Bron : Raad Onderwerp : VASTSTELLING EINDRAPPORT NETOPTIMALISATIE NOORD-ZUIDLIJN. Portefeuille : Wethouder Verkeer, Vervoer en Infrastruc Afd./Pol. partij : Ruimtelijke Ontwikkeling Infrastructuur en Beheer Datum Raad : - - Datum publikatie : 18-06-99 Gemeenteblad nr. : 52Volgn. 52 VASTSTELLING EINDRAPPORT NETOPTIMALISATIE NOORD-ZUIDLIJN. Burgemeester en Wethouders van Amsterdam brengen ter algemene kennis, dat de Gemeenteraad op 17 februari 1999 heeft ingestemd met het eindrapport Netoptimalisatie Noord-Zuidlijn. Eindrapport Netoptimalisatie Noord-Zuidlijn. Letterlijk overgenomen. "Samenvatting. Op 29 juni 1998 legde het dagelijks Bestuur van het Regionaal Orgaan Amsterdam (ROA) de subsidie-aanvraag voor aanleg van de Noord/Zuidlijn tussen Buikslotermeerplein en Zuid/WTC, het kerntraject, voor aan de minister. Twee jaar eerder, bij brief van 11 september 1996, had de minister aangegeven dat de exploitatie van de nieuwe lijn aan twee vervoerskundige eisen zou moeten voldoen: - op lljnniveau een kostendekkingsgraad van minimaal 50%; Met de betrekking tot de eerste eis, een kostendekkingsgraad op het niveau van de Noord/Zuidlijn van 50% minimaal, gaf de minister per brief van 17 september 1998 te kennen dat aan die doelstelling wordt voldaan. In deze zelfde brief voegt de minister aan de tweede eis, een verbetering op het netwerkniveau, een taakstelling toe: 3,6%. Gemeente en ROA hebben zich vooralsnog niet aan deze taakstelling geconformeerd. Doel van de studie en gevolgde werkwijze. Bij de studie is een referentievariant BZR (de situatie in 2004 zonder Noord/Zuidlijn) vergeleken met de BZP-variant (de situatie in 2005 met Noord/Zuidlijn plus aangepast overig lijnennet in en rond Amsterdam). In de BZP-variant (dus plus Noord/Zuidlijn) zijn daarentegen juist enkele stadslijnen verwijderd, is een aantal streekbuslijnen ingekort tot de stations Zuid WTC en Buikslotermeerplein en zijn bovendien hier en daar frequenties verlaagd. Het ging er bij deze modelmatige optimalisatie van de lijnvoering om te demonstreren dat er besparingen op de exploitatiekosten mogelijk zijn, binnen de gestelde randvoorwaarde van behoud van het voorzieningenniveau anno 1998. Uitkomst op hoofdlijnen. Voorzieningen en gebruik nader bekeken. De komst van de Noord/Zuidlijn maakt het ook mogelijk om streeklijnen aan te takken op belangrijke (Noord/Zuidlijn-) knooppunten. Waar de streekbussen wegvallen, wordt hun lokale functie overgenomen door lokaal openbaar vervoer. Dit is met name aan de zuidkant het geval. Kostendekkingsgraad per deelsysteem. Op het GVB-net blijft de opbrengststijging relatief achter bij de toename van het aantal instappers. De kaartopbrengsten bij stadsbus en tram lopen terug doordat de vervoersvraag op het stadsbus- en tramnet daalt ten gunste van het metronet. Maar door de daling van de vraag kan het aantal in te zetten eenheden (wagens, kilometers, uren) afnemen en dat drukt de exploitatiekosten. Ook de onderhoudskosten van de infrastructuur geven verschuivingen te zien. Sommige lijnen op het tramnet worden intensiever gebruikt, andere minder intensief. Maar ook die minder druk bereden routes moeten wel in stand worden gehouden in verband met calamiteiten en evenementen. Dit zijn in hun effecten tegengestelde invloeden, maar ze resulteren uiteindelijk in een wat lagere kostendekkingsgraad op het tramnet. Op het niveau van het GVB-net als geheel geeft de gepresenteerde verschillen in kostendekkingsgraad een reëel beeld. In het streeknet geven enkele corridors een flinke kostenbesparing te zien omdat een aantal lijnen bij WTC is aangetakt. Ook treedt op enkele corridors een opbrengststijging op door grotere vraag. Tegelijkertijd maakt strakkere lijnvoering meer ritten per uur mogelijk, dus een efficiëntere inzet van personeel en materieel bij gelijkblijvende kosten. Met name de aantakking van het streeknet op de Noord/Zuidlijn bij Zuid WTC maakt het beeld relatief zeer gunstig. De optimalisatie in het ROA-lijnennet als geheel heeft met name kostendalingen tot gevolg als enkele parallelle lijnen verdwijnen en door betere afstemming van het aanbod op de vraag. In de tabel staan de vervoersprestaties per deelsysteem qua reizigerskilometers in de maatgevende avondspits en de verschillen in kostendekkingsgraad tussen BZP en BZR, de doorgerekende lijnvoeringsmodellen.
