Bron             : Raad
Onderwerp        : Raadsvergadering 13-05-98
Datum Raad       : 13-05-98
Datum publikatie : 13-05-98

OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 13 MEI 1998. Aanwezig: de leden Van der Aa (PvdA), mevr. Alberts (SP), Arda (D66), mevr. Asante (PvdA), Balak (CDA), mevr. Boerlage (Groen- Links), Van Bommel (SP), mevr. Bruines (D66), Bijlsma (PvdA), Cherribi (PvdA), mevr. Codrington (GroenLinks), Dales (VVD), Van Duijn (Amsterdam Anders/De Groenen), mevr. Elatik (PvdA), mevr. Van der Giessen (D66), Goedhart (CDA), Goring (VVD), Groen (VVD), Grondel (GroenLinks), Halbertsma (PvdA), Hemmes (D66), mevr. Hof- meijer (GroenLinks), Hooijmaijers (VVD), Houterman (VVD), Huffnagel (VVD), mevr. Irik (PvdA), mevr. Kalt (Amsterdam Anders/De Groenen), Köhler (GroenLinks), mevr. Krikke (VVD), mevr. Van der Linden (VVD), Van Lohuizen (Amsterdam Anders/De Groenen), Meijer (PvdA), Niamut (CDA), mevr. Van Oudenallen (Mokum Mobiel'99), mevr. Özütok (Groen- Links), Paquay (SP), Piersma (PvdA), Van Poelgeest (GroenLinks), mevr. Spier-van der Woude (VVD), Stadig (PvdA), mevr. Sweet ((PvdA), Velthuis (PvdA) en Yalin (PvdA). Afwezig: de leden mevr. Hoogland (PvdA) en mevr. Ter Horst (PvdA) Middagzitting op woensdag 13 mei 1998. Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester. Secretaris: mevr. drs. M. Sint. De vergadering wordt om 13 uur geopend. De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat wethouder mevr. Ter Horst de vergadering van heden niet zal bijwonen. Wethouder Groen meldde zojuist, dat hij zich in verband met de UEFA-perikelen nog op Schiphol bevindt en pas later ter vergadering zal verschijnen. Voorts deel ik u mede, dat punt 5 (vaststelling van het Nieuw Standaard Grachten Profiel) van de agenda is afgevoerd. Verder deel ik u mede, dat aan de agenda zijn toegevoegd een punt 6 Aan de orde is de agenda: 1 Notulen van de raadsvergadering op 8 april 1998. De notulen van de vergadering, gehouden op 8 april 1998, worden ongewijzigd goedgekeurd. 2 Mededeling van de ingekomen stukken. 1' Adres van R.B. Keveling, secretaris van Motorclub De Tweewie- ler, van 14 april 1998 inzake de huuropzegging van het clubgebouw van de motorclub aan de Plantage Muidergracht 40d ten gunste van de uitbreiding van Artis. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. Mevr. HOFMEIJER: Ik stel voor, het adres te behandelen in de Commissie voor Bouwen, Wonen en Economie Binnenstad enz. Wethouder mevr. KRIKKE: Ik heb geen bezwaar. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behande- ling in de Commissie voor Economische Zaken en Werkgelegenheid Centrale Stad en Bouwen, Wonen en Economie Binnenstad. 2' Adres van W. Sikken, secretaris van de Werkgroep Lokale Agenda 21 van de Nationale Commissie voor internationale samenwerking en duurzame ontwikkeling, van 10 april 1998, houdende de suggestie, Lokale Agenda 21 als beleidsinstrument op te pakken. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. Mevr. BOERLAGE: Ik stel voor, dit adres te behandelen in de Commissie voor Milieu enz. De heer GOEDHART: Wellicht is behandeling in de Commissie voor Economische Zaken enz. beter. Wethouder GRONDEL: Ik heb geen bezwaar tegen behandeling in de Commissie voor Milieu enz. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Milieu en Openbare Ruimte Centrale Stad en Middelen, Welzijn en Onderwijs Binnenstad 3' Schrijven van ir. A.H. Bussemaker, regionale inspecteur Milieu- hygiëne Noord-West van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimte- lijke Ordening en Milieubeheer, van 16 april 1998, houdende een advies op het ontwerpjaarverslag met betrekking tot de taken uit de Vervolgbijdragen-regeling Ontwikkeling Gemeentelijk Milieubeleid over 1997. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit schrijven voor kennisgeving aan te nemen. De heer BIJLSMA: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord te zenden aan de Commissie voor Milieu enz. De VOORZITTER: Ik wijs erop, dat dit adres geen verdere schrif- telijke afhandeling krijgt; het wordt hier voor kennisgeving aange- nomen. Mevr. BOERLAGE: Wij moeten ons realiseren, dat wij met deze brief een heel groot compliment krijgen. De heer Bussemaker stelt met genoegen vast, dat deze gemeente het adequate niveau van de VOGM-taken heeft gerealiseerd. Het schrijven wordt voor kennisgeving aangenomen. 4' Adres van mevr. drs. L. van der Hoek, beleidsmedewerker mobili- teit van de Stichting Samenwerkende Belangenorganisaties van Blinden en Slechtzienden, van 17 april 1998 inzake de richtlijnen voor compact-dynamische busstations. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. Mevr. BOERLAGE: Ik stel voor, het adres te behandelen in de Commissie voor Zorg enz. De heer GOEDHART: Mijn voorstel is behandeling te doen plaats- vinden in de Commissie voor Verkeer enz. Wethouder KÖHLER: Als het adres dan al in een commissie moet worden behandeld, zou dat de Commissie voor Verkeer moeten zijn. Ik heb geen bezwaar, maar ik vraag mij wel af, wat wij dan gaan bespre- ken. Laten wij het adres maar op de agenda van de commissie plaat- sen; dan zien wij wel verder. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behande- ling in de Commissie voor Verkeer, Vervoer, Infrastructuur en Sociale Zaken. 5' Bezwaarschrift van B. Keijer van 14 april 1998 inzake zijn pensioenopbouw tijdens de FPU-periode. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit bezwaarschrift in hun handen te stellen ter afdoening. Mevr. ÖZÜTOK: Mijnheer de Voorzitter. Ik stel voor, dit be- zwaarschrift te behandelen in de Commissie voor Personeelszaken enz. De VOORZITTER: Ik wijs erop, dat er al tientallen brieven over dit onder-werp zijn ingekomen. Er zijn veel nieuwe leden in de Commissie voor Personeelszaken enz. en het is dan ook wellicht verstandig om aan wethouder Groen te vragen of hij mede naar aanlei- ding van dit bezwaarschrift over deze materie een uiteenzetting in de commissie kan geven, zodat deze brief en de volgende brieven op de door het College voorgestelde wijze kunnen worden afgedaan. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het bezwaarschrift in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 6' Adres van mr. H.A. Sarolea van 20 april 1998 inzake de richtlijnen voor het gebruik van taximeters. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. De heer VAN DUIJN: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord te zenden aan de Commissie voor Verkeer enz. Wethouder KÖHLER: Ik heb geen bezwaar. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van afdoening zal mede-deling worden gedaan aan de Commissie voor Verkeer, Vervoer, Infrastructuur en Sociale Zaken. 7' Adres van mevr. T.J.G. van Vulpen, bureaumedewerker van het CFO, namens G.A. de Jager, van 19 februari 1998 (ingekomen 22 april 1998) inzake diens pensioenopbouw tijdens de FPU-periode. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou- ders te stellen ter afdoening. 8' Adres van P.H.W. v.d. Kerkhof van 24 april 1998 inzake zijn pensioenopbouw tijdens de FPU-periode. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou- ders te stellen ter afdoening. 9' Adres van J. de Jong van 25 april 1998 inzake zijn pensi- oenopbouw tijdens de FPU-periode. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou- ders te stellen ter afdoening. 10' Adres van G.J. Wolkers van 25 april 1998 inzake zijn pensioe- nopbouw tijdens de FPU-periode. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou- ders te stellen ter afdoening. 11' Adres van G.J. Braak van 25 april 1998 inzake zijn pensioenop- bouw tijdens de FPU-periode. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou- ders te stellen ter afdoening. 12' Adres van A. van Dijk e.a., namens leerlingen en docenten van de Joke Smit School, ondersteund door 128 brieven van leerlingen, van 24 april 1998 inzake het voortbestaan van het voortgezet alge- meen volwassenenonderwijs in Amsterdam. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou- ders te stellen ter afdoening, na behandeling in de Commissie voor Onder- wijs, Jeugdzaken, Grote-Stedenbeleid, Diversiteitsbeleid en Bestuur- lijk Stelsel. 13' Adres van S.B. Bartlema van 18 april 1998 inzake de parkeer- mogelijkheden voor bakfietsen. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. Mevr. VAN OUDENALLEN: Ik stel voor, het adres te behandelen in de Commissie voor Verkeer enz. Mevr. BOERLAGE: Het lijkt mij beter, het adres te behandelen in de Commissie Parkeren Binnenstad enz. Wethouder KÖHLER: Ik wijs erop, dat er buiten de binnenstad ook bakfietsen zijn - wat sommigen zal verbazen - maar wat in het adres aan de orde wordt gesteld zal in de Commissie voor Verkeer enz., waar ook over de Parkeerverordening wordt gesproken, moeten worden behandeld. Ik zie die discussie met genoegen tegemoet. Zonder hoofdelijke wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Verkeer, Vervoer, Infrastructuur en Sociale Zaken. 14' Adres van Th.N.J. van Trier, namens de Landelijke Werkgroep Hondenbezitters, van 27 april 1998 inzake de kwaliteit van en alternatieven voor de hondenpenningen. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. De heer VAN POELGEEST: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord te zenden aan de Commissie voor Financiën enz. De VOORZITTER: Daartegen bestaat geen bezwaar. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Financiën, Personeel en Organisatie, Facilitaire Bedrijven, Beheer Binnenwater, Sport en Havenaangelegenheden. 15' Adres mevr. Y. Selter van 24 april 1998 inzake het woon- en leefklimaat in de Diamantbuurt in De Pijp. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. Mevr. CODRINGTON: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord te zenden aan de Commissie voor Jeugdzaken enz. De heer GOEDHART: Ik stel voor, dit adres in handen van de stadsdeelraad te stellen ter afdoening. De VOORZITTER: Adressen die betrekking hebben op stadsdelen worden automatisch naar het desbetreffende stadsdeel toegestuurd. Adressante heeft ons echter benaderd en voor zover het binnen onze bevoegdheden ligt zullen wij daarover iets moeten zeggen. