Bron : Raad
Onderwerp : Raadsvergadering 13-05-98
Datum Raad : 13-05-98
Datum publikatie : 13-05-98
OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 13 MEI 1998.
Aanwezig: de leden Van der Aa (PvdA), mevr. Alberts (SP), Arda
(D66), mevr. Asante (PvdA), Balak (CDA), mevr. Boerlage (Groen-
Links), Van Bommel (SP), mevr. Bruines (D66), Bijlsma (PvdA),
Cherribi (PvdA), mevr. Codrington (GroenLinks), Dales (VVD), Van
Duijn (Amsterdam Anders/De Groenen), mevr. Elatik (PvdA), mevr. Van
der Giessen (D66), Goedhart (CDA), Goring (VVD), Groen (VVD),
Grondel (GroenLinks), Halbertsma (PvdA), Hemmes (D66), mevr. Hof-
meijer (GroenLinks), Hooijmaijers (VVD), Houterman (VVD), Huffnagel
(VVD), mevr. Irik (PvdA), mevr. Kalt (Amsterdam Anders/De Groenen),
Köhler (GroenLinks), mevr. Krikke (VVD), mevr. Van der Linden (VVD),
Van Lohuizen (Amsterdam Anders/De Groenen), Meijer (PvdA), Niamut
(CDA), mevr. Van Oudenallen (Mokum Mobiel'99), mevr. Özütok (Groen-
Links), Paquay (SP), Piersma (PvdA), Van Poelgeest (GroenLinks),
mevr. Spier-van der Woude (VVD), Stadig (PvdA), mevr. Sweet ((PvdA),
Velthuis (PvdA) en Yalin (PvdA).
Afwezig: de leden mevr. Hoogland (PvdA) en mevr. Ter Horst (PvdA)
Middagzitting op woensdag 13 mei 1998.
Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester.
Secretaris: mevr. drs. M. Sint.
De vergadering wordt om 13 uur geopend.
De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat wethouder mevr. Ter Horst de
vergadering van heden niet zal bijwonen. Wethouder Groen meldde
zojuist, dat hij zich in verband met de UEFA-perikelen nog op
Schiphol bevindt en pas later ter vergadering zal verschijnen.
Voorts deel ik u mede, dat punt 5 (vaststelling van het Nieuw
Standaard Grachten Profiel) van de agenda is afgevoerd.
Verder deel ik u mede, dat aan de agenda zijn toegevoegd een
punt 6
Aan de orde is de agenda:
1
Notulen van de raadsvergadering op 8 april 1998.
De notulen van de vergadering, gehouden op 8 april 1998, worden
ongewijzigd goedgekeurd.
2
Mededeling van de ingekomen stukken.
1' Adres van R.B. Keveling, secretaris van Motorclub De Tweewie-
ler, van 14 april 1998 inzake de huuropzegging van het clubgebouw
van de motorclub aan de Plantage Muidergracht 40d ten gunste van de
uitbreiding van Artis.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
Mevr. HOFMEIJER: Ik stel voor, het adres te behandelen in de
Commissie voor Bouwen, Wonen en Economie Binnenstad enz.
Wethouder mevr. KRIKKE: Ik heb geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen
van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behande-
ling in de Commissie voor Economische Zaken en Werkgelegenheid
Centrale Stad en Bouwen, Wonen en Economie Binnenstad.
2' Adres van W. Sikken, secretaris van de Werkgroep Lokale Agenda
21 van de Nationale Commissie voor internationale samenwerking en
duurzame ontwikkeling, van 10 april 1998, houdende de suggestie,
Lokale Agenda 21 als beleidsinstrument op te pakken.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun
handen te stellen ter afdoening.
Mevr. BOERLAGE: Ik stel voor, dit adres te behandelen in de
Commissie voor Milieu enz.
De heer GOEDHART: Wellicht is behandeling in de Commissie voor
Economische Zaken enz. beter.
Wethouder GRONDEL: Ik heb geen bezwaar tegen behandeling in de
Commissie
voor Milieu enz.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling
in de Commissie voor Milieu en Openbare Ruimte Centrale Stad en
Middelen, Welzijn en Onderwijs Binnenstad
3' Schrijven van ir. A.H. Bussemaker, regionale inspecteur Milieu-
hygiëne Noord-West van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimte-
lijke Ordening en Milieubeheer, van 16 april 1998, houdende een
advies op het ontwerpjaarverslag met betrekking tot de taken uit de
Vervolgbijdragen-regeling Ontwikkeling Gemeentelijk Milieubeleid
over 1997.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit schrijven voor
kennisgeving aan te nemen.
De heer BIJLSMA: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord
te zenden aan de Commissie voor Milieu enz.
De VOORZITTER: Ik wijs erop, dat dit adres geen verdere schrif-
telijke afhandeling krijgt; het wordt hier voor kennisgeving aange-
nomen.
Mevr. BOERLAGE: Wij moeten ons realiseren, dat wij met deze
brief een heel groot compliment krijgen. De heer Bussemaker stelt
met genoegen vast, dat deze gemeente het adequate niveau van de
VOGM-taken heeft gerealiseerd.
Het schrijven wordt voor kennisgeving aangenomen.
4' Adres van mevr. drs. L. van der Hoek, beleidsmedewerker mobili-
teit van de Stichting Samenwerkende Belangenorganisaties van Blinden
en Slechtzienden, van 17 april 1998 inzake de richtlijnen voor
compact-dynamische busstations.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun
handen te stellen ter afdoening.
Mevr. BOERLAGE: Ik stel voor, het adres te behandelen in de
Commissie voor Zorg enz.
De heer GOEDHART: Mijn voorstel is behandeling te doen plaats-
vinden in de Commissie voor Verkeer enz.
Wethouder KÖHLER: Als het adres dan al in een commissie moet
worden behandeld, zou dat de Commissie voor Verkeer moeten zijn. Ik
heb geen bezwaar, maar ik vraag mij wel af, wat wij dan gaan bespre-
ken. Laten wij het adres maar op de agenda van de commissie plaat-
sen; dan zien wij wel verder.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen
van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behande-
ling in de Commissie voor Verkeer, Vervoer, Infrastructuur en
Sociale Zaken.
5' Bezwaarschrift van B. Keijer van 14 april 1998 inzake zijn
pensioenopbouw tijdens de FPU-periode.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit bezwaarschrift in
hun handen te stellen ter afdoening.
Mevr. ÖZÜTOK: Mijnheer de Voorzitter. Ik stel voor, dit be-
zwaarschrift te behandelen in de Commissie voor Personeelszaken enz.
De VOORZITTER: Ik wijs erop, dat er al tientallen brieven over
dit onder-werp zijn ingekomen. Er zijn veel nieuwe leden in de
Commissie voor Personeelszaken enz. en het is dan ook wellicht
verstandig om aan wethouder Groen te vragen of hij mede naar aanlei-
ding van dit bezwaarschrift over deze materie een uiteenzetting in
de commissie kan geven, zodat deze brief en de volgende brieven op
de door het College voorgestelde wijze kunnen worden afgedaan.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het bezwaarschrift
in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening.
6' Adres van mr. H.A. Sarolea van 20 april 1998 inzake de
richtlijnen voor het gebruik van taximeters.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun
handen te stellen ter afdoening.
De heer VAN DUIJN: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord
te zenden aan de Commissie voor Verkeer enz.
Wethouder KÖHLER: Ik heb geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen
van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de
wijze van afdoening zal mede-deling worden gedaan aan de Commissie
voor Verkeer, Vervoer, Infrastructuur en Sociale Zaken.
7' Adres van mevr. T.J.G. van Vulpen, bureaumedewerker van
het CFO, namens G.A. de Jager, van 19 februari 1998 (ingekomen 22
april 1998) inzake diens pensioenopbouw tijdens de FPU-periode.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou-
ders te stellen ter afdoening.
8' Adres van P.H.W. v.d. Kerkhof van 24 april 1998 inzake
zijn pensioenopbouw tijdens de FPU-periode.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou-
ders te stellen ter afdoening.
9' Adres van J. de Jong van 25 april 1998 inzake zijn pensi-
oenopbouw tijdens de FPU-periode.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou-
ders te stellen ter afdoening.
10' Adres van G.J. Wolkers van 25 april 1998 inzake zijn pensioe-
nopbouw tijdens de FPU-periode.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou-
ders te stellen ter afdoening.
11' Adres van G.J. Braak van 25 april 1998 inzake zijn pensioenop-
bouw tijdens de FPU-periode.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou-
ders te stellen ter afdoening.
12' Adres van A. van Dijk e.a., namens leerlingen en docenten van
de Joke Smit School, ondersteund door 128 brieven van leerlingen,
van 24 april 1998 inzake het voortbestaan van het voortgezet alge-
meen volwassenenonderwijs in Amsterdam.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou-
ders te
stellen ter afdoening, na behandeling in de Commissie voor Onder-
wijs, Jeugdzaken, Grote-Stedenbeleid, Diversiteitsbeleid en Bestuur-
lijk Stelsel.
13' Adres van S.B. Bartlema van 18 april 1998 inzake de parkeer-
mogelijkheden voor bakfietsen.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun
handen te stellen ter afdoening.
Mevr. VAN OUDENALLEN: Ik stel voor, het adres te behandelen in
de Commissie voor Verkeer enz.
Mevr. BOERLAGE: Het lijkt mij beter, het adres te behandelen in
de Commissie Parkeren Binnenstad enz.
Wethouder KÖHLER: Ik wijs erop, dat er buiten de binnenstad ook
bakfietsen zijn - wat sommigen zal verbazen - maar wat in het adres
aan de orde wordt gesteld zal in de Commissie voor Verkeer enz.,
waar ook over de Parkeerverordening wordt gesproken, moeten worden
behandeld. Ik zie die discussie met genoegen tegemoet.
Zonder hoofdelijke wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling
in de Commissie voor Verkeer, Vervoer, Infrastructuur en Sociale
Zaken.
14' Adres van Th.N.J. van Trier, namens de Landelijke Werkgroep
Hondenbezitters, van 27 april 1998 inzake de kwaliteit van en
alternatieven voor de hondenpenningen.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun
handen te stellen ter afdoening.
De heer VAN POELGEEST: Ik stel voor, een afschrift van het
antwoord te zenden aan de Commissie voor Financiën enz.
De VOORZITTER: Daartegen bestaat geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen
van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de
wijze van afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie
voor Financiën, Personeel en Organisatie, Facilitaire Bedrijven,
Beheer Binnenwater, Sport en Havenaangelegenheden.
15' Adres mevr. Y. Selter van 24 april 1998 inzake het woon- en
leefklimaat in de Diamantbuurt in De Pijp.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun
handen te stellen ter afdoening.
Mevr. CODRINGTON: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord
te zenden aan de Commissie voor Jeugdzaken enz.
De heer GOEDHART: Ik stel voor, dit adres in handen van de
stadsdeelraad te stellen ter afdoening.
De VOORZITTER: Adressen die betrekking hebben op stadsdelen
worden automatisch naar het desbetreffende stadsdeel toegestuurd.
Adressante heeft ons echter benaderd en voor zover het binnen onze
bevoegdheden ligt zullen wij daarover iets moeten zeggen.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen
van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de
wijze van afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie
voor Onderwijs, Jeugdzaken, Grote-Stedenbeleid, Diversiteitsbeleid
en Bestuurlijk Stelsel.
16' Adres van J.A. Hanse van 27 april 1998 inzake zijn pensioenop-
bouw tijdens de FPU-periode.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou-
ders te stellen ter afdoening.
17' Adres van C.U. Eveleens van 29 april 1998 inzake zijn pensioen-
opbouw tijdens de FPU-periode.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou-
ders te stellen ter afdoening.
18' Adres van J. van der Werff van 27 april 1998 inzake zijn
pensioenopbouw tijdens de FPU-periode.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou-
ders te stellen ter afdoening.
19' Adres van mevr. A.M. Otto-de Best van 26 april 1998 inzake haar
pensioenopbouw tijdens de FPU-periode.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou-
ders te stellen ter afdoening.
20' Adres van A. Wolkers van 27 april 1998 inzake zijn pensioenop-
bouw tijdens de FPU-periode.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou-
ders te stellen ter afdoening.
21' Adres van B.H. Berkhout van 27 april 1998 inzake zijn pensioe-
nopbouw tijdens de FPU-periode.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou-
ders te stellen ter afdoening.
22' Adres van C.F. Kool van 27 april 1998 inzake zijn pensioenop-
bouw tijdens de FPU-periode.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou-
ders te stellen ter afdoening.
23' Adres van P. van der Plas, namens de bewoners langs en de
gebruikers van het speelplaatsje in de Vendelstraat, van 3 mei 1998,
houdende verzoek tot afsluiting van een deel van de Vendelstraat
gedurende de nachturen.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun
handen te stellen ter afdoening.
De heer GOEDHART: Ik stel voor, het adres te behandelen in de
Commissie voor Openbare Ruimte enz.
Mevr. BOERLAGE: Ik onderschrijf dit verzoek.
De VOORZITTER: Daartegen bestaat geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres te
behandelen in de Commissie voor Zorg, Nutsbedrijven en Monumenten-
zorg Centrale Stad en Openbare Ruimte, Verkeer, Parkeren en Monu-
mentenzorg Binnenstad.
24' Brief van het raadslid drs. H. van Bommel van 8 mei 1998,
waarin hij mededeelt dat hij ontslag neemt als lid van de Gemeente-
raad.
Deze brief wordt voor kennisgeving aangenomen.
De VOORZITTER: Ik stel voor, thans eerst na te gaan, welke
punten van de agenda zonder discussie en hoofdelijke stemming kunnen
worden afgedaan.
3
Onderzoek van de geloofsbrieven van duo-raadsleden (mevr.
V.H.L. van den Berg, mevr. W.H. Maij, E.J. Slootweg en E.J. de
Vries).
De VOORZITTER benoemt in de Commissie tot onderzoek van de
geloofsbrieven de leden Velthuis, Houterman, mevr. Hofmeijer, Hemmes
en Van Duijn en verzoekt de commissie, later in de vergadering
verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Punt 4 wordt even aangehouden.
Punt 5 is reeds van de agenda afgevoerd.
De heer GOEDHART (orde): Als er voor de gepubliceerde voor-
dracht een nieuw voorstel komt dat afwijkt van datgene wat in de
commissie van advies is behandeld, zou het naar mijn mening beter
zijn die voordracht eerst ook in de commissie te behandelen.
De VOORZITTER: Als dat het geval zou zijn, lijkt mij dat
verstandig. In de Commissie voor de Werkwijze van de Gemeenteraad
heb ik uiteengezet, dat het beraad in het College nog moet worden
voortgezet. Wij weten nog niet of dat leidt tot een wijziging van de
voordracht. Ik zal de boodschap aan wethouder mevr. Ter Horst
overbrengen. Als er aanleiding toe is, zal deze voordracht opnieuw
in de commissie van advies aan de orde worden gesteld.
De VOORZITTER: Zoals reeds eerder opgemerkt, is punt 6 (Gebeur-
te-nissen in Slotervaart /Overtoomse Veld op 23 april 1998) aan de
agenda toegevoegd. Dit punt had eigenlijk gewoon op de agenda moeten
staan, maar door een misverstand heeft dat niet plaatsgevonden.
Gisteren is over dit onderwerp in de commissie van advies in eerste
ronde een discussie gevoerd. De behandeling is daar verdaagd tenein-
de hier vandaag een plenaire behandeling in twee termijnen te kunnen
doen plaatsvinden.
De heer NIAMUT: Het klinkt misschien een beetje muggenzifterig,
maar wat zegt het Reglement van Orde erover als iets niet officieel
is geagendeerd?
De VOORZITTER: De Raad is bevoegd om op elk moment een onder-
werp aan de agenda toe te voegen. De Commissie voor Algemene Zaken
heeft zich gisteren goed voorbereid om het debat vandaag voort te
zetten.
Conform besloten.
De VOORZITTER vraagt, of er leden zijn die het woord verlangen
over de voor geheime zitting bestemde voordrachten. Daar dit niet
het geval blijkt te zijn, zijn thans aan de orde:
6A
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 28 april 1998 tot
het voeren van verweer in een tegen de gemeente ingestelde procedure
terzake van gestelde geleden schade (Gemeente blad afd. 1, nr. 266,
blz. 1600).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het bij de voordracht behorende
besluit.
6B
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 28 juli 1998 tot
het voeren van een procedure bij het Gerechtshof te Amsterdam als
geïntimideerde in een principaal appèl en als appellante in een
incidenteel appèl (Gemeenteblad afd. 1, nr. 267, blz. 1600).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het bij de voordracht behorende
besluit.
Aan de orde is thans wederom:
3
Onderzoek van de geloofsbrieven van duo-raadsleden (mevr.
V.H.L. van den Berg, mevr. W.H. Maij, E.J. Slootweg en E.J. de
Vries).
De heer VELTHUIS: Mijnheer de Voorzitter. De volgende kandi-
daat-leden/plaatsvervangende leden van commissies van advies, geen
raadslid zijnde, hebben de bescheiden, als bedoeld in art. 3 van de
Verordening voor de vaste commissies van advies ingediend:
mevr. V.H.L. van den Berg, voorgedragen door het raadslid G.
Goedhart;
W.H. Maij, voorgedragen door het raadslid F.A.W. Niamut;
E.J. Slootweg, voorgedragen door het raadslid D. Balak;
E.J. de Vries, voorgedragen door het raadslid A. Bijlsma.
De Commissie tot onderzoek van de bescheiden heeft de eer, de
Raad mede te delen, dat zij de bescheiden heeft onderzocht en dat
zij deze in orde heeft bevonden, terwijl haar niet is gebleken van
het bestaan van uitsluitingsgronden of van een onverenigbaarheid.
De commissie adviseert de Raad op grond hiervan tot toelating
van deze kandidaat-leden/plaatsvervangende leden in de commissie van
advies over te gaan.
Conform besloten.
4
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 23 april 1998 tot
onderbouwing van het vierde voorbereidingskrediet 1998 voor de
aanleg van de Noord-Zuidlijn (Gemeenteblad afd. 1, nr. 264, blz.
1593).
De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. In de eerste plaats wil
ik aangeven dat de CDA-fractie geen bezwaar heeft tegen het voorge-
nomen besluit. Wel is van het belang, dat op basis van besluiten van
het rijk om een deel van de aanleg van de Noord-Zuidlijn te finan-
cieren, vaststaat wat dan het deel van de gemeente Amsterdam zou
moeten zijn in het totaal van voorbereidingskosten ten behoeve van
dat deel.
Ik heb nog een vraag over de overige twee delen, te weten het
deel van Noord naar het Centraal Station en het deel van het WTC
naar Schiphol. Hoe groot is daar het gemeentelijke aandeel?
Mijn volgende vraag heeft te maken met de rentevergoeding. Als
de gemeente Amsterdam in een voorfinancieringssituatie de voorberei-
dingskosten voor haar rekening neemt, op welke wijze vindt dan de
rentevergoeding door het rijk plaats? Er zijn bijvoorbeeld problemen
met de Ringlijn geweest en daarom hebben wij moeite met de onderha-
vige kwestie zolang daarover onvoldoende duidelijkheid bestaat. Als
het College niet in staat is om op dit moment op deze vragen ant-
woord te geven, verzoek ik het College, in de eerstkomende commis-
sievergadering over de financiële consequenties mededelingen te
doen.
De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. De PvdA-fractie is
verheugd over de positieve berichten die twee maanden geleden van de
kant van het rijk kwamen, maar de feitelijke besluitvorming door het
rijk moet nog plaatsvinden. De vraag is dan ook, hoe de financiering
van de voorbereidingskosten is geregeld. Is dat inclusief het risico
dat wij hebben genomen door voor te financieren? Krijgen wij de
rentekosten terug? Welke onderzoeken komen er nog van de kant van
het ministerie op het moment dat wij het voorstel voor het uitvoe-
ringskrediet bij de minister indienen, dus de uiteindelijke subsi-
dieaanvraag die op dit moment wordt gemaakt? De minister heeft
namelijk in een eerder stadium gezegd, dat zij nogmaals een over-
zicht wil hebben van de totale uitvoeringskosten, hetgeen pas
mogelijk is aan de hand van de subsidieaanvraag die de gemeente
indient; vervolgens heeft zij gevraagd of de gemeente nog eens heel
goed wilde kijken naar de exploitatie. Wanneer kunnen wij die beide
onderzoeken tegemoet zien? Wat zijn de risico's die de gemeente bij
bijvoorbeeld een negatieve uitslag terzake van de exploitatie loopt?
