In die zin volgen wij de mening van de CDA-fractie.
Men moet een voorkeur uitspreken en deze verder uitwerken. Als
mocht blijken dat dit te duur wordt, of zich andere problemen
voordoen, zullen wij het tegen die tijd merken.
(De heer BIJLSMA: Dan kan men niet meer terugvallen
op een andere optie. Mijn voorstel is om dat nu niet onmogelijk
te maken.)
Ik vind het beter dat deze Raad duidelijk een voorkeur
uitspreekt over de inhoudelijke richting. Het is natuurlijk
nooit uit te sluiten dat gaande de rit blijkt dat er veel extra
kosten bijkomen of dat bepaalde zaken technisch niet mogelijk
zijn Ä hoewel er reeds veel onderzoek is gedaan Ä maar dat
merken wij dan wel. Wij moeten vandaag in politieke zin
richting geven. Het is goed dat fracties duidelijk aangeven wat
die richting naar hun mening zou moeten zijn. Dit is geen
gemakkelijk besluit, omdat de zaak op een gegeven moment zeer
technisch is geworden. De D66-fractie zei reeds dat men bijna
een werktuigbouwkundige moet zijn om het te kunnen volgen. In
politieke zin is de afweging iets gemakkelijker. Het gaat om de
vraag of men het vertrouwen heeft dat een ondergronds
busstation goed zal werken. Deze beoordeling is uiteraard
subjectief, maar onze fractie heeft dat vertrouwen niet. Er
zijn veel plaatsen bekend waar het mis is gegaan met
busstations in gesloten ruimtes. De realiteit is dat ook in de
toekomst achter het CS 24 bussen zullen moeten blijven
halteren, tenzij men dat aantal omlaag wil brengen. Als men dat
wil, moet men dat nu voorstellen. Wij willen dat niet. Wij
vinden het van belang dat de reizigersfunctie, die op die
plaats is gelocaliseerd, in stand blijft en goed blijft
functioneren. Dat is onze keuze, maar daarop willen wij niet
inleveren. De 24 bussen blijven dus een gegeven. Wij zijn van
mening dat dit ondergronds niet goed zal werken.
(De heer HUFFNAGEL: Ik begrijp niet waarom men 24
bussen wel op plus ,,n kan plaatsen en niet op min ,,n.)
Hebt u wel eens beneden bij het CS in Utrecht op de bus
staan wachten?
(De heer HUFFNAGEL: Ja, op weg naar de grachten,
die daar zo mooi verlaagd zijn.)
Men staat daar relatief donker. Het is niet eens een
afgesloten ruimte, wat een ondergronds busstation wel zou zijn,
en het is geen prettige ervaring. Ik beweer niet dat een
busstation op plus ,,n geweldige openbare ruimte wordt, waar
men graag de hele middag op een terras gaat zitten. Zo zal het
niet werken. Ik denk wel dat er een substantieel verschil is in
beleving tussen een busstation in een afgesloten, ondergrondse
ruimte, waar in ieder geval minder daglicht zal zijn, en een
busstation op plus ,,n. Dat is een subjectief oordeel. Wij zijn
van mening dat het ondergronds niet zal werken.
(De heer BIJLSMA: Wat vindt u van de begane grond?)
Dat vinden wij geen optie. Het zou veel extra geld kosten
om dat als optie open te houden.
(De heer BIJLSMA: Hoezo? U kiest nu voor een
busstation op plus ,,n, terwijl u niet weet of u dat kunt
betalen, terwijl een busstation op de begane grond in ieder
geval 100 tot 150 miljoen gulden goedkoper is.)
Dat kan. Ik moet het ook anders zeggen. Ik ben ervan
overtuigd dat het op maaiveldniveau ook niet zal werken. Men
staat dan in de open lucht. Ik neem aan dat er geen overkapping
komt. Subjectief ben ik ervan overtuigd dat het beter is als
het busstation op plus ,,n komt. Dat zou niet de nadelen hebben
van een ondergronds busstation. Ik moet overigens nog zien of
aanleg op maaiveldniveau goedkoper zou zijn, want dan zouden
wij een rijkssubsidie mislopen, die wij nu wel hebben ontvangen
voor het busstation.
(De heer BIJLSMA: Dat is absoluut geen uitgemaakte
zaak.)
Wij kunnen van mening verschillen hoe dat zal gaan, maar
wij lopen die kans bij aanleg op maaiveldniveau.
(Mevr. VAN OUDENALLEN: In datzelfde Utrecht, bij
Hoog Catharijne, lopen de voetgangers omhoog. Het is heel eng
om daar 's avonds alleen op plus ,,n te lopen. Denkt u niet dat
zich op plus ,,n hetzelfde effect kan voordoen als op min ,,n?)
Ik heb reeds gezegd dat op plus ,,n niet hetzelfde
geweldige verblijfskli-maat zal komen als wij in deze stad
hebben, maar omdat men daar in daglicht onder een grote kap zou
staan, zou het verblijfsklimaat aanzienlijk beter zijn dan
ondergronds.
(De heer BIJLSMA: U noemde het argument van de
rijkssubsidie, maar het College heeft dat argument in de gehele
discussie van de afgelopen maanden nooit genoemd.)