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Onderwijs, Jeugdzaken, Grote-Stedenbeleid, Diversiteitsbeleid en Bestuurlijk Stelsel. 16' Adres van J.A. Hanse van 27 april 1998 inzake zijn pensioenop- bouw tijdens de FPU-periode. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou- ders te stellen ter afdoening. 17' Adres van C.U. Eveleens van 29 april 1998 inzake zijn pensioen- opbouw tijdens de FPU-periode. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou- ders te stellen ter afdoening. 18' Adres van J. van der Werff van 27 april 1998 inzake zijn pensioenopbouw tijdens de FPU-periode. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou- ders te stellen ter afdoening. 19' Adres van mevr. A.M. Otto-de Best van 26 april 1998 inzake haar pensioenopbouw tijdens de FPU-periode. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou- ders te stellen ter afdoening. 20' Adres van A. Wolkers van 27 april 1998 inzake zijn pensioenop- bouw tijdens de FPU-periode. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou- ders te stellen ter afdoening. 21' Adres van B.H. Berkhout van 27 april 1998 inzake zijn pensioe- nopbouw tijdens de FPU-periode. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou- ders te stellen ter afdoening. 22' Adres van C.F. Kool van 27 april 1998 inzake zijn pensioenop- bouw tijdens de FPU-periode. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethou- ders te stellen ter afdoening. 23' Adres van P. van der Plas, namens de bewoners langs en de gebruikers van het speelplaatsje in de Vendelstraat, van 3 mei 1998, houdende verzoek tot afsluiting van een deel van de Vendelstraat gedurende de nachturen. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. De heer GOEDHART: Ik stel voor, het adres te behandelen in de Commissie voor Openbare Ruimte enz. Mevr. BOERLAGE: Ik onderschrijf dit verzoek. De VOORZITTER: Daartegen bestaat geen bezwaar. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres te behandelen in de Commissie voor Zorg, Nutsbedrijven en Monumenten- zorg Centrale Stad en Openbare Ruimte, Verkeer, Parkeren en Monu- mentenzorg Binnenstad. 24' Brief van het raadslid drs. H. van Bommel van 8 mei 1998, waarin hij mededeelt dat hij ontslag neemt als lid van de Gemeente- raad. Deze brief wordt voor kennisgeving aangenomen. De VOORZITTER: Ik stel voor, thans eerst na te gaan, welke punten van de agenda zonder discussie en hoofdelijke stemming kunnen worden afgedaan. 3 Onderzoek van de geloofsbrieven van duo-raadsleden (mevr. V.H.L. van den Berg, mevr. W.H. Maij, E.J. Slootweg en E.J. de Vries). De VOORZITTER benoemt in de Commissie tot onderzoek van de geloofsbrieven de leden Velthuis, Houterman, mevr. Hofmeijer, Hemmes en Van Duijn en verzoekt de commissie, later in de vergadering verslag uit te brengen van haar bevindingen. Punt 4 wordt even aangehouden. Punt 5 is reeds van de agenda afgevoerd. De heer GOEDHART (orde): Als er voor de gepubliceerde voor- dracht een nieuw voorstel komt dat afwijkt van datgene wat in de commissie van advies is behandeld, zou het naar mijn mening beter zijn die voordracht eerst ook in de commissie te behandelen. De VOORZITTER: Als dat het geval zou zijn, lijkt mij dat verstandig. In de Commissie voor de Werkwijze van de Gemeenteraad heb ik uiteengezet, dat het beraad in het College nog moet worden voortgezet. Wij weten nog niet of dat leidt tot een wijziging van de voordracht. Ik zal de boodschap aan wethouder mevr. Ter Horst overbrengen. Als er aanleiding toe is, zal deze voordracht opnieuw in de commissie van advies aan de orde worden gesteld. De VOORZITTER: Zoals reeds eerder opgemerkt, is punt 6 (Gebeur- te-nissen in Slotervaart /Overtoomse Veld op 23 april 1998) aan de agenda toegevoegd. Dit punt had eigenlijk gewoon op de agenda moeten staan, maar door een misverstand heeft dat niet plaatsgevonden. Gisteren is over dit onderwerp in de commissie van advies in eerste ronde een discussie gevoerd. De behandeling is daar verdaagd tenein- de hier vandaag een plenaire behandeling in twee termijnen te kunnen doen plaatsvinden. De heer NIAMUT: Het klinkt misschien een beetje muggenzifterig, maar wat zegt het Reglement van Orde erover als iets niet officieel is geagendeerd? De VOORZITTER: De Raad is bevoegd om op elk moment een onder- werp aan de agenda toe te voegen. De Commissie voor Algemene Zaken heeft zich gisteren goed voorbereid om het debat vandaag voort te zetten. Conform besloten. De VOORZITTER vraagt, of er leden zijn die het woord verlangen over de voor geheime zitting bestemde voordrachten. Daar dit niet het geval blijkt te zijn, zijn thans aan de orde: 6A Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 28 april 1998 tot het voeren van verweer in een tegen de gemeente ingestelde procedure terzake van gestelde geleden schade (Gemeente blad afd. 1, nr. 266, blz. 1600). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het bij de voordracht behorende besluit. 6B Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 28 juli 1998 tot het voeren van een procedure bij het Gerechtshof te Amsterdam als geïntimideerde in een principaal appèl en als appellante in een incidenteel appèl (Gemeenteblad afd. 1, nr. 267, blz. 1600). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het bij de voordracht behorende besluit. Aan de orde is thans wederom: 3 Onderzoek van de geloofsbrieven van duo-raadsleden (mevr. V.H.L. van den Berg, mevr. W.H. Maij, E.J. Slootweg en E.J. de Vries). De heer VELTHUIS: Mijnheer de Voorzitter. De volgende kandi- daat-leden/plaatsvervangende leden van commissies van advies, geen raadslid zijnde, hebben de bescheiden, als bedoeld in art. 3 van de Verordening voor de vaste commissies van advies ingediend: mevr. V.H.L. van den Berg, voorgedragen door het raadslid G. Goedhart; W.H. Maij, voorgedragen door het raadslid F.A.W. Niamut; E.J. Slootweg, voorgedragen door het raadslid D. Balak; E.J. de Vries, voorgedragen door het raadslid A. Bijlsma. De Commissie tot onderzoek van de bescheiden heeft de eer, de Raad mede te delen, dat zij de bescheiden heeft onderzocht en dat zij deze in orde heeft bevonden, terwijl haar niet is gebleken van het bestaan van uitsluitingsgronden of van een onverenigbaarheid. De commissie adviseert de Raad op grond hiervan tot toelating van deze kandidaat-leden/plaatsvervangende leden in de commissie van advies over te gaan. Conform besloten. 4 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 23 april 1998 tot onderbouwing van het vierde voorbereidingskrediet 1998 voor de aanleg van de Noord-Zuidlijn (Gemeenteblad afd. 1, nr. 264, blz. 1593). De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. In de eerste plaats wil ik aangeven dat de CDA-fractie geen bezwaar heeft tegen het voorge- nomen besluit. Wel is van het belang, dat op basis van besluiten van het rijk om een deel van de aanleg van de Noord-Zuidlijn te finan- cieren, vaststaat wat dan het deel van de gemeente Amsterdam zou moeten zijn in het totaal van voorbereidingskosten ten behoeve van dat deel. Ik heb nog een vraag over de overige twee delen, te weten het deel van Noord naar het Centraal Station en het deel van het WTC naar Schiphol. Hoe groot is daar het gemeentelijke aandeel? Mijn volgende vraag heeft te maken met de rentevergoeding. Als de gemeente Amsterdam in een voorfinancieringssituatie de voorberei- dingskosten voor haar rekening neemt, op welke wijze vindt dan de rentevergoeding door het rijk plaats? Er zijn bijvoorbeeld problemen met de Ringlijn geweest en daarom hebben wij moeite met de onderha- vige kwestie zolang daarover onvoldoende duidelijkheid bestaat. Als het College niet in staat is om op dit moment op deze vragen ant- woord te geven, verzoek ik het College, in de eerstkomende commis- sievergadering over de financiële consequenties mededelingen te doen. De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. De PvdA-fractie is verheugd over de positieve berichten die twee maanden geleden van de kant van het rijk kwamen, maar de feitelijke besluitvorming door het rijk moet nog plaatsvinden. De vraag is dan ook, hoe de financiering van de voorbereidingskosten is geregeld. Is dat inclusief het risico dat wij hebben genomen door voor te financieren? Krijgen wij de rentekosten terug? Welke onderzoeken komen er nog van de kant van het ministerie op het moment dat wij het voorstel voor het uitvoe- ringskrediet bij de minister indienen, dus de uiteindelijke subsi- dieaanvraag die op dit moment wordt gemaakt? De minister heeft namelijk in een eerder stadium gezegd, dat zij nogmaals een over- zicht wil hebben van de totale uitvoeringskosten, hetgeen pas mogelijk is aan de hand van de subsidieaanvraag die de gemeente indient; vervolgens heeft zij gevraagd of de gemeente nog eens heel goed wilde kijken naar de exploitatie. Wanneer kunnen wij die beide onderzoeken tegemoet zien? Wat zijn de risico's die de gemeente bij bijvoorbeeld een negatieve uitslag terzake van de exploitatie loopt? Wat zijn dan de consequenties voor het al of niet doorgaan van de toewijzing? Loopt die toekenning van het krediet door het rijk dan gevaar? Een volgende mogelijkheid is dat het rijk het niet eens is met de subsidieaanvraag die de gemeente indient, bijvoorbeeld als het die te hoog vindt. Is dan de gang van zaken, dat voor alles wat het rijk niet wil betalen de gemeente opdraait of wordt het een kwestie van langdurig onderhandelen om te kijken wat het rijk minder wil geven dan in feite onze subsidieaanvraag is? Hoe staat het verder met de bijkomende kosten, zoals het omleggen van tramsporen en eventuele exploitatieverliezen die daaruit voortvloeien voor het Gemeentevervoerbedrijf? Worden die daarbij ook gedekt? Wordt met het rijk gesproken over eventuele tegenvallers tijdens de bouwfase of is dat voldoende afgedekt met de verzekering? Stel dat wij een fout maken met een tunnel, die loopt vol of breekt: wie draait dan voor de kosten op? De heer VAN LOHUIZEN: Mijnheer de Voorzitter. De fractie van Amsterdam Anders/De Groenen sluit zich graag bij de vragen die de voorgaande sprekers hebben gesteld. Ik had ook