Conclusie: Noord/Zuidlijn zorgt voor goedkopere lijnvoering ROA-netwerk. De onderhavige studie toont aan dat de kostendekkingsgraad in de BZP-variant (plus Noord/Zuidlijn) onder invloed van de lijnwijzigingen gunstiger uitpakt dan in de BZR-variant (zonder Noord/Zuidlijn). In de BZP-variant, dus Noord/Zuidlijn plus een bovengronds lijnennet dat is afgeslankt, bedraagt de verbetering van de kostendekkingsgraad op het GVB-net 1,9%-punt. Daarnaast is er nog het optimalisatie-effect onder invloed van algemene maatregelen zoals aanpak van zwartrijden, rijsnelheden, treinlengtes en kosten van instandhouding. De effecten hiervan zijn in een eerder stadium geschat op 1,0%-punt verbetering. Deze generieke maatregelen zijn als aanbevelingen uit de rijks-audit naar voren gekomen. Aanleg van de Noord/Zuidlijn maakt dat deze maatregelen effectief kunnen worden ingezet. Gewogen naar reizigerskilometers resulteren de berekeningen uiteindelijk in een stijging van de kostendekkingsgraad voor het totale ROA-netwerk van 2,0%-punt. 1. Kader. 1.1. Aanleiding en achtergronden. Op 29 juni 1998 heeft het dagelijks Bestuur van het Regionaal Orgaan Amsterdam de subsidie-aanvraag voor de aanleg van het kerntraject van de Noord/Zuidlijn tussen Buikslotermeerplein en Zuid/WTC aangeboden aan de minister. De minister heeft aangegeven dat zij de beoordeling van het project wenst te doen op basis van 7 documenten ter onderbouwing van het project. Een van de documenten betreft de vervoerswaarde. - op lijnniveau moet de nieuwe verbinding een kostendekkingsgraad hebben van minimaal 50%, inclusief beheer en onderhoud van de nieuwe infrastructuur; Ten aanzien van de tweede eis heeft de minister ten behoeve van de afronding van het document om een nadere onderbouwing gevraagd van hetgeen al in voorgaande rapportages en overleg met het Rijk door Amsterdam is gepresenteerd. Met deze netoptimalisatiestudie wordt aan deze vraag voldaan. Tijdens de studie heeft de minister in haar brief van 17 september 1998 de verbetering van de kostendekkingsgraad gespecificeerd als een taakstellende verbetering van 3,6%-punt. De gemeente Amsterdam en het ROA hebben zich hier vooralsnog niet aan geconformeerd. Om te komen tot netoptimalisatie van het bovengrondse tram- en busnet binnen de invloedssfeer van de Noord/Zuidlijn zijn de volgende twee stappen gevolgd:
In deze rapportage wordt een nadere modelmatige onderbouwing gegeven van de voorstellen voor aanpassingen in de lijnvoering van het onderliggende GVB-net en het streekbusnet. Het gemeentebestuur van Amsterdam heeft bij het vaststellen van de documenten ter onderbouwing van de subsidie-aanvraag aangegeven dat de voorstellen voor netoptimalisatie alleen acceptabel zijn als het huidige voorzieningenniveau op netniveau gehandhaafd blijft. Daarom worden in deze rapportage de voorstellen uit het plan van aanpak beoordeeld op hun effecten op het voorzieningenniveau. 1.2. Doel. Het doel van deze studie is het beoordelen en doen van voorstellen voor aanpassingen in de lijnvoering van het onderliggend GVB-net en het streekbusnet op basis van het plan van aanpak. Deze voorstellen moeten leiden tot een hogere kostendekkingsgraad van het OV-netwerk in het ROA-gebied binnen het invloedsgebied van de Noord/Zuidlijn, met behoud van het huidige voorzieningenniveau. De studie beperkt zich tot datgene wat nodig is voor een beoordeling van de subsidie-aanvraag door het Rijk. Een studie om te komen tot een integrale netoptimalisatie in de regio Amsterdam is pas dan aan de orde wanneer de invoering van de NZL daadwerkelijk in zicht komt. Dit zal een uitgebreidere studie zijn waarin een volledige actualisatie van de input en variantenonderzoek aan bod komt. 1.3. Werkwijze. Bij deze studie is de geoptimaliseerde lijnvoering mét Noord/Zuidlijn (wordt de BZP genoemd) vergeleken met een referentiesituatie (wordt BZR genoemd). De referentiesituatie is al eerder opgesteld en doorgerekend ten behoeve van voorgaande studies. De referentiesituatie betreft het jaar 2004 zonder Noord/Zuidlijn en een onderliggend OV netwerk dat alleen gewijzigd is op basis van huidige inzichten. In de BZP (dus de situatie met Noord/Zuidlijn) is het OV-netwerk qua routering en frequentie geoptimaliseerd waardoor de kosten worden geminimaliseerd. De studie is opgebouwd uit twee delen:
1.4. Organisatie van de studie. De uitkomsten van de optimalisatiestudie zijn voor een groot aantal partijen van belang. De volgende instanties zijn bij de studie betrokken:
1.5. Leeswijzer. In hoofdstuk 2 zijn de resultaten weergegeven van het voorzieningenniveau en de effecten van de netoptimalisatie op de vervoerwaarde. Het voorzieningen-niveau geldt als randvoorwaarde voor de studie, en de vervoerwaarde is als input gebruikt bij de exploitatieberekeningen voor het GVB en de NZH. De resultaten van de exploitatieberekeningen zijn in hoofdstuk 3 weergegeven. De uitgangspunten en gehanteerde kosten zijn ook aangegeven. Tenslotte is in hoofdstuk 4 weergegeven welke aspecten bij een volgende studie extra aandacht behoeven. 2. Effecten op voorzieningenniveau . 2.1. Uitgangspunten vervoerwaarde. In 1996 is de referentiesituatie voor de Noord/Zuidlijn doorgerekend (BZR). Deze situatie heeft betrekking op het jaar 2004 en gaat onder meer uit van uitvoering van het VIP-beleid en een openbaar vervoersnetwerk zonder Noord/Zuidlijn. Uit de referentiesituatie is vervolgens de synthesevariant opgebouwd met de Noord/Zuidlijn via de Ferdinand Bolstraat. De synthesevariant heeft de basis gevormd voor de aanvraag van de rijksbijdrage in 1998. In deze variant is gerekend met hetzelfde pakket flankerende maatregelen als in de referentiesituatie (uitvoering VIP-beleid etc.). In de afgelopen periode zijn er enige verbeteringen doorgevoerd op het gebied van modelsoftware (als onderdeel van het ontwikkelingsprogramma van GENMOD). Dit heeft ertoe geleid dat nieuwe modelberekeningen voor de BZP (variant met Noord/Zuidlijn) op lijnniveau verschillen kunnen geven ten opzichte van de bestaande BZR (zonder Noord/Zuidlijn). Deze verschillen zijn derhalve te wijten aan software veranderingen en niet aan netwerkwijzigingen. Deze verschillen in de resultaten vallen op stelselniveau binnen de toetsingsmarge van GENMOD (10%). Bij de stadsbus zijn de verschillen het grootst, hier is bij de beoordeling van de resultaten steeds rekening mee gehouden. 2.2. Lijninvoer. In dit onderzoek is een vergelijking gemaakt tussen de BZR en de BZP. Om de vervoerswaarde te bepalen van de BZP variant is gebruik gemaakt van het GENMOD-model van de dienst IVV. Ten opzichte van de BZR hebben in de modelrun voor de BZP de volgende wijzigingen plaats gevonden (schuin gedrukt staan de wijzigingen ten opzichte van de Ferdinand Bolstudie uit 1997). Stadsbusnet:
