Bron : Raad
Onderwerp : Herziening grenzen en aanpassing aanwijzing grootstedelijk
project Noord-Zuidlijn.
Portefeuille : wethouder Verkeer, Vervoer en Infrastructuur
Afd./Pol. partij : ROIB
Datum Raad : 29-11-00
Besluit : conform besloten
Comm. van Advies : Verkeer, Vervoer, Infrastructuur en Sociale Zaken
Datum CvA : 22-11-00
Datum B&W : 16-10-00
Datum publikatie : 22-11-00
Gemeenteblad nr. : 842
1
Nr. 842.
Herziening grenzen en aanpassing aanwijzing grootstedelijk
project Noord-Zuidlijn.
Amsterdam, 16 november 2000.
Aan de Gemeenteraad
Inleiding.
Bij uw besluit van 31 mei 1995, nr. 293, heeft u de Noord-
Zuidlijn aan-gewezen als grootstedelijk project ? hierna ook
wel als gsp aangeduid ? en zijn de bevoegdheden met betrekking
tot de realisering van het project teruggenomen. Het terugnemen
van deze bevoegdheden wordt beperkt tot het gebied waarin het
geheel aan maatregelen wordt voorzien voor de realisering van
de Noord-Zuidlijn. De geografische begrenzing is weergegeven op
een kaart, die als bijlage bij genoemd besluit is overgelegd.
Inmiddels heeft uw Vergadering dit besluit reeds driemaal
herzien, zodat het op 2 september 1998 door uw Vergadering
vastgestelde bestemmingsplan Noord-Zuidlijn (Gemeenteblad afd.
1, nr. 437) geheel binnen het gebied van het grootstedelijk
project valt. Deze eerdere herzieningen waren nodig omdat de
werkzaamheden van de Noord-Zuidlijn nu zich over een groter
gebied uitstrekten. Het trac, loopt door de binnenstad en door
drie stadsdelen, te weten: Amsterdam-Noord, Amsterdam Oud-Zuid
en Zuideramstel.
In de loop van 1999 werd duidelijk dat meerdere activiteiten in
het kader van de realisatie van de Noord-Zuidlijn zich opnieuw
buiten de huidige geografische begrenzing bevinden, zoals
vastgesteld bij het aanwijzingsbesluit van de Noord-Zuidlijn
tot grootstedelijk project. Om slagvaardig te kunnen optreden,
werd het gewenst geacht dat er in principe slechts ,,n bevoegd
bestuur zou zijn dat niet alleen de juridisch-planologische
kaders voor de realisering van de Noord-Zuidlijn zou verzorgen,
maar alle publiekrechtelijke en privaatrechtelijke be-
voegdheden, benodigd voor de realisering van de lijn, zou uit-
oefenen. Om dit te kunnen bewerkstelligen, is ons College op 23
mei 2000 akkoord gegaan met een voor-stel tot herziening van de
grenzen en een aanpassing van de tekst van de aanwijzing van
het groot-stedelijk project Noord-Zuidlijn. Het voorstel
behelsde uitsluitend een uitbreiding in de stadsdelen Amsterdam
Oud-Zuid en Zuideramstel. Voor het grondgebied van de Dienst
Binnenstad en het stadsdeel Amsterdam-Noord was het voorstel
werkafspraken te maken, omdat deze dienst en dit stadsdeel in
het overleg over de uitbreiding (gevoerd op basis van de
aanwijzing grootstedelijk project) zich sterk hebben
uitgesproken t,gen de uitbreiding van het gsp. Hierbij is
tevens overwogen dat de Dienst Binnenstad weliswaar een andere
ambtelijke aansturing kent dan het gsp, maar dat het bevoegde
gezag in beide gevallen ons College is. Voor het stadsdeel
Amsterdam-Noord werd over-wogen dat de uitvoering van de Noord-
Zuidlijn daar grotendeels binnen de huidige gsp-grenzen kan
plaats-vinden en dat de initiatieven in de directe omgeving van
de lijn goede werkafspraken sowieso nodig maken.
Juristenpool.
De gewenste uitbreiding van de gebiedsbegrenzing en
tekstwijziging van de aanwijzing tot groot-stedelijk project is
op 19 juli 1999 voorgelegd aan de juristenpool. De juristenpool
heeft uitgesproken dat de aanwijzing-gsp in ieder geval een
geografische begrenzing dient te hebben.
In de juristenpool werd gewezen op de bestuurlijke en
juridische consequenties die de gewenste aanpassing van het
grootstedelijk project kan inhouden. Dit houdt in dat er
bestuurlijk draagvlak zou moeten zijn en dat uit de tekst van
het voor te stellen raadsbesluit met betrekking tot de aan-
passing van het grootstedelijk project duidelijk moet blijken
waar de bevoegdheden liggen en op welk vlak. Volgens de
juristenpool is het noodzakelijk alle teruggenomen bevoegdheden
specifiek te benoemen (welke bevoegdheden van welke wetten) met
het gevaar dat er bevoegdheden zullen worden vergeten. De
mening van de juristenpool is betrokken bij de voorbereiding
van het voorstel. In het onderhavige voorstel tot aanpassing
van het grootstedelijk project wordt de voorgestelde tekst-
wijziging vergezeld van geografische begrenzingen. Het
specifiek benoemen van alle teruggenomen bevoegd-heden is een
complexe aangelegenheid. Bovendien kunnen er bevoegdheden
worden vergeten; derhalve hebben wij noodzakelijkerwijs gemeend
te moeten volstaan met het nu voor-liggende voorstel tot
tekstwijziging.
Bestuurlijk traject voorstel gsp.
Op 8 juni 2000 is het voorstel van ons College over de
uitbreiding van het grootstedelijk project Noord-Zuidlijn
besproken in de Commissie voor Verkeer, Vervoer, Infrastruc-
tuur en Sociale Zaken. In die commissievergadering werd gesteld
dat het beperken van uitvoerings-risico's voorop dient te staan
bij het kiezen van de uitbreidingsvariant-gsp, waarbij de
verwachting werd uitgesproken dat een eenduidige uitbreiding
daartoe de beste waarborgen zou bieden.