het probleem met Den Haag willen aanstippen. Als ik het goed begrijp is er, als wij zo doorgaan, tot eind 1998 ingestemd met een voorbereidingskrediet van 120 miljoen gulden. Daarvan zou dan 60 miljoen gulden ten laste van de gemeente Amsterdam komen. Als ik voorts het getouwtrek rond de FES-gelden zie, ben ik er allerminst zeker van dat het project in de vorm waarin Amsterdam dat wil doorgang vindt. De kans lijkt groot dat er dan een bedrag van 60 miljoen gulden over de balk is gegooid. Mijn fractie zal tegen de voordracht stemmen. Wethouder KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Ik had nog zo ge- hoopt, dat veel van de technische vragen nog bij mijn ambtsvoorgan- ger in de commissie zouden zijn gesteld, want dit stuk is daar besproken. Ik zal echter kijken hoe ver ik kom. Ik zal daarbij dan gebruik maken van de suggestie van de heer Niamut om, voor zover ik geen adequaat antwoord kan geven, de commissie daarover alsnog schriftelijk te beantwoorden. De heer Niamut heeft gevraagd, hoe het nu staat met de voorbe- reidings-kosten voor het eerste en tweede deel. Ik wijs erop, dat er wat het College betreft helemaal geen sprake meer is van een eerste en een tweede deel. In de laatste brief van de minister, waarnaar de heer Niamut verwijst, is dat echter nog wel het geval. Wij hebben nu een hardere toezegging voor het bedrag van 1350 miljoen gulden. Daarbij is sprake van een deel van het traject, maar dat is niet het standpunt van het College. Wij werken met dit budget aan voorberei- ding voor de Noord-Zuidlijn op het hele kerntraject van Noord tot en met Station-Zuid; daarvoor zijn deze voorbereidingskosten ook bedoeld. Wij knippen niet in de voorbereiding en wij zijn dan ook van plan om binnenkort aan de Raad, nog voor het zomerreces, een subsidieaanvraag voor het hele traject ter bespreking voor te leggen. Het bedrag dat nu wordt gevoteerd om voorbereidende onder- zoeken te doen, betreft het gehele kerntraject. Het is wel zo, dat wij nu nog niet al voor het gehele bedrag een toezegging hebben. Dat komt, als het allemaal goed gaat, in de loop van 1998 in het verdere traject tussen subsidieaanvraag en subsidiebeschikking aan de orde. De inhoud daarvan kunnen wij binnenkort in de raadscommissie en de Raad bespreken. De rentevergoeding zit daar volgens de normale systematiek ook in. Er zijn dus rentevergoedingen en het risico daarbij is hetzelfde als voor de rest van deze voorbereidingskosten: fifty-fifty. Als wij het naderhand met het ministerie niet eens worden over dit project - men weet dat wij dit voorbereiden - zullen wij de helft van de kosten alsnog vergoed krijgen en de andere helft niet. Daarin heeft de heer Van Lohuizen gelijk. Het zal waarschijnlijk in de orde van grootte van 120 miljoen liggen en dan is de helft van het risico voor ons. In februari jl. hebben wij in de Raad gesproken over de vraag, of wij zouden doorwerken of niet. Een grote raadsmeerderheid heeft toen ook besloten tot deze orde van grootte. Deze voordracht is alleen een nadere invulling; daar stonden bedragen genoemd en nu is het in een kredietvoorstel verwerkt. De fractie van De Groenen had daartegen toen bezwaren en nu weer, dus die fractie is daarin consistent, maar het is wat mij betreft geen nieuwe discussie. Het totale risico van 60 miljoen gulden is in de gemeentebegroting gedekt. Wij hebben voorzieningen om dat eventueel voor onze rekening te nemen. Wat wel nieuw is, is dat het risico dat wij nemen veel kleiner is dan in februari jl, want inmiddels is er meer bekend over wat het Kabinet daadwerkelijk zou willen vrijmaken. Dat heeft natuurlijk een relatie met de vraag, of wij het geld achteraf gezien zouden hebben weggegooid. De kans dat dit project doorgang vindt is echter aanmerkelijk groter dan in februari werd verondersteld. Het risico is dus ook kleiner, maar het bedrag blijft van dezelfde omvang als wat waarover wij op 4 februari jl. in de Raad hebben besloten. De heer Bijlsma heeft verschillende vragen gesteld die ik zeer to the point vind. Verschillende vragen hebben betrekking op de binnenkort nog te voeren discussie over de subsidieaanvraag, echter nauwelijks op dit voorbereidingskrediet. Ik aarzel een beetje in hoeverre ik de desbetreffende vragen nu zal beantwoorden. Er liggen namelijk geen stukken aan ten grondslag, zodat wij er ook moeilijk verder over kunnen discussiëren. Ten aanzien van de exploitatie bestaan er uitgangspunten van deze Raad. In hoeverre wij die ofwel op het moment van de subsidie- aanvraag ofwel op het moment van de beschikking opnieuw moeten bespreken is naar mijn mening een hoofdpunt van discussie als het College binnenkort met een voorstel voor de subsidie komt. Daarin zit dat punt, maar ik kan al wel onthullen dat dit nog niet is uitgediscussieerd. Er heeft wel uitvoerig overleg plaats met het rijk, want ook van die kant is er een samenhang tussen de toekomsti- ge exploitatie, voor zover nu te voorzien voor 2006, en de subsidie- aanvraag. Het College heeft daarbij wat bijkomende wensen en het rijk heeft die ook. Die stroken niet zonder meer met elkaar en er moet dan ook worden geprobeerd, die bij elkaar te brengen. Die discussie moet worden gevoerd zodra de subsidieaanvraag - volgende maand volgens mijn planning - door het College aan de commissie van advies en de Raad wordt voorgelegd. De vraag met betrekking tot het risico bij een negatieve uitslag voor het geheel heb ik zojuist impliciet beantwoord, name- lijk in die zin dat het risico van de voorbereidingskosten, als het rijk niet over de brug komt of als wij zouden zeggen dat wij met de beschikking niet verder kunnen, fifty-fifty is, precies zoals in februari jl. het geval was. De discussie over de vraag of er in de subsidie ook sprake zal zijn van vergoeding voor kosten die het GVB of een ander vervoerbe- drijf te zijner tijd zal maken vanwege omleidingen van tramlijnen tijdens de bouw, zal naar mijn mening ook moeten worden gevoerd bij de subsidieaanvraag; dit staat los van deze voorbereidingskosten. Dat is nog een probleem, want wij zijn nog in gesprek met het rijk over de vraag wat wij allemaal onder de subsidieaanvraag brengen en wat niet. Dat geldt ook voor de risico's bij de bouw. Dat staat echter helemaal los van dit voorbereidingskrediet, maar uiteraard komt er bij de subsidieaanvraag parallel daaraan ook een discussie over de risico's. Wie neemt die bij de verdere uitvoering als wij die beschikking hebben: welke zijn voor de gemeente, welke zijn voor het rijk en welke zijn voor de bouwer? De heer Van Lohuizen wees op wat er elders is misgegaan; dat soort risico's behoort de bouwer te nemen. Doorgaans wordt bij aanbestedingen gezegd, dat de bouwer zich daarvoor moet verzekeren. Dat is een voorwaarde, anders moet hij niet intekenen. Er zijn echter veel meer risico's en over de verde- ling daarvan tussen rijk en gemeente wordt gesproken bij de voorbe- reiding van de subsidieaanvraag. Die discussie kunnen wij voeren, ofwel bij de subsidieaanvraag ofwel, als die nog niet rond is, tussen de aanvraag en de beschikking, maar voor het moment dat wij daadwerkelijk beginnen met de bouw. Ik hoop, dat ik zoveel heb kunnen beantwoorden dat er geen nagezonden stuk naar de commissie behoeft te gaan. De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb begrepen, dat er wel een nagezonden stuk komt met betrekking tot informatie over de risico's van de gemeente, met name het risicodeel dat ik gemakshalve het tweede deel noem. Daarvan heeft de wethouder gezegd, dat het College uitgaat van één geheel. In de financieringscondities noem ik het toch het tweede deel, omdat daarbij de dekking van het rijk nog niet is aangegeven. Of het wel of niet strategisch van belang is om daarin geen knip aan te brengen, is een andere benadering, maar het betekent wel een risico. Ik zou dan ook graag een totaalplaatje willen hebben van het voorbereidingsrisico voor het eerste deel en het tweede deel, danwel, zoals het College het ziet, voor het geheel. Ik ben blij, dat de wethouder in dit geval gebruik wil maken van de suggestie om dat naderhand via de financiële benadering in te vullen. De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de wethouder voor de beantwoording van de vragen, maar het geeft mij toch nog wel aanleiding tot het maken van één opmerking. Ik ben blij dat wij binnenkort, nog voor het reces, de subsidieaanvraag ter behandeling krijgen en ik neem aan, dat daarbij op vragen van het rijk over de verschillen die er nog bestaan wordt ingegaan. Ik zou heel graag willen, dat de risicoanalyse bij de subsidieaanvraag zit en niet pas bij de beschikking, want dan zijn wij te laat. Ik kan hierbij ver- wijzen naar de kwestie van de Diemerzeedijk. Wij kregen daarbij de risicoanalyse toen het kwaad al was geschied; de raming bleek toen uitein-delijk veel hoger uit te komen. Wij moeten nu voorkomen, dat, als wij de subsidieaanvraag indienen, wij het rijk nog met nagekomen calculaties lastig moeten vallen. De discussie moet dus bij de subsidieaanvraag worden gevoerd en niet daarna. Wethouder KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Aan het adres van de heer Niamut merk ik op, dat de risico's voor de bouw - zoals hij het noemde: het tweede deel - uiteraard hier terugkomt bij de discussie over de subsidieaanvraag, gegeven wat het rijk nu al heeft toegezegd en wat wij gaan aanvragen voor het gehele kerntraject. Daar zit een groot verschil tussen en de beleidsdiscussie moet in die lijn dan verder worden gevoerd. Of de Raad dat risico wil nemen en of dat wel een risico is - hetgeen ik niet denk - moet dan worden besproken. Het risico voor het voorbereidingskrediet staat daar los van. Wij bereiden met dit budget het hele kerntraject voor en als het niet lukt hangt het rijk voor de helft en de gemeente ook. Daaraan verandert niets door die andere discussie. De risicoanalyse zal vertrouwelijk aan de Raad worden voorge- legd, maar die kan de Raad dan wel in de beschouwingen betrekken. Ik weet niet zeker of wij daarover met het rijk een zodanige overeen- stemming vanuit ambtelijk vooroverleg hebben, dat er dan een eendui- dig stuk ligt. Het kan ook zijn dat er sprake zal zijn van wat Amsterdam daarover verder inbrengt. Er ligt immers nog een heel tra- ject tussen de subsidieaanvraag en de beschikking. Het rijk kan allerlei aanvullende dingen vragen, die allemaal nog moeten worden afgedicht. Daarbij speelt ook de exploitatieovereenkomst een rol. Ook die zullen wij in juni niet aan de Raad kunnen voorleggen, maar wij kunnen dan natuurlijk wel bespreken hoe het College bij de subsidieaanvraag die andere dingen moet regelen, aangezien anders de Raad in de tweede helft van het jaar daarop terugkomt. In die zin moet het wel kunnen worden besproken. De risicoanalyse zal overigens uiteraard geen openbaar stuk zijn. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1597 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met dien verstande dat de fractie van Amsterdam Anders/-De Groenen geacht wil worden, tegen de voordracht te hebben gestemd. Voorstellen van 12 mei 1998 naar aanleiding van de ongeregeld- heden in Slotervaart/Overtoomse Veld op 23 april 1998. De heer VELTHUIS: Mijnheer de Voorzitter. Als men de pers en allerlei reacties uit de afgelopen weken leest, zou men bijna denken dat het incident in Slotervaart/Overtoomse Veld als een donderslag bij heldere hemel is gekomen. Volgens mij is dat niet het geval. Als men de situatie in de westelijke tuinsteden in algemene zin bekijkt, moet men vaststellen, dat er zeker al een jaar of zes tot zeven sprake is van grote problemen met jongeren. Dit betekent niet dat het grote groepen jongeren daar zeer slecht gaat. Met veel jongeren gaat het naar mijn mening heel goed. Als ik de notitie lees die vanavond zal worden besproken in de stadsdeelraad daar, zie ik dat het met 85% van de jongeren goed gaat en met 15% minder. Als men het onderverdeelt blijkt dat het bij de laatste 15% in 10% gaat om jongeren die extra aandacht behoeven en in 5% om jongeren waarmee het echt falikant mis gaat. Dit betekent overigens niet, dat dit incident echt op zichzelf staat. Enige maanden geleden heeft ook bij het Hoofddorpplein en in de Heemstedestraat, behorende tot het aangrenzende stadsdeel Zuid/De Pijp, een incident plaatsgevonden. Daarmee hebben zich toen gelukkig de buurtbewoners niet bemoeid; an- ders zou daar precies dezelfde situatie zijn ontstaan. Duidelijk moet zijn dat ook de PvdA vindt, dat, als de openbare orde wordt verstoord, die moet worden hersteld. Wij hebben daarmee geen problemen. Op dat punt is de Politie altijd de eerste organisa- tie die letterlijk en figuurlijk de klappen moet opvangen. Aan de andere kant moeten wij ook constateren, dat het beeld is ontstaan van de stadsdelen Slotervaart/Overtoomse Veld, maar ook Osdorp en Geuzenveld/Slotermeer, alsof daar nooit iets zou zijn gedaan aan jongerenbeleid of aan vernieuwing. Ik breng in herinne- ring dat ook in het programakkoord is geschreven dat de aanpak van de westelijke tuinsteden zal moeten worden geïntensiveerd. Wij hebben het dan niet alleen over vernieuwing van de woningen in die omgeving, maar ook over het vernieuwen en beter gecoördineerd aanpakken van de voorzieningen daar, van onderwijs tot welzijnsvoor- zieningen en jeugdhulpverlening. Ik heb de notitie van het stadsdeel pas zojuist ontvangen en heb die alleen even snel doorgelezen. Ik zie dan, dat er op allerlei gebieden allerlei activiteiten voor jongeren plaatsvinden. Ik constateer verder echter, dat er geen sprake is van een gecoördi- neerde aanpak, die naar mijn mening wel wenselijk zou zijn. In de voorstellen van het College wordt een aanpak gesuggereerd op korte termijn en een aanpak op langere termijn. Als het gaat om de korte termijn, wil ik in de eerste plaats vragen of dit uitsluitend geldt voor dit stadsdeel, of ook voor de andere stadsdelen in de westelij- ke tuinsteden. Als wij vaststellen dat deze zaken niet alleen spelen in Slotervaart/Overtoomse Veld, betekent dit toch dat de aanpak ook moet gelden voor de andere stadsdelen in deze buurt en misschien ook wel voor de stadsdelen De Baarsjes en Bos en Lommer. Wij constateren ook dat de aanpak op langere termijn als hier voorgesteld, in feite een voortzetting is van al bestaand beleid zoals dat in de stadsdelen wordt gevoerd. Wel vraagt mijn fractie aandacht voor enige andere punten. In de eerste plaats vinden wij dat grote groepen jongeren die wel van goede wil zijn dienen te worden betrokken bij allerlei activiteiten die er plaatsvinden, zodat zij herkenbaar zijn en verantwoordelijkheid kunnen dragen bij dingen die moeten gebeuren. In ieder geval moet perspectief worden geboden aan de groep die buiten de boot dreigt te vallen. Ik ben dan ook blij met het antwoord dat de wethouder gisteren gaf in de commissie, namelijk dat de prioriteit vooral moet worden gericht op scholing en werk. Dat is nog steeds het beste perspectief om jonge- ren zoveel mogelijk te laten deelnemen aan de maatschappij. Verder vraag ik aandacht voor het punt van de multiculturalisa- tie, dat in de voorstellen wordt genoemd. Ik dring erop aan dat dit niet alleen zal gelden voor de zelforganisaties, die uiteraard al de kleur hebben die zij moeten hebben, maar ook voor andere organisa- ties; ook daar dient meer sprake te zijn van meer diversiteit in besturen, medewerkers enz. Het moeten organisaties worden die van en voor de buurt zijn en die samen met de buurt een aantal dingen gaan oplossen. Ik kom op het stuk over het politieoptreden, dat gisteren door de burgemeester is uitgereikt aan de commissie, alsmede op de brief van de hoofdcommissaris die daaraan was toegevoegd. Ik constateer dat er sprake is van een verschil van toon tussen het genoemde stuk en de brief. Wellicht heeft dit ermee te maken dat de Politie als frontorganisatie de problemen meer direct ervaart. Er zit ook echter een duidelijk verschil in toon als het erom gaat, hoe de Politie denkt de problemen aan te pakken en hoe het College zich dat voor- stelt. De heer Kuiper stelt in de eerste alinea van de brief, dat het incident "het haast onontkoombare gevolg is van een ontwikke- ling." Ik vind dat wel heel erg defensief. Het zou betekenen, dat er volgende week weer een incident zou kunnen zijn. Hier wordt dus voorgesteld om de groep jongeren die echt notoir bezig zijn de boel in de buurt te versjteren hard aan te pakken. Als ik dan de voor- stellen van het College lees, constateer ik dat er in de periode van de zomervakantie en vlak daarna meer toezicht zal komen. Dat staat wat haaks op elkaar. De vraag is voor ons, wat wij de komende periode willen gaan doen als het gaat om toezicht in deze buurten. Wat is het beleid van de Politie voor de komende maanden? Is de burgemeester het met mij eens dat er niet uitsluitend een hard beleid moet worden gevoerd tegen overlast in deze buurt? Ik heb de indruk dat, als in deze buurt een hard beleid wordt gevoerd tegen de notoire groep jongeren, wij twee weken later problemen krijgen in Osdorp, Geuzenveld enz. Ik zal graag van de burgemeester horen, hoe wij met de groep die duidelijk overlast geeft en die volgens de verslagen niet meer aanspreekbaar is bezig kunnen zijn op een op de toekomst gerichte manier, dus zonder de betrokkenen van de ene plek naar de andere te jagen. Ik heb in de westelijke tuinsteden uiteraard zelf een verleden en wil dat zoveel mogelijk gescheiden houden van mijn optreden hier. Ik moet echter zeggen dat het mij verbaasde, gisteravond via het nieuws van RTL4 van de burgemeester te horen dat er in de westelijke tuinsteden op het gebied van het jongerenbeleid niets is gebeurd. Ik voelde mij toen wel zelf aangesproken, aangezien ik er ook twaalf jaar bezig ben geweest. Ik meen dat het ook geen juiste weergave is van de situatie. Er wordt daarmee tekort gedaan aan het werk dat de stadsdelen de afgelopen jaren op dit terrein hebben gedaan. Ik zal graag zien, dat de burgemeester dit wat nuanceert. Ik wijs er tenslotte op, dat ik al jarenlang in het vierhoeks overleg heb gevraagd, het wijkteam Slotervaart/Overtoomse Veld en Osdorp, met nu 85.000 en straks 100.000 inwoners, uit de breiden tot twee teams Ik ben dan ook blij met de toezegging van de hoofdcommis- saris, naar ik aanneem met instemming van de burgemeester als korpsbeheerder, dat die wens nu op korte termijn zal worden gereali- seerd. Voor de herkenbaarheid van de politiemensen in de buurt is dit van groot belang. Er kan dan een soort van vertrouwensrelatie ontstaan tussen degenen die toezicht moeten houden en die soms corrigerend moeten optreden en degenen tegen wie zij corrigerend moeten optreden. Dat lijkt mij van uitermate groot belang. De VOORZITTER: Ik wens de heer Velthuis geluk met zijn maiden- speech in de Raad. Applaus. De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Aan het begin van dit debat heeft mijn fractie er behoefte aan, haar steun uit te spreken aan en ons op hoofdlijnen te scharen achter de evaluatie zoals de hoofdcommissaris ons die heeft doen toekomen. Die waarde- ring en steun willen wij ook graag uitspreken aan het adres van de stadsdeelraad Slotervaart/Over-toomse Veld ten aanzien van het beleid in het afgelopen jaar en vooral in de laatste weken. Als wij naar de problematiek in de wijk kijken, moeten wij niet de indruk hebben dat het alleen gaat om een jongerenprobleem. In dit deel van de stad moet ook worden gesproken van een buurtprobleem. Het is tevens een uitdaging voor deze buurt. Het is een integraal probleem en dus is ook een integrale aanpak vereist. Ik noem het woningbouwbeleid dat in de komende jaren in de westelijke tuinsteden is gepland. Wij dienen ervoor te zorgen dat het een gedeelte van de stad is dat evenwichtig wordt bebouwd als het gaat om leeftijdscate- gorieën en gezinssamenstelling. In andere buurten in de stad is sprake van te veel ouderen of te veel mensen zonder kinderen, terwijl in de westelijke tuinsteden onevenredig vaak gezinnen met kinderen wonen. Een evenwichtige bevolkingssamenstelling in de totale stad, gekoppeld aan ons volkshuisvestingsbeleid, lijkt ons dan ook een goede zaak. De problemen hebben in de tweede plaats ook te maken met de inrichting van de openbare ruimte en in de derde plaats met het