Wat zijn dan de consequenties voor het al of niet doorgaan van de
toewijzing? Loopt die toekenning van het krediet door het rijk dan
gevaar?
Een volgende mogelijkheid is dat het rijk het niet eens is met
de subsidieaanvraag die de gemeente indient, bijvoorbeeld als het
die te hoog vindt. Is dan de gang van zaken, dat voor alles wat het
rijk niet wil betalen de gemeente opdraait of wordt het een kwestie
van langdurig onderhandelen om te kijken wat het rijk minder wil
geven dan in feite onze subsidieaanvraag is?
Hoe staat het verder met de bijkomende kosten, zoals het
omleggen van tramsporen en eventuele exploitatieverliezen die
daaruit voortvloeien voor het Gemeentevervoerbedrijf? Worden die
daarbij ook gedekt? Wordt met het rijk gesproken over eventuele
tegenvallers tijdens de bouwfase of is dat voldoende afgedekt met de
verzekering? Stel dat wij een fout maken met een tunnel, die loopt
vol of breekt: wie draait dan voor de kosten op?
De heer VAN LOHUIZEN: Mijnheer de Voorzitter. De fractie van
Amsterdam Anders/De Groenen sluit zich graag bij de vragen die de
voorgaande sprekers hebben gesteld. Ik had ook het probleem met Den
Haag willen aanstippen. Als ik het goed begrijp is er, als wij zo
doorgaan, tot eind 1998 ingestemd met een voorbereidingskrediet van
120 miljoen gulden. Daarvan zou dan 60 miljoen gulden ten laste van
de gemeente Amsterdam komen. Als ik voorts het getouwtrek rond de
FES-gelden zie, ben ik er allerminst zeker van dat het project in de
vorm waarin Amsterdam dat wil doorgang vindt. De kans lijkt groot
dat er dan een bedrag van 60 miljoen gulden over de balk is gegooid.
Mijn fractie zal tegen de voordracht stemmen.
Wethouder KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Ik had nog zo ge-
hoopt, dat veel van de technische vragen nog bij mijn ambtsvoorgan-
ger in de commissie zouden zijn gesteld, want dit stuk is daar
besproken. Ik zal echter kijken hoe ver ik kom. Ik zal daarbij dan
gebruik maken van de suggestie van de heer Niamut om, voor zover ik
geen adequaat antwoord kan geven, de commissie daarover alsnog
schriftelijk te beantwoorden.
De heer Niamut heeft gevraagd, hoe het nu staat met de voorbe-
reidings-kosten voor het eerste en tweede deel. Ik wijs erop, dat er
wat het College betreft helemaal geen sprake meer is van een eerste
en een tweede deel. In de laatste brief van de minister, waarnaar de
heer Niamut verwijst, is dat echter nog wel het geval. Wij hebben nu
een hardere toezegging voor het bedrag van 1350 miljoen gulden.
Daarbij is sprake van een deel van het traject, maar dat is niet het
standpunt van het College. Wij werken met dit budget aan voorberei-
ding voor de Noord-Zuidlijn op het hele kerntraject van Noord tot en
met Station-Zuid; daarvoor zijn deze voorbereidingskosten ook
bedoeld. Wij knippen niet in de voorbereiding en wij zijn dan ook
van plan om binnenkort aan de Raad, nog voor het zomerreces, een
subsidieaanvraag voor het hele traject ter bespreking voor te
leggen. Het bedrag dat nu wordt gevoteerd om voorbereidende onder-
zoeken te doen, betreft het gehele kerntraject. Het is wel zo, dat
wij nu nog niet al voor het gehele bedrag een toezegging hebben. Dat
komt, als het allemaal goed gaat, in de loop van 1998 in het verdere
traject tussen subsidieaanvraag en subsidiebeschikking aan de orde.
De inhoud daarvan kunnen wij binnenkort in de raadscommissie en de
Raad bespreken.
De rentevergoeding zit daar volgens de normale systematiek ook
in. Er zijn dus rentevergoedingen en het risico daarbij is hetzelfde
als voor de rest van deze voorbereidingskosten: fifty-fifty. Als wij
het naderhand met het ministerie niet eens worden over dit project -
men weet dat wij dit voorbereiden - zullen wij de helft van de
kosten alsnog vergoed krijgen en de andere helft niet. Daarin heeft
de heer Van Lohuizen gelijk. Het zal waarschijnlijk in de orde van
grootte van 120 miljoen liggen en dan is de helft van het risico
voor ons. In februari jl. hebben wij in de Raad gesproken over de
vraag, of wij zouden doorwerken of niet. Een grote raadsmeerderheid
heeft toen ook besloten tot deze orde van grootte. Deze voordracht
is alleen een nadere invulling; daar stonden bedragen genoemd en nu
is het in een kredietvoorstel verwerkt. De fractie van De Groenen
had daartegen toen bezwaren en nu weer, dus die fractie is daarin
consistent, maar het is wat mij betreft geen nieuwe discussie. Het
totale risico van 60 miljoen gulden is in de gemeentebegroting
gedekt. Wij hebben voorzieningen om dat eventueel voor onze rekening
te nemen. Wat wel nieuw is, is dat het risico dat wij nemen veel
kleiner is dan in februari jl, want inmiddels is er meer bekend over
wat het Kabinet daadwerkelijk zou willen vrijmaken. Dat heeft
natuurlijk een relatie met de vraag, of wij het geld achteraf gezien
zouden hebben weggegooid. De kans dat dit project doorgang vindt is
echter aanmerkelijk groter dan in februari werd verondersteld. Het
risico is dus ook kleiner, maar het bedrag blijft van dezelfde
omvang als wat waarover wij op 4 februari jl. in de Raad hebben
besloten.
De heer Bijlsma heeft verschillende vragen gesteld die ik zeer
to the point vind. Verschillende vragen hebben betrekking op de
binnenkort nog te voeren discussie over de subsidieaanvraag, echter
nauwelijks op dit voorbereidingskrediet. Ik aarzel een beetje in
hoeverre ik de desbetreffende vragen nu zal beantwoorden. Er liggen
namelijk geen stukken aan ten grondslag, zodat wij er ook moeilijk
verder over kunnen discussiëren.
Ten aanzien van de exploitatie bestaan er uitgangspunten van
deze Raad. In hoeverre wij die ofwel op het moment van de subsidie-
aanvraag ofwel op het moment van de beschikking opnieuw moeten
bespreken is naar mijn mening een hoofdpunt van discussie als het
College binnenkort met een voorstel voor de subsidie komt. Daarin
zit dat punt, maar ik kan al wel onthullen dat dit nog niet is
uitgediscussieerd. Er heeft wel uitvoerig overleg plaats met het
rijk, want ook van die kant is er een samenhang tussen de toekomsti-
ge exploitatie, voor zover nu te voorzien voor 2006, en de subsidie-
aanvraag. Het College heeft daarbij wat bijkomende wensen en het
rijk heeft die ook. Die stroken niet zonder meer met elkaar en er
moet dan ook worden geprobeerd, die bij elkaar te brengen. Die
discussie moet worden gevoerd zodra de subsidieaanvraag - volgende
maand volgens mijn planning - door het College aan de commissie van
advies en de Raad wordt voorgelegd.
De vraag met betrekking tot het risico bij een negatieve
uitslag voor het geheel heb ik zojuist impliciet beantwoord, name-
lijk in die zin dat het risico van de voorbereidingskosten, als het
rijk niet over de brug komt of als wij zouden zeggen dat wij met de
beschikking niet verder kunnen, fifty-fifty is, precies zoals in
februari jl. het geval was.
De discussie over de vraag of er in de subsidie ook sprake zal
zijn van vergoeding voor kosten die het GVB of een ander vervoerbe-
drijf te zijner tijd zal maken vanwege omleidingen van tramlijnen
tijdens de bouw, zal naar mijn mening ook moeten worden gevoerd bij
de subsidieaanvraag; dit staat los van deze voorbereidingskosten.
Dat is nog een probleem, want wij zijn nog in gesprek met het rijk
over de vraag wat wij allemaal onder de subsidieaanvraag brengen en
wat niet. Dat geldt ook voor de risico's bij de bouw. Dat staat
echter helemaal los van dit voorbereidingskrediet, maar uiteraard
komt er bij de subsidieaanvraag parallel daaraan ook een discussie
over de risico's. Wie neemt die bij de verdere uitvoering als wij
die beschikking hebben: welke zijn voor de gemeente, welke zijn voor
het rijk en welke zijn voor de bouwer? De heer Van Lohuizen wees op
wat er elders is misgegaan; dat soort risico's behoort de bouwer te
nemen. Doorgaans wordt bij aanbestedingen gezegd, dat de bouwer zich
daarvoor moet verzekeren. Dat is een voorwaarde, anders moet hij
niet intekenen. Er zijn echter veel meer risico's en over de verde-
ling daarvan tussen rijk en gemeente wordt gesproken bij de voorbe-
reiding van de subsidieaanvraag. Die discussie kunnen wij voeren,
ofwel bij de subsidieaanvraag ofwel, als die nog niet rond is,
tussen de aanvraag en de beschikking, maar voor het moment dat wij
daadwerkelijk beginnen met de bouw. Ik hoop, dat ik zoveel heb
kunnen beantwoorden dat er geen nagezonden stuk naar de commissie
behoeft te gaan.
De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb begrepen, dat er
wel een nagezonden stuk komt met betrekking tot informatie over de
risico's van de gemeente, met name het risicodeel dat ik gemakshalve
het tweede deel noem. Daarvan heeft de wethouder gezegd, dat het
College uitgaat van één geheel. In de financieringscondities noem ik
het toch het tweede deel, omdat daarbij de dekking van het rijk nog
niet is aangegeven. Of het wel of niet strategisch van belang is om
daarin geen knip aan te brengen, is een andere benadering, maar het
betekent wel een risico. Ik zou dan ook graag een totaalplaatje
willen hebben van het voorbereidingsrisico voor het eerste deel en
het tweede deel, danwel, zoals het College het ziet, voor het
geheel. Ik ben blij, dat de wethouder in dit geval gebruik wil maken
van de suggestie om dat naderhand via de financiële benadering in te
vullen.
De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de wethouder
voor de beantwoording van de vragen, maar het geeft mij toch nog wel
aanleiding tot het maken van één opmerking. Ik ben blij dat wij
binnenkort, nog voor het reces, de subsidieaanvraag ter behandeling
krijgen en ik neem aan, dat daarbij op vragen van het rijk over de
verschillen die er nog bestaan wordt ingegaan. Ik zou heel graag
willen, dat de risicoanalyse bij de subsidieaanvraag zit en niet pas
bij de beschikking, want dan zijn wij te laat. Ik kan hierbij ver-
wijzen naar de kwestie van de Diemerzeedijk. Wij kregen daarbij de
risicoanalyse toen het kwaad al was geschied; de raming bleek toen
uitein-delijk veel hoger uit te komen. Wij moeten nu voorkomen, dat,
als wij de subsidieaanvraag indienen, wij het rijk nog met nagekomen
calculaties lastig moeten vallen. De discussie moet dus bij de
subsidieaanvraag worden gevoerd en niet daarna.
Wethouder KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Aan het adres van de
heer Niamut merk ik op, dat de risico's voor de bouw - zoals hij het
noemde: het tweede deel - uiteraard hier terugkomt bij de discussie
over de subsidieaanvraag, gegeven wat het rijk nu al heeft toegezegd
en wat wij gaan aanvragen voor het gehele kerntraject. Daar zit een
groot verschil tussen en de beleidsdiscussie moet in die lijn dan
verder worden gevoerd. Of de Raad dat risico wil nemen en of dat wel
een risico is - hetgeen ik niet denk - moet dan worden besproken.
Het risico voor het voorbereidingskrediet staat daar los van. Wij
bereiden met dit budget het hele kerntraject voor en als het niet
lukt hangt het rijk voor de helft en de gemeente ook. Daaraan
verandert niets door die andere discussie.
De risicoanalyse zal vertrouwelijk aan de Raad worden voorge-
legd, maar die kan de Raad dan wel in de beschouwingen betrekken. Ik
weet niet zeker of wij daarover met het rijk een zodanige overeen-
stemming vanuit ambtelijk vooroverleg hebben, dat er dan een eendui-
dig stuk ligt. Het kan ook zijn dat er sprake zal zijn van wat
Amsterdam daarover verder inbrengt. Er ligt immers nog een heel tra-
ject tussen de subsidieaanvraag en de beschikking. Het rijk kan
allerlei aanvullende dingen vragen, die allemaal nog moeten worden
afgedicht. Daarbij speelt ook de exploitatieovereenkomst een rol.
Ook die zullen wij in juni niet aan de Raad kunnen voorleggen, maar
wij kunnen dan natuurlijk wel bespreken hoe het College bij de
subsidieaanvraag die andere dingen moet regelen, aangezien anders de
Raad in de tweede helft van het jaar daarop terugkomt. In die zin
moet het wel kunnen worden besproken. De risicoanalyse zal overigens
uiteraard geen openbaar stuk zijn.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de
Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1597 van afd. 1 van
het Gemeenteblad, met dien verstande dat de fractie van Amsterdam
Anders/-De Groenen geacht wil worden, tegen de voordracht te hebben
gestemd.
Voorstellen van 12 mei 1998 naar aanleiding van de ongeregeld-
heden in Slotervaart/Overtoomse Veld op 23 april 1998.
De heer VELTHUIS: Mijnheer de Voorzitter. Als men de pers en
allerlei reacties uit de afgelopen weken leest, zou men bijna denken
dat het incident in Slotervaart/Overtoomse Veld als een donderslag
bij heldere hemel is gekomen. Volgens mij is dat niet het geval. Als
men de situatie in de westelijke tuinsteden in algemene zin bekijkt,
moet men vaststellen, dat er zeker al een jaar of zes tot zeven
sprake is van grote problemen met jongeren. Dit betekent niet dat
het grote groepen jongeren daar zeer slecht gaat. Met veel jongeren
gaat het naar mijn mening heel goed. Als ik de notitie lees die
vanavond zal worden besproken in de stadsdeelraad daar, zie ik dat
het met 85% van de jongeren goed gaat en met 15% minder. Als men het
onderverdeelt blijkt dat het bij de laatste 15% in 10% gaat om
jongeren die extra aandacht behoeven en in 5% om jongeren waarmee
het echt falikant mis gaat. Dit betekent overigens niet, dat dit
incident echt op zichzelf staat. Enige maanden geleden heeft ook bij
het Hoofddorpplein en in de Heemstedestraat, behorende tot het
aangrenzende stadsdeel Zuid/De Pijp, een incident plaatsgevonden.
Daarmee hebben zich toen gelukkig de buurtbewoners niet bemoeid; an-
ders zou daar precies dezelfde situatie zijn ontstaan.
Duidelijk moet zijn dat ook de PvdA vindt, dat, als de openbare
orde wordt verstoord, die moet worden hersteld. Wij hebben daarmee
geen problemen. Op dat punt is de Politie altijd de eerste organisa-
tie die letterlijk en figuurlijk de klappen moet opvangen.
Aan de andere kant moeten wij ook constateren, dat het beeld is
ontstaan van de stadsdelen Slotervaart/Overtoomse Veld, maar ook
Osdorp en Geuzenveld/Slotermeer, alsof daar nooit iets zou zijn
gedaan aan jongerenbeleid of aan vernieuwing. Ik breng in herinne-
ring dat ook in het programakkoord is geschreven dat de aanpak van
de westelijke tuinsteden zal moeten worden geïntensiveerd. Wij
hebben het dan niet alleen over vernieuwing van de woningen in die
omgeving, maar ook over het vernieuwen en beter gecoördineerd
aanpakken van de voorzieningen daar, van onderwijs tot welzijnsvoor-
zieningen en jeugdhulpverlening.
Ik heb de notitie van het stadsdeel pas zojuist ontvangen en
heb die alleen even snel doorgelezen. Ik zie dan, dat er op allerlei
gebieden allerlei activiteiten voor jongeren plaatsvinden. Ik
constateer verder echter, dat er geen sprake is van een gecoördi-
neerde aanpak, die naar mijn mening wel wenselijk zou zijn. In de
voorstellen van het College wordt een aanpak gesuggereerd op korte
termijn en een aanpak op langere termijn. Als het gaat om de korte
termijn, wil ik in de eerste plaats vragen of dit uitsluitend geldt
voor dit stadsdeel, of ook voor de andere stadsdelen in de westelij-
ke tuinsteden. Als wij vaststellen dat deze zaken niet alleen spelen
in Slotervaart/Overtoomse Veld, betekent dit toch dat de aanpak ook
moet gelden voor de andere stadsdelen in deze buurt en misschien ook
wel voor de stadsdelen De Baarsjes en Bos en Lommer.
Wij constateren ook dat de aanpak op langere termijn als hier
voorgesteld, in feite een voortzetting is van al bestaand beleid
zoals dat in de stadsdelen wordt gevoerd. Wel vraagt mijn fractie
aandacht voor enige andere punten. In de eerste plaats vinden wij
dat grote groepen jongeren die wel van goede wil zijn dienen te
worden betrokken bij allerlei activiteiten die er plaatsvinden,
zodat zij herkenbaar zijn en verantwoordelijkheid kunnen dragen bij
dingen die moeten gebeuren. In ieder geval moet perspectief worden
geboden aan de groep die buiten de boot dreigt te vallen. Ik ben dan
ook blij met het antwoord dat de wethouder gisteren gaf in de
commissie, namelijk dat de prioriteit vooral moet worden gericht op
scholing en werk. Dat is nog steeds het beste perspectief om jonge-
ren zoveel mogelijk te laten deelnemen aan de maatschappij.
Verder vraag ik aandacht voor het punt van de multiculturalisa-
tie, dat in de voorstellen wordt genoemd. Ik dring erop aan dat dit
niet alleen zal gelden voor de zelforganisaties, die uiteraard al de
kleur hebben die zij moeten hebben, maar ook voor andere organisa-
ties; ook daar dient meer sprake te zijn van meer diversiteit in
besturen, medewerkers enz. Het moeten organisaties worden die van en
voor de buurt zijn en die samen met de buurt een aantal dingen gaan
oplossen.
Ik kom op het stuk over het politieoptreden, dat gisteren door
de burgemeester is uitgereikt aan de commissie, alsmede op de brief
van de hoofdcommissaris die daaraan was toegevoegd. Ik constateer
dat er sprake is van een verschil van toon tussen het genoemde stuk
en de brief. Wellicht heeft dit ermee te maken dat de Politie als
frontorganisatie de problemen meer direct ervaart. Er zit ook echter
een duidelijk verschil in toon als het erom gaat, hoe de Politie
denkt de problemen aan te pakken en hoe het College zich dat voor-
stelt. De heer Kuiper stelt in de eerste alinea van de brief, dat
het incident "het haast onontkoombare gevolg is van een ontwikke-
ling." Ik vind dat wel heel erg defensief. Het zou betekenen, dat er
volgende week weer een incident zou kunnen zijn. Hier wordt dus
voorgesteld om de groep jongeren die echt notoir bezig zijn de boel
in de buurt te versjteren hard aan te pakken. Als ik dan de voor-
stellen van het College lees, constateer ik dat er in de periode van
de zomervakantie en vlak daarna meer toezicht zal komen. Dat staat
wat haaks op elkaar. De vraag is voor ons, wat wij
de komende periode willen gaan doen als het gaat om toezicht in deze
buurten. Wat is het beleid van de Politie voor de komende maanden?