Ik kan ook andere argumenten inbrengen. Het belangrijkste
effect van het plan van de heer Dijkstra is geweest, dat het
plan voor plus ,,n aanzienlijk is verbeterd. Zowel aan de oost-
als aan de westzijde komt er een nieuwe toetredingsruimte. Dit
is mogelijk geworden, doordat het station korter is geworden.
Het is mogelijk geworden via perron 15 van de bus naar de trein
te lopen, wat de situatie voor de nachtreizigers bijzonder kan
veraangena-men. Wij zijn de heer Dijkstra in die zin dankbaar
voor zijn inbreng. Dit alles afwegende kiezen wij voor het
busstation op plus ,,n.
Ik vind dat de CDA-fractie een motie moet indienen inzake
de route via de Kattenburgerstraat. De voor- en nadelen van de
route zijn reeds meermalen in de commissie besproken. Daar
kunnen wij mee doorgaan, maar volgens mij is het belangrijk ook
op dit punt helderheid te bieden door voor of tegen een
onderzoek te kiezen. De argumenten zijn bekend. Als de CDA-
fractie wil dat dit wordt onderzocht, moet zij een motie
indienen, zodat de fracties erover kunnen stemmen. Wij kunnen
dit niet aldoor boven de markt laten hangen, terwijl wel
onderzoek wordt gedaan naar oplossingen voor de oostelijke
toegang.
(De heer GOEDHART: Ik heb gezegd dat wij hierover
moties zullen indienen wanneer besluitvorming over die
oplossingen hier aan de orde zal zijn, niet in dit stadium.)
Dat betekent dus voor de CDA-fractie dat wij nog geen
besluit nemen over de oostelijke toegang.
(De heer GOEDHART: De wijze waarop de bussen naar
de oostelijke toegang moeten worden toegeleid ligt nu nog niet
voor ter besluitvor-ming. Wij signaleren dat daarvoor nog geen
bevredigende oplossing is geboden. In dat kader stel ik dat het
alternatief van de Kattenburger-straat nadrukkelijk meegenomen
moet worden.)
Elke fractie is natuurlijk vrij om een collegevoordracht
te lezen zoals zij dat zelf wil. Wij lezen het zo dat nu de
voorkeur wordt vastgelegd om de bussen aan- en af te voeren via
de oostelijke toegang en de Prins Hendrikkade. Ik neem aan dat
het College de plannen voor de Oostertoegang verder zal
uitwerken. Op het moment dat zij hier weer ter sprake komen,
kan men nog zeggen dat het verkeerde is uitgewerkt en dat men
iets heel anders wil. Ik zou echter aanraden dat eerder te
doen, omdat het College dan misschien ook de andere variant
gaat uitwerken.
Ik geloof dat er niemand tegen een plein met allure is,
zoals genoemd in de motie van de VVD-fractie. Ik geloof ook dat
het College van plan is om van het plein voor het CS een plein
met allure te maken. Als men dit echter wil benadrukken, hebben
wij daartegen geen bezwaar.
Het zou lastig zijn de knip in de Prins Hendrikkade op
proef toe te passen, als wij een plein met allure gaan
aanleggen. De Prins Hendrikkade zou op de betreffende plaats
smaller worden gemaakt voor de knip. Het is lastig om dat later
terug te draaien. Degenen die dit eerst experimenteel willen
toepassen, zouden tegen de voorliggende voordracht moeten
stemmen en deze mogelijkheid open moeten houden. Dat heb ik
niet gehoord. Als wij akkoord gaan met deze voordracht,
besluiten wij ook over de knip.
(De heer BIJLSMA: Daar hebben wij reeds over
besloten.)
Men probeert steeds op zaken terug te komen.
(De heer BIJLSMA: Bij de beslissing over de
autotunnel met tweemaal twee rijbanen achter het CS was de
uitdrukkelijke voorwaarde opgenomen Ä dat is ons voorstel
geweest Ä om de knip voor het CS te maken. Ik ben zeer verheugd
dat de VVD-fractie zich daarvoor nu nogmaals uitspreekt.
De vergadering wordt van 16.18 uur tot 16.21 uur
geschorst.
Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben
verheugd dat dit keer vanuit de Raad veel positieve geluiden
klinken ten aanzien van de heer Dijkstra. Tijdens de vorige
commissievergadering geneerde ik mij, omdat een wethouder van
dit College zich naar mijn gevoel te buiten ging aan een aantal
negatieve teksten richting heer Dijkstra. De fractie van Mokum
Mobiel merkt op dat de fietsers in alle plannen helemaal aan de
buitenkant terecht komen. Wij beschikken over een windrapport.
In Amsterdam krijgen wij het altijd voor elkaar om op bepaalde
pleinen en hoeken zaken neer te zetten zonder beschutting tegen
de wind. Naar mijn mening wordt dit een heel winderig gedeelte.
De fietsers aan de buitenkant zullen daar veel overlast van
ondervinden. Ik betreur het dat in het plan de beschutting niet
is bezien. Wellicht kan men dit alsnog bezien. Misschien zijn
wij, tegen de tijd dat het af is, reeds veel verder op dit
punt. Ik begrijp het voorstel van de PvdA-fractie en wacht het
antwoord van de wethouder af.