ac- commodatie- en welzijnsbeleid, met name op het terrein van de sport. Ik noem een actief beleid rondom het sportpark Sloten en de plannen die wij hebben met een zwembad. Als wij willen investeren in deze problematiek is het naar onze mening niet alleen een kwestie van extra geld, maar zullen wij ook moeten bekijken of de budgetten die wij de afgelopen jaren hebben besteed wel altijd de beste budgetten voor de beste doeleinden zijn geweest. Ook op dit terrein geldt wat ons betreft een nieuw-voor- oud-operatie. Het is niet alleen een kwestie van meer geld, maar de budgetten, ook in de welzijnshoek, zouden ook op een andere wijze kunnen worden besteed. Met betrekking tot de voorstellen van het College merk ik het volgende op. Naar mijn mening wordt te zeer een splitsing gemaakt tussen de korte termijn en de lange termijn. Naar ons oordeel zou in de voorstellen de term lange termijn in feite niet mogen voorkomen. Hoogstens zou mogen worden gesproken over maatregelen die nog dit jaar effect hebben en maatregelen die in het komende jaar en het jaar daarop effect hebben. Het gaat hier niet om een problematiek waarvan men kan zeggen dat die in de volgende eeuw moet worden opgelost. Ik stel dan ook voor om overal waar wordt gesproken van een lange(re) termijn die woorden te wijzigen en dit ook in de specifieke opdracht aan de heer Lankhorst op te nemen, zodat ook hij het gevoel heeft dat er een "sense of urgency" is en dat het niet een onderwerp is waarop wij ons voor de langere termijn oriënteren. Het zal op korte termijn resultaten moeten opleveren. Dat er het nodige zal moeten veranderen en dat ook preventie een belangrijk onderdeel is, realiseert ook de VVD zich. Preventie kost echter tijd en op een aantal punten hebben wij die tijd niet. Als zich urgente zaken voordoen, zal tijdens de verbouwing de handhaving wel moeten doorgaan. Het gaat niet aan, een slappere handhaving te realiseren en eerst af te wachten totdat het preven- tiebeleid vruchten gaat afwerpen. Met betrekking tot de samenstelling van de stuurgroep wil ik twee adviezen geven. In de eerste plaats stel ik voor, het woord stuurgroep te vervangen door "werkgroep"; dat geeft beter aan dat het geen kwestie is van sturen op langere termijn, maar meer van "de hand aan de ploeg", dus werken aan een oplossing op korte termijn. In de tweede plaats vinden wij de samenstelling nogal onevenwichtig. Het is een groep waarin zeven leden uit de politiek zitting hebben en één persoon van de Politie. Ik meen dat deze stuurgroep danwel werkgroep meer mensen van de kant van de Politie zou moeten hebben en minder uit de politiek. De vraag is ook, of er wel vijf stads- deelvoorzitters zitting in moeten hebben. Een bestuurlijk probleem is, dat aan die kant van de stad de deelraden nog wat versnipperd zijn. Zou het niet goed zijn, de zaak te laten coördineren door twee of drie stadsdeelvoorzitters en er ook iemand in op te nemen van de centrale Politie, met de nodige deskundigheid, om zo ook het signaal aan de buitenwereld te geven dat het ons menens is? Als er te weinig betrokkenheid is van de Politie in deze groep, is dat een verkeerd signaal naar buiten toe. Naar de mening van de VVD zal het gezag van de centrale Politie duidelijk herkenbaar aanwezig moeten zijn. Het is niet alleen een zaak van de commissaris in het desbetreffende district. Als het gaat om de politieke verantwoordelijkheid is het goed, dat de wethouder Onderwijs en Jeugdzaken de trekker zal zijn van de genoemde werkgroep, mede gezien zijn hoedanigheid van oud-wethouder voor Sociale Zaken. Ik meen dat het goed zal als in de toekomst beide commissies van advies bij de zaak betrokken blijven, dus zowel de Commissie voor Algemene Zaken als de Commissie voor Onderwijs enz., aangezien het voor een belangrijk deel ook een kwestie is van handhaving en veiligheid, niet uitsluitend een zaak van welzijn. Ik wil eindigen met een opmerking in de toonzetting als ge- bruikt door de Voorzitter in enige media, in die zin dat er in Amsterdam veel verandert op het gebied van de bevolkingssamenstel- ling. Dat is wat de VVD betreft ook een uitdaging. Eén ding zal echter in Amsterdam niet mogen veranderen: onze Grondwet blijft de Grondwet en regels blijven regels. Er zal gehandhaafd moeten blijven worden; ongeacht herkomst of bevolkingssamenstelling blijft Amster- dam een stad waar heel veel mag, maar niet alles kan. De heer VAN POELGEEST: Mijnheer de Voorzitter. Het was gisteren een wat chaotische commissievergadering. Een aantal opmerkingen die ik toen heb gemaakt zal ik nu dan ook herhalen. Als algemene opmer- king vooraf deel ik mede, dat ook wij van mening zijn dat overlast zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Als dat niet lukt, moet er worden opgetreden. De openbare ruimte is publiek terrein, waar een ieder zich veilig moet voelen. Wij moeten te allen tijde zien te voorkomen dat er in Amsterdam zogenaamde 'no go areas' ontstaan. Als moet worden opgetreden, delen wij de mening van de hoofdcommissaris als verwoord in de brief, zoals ook gisteren al is gezegd, dat er eerder is gefaald. Ook wij vinden het verkeerd, dat in een situatie als die in Slotervaart de Politie in een situatie van confrontatie is beland. Dat er iets is misgegaan en dat er is gefaald in dit deel van de stad, is voor ons geen punt van twijfel. Ik citeer uit de brief van de heer Kuiper het volgende: "De situatie waarin deze buurt is terechtgekomen is er een waarbij de aanwezigheid van de politie de laatste dunne scheidslijn vormt tussen leefbaar en onleefbaar, tussen begaanbaarheid van de straat en no go area." Ik heb op dit punt de volgende vragen; de eerste heb ik gisteren ook gesteld, maar ik heb er geen antwoord op gekregen. Die vraag is, waarom de hoofdcommissaris niet eerder aan de bel heeft getrokken als het er al zo voorstond. De tweede vraag is: deelt het College het oordeel van de hoofdcommissaris, verwoord in de brief? De derde vraag is: hoe heeft het zover kunnen komen? Gezien de ernstige situatie moeten er toch eerdere signalen zijn geweest. Waarom zijn deze niet of onvoldoende opgepakt? De hoofdcommissaris geeft in de brief ook aan, dat goedwillen- den de buurt verlaten. Verder zouden overheidsinstellingen en nutsbedrijven de buurt ontvluchten. Ik zal graag vernemen, of dit het College bekend is. Om welke instellingen gaat het dan, die de laatste jaren de buurt zouden zijn ontvlucht? De heer Kuiper schrijft als een soort eindconclusie ook nog: "Er moet meer overheid in, met meer visie, coördinatie en sturing." Deze bewering staat in schril contrast met het stuk dat wij van het stadsdeel hebben ontvangen, waarin wordt gesteld dat het bestaande beleid goed is en alleen maar versterkt en versneld moet worden voortgezet. Deelt het College het impliciete oordeel van de hoofd- commissaris dat er tot dusver een overheid in het stadsdeel aan het werk is geweest zonder visie, coördinatie en sturing? Als corrigerend moet worden opgetreden, zoals op 23 april jl., moet dat gebeuren binnen de regels die wij daarvoor hebben afgespro- ken. Op dat punt bestaat in ieder geval bij mijn fractie nog twij- fel. Ons bereiken te veel geluiden over willekeur, over het eruit pikken van net de verkeerde jongeren, over het op een verkeerd moment van aanspreken van mensen. Wij hebben gisteren in ieder geval duidelijk begrepen, dat er geen sprake was van een z.g. zero-tole- rance-beleid en evenmin gold er een samenscholingsverbod. De Politie trad op, zo is ons verteld, op basis van de APV. Het gaat er echter uiteraard ook om, hoe de bepalingen van de APV worden geïnterpre- teerd. Is het bijvoorbeeld verboden om in de eigen portiek te hangen of met vriendjes op straat te spelen? Dit laat overigens onverlet, dat wij wel van mening zijn dat daar waar werkelijk sprake is van overlast ook moet worden opgetreden. Wij constateren alleen dat de meningen op dit punt in de buurt sterk verdeeld zijn. Daarom zijn wij ook blij met het onafhankelijk onderzoek van het Crisis Onder- zoek Team van de Rijksuniversiteit Leiden (COT), waartoe het College heeft besloten, dit in tegenstelling tot andere fracties, die gisteren stelden dat dit niet zo nodig was. Wij vinden het goed, dat een onafhankelijke instantie een en ander uitzoekt. Het oordeel over de vraag of de Politie wel of niet goed heeft opgetreden, zowel op 23 april als daarvoor, laten wij afhangen van de resultaten van dat onderzoek. Ik zal op dit punt nog graag vernemen, of het COT ook met de buurtbewoners, de jongeren in kwestie en hun ouders gaat spreken. De wijze waarop de APV wordt geïnterpreteerd, lijkt ons niet alleen een zaak van de Politie. Op dit punt is de brief van de hoofdcommissaris innerlijk tegenstrijdig. Eerst wordt erover gespro- ken dat de APV op een wijze wordt geïnterpreteerd waardoor men kan spreken van een gangbare wijze van handhaving, terwijl later in de brief wordt gesteld dat de Politie in de bewuste wijk alleen maar kan werken wanneer er een beleid van lage tolerantie is. Die laatste passage geeft ons het vermoeden, dat er in dit stadsdeel toch sprake was van een ander regime dan in de rest van de stad, namelijk een regime van lage tolerantie. Het lijkt ons, dat het bestuur er dan van op de hoogte moet zijn geweest dat men dit andere uitgangspunt hanteerde in dit stadsdeel. Ik zal dan ook graag vernemen, welke de overwegingen waren om hier over te gaan tot een regime van lage tolerantie. Waarom is de Raad of de betrokken stadsdeelraad hiervan niet eerder op de hoogte gesteld? Het besluit tot een onafhankelijk onderzoek zien wij als een goede stap, bedoeld om de deëscalatie na 23 april tot stand te brengen. Er waren twee dingen die wij in dat opzicht wat minder geslaagd vonden. Ik heb gisteren al gevraagd, of het nu echt nodig was een 13-jarige een weekeinde in de cel te zetten. Het antwoord was, dat dit een beslissing van Justitie is geweest. Ik wil de burgemeester toch vragen of hij in het volgende driehoeksoverleg dit punt aan de orde wil stellen. Wij vinden het een wat ongelukkig incident een 13-jarige een weekeinde in de cel te stoppen. Misschien waren er goede argumenten, maar