Stadsdeel Amsterdam-Noord.
Naar aanleiding daarvan is met het stadsdeel Amsterdam-Noord
nogmaals gesproken over een aanpassing van de gsp-begrenzing.
Het stadsdeel Amsterdam-Noord heeft daarbij gewezen op het feit
dat de noodzakelijke afstemming tussen de juridisch-
planologische activiteiten van Amsterdam-Noord langs de Noord-
Zuidlijn (waar-onder het plan Centrum Amsterdam-Noord), alsmede
de raakvlakken van de Noord-Zuidlijn met activi-teiten in
Amsterdam-Noord (Sixhaven, verkeersbesluiten, inrichten
werkterreinen) inmiddels is vastgesteld in een document
"werkafspraken" dat gereed ligt voor ondertekening door het
dagelijks bestuur van het stads-deel Amsterdam-Noord en
waarvoor een breed bestuurlijk en ambtelijk draagvlak bestaat.
Voor het trac, van de Noord-Zuidlijn door dit stadsdeel is de
directe uitvoering reeds grotendeels gewaarborgd binnen de
huidige gsp-grenzen. Dit laat onverlet dat de invloed van de
door het stadsdeel ge%ntameerde projecten in de directe
omgeving van de lijn dermate groot is dat gedegen werkafspraken
en afstem-ming noodzakelijk zijn.
Stadsdeel Amsterdam-Noord heeft zich in het nadere overleg
opnieuw uitgesproken tegen een uitbreiding van het gsp en
gewezen op zijn co"peratieve houding ten aanzien van de
uitvoering van de Noord-Zuidlijn.
Dienst Binnenstad.
Voor de Dienst Binnenstad geldt dat ? hoewel hij nog geen
stadsdeel is ? met een gsp-uitbreiding een ambtelijke
verschuiving van werkzaamheden plaatsvindt, hetgeen hij
absoluut niet wenst. Uiteindelijk is ons College ook het
bevoegd gezag voor de Dienst Binnenstad, zodat de
(bestuurlijke) uitvoeringsrisico's, zoals deze door de
Commissie voor Verkeer, Vervoer, Infra-struc-tuur en Sociale
Zaken werden gesignaleerd, voor de binnenstad niet aanwezig
zijn. Ook met de Dienst Binnenstad is daarom overeengekomen om
werkafspraken te maken. Deze afspraken zijn inmiddels in een
(ambtelijk) document vastgelegd.
Naar aanleiding van hetgeen in de Commissie voor Verkeer,
Vervoer, Infrastructuur en Sociale Zaken is gesteld en naar
aanleiding van het nader gevoerde overleg met het stadsdeel
Amsterdam-Noord is op 16 juni 2000 in de vergadering van ons
College besloten, extern juridisch advies in te winnen. Daarbij
werd de vraag voorgelegd, of de gekozen oplossing (uitbreiding
van het gsp voor de stadsdelen Amsterdam Oud-Zuid en
Zuideramstel en het maken van werkafspraken met de Dienst
Binnenstad en het stadsdeel Amsterdam-Noord) de aanleg van de
Noord-Zuidlijn in voldoende mate waarborgt en geen extra
juridische risico's met zich meebrengt. Over de formulering van
de adviesaanvraag is contact geweest met de Dienst Binnenstad
en verschillende leden van de Commissie voor Verkeer, Vervoer,
Infrastructuur en Sociale Zaken, opdat de zorgen over de voor-
gestelde methodiek volledig in de adviesaanvraag werden
verwoord.
Extern juridisch advies.
Uitbreiding niet identiek voor elk stadsdeel.
Het gevraagde advies is op 24 augustus 2000 uitgebracht en is
vertrouwelijk ter inzage gelegd. In het advies wordt
stilgestaan bij de vraag, of de aanwijzing tot gsp voor alle
stadsdelen gelijkluidend dient te zijn en dit wordt afgezet
tegen het uitvoeringsrisico. De vraag, of het
bestuursrechtelijk verdedig-baar is dat bij de geografische
uitbreiding van de grenzen van het gsp onderscheid wordt
gemaakt tussen de betrokken stadsdelen, wordt in het advies
positief beantwoord onder de voorwaarde dat een goede
onderbouwing wordt gegeven, waarbij kan worden gewezen op de
verschillende standpunten-/opstelling van de betrokken
stadsdeelbesturen en de daaraan verbonden noodzaak de
geografische begrenzing uit te breiden. Hierna gaat ons College
hierop nader in.
Allereerst is ons College van mening dat het belangrijk is goed
voor ogen te houden dat de huidige aanwijzing tot gsp
grotendeels blijft gelden. Het centrale bestuur blijft ook in
de gebieden van Amsterdam-Noord of de binnenstad het bevoegde
gezag binnen de begrenzing van het gsp van de laatste
herziening van 19 augustus 1998 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 436).
Alleen de voorgestelde nog verdere uitbreiding van het gsp zal
hier niet gelden. Het risico dat de centrale stad de uitvoering
van het project niet meer kan beheersen, is dus zeer beperkt.
Er is geen sprake van het opknippen van bevoegdheden, alleen
wordt de al geldende aan-wijzing in de onderhavige voordracht
plaatselijk verbreed, en wel ter plaatse van het stadsdeel
Amsterdam Oud-Zuid en het stadsdeel Zuideramstel. Voor
Amsterdam Oud-Zuid zal de aanleg van de Noord-Zuidlijn met name
ver-strekkende gevolgen hebben voor de verkeerscirculatie.
Hiertoe moeten de nodige verkeers-maatregelen en -besluiten
worden genomen. Om een optimale afstemming van werkzaamheden en
omleidingen te kunnen bewerkstelligen, is onder andere deze
bevoegdheid bij het centrale bestuur gelegd.