Wethouder KTHLER: Mijnheer de Voorzitter. De sprekers
hebben voornamelijk de uiteindelijke keuzes van hun fracties
toegelicht. Dat lijkt mij juist, gezien de voorgeschiedenis en
de commissiebehandeling van de plannen en de contraexpertise.
De afweging van het College is vastgelegd in de voordracht. De
Raad moet uiteindelijk besluiten of men daarmee kan leven. Ik
zal naar aanleiding van de vragen en voorstellen enkele zaken
verduidelijken. Ik ben het zeer eens met de afweging van de
heer Frankfur-ther ten aanzien van de stedenbouwkundige
inpassing. Het gaat vooral om de kwaliteit van de
reizigersmachine. Dat is een gruwelijk woord. Ik noem het
liever de overstapmachine, dan ziet men al die mensen niet zo
in die machine verdwijnen. De kwaliteit van die machine is het
uitgangspunt en moet hier, naast het busstation, tot stand
worden gebracht. Daarop toetsen wij de plannen. Vervolgens
bezien wij hoe het zo goed mogelijk kan worden ingepast in de
openbare ruimte. Dat is de volgorde volgens het collegestand-
punt.
Ik ben het eens met de inbreng van onder meer de VVD-
fractie, dat men de openbare ruimte vooral aan de voorkant moet
zoeken. Dat is nu niet aan de orde, omdat het Programma van
Eisen voor het Stationsplein volgens een apart traject loopt.
Het is de commissie gepasseerd, is in de inspraak geweest en
wordt nu nader uitgewerkt, waarna het terugkomt. Ik kan mij
echter indenken dat de VVD-fractie nu duidelijk wil laten weten
waar zij staat op dit punt en de Raad de intentie wil
voorleggen dat het plein dat aan de voorkant van het CS zal
ontstaan Ä nog los van de discussie over een eventueel
Schreiersplein Ä en het water, dat waarschijnlijk zal worden
verbreed, onder meer in verband met de knip in de weg, allure
moeten krijgen en dat bijzondere aandacht nodig is voor de
aansluiting van het plein en het water. De uiteindelijke
vormgeving is nog volledig open, maar de intentie wordt door
het College gedeeld. Men kan de motie overbodig vinden, maar de
Raad zou er duidelijk mee aangeven dat dit een punt van
aandacht moet zijn in de discussie over de uitwerking van de
inrichting van het Stationsplein. Het College heeft geen
bezwaar tegen de motie, met dien verstande dat waar staat:
"naar voorbeeld van Utrecht" iedereen daarin zijn eigen
voorbeeld kan lezen. In Utrecht zijn zeer verschillende
aansluitingen tussen pleinen en water.
Er is een aantal vragen gesteld over de financi%le
onduidelijkheid. Het College heeft naar vermogen duidelijkheid
gecre%erd. Meer dan dit hebben wij niet. Ik meen dat het op dit
moment allemaal nogal duidelijk is. Het College gaat ervan uit
dat de oplossing met de auto-onderdoorgang, het busstation en
de aansluitingen naar de oostelijke en westelijke toegang
tezamen volgens de huidige begroting 247 miljoen gulden zal
kosten. Wij hebben bij het ministerie voor exact dat bedrag
subsidie aangevraagd. Wij hebben 70 miljoen gulden ontvangen
als een lumpsum. De rest moeten wij zelf betalen. Een deel, te
weten de aan te leggen kistdam, hebben wij gefinancierd uit de
begroting middels een voorziening voor de kapitaalslasten. Dan
blijft er ongeveer 142 miljoen over, waarvoor wij een
voorziening hebben getroffen zoals vermeld bij het
verdelingsvoorstel van de UNA-gelden, dat zojuist door de Raad
is goedgekeurd. De bedragen zijn zeer exact, met dien verstande
dat plannen bij de uitwerking altijd duurder kunnen blijken te
zijn. Deze begroting is echter taakstellend. Het is geen losse-
pols benadering en het College zal niet over enkele maanden
melden dat de kosten 100 miljoen gulden hoger uitkomen. Daarvan
is geen sprake. Het is mogelijk dat men met deze taakstellende
begroting bij nadere uitwerking op problemen stuit, maar dat is
per definitie bij ieder project mogelijk. Het is absoluut niet
de inzet van het College.
De PvdA-fractie heeft gelijk, dat ingeval zich problemen
zouden voordoen van de orde van grootte die ik heb genoemd, het
aan de Raad is om te zeggen dat wij dan het geld voor deze
plannen hebben weggegooid, bijvoorbeeld de 25 miljoen gulden
voor de kistdam, waarmee de Raad apart heeft ingestemd, hoewel
de plannen nog niet gereed waren. Het is dan aan de Raad om te
herbezien of deze alle onderdelen van het plan dan nog wel wil.
Er komt altijd een moment waarop men kan besluiten het project
niet door te laten gaan, als blijkt dat het 100 miljoen gulden
duurder zal worden, nadat men reeds tientallen miljoenen
guldens aan kosten heeft gemaakt. Dat is zelfs mogelijk als de
helft van de Noord-Zuidlijn reeds is aangelegd en zou blijken
dat er een overschrijding van 2 miljard gulden is.
(Mevr. VAN OUDENALLEN: Is dit een waarschuwing?)