Streekbusnet:
Tramnet:
Metronet:
Naast de lijnwijzigingen is de frequentie van de bus en tramlijnen aangepast aan de vraag. Bij de metro zijn de standaard frequenties gehanteerd en is het aantal gekoppelde wagens afgestemd op de berekende vraag. De gehanteerde lijn invoer met de op de vraag afgestemde frequenties is in bijlage 1 opgenomen. 2.3. Resultaten vervoerwaarde analyse. Het voorzieningenniveau is op twee manieren in beeld gebracht. Enerzijds is de bereikbaarheid aangegeven (aantal te bereiken inwoners en arbeidsplaatsen in 45 minuten), anderzijds is de gemiddelde reistijd per zone berekend, gewogen naar het aantal verplaatsingen (reistijd). 2.3.1. Bereikbaarheid. Met bereikbaarheid wordt bedoeld het totaal aantal inwoners of arbeidsplaatsen dat vanuit een zone binnen een bepaalde tijd bereikt kan worden. In deze studie wordt uitgegaan van een tijdsgrens van 45 minuten. Vanuit een zone waarin een NS station ligt (zoals Amsterdam CS) zullen vervolgens veel meer inwoners en arbeidsplaatsen bereikt kunnen worden dan vanuit een zone waar slechts één bus rijdt met lage frequentie. Opgemerkt moet worden dat de bereikbaarheid is getoetst op basis van de avondspits periode. In de praktijk kan in de daluren mogelijk een ander effect optreden. Bij vergelijking van de varianten BZR (referentiesituatie) en BZP (geoptimaliseerd lijnennet met Noord/Zuidlijn) worden de volgende verbeteringen geconstateerd:
Er is echter niet alleen sprake van een verbetering. Door de komst van de Noord/Zuidlijn verandert de route van een aantal tram- en buslijnen, wordt de frequentie verlaagd of is er sprake van een opheffing van de lijn. De zones die een verminderde bereikbaarheid kennen, betreffen de dunbevolkte gebieden. Dit betreft 15% van de inwoners en 5% van de arbeidsplaatsen binnen het invloedsgebied van de Noord/Zuidlijn. Het betreft de volgende gebieden binnen het invloedsgebied:
2.3.2. Reistijd. De bereikbaarheid zegt iets over het aanbod van openbaar vervoer. De vraag naar openbaar vervoer is echter ook afhankelijk van de verplaatsingsbehoefte per openbaar vervoer vanuit een zone. Om hier een meetlat voor aan te geven is de gemiddelde reistijd per zone berekend. Deze is bepaald aan de hand van de gewogen reistijd voor alle verplaatsingen (de reistijd naar een bepaalde zone weegt in het totaal mee op basis van het aantal verplaatsingen naar de betreffende zone). Hierdoor ontstaat een beter beeld over de behoefte aan openbaar vervoer verbindingen. Een vergelijking tussen de referentiesituatie (BZR) en de geoptimaliseerde variant (BZP) geeft aan of de gemiddelde reistijd af- dan wel toeneemt als gevolg van de veranderingen in het netwerk. De analyse van de reistijd geeft een vergelijkbaar beeld met die van de bereikbaarheid:
2.3.3 Vervoersvraag. Kort wordt aangegeven wat het aantal instappers is per stelsel. De stijging in het totaal aantal instappers tussen de BZP (geoptimaliseerd netwerk met Noord/Zuidlijn) en de BZR (referentiesituatie zonder Noord/Zuidlijn) wordt veroorzaakt door veranderingen in het openbaar vervoersnetwerk (realisatie van de Noord/Zuidlijn, verandering van lijnvoering, verandering van frequenties etc.). Deze wijzigingen worden ook wel de pull-effecten genoemd. In beide varianten is uitgegaan van hetzelfde flankerende beleid, wat betekent dat er in deze studie geen sprake is van aanvullende push-effecten. Tabel 2.1: Aantal instappers per stelsel (2 uur avondspits)
Bij vergelijking van de BZP ten opzichte van de BZR kan op stelselniveau het volgende worden geconcludeerd:
In voorgaande studies was er ten opzichte van de BZR op netwerkniveau sprake van een stijging van 2.500 reizigers in de avondspitsperiode als gevolg van de komst van de Noord/Zuidlijn. Op basis van verdere optimalisaties is dus een aanvullend positief effect op de vervoersvraag gerealiseerd van 1.600 extra reizigers. In het onderstaande worden de belangrijkste wijzigingen van de BZP beschreven ten opzichte van de BZR.
2.3.4 Conclusies. Per saldo is het aantal openbaar vervoersreizigers (in een avondspits) in de geoptimaliseerde BZP-variant met 4.100 gestegen ten opzichte van de referentiesituatie (BZR). In voorgaande studies was er sprake van een stijging van 2.500 reizigers als gevolg van de komst van de Noord/Zuidlijn en een beperkte optimalisatie. Op basis van verdere optimalisaties is dus een aanvullend positief effect op de vervoersvraag gerealiseerd van 1.600 extra reizigers. Dit is mogelijk gemaakt door de realisatie van de Noord/Zuidlijn, in combinatie met de lijnwijzigingsvoorstellen op basis van het plan van aanpak. Door het bundelen van lijnen tot belangrijke (Noord/Zuidlijn)knooppunten wordt de frequentie op de aansluitende corridors hoger waardoor de openbaar vervoersvraag stijgt. Het effect van het push-beleid is hierbij niet meegenomen: de flankerende maatregelen zijn in beide varianten gelijk gehouden. Uitgaande van een ophoogfactor naar dagtotaal van 5 betekent dit dat het aantal extra OV-reizigers per dag toeneemt met 20.000 in plaats van 13.000 op basis van eerdere berekeningen. Deze extra toeloop concentreert zich op de sneltram en metro. Uit de analyse van het voorzieningenniveau blijkt dat een aantal gebieden zowel ten aanzien van de bereikbaarheid als de reistijd een verbetering