Is de burgemeester het met mij eens dat er niet uitsluitend een hard
beleid moet worden gevoerd tegen overlast in deze buurt? Ik heb de
indruk dat, als in deze buurt een hard beleid wordt gevoerd tegen de
notoire groep jongeren, wij twee weken later problemen krijgen in
Osdorp, Geuzenveld enz. Ik zal graag van de burgemeester horen, hoe
wij met de groep die duidelijk overlast geeft en die volgens de
verslagen niet meer aanspreekbaar is bezig kunnen zijn op een op de
toekomst gerichte manier, dus zonder de betrokkenen van de ene plek
naar de andere te jagen.
Ik heb in de westelijke tuinsteden uiteraard zelf een verleden
en wil dat zoveel mogelijk gescheiden houden van mijn optreden hier.
Ik moet echter zeggen dat het mij verbaasde, gisteravond via het
nieuws van RTL4 van de burgemeester te horen dat er in de westelijke
tuinsteden op het gebied van het jongerenbeleid niets is gebeurd. Ik
voelde mij toen wel zelf aangesproken, aangezien ik er ook twaalf
jaar bezig ben geweest. Ik meen dat het ook geen juiste weergave is
van de situatie. Er wordt daarmee tekort gedaan aan het werk dat de
stadsdelen de afgelopen jaren op dit terrein hebben gedaan. Ik zal
graag zien, dat de burgemeester dit wat nuanceert.
Ik wijs er tenslotte op, dat ik al jarenlang in het vierhoeks
overleg heb gevraagd, het wijkteam Slotervaart/Overtoomse Veld en
Osdorp, met nu 85.000 en straks 100.000 inwoners, uit de breiden tot
twee teams Ik ben dan ook blij met de toezegging van de hoofdcommis-
saris, naar ik aanneem met instemming van de burgemeester als
korpsbeheerder, dat die wens nu op korte termijn zal worden gereali-
seerd. Voor de herkenbaarheid van de politiemensen in de buurt is
dit van groot belang. Er kan dan een soort van vertrouwensrelatie
ontstaan tussen degenen die toezicht moeten houden en die soms
corrigerend moeten optreden en degenen tegen wie zij corrigerend
moeten optreden. Dat lijkt mij van uitermate groot belang.
De VOORZITTER: Ik wens de heer Velthuis geluk met zijn maiden-
speech in de Raad.
Applaus.
De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Aan het begin van
dit debat heeft mijn fractie er behoefte aan, haar steun uit te
spreken aan en ons op hoofdlijnen te scharen achter de evaluatie
zoals de hoofdcommissaris ons die heeft doen toekomen. Die waarde-
ring en steun willen wij ook graag uitspreken aan het adres van de
stadsdeelraad Slotervaart/Over-toomse Veld ten aanzien van het
beleid in het afgelopen jaar en vooral in de laatste weken.
Als wij naar de problematiek in de wijk kijken, moeten wij niet
de indruk hebben dat het alleen gaat om een jongerenprobleem. In dit
deel van de stad moet ook worden gesproken van een buurtprobleem.
Het is tevens een uitdaging voor deze buurt. Het is een integraal
probleem en dus is ook een integrale aanpak vereist. Ik noem het
woningbouwbeleid dat in de komende jaren in de westelijke tuinsteden
is gepland. Wij dienen ervoor te zorgen dat het een gedeelte van de
stad is dat evenwichtig wordt bebouwd als het gaat om leeftijdscate-
gorieën en gezinssamenstelling. In andere buurten in de stad is
sprake van te veel ouderen of te veel mensen zonder kinderen,
terwijl in de westelijke tuinsteden onevenredig vaak gezinnen met
kinderen wonen. Een evenwichtige bevolkingssamenstelling in de
totale stad, gekoppeld aan ons volkshuisvestingsbeleid, lijkt ons
dan ook een goede zaak.
De problemen hebben in de tweede plaats ook te maken met de
inrichting van de openbare ruimte en in de derde plaats met het ac-
commodatie- en welzijnsbeleid, met name op het terrein van de sport.
Ik noem een actief beleid rondom het sportpark Sloten en de plannen
die wij hebben met een zwembad.
Als wij willen investeren in deze problematiek is het naar onze
mening niet alleen een kwestie van extra geld, maar zullen wij ook
moeten bekijken of de budgetten die wij de afgelopen jaren hebben
besteed wel altijd de beste budgetten voor de beste doeleinden zijn
geweest. Ook op dit terrein geldt wat ons betreft een nieuw-voor-
oud-operatie. Het is niet alleen een kwestie van meer geld, maar de
budgetten, ook in de welzijnshoek, zouden ook op een andere wijze
kunnen worden besteed.
Met betrekking tot de voorstellen van het College merk ik het
volgende op. Naar mijn mening wordt te zeer een splitsing gemaakt
tussen de korte termijn en de lange termijn. Naar ons oordeel zou in
de voorstellen de term lange termijn in feite niet mogen voorkomen.
Hoogstens zou mogen worden gesproken over maatregelen die nog dit
jaar effect hebben en maatregelen die in het komende jaar en het
jaar daarop effect hebben. Het gaat hier niet om een problematiek
waarvan men kan zeggen dat die in de volgende eeuw moet worden
opgelost. Ik stel dan ook voor om overal waar wordt gesproken van
een lange(re) termijn die woorden te wijzigen en dit ook in de
specifieke opdracht aan de heer Lankhorst op te nemen, zodat ook hij
het gevoel heeft dat er een "sense of urgency" is en dat het niet
een onderwerp is waarop wij ons voor de langere termijn oriënteren.
Het zal op korte termijn resultaten moeten opleveren.
Dat er het nodige zal moeten veranderen en dat ook preventie
een belangrijk onderdeel is, realiseert ook de VVD zich. Preventie
kost echter tijd en op een aantal punten hebben wij die tijd niet.
Als zich urgente zaken voordoen, zal tijdens de verbouwing de
handhaving wel moeten doorgaan. Het gaat niet aan, een slappere
handhaving te realiseren en eerst af te wachten totdat het preven-
tiebeleid vruchten gaat afwerpen.
Met betrekking tot de samenstelling van de stuurgroep wil ik
twee adviezen geven. In de eerste plaats stel ik voor, het woord
stuurgroep te vervangen door "werkgroep"; dat geeft beter aan dat
het geen kwestie is van sturen op langere termijn, maar meer van "de
hand aan de ploeg", dus werken aan een oplossing op korte termijn.
In de tweede plaats vinden wij de samenstelling nogal onevenwichtig.
Het is een groep waarin zeven leden uit de politiek zitting hebben
en één persoon van de Politie. Ik meen dat deze stuurgroep danwel
werkgroep meer mensen van de kant van de Politie zou moeten hebben
en minder uit de politiek. De vraag is ook, of er wel vijf stads-
deelvoorzitters zitting in moeten hebben. Een bestuurlijk probleem
is, dat aan die kant van de stad de deelraden nog wat versnipperd
zijn. Zou het niet goed zijn, de zaak te laten coördineren door twee
of drie stadsdeelvoorzitters en er ook iemand in op te nemen van de
centrale Politie, met de nodige deskundigheid, om zo ook het signaal
aan de buitenwereld te geven dat het ons menens is? Als er te weinig
betrokkenheid is van de Politie in deze groep, is dat een verkeerd
signaal naar buiten toe. Naar de mening van de VVD zal het gezag van
de centrale Politie duidelijk herkenbaar aanwezig moeten zijn. Het
is niet alleen een zaak van de commissaris in het desbetreffende
district.
Als het gaat om de politieke verantwoordelijkheid is het goed,
dat de wethouder Onderwijs en Jeugdzaken de trekker zal zijn van de
genoemde werkgroep, mede gezien zijn hoedanigheid van oud-wethouder
voor Sociale Zaken. Ik meen dat het goed zal als in de toekomst
beide commissies van advies bij de zaak betrokken blijven, dus zowel
de Commissie voor Algemene Zaken als de Commissie voor Onderwijs
enz., aangezien het voor een belangrijk deel ook een kwestie is van
handhaving en veiligheid, niet uitsluitend een zaak van welzijn.
Ik wil eindigen met een opmerking in de toonzetting als ge-
bruikt door de Voorzitter in enige media, in die zin dat er in
Amsterdam veel verandert op het gebied van de bevolkingssamenstel-
ling. Dat is wat de VVD betreft ook een uitdaging. Eén ding zal
echter in Amsterdam niet mogen veranderen: onze Grondwet blijft de
Grondwet en regels blijven regels. Er zal gehandhaafd moeten blijven
worden; ongeacht herkomst of bevolkingssamenstelling blijft Amster-
dam een stad waar heel veel mag, maar niet alles kan.
De heer VAN POELGEEST: Mijnheer de Voorzitter. Het was gisteren
een wat chaotische commissievergadering. Een aantal opmerkingen die
ik toen heb gemaakt zal ik nu dan ook herhalen. Als algemene opmer-
king vooraf deel ik mede, dat ook wij van mening zijn dat overlast
zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Als dat niet lukt, moet er
worden opgetreden. De openbare ruimte is publiek terrein, waar een
ieder zich veilig moet voelen. Wij moeten te allen tijde zien te
voorkomen dat er in Amsterdam zogenaamde 'no go areas' ontstaan. Als
moet worden opgetreden, delen wij de mening van de hoofdcommissaris
als verwoord in de brief, zoals ook gisteren al is gezegd, dat er
eerder is gefaald. Ook wij vinden het verkeerd, dat in een situatie
als die in Slotervaart de Politie in een situatie van confrontatie
is beland. Dat er iets is misgegaan en dat er is gefaald in dit deel
van de stad, is voor ons geen punt van twijfel.
Ik citeer uit de brief van de heer Kuiper het volgende: "De
situatie waarin deze buurt is terechtgekomen is er een waarbij de
aanwezigheid van de politie de laatste dunne scheidslijn vormt
tussen leefbaar en onleefbaar, tussen begaanbaarheid van de straat
en no go area." Ik heb op dit punt de volgende vragen; de eerste heb
ik gisteren ook gesteld, maar ik heb er geen antwoord op gekregen.
Die vraag is, waarom de hoofdcommissaris niet eerder aan de bel
heeft getrokken als het er al zo voorstond. De tweede vraag is:
deelt het College het oordeel van de hoofdcommissaris, verwoord in
de brief? De derde vraag is: hoe heeft het zover kunnen komen?
Gezien de ernstige situatie moeten er toch eerdere signalen zijn
geweest. Waarom zijn deze niet of onvoldoende opgepakt?
De hoofdcommissaris geeft in de brief ook aan, dat goedwillen-
den de buurt verlaten. Verder zouden overheidsinstellingen en
nutsbedrijven de buurt ontvluchten. Ik zal graag vernemen, of dit
het College bekend is. Om welke instellingen gaat het dan, die de
laatste jaren de buurt zouden zijn ontvlucht?
De heer Kuiper schrijft als een soort eindconclusie ook nog:
"Er moet meer overheid in, met meer visie, coördinatie en sturing."
Deze bewering staat in schril contrast met het stuk dat wij van het
stadsdeel hebben ontvangen, waarin wordt gesteld dat het bestaande
beleid goed is en alleen maar versterkt en versneld moet worden
voortgezet. Deelt het College het impliciete oordeel van de hoofd-
commissaris dat er tot dusver een overheid in het stadsdeel aan het
werk is geweest zonder visie, coördinatie en sturing?
Als corrigerend moet worden opgetreden, zoals op 23 april jl.,
moet dat gebeuren binnen de regels die wij daarvoor hebben afgespro-
ken. Op dat punt bestaat in ieder geval bij mijn fractie nog twij-
fel. Ons bereiken te veel geluiden over willekeur, over het eruit
pikken van net de verkeerde jongeren, over het op een verkeerd
moment van aanspreken van mensen. Wij hebben gisteren in ieder geval
duidelijk begrepen, dat er geen sprake was van een z.g. zero-tole-
rance-beleid en evenmin gold er een samenscholingsverbod. De Politie
trad op, zo is ons verteld, op basis van de APV. Het gaat er echter
uiteraard ook om, hoe de bepalingen van de APV worden geïnterpre-
teerd. Is het bijvoorbeeld verboden om in de eigen portiek te hangen
of met vriendjes op straat te spelen? Dit laat overigens onverlet,
dat wij wel van mening zijn dat daar waar werkelijk sprake is van
overlast ook moet worden opgetreden. Wij constateren alleen dat de
meningen op dit punt in de buurt sterk verdeeld zijn. Daarom zijn
wij ook blij met het onafhankelijk onderzoek van het Crisis Onder-
zoek Team van de Rijksuniversiteit Leiden (COT), waartoe het College
heeft besloten, dit in tegenstelling tot andere fracties, die
gisteren stelden dat dit niet zo nodig was. Wij vinden het goed, dat
een onafhankelijke instantie een en ander uitzoekt. Het oordeel over
de vraag of de Politie wel of niet goed heeft opgetreden, zowel op
23 april als daarvoor, laten wij afhangen van de resultaten van dat
onderzoek. Ik zal op dit punt nog graag vernemen, of het COT ook met
de buurtbewoners, de jongeren in kwestie en hun ouders gaat spreken.
De wijze waarop de APV wordt geïnterpreteerd, lijkt ons niet
alleen een zaak van de Politie. Op dit punt is de brief van de
hoofdcommissaris innerlijk tegenstrijdig. Eerst wordt erover gespro-
ken dat de APV op een wijze wordt geïnterpreteerd waardoor men kan
spreken van een gangbare wijze van handhaving, terwijl later in de
brief wordt gesteld dat de Politie in de bewuste wijk alleen maar
kan werken wanneer er een beleid van lage tolerantie is. Die laatste
passage geeft ons het vermoeden, dat er in dit stadsdeel toch sprake
was van een ander regime dan in de rest van de stad, namelijk een
regime van lage tolerantie. Het lijkt ons, dat het bestuur er dan
van op de hoogte moet zijn geweest dat men dit andere uitgangspunt
hanteerde in dit stadsdeel. Ik zal dan ook graag vernemen, welke de
overwegingen waren om hier over te gaan tot een regime van lage
tolerantie. Waarom is de Raad of de betrokken stadsdeelraad hiervan
niet eerder op de hoogte gesteld?
Het besluit tot een onafhankelijk onderzoek zien wij als een
goede stap, bedoeld om de deëscalatie na 23 april tot stand te
brengen. Er waren twee dingen die wij in dat opzicht wat minder
geslaagd vonden. Ik heb gisteren al gevraagd, of het nu echt nodig
was een 13-jarige een weekeinde in de cel te zetten. Het antwoord
was, dat dit een beslissing van Justitie is geweest. Ik wil de
burgemeester toch vragen of hij in het volgende driehoeksoverleg dit
punt aan de orde wil stellen. Wij vinden het een wat ongelukkig
incident een 13-jarige een weekeinde in de cel te stoppen. Misschien
waren er goede argumenten, maar die zal ik dan van de kant van
Justitie graag horen.
Een andere opmerking die niet echt een goede bijdrage was aan
de deëscalatie na 23 april was een uitspraak van politiewoordvoerder
Wilting, die de groep meteen neerzette in de hoek van "een stel
blagen". Hoe heeft het College de opmerking van de heer Wilting
beoordeeld, als een bijdrage aan de deëscalatie of juist niet?
In de voorstellen van het College, die meer zijn gericht op de
toekomst, wordt een aantal maatregelen geschetst die voor de korte
termijn kunnen worden genomen. Wij zijn blij, dat het College dit
punt zo snel heeft opgepakt en wij hopen ook van harte dat alle
opgesomde voorstellen die voor de korte termijn worden gedaan snel
van de grond komen. Er wordt ook gesteld dat de Politie een aantal
maatregelen voor de korte termijn heeft genomen. Welke zijn dat?
De voorstellen die worden gedaan voor de langere termijn
spreken ons ook aan; zij zien er goed uit. Wat ons met name aan-
spreekt zijn: de integrale aanpak, de verbreding naar ook andere
stadsdelen, het instellen van een stuurgroep en een duidelijke
opdracht aan die groep, en het in de hand nemen van een externe
persoon, de heer Lankhorst. Wat ons nog onduidelijk is, is de status
van het plan dat de stuurgroep gaat maken en dat in september zal
worden gepresenteerd. Is dat een plan dat wordt voorgelegd aan de
verschillende stadsdeelraden? Wordt het voorgelegd aan de Gemeente-
raad? Hoe zit dat precies? Wie stelt het plan vast? Wij zouden in
ieder geval het plan wel graag bespreken, ook in deze Raad en bij
voorkeur in de Commissie voor Onderwijs enz.
Verder wordt in het stuk van het College gezegd dat de stadsde-
len Oost/Watergraafsmeer en Zuidoost nu niet worden meegenomen. Wat
zijn de overwegingen daarvoor geweest?
Wij dringen er nog op aan, dat in het plan van aanpak expliciet
aandacht wordt besteed aan wat nu wordt genoemd "de harde kern", de
kleine groep jongeren van wie eerder is gezegd dat daarmee in termen
van welzijnsbeleid niet veel meer is te bereiken. Hoe denkt men in
de toekomst met die kleine groep om te gaan? Het plan van aanpak
moet daarover niet alleen gaan, maar het moet er wel in aan de orde
komen.
Tenslotte wil ik een opmerking maken over wat het stadsdeel
zelf al doet. Wij menen dat de stuurgroep nog een aantal psychologi-
sche barrières richting stadsdeel zal moeten slechten. Als men de
notitie van het stadsdeel erbij pakt, hebben wij veel waardering
voor de projecten die daarin worden opgesomd, maar in het inleidende
deel stelt men zich naar onze mening te defensief op. Er wordt een
beeld geschetst dat er veel gebeurt en dat de aanpak in principe
goed is, zodat het incident van 23 april uitsluitend aanleiding is
tot versterking en versnelling van het beleid. Dat staat dan weer in
contrast met hetgeen de hoofdcommissaris in zijn brief schetst.
Daaruit blijkt, dat er toch wel iets meer aan de hand is. Het
stadsdeel moet onzes inziens dan ook de bereidheid hebben om zaken
opnieuw te bekijken, om intensief contact te leggen met de buurtbe-
woners, de jongeren, hun ouders. Op basis daarvan zou een wijziging
van het beleid op voorhand niet moeten worden uitgesloten. Als men
in een soort kramp schiet, in die zin dat het eigenlijk al goed is
wat er wordt gedaan en dat men er alleen wat sneller mee moet
voortgaan, is dat geen goede insteek als men in de stuurgroep
zitting neemt. Ik neem aan, dat wethouder Van der Aa in ieder geval
niet met die insteek in de stuurgroep gaat zitten, maar bereid is,
alles open en fris opnieuw te bekijken. Het lijkt ons belangrijk dat
alle deelnemers in de stuurgroep die houding hebben.
De VOORZITTER: Ik wens ook de heer Van Poelgeest geluk met zijn
maidenspeech.
Applaus.
De heer HEMMES: Mijnheer de Voorzitter. Enige bescheidenheid in
dezen siert ons allen, dit keer niet alleen D66. Ik wil om te
beginnen even een stukje geschiedenis terughalen. Enige raadsleden
kennen misschien "Een stevige handgreep; een plan van aanpak voor de
problematiek van de Marokkaanse jongeren in Amsterdam." Deze uitgave
is uit 1989 en het zou misschien zinnig zijn als wij allen nog eens
zouden bekijken, welke plannen daarna zijn uitgevoerd en waaraan wij
onze steun wel of niet hebben gegeven.