Nee, juist niet. In algemene termen is het altijd
mogelijk met een project ten halve te keren, maar voor het
overige zijn de bedragen zeer exact.
(De heer BIJLSMA: Dan begrijp ik niet wat u bedoelt
met "ten halve keren". Het enige wat dan overblijft is een
station op het niveau van de begane grond, waarvoor men dus nu
de optie open moet houden. Dat betekent dat men een van de twee
tunnels in de kistdam moet laten lopen en daarmee nu rekening
moet houden in de tekeningen. Dat heeft het voordeel dat men
ook de optie openhoudt eventueel in de toekomst tussen de
tunnels ondergronds andere zaken te doen.)
Met die redenering ben ik het niet eens. Wel voorzover
wij weer uitkomen bij de bovengrondse oplossingen voor het
geheel, als in het verdere traject onverhoopt alles zo duur
wordt dat de Raad het project halverwege zou besluiten te
stoppen. Dit betreft de auto-onderdoorgang en het busstation.
In theorie zou dat altijd kunnen. Ik hoop niet dat dit in de
praktijk gebeurt. Ik ben het niet eens met de redenering dat er
over enkele maanden, bij het debat over de Noord-Zuidlijn, een
definitieve opgave zal zijn van de kosten van de gehele
operatie en dat de Raad dan opnieuw zou moeten afwegen of het
wel zal gebeuren. Daarvoor zouden wij de optie van aanleg op
maaiveldniveau moeten openhouden en het geheel, inclusief de
kistdam, zo moeten aanleggen dat dit mogelijk is. Daartegen heb
ik twee bezwaren. Bij de beschikking over de Noord-Zuidlijn
komt er een lijst met nevenprojecten. De kosten van dit project
zullen op die lijst 247 miljoen gulden bedragen, die reeds zijn
gedekt. Wij hebben een goede voorlopige begroting. De komende
jaren zou kunnen blijken dat wij daar niet binnen blijven, maar
het is niet zo dat wij met de natte vinger op dit bedrag zijn
gekomen. Het College vindt dat er voldoende zekerheid is om op
dit pad door te gaan.
(De heer GOEDHART: De wethouder zegt dat de
begroting taakstel-lend is. Ik proef in zijn hele redenering
dat het tegelijkertijd mogelijk is om het project voor het
genoemde bedrag uit te voeren.)
Nee, in het geheel niet. Ik heb gezegd dat voor alle
meerjarige projecten, die in fasen worden uitgewerkt, geldt dat
men onmogelijk met zekerheid kan zeggen dat zij binnen het
budget kunnen worden uitgevoerd. De mate waarin deze plannen
zijn uitgewerkt is niet zodanig dat een exacte begroting
mogelijk is, maar wel zodanig dat wij onze subsidieaanvraag
erop hebben gebaseerd. Dit is het bedrag waarmee wij werken.
Het is reeds volledig gedekt uit diverse bronnen. In april a.s.
zullen wij op dit punt geen beter kader hebben. Wellicht zullen
wij een beter kader hebben als alles verder is uitgewerkt, maar
dan gaat het niet zozeer om de kosten van de infrastructuur,
maar bijvoorbeeld om de vraag of er in het overkapte busstation
bedrijfsruim-tes zullen komen en of dat kan worden
terugverdiend. Ten aanzien van dergelijke zaken zijn er nog
losse eindjes, die overigens geen honderden miljoenen guldens
betreffen. Daarover kunnen wij later beslissen. Het is bij een
dergelijke project onvermijdelijk dat het op het niveau van de
details nu nog niet af is, maar dat zal het ook over twee
maanden niet zijn, wanneer wij definitief de Noord-
Zuidlijnbeschikking bespreken.
(De heer BIJLSMA: Misschien niet ten aanzien van
dit punt. Wij beslissen dan echter over het geheel. Ik heb u
uitdrukkelijk gevraagd om een lijst die niet alleen het CS
betreft, maar de projecten bevat die samenhangen met de gehele
Noord-Zuidlijn. Wij hebben reeds een aantal besluiten genomen
om een hoeveelheid extra geld in Noord te investeren. Ten
aanzien van een aantal andere stations moet dat in april ook
worden meegenomen. Dan moet men besluiten over de vraag of 247
miljoen gulden te veel zou kunnen zijn, wat ook niet
uitgesloten is.)
Dat stelt het college niet voor. Op dit punt zal op de
lijst staan: "247 mil-joen gulden, reeds gedekt". Dat is de
werkelijke situatie. Als uw opmerking impliceert dat wij bij de
beschikking over de Noord-Zuidlijn zullen bespreken of wij dat
bedrag hier wel aan willen uitgeven, dan bestaat er een ernstig
misverstand daarover tussen u en het College.
(De heer BIJLSMA: U zegt zelf dat de begroting voor
dit project nog niet definitief is uitgewerkt.)
De huidige stand van zaken is dat wij de aanleg van de
kistdam reeds in procedure hebben gebracht. Dat is de stand van
zaken waarbij wij subsidie hebben moeten vragen. Wij hebben 70
miljoen gulden subsidie ontvangen en de overige kosten gedekt
uit diverse gemeentelijke posten. Als wij in april over de
Noord-Zuidlijn spreken, zal over dit project niet meer
informatie beschikbaar zijn gekomen. Er is geen reden deze
discussie tot april te verdagen.