In Zuideramstel wordt de Noord-Zuidlijn uitgevoerd in een
gecombineerd project met de RAI. De begrenzing van dit
werkterrein is beter aangegeven in de nu voorliggende
herziening van het gsp. Daarmee wordt bewerkstelligd dat ,,n
bevoegd gezag zich kan uitspreken over de werkzaamheden ten
behoeve van de Noord-Zuidlijn (inclusief werkterreinen).
De uitbreiding voor beide stadsdelen is tevens gekozen om de
werkzaamheden die moeten worden uit-gevoerd voor de monitoring
en het casco- en funderingsherstel aan panden, in handen van
het centrale bestuur te leggen. Dit is voor de Dienst
Binnenstad reeds het geval en is in het stadsdeel Amsterdam-
Noord niet aan de orde. Zo nodig, kunnen de grenzen van het gsp
in de toekomst opnieuw worden aangepast, als ontwikkelingen dat
noodzakelijk maken.
Na een afzonderlijke inventarisatie onder de stadsdelen en de
Dienst Binnenstad over het nogmaals uitbreiden van het gsp, is
op 1 september 1999 in de werkgroep gsp een afsluitende
vergadering met betrokkenen gehouden. Het stadsdeel Amsterdam-
Noord was bij deze afsluitende vergadering niet aanwezig. Het
had zich reeds in de vooroverlegronde uitgesproken tegen de
voorgestelde nog verdere uitbreiding van het gsp en heeft dit
ook middels een brief verwoord (ter inzage). De Dienst
Binnenstad heeft in deze werk-groep zijn standpunt verwoord en
later in een brief bevestigd niet in te stemmen met het voor-
stel tot een nog verdere uitbreiding van het gsp (ter inzage).
De stadsdelen Amsterdam Oud-Zuid en Zuider-amstel verklaarden
zich in de werkgroep beide akkoord met de voorgestelde
uitbreiding. Stadsdeel Zuideramstel heeft zich bij brief van 3
april 2000 akkoord verklaard met de voorgestelde uitbreiding
(ter inzage).
Hoewel stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid zich aanvankelijk akkoord
verklaarde met de verdere uitbreiding van het gsp, gaf het
later in een brief weer dat de bevoegdheden in het kader van de
realisering van de Noord-Zuidlijn voor het gehele stadsdeel al
vanaf 31 mei 1995 bij de centrale stad lagen en een aanpassing
daarom niet noodzakelijk was. Een bij dit stadsdeel liggende
bouwaanvraag werd ook niet in behan-de-ling genomen. Het
stadsdeel heeft dit in de brief van 17 maart 2000 verwoord (ter
inzage). Vanwege het interpretatieverschil over het gsp is
nader juridisch advies ingewonnen. In dit advies wordt gecon-
sta-teerd dat niet alle bevoegdheden in het kader van de
realisering van de Noord-Zuidlijn zijn terug-genomen door de
centrale stad. Ten eerste is het noodzakelijk een geografische
begrenzing aan te houden en ten tweede dienen de bevoegdheden
die worden teruggenomen, nauwkeurig omschreven te zijn. Indien
dit niet het geval is, dan zou dit inbreuk opleveren op de
Verordening op de stads-delen. Ons College heeft daarom het
onderhavige voorstel tot uitbreiding van het gsp gehandhaafd.
Begin september 2000 diende een verkeersbesluit te worden
genomen in het gebied van Amsterdam Oud-Zuid. Aan het stadsdeel
Amsterdam Oud-Zuid is gevraagd om medewerking te verlenen aan
het nemen van het verkeers-besluit. Het stadsdeel heeft bij
brief van 3 augustus 2000 weergegeven op dat moment niet aan
dat verzoek te kunnen voldoen (ter inzage).
Ons College meent op grond van het vorenstaande voldoende
argumenten te hebben, die de terugname van de bevoegdheden in
het kader van de realisering van de Noord-Zuidlijn voor
stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid en Zuideramstel in het in
onderhavige voordracht uitgebreide gebied, noodzakelijk maken.
Duur aanwijzingsbesluit.
Door de extern juridisch adviseur is aandacht gevraagd voor de
duur van het aanwijzingsbesluit, ten-einde zeker te stellen dat
alle benodigde vergunningen binnen de in de aanwijzing
opgenomen tijds-duur kunnen worden verleend. Het
aanwijzingsbesluit is gekoppeld aan de afronding van de
productie-fase; in de toelichting van het reeds geldende
besluit wordt dit moment verwacht in 2005. Op basis van de
thans gehanteerde planning ligt dat moment in 2008. In de
toelichting op de aanpassing van het gsp is daar alsnog melding
van gemaakt.
Routing vergunningaanvragen.
In art. V van de geldende aanwijzing tot gsp is bepaald dat,
indien een stadsdeel (als bevoegd orgaan) voornemens is een
vergunning te verlenen waarvan effect kan worden verwacht op de
realisering van de Noord-Zuidlijn, het stadsdeelbestuur ons
College daarvan tijdig in kennis moet stellen. De extern
juridisch adviseur stelt voor om alle aanvragen ter beoordeling
door te zenden naar het Projectbureau Noord-Zuidlijn.
Daar vooraf niet precies is aan te geven welke vergunningen
effect kunnen hebben op de aanleg van de Noord-Zuidlijn,
resulteert een dergelijk voorstel in een verplichting voor de
stadsdelen om al hun vergunningaanvragen voor te leggen aan het
projectbureau Noord-Zuidlijn.
Afgezien van het feit dat een dergelijke oplossing een enorme
toename van de werk-druk bij het projectbureau met zich brengt,
constateren wij dat deze afstemming in de praktijk tot nu toe
nimmer tot problemen heeft geleid.