laten zien. Dit betreffen een aantal gebieden in Waterland en gebieden rondom de Noord/Zuidlijn, met name stadsdeel Noord, de binnenstad en Zuid. Deze verbetering heeft een stijging van het aantal reizigers tot gevolg. Voor een aantal gebieden in Waterland, Amstelveen en rondom het Haarlemmermeerstation is de bereikbaarheid verminderd: het aantal te bereiken inwoners en arbeidsplaatsen is gedaald. Voor deze gebieden is ook de reistijd in de geoptimaliseerde variant toegenomen ten opzichte van de referentiesituatie. Dit geldt ook voor de Rivierenbuurt. Per saldo heeft de verschuiving van het voorzieningenniveau echter geen reizigersverlies opgeleverd. Hiervoor kunnen twee verklaringen worden gegeven: de toename van de gemiddelde reistijd is klein (1 à 2 minuten op een gemiddelde reistijd van 30 minuten of meer) en/of de gebieden zijn dunbevolkt. De eerste verklaring geldt voor de gebieden rondom het Haarlemmermeerstation, de Rivierenbuurt en Amstelveen. In Amstelveen kunnen naast de Noord/Zuidlijn veel streeklijnen de functie van lijn 5 en 51 overnemen. Alleen in de omgeving van Uilenstede en Kronenburg is een lichte daling te zien van het aantal openbaar vervoersreizigers. Het verminderde voorzieningenniveau in enkele gebieden in Waterland is slechts voor een beperkte groep merkbaar. Ten opzichte van het huidige openbaar vervoersaanbod, is het aanbod dat in de BZR is ingevoerd (situatie in 2004) sterk uitgebreid. Met name door frequentieverhogingen op verschillende lijnen is het aantal vervoersmogelijkheden per uur in de BZR hoger dan nu op straat te zien is. Dit is ook waar te nemen in het wagenaanbod dat in de BZR met 14% toeneemt ten opzichte van de huidige situatie. De BZR heeft een groter vervoersaanbod dan de hudige situatie én bij vergelijking van de BZP met de BZR treedt op netwerkniveau ook een verbetering van het voorzieningenniveau. Hieruit kan geconcludeerd worden dat bij vergelijking van de BZP met de huidige situatie per saldo een verbetering van bereikbaarheid en reistijd optreedt. Daarnaast zal door de komst van de Noord/Zuidlijn het tram- en busnet op de drukste corridors voor een belangrijk deel worden ontlast. Hierdoor verbetert de kwaliteit van het tram- en busnet en kan deze ook na 2005 blijven groeien en beter in de vervoersbehoefte over de korte afstand voorzien. Opgemerkt dient te worden dat het voorzieningenniveau in deze studie is getoetst op basis van de avondspits. In de praktijk kan in de daluren mogelijk een ander effect optreden. 3. Effecten op de exploitatie. 3.1. Werkwijze en uitgangspunten exploitatieberekening. Bij de berekening van de opbrengsten en de kosten voor het GVB en de NZH, is uitgegaan van gegevens van het GENMOD model. Er bestaat vanwege de model nauwkeurigheid een afwijking tussen de modelresultaten van het GENMOD model en telcijfers van het GVB. Daarom zijn de modelresultaten bij exploitatieberekeningen door het GVB en NZH gecorrigeerd. Deze correctie is gebaseerd op een vergelijking van model en werkelijkheid voor het jaar 1993 (input basisjaar). Uitgegaan wordt van gegevens uit een (avond-)spitsmodel. Door middel van ophoogfactoren zijn de gegevens opgehoogd naar werkdag- en jaarcijfers. De gehanteerde ophoogfactoren voor GVB- en NZH-lijnen zijn in bijlage 2 weergegeven. Bij de berekening van de kosten is uitgegaan van een modelfrequentie die is afgeleid van de capaciteit van de voertuigen en de vraag naar vervoer op basis van GENMOD. Deze modelfrequentie is gecorrigeerd op basis van maximale bezetting en inzetnorm. De rekenfrequenties zijn dus niet automatisch gelijk aan de modelfrequenties. Kosten en opbrengsten In de huidige WROOV-systematiek wordt uitgegaan van een stelselspecifiek tarief per reizigerskilometer. Door de opening van de Noord/Zuidlijn treedt er een verandering van het reisgedrag op. Er vindt een verschuiving van tram naar metro plaats. Toepassing van een techniek-specifieke verdeling zoals het WROOV-systeem, zal dan leiden tot een daling van de opbrengsten. Aangezien een reiziger voor een reis per metro dezelfde prijs betaalt als voor een reis per tram, wordt in deze studie uitgegaan van een techniek onafhankelijk tarief. Elk stelsel krijgt het gemiddelde GVB-tarief per reizigerskilometer (ministeriële regeling '96). Voor de NZH opbrengsten is uitgegaan van de WROOV-cijfers. Bij de berekening zijn de volgende factoren meegenomen: het zwartrijpercentage, inzetnorm, de correctiefactor GENMOD en ophoogfactoren van avondspits naar jaargemiddelden. In de exploitatiekosten zijn de volgende posten opgenomen:
3.1.1. GVB uitgangspunten.
Voor de exploitatieberekeningen is gebruik gemaakt van het LINECOST en NETCOST model. Bij de berekening van de kostendekkingsgraad zijn alle lijnen (met uitzondering van lijn 57) in het lijnennet meegenomen. Kostensets
3.1.2. NZH uitgangspunten. De NZH werkt door het aanleveren van gegevens mee om de door Amsterdam opgestelde varianten op hun effecten te kunnen laten doorrekenen. Dat wil niet zeggen dat de NZH deze varianten onderschrijft, casu quo zich committeert aan de uitkomsten van de berekeningen. De kentallen zijn gebaseerd op de tarieven voor 1998 (prijspeil 1997). Werkwijze 3.2 Resultaten exploitatieberekening GVB net. 3.2.1 Ontwikkeling vraag en aanbod. In tabel 3.1 is een overzicht gegeven van de ontwikkeling van de vervoersvraag en materieelinzet. Hierbij is uitgegaan van een situatie zonder IJ-rail respectievelijk IJ-tram. De indices voor instappers en reizigerskilometers gelden voor de avondspits (16.00-18.00 uur). Tabel 3.1: Index instappers, wagens, reizigerskilometers, dynamische bezettingsgraad (1993=100)