Mijn tweede bezwaar is het volgende. Als men verwacht dat
wij over enkele maanden zullen besluiten dit niet te doen Ä wat
het College niet verwacht en niet voorstelt Ä moet de aanleg
van de kistdam op andere wijze gebeuren, met geschatte
meerkosten van 9 miljoen gulden. Wij moeten dan voor het - in
de ogen van het College volstrekt theoretische - geval dat dit
anders zou moeten, 9 miljoen gulden meer investeren. Daartoe is
het College niet bereid. Ik heb die bereidheid ook bij de Raad
niet opgemerkt. Het is wel waar dat het de Raad op elk moment,
wanneer de kosten uit de hand blijken te lopen, vrij staat om
te zeggen: doet u het toch maar niet. Hoe verder het project
is, hoe heillozer dat wordt. Als 80% is voltooid, zal men 100%
moeten afmaken en niet het ge<nvesteerde geld weggooien.
Hetzelfde geldt voor de knip. Iedereen kan dit willen evalueren
en er ooit op terug willen komen, maar de gehele planvorming,
ook voor de voorzijde, is erop gebaseerd dat een van de twee
bruggen zal verdwijnen en de weg smaller zal worden, omdat de
rijstroken achter het CS erbij komen. Over 20 of 30 jaar mag
iemand roepen dat hij dat toch niet wil, maar in dit plan
kunnen wij daarop niet terugkomen. Het is overigens een van de
subsidievoorwaarden van het Rijk. Wij hebben gevraagd of het
Rijk een auto-onderdoorgang met tweemaal twee rijstroken wil
financieren, omdat wij de rijstroken verschuiven. Als wij dit
naderhand niet blijken te doen, ontvangen wij de subsidie niet.
De betreffende papieren zijn openbaar en beschikbaar.
Ook voor de knip geldt dat Amsterdam daarop op eigen
kosten kan terugkomen, maar dat het in de plannen reeds is
besloten. Wij gaan nu naar de fase van uitvoering. De
vormgeving aan de voorkant van het station ligt nu niet voor,
maar komt apart terug. De heer Van Poelgeest heeft gelijk dat
nu wel voorligt wat er aan verkeer door de oostelijke en
westelijke toegang zal moeten bij aanleg van het busstation
achter het station. Dat zit achter het Programma van Eisen dat
nu wordt vastgesteld. Ook daarop kan men later proberen terug
te komen, maar het is wel een plan. Dat geldt ook voor de
partners bij het busstation. De Raad weet dat wij hebben moeten
overleggen met de maatschappijen die dat gaan exploiteren.
Allerlei andere plannen zijn afgevallen, omdat de bussen daarin
lang zouden moeten omrijden.
De maatschappijen zouden in dat
geval meer exploitatiesubsidie willen ontvangen. Dat is een van
de redenen waarom de route over de Kattenbur-gerstraat is
afgevallen. Wij hebben dat voor de Raad uitgebreid gedocumen-
teerd. Als men dat echt anders wil, moet men dat op dat moment
zeggen. Ik ben van mening dat de heer Goedhart veel te laat
komt met die discussie, tenzij bij de nadere uitwerking zou
blijken dat hetgeen wij nu willen onmoge-lijk is. Het College
gaat ervan uit dat het wel mogelijk is en zou het anders niet
voorstellen. De nadere invulling en detaillering komt uiteraard
terug bij de uitwerking. Daarover beslissen wij nu niet.
Wij beslissen nu welke vervoersstromen door de buizen
zullen worden geleid, niet hoe dat precies zal gebeuren. Dat
loopt via de trajecten van het Programma van Eisen voor het
Stationseiland en van de herprofilering. Wij beslissen nu over
de principes van de verkeersafwikkeling. De vormgeving bij de
oostelijke en westelijke toegang komt later in detail terug.
Dat beperkt de speelruimte voor de Raad om nog iets geheel
anders te willen. Helaas lopen dergelijke infrastructurele
projecten door over tien jaar en meerdere Raden. Als men een
bepaalde weg inslaat, verliest men een aantal vrijheidsgraden.
Daarna moet men het doen met de hoofdrichting die men heeft
gekozen.
De heer Van Lohuizen wees op de uitspraken van het
Ministerie over de overstapcapaciteit. Het College houdt vast
aan het standpunt dat deze voldoende is. Als men een directe
aansluiting van de Noord-Zuidlijn in het NS-station wil, moet
die partij daarvoor subsidie aanvragen. Het College wil dit
niet.
(De heer VAN LOHUIZEN: Is dat, afgezien van de
financi%n, technisch nog wel mogelijk, gezien het voorliggende
plan?)
Ja, dat zou later nog kunnen. Een aantal andere extra
overstappen kunnen dan niet meer worden aangelegd, maar deze
nog wel.
Het College heeft geen bezwaar tegen de motie die is
voortgevloeid uit de beschouwing van de heer Huffnagel.
Mijn opmerking over de knip geldt ook voor de
infrastructuur aan het IJ. Daarover zijn door de vorige Raad
besluiten genomen, die worden uitge-voerd. Er is een
evaluatiemoment vastgesteld, waarbij men nog kan terugkomen op
de tweemaal-,,n rijstrook aan de oost- en westzijde, in de zin
dat het aan de oostzijde ruimtelijk nog mogelijk is en aan de
westzijde enorme financi%le consequenties zou hebben. Dat moet
de Raad te zijner tijd afwegen.