Wij achten het evenwel zinvol dat er naast de ambtelijke
Werkgroep Grootstedelijk Project, wel een gremium wordt
aangewezen dat in het geval van gerezen problemen slagvaardig
kan beslissen. In navolging van de wethouder voor Openbare
Ruimte Binnenstad stellen wij voor, een bestuurlijk overleg in
te stellen tussen de wethouder voor verkeer van de centrale
stad en de respectieve vakwethouders van de stads-delen
Amsterdam-Noord, Zuideramstel en Amsterdam Oud-Zuid en de
wethouders voor openbare ruimte en voor verkeer van de
binnenstad, en mogelijke afstemmingsproblemen daar aan de orde
te stellen. Deze oplossing behoeft niet te worden verwoord in
de aanwijzing tot gsp.
Op grond van vorenstaande overwegingen stellen wij voor, het
oorspronkelijke voorstel tot herziening van het grootstedelijk
project te handhaven, dat wil zeggen dat het voorstel alleen
betrekking zal hebben op een uitbreiding van het reeds geldende
werkingsgebied van de stadsdelen Amsterdam Oud-Zuid en
Zuideramstel.
Het vorenstaande betekent dat de gebiedsbegrenzing als volgt
wordt aangepast:
- een verbreding van het gebied ter plaatse van de
Vijzelstraat, de Vijzelgracht en de Ferdinand Bolstraat;
- een verbreding van het gebied ter plaatse van de
Scheldestraat, het Europaplein, de Europaboulevard en de
bebouwing van de RAI.
Voorstel aanpassing grootstedelijk project.
Het gebied waarop de uitbreiding betrekking heeft, is
weergegeven op een aantal tekeningen die bij deze voordracht is
gevoegd. Na uitbreiding kan de gebiedsbegrenzing ongeveer als
volgt worden omschreven:
In het stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid betreft het gebied de
Ferdinand Bolstraat, inclusief de aan deze straat grenzende
panden en tevens een deel van de aan die panden grenzende
binnentuinen, met een plaatselijke verbreding ter hoogte van
het Cornelis Troostplein richting de Lutmastraat en de Cornelis
Troost-straat. Voorbij de Albert Cuypstraat betreft het
eveneens het gebied dat wordt begrensd door de Hobbemakade, de
Ceintuurbaan (tot vlak voor de Ferdinand Bolstraat langs de
zuidelijke gevelwand, daarna inclusief een deel van de aan de
zuidkant van de Ceintuurbaan grenzende panden), Sarphati-park
(westkant; inclusief een deel van het hoekpand op de kruising
Sarphatipark/Tweede Van der Helststraat), de Eerste Van der
Helststraat (inclusief enkele aan de oostkant van deze straat
grenzende panden en tevens een deel van de aan die panden
grenzende binnentuinen) en de Albert Cuypstraat. Tussen de
Albert Cuyp-straat en de Stadhouderskade betreft het gebied de
Boerenwetering inclusief de oostelijke 'helft' van de
aangrenzende Hobbemakade en de westelijke 'helft' van de
aangrenzende Ruysdaelkade. Tussen de Hobbemakade en de
Amsteldijk/Sarphatikade betreft het gebied het in Amsterdam
Oud-Zuid gelegen deel van de Singelgracht, inclusief het deel
van de Stadhouderskade gelegen tussen de Ferdinand Bolstraat en
de Van Woustraat en tevens enkele panden aan de Stadhouderskade
gelegen tussen de Ferdinand Bolstraat en de Eerste Van der
Helststraat.
In het stadsdeel Zuideramstel betreft het vervolgens het gebied
aan weerszijden van de Scheldestraat ter breedte van aan de
rechterkant de Diezestraat en aan de linkerkant de
Volkerakstraat tot en met het Scheldeplein, inclusief panden.
Vervolgens wordt aan de oostzijde het Europaplein gevolgd tot
aan de Zoomstraat, inclusief panden, terwijl aan de westzijde
het trac, langs de gevelwand van de RAI in de richting van de
Europaboulevard gaat.
Ter plaatse van de Europaboulevard wordt de grens van de
bebouwing van de RAI gevolgd. De grens loopt verder in
westelijke richting en omvat een gedeelte van station RAI.
Beheer.
Het beheer van de openbare ruimte (reguliere schoonmaakacties
en onderhoudswerkzaamheden) berust bij de stadsdelen, zowel
tijdens als na de realisatie van het project, met dien
verstande, dat het beheer voortvloeiend uit de exploitatie van
de lijn en de stations uiteraard niet bij de stadsdelen berust.
De bevoegdheden voor de te nemen besluiten ten aanzien van
vorenbedoeld beheer zijn niet terug-genomen bij uw besluit van
31 mei 1995, nr. 293, en vallen onder verantwoordelijkheid van
de betrokken stadsdelen.
Uitvoerende werkzaamheden.
De uitvoerende werkzaamheden (aanleg Noord-Zuidlijn) worden
uitgevoerd onder centraal stedelijke bevoegd-heid. De centrale
stad bepaalt welke diensten en bedrijven zullen functioneren
als opdracht-gever. De bevoegdheid voor het afsluiten van
contracten en het aangaan van financi%le verplich-tingen, voor-
zover dit noodzakelijk is voor de realisering van het
grootstedelijk project Noord-Zuidlijn, zijn teruggenomen bij uw
besluit van 31 mei 1995, nr. 293, en vallen onder
verantwoordelijkheid van de centrale stad.
Financi%n.
In de voordracht welke heeft geresulteerd in uw besluit van 31
mei 1995, nr. 293, is over de financi%le aspecten met
betrekking tot het verschuiven van bevoegdheden het volgende
gesteld:
"Uitgangspunt is dat het verschuiven van bevoegdheden, en in
het verlengde daarvan ambtelijke werk-zaamheden, geen
financi%le gevolgen hebben, zoals in de toedeling van de
middelen in het Stads-deelfonds is geregeld. De financi%le
middelen en capaciteit voor de productietaken zijn de
verantwoordelijkheid van de centrale stad. Daar waar de
besluitvorming van de centrale stad gevolgen heeft voor
uitgaven van de stadsdelen in de toekomst ten aanzien van het
beheer van onderdelen van het project, zal overleg plaatsvinden
met de stadsdelen over een passende vergoeding".