Door het aantakken van streekbussen bij Zuid/WTC treedt er ten noorden van Zuid/WTC een verschuiving op van streek- naar stadsbus en tram. Dit leidt er toe dat het aantal instappers op de stadsbus tussen de BZR en de BZP toeneemt. De Noord/Zuidlijn neemt in de BZP instappers over van de tram. Door de uitbreiding van het metronet met de Noord/Zuidlijn stijgt het aantal instappers bij de metro. Verschil instappers en reizigerskilometers Het aantal reizigerskilometers bij de stadsbus neemt ten opzichte van de BZR af, ondanks de toename van het aantal instappers. Dit komt omdat de routes worden gestrekt, waardoor er een kwaliteitsverbetering optreedt. De gemiddelde reisafstand neemt in de BZP af omdat de busreizigers niet meer de omrijroute via de IJ-tunnel gebruiken, maar een meer rechtstreekse route met de Noord/Zuidlijn gebruiken. Deze verandering vertaalt zich in minderopbrengsten terwijl de kwaliteit wordt verbeterd. Het aantal reizigerskilometers op het metronet stijgt minder dan het aantal instappers omdat het aantal korte ritten op het metronet stijgt. Enerzijds omdat de Noord/Zuidlijn voor reizigers uit de zuidelijke richting een verkorting van de reisafstand betekent (de Noord/Zuidlijn biedt een meer gestrekte lijnvoering met de binnenstad dan lijn 51 die als het ware om de stad heenrijdt). Anderzijds worden veel korte binnenstadverplaatsingen van de tram overgenomen door het metronet. Bij de tram treedt de omgekeerde situatie op. 3.2.2. Kostenvergelijking per stelsel. In deze paragraaf wordt een vergelijking gemaakt tussen de kosten voor het GVB in de BZR en in de BZP na de komst van de Noord/Zuidlijn. Door het in exploitatie nemen van de Noord/Zuidlijn stijgt het aantal in te zetten eenheden bij de metro. Het gaat hier om wagenuren, wagenkilometers en het aantal wagens. Met de stijging van het aantal eenheden stijgt ook het variabele deel van de exploitatiekosten. Daarnaast nemen de vaste kosten toe door een stijging van onder andere de verkoopkosten, de stationsdiensten en de kosten van de tourniquets in de Noord/Zuidlijnstations. De exploitatiekosten van de stadsbus nemen af door het opheffen en inkorten van buslijnen in Amsterdam Noord. Door het opheffen van tramlijnen, het wijzigingen van de lijnvoering en een frequentiedaling op het tramnet neemt het aantal in te zetten eenheden af. Dit leidt tot een kostendaling op het tramnet. Per saldo vindt tussen de BZR en de BZP een daling van de exploitatiekosten plaats. Met de komst van de Noord/Zuidlijn neemt het totale aantal baankilometers op het metronet toe. Dit leidt tot een stijging van de vaste infrastructuurkosten. Ook het variabele deel van de infrakosten stijgt door een toename van het aantal reizigerskilometers op het metronet. Tegenover een stijging van de infrastructuurkosten op het metronet staat een daling van de infrastructuurkosten op het tramnet. De vaste infrakosten blijven op het niveau van BZR. Er wordt ten opzichte van de BZR alleen minder gebruik van gemaakt. Dit komt door een afname van het aantal tramreizigers en door een afname van het aantal ritten. De daling van reizigers leidt tot een daling van de variabele infrastructuurkosten. De vaste infrastructuurkosten komen ten laste van het overgebleven tramnet (stijging vaste infrakosten per lijn). Door de verschuiving van enkele tramritten, worden nog alle traminfrastructuur gebruikt hetzij intensiever, hetzij minder intensief en alleen voor calamiteiten en evenementenvervoer. Op netwerkniveau geeft de berekende kostendekkingsgraad een reëel beeld. In tabel 3.2 staan de totale exploitatiekosten inclusief beheer en onderhoudskosten van de infrastructuur. Tabel 3.2: Index exploitatiekosten inclusief beheer en onderhoudskosten infrastructuur
Inclusief kosten van beheer en onderhoud van de infrastructuur dalen de exploitatiekosten van het totale GVB-net ten opzichte van BZR licht. Dit ondanks de groei in instappers, reizigerskilometers en plaatskilometers. Deze afname wordt veroorzaakt door een toename van de metrokosten, door de komst van de Noord/Zuidlijn, en een daling van de exploitatiekosten van bus- en tramnet door het (gedeeltelijk) opheffen en verlagen van de frequenties op een aantal lijnen. Voor de vergelijking is zowel de ontwikkeling van de exploitatiekosten als de kosten per reizigerskilometer belangrijk. Naast de daling van de exploitatiekosten dalen de kosten per reizigerskilometer in de BZP met 5% ten opzichte van de BZR. Dit wordt vooral veroorzaakt door de groei van het aantal reizigerskilometers. 3.2.3. Opbrengstenvergelijking per stelsel. In deze paragraaf wordt ingegaan op de inkomenten uit kaarverkoop. In tabel 3.3 staan de totale opbrengsten uit kaartverkoop, op basis van gemiddeld GVB-tarief gebaseerd op kentallen uit de ministeriële regeling '96. Tabel 3.3: Index opbrengsten uit kaartverkoop
Met de komst van de Noord/Zuidlijn krijgen bewoners in Noord en Amstelveen/ Buitenveldert een snellere verbinding met het Centraal Station en de Amsterdamse binnenstad. Dit leidt tot een verschuiving van buspassagiers naar de metro in Amsterdam Noord. In Amstelveen/Buitenveldert gaan reizigers door het inkorten van lijn 5 tot respectievelijk het Gelderlandplein en Zuid/WTC, voor interne verplaatsingen, gebruik maken van de Noord/Zuidlijn. Daarnaast biedt de Noord/Zuidlijn een snellere verbinding met de binnenstad en CS dan lijn 5. Door de verandering van het reisgedrag stijgen de opbrengsten op het metronet tussen de BZR en de BZP. De kaartopbrengsten op het stadsbus- en tramnet nemen in geringere mate af. De daling bij de stadsbus en tram, door de Noord/Zuidlijn, wordt gedeeltelijk gecompenseerd door een verschuiving van streekbusreizigers naar de stadsbus en tram aan de westkant van de binnenstad (WTC-Haarlemmermeer station-Marnixstraat) en verschuivingen tussen de stadstelsels. De streekbussen uit het zuiden eindigen met de komst van de Noord/Zuidlijn op Zuid/WTC. Op het totale GVB-net vindt per saldo een groei van de kaartopbrengsten met 5% plaats. 3.2.4. Kostendekkingsgraad GVB-net. Bij de kostendekkingsgraad is gekeken naar de verschillende stelsels en met name naar de invloed van de Noord/Zuidlijn op de dekkingsgraad van het totale GVB-net. Het Rijk toetst investeringen in nieuwe infrastructuurprojecten onder andere op het effect op de dekkingsgraad van het totale openbaar vervoer. Kostendekkingsgraad = Kaartopbrengsten/exploitatiekosten (incl. infrastructuur) Met de komst van de Noord/Zuidlijn verbetert de dekkingsgraad van het GVB met 1,9%-punt t.o.v. de BZR. Het vervoer groeit, de kaartopbrengsten stijgen en de kosten dalen marginaal. Tabel 3.4: Index kostendekkingsgraad inclusief infrastructuurkosten