De heer Bakker maakte een opmerking over de animositeit.
Het College gaat ervan uit dat de ambtelijke adviezen die het
heeft gekregen deugen. Dat neemt niet weg dat men daarnaar
juist vraagt bij een contraexpertise, omdat ambtenaren of een
College die ergens lang aan werken zaken subjectief kunnen gaan
bezien. Dat is de reden dat wij de contraexpertise wilden,
hoewel onzes inziens niet behoeft te worden getwijfeld aan de
ambtelijke informatie. Als men vervolgens niet tevreden is met
de uitslag van de contraexpertise en daarop gaat afdingen,
blijven wij bezig. Het College gaat er ten aanzien van de
termijnen en de extra kosten voor de ondergrondse variant van
uit dat het nu de gegevens van de contraexpertise zijn. Op
beide plannen kunnen nog plussen en minnen komen, maar als men
de verschillen in kaart brengt, is dit het resultaat. Wij
hebben geen reden daaraan te twijfelen. Ik ben niet van plan
hierover tot in de eeuwigheid door te praten.
De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb goede
nota genomen van wat de wethouder heeft gezegd. Wij krijgen een
lijst met de financi%le uitwerking van de bijkomende projecten
bij de Noord-Zuidlijn. Ik zal de wethouder houden aan zijn
uitspraak dat het gehele project kan worden aangelegd voor 247
miljoen gulden. Ook in april a.s. zal de taakstellende
begroting het uitgangspunt zijn. Ik durf een weddenschap aan te
gaan dat dit bedrag over twee jaar aanzienlijk hoger zal zijn
geworden, maar ik zal de wethouder er in april aan houden dat
wij geen andere beslissing zullen hoeven nemen op basis van de
lijst van bijkomende projecten.
De wethouder zegt dat de terugvaloptie altijd blijft
bestaan. Ik betreur het dat de mogelijkheid niet wordt
ingebouwd om met een geringe extra investering alle
mogelijkheden open te houden, ook om een betere situatie in de
oostelijke toegang te cre%ren. Uit de discussie is gebleken dat
wij daar nog niet uit zijn. Ik vrees dat wij daar niet uit
zullen raken. In elk plan dat wij tot nu toe hebben gezien,
liggen de bruggen vlak voor de oostelijke toegang weer op een
andere plaats, omdat deze knoop nog niet is opgelost. Ik
betreur het dat wij de verschillende opties verder niet zullen
openhouden.
De heer FRANKFURTHER: Mijnheer de Voorzitter. Wij blijven
erbij dat de knoop vandaag moet worden doorgehakt. De fractie
van D66 kiest voor het busstation op spoorniveau. Wij zullen de
motie van de VVD-fractie niet steunen omdat wij deze zowel
overbodig als onwenselijk vinden. Wij kunnen ons niet
voorstellen dat de heren Bijlsma en De Vries hun fractie zullen
aanraden met de motie in te stemmen. Sterker nog, wij vinden de
motie een slag in het gezicht van wethouder Ter Horst, want
alle pleinen die tot nu toe onder haar leiding zijn aangelegd
in de binnenstad blinken uit in stedelijke allure. Wij zijn er
heilig van overtuigd dat ook dit plein dat zal doen.
(Applaus)
(De heer HUFFNAGEL: Ik hoor wel vaker kul en hier
wordt meteen hard op de tafel geslagen om dat onmogelijk te
maken. De wethouder heeft gezegd dat het College de motie zal
zien als een extra stimulans om hieraan aandacht te geven en
daarom geen bezwaar heeft tegen aanname. Ik kan mij niet
voorstellen dat de fractie van D66 ertegen zou zijn dat het
College een extra stimulans krijgt om voor het station een
plein van allure te maken. Als men dat wel is, moet men dat
uitspreken. Bent u ertegen dat het College deze extra stimulans
krijgt?)
Ik meen dat de collegeleden zullen stemmen zoals zij daar
zelf over denken.
(De heer HUFFNAGEL: U zou antwoord geven op mijn
vraag.)
De inrichting van de openbare ruimte heeft maximale
aandacht van de D66-fractie. Wij zijn er alleszins van
overtuigd dat ook hier de inrichting van maximale allure zal
worden voorzien. Meer dan maximaal bestaat niet.
(De heer HUFFNAGEL: Ik probeer het nog een keer. Is
de D66-fractie ertegen dat het College een extra stimulans
krijgt voor het inrichten van het Stationsplein als een plein
met allure?)
(Mevr. VAN OUDENALLEN: Men is tegen overbodige
moties...)
(Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer Frankfurther,
ik weet niet of het iets uitmaakt voor uw stemgedrag, maar u
noemde de naam van de verkeerde wethouder.)
Maar u gaat toch uiteindelijk de inrichting op het
maaiveld bepalen? Nee? Dan bedoel ik de wethouder die daarvoor
verantwoordelijk is.
(De heer HUFFNAGEL: Ik begrijp dat u om bent.)