De betrokken stadsdelen hebben, door middel van de uitkering
uit het Stadsdeelfonds, middelen beschikbaar voor taken ten
aanzien van beheer en onderhoud. Voor zover
stadsdeelorganisaties bij uitvoerende werkzaamheden zullen
worden betrokken, zal daarvoor een vergoeding worden gegeven.
Voor alle duidelijkheid wordt hier opgemerkt, dat de
vergunningverlenende instantie de voor de des-betref-fende
vergunning(en) verschuldigde leges ontvangt. In het overleg met
de stadsdelen is de voren-staande materie uitgebreid aan de
orde geweest. Problematisch hierbij is het onderscheid tussen
project en projectomgeving. Onder het project wordt verstaan:
het trac,, de stations en de in- en uitgangen daarvan,
inclusief aanheling van de bestaande bebouwing. Alle overige
voorzieningen worden gerekend tot de project-omgeving. Voor
zover deze gelegen zijn in de stadsdelen, zijn de betrokken
stadsdeelbesturen daarvoor verantwoordelijk.
De financiering van deze eventuele voorzieningen kan en mag
niet worden toegerekend aan het project Noord-Zuidlijn.
Overigens zal voor een aantal voorzieningen wellicht een beroep
kunnen worden gedaan op de subsidiegever van de Noord-Zuidlijn,
maar dergelijke aanvragen staan in principe los van het
project. Met de stadsdelen is afgesproken, dat een
inventarisatie zal worden gemaakt van alle door de stadsdelen
ge%ntameerde voorzieningen die direct aan het project gelieerd
zijn. Aan de hand daarvan zullen nadere afspraken worden
gemaakt over de verdere, al dan niet gezamenlijke, aanpak
daarvan.
Uitgangspunt hierbij is dat dit niet mag leiden tot vertraging
van het project Noord-Zuidlijn.
Aanpassing tekst aanwijzing van 31 mei 1995, nr. 293.
Juridisch-planologische bevoegdheden.
De oorspronkelijke tekst van punt III van uw besluit van 31 mei
1995, nr. 293 luidt:
III .. te bepalen, dat de juridisch planologische
bevoegdheden, waaronder mede begrepen de bevoegdheid tot
vaststelling van het bestemmingsplan, van het gebied,
zoals omschreven onder I, wordt teruggenomen ..
Voorgesteld wordt om deze tekst te wijzigen in:
III .. te bepalen, dat de juridisch-planologische
bevoegdheden alleen worden teruggenomen voor het gebied dat
wordt begrensd door het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn, en dat
voor het overige de juridisch-planologische bevoegdheden bij de
betrokken stadsdelen blijven;
Publiekrechtelijke en privaatrechtelijke bevoegdheden.
De oorspronkelijke tekst van punt IV van uw besluit van 31 mei
1995, nr. 293 luidt:
IV .. te bepalen, dat de bevoegdheid tot afgifte van bouw-,
aanleg-, sloop-, kap- en milieu-vergun-ningen, alsmede de
overige vergunningen die voor de realisering van de Noord-
Zuidlijn noodzakelijk worden geacht, bij de centrale stad komt
te liggen, zulks met uitzondering van het binnen het stads-deel
Slotervaart/Overtoomse Veld gelegen gebied .."
Voorgesteld wordt deze tekst te wijzigen in:
IV.A .. te bepalen, dat de bevoegdheid tot afgifte van bouw-,
aanleg-, sloop-, kap- en milieu-vergunningen, alsmede de
overige vergunningen en publiekrechtelijke bevoegdheden,
waaronder de bevoegd-heid tot het nemen van verkeersbesluiten
voor het hele gsp-gebied, die naar het oordeel van het College
van Burgemeester en Wethouders voor de realisatie van de Noord-
Zuidlijn noodzakelijk worden geacht, bij de centrale stad komt
te liggen ..
IV.B .. tevens te bepalen, dat ambtelijke medewerking
(capaciteit) van de betrokken stads-delen kan worden gevorderd
inzake de aanwending van publiekrechtelijke bevoegdheden
noodzakelijk voor de realisatie van de Noord-Zuidlijn, zulks in
het geval het College van Burgemeester en Wethouders acht dat
deze medewerking noodzakelijk is ..
IV.C .. tevens te bepalen, dat de bevoegdheden met betrekking
tot verwerving, beheer en ont-ruiming van onroerend goed, die
naar het oordeel van het College van Burgemeester en wethouders
benodigd zijn in verband met de realisering van de Noord-
Zuidlijn, het vestigen van zakelijke rechten, alsmede het
uitoefenen van de overige privaatrechtelijke bevoegd-heden die
naar het oordeel van het College voor de realisatie van de
Noord-Zuidlijn noodzakelijk worden geacht, bij de centrale stad
komen te liggen ..
IV.D .. tevens te bepalen, dat het College van Burgemeester en
Wethouders met betrekking tot de onder IV.A tot en met IV.C
genoemde bevoegdheden als spelverdeler fungeert ..
IV.E .. tevens te bepalen, dat de uit te oefenen
publiekrechtelijke en privaatrechtelijke bevoegdheden in het
kader van het voor de Noord-Zuidlijn te verrichten casco- en
funderingsonderzoek en -herstel aan panden, bij de centrale
stad komen te liggen ..
Toelichting aanpassing aanwijzing.
Art. III.
Het gaat hier uitsluitend om het terugnemen van de juridisch-
planologische bevoegdheden nood-zakelijk voor de realisatie van
de Noord-Zuidlijn en begrensd door het bestemmingsplan Noord-
Zuidlijn. In de huidige uitbreiding van het geografische gebied
worden derhalve geen juridisch-planolo-gische bevoegdheden
teruggenomen.
Andere ruimtelijke ontwikkelingen door de stadsdelen moeten wel
mogelijk worden gemaakt, maar behoeven wel afstemming voor
zover zij de Noord-Zuidlijn raken. Derhalve geldt voor de
huidige uit-breiding van het geografische gebied, dat
juridisch-planologische ontwikkelingen mogelijk zijn, maar dat
deze te allen tijde afstemming behoeven met de Noord-Zuidlijn.