Met betrekking tot de westelijke tuinsteden denk ik, dat er
wellicht in Nederland geen andere buurten zijn waar veranderingen zo
snel hebben plaatsgevonden als hier. In tien tot vijftien jaar is de
bevolking, zo zou men kunnen zeggen, van wit zwart geworden. Het
heeft ertoe geleid, dat scholen in heel korte tijd een complete
cultuuromslag hebben gemaakt. Mij is opgevallen, dat dit op een heel
adequate manier is aangepakt. Meestal duurt het een generatie en
hier is het twee- tot driemaal zo snel gegaan. In één van de weste-
lijke tuinsteden is de prognose dat in drie jaar tijds 60 noodloka-
len bij scholen moeten worden gebouwd. Als men zich realiseert wat
dit betekent voor een gemeenschap en dat het veelal gaat om kinderen
met een grote achterstand, moet ik constateren dat er nu in de
tuinsteden op vrijwel iedere hoek van de straat voorzieningen zijn,
wipkippen, schommels en glijbanen, maar dat de eerste generatie van
de kinderen die van school kwamen dit niet kenden. Het is met name
die generatie waarover wij het nu hebben. Het zou wel eens zo kunnen
zijn dat er heel veel is gedaan om vooral de kleintjes op te vangen
en om ervoor te zorgen dat de kinderen vanaf de peutergroep de
kansen krijgen die zij kunnen krijgen, maar dat het en-en-verhaal
wat minder aandacht heeft gehad. De groteren zouden wel eens wat
minder aandacht hebben kunnen gehad.
Ik herinner er ook aan, dat nog geen vier jaar geleden in een
van de stadsdelen 20% heeft gestemd op de CD. Als men ervan uitgaat
dat de bewoners van de westelijke tuinsteden niet bepaald behoren
tot wat men zou kunnen noemen echte racisten of mensen die aan de
zijkant van de samenleving staan, betekent dit dat het er niet
alleen gebroeid heeft aan de Marokkaanse kant, maar dat er ook veel
problemen zijn geweest aan de Nederlandse kant. Die problemen zijn
gelukkig voor een groot deel achter de rug, maar ik wijs er wel op -
dit ook aan het adres van de PvdA - dat er in de tuinsteden een
geweldige aanslag is geweest door de verandering in de bevolkingssa-
menstelling. De aanpak van de enorme aantallen van de jongsten is
echter een goede aanpak geweest.
D66 heeft de voorstellen van het College bekeken en wij hebben
geconcludeerd, dat deze maatregelen ook zonder de recente ongere-
geldheden van de grond hadden moeten komen. Het zijn allemaal zaken
die voor de hand liggend zijn en die als zodanig niets met die
ongeregeldheden te maken hebben. Ik vind het wat bitter, nu te
moeten constateren dat mogelijk de ongeregeldheden nodig zijn
geweest om in integraliteit te komen tot een aanpak waarvan iedereen
al lang vindt dat die er zou moeten komen. Het - eindelijk - aange-
ven van een regie maakt dat D66 uit de voeten kan met deze voorstel-
len, maar zich ook afvraagt waarom wij niet eerder met deze stappen
zijn gekomen; wij moeten dat onszelf ook aanrekenen. Overigens zal
wel een goede toetsing moeten plaatsvinden, want het mag natuurlijk
niet zo zijn dat, als iets niet van de grond komt, de een gaat
kijken naar de ander. Wij hebben er in de commissie gisteren ook
voor gepleit, dat echt met spoed, samen met het stadsdeelbestuur, de
bewoners en de Politie, wijkveiligheidsplannen worden opgesteld. Het
moet niet zo zijn, dat de Politie dat doet die, als zaken niet goed
lopen, vervolgens naar het stadsdeel kijkt. Alle partijen, inclusief
de bewoners - in alle buurten zijn bewoners die hun nek willen
uitsteken - zullen verantwoordelijkheid moeten nemen. Na een jaar
kan dan worden vastgesteld wat er wel of niet is uitgekomen en wie
verantwoordelijk kan worden gesteld. Daarmee krijgt men dan het
sociale cement in de buurt weer terug.
Wij vinden het prettig dat onmiddellijk het voorstel tot een
onafhankelijk onderzoek door de burgemeester is overgenomen. Wij
zijn daarmee heel tevreden. Wel achten wij het van het grootste
belang, dat er draagvlak voor het resultaat van dat onderzoek komt.
De samenstelling van de onderzoeksgroep zal dan ook zo moeten zijn
dat dit draagvlak zo groot mogelijk is.
Ik heb nog een vraag over de offerte van het COT, namelijk over
art. F. Daar staat, dat de burgemeester en de Gemeenteraad volledig
op de hoogte zijn van het contract van de regiopolitie Amsterdam/Am-
stelland en het COT betreffende de organisatie van grootschalig en
bijzonder politieoptreden en de daaruit voortvloeiende werkzaamhe-
den. Ik maak hieruit op, dat er een groot contract is tussen de
Politie en het COT en dat het COT nu een onderzoek gaat doen bij een
instelling waarmee zij ook zelf weer een contract heeft. Dat vereist
wel zorgvuldigheid, want het kan wel eens leiden tot "dubbele pet-
ten".
Ook wij vinden het tenslotte belangrijk dat de Politie niet het
gevoel mag krijgen dat zij alleen problemen oplost. Dat is ook een
van de redenen van de suggestie die ik zojuist heb gedaan. Het kwam
ook wat naar voren in de brief van de heer Kuiper en in andere
reacties: wij mogen het probleem oplossen en anderen leunen achter-
over, hebben een veel passievere rol, wij krijgen de zwartepiet in
handen. Het voorstel inzake wijkveiligheidsplannen zou daarvoor een
oplossing kunnen bieden. Ook wij vinden, dat grensoverschrijdend
gedrag, van welke groep dan ook, absoluut moet worden aangepakt, met
name als het gaat om dreiging met geweld en intimidatie. Dat kan en
mag niet worden getolereerd. Er komen, tien jaar geleden al en nu
ook, verontrustende berichten dat met name vanuit Marokkaanse
groeperingen grensoverschrijdend gedrag plaatsvindt. Daarbij moet
uiteraard handhaving plaatsvinden.
De VOORZITTER: Ik wens de heer Hemmes geluk met zijn maiden-
speech.
Applaus.
De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Onze bezorgdheid over
de gebeurtenissen op 23 april in het stadsdeel Slotervaart/Overtoom-
se Veld betreft niet zozeer de relletjes zelf. Opgroeiende jongeren,
of het nu Turkse, Marokkaanse of Nederlandse jongeren betreft,
kunnen nauwelijks anders om zich een eigen plek in de maatschappij
te veroveren dan door luidruchtig van zich te laten horen. Dat was
in mijn tijd niet anders. Vanuit die invalshoek hebben al die mensen
gelijk die zeggen dat rondhangende jongeren van alle tijden zijn.
Zoals gezegd, ik lig daar niet echt wakker van. Waar lig ik dan wel
wakker van en waar zouden wij naar mijn mening allen wakker van
moeten liggen? Dat is in de eerste plaats het feit dat al langer
bekend is dat er iets fout zit, niet alleen in deze buurt, maar in
veel meer buurten in Amsterdam. In de veiligheidsrapportage 1997
staat letterlijk: "In de onderlinge omgang van bevolkingsgroepen met
verschillende etnische achtergronden wordt door de bewoners van meer
dan de helft van de stadsdelen een verslechtering geconstateerd."
Dan is er de heer Halim El Madkouri, zelf lid van de Marokkaanse
gemeenschap en secretaris van de Marokkaanse commissie die in
opdracht van de minister van Justitie de afgelopen maanden heeft
onderzocht welke bijdrage de Marokkaanse gemeenschap kan leveren aan
de oplossing van de problemen. Zijn conclusie is angstaanjagend.
Marokkanen en Nederlanders hebben 20 jaar lang langs elkaar heen
geleefd, zo zegt hij. Van integratie van de Marokkaanse gemeenschap
is geen sprake. Ook hoofdcommissaris Kuiper spreekt in zijn brief
van 11 mei jl. geen woord Chinees als hij opmerkt, dat het gedrag
van de jongeren goedwillenden de buurt uitjaagt en dat er in plaats
van integratie segregatie plaatsvindt. Als dat allemaal waar is,
redden wij het niet met hangplekken en buurtcentra; dan redden wij
het evenmin met een onderzoek naar mogelijke fouten van de Politie,
zaken die overigens natuurlijk wel veel aandacht moeten krijgen. Dan
is er veel meer nodig, zoals fatsoenlijk werk, een goede opleiding,
aanpak van slechte woonomstandigheden, kortom uitzicht op een
gelukkig leven, ook voor deze jongens. Dat is volgens mij de inspan-
ningsverplichting voor de lange termijn.
Samenvattend: wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. Het is de
hoogste tijd om ervoor te zorgen dat de jeugd een toekomst heeft en
wij een toekomst houden.
De VOORZITTER: Ook de heer Paquay wens ik geluk met zijn
maidenspeech in deze Raad.
Applaus.
De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie is van
mening dat wij ons moeten hoeden voor de fout, de kern van het
probleem te leggen bij het politieoptreden en zeker om dit terug te
voeren op het gedrag van één agent, die is belast met handhaving in
de buurt. Wij zijn ook van mening, dat u er als korpsbeheerder
stelling tegen moet nemen als één gemeentelijke
functionaris op deze wijze publiekelijk in het spel wordt gebracht.
Het gaat hier om een gedragsprobleem, dat de ouders omvat - met
name de vaders - de scholen en ons allen, en dat een uiting is van
het isolement van een belangrijke groep Amsterdamse jongeren. Het is
ook niet een probleem dat alleen Overtoomse Veld betreft, maar het
doet zich overal in de stad voor. Het is een probleem dat vraagt om
een integrale benadering. Het is dan ook een probleem dat met name
in het kader van het sociaal structuurplan dient te worden behan-
deld.
Ik ben het eens met de heer Houterman, die stelde dat het ook
een buurtprobleem is. Echter, voor ons betekent dit, dat in de
eerste plaats met de bewoners zelf het probleem dient te worden
aangepakt, niet alleen door deskundigen. Wij hebben in de commissie
gisteren al gezegd dat wij niet direct op een onderzoek van het COT
in deze kwestie zaten te wachten. Wij vertrouwen wel op onze eigen
onderzoeken, voorafgaande aan externe onderzoeken. Als het COT-
onderzoek nu echter toch plaatsvindt, zouden buurtbewoners niet
alleen op hun contact met de Politie moeten worden bevraagd, zoals
de heer Van Poelgeest stelt, maar ook op bijvoorbeeld hun contacten
met de overheid in de buurt en in de stad in het algemeen. Partici-
patie moet verder gaan dan alleen protesteren tegen politieoptreden.
De Marokkaanse bevolkingsgroep in Slotervaart/Overtoomse Veld moet
worden geïntegreerd in ons poldermodel. Voor onze gedachten daarover
verzoek ik de Voorzitter nu het woord te geven aan de heer Balak.
De heer BALAK: Mijnheer de Voorzitter. De fractie van het CDA
vindt, dat er bij de stadsdelen en de welzijnsinstellingen nauwe-
lijks aandacht en ruimte bestaan voor nieuwe initiatieven van de
kant van de buurtbewoners. Wij vinden, dat de welzijnsinstellingen
in de stadsdelen op een andere manier moeten worden toegerust en
georganiseerd, zodat nieuwe initiatieven van bewoners aandacht
krijgen. Aangegeven is, dat de bevolkingssamenstelling de afgelopen
10 tot 15 jaar drastisch veranderd is, maar die verandering zien wij
niet terug bij de instellingen. In het voorstel zien wij, dat de
besturen van welzijnsinstellingen een multiculturalisatieproces
ondergaan, maar wij vragen ons af hoe dat vorm moet krijgen. Als wij
dat aan de individuele bestuursleden moeten overlaten, in die zin
dat zij hun lidmaatschap aan iemand anders moeten overdragen, kunnen
wij nog heel lang wachten. Wij menen dat de welzijnsinstellingen,
waarvan het beleid met name ressorteert onder de stadsdelen, anders
moeten worden georganiseerd.
In de voorstellen zien wij, dat steeds wordt gesproken over
personen, namelijk de jongeren zelf. Wij zien niets terug van
versterking van de migrantenorganisaties. Wij vinden dat de infra-
structuur van de organisaties moet worden versterkt, zodat zij bij
alle aangelegenheden een aanspreekpunt kunnen zijn voor de gemeente.
Wij vinden ook dat de wethouder die is belast met het sociaal
structuurplan bij de stuurgroep moet worden betrokken, aangezien het
niet alleen gaat om de westelijke stadsdelen. Het plan van aanpak
dat zal verschijnen zal ook kunnen worden gebruikt voor de verdere
uitwerking van het sociaal structuurplan.
Mijn fractie is van mening dat het aanbod van de welzijnsin-
stellingen absoluut niet aansluit bij de behoeften van de buurtbewo-
ners. Dat vraagt een andere inzet van middelen. Ik ben benieuwd hoe
de wethouder hier tegenover staat. Hoe verhoudt zich het diversi-
teitsbeleid dat de wethouder voor ogen staat ten opzichte van de
problemen in de stadsdelen?
De VOORZITTER: Ook u wens ik geluk met uw maidenspeech in deze
Raad.
Applaus.
Mevr. KALT: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal volstaan met enkele
opmerkingen, aangezien mijn duo-raadslid gisteren in de commissie
van advies al enige naar mijn mening belangrijke punten te berde
heeft gebracht. Ik zal die nu niet herhalen, maar heb nog wel een
enkele aanvulling. Uit het rapport over het politieoptreden in
Slotervaart blijkt eigenlijk niet, dat de Politie bij voorbaat erg
ongerust moest zijn. Er was eigenlijk geen aanleiding om de zaak zo
groot aan te pakken. Datzelfde blijkt ook al uit politieonderzoek
inzake criminaliteit uit 1979. Wij hebben dan ook de indruk dat de
Politie met een soort van overmaat aan ongepast enthousiasme heeft
gereageerd en wij vragen ons af, wat de Politie hier nu zo zenuwach-
tig heeft gemaakt. Als voorbeeld noem ik het opsluiten van een 12-
jarig jochie. Het zal wel zo zijn, dat dit niet de competentie is
van de Politie, maar die van Justitie, doch deze lieden spreken
elkaar wel en zoiets wekt ontzettend veel agressie.
Dan wil ik nog een algemene opmerking maken. Ik heb een donker-
bruin vermoeden dat een en ander de negatieve beeldvorming over
Marokkanen zal bevorderen, hetgeen ik niet goed acht voor de inte-
gratie van al onze Amsterdammers. Ik heb in feite het idee dat de
Politie heeft gedacht dat men met mensen uit de Marokkaanse cultuur
niet moet praten, maar erop moet meppen. Ik zeg het opzettelijk wat
grof, omdat ik dan hoop een duidelijk antwoord te krijgen. Het lijkt
mij niet verstandig. Het optreden van de Politie heeft juist bijge-
dragen aan een negatieve beeldvorming van Marokkanen.
De burgemeester heeft er zelf ook toe bijgedragen door een
spierballentaal te gebruiken die ik echt niet passend vind.
Wij vinden het, zoals duidelijk zal zijn, een goed idee dat er
een onafhankelijk onderzoek komt. Wij menen dat het aanbevelenswaar-
dig is, in de stuurgroep ook mensen met een Marokkaanse culturele
achtergrond op te nemen, omdat de stempelwerking nog altijd wel een
rol speelt. Zij kunnen dan een beter antwoord geven dan ik zou
kunnen. Voor de toekomst vragen wij ons af - die toekomst begon voor
ons al vier jaar geleden - of het niet nuttig zou kunnen zijn om een
soort van communicatieplan te maken, aangezien heel veel zenuwen en
overmatige reacties zijn gebaseerd op misverstanden. Dat is toch
doodzonde. Als er tegenstrijdigheden zijn, zij dat zo, maar misver-
standen zijn doodzonde. Wij hebben vier jaar geleden, toen veel
mensen in deze buurten op de CD hadden gestemd, al gevraagd een
communicatieplan op te stellen.
Wij hebben deelgenomen aan de demonstraties om het verlangen te
ondersteunen voor meer voorzieningen ten behoeve van deze groep
jongeren. Ik vind het ook heel raar dat in de brief van de Politie
staat dat een centrum voor jongeren daar een plek van gevaar zal
zijn. Dat is toch vreemd, want in het kader van het strategische
politiebeleid heb ik vaak gehoord dat concentratie zo mooi is voor
monitoring en controle. Hoe denkt het College over dit aspect van
"plek van gevaar"?
Verder is duidelijk dat, behalve voorzieningen, ook een school
voor beroepsopleiding, waarom al heel lang wordt gevraagd, duidelij-
ker vorm dient te krijgen.
De VOORZITTER: Ook u wens ik geluk met uw maidenspeech.
Applaus.
Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Wat mij opvalt
bij mijn collega's in de Raad is, dat de een de heer Wilting aanvalt
omdat die een jongen een blaag heeft genoemd, terwijl de ander het
heeft over een jochie van 12. Ik ben van oordeel dat er gewoon
ongewenst gedrag werd getoond. Daarop is er een reactie gekomen. In
het rapport is mij opgevallen dat wel wordt nagedacht over de vraag,
wat wij met de jongeren moeten doen, maar niet - of te weinig - over
het feit dat de buurt zich onveilig voelt. Gisteren heeft de heer
Kuiper nog eens gezegd, dat het gevoel van onveiligheid in Amsterdam
per persoon en buurt verschilt.
Ik ben erg geschrokken van de opmerking in het stuk van het
stadsdeel, dat het niet noodzakelijk is tot ingrijpende beleidswij-
zigingen te komen. Bij een bezoek aan de Pijp gisteren bleek, dat
men daar ook op het politiebureau al met heel goede dingen bezig
was. Er is dus per stadsdeel een heel groot verschil in werkwijze
van de Politie, het stadsdeel en allerlei andere projecten, zoals
Jeugdsport In Beweging (JIB). Het is toch te gek voor woorden dat er
blijkbaar tussen de stadsdelen te weinig onderling contact is. In
het ene geval is men kennelijk heel goed bezig en elders weer niet.
In Slotervaart/Overtoomse Veld blijken vervolgens veel voorko-
mende incidenten te zijn bij bijvoorbeeld de Amsterdamse ziekenhui-
zen. Dat wordt in de rapporten van de veiligheidsdiensten afgedaan
als "baldadigheid", die niet zo ernstig zou zijn. Ik heb het echter
zelf meegemaakt en ik kan zeggen dat het erger is dan men kan
dromen. Het betekent, dat een aantal maatschappelijke instellingen,
ook ziekenhuizen, de Politie te weinig informeert. Ik zal graag
vernemen, of het het College bekend is dat portiers soms moeten
optreden tegen jeugdige Amsterdammers, onder andere van allochtone
afkomst, die in groepjes het ziekenhuis afstruinen en de ruimten
gebruiken als hangplek. Heeft het College dit wel eens van de kant
van de Politie vernomen en zijn er door het ziekenhuis ook meldingen
gedaan? Daar moet het toch beginnen. Als niets wordt gemeld, kan de
Politie ook niet veel doen. Is er wel voldoende communicatie tussen
de ziekenhuizen en de Politie op dit punt? Vindt het College het
even normaal als kennelijk de veiligheidsdiensten van twee zie-
kenhuizen als jongetjes van tussen 7 en 11 jaar om 21.30 uur in de
avond schreeuwend voor ziekenhuizen staan omdat zij eruit zijn
gezet? Personeel wordt uitgescholden en er wordt met kiezelstenen
gegooid naar nietsvermoedende bezoekers en personeel. Is het College
voornemens dit, zoals minstens één ziekenhuis in deze wijk, af te
doen als een niet noemenswaardig incident? Is de beveiliging van
personeel en bezoekers van ziekenhuizen op de terreinen zelf en in
de buurt wel voldoende?
(De heer VELTHUIS: Gaat het niet wat ver om een incident -
ik heb er ook een brief over gelezen - te verheffen tot
een soort van algemeen beleid, alsof dit elke dag voor-
komt? Voor de beeldvorming zou het goed zijn als u er wat
meer genuanceerd op reageerde. Nu wordt alles gerelateerd
aan een incident dat u toevallig persoonlijk hebt meege-
maakt.)
Ik heb een onderzoek gedaan en de rapporten gelezen. Ik heb de
Politie gebeld en mij bleek dat er in twee jaar tijd nog nooit een
incident was gemeld, terwijl er veel meer in de wijk gebeurt dan
alleen dit incident.