die zal ik dan van de kant van Justitie graag horen. Een andere opmerking die niet echt een goede bijdrage was aan de deëscalatie na 23 april was een uitspraak van politiewoordvoerder Wilting, die de groep meteen neerzette in de hoek van "een stel blagen". Hoe heeft het College de opmerking van de heer Wilting beoordeeld, als een bijdrage aan de deëscalatie of juist niet? In de voorstellen van het College, die meer zijn gericht op de toekomst, wordt een aantal maatregelen geschetst die voor de korte termijn kunnen worden genomen. Wij zijn blij, dat het College dit punt zo snel heeft opgepakt en wij hopen ook van harte dat alle opgesomde voorstellen die voor de korte termijn worden gedaan snel van de grond komen. Er wordt ook gesteld dat de Politie een aantal maatregelen voor de korte termijn heeft genomen. Welke zijn dat? De voorstellen die worden gedaan voor de langere termijn spreken ons ook aan; zij zien er goed uit. Wat ons met name aan- spreekt zijn: de integrale aanpak, de verbreding naar ook andere stadsdelen, het instellen van een stuurgroep en een duidelijke opdracht aan die groep, en het in de hand nemen van een externe persoon, de heer Lankhorst. Wat ons nog onduidelijk is, is de status van het plan dat de stuurgroep gaat maken en dat in september zal worden gepresenteerd. Is dat een plan dat wordt voorgelegd aan de verschillende stadsdeelraden? Wordt het voorgelegd aan de Gemeente- raad? Hoe zit dat precies? Wie stelt het plan vast? Wij zouden in ieder geval het plan wel graag bespreken, ook in deze Raad en bij voorkeur in de Commissie voor Onderwijs enz. Verder wordt in het stuk van het College gezegd dat de stadsde- len Oost/Watergraafsmeer en Zuidoost nu niet worden meegenomen. Wat zijn de overwegingen daarvoor geweest? Wij dringen er nog op aan, dat in het plan van aanpak expliciet aandacht wordt besteed aan wat nu wordt genoemd "de harde kern", de kleine groep jongeren van wie eerder is gezegd dat daarmee in termen van welzijnsbeleid niet veel meer is te bereiken. Hoe denkt men in de toekomst met die kleine groep om te gaan? Het plan van aanpak moet daarover niet alleen gaan, maar het moet er wel in aan de orde komen. Tenslotte wil ik een opmerking maken over wat het stadsdeel zelf al doet. Wij menen dat de stuurgroep nog een aantal psychologi- sche barrières richting stadsdeel zal moeten slechten. Als men de notitie van het stadsdeel erbij pakt, hebben wij veel waardering voor de projecten die daarin worden opgesomd, maar in het inleidende deel stelt men zich naar onze mening te defensief op. Er wordt een beeld geschetst dat er veel gebeurt en dat de aanpak in principe goed is, zodat het incident van 23 april uitsluitend aanleiding is tot versterking en versnelling van het beleid. Dat staat dan weer in contrast met hetgeen de hoofdcommissaris in zijn brief schetst. Daaruit blijkt, dat er toch wel iets meer aan de hand is. Het stadsdeel moet onzes inziens dan ook de bereidheid hebben om zaken opnieuw te bekijken, om intensief contact te leggen met de buurtbe- woners, de jongeren, hun ouders. Op basis daarvan zou een wijziging van het beleid op voorhand niet moeten worden uitgesloten. Als men in een soort kramp schiet, in die zin dat het eigenlijk al goed is wat er wordt gedaan en dat men er alleen wat sneller mee moet voortgaan, is dat geen goede insteek als men in de stuurgroep zitting neemt. Ik neem aan, dat wethouder Van der Aa in ieder geval niet met die insteek in de stuurgroep gaat zitten, maar bereid is, alles open en fris opnieuw te bekijken. Het lijkt ons belangrijk dat alle deelnemers in de stuurgroep die houding hebben. De VOORZITTER: Ik wens ook de heer Van Poelgeest geluk met zijn maidenspeech. Applaus. De heer HEMMES: Mijnheer de Voorzitter. Enige bescheidenheid in dezen siert ons allen, dit keer niet alleen D66. Ik wil om te beginnen even een stukje geschiedenis terughalen. Enige raadsleden kennen misschien "Een stevige handgreep; een plan van aanpak voor de problematiek van de Marokkaanse jongeren in Amsterdam." Deze uitgave is uit 1989 en het zou misschien zinnig zijn als wij allen nog eens zouden bekijken, welke plannen daarna zijn uitgevoerd en waaraan wij onze steun wel of niet hebben gegeven. Met betrekking tot de westelijke tuinsteden denk ik, dat er wellicht in Nederland geen andere buurten zijn waar veranderingen zo snel hebben plaatsgevonden als hier. In tien tot vijftien jaar is de bevolking, zo zou men kunnen zeggen, van wit zwart geworden. Het heeft ertoe geleid, dat scholen in heel korte tijd een complete cultuuromslag hebben gemaakt. Mij is opgevallen, dat dit op een heel adequate manier is aangepakt. Meestal duurt het een generatie en hier is het twee- tot driemaal zo snel gegaan. In één van de weste- lijke tuinsteden is de prognose dat in drie jaar tijds 60 noodloka- len bij scholen moeten worden gebouwd. Als men zich realiseert wat dit betekent voor een gemeenschap en dat het veelal gaat om kinderen met een grote achterstand, moet ik constateren dat er nu in de tuinsteden op vrijwel iedere hoek van de straat voorzieningen zijn, wipkippen, schommels en glijbanen, maar dat de eerste generatie van de kinderen die van school kwamen dit niet kenden. Het is met name die generatie waarover wij het nu hebben. Het zou wel eens zo kunnen zijn dat er heel veel is gedaan om vooral de kleintjes op te vangen en om ervoor te zorgen dat de kinderen vanaf de peutergroep de kansen krijgen die zij kunnen krijgen, maar dat het en-en-verhaal wat minder aandacht heeft gehad. De groteren zouden wel eens wat minder aandacht hebben kunnen gehad. Ik herinner er ook aan, dat nog geen vier jaar geleden in een van de stadsdelen 20% heeft gestemd op de CD. Als men ervan uitgaat dat de bewoners van de westelijke tuinsteden niet bepaald behoren tot wat men zou kunnen noemen echte racisten of mensen die aan de zijkant van de samenleving staan, betekent dit dat het er niet alleen gebroeid heeft aan de Marokkaanse kant, maar dat er ook veel problemen zijn geweest aan de Nederlandse kant. Die problemen zijn gelukkig voor een groot deel achter de rug, maar ik wijs er wel op - dit ook aan het adres van de PvdA - dat er in de tuinsteden een geweldige aanslag is geweest door de verandering in de bevolkingssa- menstelling. De aanpak van de enorme aantallen van de jongsten is echter een goede aanpak geweest. D66 heeft de voorstellen van het College bekeken en wij hebben geconcludeerd, dat deze maatregelen ook zonder de recente ongere- geldheden van de grond hadden moeten komen. Het zijn allemaal zaken die voor de hand liggend zijn en die als zodanig niets met die ongeregeldheden te maken hebben. Ik vind het wat bitter, nu te moeten constateren dat mogelijk de ongeregeldheden nodig zijn geweest om in integraliteit te komen tot een aanpak waarvan iedereen al lang vindt dat die er zou moeten komen. Het - eindelijk - aange- ven van een regie maakt dat D66 uit de voeten kan met deze voorstel- len, maar zich ook afvraagt waarom wij niet eerder met deze stappen zijn gekomen; wij moeten dat onszelf ook aanrekenen. Overigens zal wel een goede toetsing moeten plaatsvinden, want het mag natuurlijk niet zo zijn dat, als iets niet van de grond komt, de een gaat kijken naar de ander. Wij hebben er in de commissie gisteren ook voor gepleit, dat echt met spoed, samen met het stadsdeelbestuur, de bewoners en de Politie, wijkveiligheidsplannen worden opgesteld. Het moet niet zo zijn, dat de Politie dat doet die, als zaken niet goed lopen, vervolgens naar het stadsdeel kijkt. Alle partijen, inclusief de bewoners - in alle buurten zijn bewoners die hun nek willen uitsteken - zullen verantwoordelijkheid moeten nemen. Na een jaar kan dan worden vastgesteld wat er wel of niet is uitgekomen en wie verantwoordelijk kan worden gesteld. Daarmee krijgt men dan het sociale cement in de buurt weer terug. Wij vinden het prettig dat onmiddellijk het voorstel tot een onafhankelijk onderzoek door de burgemeester is overgenomen. Wij zijn daarmee heel tevreden. Wel achten wij het van het grootste belang, dat er draagvlak voor het resultaat van dat onderzoek komt. De samenstelling van de onderzoeksgroep zal dan ook zo moeten zijn dat dit draagvlak zo groot mogelijk is. Ik heb nog een vraag over de offerte van het COT, namelijk over art. F. Daar staat, dat de burgemeester en de Gemeenteraad volledig op de hoogte zijn van het contract van de regiopolitie Amsterdam/Am- stelland en het COT betreffende de organisatie van grootschalig en bijzonder politieoptreden en de daaruit voortvloeiende werkzaamhe- den. Ik maak hieruit op, dat er een groot contract is tussen de Politie en het COT en dat het COT nu een onderzoek gaat doen bij een instelling waarmee zij ook zelf weer een contract heeft. Dat vereist wel zorgvuldigheid, want het kan wel eens leiden tot "dubbele pet- ten". Ook wij vinden het tenslotte belangrijk dat de Politie niet het gevoel mag krijgen dat zij alleen problemen oplost. Dat is ook een van de redenen van de suggestie die ik zojuist heb gedaan. Het kwam ook wat naar voren in de brief van de heer Kuiper en in andere reacties: wij mogen het probleem oplossen en anderen leunen achter- over, hebben een veel passievere rol, wij krijgen de zwartepiet in handen. Het voorstel inzake wijkveiligheidsplannen zou daarvoor een oplossing kunnen bieden. Ook wij vinden, dat grensoverschrijdend gedrag, van welke groep dan ook, absoluut moet worden aangepakt, met name als het gaat om dreiging met geweld en intimidatie. Dat kan en mag niet worden getolereerd. Er komen, tien jaar geleden al en nu ook, verontrustende berichten dat met name vanuit Marokkaanse groeperingen grensoverschrijdend gedrag plaatsvindt. Daarbij moet uiteraard handhaving plaatsvinden. De VOORZITTER: Ik wens de heer Hemmes geluk met zijn maiden- speech. Applaus. De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Onze bezorgdheid over de gebeurtenissen op 23 april in het stadsdeel Slotervaart/Overtoom- se Veld betreft niet zozeer de relletjes zelf. Opgroeiende jongeren, of het nu Turkse, Marokkaanse of Nederlandse jongeren betreft, kunnen nauwelijks anders om zich