Art. IV (algemeen).
Voorwaarde voor een goede uitvoering en een gedegen
budgetbewaking is dat het productieproces onbelemmerd en goed
geco"rdineerd voortgang kan vinden. Voor wat betreft de
vergunningen die nodig zijn voor de realisering van de Noord-
Zuidlijn betekent dit dat de procedures binnen de tevoren
afgesproken tijdsplanningen moeten worden afgerond. Indien zich
problemen voordoen in de uitgifte van de benodigde vergunningen
heeft dit financi%le consequenties en bestaan er vrijwel zeker
gevolgen voor de planning. Vanwege de financi%le en procedurele
eindverantwoordelijkheid van de centrale stad voor de
realisering van de Noord-Zuidlijn, met name voor de planning,
is bij uw besluit van 31 mei 1995, nr. 293, de bevoegdheid tot
het verlenen van de voor de realisering van de Noord-Zuidlijn
noodzakelijk geachte vergunningen teruggenomen en tot een
bevoegdheid van de centrale stad gemaakt. Voorts is bij
voormeld besluit bepaald dat de betrokken stadsdelen alle
vergunningen die zij voornemens zijn te verlenen en die geen
betrekking hebben op het grootstedelijk project, maar waarvan
effect voor de realisering van het project mag worden verwacht,
tijdig ter kennis van ons College, in casu de ambtelijke
opdrachtgever voor de Noord-Zuidlijn, moeten brengen, opdat
niet de situatie kan ontstaan dat door het verlenen van een
vergunning door een stadsdeel de realisering van het project
schade wordt toegebracht. Indien er effect kan worden verwacht,
kan ons College nadere voorwaarden stellen.
Doel van de onderhavige wijziging van de tekst van het
raadsbesluit is zoveel mogelijk te trachten alle bevoegd-heden
ten aanzien van de productietaken die de Noord-Zuidlijn
betreffen centraal stedelijk te maken. In dit verband is het
van belang te benadrukken dat uitsluitend die bevoegdheden door
de centrale stad worden teruggenomen die in verband staan met
de realisering van de Noord-Zuidlijn. Alleen de bevoegdheden
die in het kader van de Noord-Zuidlijn dienen te worden
uitgeoefend, worden door de centrale stad teruggenomen. Het
stadsdeel blijft dus gewoon bevoegd om bijvoor-beeld panden te
ontruimen, zolang dit maar niet noodzakelijk is voor de Noord-
Zuidlijn, want dan geldt de onderhavige tekst. Ons College zal
? indien geen ambtelijke overeenstemming kan worden bereikt ?
uiteindelijk bevoegd zijn te beoordelen of het gaat om
bevoegdheden die in verband staan met de realisering van de
Noord-Zuidlijn. Voor een aantal bevoegdheden is dit evident,
zoals bijvoor-beeld bij de aanvraag van de bouwvergunning voor
het te realiseren metrostation Ceintuurbaan, maar voor andere
bevoegdheden is dit wellicht minder voor de hand liggend.
Art. IV.A.
Onder publiekrechtelijke bevoegdheden wordt verstaan het
uitbrengen van aanschrijvingen op grond van de Woningwet in het
kader van het te verrichten casco- en funderingsonderzoek
alsmede het uitoefenen van bestuursdwang, de handhaving van
vergunningsvoorschriften en het nemen van verkeersbesluiten
voor het hele gsp-gebied.
Art. IV.B.
Het gaat in dit verband om medewerking zoals bedoeld in art.
35, lid 1, juncto lid 2, onder f en g, van de Verordening op de
stadsdelen. Voor een aantal publiekrechtelijke bevoegdheden
wordt het doel-matiger geacht als de stadsdelen deze zelf
behandelen. De stadsdelen hebben juist specifieke kennis van
hun directe omgeving die bij de centrale stad niet of minder
aanwezig is. De inhoudelijke behan-de-ling ligt dan bij het
stadsdeel, maar het is de centrale stad die formeel het
betreffende besluit neemt. In dit verband gaat het met name om
de behandeling van kapvergunningen, opbreek-, kabels- en
leidingenvergunningen en vergunningen krachtens de
Monumentenwet, alsmede eventuele overige publiekrechtelijke
bevoegdheden. In de werkgroep grootstedelijk project Noord-
Zuidlijn dienen hieromtrent afspraken te worden gemaakt en
vastgelegd. De inzet van de ambtelijk apparaten van de
stadsdelen komt ten laste van de begroting van de betreffende
stadsdelen.
In het geval dat de stadsdelen aanvullende capaciteit nodig
hebben teneinde de gevorderde medewerking te kunnen verlenen en
wanneer de stadsdelen binnen hun begroting niet beschikken over
middelen om tijdelijke aanvullende capaciteit in te huren,
dienen de stadsdelen ter zake een voorstel voor dekking aan het
bestuur voor te leggen.
Art. IV.C.
De bevoegdheid panden te ontruimen kan worden gebaseerd op het
Burgerlijk Wetboek. Uitgangspunt is het op minnelijke wijze tot
overeenstemming komen met de betrokken gebruiker(s) van het
pand. Niettemin kan ontruiming noodzakelijk zijn teneinde
overlast zoveel mogelijk te beperken. Bij het vestigen van
zakelijke rechten wordt bedoeld de uitgifte in erfpacht na
onteigening en het vestigen van een recht van opstal. In dit
verband gaat het met name om privaatrechtelijke bevoegdheden
noodzakelijk in het kader van het te verrichten casco- en
funderingsonderzoek en -herstel.
Art. IV.E.
Voor de begrenzing van de "c/f-zone" hebben de omvang van het
invloedsgebied en de bufferzone van de in het kader van de
realisatie van de Noord-Zuidlijn te verrichten boringen (circa
105 meter rondom de bouwputten van de stations en circa 70
meter rondom de boortunnels) als uitgangspunt gediend. Om in
dit kader een consistent en consequent beleid te voeren, is het
noodzakelijk de regie in ,,n hand, bij de centrale stad, te
leggen.