(De heer VELTHUIS: Dat is natuurlijk duidelijk. Er is veel
meer aan de hand dan alleen een opstootje bij het Lucas-
ziekenhuis. Ik zou echter toch graag wat meer nuancering
in uw hele betoog hebben gehoord.)
Ik ben ervan geschrokken dat diensten als deze zeggen dat het
"niet noemenswaardig" is. Wat is er dan in de buurt nog meer gebeurd
en wat kan er nog gebeuren? Als de portier een volgende keer wel
iemand aanpakt, is er weer een probleem. Ik denk ook aan winkeliers
in de buurt enz.
Samenvattend: in het stadsdeel is er veel meer aan de hand. Wij
moeten ons niet alleen richten op het punt dat nu aan de orde is.
Wij zouden ons ook meer moeten richten op de burgers in de buurt.
De VOORZITTER: Ik wil beginnen met de Raad dank te zeggen voor
de grote aandacht voor dit punt en voor de waardige wijze waarop de
Raad deze ingewikkelde problematiek aan de orde heeft gesteld, zowel
gisteren in de commissievergadering als hier. Dat is heel goed. Het
gaat inderdaad om een ingewikkeld geheel, misschien wel ingewikkel-
der dan wij op basis van één zo'n incident beseffen. Dat heeft in de
betogen van de leden ook doorgeklonken.
Ik zal eerst enige algemene opmerkingen maken over het optreden
van de Politie en daarbij tevens enige algemene vragen beantwoorden.
Vervolgens zal ik ingaan op vragen van individuele raadsleden.
Tenslotte zal ik proberen enige punten met betrekking tot de korte
en de langere termijn uiteen te zetten.
In de eerste plaats is er de vraag: wat is hier de positie van
de Politie? Heeft de Politie in het verleden niet waarschuwend
gehandeld en is de brief van de hoofdcommissaris nu zomaar uit de
lucht komen vallen? Het antwoord is ontkennend. De signalen waren er
al eerder en in de beleidsdriehoek hebben wij er in februari al over
gesproken naar aanleiding van een eerdere verontrustende rapportage
van commissaris Gräeve. Ook in de subdriehoek van district 6,
bestaande uit de deelraadsvoorzitter, een Officier van Justitie, de
chef van het wijkteam en een ambtenaar van het Stadhuis, is erover
gesproken. Dat heeft te maken met het feit dat het beleid om stevig
op te treden tegen een groep mensen niet iets is wat op 23 april om
21.30 uur is uitgevonden, aan de hand van een incident bij een
prullenmand.
Ik vond dat ik u de brief van de heer Kuiper, naast het rapport
van de commissaris, niet moest onthouden. De brief was aan mij
gericht, maar ik heb mijn naam doorgehaald en die vervangen door "de
Gemeenteraad". Als het gaat om feiten, komt men altijd als eerste
bij de Politie, wil men kunnen vaststellen of er iets aan de gang
is. De Politie heeft heel vaak - niet altijd - de eerste contacten.
Daar komen de klachten binnen, daar wordt aangifte gedaan en worden
processen-verbaal opgesteld. Er was dan ook al eerder sprake van
enige ongerustheid. Er was ook al eerder een niet onaanzienlijk
incident geweest, waarbij bij de arrestatie van een jongeman,
verdacht van diefstal, door massaal optreden van anderen werd
gepoogd, deze arrestatie te verhinderen. De Politie heeft dat weten
te vermijden en de betrokkene is aangehouden; tegen hem is proces-
verbaal opgemaakt en hij is voorgeleid. Een dergelijk incident is er
ook geweest in de Linnaeusstraat, waar na arrestatie van een jonge-
man werd gepoogd het politiebureau te belegeren. Ook dat is met
vereende krachten verijdeld. Het is dus - dit aan het adres van de
heer Van Poelgeest - niet iets wat alleen in West voorkomt. Het is
breder. De Politie, in casu de heer Kuiper, heeft in dit geval van
zijn hart geen moordkuil gemaakt. Ik ga echter de brief niet ontle-
den en met u nagaan of ik alle onderdelen daarvan nu wel of niet kan
onderschrijven.
Naar aanleiding van de vragen van de heer Van Poelgeest op dit
punt stel ik u het volgende voor. In de commissievergadering is
afgesproken, volgende maand een bezoek te brengen aan district 6 van
de Politie; ik nodig de raadsleden die dit willen graag uit. De heer
Gräeve zal dan het verhaal zelf kunnen vertellen, ook over vertrek-
kende winkeliers, nutsbedrijven enz. Desgewenst kunnen dan de
processen-verbaal worden overgelegd. Wij behoeven dat dan nu niet
hier te behandelen, want de betrokkenen kunnen hun verhaal ter
plekke beter zelf vertellen. Gisteren heeft een aantal raadsleden
onder leiding van mevr. Spier een bezoek gebracht aan het bureau
Pieter Aertszstraat, waar de commandant en een ambtenaar van de
reclassering ons uitvoerig hebben voorgelicht over het probleem
daar; dit probleem dreigt daar precies hetzelfde te worden als in
West.
(De heer VELTHUIS: Ik ben het ermee eens dat wij niet op
alle details van de brief van de heer Kuiper behoeven in
te gaan, maar ik heb wel een concrete vraag. Is het poli-
tiebeleid in de afgelopen maanden naar aanleiding van deze
incidenten strenger geworden? Zo ja, is dan daarover ook
gecommuniceerd met burgers en met name met de jongeren in
de buurt? Als men niet weet dat het strenger is geworden,
ontstaan daardoor weer nieuwe problemen.)
(De heer VAN POELGEEST: Ik vind het ook goed, pas op de
details in te gaan als wij met de betrokkenen zelf spre-
ken, maar de algemene beoordeling dat er in de wijk een
situatie is waarin snel sprake zou kunnen zijn van een no
go area is toch in grote woorden gesteld. Deelt u dat
oordeel?)
Het antwoord op de vraag van de heer Van Poelgeest luidt
ontkennend; er is geen sprake van. Aan het adres van de heer Vel-
thuis merk ik op, dat wel een stevig optreden vereist is. Men kan
niet de conclusie trekken dat, om een situatie te creëren waarin de
Politie het uiteindelijk voor het zeggen heeft, men dit kan doen
door te zeggen: wij vinden het wel, maar wij doen niets. Daarvoor is
het spel over en weer te uitdagend. Wat is er dus in feite aan de
hand? Wij hebben algemene bepalingen in de APV met betrekking tot de
openbare orde. Wij kunnen die toepassen naar gelang van de situatie
ter plekke. In het Vondelpark of Buitenveldert is die situatie
geheel anders dan in West en Overtoomse Veld. De concrete situatie -
ik noem de klachten waarover de heer Kuiper heeft gesproken - is er
aanleiding voor geweest om in ieder geval helderheid te scheppen
over wat wel en wat niet mag. Aan het adres van mevr. Kalt merk ik
dan op, dat iemand uiteraard tegen zijn eigen voordeur mag leunen,
maar als iemand hinderlijk tegen andermans deur leunt en de betrok-
kene daarover klaagt, wordt het een probleem. Er komen dan klachten
en de Politie vraagt de betrokkenen dan daar weg te gaan. De volgen-
de vraag is dan, wat er gebeurt als de betrokkenen dat niet doen.
Laat men het dan gaan en loopt men weg, of treedt men op. Nu is
besloten, op te treden. Het optreden op 23 april is één van de
honderden keren dat wordt opgetreden, maar dit heeft in dit geval
geleid tot een situatie alsof er bij open vuur plotseling een plas
benzine werd gegooid. Het ging alleen om een brandende prullenmand
en om hinderlijk hangen voor een verzorgingshuis ter plaatse, waar
al eerder overlast was. Er zijn misschien per dag wel 10.000 geval-
len waarbij mensen rondhangen, maar in 9995 gevallen heeft niemand
er last van en wordt er niet geklaagd. In een aantal gevallen
ontstaan echter grote problemen, zoals in West. Die gaan dan om de
relatie tussen de bewoners en degenen die daar hangen. Soms deësca-
leert dat ook weer, maar soms ook escaleert het. Op deze plek is er
al gedurende het gehele voorjaar een probleem en op een gegeven
moment leidt dit dan tot optreden. Nieuwe bevoegdheden zijn daarvoor
niet nodig, want aan de hand van de APV is dit altijd al mogelijk.
Hier leidde dit tot stevig, in ieder geval tot helder optreden. Het
verschil tussen stevig en helder is soms niet helemaal duidelijk,
maar er is geen sprake van een algemeen, speciaal afgesproken beleid
in de zin van zero tolerance, de knuppel erbij en erop timmeren. Er
is ook geen sprake van optreden tegen met name Marokkanen. Er is
zelfs niet het begin van een gedachte dat Marokkanen toch niet
gehoorzamen - mevr. Kalt maakte een opmerking in die richting -
zodat er maar beter op los kan worden geknuppeld. Wat een onzin! Als
dat zo zou zijn, zou dat volstrekt fout zijn. Mevr. Kalt zou echter
eens aan een wijkagent in welke wijk ook moeten vragen, met welk een
engelengeduld, of het nu gaat om Nederlandse, Marokkaanse of Turkse
jongetjes of ook ouderen, om bejaarde dronkaards of drugsverslaaf-
den, wordt opgetreden. Tienduizenden mensen lopen er gewoon langs en
kijken maar liever de andere kant op, omdat de Politie het maar moet
opknappen.
(De heer VAN POELGEEST: U zei dat in deze wijk steviger
werd opgetreden, op basis van de APV. Is daarover eerder
met u overlegd?)
Dat gebeurt in de subdriehoek van district 6. Ik heb er niets
mee te maken hoe in een wijk wordt opgetreden. Dat is een zaak van
de deelraadsvoorzitter, een Officier van Justitie en de Politie. Ik
ga niet over het openbare-ordebeleid in stadsdelen. Alleen als men
meent dat een zaak zodanig escaleert dat de hulp van de centrale
stad nodig is, wordt ik erbij betrokken. Het is dus in dit geval
niet met mij overlegd.
(De heer VAN POELGEEST: Als dus al sprake is van een striktere
toepassing van der APV, is daarover besloten binnen de subdrie-
hoek ter plekke?)
Dat klopt.
De heer Houterman heeft een vraag gesteld over de rol van de
heer Gräeve in de stuurgroep. Ik wijs erop dat hij als chef van het
district direct betrokkene is bij deze kwestie. De heer Houterman
vroeg zich af, of er niet ook iemand uit de korpsleiding in de groep
zou moeten worden opgenomen. In dit geval is de situatie dat de heer
Gräeve toevallig tevens projectleider jeugdzaken voor het gehele
korps is. Daarom is de dubbelrol die hij hier kan vervullen naar
mijn mening meer dan voldoende. Als men centraal iemand zou aan-
wijzen, zou de heer Kuiper naar mijn mening opnieuw terechtkomen bij
de heer Gräeve.
(De heer HOUTERMAN: Het ging mij met name om de slagvaardigheid
van de groep en ook om het signaal naar buiten. Wij vinden het
nu te veel een politieke stuurgroep, met vijf politici. Het
politiegehalte is mijns inziens te gering, zodat een en ander
een wat te zachtaardige indruk maakt.)
Ik stel voor, dat wethouder Van der Aa, die verantwoordelijk is
voor de samenstelling van de groep, hierop straks nader ingaat.
Met betrekking tot het onderzoek door het COT heeft de heer
Goedhart gevraagd, of dit onderzoek niet beter in eigen kring had
kunnen worden uitgevoerd. Ik meen dat dit niet het geval is. Mede
aan het adres van de leden Van Poelgeest en Hemmes merk ik op, dat
er een contract is tussen de politieleiding en het COT om centraal
onderzoeken in te stellen met betrekking tot grootschalig politieop-
treden. Ik noem als voorbeelden het optreden bij de verjaardag van
de Koningin en ook bij voetbalwedstrijden. In het gehele traject,
vanaf de eerste besprekingen, is dan iemand van het COT uit Leiden
aanwezig. Eveneens in het beleidscentrum in het hoofdbureau is
iemand aanwezig. Hij is er, observeert en schrijft na afloop een
rapport. Dat gebeurt om grootschalig optreden permanent te kunnen
begeleiden. Wel zullen, omdat nu een apart onderzoek wordt gevraagd,
overige werkzaamheden met betrekking tot grootschalig optreden even
worden opgeschort, om geen vermenging te krijgen. Het is en blijft
evenwel een volstrekt onafhankelijk gezelschap, dat weliswaar een
contract heeft, maar niet afhankelijk is. De rapporten zijn, zoals
is gebleken, kritisch en gericht op verbetering van het werk van de
Politie. Het antwoord op de vraag of er andere mensen in het COT-
onderzoek moeten worden betrokken luidt dus ontkennend. De groep
bestaat uit een vaste staf van de Rijksuniversiteit Leiden. Er
zullen zeker ook ouders en jongeren worden gehoord, die immers deel
zijn van het probleem waarom het hier gaat.
(De heer GOEDHART: Er is dus geen sprake van een extra onder-
zoek, maar het is gewoon een routine-onderzoek.)
De hoofdcommissaris en ik hebben overwogen wat wij zouden doen.
Normaliter rapporteert de korpsleiding aan mij. Wij hebben echter
gemeend dat het in deze bijzondere situatie wellicht verstandig zou
zijn, het buiten de reguliere rapportage van de Politie om te doen.
Wij hebben ons toen afgevraagd, door wie wij het dan zouden kunnen
laten doen. Ik heb in de commissie gisteren al opgemerkt dat dit
niet moet worden gedaan door de Commissie voor de Politieklachten,
aangezien die immers alleen individuele klachten onderzoekt. Er
waren toen één of twee instituten die in aanmerking zouden komen en
wij hebben toen gekozen voor het COT, omdat wij daarmee heel goede
ervaringen hebben.
De heer Velthuis heeft een vraag gesteld over het beleid in de
westelijke tuinsteden en mijn opmerking in een interview. Ik heb
absoluut niet gezegd dat ik het beleid in de stadsdelen daar afviel,
integendeel, ik heb op de vraag of de overheid naar mijn mening hier
genoeg had gedaan geantwoord, dat er kennelijk een probleem is. In
antwoord op een vraag aan een verslaggever heb ik toen gezegd, dat
er toch ook nog wel iets tussen de ouders en de overheid in zit.
Moet dan, als de ouders iets niet goed doen, de overheid dat gat
maar vullen? Dat is in de uitzending er uitgeknipt; ik heb echter
mijn antwoord wel degelijk opgebouwd. Er ligt hier niet een directe
verantwoordelijkheid van de overheid, aldus heb ik gesteld, maar wij
zouden in de regio wel kunnen bekijken of wij wellicht nog iets meer
zouden kunnen doen. Als de heer Velthuis meent dat ik de stadsdelen
ben afgevallen en hij zich dit persoonlijk aantrekt, is dat het
laatste wat ik bedoel.
De vraag is gesteld, wat de Politie nu op de korte termijn zal
doen. Op een aantal punten is dat al direct in werking getreden en
op een aantal andere punten vindt juist vandaag een discussie plaats
in de subdriehoek. Wij hebben, als het gaat om de korte termijn, een
groep mensen van de Politie ingezet die meer ervaren zijn. Een van
de problemen zou kunnen zijn, dat jonge agenten c.q. surveillanten -
mensen die nog in opleiding zijn - hier in een positie zijn ge-
plaatst waarin het beter is ervarener mensen in te zetten. Vervol-
gens hebben wij nagegaan of een aantal Marokkaanse politiemensen uit
andere delen van de stad zou kunnen worden overgeheveld naar de
westelijke tuinsteden om het contact met deze jongeren te doen
verbeteren. Men kan dan de mensen ook in de eigen taal aanspreken,
al spreken de meeste Marokkaanse jongeren ook prachtig plat Amster-
dams. Wij doen ons best om ook de normale surveillance met enige
versterking - het gaat niet om grote aantallen - gestalte te geven.
Voor de rest zullen de tuinsteden gezamenlijk in de driehoek van
district 6 hedenmiddag bekijken, welke maatregelen verder moeten
worden genomen op het terrein van de Politie. Vooralsnog moeten wij
ons ook weer niet te dik maken over allerlei zaken en veel noodmaat-
regelen nemen. Ik blijf erbij dat het een incident was.
Wat de arrestatie van de 13-jarige jongen betreft meent de heer
Van Poelgeest, dat ik mij er te gemakkelijk van afmaak. Ik heb
gisteren in de commissie gesproken over de argumenten voor de
arrestatie. Die vindt men terug in het verslag van commissaris
Gräeve over de gebeurtenissen. Het betrof iemand die nogal heftig en
met veel geweld een agent heeft aangevallen. Dat wordt door de
Officier van Justitie zeer hoog opgenomen. Dit bleek deze 13-jarige
jongen te zijn. Een dergelijke aanval op een agent is meestal al
voldoende om de betrokkene vast te houden en in bewaring te nemen.
Als de advocaat niet 40 getuigen had opgeroepen, was inmiddels op 1
mei jl. de rechtszitting al gepasseerd en had er waarschijnlijk al
een uitspraak gelegen. Nu zal dat wellicht pas ver in het najaar het
geval zijn. De advocaat kiest een andere lijn. Het zij zo.
In antwoord op de vraag van de heer Velthuis inzake een tweede
wijkteam kan ik mededelen dat dit er inderdaad komt. Er wordt nog
gezocht naar een lokatie. Het zat al in de planning en er is ook
alle aanleiding om de betrokken stadsdelen, met een zich uitbreiden-
de bevolking, een extra wijkteam te geven. Het vermoeden is, dat dit
in het nieuwe deel van Sloten, respectievelijk Osdorp of Slotervaart
zal komen, zodat het wijkteam van Meer en Vaart zich kan concentre-
ren op het oudere deel van de wijk.
Mevr. Van Oudenallen heeft schriftelijke vragen ingediend over
de situatie bij een ziekenhuis; die vragen zullen na onderzoek
uiteraard worden beantwoord. Ik kan nu zeggen, dat er geen meldingen
zijn geweest die mij aanleiding hebben gegeven om op te treden. Haar
melding was voor mij de eerste op dit terrein.
Concluderend merk ik op, dat de reden waarom wij er hier over
spreken is gelegen in het feit dat er een incident is geweest. Het
is ook heel goed dat wij die hier discussie voeren. Ook is het heel
goed, te beseffen welke rol de verschillende overheden hierin
spelen. Wat mij betreft merk ik dan op, dat de Politie niet de
probleemoplosser is van de totale problematiek van een wijk. Ik heb
al gezegd, dat de Politie wel het eerste signaal geeft en vervolgens
is zij belast met het handhaven van de openbare orde en veiligheid
en met het bestrijden van de criminaliteit. Het is echter een
traditie in onze stad, sinds jaar en dag, dat de Politie veel meer
doet dan dat. Zij treedt veel meer op als een soort van sociaal
raadsman; degenen die gisteren in de Pieter Aertszstraat waren
hebben dit ook daar nog eens kunnen constateren. Men kan echter niet
alles. Er zijn grenzen, zowel fysiek als wanneer het gaat om be-
voegdheden. Als de vraag wordt gesteld of ik de Politie door dik en
dun heb gesteund en daarbij spierballentaal heb gebruikt, kan ik
zeggen dat ik de Politie heb gesteund in het uitoefenen van deze
taak, onder moeilijke omstandigheden, als frontlijnmensen. Als vele
anderen nog eens even afwachten en nadenken, is de Politie als
eerste aan zet en die doet dit dan ook. In Amsterdam zijn wij gewend
dat de Politie dit altijd doet en nooit een probleem uit de weg
gaat. Als dat zo is, verdient de Politie ook alle steun van de Raad
en van de Voorzitter van de Raad als korpsbeheerder. Die steun geef
ik van het begin tot het eind; ik doe dat gelukkig met u allen. Als
de Politie het verkeerd doet, onderzoeken wij dat en zo nodig
corrigeren wij dat dan, maar in de eerste plaats moet zij steun
hebben in haar optreden. Dat is geen spierballentaal. Daar tegenover
zou dan sprake zijn "slappe taal", in de zin van "hadden ze het niet
beter zus of zo kunnen doen?" Dat helpt niet. Wat helpt is helder-
heid. De noodkreet die een beetje doorklinkt in de brief van de heer
Kuiper is de vraag aan het bestuur om helderheid over wat het wil,
zodat wij samen kunnen optrekken. Ik vind dat wij die duidelijkheid
moeten geven. Ik ben dan ook blij met de stuurgroep die er komt. De
Politie voelt zich zo nu en dan wat in de steek gelaten.