3.3. Resultaten exploitatieberekening NZH streeklijnen. Bij de berekening van de exploitatieberekening van de NZH lijnen zijn enkele corridors meegenomen die beïnvloed kunnen worden door de komst van de Noord/Zuidlijn. Vier corridors zijn onderscheiden, Zuid, Zaanstad, Purmerend en Edam. 3.3.1. Kosten. De totale kosten zijn opgebouwd uit capaciteitskosten, (voertuig)kilometerkosten en (chauffeurs)uurkosten. In de uurkostprijs en kilometerkostprijs zit een opslagpercentage voor overhead en lege ritten verdisconteerd. Gewogen sommatie van de drie kostencomponenten levert de totale kosten op. De totale kosten nemen bij invoering van de BZP-variant met 9% af. De sterkste afname treedt op voor de zuidelijke lijnen (-20%). Tabel 3.5: Index kosten streeklijnen NZH
Hoewel de totale frequentie in de 2-uur avondspits binnen de vier corridors toeneemt (de gesommeerde modelfrequentie stijgt van 248 naar 272 ritten (toename 10%)), neemt het totaal benodigd aantal voertuigen met 8% af. Dit is mogelijk omdat veel buslijnen worden ingekort. Daarmee nemen ook de capaciteitskosten met 8% af. Kilometerkosten Hoewel de gemiddelde ritlengte over het totaal aan lijnen in de BZP variant 14% kleiner is, neemt het totaal jaarkilometrage met slechts 6% af. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat gemiddeld met een 10% hogere (model- en reken)frequentie gereden wordt. Aangezien voor alle corridors uitgegaan wordt van gelijke kosten per voertuigkilometer, nemen de totale kilometerkosten eveneens met 6% af. Uurkosten 3.3.2. Opbrengsten. Op basis van het reizigerskilometrage per lijn in een 2-uursavondspits, zoals berekend met het GENMOD model, is een inschatting gemaakt van het totale reizigerskilometrage per lijn per jaar. Daartoe zijn de resultaten van de 2-uursavondspits vertaald naar een gemiddeld reizigerskilometrage in een daluur en in een weekend uur. Met behulp van ophoogfactoren is vervolgens het jaarkilometrage bepaald. Het reizigerskilometrage op jaarbasis wordt vermenigvuldigd met de gemiddelde opbrengst per reizigerskilometer, hetgeen de totale jaaropbrengst oplevert. Tabel 3.6: Index opbrengsten streeklijnen NZH
Het reizigerskilometrage op jaarbasis is bepalend voor de opbrengsten. Voor het totaal aan lijnen in de vier corridors neemt het reizigerskilometrage in de 2-uursavondspits als gevolg van de invoering van de BZP variant met 1% toe. Deze toename is deels het gevolg van het feit dat reizigers, voor een deel van hun verplaatsing, gebruik maken van andere vervoersystemen en deels het gevolg van het berekende pull-effect. Op de corridors Purmerend en Zuid stijgt het reizigerskilometrage en op de twee andere daalt deze. De afname van het reizigerskilometrage is het grootst binnen de corridor richting Edam (afname 13%). Aangezien de twee corridors die qua gebruik stijgen tevens de meest omvangrijke zijn, laat het totaal een stijging zien. Het reizigerskilometrage voor de NZH-lijnen buiten de 4 corridors, daalt marginaal (-1%). In principe zouden deze lijnen niet direct beïnvloed mogen worden door de gewijzigde aantakkingen. Waarschijnlijk is hier sprake van een gewijzigde routekeuze van de reizigers. Bij de omrekening van het kilometrage in de avondspits naar reizigerskilometers op jaarbasis, wordt gerekend met vaste ophoogfactoren welke lijn- of corridor onafhankelijk zijn. Dit betekent dat de totale opbrengsten een lichte stijging laten zien (minder dan 1%). 3.3.3. Kostendekkingsgraad streeklijnen. Tabel 3.7: Index kostendekkingsgraad streeklijnen NZH
Uit paragraaf 4.3.1 en 4.3.2 blijkt dat de opbrengsten ongeveer gelijk blijven en de kosten met 10% dalen. Dit betekent dat de kostendekkingsgraad voor de vier corridors stijgt (7%-punt). Wanneer de afzonderlijke corridors bekeken worden, dan blijkt dat de kostendekkingsgraad met name daalt in de corridors richting Edam (-9%-punt) en richting Zaanstad (-7%-punt). De daling van de kostendekkingsgraad richting Edam wordt vooral veroorzaakt door de sterke afname van de opbrengsten (-13%), mede veroorzaakt door het feit dat een aantal lijnen nauwelijks nog reizigers trekken. Richting Zaanstad weegt de daling in de kosten niet op tegen de opbrengstdaling. Voor de beide andere corridors is sprake van een stijging van de kostendekkingsgraad (met 6%-punt richting Purmerend en met 13%-punt richting Zuid). Met name op de corridor Purmerend is de inzet van materieel efficiënter gebeurd waardoor de frequentie zonder extra kosten kan worden verhoogd. Om het NZH-net één op één te kunnen vergelijken met het GVB-net, dient de toename van de kostendekkingsgraad met 7%-punt van het beperkte gedeelte van het NZH-net, namelijk de vier corridors binnen het invloedsgebied van de Noord/Zuidlijn, te worden omgerekend tot een stijging voor het gehele NZH-netwerk. Voor de omrekening wordt gebruik gemaakt van de aangeboden plaatskilometers en de reizigerskilometers. Vervolgens zijn ophoogfactoren bepaald, door de berekende kosten en opbrengsten van de vier corridors in de BZR te delen door respectievelijk het aantal plaatskilometers en het aantal reizigerskilometers binnen de vier corridors. Met deze factoren zijn de kosten en opbrengsten voor het totale NZH-netwerk berekend voor de BZR. Het aandeel reizigerskilometers in de vier corridors omvat bijna 30% van het totaal aan reizigerskilometers en ruim 20% van het totaal aan aangeboden plaatskilometers in het ROA gebied. De daling van de kosten op de corridors wordt dus voor ongeveer eenvijfde doorberekend in de kosten van het totale NZH-net. De geringe stijging van opbrengsten in de corridors telt voor bijna 30% mee in het totale NZH-net. Hierdoor wordt de stijging van de kostendekkingsgraad van 7%-punt op de vier corridors genivelleerd tot 1%-punt op het gehele NZH-netwerk. 