Art. XI.
In de aanbiedingsbrief van ons College bij de voorgaande
aanwijzing en herzieningen van het groot-stedelijk project
Noord-Zuidlijn werd nog uitgegaan van een planning van een
einde van de produktie-fase in 2005. Alhoewel thans nog niet
met zekerheid valt aan te geven wanneer de pruduktiefase zal
zijn voltooid, wordt thans uitgegaan van medio 2008.
Commissie van advies.
Onderhavig voorstel tot aanpassing van de aanwijzing van de
Noord-Zuidlijn tot grootstedelijk project is op 22 november
2000 besproken in de vergadering van de Commissie voor Verkeer,
Vervoer, Infrastructuur en Sociale Zaken.
Besluit.
Gezien het vorenstaande stellen wij u voor de
gebiedsbegrenzing, zoals vermeld onder punt I van uw besluit
van 31 mei 1995, nr. 293 en zoals gewijzigd bij uw besluiten
van 14 mei 1997, nr. 231, 2 december 1997, nr. 806 en 19
augustus 1998, nr. 436, alsmede de tekst van punten III en IV
van uw besluit van 31 mei 1995, nr. 293 voor de stadsdelen
Amsterdam Oud-Zuid en Zuideramstel te wijzigen en daartoe het
volgende besluit te nemen:
De Gemeenteraad van Amsterdam,
Gezien de voordracht van Burgemeester en Wethouders van 16 juni
2000; Gelet op de Verordening op de stadsdelen;
Mede gelet op zijn besluiten van 31 mei 1995, nr. 293, 14 mei
1997, nr. 231, 2 december 1997, nr. 806 en 19 augustus 1998,
nr. 436;
Tenslotte gelet op de uitkomsten van de juristenpool, de
resultaten van het overleg in de ambtelijke werkgroep
grootstedelijk project Noord-Zuidlijn en de reacties van de
betrokken stadsdeelbesturen,
Besluit:
I de begrenzing van het grootstedelijk project Noord-
Zuidlijn, zoals aangegeven in zijn besluit van 31 mei 1995, nr.
293, onder punt I, en zoals gewijzigd bij zijn besluiten van 14
mei 1997, nr. 231, 2 december 1997, nr. 806 en 19 augustus
1998, nr. 436, zodanig te wijzigen dat de begrenzing verder
uitgebreid wordt en loopt tot aan de bij het onderhavige
besluit behorende tekeningen en ongeveer te omschrijven als
volgt:
In het stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid betreft het gebied
van de Ferdinand Bolstraat, inclusief de aan deze straat
grenzende panden en tevens een deel van de aan die panden
grenzende binnentuinen, met een plaatselijke verbreding ter
hoogte van het Cornelis Troostplein richting de Lutmastraat en
de Cornelis Trooststraat. Voorbij de Albert Cuypstraat betreft
het eveneens het gebied dat wordt begrensd door de Hobbemakade,
Ceintuurbaan (tot vlak voor de Ferdinand Bolstraat langs de
zuidelijke gevelwand, daarna inclusief een deel van de aan de
zuidkant van de Ceintuurbaan grenzende panden), Sarphatipark
(westkant; inclusief een deel van het hoekpand op de kruising
Sarphatipark/Tweede Van der Helststraat), Eerste Van der
Helststraat (inclusief enkele aan de oostkant van deze straat
grenzende panden en tevens een deel van de aan die panden
grenzende binnentuinen) en de Albert Cuypstraat.
Tussen de Albert Cuypstraat en de Stadhouderskade betreft
het gebied de Boerenwetering inclusief de oostelijke 'helft'
van de aangrenzende Hobbemakade en de westelijke 'helft' van de
aangrenzende Ruysdaelkade. Tussen de Hobbemakade en de
Amsteldijk/Sarphatikade betreft het gebied het in Amsterdam
Oud-Zuid gelegen deel van de Singelgracht inclusief het deel
van de Stadhouderskade gelegen tussen de Ferdinand Bolstraat en
de Van Woustraat en tevens enkele panden aan de Stadhouderskade
gelegen tussen de Ferdinand Bolstraat en de Eerste Van der
Helststraat.
In het stadsdeel Zuideramstel betreft het vervolgens het
gebied aan weerszijden van de Scheldestraat ter breedte van aan
de rechterkant de Diezestraat en aan de linkerkant de
Volkerakstraat tot en met het Scheldeplein, inclusief panden.