Onze fractie vindt de motie ook onwenselijk. Wij zijn er
te allen tijde tegen het water in Amsterdam te dempen. Wij
weten, en gisteren is dat ook gebleken, dat men uit het betoog
van de VVD-fractie, waarin zij ervoor pleit het water bij het
plein te betrekken, kan lezen dat er minder water terugkomt dan
ons nu in het plan wordt beloofd. In het kader van het
beschermd stadsgezicht zijn wij daartegen.
(De heer HUFFNAGEL: Ik teken daartegen protest aan.
Dat staat er niet en dat bedoelen wij niet met de motie.)
(De heer HEMMES: Het staat in de overwegingen.)
De D66-fractie weet nog niet of zij wel voor terrassen
is, zoals in Utrecht, althans op deze plaats. Wij hadden dit
gaarne eerst in de commissies en fracties besproken. Op dit
moment hebben wij hierover nog geen standpunt ingenomen. Het
lijkt ons echter dat wij dergelijke terrassen niet willen
hebben bij het CS, waar dagelijks 400.000 mensen zullen
rondlopen. Wij zullen tegen de motie stemmen.
De heer HUFFNAGEL: Mijnheer de Voorzitter. Wij danken de
wethouder voor zijn antwoorden. Het was een zware afweging,
maar wij zullen de voorstellen van de wethouder steunen,
ondanks het feit dat wij ook zeer veel sympathie hebben voor de
voorstellen van de heer Dijkstra. Ik dank de wethouder voor het
feit dat hij onze motie zal opvatten als een stimulans om voor
het station een plein met allure te maken.
De heer Frankfurther wil dat in commissies en fracties
wordt besproken of wij een kade willen zoals bijvoorbeeld in
Utrecht, waarbij het water en het plein dichter bij elkaar
komen. Natuurlijk willen wij dat ook. Dat is precies wat ons
voor ogen staat en daarom nodigen wij het College uit hiervoor
een plan te ontwikkelen. Ik begrijp het bezwaar van de heer
Frankfurther niet en hoop dat hij de motie toch zal steunen.
Wij hechten er waarde aan. Het is een signaal. Het College zal
het opvatten als een stimulans. Het lijkt mij dat iedereen dat
een groot goed vindt.
Wethouder KTHLER: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb alweer
gezegd dat ik alweer geen bezwaar heb tegen een motie die is
medeondertekend door de heer Hooijmaijers. Dat komt
tegenwoordig bijna elke veertien dagen voor. Er is een probleem
met de heer Frankfurther, die in de motie iets leest wat er
niet staat. Hij heeft gelijk dat er een hele discussie achter
zit. Hij heeft gehoord welke idee%n de VVD-fractie heeft over
de nadere uitwerking, maar dat staat niet in de motie. De VVD-
fractie vindt de voorkant van het station belangrijk en heeft
daar een aantal meningen over. Die zijn niet verwoord in de
motie. De heer Huffnagel heeft ze wel genoemd. Ik heb daarop
geant-woord dat het gaat om de intentie. De intentie is dat er
extra aandacht voor moet komen. De stimulans houdt niet in dat
het College niet van plan was, hier aandacht aan te geven, maar
dat de Raad benadrukt hoe belangrijk hij het vindt. Alle
mogelijke visies op de uitwerking worden opengelaten. De Raad
benadrukt dat het onderwerp grote aandacht heeft. In die zin
kan men de motie overbodig vinden. Het College tilt er niet
zwaar aan als een fractie een motie indient, waar zij zeer aan
hecht, en waar het College niet tegen is. Als de Raad deze
mening deelt, laten wij de motie dan aannemen. Wij moeten er
echter niet in lezen wat er niet in staat, want dan zou het bij
aanname lijken of er een visie is aangenomen die wordt betwist
en waaraan het College volstrekt niet toe is.
(De heer FRANKFURTHER: Bent u dan op voorhand voor
een uitwerking zoals in Utrecht?)
Daarop heb ik in eerste termijn al gezegd dat het
voorbeeld van Utrecht in de motie zeer vaag is. In Utrecht zijn
alle denkbare voorbeelden te vinden van aansluitingen van water
op pleinen of straten. Eenieder kan erin lezen wat hij wil. Het
College zou er niet mee instemmen dat de Raad door aanname van
de motie zou uitspreken dat er, in plaats van de nu voorziene
kades, terrasachtige glooi<ngen of iets dergelijks zouden
moeten komen. Dit punt van discussie komt later terug. Het
College wordt gevraagd hieraan ter voorbereiding van deze
discussie zoveel mogelijk aandacht te besteden. De
raadsfracties kondigen nu reeds aan daarover met elkaar in
debat te zullen gaan.
(De heer GOEDHART: Ik kreeg al de indruk dat een
VVD-motie wel overbodig moet zijn, wanneer wethouder K"hler
ervoor is. Ik wil gaarne concreet horen dat de motie er niet
toe zal leiden dat het College een andere besluitvorming zal
voorleggen dan het reeds van plan was.)
Zoals ik reeds heb gezegd, leidt deze motie ertoe dat wij
niet alleen veel aandacht hieraan zullen besteden bij de nadere
voorstellen op dit punt, maar er ook in de presentatie rekening
mee zullen houden dat hierop verschillende visies bestaan en
dus goed inzichtelijk zullen maken wat de mogelijkheden en
onmogelijkheden zijn, zodat de Raad dan goed kan kiezen.