(De heer HOUTERMAN: Ik waardeer spierballentaal als het gaat om
de handhaving. Ik heb die echter, zowel van u als van de hoofd-
commissaris, twee tot drie maanden geleden gemist, toen werd
gediscussieerd over de vraag over meer blauw op straat. U zegt
vanmiddag dat er grenzen zijn aan de capaciteit en dat er ook
sociale taken zijn die niet meer kunnen worden vervuld. Uw
verzoek om meer geld was bescheiden en absoluut geen spierbal-
lentaal. De VVD vond het zelfs wat aan de slappe kant. Ook de
hoofdcommissaris zat een beetje op die toer. Zegt u nu, twee
maanden later, dat de Politie te weinig capaciteit heeft en er
meer behoefte is aan capaciteit?)
Nu al is voorzien dat in de komende kabinetsperiode 500 miljoen
gulden nieuw geld voor Politie en Justitie zal worden uitgetrokken.
Er is bij de Politie capaciteit aanwezig om de taken te verrichten
die zij opgedragen krijgt uit hoofde van de Politiewet voor de
functies die zij in de samenleving heeft.
(De heer HOUTERMAN: Daar is geen discussie over. Het gaat over
de extra taak, de sociale taak, die niets te maken heeft met
handhaving, maar met preventie en met oplossing van problemen.)
(De heer GOEDHART: Is de heer Houterman van mening dat de
Politie al dit sociale werk moet doen?)
(De heer HOUTERMAN: Of de Politie doet het of iemand anders. Er
is ook al voor gepleit, dat de Politie weer terug zou moeten
naar de kerntaak, zodat derhalve hiervoor niet meer capaciteit
nodig was.)
Ik meen dat de Politie bereid en in staat is - zij beschouwt
het ook als haar taak - om in de sfeer van preventie heel veel te
doen. Als men de artikelen in de Politiewet leest, behoeft dit niet
tot de eerste taak van de Politie te worden gerekend. De Politie
doet dit echter wel, zij is er trots op en zij doet het met graagte.
Daarvoor is er ook voldoende capaciteit. De vraag echter of zij
daartoe ook alle problemen die uit de sociale en maatschappelijke
structuur opkomen zelf zou moeten aanpakken, wordt door de Politie
ontkennend beantwoord. Men kan dat niet, ook niet als er 200 man bij
komt. Er zijn dan andere maatregelen nodig, bijvoorbeeld op het
gebied van werk, onderwijs enz.
(De heer HOUTERMAN: Dan zult u die in de politieke analyse van
het probleem van vandaag duidelijk aan de orde moeten stellen.
Uw analyse is dan, dat het niet heeft gelegen aan te weinig
inzet van de Politie in de afgelopen jaren. Dan moet er een
andere oorzaak zijn.)
(De heer VELTHUIS: Bent u het niet met mij eens, dat er op een
gegeven moment een grens is aan de inzet van de Politie?)
(De heer HOUTERMAN: Dat hangt niet af van de Politie, maar van
de mate van ordeverstoring.)
(De heer VELTHUIS: Er is ook een grens in die zin dat men tot
de conclusie komt dat men op een gegeven moment alleen maar
bezig is rellen te bestrijden. Al heeft men tien of twintig
mensen meer, het houdt eens op. Er zijn dan andere maatregelen
nodig.)
(De heer HOUTERMAN: Die werken pas op termijn, niet morgen. Als
er morgen problemen en rellen zijn, zal men toch weer terug
moeten vallen op de Politie. Preventie werkt pas - hopelijk -
over enige jaren.)
(De heer VELTHUIS: Ik concludeer uit de woorden van de Voorzit-
ter dat er voldoende capaciteit is om die inzet te leveren.)
Als het gaat om optreden in bijzondere omstandigheden, welke
dat ook zijn, is er altijd voldoende Politie. Als wij volgende week
zouden zijn geconfronteerd met de noodzaak om bij de voetbalwed-
strijd in de Cham-pions League niet alleen op te treden tussen 10
uur en 23 uur, maar tot de volgende ochtend 11 uur, hadden wij
maatregelen getroffen om ME, eventueel uit Groningen, te krijgen.
Wij hebben nooit iets afgelast met als reden dat de Politie niet zou
kunnen optreden. Dat kunnen wij grootschalig, kleinschalig en op elk
moment. Als er iets is wat de openbare orde verstoort, is de Politie
altijd in staat om op te treden. Dat is het uitgangspunt.
(De heer HOUTERMAN: Daar ligt niet het probleem en daar lag het
ook niet in Overtoomse Veld. Toen de problemen er waren, heeft
de Politie voldoende kunnen optreden. De vraag is, of het helpt
als in de voorafgaande weken preventief veel Politie wordt
ingezet en zichtbaar aanwezig is. Daarover denken politieke
partijen verschillend. Zolang u geen andere preventieve maatre-
gelen kunt bedenken die op korte termijn helpen, is dat ook een
levensvatbare optie.)
Naar mijn indruk was het probleem niet of er twee agenten of
tien agenten liepen.
Wethouder VAN DER AA: Mijnheer de Voorzitter. De heer Velthuis
heeft gevraagd of de aanpak als waarvan hier sprake is ook geldt in
de andere stadsdelen. Wij hebben hier uitdrukkelijk gekozen voor een
directe, snelle aanpak voor de vijf stadsdelen in Nieuw-West, niet
in andere stadsdelen waar vergelijkbare problemen zijn, om het
probleem niet zo breed te maken dat wij niet snel kunnen opereren.
Dit betekent niet, dat deze aanpak in een later stadium ook niet
stadsbreed zou kunnen worden toegepast, maar wij hebben besloten,
ons nu te concentreren op deze vijf stadsdelen in West.
(De heer VELTHUIS: Ook voor de korte termijn?)
Inderdaad.
De heer Velthuis heeft vervolgens gevraagd of hierbij ook de
positieve jongeren worden betrokken. Dat is uiteraard het geval. De
heer Van Poelgeest vraagt of eveneens de harde kern bij de aanpak
zal worden betrokken. Ik hoor van iedereen dat er een kleine harde
kern is, die via welzijn, positieve aanpak, stimulering, sport enz.
niet meer te bereiken valt. Of daar anders dan via optreden van
Politie of Justitie iets mogelijk is, weet ik dus niet. Wij zoeken
echter naar een integrale aanpak en derhalve zullen beide groepen
jongeren erbij worden betrokken.
De heer Houterman zegt dat het hier helemaal niet gaat om de
langere termijn. Als men, zoals de heer Houterman, gewend is te
spreken in termen van korte, middellange en lange termijn, gaat het
hier inderdaad om de korte termijn. Wij hebben in dit geval ook
rekening gehouden met een soort superkorte termijn, dat wil zeggen
de periode tussen nu en de zomer. De verwachting is dat als gevolg
van het feit dat vele Marokkaanse gezinnen in de zomer naar Marokko
gaan, in de schoolvakanties de problematiek minder groot zal zijn.
Overigens is dat niet zeker, want het is natuurlijk nooit te voor-
spellen. De kritische fase ligt meestal in de periode tot de vakan-
ties en de eerste periode daarna, zolang het weer nog goed is. Bij
de korte termijn doelen wij dan ook op snelle ad hoc maatregelen.
Waar het in dit stuk gaat over de lange termijn, bedoelen wij nog
altijd een plan van aanpak dat klaar moet zijn in september en dat
dan onmiddellijk moet ingaan. Het moet dan voor het komende jaar,
misschien voor twee jaar werken. Over de echte middellange termijn
of zelfs de lange termijn gaat het hier helemaal niet. Uiteraard
wordt daarover ook wel nagedacht, maar als het bijvoorbeeld gaat om
het project van de voorschool, heeft men het over les aan tweejarige
kinderen, die dus over 12 tot 14 jaar de probleemjongeren van dat
moment kunnen zijn. Er wordt dus wel aan die projecten gewerkt, maar
het staat los van de incidenten die zich nu hebben voorgedaan.
De heer Houterman heeft voorgesteld de stuurgroep liever aan te
duiden met de term werkgroep. Ik zou daar niet voor zijn.
(De heer HOUTERMAN: Het heeft toch niet te maken met uw voor-
zitterschap?)
Toch wel. Straks stelt iemand voor, de groep aan te duiden als
adviescommissie; dan zou ik niet langer bereid zijn eraan deel te
nemen. Het gaat volgens de heer Houterman met name om de vereiste
slagvaardigheid. Ik weet niet precies wat hij bedoelt, maar als hij
suggereert dat de Politie zoveel slagvaardiger zou zijn dan politiek
verantwoordelijken, zou het kunnen zijn dat hij het woord slagvaar-
digheid veel meer letterlijk opvat dan ik tot dusver had aangenomen.
Het gaat ons om echt sturen, dus ook een verplicht integraal beleid;
overigens bestaat daarover ook overeenstemming met de betrokken
stadsdelen. Het mag ook niet vrijblijvend zijn. Om die redenen is
het woord stuurgroep gekozen. Het gaat er niet om, er met vijf
stadsdeelvoorzitters en een wethouder veel politici bij te halen,
maar het zijn wel de verantwoordelijken voor het beleid voor de
Politie. Wij kunnen er ook meer mensen van de Politie bij betrekken,
maar de verantwoordelijke daarvoor is in dit gehele gebied de heer
Gräeve; zo simpel is dat. Verder denken wij aan een aantal mensen
die men zou kunnen zien als allochtone experts uit de wijk zelf. Wij
kiezen heel uitdrukkelijk niet voor belangenvertegenwoordigers van
bepaalde organisaties. Daarmee hebben wij in het verleden ook wel
eens gewerkt en dat geeft niet altijd goede resultaten. Ik heb
ervoor gekozen de stuurgroep zo klein mogelijk te houden, maar niet
te kiezen voor het model van één stadsdeelvoorzitter die namens een
aantal anderen opereert. In mijn vorige portefeuille heb ik in goed
overleg met de stadsdelen op alle terreinen de regie ingevoerd. Zo
hebben wij bij bijvoorbeeld de opvang van nieuwkomers gewerkt met
een model waarbij één dagelijks bestuurder verantwoordelijk was voor
enige andere in het gebied. Dat heeft mij een slechte ervaring
opgeleverd, want de communicatie van die ene met twee of drie andere
loopt buitengewoon moeilijk. Daarom heb ik de keuze gemaakt, er de
betrokken voorzitters alle bij te betrekken en hen medeverantwoorde-
lijk te maken, om samen op korte termijn een aantal maatregelen te
kunnen treffen. Ik heb er ook voor gekozen er bijvoorbeeld niet een
welzijnsorganisatie als de Stichting Impuls bij te betrekken, niet
omdat die niet bij de verdere aanpak zal worden betrokken, maar
juist omdat het nu gaat om de verantwoordelijken. De stadsdelen
kopen de diensten van de Stichting Impuls in en zijn verantwoorde-
lijk voor ook het werk van die instelling.
De heer Van Poelgeest heeft vragen gesteld over mijn eigen
benadering van het probleem. Ik heb, afgezien van mijn arbeidsverle-
den in Nieuw-West, waarbij ik veel ervaring heb opgedaan met ook
Marokkaanse jeugd, ook nog
wat inzichten verkregen tijdens de laatste weken, waarin ik veel
gesprekken heb gevoerd met betrokkenen. In de constructie zoals het
College die voorstelt, ben ik voorzitter van de stuurgroep, maar
niet met het doel, mijn eigen analyses aan die stuurgroep op te
leggen. In antwoord op de vragen van de heer Van Poelgeest wil ik
wel aangeven, wat mijn beeld op dit moment is, maar dat is geen
collegestandpunt of het laatste woord.
De eerste vraag, waarop ook de Voorzitter al een reactie heeft
gegeven, was of naar het oordeel van het College het stadsdeel
zonder visie en coördinatie te werk is gegaan. Dat is absoluut niet
het geval. Als men ziet wat er allemaal is gedaan en ook ziet welke
integrale wijkveiligheidsplannen in januari zijn ingediend, ook over
deze buurt, mag niemand de indruk hebben dat er is gefaald of dat er
een gebrek aan coördinatie is geweest. Dit neemt niet weg dat
wellicht meer coördinatie en afstemming nuttig zouden kunnen zijn.
Men dient zich ook te realiseren dat de overheden, ook in de stads-
delen, slechts beperkte bevoegdheden hebben. Ik heb echter aller-
minst het beeld, dat er geen visie of coördinatie in de stadsdelen
zou zijn.
Naar aanleiding van de vraag over de status van het plan van
aanpak moet ik zeggen dat wij daarover nog niet hebben nagedacht. Ik
ga er echter vanuit dat het plan zal moeten worden gedragen door de
Politie, de vijf stadsdelen en de Gemeenteraad. Ik weet niet of er
nevenschikkend danwel bovenschikkend zal moeten worden beslist, maar
het zal aan alle organisaties worden voorgelegd.
De heer Van Poelgeest heeft ook de vraag gesteld, waarom de
stadsdelen Oost/Watergraafsmeer en Zuidoost hierbij niet zijn
meegenomen. Ik heb al aangegeven, dat het ons gaat om een aanpak op
korte termijn. Als wij de gebieden te ruim maken, moet er nog meer
worden gecoördineerd. Bovendien heeft de problematiek in Zuidoost
zeker parallellen, maar ook grote verschillen met die in Nieuw-West.
Ik ben zeker van plan om met nadere voorstellen voor een integraal
jeugdbeleid in de stad te komen, maar niet in het kader van deze
aanpak in Nieuw-West voor de korte termijn.
In antwoord op de vraag of naar mijn persoonlijke mening geen
versnelling enz. nodig is kan ik zeggen dat naar mijn oordeel heel
andere maatregelen moeten worden getroffen dan alleen maar "meer van
hetzelfde". Ik ben echter zeer geïnteresseerd in wat de stuurgroep
en de heer Lankhorst hiervan zullen vinden. Ik ben ook met leden van
de Raad van mening dat de bevolking, jongeren en ouderen, veel meer
moet worden ingezet. Er zal een slag moeten worden gemaakt in de
richting van multiculturalisatie van alle verschillende organi-
saties. Ik meen dat daarbij nog zeker een belangrijke slag te winnen
valt.
De heer Hemmes heeft erop gewezen dat de plannen ook goed
zullen moeten worden getoetst. Ik sta, gezien mijn opstelling in de
commissie van advies waarvan ik deel uitmaakte voor de verkiezingen,
bekend als een soort van maniak op het gebied van meetbare en
toetsbare monitoring. Ik vind dat ook hier beleid en doelstellingen
concreet geformuleerd moeten zijn en die-
nen te worden getoetst. Ik zal mij daarvoor maximaal inzetten.
(De heer HEMMES: U stelde dat de plannen aan allerlei organen
zullen worden voorgelegd, maar wie heeft dan uiteindelijk de
beslissende bevoegdheid? Hoe kan men toetsen en monitoren?)
Elk bestuur dat hierbij zal worden betrokken heeft zijn eigen
bevoegdheden. Als de stuurgroep unaniem van mening is dat bijvoor-
beeld de Stichting Impuls op een andere manier zou moeten gaan
werken, is het in Slotervaart dan toch de bevoegdheid van dat
stadsdeel om dit af te dwingen bij die stichting. De deelbevoegdhe-
den liggen bij elke organisatie zelf. De Politie heeft ook eigen
bevoegdheden. Wij hebben hier nauwelijks enige eigen bevoegdheid,
maar wij kunnen wel het plan als geheel goedkeuren en vaststellen
als het gaat om de gemeentelijke sturing van het jeugdbeleid in dit
deel van de stad.
De heer Hemmes stelde ook voor, de wijkveiligheidsplannen samen
met de bewoners op te stellen. Ik wijs erop dat die plannen er al
zijn en zijn ingediend. Het zal nog wel een vervolg krijgen en ik
ben ervan overtuigd dat dit meer en meer samen met de bewoners zal
gaan. Ook dat is echter niet meer dan mijn eigen opvatting. Wij
zullen wel zien, hoe de stuurgroep zich hierover uitspreekt.
Ook de heer Balak sprak over het betrekken van de bewoners bij
deze zaken. Ik meen dat dit essentieel is; ik zal mij daarvoor sterk
maken. Over multiculturalisatie van de welzijns- en andere instel-
lingen heb ik al iets gezegd. Op dat gebied zal een essentiële stap
moeten worden gedaan en zal voortgang moeten worden geboekt. Overi-
gens is in het programakkoord voor onze eigen organisaties ook geld
vrijgemaakt om die stappen te kunnen zetten.
Over het punt dat de Stichting Impuls anders moet worden
georganiseerd heeft het College op dit moment geen oordeel. Er
zullen uit de stuurgroep en van de kant van de heer Lankhorst
ongetwijfeld veel gegevens komen, want de mening van alle betrokke-
nen in het stadsdeel over deze stichting zijn zeer uitgesproken. Dat
heb ik geconstateerd, maar ik kan die mening bevestigen noch ontken-
nen. Daarvoor is het te vroeg.
De wethouder die is belast met het sociaal structuurplan zal
zeker bij een en ander worden betrokken. Op langere termijn zal een
sociaal structuurplan deze aspecten voor de hele stad moeten be-
schrijven en sturen.
Gezien de hele korte termijn en de gewenste effectiviteit van
de stuurgroep, heeft het College ervoor gekozen, er een zo klein
mogelijk aantal leden in op te nemen, maar de wethouder voor het
sociaal structuurplan zal zeker worden uitgenodigd om hierin te
participeren.
De vraag of de aanpak van de welzijnsinstellingen aansluit op
die van de buurtbewoners, is in feite weer dezelfde vraag als die
over het functioneren van de Stichting Impuls en sommige andere
organisaties. Een en ander zal moeten blijken. Een aantal bewoners
is er heel duidelijk in, maar het is voor het College te vroeg om al
conclusies te trekken.
Mevr. Kalt heeft gevraagd of er ook Marokkanen zullen worden
betrokken bij de stuurgroep. Dat zal het geval zijn. Er wordt
gesproken over een aantal allochtone experts, niet uitsluitend over
Marokkanen. Het is ook niet uitsluitend een Marokkaans probleem,
maar er zullen ook zeker Marokkaanse deskundigen bij worden betrok-
ken.
Tenslotte heeft mevr. Kalt gevraagd om een communicatieplan.
Dit zal inderdaad een onderdeel moeten worden van de zaak. Een
dergelijk plan is een essentieel onderdeel. Als men in de buurt
rondloopt, kan men inderdaad vaststellen dat aan de communicatie erg
veel ontbreekt. Of dit planmatig gemakkelijk op te lossen zou zijn,
is echter de vraag.
De heer VELTHUIS: Mijnheer de Voorzitter. Ik meen dat wij
kunnen concluderen, dat de weg die door het College en ook door de
stadsdelen wordt gekozen de meest begaanbare weg is. Ik heb in de
beantwoording van het College opgemerkt dat hetgeen van onze kant en
door anderen is gesteld zal worden meegenomen in de aanpak.
Er resteren echter nog wel enige essentiële vragen. De Voorzit-
ter heeft gezegd dat het optreden van de Politie de laatste maanden
toch wel wat strenger is geworden. Ik heb gisteren in de commissie
de vraag gesteld, hoe in dezen de APV is uitgevoerd. Er was, naar is
gebleken, geen sprake van een samenscholingsverbod, maar meer van
een verwijderingsbeleid. Ik heb toen gevraagd, hoeveel bekeuringen
er zijn uitgedeeld aan jongeren die werden aangesproken. Het ant-
woord was, dat het ging om twee bekeuringen. Ik heb een en ander
eens nagevraagd bij onder meer medewerkers van Nieuwe Initiatieven
en volgens hen waren het veel meer dan twee. Ik zou dit punt graag
willen betrekken bij het onderzoek van het COT. Ik wil graag weten
waar wij aan toe zijn. Met twee bekeuringen lijkt het nogal mee te
vallen met samenscholing of verwijdering. Als het bij het onderzoek
wordt meegenomen kunnen wij er vervolgens nader over spreken in de
commissie van advies.