3.4. Conclusies exploitatieberekening. Door de komst van de Noord/Zuidlijn verandert de opzet van het openbaar vervoernetwerk in de agglomeratie Amsterdam. Dit leidt tot verschuivingen van de vervoersstromen tussen stelsels en binnen stelsels. Door een daling van de vervoersvraag op het bus- en tramnet ten gunste van het metronet dalen daar de kaartopbrengsten. Door de daling van de vraag kan ook het aantal in te zetten eenheden (wagens, km, uren) afnemen en daarmee de exploitatiekosten. Per saldo daalt bij de stadsbus de kostendekkingsgraad met 1%-punt. Bij de tram daalt deze met 3%-punt. De kostendekkingsgraad van de metro stijgt met 7%-punt. Voor het totale GVB-net inclusief de Noord/Zuidlijn leiden de veranderingen bij de verschillende bedrijfsonderdelen tot een verbetering van de kostendekkingsgraad van 1,9%-punt. Deze verbetering wordt veroorzaakt door zowel een opbrengstengroei als een kostendaling op het GVB-net. Bij het streekbusnet in de corridors die door de Noord/Zuidlijn worden beïnvloed, is de stijging in kostendekkingsgraad 7%-punt. Deze stijging wordt bij omrekening tot het gehele NZH-net genivelleerd tot een stijging van 1%-punt. De omvang van het streekbusnet in de regio is echter groter dan het totaal GVB-net. Het totale streeklijnennet omvat ongeveer 60% en het GVB-net 40% van het totaal aantal openbaar vervoerreizigers in de avondspits van beide netwerken samen. In paragraaf 3.5 wordt een vergelijking gemaakt met de eerdere handmatige optimalisatieslag die is beschreven in het plan van aanpak voor het GVB-net. 3.5. Vergelijking plan van aanpak. Ten behoeve van de indiening van de subsidie-aanvraag heeft Amsterdam op verzoek van het Ministerie een plan van aanpak gepresenteerd om tot een nadere netoptimalisatie te komen van het totale openbaar vervoersnet binnen het invloedsgebied van de Noord/Zuidlijn 1e fase. Naar aanleiding van de conclusies en aanbevelingen van de audit van AVV is op basis van een handmatige berekening een aanvullend pakket aan voorstellen opgesteld dat zou kunnen leiden tot maximaal 3,6%-punt verbetering van de kostendekkingsgraad van het GVB-net. Voor de optimalisaties bij het streeknet is een besparing aangegeven op basis van Amsterdamse gegevens. Deze besparing is niet verwerkt in de 3,6%-punt. De voorstellen in het plan van aanpak alsook de uitgevoerde netoptimalisatie-studie bestaat uit verschillende onderdelen. In tabel 3.8 zijn deze verschillende onderdelen aangegeven. Aansluitend is van alle opeenvolgende stappen een uitleg gegeven. Tabel 3.8: Vergelijking netoptimalisatiestudie en plan van aanpak
Uit de tabel blijkt dat de handmatig berekende verbetering uit het plan van aanpak niet helemaal gehaald wordt. De belangrijkste oorzaken hebben te maken met verschuivingen die optreden in de vraag (als gevolg van het doorrekenen van pull-effect en onvoorziene effecten als gevolg van lijnwijzigingen). De besparingen enerzijds leiden tot kostenverhogingen anderzijds in het GVB-net. Daarnaast komen er reizigers bij op het GVB-net (overname lokale trajecten streeklijnen en pull-effect). De correctie van de uitgangspunten betreft het gebruik van een andere metrokostenset en een ander gemiddeld GVB-tarief voor de kaartopbrengsten. Gezien de korte optimalisatieslag in deze studie verdient het aanbeveling om op termijn een grotere optimalisatiestudie uit te voeren waarin de laatste inzichten en plannen voor het openbaar vervoer worden meegenomen. 4. Advies voor het vervolgtraject. Deze studie heeft zich beperkt tot datgene wat nodig is voor een beoordeling van de subsidie-aanvraag door het Rijk. De lijnoptimalisatievoorstellen zijn met GENMOD doorgerekend en hebben geleid tot een stijging in de kostendekkingsgraad. Een uitgebreidere studie waarin een volledige actualisatie van de input en variantenonderzoek kan plaatsvinden voor een integrale netoptimalisatie studie in de regio Amsterdam zal pas later kunnen plaatsvinden. Bij de huidige netoptimalisatiestudie zijn wel enkele aspecten naar voren gekomen die bij een toekomstige integrale netoptimalisatiestudie moeten worden meegenomen. Eén van de belangrijkste moeilijkheden die bij deze studie naar voren is gekomen, is het verschil in gehanteerde software tussen beide doorgerekende varianten. In de toekomst is het absoluut noodzakelijk om een referentiesituatie te hebben die op exact dezelfde wijze is berekend als de door te rekenen variant. Tweede aandachtspunt is dan ook de juiste invoering van het streekbusnet in de BZR. In voorgaande studies is het streekbusnet nooit volledig geactualiseerd. Bij de eerste run van deze studie zijn daarom enkele aannames gedaan die wellicht bijstelling behoeven (enkelen daarvan kwamen reeds bij de tweede run naar voren, zoals frequentieverhogingen op de Purmerend corridor). GENMOD kent naast de aangebrachte wijzigingen als gevolg van de auditresultaten ook andere ontwikkelingen. Zo is het in de toekomst waarschijnlijk mogelijk om naast het beeld in de avondspitsperiode ook het beeld van de overige exploitatie-uren (dal- en avonduren) weer te geven. Deze aanpassing kan effect hebben op de kostendekkingsgraad omdat het aantal spitslijnen in de ene variant groter kan zijn dan in de andere variant, waardoor bij een gelijke ophogingsfactor voor beide varianten, op jaarbasis een ander beeld ontstaat. Naast de berekeningen in GENMOD dienen ook alle uitgangspunten en parameters bij de exploitatieberekening gelijk te blijven voor de te vergelijken varianten. In ieder geval zullen dezelfde kostensets en tarieven moeten worden gehanteerd." Bijlage 1, behorende bij het eindrapport netoptimalisatie Noord-Zuidlijn. Letterlijk overgenomen. "Verschil in lijninvoer BZR en BZP TRAM
METRO
STADSBUS
STREEKBUS
Bijlage 2, behorende bij het eindrapport netoptimalisatie Noord-Zuidlijn. Gehanteerde ophoogfactoren spits - jaarcijfers