(De heer GOEDHART: Zou u dat anders niet hebben
gedaan?)
(Mevr. IRIK: De vraag is natuurlijk wat het nieuwe
element is dat deze motie in de discussie brengt.)
Het nieuwe element is dat in het Programma van Eisen dat
wij hebben laten passeren Ä want het was een uitgangspuntenstuk
voor de voorkant Ä dat nu niet ter besluitvorming voorligt, een
aantal voorlopige idee%n over dit punt staan. De VVD-fractie
geeft aan, te willen discussi%ren over de wijze waarop wordt
omgegaan met het plein in relatie tot het water, omdat zij dat
een klemmend punt vindt.
(De heer BIJLSMA: Dat komt nog terug. Wij zullen
daarover nog uitvoerig discussi%ren. Wij hechten eraan dat het
geld wordt besteed aan de aanleg van een plein met allure.)
Het College roept niet: wat fijn dat u dit als amendement
indient. Het College zegt dat het er geen bezwaar tegen heeft
als men de motie aldus beschouwt en als de Raad dat wil
uitspreken.
(De heer ARDA: Zou het College ook tot dit
preadvies aan de Raad komen, wanneer het dezelfde criteria zou
gebruiken als bij het preadviseren van de 160 of 200
begrotingsmoties?)
Nee. Het moet u ook zijn opgevallen dat op dat punt,
hoewel er een grote eenheid van beleid bestaat in het College
in de mate waarin men een overbodige motie positief of
negatief...
(De heer ARDA: Dat is geen argument. Het College
spreekt met ,,n mond.)
Dat is juist.
(De heer ARDA: U hanteert bij dit preadvies
blijkbaar andere criteria dan bij de preadviezen bij de
begrotingsmoties.)
Het College heeft ,,n standpunt, maar de mate waarin de
een of de ander een al dan niet overbodige motie positief of
negatief preadviseert...
(De heer ARDA: Dat hebt u niet gedaan bij de
begrotingsmoties.)
Bij de begrotingsmoties, althans in mijn portefeuille,
was er een aantal waarop stond: eigenlijk is dit overbodig,
maar juist geen bezwaar. Ik kan u de voorbeelden noemen.
Overigens heeft de Raad onder uw fractie een aantal moties,
waarvan het College had aangegeven dat zij volstrekt overbodig
waren, toch aangenomen.
(De heer ARDA: Dan waren zij blijkbaar niet
overbodig.)
Het College heeft geen bezwaar tegen de motie. De Raad
moet via zijn stemgedrag aangeven of hij de motie overbodig
vindt of niet.
Ik neem er nota van dat de heer Bijlsma zeer exact heeft
gehoord wat het College nu heeft gezegd over het bedrag van 247
miljoen gulden en ook in april zal zeggen. Ik hoor gaarne van
hem, als hij een weddenschap wil aangaan, dat hij nog
aanzienlijk meer noemt. Ik vind niet dat hij zijn gelijk heeft
gehaald, als de kosten over tien jaar 2 miljoen gulden hoger
blijken te zijn.
(De heer BIJLSMA: Dan zal ik mijn gelijk hebben
gehaald, als de kosten aanzienlijk boven de marktontwikkeling
plus de inflatie uitko-men.
Wij gaan ervan uit dat onze ramingen tot nu toe juist
zijn. Wij hebben op dit moment geen betere en wij moeten het
hiermee doen.
De discussie wordt gesloten.
De heer BIJLSMA (stemmotivering): Wij zullen de motie
niet steunen. Ten eerste zullen wij over het onderwerp nog
discussi%ren. Onze fractie is sterk voorstander van een plein
met allure. Het was de intentie van mijn interventie dat wij
daarvoor in ieder geval geld gereserveerd willen zien. Ten
tweede heb ik de heer Huffnagel in eerste termijn duidelijk
horen zeggen: wij hebben liever meer plein dan water. Dat
vinden wij een brug te ver. Deze uitleg van het tweede
gedachtestreepje in de overwegingen delen wij niet. Mijn
fractie zal de voordracht steunen. Ik zal mij van stemming
onthouden, want ik vind dit een ontijdige beslissing. Mijns
inziens kunnen wij de finale beslissing pas in april nemen.
De heer GOEDHART: Wij zullen tegen de motie stemmen,
omdat deze overbodig is. Wij zullen voor de voordracht stemmen.
De heer VAN POELGEEST: Onder de formulering die door het
College is gekozen hebben wij geen bezwaar tegen de motie.
Aan de orde is de stemming over de ingediende motie en de
voordrach-ten.
De motie-Huffnagel c.s. (nr. 203) wordt bij zitten en
opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden de leden mevr. Boerlage, Dales, Van Duijn,
Goring, Grondel, Hooijmaijers, Houterman, Huffnagel, mevr.
Kalt, K"hler, mevr. Krikke, mevr. Van der Linden, Van Lohuizen
mevr. Tz tok, Van Poelgeest en mevr. Spier-van der Woude zich
voor de motie hebben verklaard.
De voordrachten (nrs. 147 en 148 ) worden zonder
hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien de
besluiten, vermeld op blz. 735 en 742 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
.................................................
.............................................
.......................................
De vergadering wordt om 17.20 uur gesloten.
|