Volgens de Voorzitter gaat het om beleid dat voor de verant-
woordelijkheid komt van de subdriehoek in de westelijke tuinsteden.
Ik herinner mij dat er in september 1997 reeds een brief van het
dagelijks bestuur van het stadsdeel Osdorp aan de burgemeester is
gericht, waarbij duidelijk werd aangegeven dat, als er niet meer
gericht zou worden opgetreden en uitzonderingen zouden worden
gemaakt voor jongeren die de zaak in de buurt echt verbruiden,
gigantische problemen zouden ontstaan. Ik heb ook nog even contact
gehad met mijn oud-collega in Osdorp en gebleken is dat tot op de
dag van vandaag de brief - op 31 maart is nogmaals een brief verzon-
den - niet is beantwoord. Ik vind dat jammer. De inzet is misschien
wel strenger geworden, maar dan wel met jonge agenten, met weinig
ervaring in de wijk, en met surveillanten. Men kan op zijn klompen
aanvoelen dat men, als men een strenger beleid inzet, dit niet moet
doen met "groentjes", maar met oude, trouwe wijkagenten, de "ome
Jan", zoals ik die vroeger in mijn
jeugd tegenkwam. Die pikte misschien wel eens een bal af, maar was
wel aanspreekbaar voor ons.
(De heer VAN POELGEEST: Dat is in relatie tot de opmerking over
de twee bekeuringen die u eerder maakte toch wat merkwaardig. U
vroeg zich af of er nu wel of niet een samenscholingsverbod was
en of er de laatste maanden niet meer dan twee bekeuringen
waren uitgedeeld. Aan de andere kant echter, al zou er iets als
een samenscholingsverbod zijn geweest, moet u er in de subdrie-
hoek zelf bij hebben gezeten. U zou het dan toch moeten weten?)
De laatste bijeenkomst van de subdriehoek die ik bijwoonde was
in februari 1998. De subdriehoek van district 6 omvat zeven stads-
deelvoorzitters (ook die van Zuid en Bos en Lommer). De stadsdeel-
grenzen en de grenzen van de districten sluiten immers absoluut niet
op elkaar aan, ondanks langdurig aandringen. De Voorzitter is in de
zomer van 1997 in de wijk op bezoek geweest naar aanleiding van
brieven van burgers over overlast door jongeren. Een verzoek om een
strenger beleid is toen niet gehonoreerd.
(De heer VAN POELGEEST: Het zou u dus verbazen als er opeens
veel meer bekeuringen zouden zijn.)
In februari was het verzoek niet gehonoreerd. Ik weet niet wat
er is geregeld binnen het wijkteam Slotervaart/Overtoomse Veld en
Osdorp. Daar vinden gesprekken plaats tussen de wijkteamchef en de
Voorzitter. In de subdriehoek is er echter geen sprake van geweest.
Ik vraag mij af of men, als er een strenger beleid wordt ingezet,
wel jonge agenten en surveillanten moet inzetten.
De heer Houterman heeft gesproken over handhaving en inzet van
de Politie. Ik ben van mening - wellicht verschillen wij in dat
opzicht van mening - dat er op een gegeven moment een grens is aan
het aantal mensen dat men kan inzetten, wil men niet dat de zaak
onleefbaar wordt. Ik heb ook wel eens de indruk dat, als er op zeker
moment door de Politie in Slotervaart wordt opgetreden, twee weken
later in Osdorp moest worden opgetreden. Men loopt dan als het ware
in een cirkel rond. Aan de ene kant moet uiteraard worden opgetre-
den, maar er zal aan de andere kant ook moeten worden gewerkt aan de
preventieve kant, door ervoor te zorgen dat jongeren niet buiten de
normale paden treden. Dat is mijns inziens het meest structurele
beleid in dezen.
Ik acht het heel goed, dat verder veel meer zal worden gestuurd
op output, in die zin dat afspraken worden gemaakt met instellingen
over prestaties. Ik herinner eraan dat de PvdA in de nota "Zorg in
de aanval" heeft aangetoond, dat op een aantal gebieden van wel-
zijnswerk en jeugdzorg niet alleen meer moet gebeuren, maar dat dit
ook via een andere manier van organiseren moet gebeuren. Wij moeten
proberen, verkokering hierin op te heffen er meer samen te werken.
Ik hoop tenslotte dat wij in de toekomst in de Raad wat minder
zullen praten over Marokkaanse jongeren. Ik heb dat bewust in mijn
betoog ook niet gedaan. Het gaat hier immers gewoon over Amsterdamse
jongeren. Als het alleen zou gaan om Marokkaanse jongeren, zouden
wij geen problemen hebben. Juist zij zijn veel meer gezagsgetrouw en
hebben veel meer respect voor hun ouders. De jongeren over wie het
hier gaat zijn grotendeels opgegroeid in Amsterdam en hebben voor
een belangrijk deel de mentaliteit van de Amsterdammers overgenomen.
Daardoor zijn zij juist zo lastig!
De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Op twee punten kan
mijn fractie zich niet vinden in de beantwoording van het College;
op één punt loopt dat parallel met de inbreng van de heer Velthuis,
met wie wij het daarin ook niet eens zijn. Het gaat mij dan om zijn
opmerking over politie-inzet. Mijn fractie komt, als het gaat om de
tijdstippen waarop wij die inzet wensen, tot heel andere roosterin-
delingen. Men kan wel zeggen, dat men op een gegeven moment niet
meer dan een bepaald aantal politiemensen op straat kan brengen,
maar de discussie gaat ook om de vraag of men niet zeven dagen per
week gedurende 24 uur per etmaal in bepaalde gedeelten van de stad
zou moeten komen tot een andere roosterindeling. Ik denk ook aan het
alcoholgeweld in een deel van de binnenstad. Men moet aanwezig zijn
op het moment dat de georganiseerde criminaliteit aanwezig is, de
uitgaanswereld aanwezig is en overlast plaatsvindt.
(De heer VELTHUIS: Daarover hebben wij geen verschil van me-
ning.)
Dat betekent dan wel, dat men in een groot aantal gevallen meer
politiemensen nodig heeft dan u lief is. Helaas is de wereld niet
meer maakbaar. De overlast volgt niet de CAO van de Politie en is
niet alleen overdag aanwezig, maar ook en met name in de late
avonduren en in de nacht. Onze overwerktoeslagen zijn dan vaak
prohibitief om veel politiemensen in te zetten. Men zal dan ook naar
ons oordeel dan structureel meer politiemensen nodig hebben.
Vervolgens kom ik op het antwoord van de Voorzitter/korpsbe-
heerder. In een grensgebied is dit, kijkend naar de kerntaken van de
overheid, naar het oordeel van liberalen een van de meest primaire
taken, namelijk het handhaven van de openbare orde en het optreden
daarin van de overheid. De Voorzitter legt een zwaar accent - de
wethouder deed dat ook enigszins - op het feit dat er ook een
medeverantwoordelijkheid is van de buurtbewoners en de sociale
omgeving. Ik merk op, dat men bij overlast wel kan stellen dat de
buren moeten bellen en dat een enkele zwaargewicht wellicht eens een
waarschuwing uitdeelt, maar ingrijpen bij overlast is een kerntaak
van de overheid. Ik zou die in deze discussie niet graag tot een
medeverantwoordelijkheid van de burger laten worden, nog afgezien
van het feit dat dit ook wel eens tot een al te enthousiaste reactie
van de burgerij zou kunnen leiden; dat hebben wij vroeger ook wel
eens gezien. Wij zouden geen ruim grensgebied willen in deze kern-
taak van de overheid.
Met betrekking tot hetgeen de wethouder heeft gezegd over de
samen-stelling van de werkgroep delen wij zijn mening op twee punten
niet. In de eerste plaats heeft deze stuurgroep ook een belangrijke
functie als uitstraling in de landelijke plaatsbepaling. Het is een
onderwerp dat in meer grote steden leeft. Wij hebben vrijdag jl. met
de fractievoorzitters van de VVD in de vier grote steden overleg
gevoerd en iedereen voelt wel aan, dat de jongerenproblematiek in de
grote steden een probleem is dat bij iedereen op het bordje ligt.
Amsterdam heeft een soort van voorbeeldfunctie in de wijze waarop de
stuurgroep zal opereren. Het zal goed zijn, als er van de kant van
de centrale stad een nauwere betrokkenheid komt. Wellicht kan de
hoofdcommissaris danwel de korpsbeheerder ook zelf een toegevoegde
rol spelen. Daaruit blijkt dan dat het ons menens is. Het gaat ook
om de beeldbepaling naar buiten.
(De heer VAN POELGEEST: Bent u van plan, op het punt van de
samenstelling van de stuurgroep een motie in te dienen of geeft
u alleen maar het standpunt van uw fractie weer?)
Een standpunt heeft pas nut als men in de Raad ook een meerder-
heid krijgt. Als de wethouder c.q. het College in tweede termijn van
gedachten zou veranderen, zouden naar ons oordeel twee punten moeten
worden aangepast. Ik meen dat de betrokkenheid van de centrale
Politie, of het nu de korpsbeheerder dan wel de hoofdcommissaris is,
ook van belang is voor onze beeldbepaling naar de landelijke over-
heid en andere grote steden. In de tweede plaats merk ik op dat, als
er dan toch vijf stadsdeelvoorzitters in moeten zitten - het is een
beetje een crime, maar het zij zo - ik toch wel geloof in de rol van
een primus inter pares. Men kan ook een horizontale regie hebben.
Het is niet de bedoeling, dat wethouder Van der Aa, bij alle dage-
lijkse beslommeringen die hij heeft, ook de man op de werkvloer
wordt. Van de vijf stadsdeelvoorzitters zou er echter wel één de
primus inter pares moeten zijn. In de driehoek zou men ook iemand
uit de tuinsteden moeten hebben om de regie te voeren. Het zou mij
een uitdaging te weinig zijn als men dat met die vijf voorzitters
niet voor elkaar zou kunnen krijgen. Dan wordt het een geloofwaardi-
ge driehoek, die zichtbaar aanwezig is. Als moet worden gecommuni-
ceerd, moet ook duidelijk zijn, welke van de vijf de voortrekkersrol
speelt en de primus inter pares is tussen zijn collega's.
Aan de beeldbepaling zou derhalve - dit aan het adres van de
heer Van Poelgeest - op twee punten iets moeten worden gedaan,
namelijk een primus inter pares namens de stadsdelen en een beeldbe-
palende gezaghebber van de kant van de centrale stad. Ik noem dan de
Politie en wethouder Van der Aa namens de bestuurlijke kant. De
burgemeester en de hoofdcommissaris zouden in dat geheel acte de
présence moeten geven. Dat is een concrete suggestie onzerzijds.
De heer VAN POELGEEST: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil u alsnog
danken voor het feit dat u de brief van de heer Kuiper, die aan u
was gericht, ook aan de Raad heeft doorgezonden. Dat heeft er in
ieder geval toe geleid dat is gebleken dat op twee belangrijke
punten de burgemeester en wethouder Van der Aa enerzijds en de heer
Kuiper anderzijds het niet eens zijn. Dat zijn belangrijke zaken. De
heer Kuiper zegt dat wij bijna zijn terechtgekomen in een situatie
waarin moet worden gesproken van een no go area in Slotervaart. De
burgemeester is het daarmee niet eens. Verder zegt de heer Kuiper in
feite impliciet, dat er de laatste jaren een overheid aan het werk
is geweest zonder coördinatie en sturing. Wethouder Van der Aa is
het daarmee ook niet eens. Het gaat mij er nu niet om vast te
stellen wie gelijk zou hebben, maar het lijkt mij wel belangrijk als
van de zijde van het bestuur met de heer Kuiper verder wordt gespro-
ken over de vraag waarom hij zulke dramatische oordelen velt. Dat
zal dan verder ook wel zijn invloed hebben bij zowel het COT-onder-
zoek als bij het plan van aanpak dat door de stuurgroep zal worden
aangevat. Het lijkt mij in ieder geval wel een zaak om bij stil te
staan, want ik neem niet aan dat een hoofdcommissaris dit soort
dingen erg gemakkelijk opschrijft.
De vraag of de laatste maanden nu wel of niet steviger werd
opgetreden, wordt steeds minder duidelijk, zeker toen de heer
Velthuis vanuit zijn vorige functie nog iets mededeelde, namelijk
dat tot februari jl. helemaal niet is besloten tot strenger optre-
den. De Voorzitter stelde in antwoord op vragen zojuist dat dit wel
het geval was. Dat blijft dus nog onduidelijk. Als in de subdriehoek
daar niet is besloten tot strenger optreden en de Politie heeft dit
toch gedaan, kan dit zo niet. Of is wellicht op een andere plek,
bijvoorbeeld centraal, besloten dat er strenger zou worden opgetre-
den? Zo ja, waarom wist men dit dan niet in het stadsdeel? Een
andere mogelijkheid is uiteraard ook nog, dat helemaal niet strenger
is opgetreden. Ook daar komen wij nu niet uit. Ik meen dat ook dit
expliciet aan de orde moet komen in het COT-onderzoek.
Met betrekking tot het punt van de 13-jarige arrestant wil ik
niet zeggen dat de burgemeester zich er gemakkelijk heeft afgemaakt,
maar ik denk wel dat het belangrijk is dat, als een dergelijke
jongen een weekeinde in de cel wordt gezet, Justitie iets eenduidi-
ger naar buiten toe aangeeft waarom zij dit doet. Ik heb daarover
nergens een heldere verklaring gezien. Dat roept dan altijd vragen
op. Justitie moet op een moment als dit wel aangeven, welke zwaarwe-
gende argumenten er zijn geweest om dit te doen.
Ik heb verder een vraag over de opmerkingen van de politievoor-
lichter, de heer Wilting. Daarop is de Voorzitter niet ingegaan en
ik zal daarop nog graag een reactie krijgen.
Wethouder Van der Aa heeft gesproken over het werk van de
stuurgroep. Ik heb in eerste termijn op dat punt al gezegd, dat wij
de opzet goed vinden. Het antwoord geeft ons verder geen aanleiding
om in de samenstelling van de stuurgroep of in de opdracht die wordt
gegeven iets te wijzigen. Als de fractie van de VVD met een motie
terzake zou komen, zullen wij die niet steunen.
De heer HEMMES: Mijnheer de Voorzitter. D66 heeft minder dan
andere fracties gereageerd op het verhaal van de Politie. Wij deden
dat met name ook omdat wij willen afwachten wat er uit het COT-
onderzoek komt. De vragen die zijn gesteld, zijn op zichzelf helder
en zinnig, maar ik neem aan dat wij nog een discussie krijgen over
de zaak als dit onderzoek is afgerond.
Een zaak die van belang is en die ook gisteren in de commissie
al even aan de orde is geweest, betreft het feit dat voor ons
onduidelijk is, welke de visie van het College is met betrekking tot
de rol van de wethouder voor de sociale infrastructuur. Blijkbaar
hebben wij daarover een verschillende visie. Ik had verwacht dat de
bedoelde wethouder hierin een rol zou spelen. Het College heeft
echter gisteren duidelijk gekozen voor een andere opstelling.
Daarvoor zal het College ook wel een reden hebben, maar ik zal graag
vernemen hoe het nu precies zit. Wellicht hebben wij een verschil in
visie als het gaat om de rol en de functie van de wethouder voor de
sociale infrastructuur. Als die duidelijkheid nu niet kan worden
gegeven, kan dat misschien in de volgende fase alsnog gebeuren.
Wij steunen tenslotte de aanpak van het College.
De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Uit het feit dat u niet
hebt gereageerd op mijn vragen concludeer ik dat u het met mij eens
bent. Dat doet mij genoegen.
Ik meen dat het nu een zaak is van "aan de slag", om te voorko-
men dat het westen van Amsterdam het wilde westen wordt.
De heer BALAK: Mijnheer de Voorzitter. Wij vinden, dat de
centrale stad een leidende rol moet krijgen in de samenstelling van
de stuurgroep, aangezien de wethouder ook de voorzitter van die
groep zal worden. Wij menen dan ook dat in de opdracht aan de
stuurgroep en ook aan de heer Lankhorst de volgende punten moeten
worden meegenomen: de samenwerking tussen de welzijnsinstellingen,
de zelforganisaties en het stadsdeel, en de versterking van de
infrastructuur van de zelforganisaties. Wij constateren dat grote
delen van de buurtbewoners nauwelijks gebruik maken van de voorzie-
ningen die welzijnsinstellingen aanbieden. Er kunnen dan ook vraag-
tekens worden gezet of het geld dat daarvoor bestemd is ook daadwer-
kelijk voor deze doelen wordt gebruikt en bij de desbetreffende
activiteiten terechtkomt.
Mevr. KALT: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb nog geen reactie
gekregen op mijn vraag naar uw standpunt met betrekking tot het punt
dat het jongerencentrum een "plek van gevaar" zou zijn. Ik zou het
op prijs stellen, als u daar anders over denkt dan de Politie.
Ik vind het verder een goed idee om Marokkaanse politieagenten
in te zetten. Dat is als zodanig al een start om het stempelwerking
tegen te gaan dat Marokkanen slecht en andere Amsterdammers goed
zouden zijn.
Ik heb tenslotte ook nog geen voldoende antwoord gekregen op
het op-
sluiten van dat jochie. Daarvoor bestaan toch gewoon regels? Men kan
worden opgesloten als men een opstand zou gaan organiseren of nog
meer politieagenten zou gaan bijten. Ik snap niet, waarom zo'n
jochie moet worden opgesloten. Dit zou toch niet weer moeten voorko-
men.
Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Het lijkt mij
heel goed, dat wij ons allen zorgen maken op het punt van de 13-
jarige arrestant. Toch wil ik erop wijzen dat wij ook werkgever van
de agenten in Amsterdam zijn. Ik maak mij ook zorgen over de vraag
hoe het nu met de agent gaat die zo vaak is genoemd; hij is toch de
voorpost van de Politie in deze buurt. Wordt nog nagegaan of die
wellicht ook niet enige begeleiding nodig heeft?
Ik ben het eens met een groot deel van wat anderen al hebben
gezegd; ik zal dat dan ook niet herhalen.
Ik heb gisteren vernomen dat in andere delen van de stad door
bepaalde groepen jongeren jeugdige agenten worden geprovoceerd naar
aanleiding van de recente relletjes. Ik wil dit signaleren. Wordt
hierop gelet? Wij moeten voorkomen dat deze situatie zich, juist als
gevolg van de eerste rel, herhaalt.
De VOORZITTER: Ik ben het geheel eens met de stelling van de
heer Velthuis, dat het gewoon ging om Amsterdammers. Ik zeg er
meteen bij, dat er hier en daar wel eens iets aan wordt toegevoegd,
maar dat is niet te vermijden.
Hoe zit het nu precies met die bekeuringen? Ik kan het u niet
precies zeggen, maar uit het antwoord van de heer Kuiper gisteren in
de commissie heb ik opgemaakt dat het ging om een aanzienlijk aantal
processen-verbaal. Ik neem aan, dat het gaat om duizenden waarschu-
wingen om zich te verwijderen, naar ik aanneem ook in duidelijke
Amsterdamse taal. Als dat dan niet gebeurt, vallen er vervolgens
bekeuringen. De hoofdcommissaris heeft ook al aangegeven, dat er in
een aanzienlijk aantal gevallen ook sprake is geweest van het in
beslag nemen van gestolen goederen, zoals motorvoertuigen, brommers
enz. Dat was een doelbewuste actie; ik kom hierop in mijn antwoord
aan de heer Van Poelgeest nog terug.