Bijlage 3, behorende bij het eindrapport netoptimalisatie Noord-Zuidlijn. Brief van het College van Burgemeester en Wethouders gericht aan de leden van de gemeenteraad, getiteld: Studie netoptimalisatie Noord-Zuidlijn. Letterlijk overgenomen. "In de tweede helft van 1998 is, in het kader van de subsidie-aanvraag voor de Noord-Zuidlijn, een studie gedaan naar netoptimalisatie die heeft geresulteerd in het voorliggende rapport Netoptimalisatie. De minister heeft in haar brief van 11 september 1996 twee vervoerkundige criteria geformuleerd voor de beoordeling van de vervoerswaarde en exploitatie van de Noord-Zuidlijn:
Met betrekking tot de eerste eis heeft de minister inmiddels te kennen gegeven dat aan de gestelde eis wordt voldaan. In haar brief van 17 september 1998 aan het dagelijks bestuur van het ROA, heeft de minister niettemin de tweede eis aangescherpt tot een taakstellende verbetering van de kostendekkingsgraad op het GVB-net van 3,6%-punt. Deze taakstelling baseert zij op een door Amsterdam, naar aanleiding van de audit vervoerswaarde van het Rijk, gepresenteerde plan van aanpak op basis van een globale handmatige berekening. De uitkomst van die berekening luidde dat een verbetering van de kostendekkingsgraad in een bandbreedte van 1,3% tot 3,6% mogelijk leek. Het ROA heeft in een brief aan de minister d.d. 16 december 1998 over de afhandeling van de Noord-Zuidlijn documenten m.b.t. het functioneel programma van eisen en de vervoerswaarde aangegeven zich niet te committeren aan de door de minister nagestreefde taakstellende verbetering van de kostendekkingsgraad. Amsterdam heeft tevens
aangegeven dat de netoptimalisatie niet ten koste mag gaan van het huidige voorzieningenniveau. Alvorens wij ingaan op de uitkomsten van de gevraagde studie en de conclusies die wij daaraan verbinden, willen wij enige algemene kanttekeningen plaatsen bij het verzoek van de minister. Het doel van de studie netoptimalisatie was om de haalbaarheid van eerder genoemde verbetering van de kostendekkingsgraad te onderzoeken. Het belangrijkste criterium bij de beoordeling van de resultaten is dat lijnwijzigingen niet mogen leiden tot aantasting van het voorzieningenniveau. De studie heeft zich dan ook beperkt tot het lijnennet binnen het directe invloedsgebied van de Noord-Zuidlijn en geeft nader inzicht in de te verwachten effecten van de voorstellen voor aanpassingen in de lijnvoering van het onderliggende GVB-net en het streekbusnet. Na de toetsing op het voorzieningenniveau zijn de effecten op de kostendekkingsgraad berekend op basis van de bestaande kengetallen voor kostprijzen van het GVB en NZH. Uit de vergelijking van de situatie met en zonder Noord/Zuidlijn blijkt dat door de komst van de Noord/Zuidlijn in combinatie met een geoptimaliseerde lijnennet het aantal openbaar vervoer reizigers in het ROA-gebied toeneemt met circa 4100 reizigers in de avondspits. In voorgaande studie was er ten opzichte van de situatie zonder een Noord/Zuidlijn een stijging van 2500 reizigers in de avondspits. Omgerekend naar dagtotaal is er op dit moment sprake van 20.000 extra openbaar vervoerreizigers, voornamelijk ex-automobilisten. Dit aantal komt boven op de verwachte autonome groei tot de komst van de Noord-Zuidlijn. De toegevoegde waarde van de Noord-Zuidlijn is dus, tezamen met de voorgestelde netoptimalisaties, groter dan voorheen is berekend. Dit is het saldo van verschillende verhogingen en verlagingen van het voorzieningenniveau ten opzichte van de referentiesituatie in 2004 voordat de Noord-Zuidlijn in exploitatie genomen wordt. Het voorzieningenniveau in de referentiesituatie is als gevolg van de groeiende vraag naar openbaar vervoer sterk uitgebreid ten opzichte van de huidige situatie. Ondanks het feit dat in de variant met Noord-Zuidlijn het aanbod op het bovengrondse lijnennet door frequentieverlagingen, routewijzigingen en aantakkingen op de Noord-Zuidlijn is aangepast ten opzichte van de referentiesituatie, scoren de gemiddelde reistijd en bereikbaarheid voor de meeste zones hoger. Als gevolg van autonome ontwikkelingen zoals groei van inwoeners, arbeidsplaatsen en intensivering flankerend beleid. stijgt het aantal aangeboden plaatskilimeters op het lokale net met ruim 30 procent. Op een aantal trajecten zal het bestaande net de grens van de beschikbare capaciteit daardoor zeer dicht benaderen. gemiddeld 1 à 2 minuten gaat, op een gemiddelde reistijd van 30 minuten, resulteert dit per saldo niet in reizigersverlies. Het resultaat van deze exercitie is geen blauwdruk voor de toekomstige lijnvoering, als de Noord-Zuidlijn gerealiseerd is. De vertegenwoordigers van Amsterdam en het ROA in de begeleidingsgroep stellen dan ook nadrukkelijk dat de voorliggende berekeningen toekomstige studies allerminst overbodig maken. Het is niet reëel om in dit stadium, ver voordat de Noord-Zuidlijn daadwerkelijk in exploitatie genomen wordt, gedetailleerde maatregelen in het kader van de netoptimalisatie vast te leggen. Gezien de (grote) effecten op het lokale en regionale vervoer is het wenselijk om de veranderingen als gevolg van de Noord-Zuidlijn in een breder kader te plaatsen, met als doel zoveel mogelijk vervoersvraag uit de markt te halen.
Dit vereist naast studie van het directe invloedsgebied van de Noord-Zuidlijn, een breder en diepgaander onderzoek naar de totale netstructuur van het bovengrondse net. Resumerend komt het college tot de volgende afweging. De studie geeft nader inzicht in de haalbaarheid van de handmatig berekende 3,6%-punt verbetering van de kostendekkingsgraad van het GVB-net. Daarnaast presenteert de studie, zoals de minister dat wenst, een plan van aanpak voor de verbetering van de kostendekkingsgraad van het streeknet en het totale ROA-netwerk. Aan de hand van de studie is onze conclusie dat de kostendekkingsgraad van het GVB net met 2,6 procentpunt en van het ROA netwerk met 1,8 procentpunt kan verbeteren, met een aanzienlijke verbetering van het voorzieningenniveau van het openbaar vervoer in het invloedsgebied van de Noord Zuidlijn, zonder op enig gebied het voorzieningenniveau aan te tasten. Het college stelt u derhalve voor de volgende besluiten te nemen; |