Vervolgens wordt aan de oostzijde het Europaplein gevolgd
tot aan de Zoomstraat, inclusief panden, terwijl aan de
westzijde het trac, langs de gevelwand van de RAI in de
richting van de Europaboulevard gaat. Ter plaatse van de
Europaboulevard wordt de grens van de bebouwing van de RAI
gevolgd. De grens loopt verder in westelijke richting en omvat
een gedeelte van station RAI;
II de tekst van de aanwijzing tot grootstedelijk project van
de Noord-Zuidlijn, zoals vastgesteld in zijn besluit van 31 mei
1995, nr. 293, onder punt I, en zoals gewijzigd bij zijn
besluiten van 14 mei 1997, nr. 231, 2 december 1997, nr. 806 en
19 augustus 1998, nr. 436, onder de punten III en IV te
wijzigen in:
III te bepalen, dat de juridisch-planologische bevoegdheden
alleen worden terug-genomen voor het gebied dat wordt begrensd
door het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn en dat voor het overige
de juridisch-planologische bevoegdheden bij de betrokken
stadsdelen blijven;
IVA te bepalen, dat de bevoegdheid tot afgifte van bouw-,
aanleg-, sloop-, kap- en milieuvergunningen, alsmede de overige
vergunningen en publiekrechtelijke bevoegd-heden, waaronder de
bevoegdheid tot het nemen van verkeersbesluiten voor het hele
gsp-gebied, die naar het oordeel van het College van
Burgemeester en Wethouders voor de realisatie van de Noord-
Zuidlijn noodzakelijk worden geacht, bij de centrale stad komen
te liggen;
IVB tevens te bepalen, dat de ambtelijke medewerking
(capaciteit) van de betrokken stads-delen kan worden gevorderd
inzake de aanwending van publiekrechtelijke bevoegdheden
noodzakelijk voor de realisatie van de Noord-Zuidlijn, zulks in
het geval het College van Burgemeester en Wethouders acht dat
deze medewerking noodzakelijk is;
IVC tevens te bepalen, dat de bevoegdheden met betrekking tot
verwerving, beheer en ontruiming van onroerend goed, die naar
het oordeel van het College van Burgemeester en Wethouders
benodigd zijn in verband met de realisering van de Noord-
Zuidlijn, het vestigen van zakelijke rechten, alsmede het
uitoefenen van de overige privaatrechtelijke bevoegdheden die
naar het oordeel van het College voor de realisatie van de
Noord-Zuidlijn noodzakelijk worden geacht, bij de centrale stad
komen te liggen;
IVD tevens te bepalen, dat het College van Burgemeester en
Wethouders met betrekking tot de onder IV.A tot en met IV.C
genoemde bevoegdheden als spelverdeler fungeert;
IVE tevens te bepalen, dat de uit te oefenen
publiekrechtelijke en privaatrechtelijke bevoegdheden in het
kader van het voor de Noord/Zuidlijn te verrichten casco- en
funderingsonderzoek naar en herstel aan panden, bij de centrale
stad komen te liggen;
III te bepalen, dat zijn besluit van 31 mei 1995, nr. 293 en
zoals gewijzigd bij uw besluiten van 14 mei 1997, nr. 231, 2
december 1997, nr. 806 en 19 augustus 1998, nr. 436, voor het
overige in stand blijven, wat onder meer betekent dat het
bepaalde in de punten II, V, VI, VII, VIII, IX, X en XI van uw
besluit van 31 mei 1995, nr. 293 onverminderd gelding hebben,
welke besluitpunten luiden als volgt:
II nadere detaillering en eventuele wijziging van de
gebiedsbegrenzing aan te brengen met inachtneming van hetgeen
is verwoord onder X van dit besluit;
V te bepalen, dat ten aanzien van de overige vergunningen
geldt dat de betrokken stads-delen, indien zij voornemens zijn
deze te verlenen en indien van deze vergunningen effect kan
worden verwacht voor de realisering van het grootstedelijk
project, het College van Burgemeester en Wethouders daarvan
tijdig in kennis stellen. Indien er effect kan worden verwacht
voor de realisering van het grootstedelijk project, kan het
College van Burgemeester en Wethouders nadere richtlijnen
geven, zulks met inachtneming van hetgeen is verwoord onder X
van dit besluit;
de bevoegdheid voor het beheer tijdens de realisering van het
grootstedelijk project niet terug te nemen en hiermee tevens te
bepalen dat de bevoegdheden (en daarmee de
verantwoordelijkheid) met betrekking tot taken ten aanzien van
het beheer bij de betrokken stadsdelen blijven liggen, met dien
verstande, dat het beheer in het kader van de exploitatie van
de lijn en de stations niet bij de stadsdelen berust;
VII vast te stellen, dat met het oog op een goede inpassing
van de stations van de Noord-Zuidlijn er voor de directe
omgeving van de diverse stations beheer- en inrichtingplannen
kunnen worden opgesteld onder verantwoordelijkheid van de
respectievelijke stadsdelen;
VIII de werkzaamheden, verbonden aan de bevoegdheden welke
centraal worden, te laten uitvoeren onder verantwoordelijkheid
van de centrale stad en in het verlengde daar-van de
bevoegdheid tot het afsluiten van contracten en het aangaan van
financi%le ver-plichtingen, waaronder mede begrepen eventuele
verplichtingen aangaande grond-transacties, terug te nemen;
IX met het oog op het huidige en toekomstige beheer van het
betrokken plangebied, de besturen van de betrokken stadsdelen
te verzoeken, zorg te dragen voor een gemandateerd lid voor het
stadsdeel in de ambtelijke werkgroep Noord-Zuidlijn;
X te bepalen, dat, wanneer er in de werkgroep verschil van
mening bestaat tussen de centrale diensten en het stadsdeel, er
getracht wordt bestuurlijke consensus te bereiken en wanneer
dit niet lukt, te bepalen, dat de verantwoordelijke wethouder
het punt ter besluitvorming aan het College van Burgemeester en
Wethouders zal voorleggen, na de desbetreffende
stadsdeelbestuurders gehoord te hebben;
XI het College van Burgemeester en Wethouders te machtigen
tot het teruggeven van bevoegdheden per (deel)gebied na
voltooiing van de productiefase van het project;
IV te bepalen, dat zijn besluit van 31 mei 1995, nr. 293, in
stand blijft voor stadsdeel Amsterdam-Noord en de binnenstad en
dat de onderhavige wijziging uitsluitend betrekking heeft op de
stadsdelen Amsterdam Oud-Zuid en Zuideramstel. In aanvulling
hierop te bepalen dat bij de instelling van het stadsdeel
Binnenstad nadere voorstellen zullen worden voorgelegd over de
bevoegd-heden-verdeling tussen de centrale stad en het alsdan
in te stellen stadsdeel Binnenstad;
V te bepalen, dat zijn besluit tot herziening van de
gebiedsbegrenzing en tot wijziging van de tekst van de
aanwijzing, in werking treedt op 18 oktober 2000 en dat vanaf
dat moment alle bevoegd-heden noodzakelijk in verband met de
realisering van de Noord-Zuidlijn bij de centrale stad komen te
liggen.
Afschrift van dit besluit zal aan Burgemeester en Wethouders
worden gegeven.
Burgemeester en Wethouders van Amsterdam,
E. Gerritsen S. Patijn
secretaris burgemeester
|