Wat was de situatie? Er was sprake van onrust in Slotervaart,
zoals ook blijkt uit het stuk dat het dagelijks bestuur van de
deelraad vanavond aan die deelraad zal voorleggen. Ik citeer daar-
uit: "Ondanks de intensieve inzet van capaciteit en middelen in
Overtoomse Veld, is in delen van de buurt al enige tijd sprake van
een onrustige sfeer onder de buurtjongeren en daarmee ook onder de
bewoners. De noodzaak voor een strenge aanpak van overlast in de
wijk wordt door vele partijen (buurtbewoners, stadsdeel en Politie)
gevoeld en onderschreven en is door de Politie uitgevoerd." Dat is
een rapport over het verleden. Ik herinner mij die brief en ik
herinner mij ook een latere rapportage. Ik kan de heer Velthuis
verzekeren, dat wij dit heel serieus nemen, maar het betekent niet
dat er meteen grote troepen heen worden gestuurd. Wel vragen wij aan
de betrokken driehoek, dit goed aan te pakken, want het is hun
verantwoordelijkheid om dat te doen. Kennelijk is dat ook gebeurd,
want een van de elementen in het geheel is, dat in het verleden is
besloten strenger op te treden tegen de grote overlast die er was.
Mijn antwoord aan de heer Van Poelgeest is dan ook, dat dit wel is
gebeurd. Daaruit is een incident voortgevloeid. Het COT moet maar
uitmaken of het een met het ander heeft te maken. Er dus geen sprake
van, dat een verzoek om op te treden niet zou zijn gehonoreerd, want
er is uitdrukkelijk wel opgetreden, maar de maatregelen die zijn
genomen zijn een zaak voor district 6. Ik weet dat de heer Gräeve
meer wensen had, die echter door de hoofdcommissaris niet allemaal
zijn gehonoreerd. Een van de wensen was een snelle instelling van
een extra wijkteam. Dat is inderdaad niet gebeurd. Het was echter
bekend dat er problemen waren; die zijn niet geheel aan iedereen
voorbijgegaan.
De heer Houterman heeft volstrekt gelijk als hij erop wijst dat
het goed zou zijn als wij met een andere roosterindeling meer
Politie op straat zouden kunnen krijgen. Daaraan wordt ook gewerkt.
Zoals bekend, zijn wij in de binnenstad bezig te komen tot een
speciale Politie voor de openbare orde, die tot taak zal hebben in
de binnenstad een surveillance uit te voeren in de uren waarin dit
het meest nodig is. De bedoeling is, dat dit team zal worden gesta-
tioneerd in het bureau Singel, bij de Kalvertoren.
Verder is aan de wethouder en aan mij de vraag gesteld, of naar
onze mening de stuurgroep voldoende bemand zal zijn. De vraag was,
of wellicht de hoofdcommissaris of ik daarin zouden kunnen worden
opgenomen. Ik wijs erop dat deze stuurgroep haar werkzaamheden in
september zal beëindigen. Zij is bedoeld voor een korte periode. Het
gaat concreet om een aantal maatregelen die naar mijn mening niet in
de eerste plaats liggen op het terrein van de korpsbeheerder c.q. de
korpschef. Het heeft te maken met wat er in de wijk moet gebeuren,
zowel op het punt van sociaal-culturele maatregelen als wellicht
economische maatregelen. Als het gaat om maatregelen op het gebied
van het veiligheidsbeleid, is commissaris Gräeve mans genoeg om dit
namens de korpsleiding of namens mij te behartigen. Als wethouder
Van der Aa mij nodig heeft, kom ik er op elk gewenst moment bij.
Meer is naar mijn oordeel niet nodig.
De heer Van Poelgeest heeft de stukken goed gelezen en stelde
de vraag, of de hoofdcommissaris en ik op enige punten niet ver-
schillen van mening. Ik vind, dat het heel nuttig is dat u kennis
neemt van een brief van de heer Kuiper. Wij gaan echter niet nauw-
keurig excerperen, over welke zin wij precies een verschil in
zienswijze hebben. Natuurlijk zien wij enige zaken anders, maar onze
verantwoordelijkheden verschillen ook. De hoofdcommissaris heeft een
eerstelijns verantwoordelijkheid en hij uit in dat kader zijn
zorgen, zoals ook het stadsdeel dat doet. Ik neem die zorgen heel
serieus en spreek er ook geregeld over met de heer Kuiper.
(De heer VAN POELGEEST: Wij stellen het op prijs dat u de brief
aan
ons hebt voorgelegd. Men kan echter niet zeggen dat, als het
oordeel wordt gegeven dat wij afglijden tot een no go area, dit
kan worden beschouwd als een "minor detail". Het lijkt mij wel
iets belangrijker).
Het is uiteraard geen "minor detail". Op één punt zijn de
hoofdcommissaris en ik het volstrekt eens: er zal in de stad nooit
een wijk tot een no go area mogen verworden. Als hij komt met enige
sombere opmerkingen op dit punt, weten wij in ieder geval wat wij
willen.
Met betrekking tot de opmerkingen van de heer Wilting wijs ik
erop, dat ik het ben die het beleid bepaalt voor hetgeen wordt
gezegd over een situatie als deze. Als individuele voorlichters
daarover iets zeggen, is dat buitengewoon interessant, maar uitein-
delijk gaat het erom wat ik en de korpschef erover zeggen. De heer
Kuiper heeft gisteren uitvoerig uiteengezet waarom hij op dat moment
enige afstand heeft bewaard. Ik ben wel direct opgetreden, ook ten
aanzien van wat er in de publiciteit over is gezegd. Dat is mijn
verantwoordelijkheid. Natuurlijk wordt dan op iedere slak zout
gelegd en wordt ieder woord op een goudschaaltje gewogen, maar de
verantwoordelijkheid ligt bij mij en bij niemand anders.
De opmerking van de heer Paquay was wel wat erg gemakkelijk.
Hij was in eerste termijn tijdens de beantwoording gewoon niet
aanwezig en is dit ook nu weer niet. Hij luistert dus niet naar mijn
antwoord, heeft derhalve niets gehoord en concludeert dan dat ik het
met alles eens ben wat hij had gezegd. Hij heeft nu geen nadere
vragen gesteld. Wij komen er wel op terug als hij er eens een keer
is.
Bij het jongerencentrum was het probleem gelegen in de instand-
houding van de voorziening voor 18-plussers. Het is tweemaal ver-
nield, waarna het is gesloten. Het probleem is, dat niemand goed
weet hoe het moet worden aangepakt. Daarop doelde de heer Kuiper.
Tenslotte kom ik op de opmerkingen over de 13-jarige arrestant.
Ik wijs er nogmaals op, dat ik daar niet over ga. Ik wijs er tevens
op, dat men in de verslaglegging kan lezen, dat er een vrij ernstig
probleem was in verband met het aanvallen van een agent door iemand,
samen met zijn jongere broer. Een Officier van Justitie bekijkt dan
of hij ten behoeve van de bewijsvoering iemand kortere of langere
tijd moet vasthouden. In dit geval is er een weekend overheen
gegaan. Ik ben het met mevr. Kalt en de heer Van Poelgeest volstrekt
eens dat, als het enigszins kan, dit moet worden vermeden. Ik kan
echter wel allerlei dringende oproepen doen, maar niet meer. Ik heb
onlangs een bezoek gebracht aan de jeugdgevangenis aan de Basisweg,
waar ook twee 13-jarigen zaten voor drie maanden. Zij hadden op de
uitkijk gestaan bij een grote roofoverval.
(Mevr. KALT: Die zijn al veroordeeld. Hier werd een jongetje
gewoon in de lik gesmeten. Ik ben het helemaal met u eens, dat
dit echt niet vaker moet voorkomen. Men had de jongen zo naar
huis kunnen sturen.)
Ik laat het oordeel over aan de Officier van Justitie.
Wat wij vanmiddag hebben besproken steunt mij. Als er nieuwe
ontwik- kelingen zijn worden de commissie en de Raad daarover
uiteraard zo snel mogelijk geïnformeerd.
Wethouder VAN DER AA: Mijnheer de Voorzitter. Met betrekking
tot de samenstelling van de stuurgroep heeft de heer Houterman
gevraagd, één van de vijf stadsdeelvoorzitters aan te wijzen als
primus inter pares. Dat zou echter niet meer dan een titel zijn,
zonder verder effect. De bevoegdheden van het ene stadsdeel gaan op
geen enkele manier boven die van het andere. Zij zijn volstrekt
gelijkwaardig. Men zou het van hieruit ook niet kunnen voorschrij-
ven, aangezien ons bestuurlijk stelsel dat verbiedt. De betrokkenen
zelf zullen het er ook gegarandeerd niet mee eens zijn. Het lijkt
mij ook niet nodig. Ik meen dat wij met de vijf stadsdeelvoorzitters
nu snel aan de slag moeten. Dat draagvlak is er en daarvan moeten
wij gebruik maken.
De heer Balak heeft voorgesteld, de opdracht aan de heer
Lankhorst aan te vullen. De definitieve opdracht zal worden gegeven
door de stuurgroep. Als het gaat om de gebieden die de heer Balak op
het oog heeft, zou er op zichzelf sprake kunnen zijn van zinvolle
aanvullingen. De opdracht aan de heer Lankhorst zal echter een heel
beperkte zijn, voor een heel korte termijn. Wat de heer Balak
vraagt, is wel erg veel. Een deel van hetgeen volgens hem zou moeten
worden onderzocht, zal waarschijnlijk een deel van het plan van
aanpak worden, alleen al omdat er meer tijd voor nodig is. De onder-
werpen waarop de heer Balak het oog had zullen echter zeker aan de
orde komen.
De discussie wordt gesloten.
Aan de orde zijn thans de benoemingen.
De VOORZITTER verzoekt de leden Halbertsma, mevr. Özütok en
Paquay, met hem het bureau van stemopneming te vormen.
Benoemd worden in:
Commissie voor Algemene Zaken: M. Danen (lid) en mevr.J.C.Kalt
(plv.lid).
Commissie voor Onderwijs, Jeugdzaken, Grote-Stedenbeleid,
Diversi-teitsbeleid en Bestuurlijk Stelsel: P.J. Hafkamp (lid).
Commissie voor Financiën, Personeel en Organisatie, Facilitaire
Bedrijven, Beheer Binnenwater, Sport en Havenaangelegenheden: G.H.
Pieterson (lid), E.M. van Lohuizen (plv. lid) en E.J. Slootweg
(lid).
Commissie voor Verkeer, Vervoer, Infrastructuur en Sociale
Zaken: E.J. de Vries (lid).
Commissie voor Cultuur, Telecommunicatie en Lokale Media: P.J.
Hafkamp (lid) en W.J. Hemmes (lid).
Commissie voor Zorg, Nutsbedrijven en Monumentenzorg Centrale
Stad en Openbare Ruimte, Verkeer, Parkeren en Monumentenzorg Binnen-
stad: mevr. S. Bruines (lid) en mevr. W.H. May (lid).
Commissie voor Economische Zaken en Werkgelegenheid Centrale
Stad en Bouwen, Wonen en Economie Binnenstad: P.J. Hafkamp (plv.
lid), mevr. J.C. (plv. lid) en E.J. Slootweg (lid).
Commissie voor Milieu en Openbare Ruimte Centrale Stad en
Middelen, Welzijn en Onderwijs Binnenstad: mevr. V.H.L. van den Berg
(lid) en mevr. H.L. de Mul (lid).
Commissie voor Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke
Ordening en Grondzaken: A. Arda (voorzitter).
Rekeningencommissie: G.H. Pieterson (lid).
Ingeleverd werden 41 biljetten. Allen werden benoemd met 41
(algemene) stemmen, met uitzondering van de heer Pieterson, op wie
als lid van de Rekeningencommissie 40 stemmen werden uitgebracht,
terwijl 1 stem tegen werd uitgebracht.
De VOORZITTER dankt de leden van het bureau van stemopneming
voor de hem verleende hulp.
Aan de orde is:
Afscheid van het raadslid Van Bommel.
De VOORZITTER: Het gaat snel in deze stad. Vorige maand namen
wij afscheid van 22 raadsleden en na een woelige verkiezingsstrijd
gaat het eerste nieuw benoemde lid van onze Raad ons alweer verla-
ten. De heer Van Bommel vertrekt nu definitief naar Den Haag om zich
in te zetten voor de inwoners van niet alleen Amsterdam, maar het
gehele land, en voor de idealen van zijn partij.
Er wordt wel eens gezegd, dat voor velen van Amsterdam naar Den
Haag een stapje hogerop is. Ik weet niet of wij dat in Amsterdam ook
zo zien, maar het is in elk geval een stapje. Het is wel een welge-
meende waard felicitatie voor een zeer eervolle benoeming.
De heer Van Bommel is vier jaar lid van deze Raad geweest als
eenmansfractie. Ik heb al op een eerder moment deze week, toen wij
elkaar ook spraken, gezegd, hoe knap het was dat hij altijd zo
geweldig goed voorbereid was. Hij moet wel een flinke achterban moet
hebben, die ervoor zorgt dat hij alle stukken heeft gelezen en
daarover ook nog een goed verhaal kan houden. Er zijn heel veel
onderwerpen waarover de heer Van Bommel het woord heeft gevoerd of
standpunten heeft ingenomen. Men kan zich dan afvragen hoe hij het
allemaal bij elkaar haalt, los van zijn werkzaamheden die hij in Den
Haag voor de SP-fractie verrichtte.
Wij hebben ook flink de degens met elkaar gekruist: over het
onderzoek-Havermans, of het een concept-verslag was en wat men
daarmee mocht; over de tippelzone, waarover wij het tot nu toe niet
eens zijn geworden; over het inzetten van Melkert-banen in de
collectieve sector. Het prettige bij de heer Van Bommel is, dat men
buitengewoon hard met hem daarover kan discussiëren, maar dat het er
altijd buitengewoon fair aan toegaat, terwijl hij uiteindelijk, aan
het slot van de rit, altijd weer een redelijk mens blijkt. Hij stemt
dan best wel eens een keer tegen, maar gezien de tomaatrode leuze
van zijn partij zou dat ook niet anders te verwachten zijn.
Het is hem gelukt om in die vier jaar als eenmansfractie zeer
veel aspecten van Amsterdam aan de orde te stellen. Hij is een groot
debater, waarvan hij in de Tweede Kamer heel veel plezier zal
beleven. Hij is meestal kort van stof, niet alleen omdat hij als
eenmansfractie weinig spreektijd had, maar ook omdat hij niet veel
woorden nodig had om een boodschap over te brengen.
Hij gaat nu van Amsterdam-Oost richting Haagse binnenstad, nog
meer dan in het verleden. Als ik het goed heb begrepen, is het
totale fractiemedewerkersbestand van de SP-fractie nu kamerlid
geworden. Het zijn er in elk geval heel wat die die overstap hebben
gemaakt. Allen zijn ook academici; ook dat is misschien een novum,
maar één ding is zeker, ik denk dat wij in de Tweede Kamer nog heel
veel van de heer Van Bommel zullen horen, want als het hem lukt om
op te treden zoals hij dat hier in de Raad heeft gedaan en gezien de
vele vriendschappen die hij in deze Raad en in de stad met zoveel
mensen heeft gesloten, wordt hij een buitengewoon goed kamerlid. Ik
dank de heer Van Bommel voor datgene wat hij in de afgelopen vier
jaar voor Amsterdam heeft gedaan. Wij wensen hem een zeer goede
toekomst in het Haagse. Wij zullen hem kritisch volgen en als hij
het niet goed doet, weten de kiezers in 2002 daar ongetwijfeld raad
mee. Eén ding is zeker: Amsterdam prijst zich gelukkig met een nieuw
lid van de Tweede Kamer. Veel geluk!
Applaus.
De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank u voor uw
vriendelijke woorden. Het doet mij een beetje denken aan de situatie
in 1994 bij de algemene beschouwingen, want toen kreeg ik ook uit
onverdachte hoek veel lof toegezwaaid. Ik heb toen gevraagd, dit
vooral niet te vaak te doen, omdat het thuis zoveel uit te leggen
geeft. Ik ben blij, dat de Raad zich daaraan heeft gehouden.
Ik dank het ambtelijk apparaat voor het uitstekende werk dat ik
steeds heb mogen meemaken. Ambtenaren komen vaak in het nieuws
wanneer het slecht gaat, bijvoorbeeld ingeval van corruptie en
andere problemen, maar ik zou graag willen dat in de kranten ook
wordt geschreven wanneer zij worden bedankt voor al hun goede
diensten, die zeer vaak worden verricht.
Met name dank ik de bodes die er waren wanneer ik mijn sleutel
was vergeten en ik toch mijn kamer in kon. Ik dank de stenografen
voor de verfrissingen uit het fraaie groene blik dat op de tafel in
het midden van de zaal staat. Ik heb hen vandaag met gelijke munt
terug betaald. Heren, bedankt!
Ik dank ook het Gemeenteblad en BMO. Zonder hun hulp verzuipt
hier elke fractie en zeker als eenmansfractie kan men niet zonder
die steun en moet men weten dat die steun er ook is. Bedankt daar-
voor!
Ik betreur het zeer, dat vandaag het nieuwe Standaard-Grachten-
profiel niet aan de orde is geweest, een naar mijn mening zeer heet
hangijzer. Dit punt is eerst over de gemeenteraadsverkiezingen heen
getild en nu heeft men het zolang kunnen ophouden, dat ik daarvoor
zelfs naar de Tweede Kamer moet gaan. Ik verdenk sommige leden van
het College ervan dat zij op de SP hebben gestemd om mij hier maar
weg te krijgen. Mocht dat zo zijn, dan is dat gelukt. Bedankt.
Ik neem afscheid van de Raad na vier jaar op een aangename
wijze met u van mening te hebben verschild op veel en ook op belang-
rijke onderwerpen. De discussie was soms hard, maar wat mij betreft
nooit harteloos. Ik hou van het debat en ik ben goed aan mijn
trekken gekomen. Ik zal dat zeker missen.
Bij een afscheid hoort ook een kritische noot. Die wil ik aan
ons allen richten en die wil ik zelf ook meenemen naar Den Haag.
Daarvoor ga ik ook weer terug naar 1994 toen Paars I werd gevormd.
Toen dat was gevormd herinnerde Frits Bolkestein aan de 'Carrington-
doctrine'. Die komt er in één zin op neer: doe je het niet goed, dan
stap je uit jezelf op. In plaats van die doctrine is er in Den Haag
een andere leer geïntroduceerd, de zogenaamde 'sorry-cultuur': doe
je het niet goed, dan zeg je sorry en dan blijf je zitten waar je
zit. Men weet dat ik vind dat dit hier de afgelopen vier jaar ook
enigzins heeft plaatsgevonden. Ik wens u toe, dat u erin slaagt - ik
zal het in Den Haag ook proberen - dat anders te doen.
Mijn rol in Tweede Kamer is voor mij een volstrekt andere rol.
Dat zal wennen zijn als ik de minister ervan moet overtuigen, dat
zij de Noord-Zuidlijn volledig moet financieren en niet gedeelte-
lijk, aangezien anders Amsterdam in de problemen komt. Het is een
rol waaraan ik zal moeten wennen, maar waar ik in elk geval Frank
Köhler weer zal tegenkomen.
Als politici het hebben over Van Bommel, bedoelen zij meestal
hun schoenen. Dat is ook niet zo vreemd, want het is precies 158
jaar geleden dat de laatste Van Bommel in de Tweede Kamer zat; dat
was in 1840, Karel van Bommel. Daarvoor is er slechts één andere Van
Bommel in de Tweede Kamer geweest en dat was jonkheer Gerardus van
Bommel, een heer van stand dus, als u begrijpt wat ik bedoel.
In 1998, na 158 jaar Van Bommel-loos te zijn geweest ga ik dan
voor de derde maal die rol vervullen. Driemaal is scheepsrecht; ik
heb daar zin in. Ik wens u veel succes bij uw werk hier. Het ga u
goed!
Applaus
De vergadering wordt om 16.15 uur gesloten.
|