een eigen plek in de maatschappij te veroveren dan door luidruchtig van zich te laten horen. Dat was in mijn tijd niet anders. Vanuit die invalshoek hebben al die mensen gelijk die zeggen dat rondhangende jongeren van alle tijden zijn. Zoals gezegd, ik lig daar niet echt wakker van. Waar lig ik dan wel wakker van en waar zouden wij naar mijn mening allen wakker van moeten liggen? Dat is in de eerste plaats het feit dat al langer bekend is dat er iets fout zit, niet alleen in deze buurt, maar in veel meer buurten in Amsterdam. In de veiligheidsrapportage 1997 staat letterlijk: "In de onderlinge omgang van bevolkingsgroepen met verschillende etnische achtergronden wordt door de bewoners van meer dan de helft van de stadsdelen een verslechtering geconstateerd." Dan is er de heer Halim El Madkouri, zelf lid van de Marokkaanse gemeenschap en secretaris van de Marokkaanse commissie die in opdracht van de minister van Justitie de afgelopen maanden heeft onderzocht welke bijdrage de Marokkaanse gemeenschap kan leveren aan de oplossing van de problemen. Zijn conclusie is angstaanjagend. Marokkanen en Nederlanders hebben 20 jaar lang langs elkaar heen geleefd, zo zegt hij. Van integratie van de Marokkaanse gemeenschap is geen sprake. Ook hoofdcommissaris Kuiper spreekt in zijn brief van 11 mei jl. geen woord Chinees als hij opmerkt, dat het gedrag van de jongeren goedwillenden de buurt uitjaagt en dat er in plaats van integratie segregatie plaatsvindt. Als dat allemaal waar is, redden wij het niet met hangplekken en buurtcentra; dan redden wij het evenmin met een onderzoek naar mogelijke fouten van de Politie, zaken die overigens natuurlijk wel veel aandacht moeten krijgen. Dan is er veel meer nodig, zoals fatsoenlijk werk, een goede opleiding, aanpak van slechte woonomstandigheden, kortom uitzicht op een gelukkig leven, ook voor deze jongens. Dat is volgens mij de inspan- ningsverplichting voor de lange termijn. Samenvattend: wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. Het is de hoogste tijd om ervoor te zorgen dat de jeugd een toekomst heeft en wij een toekomst houden. De VOORZITTER: Ook de heer Paquay wens ik geluk met zijn maidenspeech in deze Raad. Applaus. De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie is van mening dat wij ons moeten hoeden voor de fout, de kern van het probleem te leggen bij het politieoptreden en zeker om dit terug te voeren op het gedrag van één agent, die is belast met handhaving in de buurt. Wij zijn ook van mening, dat u er als korpsbeheerder stelling tegen moet nemen als één gemeentelijke functionaris op deze wijze publiekelijk in het spel wordt gebracht. Het gaat hier om een gedragsprobleem, dat de ouders omvat - met name de vaders - de scholen en ons allen, en dat een uiting is van het isolement van een belangrijke groep Amsterdamse jongeren. Het is ook niet een probleem dat alleen Overtoomse Veld betreft, maar het doet zich overal in de stad voor. Het is een probleem dat vraagt om een integrale benadering. Het is dan ook een probleem dat met name in het kader van het sociaal structuurplan dient te worden behan- deld. Ik ben het eens met de heer Houterman, die stelde dat het ook een buurtprobleem is. Echter, voor ons betekent dit, dat in de eerste plaats met de bewoners zelf het probleem dient te worden aangepakt, niet alleen door deskundigen. Wij hebben in de commissie gisteren al gezegd dat wij niet direct op een onderzoek van het COT in deze kwestie zaten te wachten. Wij vertrouwen wel op onze eigen onderzoeken, voorafgaande aan externe onderzoeken. Als het COT- onderzoek nu echter toch plaatsvindt, zouden buurtbewoners niet alleen op hun contact met de Politie moeten worden bevraagd, zoals de heer Van Poelgeest stelt, maar ook op bijvoorbeeld hun contacten met de overheid in de buurt en in de stad in het algemeen. Partici- patie moet verder gaan dan alleen protesteren tegen politieoptreden. De Marokkaanse bevolkingsgroep in Slotervaart/Overtoomse Veld moet worden geïntegreerd in ons poldermodel. Voor onze gedachten daarover verzoek ik de Voorzitter nu het woord te geven aan de heer Balak. De heer BALAK: Mijnheer de Voorzitter. De fractie van het CDA vindt, dat er bij de stadsdelen en de welzijnsinstellingen nauwe- lijks aandacht en ruimte bestaan voor nieuwe initiatieven van de kant van de buurtbewoners. Wij vinden, dat de welzijnsinstellingen in de stadsdelen op een andere manier moeten worden toegerust en georganiseerd, zodat nieuwe initiatieven van bewoners aandacht krijgen. Aangegeven is, dat de bevolkingssamenstelling de afgelopen 10 tot 15 jaar drastisch veranderd is, maar die verandering zien wij niet terug bij de instellingen. In het voorstel zien wij, dat de besturen van welzijnsinstellingen een multiculturalisatieproces ondergaan, maar wij vragen ons af hoe dat vorm moet krijgen. Als wij dat aan de individuele bestuursleden moeten overlaten, in die zin dat zij hun lidmaatschap aan iemand anders moeten overdragen, kunnen wij nog heel lang wachten. Wij menen dat de welzijnsinstellingen, waarvan het beleid met name ressorteert onder de stadsdelen, anders moeten worden georganiseerd. In de voorstellen zien wij, dat steeds wordt gesproken over personen, namelijk de jongeren zelf. Wij zien niets terug van versterking van de migrantenorganisaties. Wij vinden dat de infra- structuur van de organisaties moet worden versterkt, zodat zij bij alle aangelegenheden een aanspreekpunt kunnen zijn voor de gemeente. Wij vinden ook dat de wethouder die is belast met het sociaal structuurplan bij de stuurgroep moet worden betrokken, aangezien het niet alleen gaat om de westelijke stadsdelen. Het plan van aanpak dat zal verschijnen zal ook kunnen worden gebruikt voor de verdere uitwerking van het sociaal structuurplan. Mijn fractie is van mening dat het aanbod van de welzijnsin- stellingen absoluut niet aansluit bij de behoeften van de buurtbewo- ners. Dat vraagt een andere inzet van middelen. Ik ben benieuwd hoe de wethouder hier tegenover staat. Hoe verhoudt zich het diversi- teitsbeleid dat de wethouder voor ogen staat ten opzichte van de problemen in de stadsdelen? De VOORZITTER: Ook u wens ik geluk met uw maidenspeech in deze Raad. Applaus. Mevr. KALT: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal volstaan met enkele opmerkingen, aangezien mijn duo-raadslid gisteren in de commissie van advies al enige naar mijn mening belangrijke punten te berde heeft gebracht. Ik zal die nu niet herhalen, maar heb nog wel een enkele aanvulling. Uit het rapport over het politieoptreden in Slotervaart blijkt eigenlijk niet, dat de Politie bij voorbaat erg ongerust moest zijn. Er was eigenlijk geen aanleiding om de zaak zo groot aan te pakken. Datzelfde blijkt ook al uit politieonderzoek inzake criminaliteit uit 1979. Wij hebben dan ook de indruk dat de Politie met een soort van overmaat aan ongepast enthousiasme heeft gereageerd en wij vragen ons af, wat de Politie hier nu zo zenuwach- tig heeft gemaakt. Als voorbeeld noem ik het opsluiten van een 12- jarig jochie. Het zal wel zo zijn, dat dit niet de competentie is van de Politie, maar die van Justitie, doch deze lieden spreken elkaar wel en zoiets wekt ontzettend veel agressie. Dan wil ik nog een algemene opmerking maken. Ik heb een donker- bruin vermoeden dat een en ander de negatieve beeldvorming over Marokkanen zal bevorderen, hetgeen ik niet goed acht voor de inte- gratie van al onze Amsterdammers. Ik heb in feite het idee dat de Politie heeft gedacht dat men met mensen uit de Marokkaanse cultuur niet moet praten, maar erop moet meppen. Ik zeg het opzettelijk wat grof, omdat ik dan hoop een duidelijk antwoord te krijgen. Het lijkt mij niet verstandig. Het optreden van de Politie heeft juist bijge- dragen aan een negatieve beeldvorming van Marokkanen. De burgemeester heeft er zelf ook toe bijgedragen door een spierballentaal te gebruiken die ik echt niet passend vind. Wij vinden het, zoals duidelijk zal zijn, een goed idee dat er een onafhankelijk onderzoek komt. Wij menen dat het aanbevelenswaar- dig is, in de stuurgroep ook mensen met een Marokkaanse culturele achtergrond op te nemen, omdat de stempelwerking nog altijd wel een rol speelt. Zij kunnen dan een beter antwoord geven dan ik zou kunnen. Voor de toekomst vragen wij ons af - die toekomst begon voor ons al vier jaar geleden - of het niet nuttig zou kunnen zijn om een soort van communicatieplan te maken, aangezien heel veel zenuwen en overmatige reacties zijn gebaseerd op misverstanden. Dat is toch doodzonde. Als er tegenstrijdigheden zijn, zij dat zo, maar misver- standen zijn doodzonde. Wij hebben vier jaar geleden, toen veel mensen in deze buurten op de CD hadden gestemd, al gevraagd een communicatieplan op te stellen. Wij hebben deelgenomen aan de demonstraties om het verlangen te ondersteunen voor meer voorzieningen ten behoeve van deze groep jongeren. Ik vind het ook heel raar dat in de brief van de Politie staat dat een centrum voor jongeren daar een plek van gevaar zal zijn. Dat is toch vreemd, want in het kader van het strategische politiebeleid heb ik vaak gehoord dat concentratie zo mooi is voor monitoring en controle. Hoe denkt het College over dit aspect van "plek van gevaar"? Verder is duidelijk dat, behalve voorzieningen, ook een school voor beroepsopleiding, waarom al heel lang wordt gevraagd, duidelij- ker vorm dient te krijgen. De VOORZITTER: Ook u wens ik geluk met uw maidenspeech. Applaus. Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Wat mij opvalt bij mijn collega's in de Raad is, dat de een de heer Wilting aanvalt omdat die een jongen een blaag heeft genoemd, terwijl de ander het heeft over een jochie van 12. Ik ben van oordeel dat er gewoon ongewenst gedrag werd getoond. Daarop is er een reactie gekomen. In het rapport is mij opgevallen dat wel wordt nagedacht over de vraag, wat wij met de jongeren moeten doen, maar niet - of te weinig - over het feit dat de buurt zich onveilig voelt. Gisteren heeft de heer Kuiper nog eens gezegd, dat het gevoel van onveiligheid in Amsterdam per persoon en buurt verschilt. Ik ben erg geschrokken van de opmerking in het stuk van het stadsdeel, dat het niet noodzakelijk is tot ingrijpende beleidswij- zigingen te komen. Bij een bezoek aan de Pijp gisteren bleek, dat men daar ook op het politiebureau al met heel goede dingen bezig was. Er is dus per stadsdeel een heel groot verschil in werkwijze van de Politie, het stadsdeel en allerlei andere projecten, zoals Jeugdsport In Beweging (JIB). Het is toch te gek voor woorden dat er blijkbaar tussen de stadsdelen te weinig onderling contact is. In het ene geval is men kennelijk heel goed bezig en elders weer niet. In Slotervaart/Overtoomse Veld blijken vervolgens veel voorko- mende incidenten te zijn bij bijvoorbeeld de Amsterdamse ziekenhui- zen. Dat wordt in de rapporten van de veiligheidsdiensten afgedaan als "baldadigheid", die niet zo ernstig zou zijn. Ik heb het echter zelf meegemaakt en ik kan zeggen dat het erger is dan men kan dromen. Het betekent, dat een aantal maatschappelijke instellingen, ook ziekenhuizen, de Politie te weinig informeert. Ik zal graag vernemen, of het het College bekend is dat portiers soms moeten optreden tegen jeugdige Amsterdammers, onder andere van allochtone afkomst, die in groepjes het ziekenhuis afstruinen en de ruimten gebruiken als hangplek. Heeft het College dit wel eens van de kant van de Politie vernomen en zijn er door het ziekenhuis ook meldingen gedaan? Daar moet het toch beginnen. Als niets wordt gemeld, kan de Politie ook niet veel doen. Is er wel voldoende communicatie tussen de ziekenhuizen en de Politie op dit punt? Vindt het College het even normaal als kennelijk de veiligheidsdiensten van twee zie- kenhuizen als jongetjes van tussen 7 en 11 jaar om 21.30 uur in de avond schreeuwend voor ziekenhuizen staan omdat zij eruit zijn gezet? Personeel wordt uitgescholden en er wordt met kiezelstenen gegooid naar nietsvermoedende bezoekers en personeel. Is het College voornemens dit, zoals minstens één ziekenhuis in deze wijk, af te doen als een niet noemenswaardig incident? Is de beveiliging van personeel en bezoekers van ziekenhuizen op de terreinen zelf en in de buurt wel voldoende? (De heer VELTHUIS: Gaat het niet wat ver om een incident - ik heb er ook een brief over gelezen - te verheffen tot een soort van algemeen beleid, alsof dit elke dag voor- komt? Voor de beeldvorming zou het goed zijn als u er wat meer genuanceerd op reageerde. Nu wordt alles gerelateerd aan een incident dat u toevallig persoonlijk hebt meege- maakt.) Ik heb een onderzoek gedaan en de rapporten gelezen. Ik heb de Politie gebeld en mij bleek dat er in twee jaar tijd nog nooit een incident was gemeld, terwijl er veel meer in de wijk gebeurt dan alleen dit incident. (De heer VELTHUIS: Dat is natuurlijk duidelijk. Er is veel meer aan de hand dan alleen een opstootje bij het Lucas- ziekenhuis. Ik zou echter toch graag wat meer nuancering in uw hele betoog hebben gehoord.) Ik ben ervan geschrokken dat diensten als deze zeggen dat het "niet noemenswaardig" is. Wat is er dan in de buurt nog meer gebeurd en wat kan er nog gebeuren? Als de portier een volgende keer wel iemand aanpakt, is er weer een probleem. Ik denk ook aan winkeliers in de buurt enz. Samenvattend: in het stadsdeel is er veel meer aan de hand. Wij moeten ons niet alleen richten op het punt dat nu aan de orde is. Wij zouden ons ook meer moeten richten op de burgers in de buurt. De VOORZITTER: Ik wil beginnen met de Raad dank te zeggen voor de grote aandacht voor dit punt en voor de waardige wijze waarop de Raad deze ingewikkelde problematiek aan de orde heeft gesteld, zowel gisteren in de commissievergadering als hier. Dat is heel goed. Het gaat inderdaad om een ingewikkeld geheel, misschien wel ingewikkel- der dan wij op basis van één zo'n incident beseffen. Dat heeft in de betogen van de leden ook doorgeklonken. Ik zal eerst enige algemene opmerkingen maken over het optreden van de Politie en daarbij tevens enige algemene vragen beantwoorden. Vervolgens zal ik ingaan op vragen van individuele raadsleden. Tenslotte zal ik proberen enige punten met betrekking tot de korte en de langere termijn uiteen te zetten. In de eerste plaats is er de vraag: wat is hier de positie van de Politie? Heeft de Politie in het verleden niet waarschuwend gehandeld en is de brief van de hoofdcommissaris nu zomaar uit de lucht komen vallen? Het antwoord is ontkennend. De signalen waren er al eerder en in de beleidsdriehoek hebben wij er in februari al over gesproken naar aanleiding van een eerdere verontrustende rapportage van commissaris Gräeve. Ook in de subdriehoek van district 6, bestaande uit de deelraadsvoorzitter, een Officier van Justitie, de chef van het wijkteam en een ambtenaar van het Stadhuis, is erover gesproken. Dat heeft te maken met het feit dat het beleid om stevig op te treden tegen een groep mensen niet iets is wat op 23 april om 21.30 uur is uitgevonden, aan de hand van een incident bij een prullenmand. Ik vond dat ik u de brief van de heer Kuiper, naast het rapport van de commissaris, niet moest onthouden. De brief was aan mij gericht, maar ik heb mijn naam doorgehaald en die vervangen door "de Gemeenteraad". Als het gaat om feiten, komt men altijd als eerste bij de Politie, wil men kunnen vaststellen of er iets aan de gang is. De Politie heeft heel vaak - niet altijd - de eerste contacten. Daar komen de klachten binnen, daar wordt aangifte gedaan en worden processen-verbaal opgesteld. Er was dan ook al eerder sprake van enige ongerustheid. Er was ook al eerder een niet onaanzienlijk incident geweest, waarbij bij de arrestatie van een jongeman, verdacht van diefstal, door massaal optreden van anderen werd gepoogd, deze arrestatie te verhinderen. De Politie heeft dat weten te vermijden en de betrokkene is aangehouden; tegen hem is proces- verbaal opgemaakt en hij is voorgeleid. Een dergelijk incident is er ook geweest in de Linnaeusstraat, waar na arrestatie van een jonge- man werd gepoogd het politiebureau te belegeren. Ook dat is met vereende krachten verijdeld. Het is dus - dit aan het adres van de heer Van Poelgeest - niet iets wat alleen in West voorkomt. Het is breder. De Politie, in casu de heer Kuiper, heeft in dit geval van zijn hart geen moordkuil gemaakt. Ik ga echter de brief niet ontle- den en met u nagaan of ik alle onderdelen daarvan nu wel of niet kan onderschrijven. Naar aanleiding van de vragen van de heer Van Poelgeest op dit punt stel ik u het volgende voor. In de commissievergadering is afgesproken, volgende maand een bezoek te brengen aan district 6 van de Politie; ik nodig de raadsleden die dit willen graag uit. De heer Gräeve zal dan het verhaal zelf kunnen vertellen, ook over vertrek- kende winkeliers, nutsbedrijven enz. Desgewenst kunnen dan de processen-verbaal worden overgelegd. Wij behoeven dat dan nu niet hier te behandelen, want de betrokkenen kunnen hun verhaal ter plekke beter zelf vertellen. Gisteren heeft een aantal raadsleden onder leiding van mevr. Spier een bezoek gebracht aan het bureau Pieter Aertszstraat, waar de commandant en een ambtenaar van de reclassering ons uitvoerig hebben voorgelicht over het probleem daar; dit probleem dreigt daar precies hetzelfde te worden als in West. (De heer VELTHUIS: Ik ben het ermee eens dat wij niet op alle details van de brief van de heer Kuiper behoeven in te gaan, maar ik heb wel een concrete vraag. Is het poli- tiebeleid in de afgelopen maanden naar aanleiding van deze incidenten strenger geworden? Zo ja, is dan daarover ook gecommuniceerd met burgers en met name met de jongeren in de buurt? Als men niet weet dat het strenger is geworden, ontstaan daardoor weer nieuwe problemen.) (De heer VAN POELGEEST: Ik vind het ook goed, pas op de details in te gaan als wij met de betrokkenen zelf spre- ken, maar de algemene beoordeling dat er in de wijk een situatie is waarin snel sprake zou kunnen zijn van een no go area is toch in grote woorden gesteld. Deelt u dat oordeel?) Het antwoord op de vraag van de heer Van Poelgeest luidt ontkennend; er is geen sprake van. Aan het adres van de heer Vel- thuis merk ik op, dat wel een stevig optreden vereist is. Men kan niet de conclusie trekken dat, om een situatie te creëren waarin de Politie het uiteindelijk voor het zeggen heeft, men dit kan doen door te zeggen: wij vinden het wel, maar wij doen niets. Daarvoor is het spel over en weer te uitdagend. Wat is er dus in feite aan de hand? Wij hebben algemene bepalingen in de APV met betrekking tot de openbare orde. Wij kunnen die toepassen naar gelang van de situatie ter plekke. In het Vondelpark of Buitenveldert is die situatie geheel anders dan in West en Overtoomse Veld. De concrete situatie - ik noem de klachten waarover de heer Kuiper heeft gesproken - is er aanleiding voor geweest om in ieder geval helderheid te scheppen over wat wel en wat niet mag. Aan het adres van mevr. Kalt merk ik dan op, dat iemand uiteraard tegen zijn eigen voordeur mag leunen, maar als iemand hinderlijk tegen andermans deur leunt en de betrok- kene daarover klaagt, wordt het een probleem. Er komen dan klachten en de Politie vraagt de betrokkenen dan daar weg te gaan. De volgen- de vraag is dan, wat er gebeurt als de betrokkenen dat niet doen. Laat men het dan gaan en loopt men weg, of treedt men op. Nu is besloten, op te treden. Het optreden op 23 april is één van de honderden keren dat wordt opgetreden, maar dit heeft in dit geval geleid tot een situatie alsof er bij open vuur plotseling een plas benzine werd gegooid. Het ging alleen om een brandende prullenmand en om hinderlijk hangen voor een verzorgingshuis ter plaatse, waar al eerder overlast was. Er zijn misschien per dag wel 10.000 geval- len waarbij mensen rondhangen, maar in 9995 gevallen heeft niemand er last van en wordt er niet geklaagd. In een aantal gevallen ontstaan echter grote problemen, zoals in West. Die gaan dan om de relatie tussen de bewoners en degenen die daar hangen. Soms deësca- leert dat ook weer, maar soms ook escaleert het. Op deze plek is er al gedurende het gehele voorjaar een probleem en op een gegeven moment leidt dit dan tot optreden. Nieuwe bevoegdheden zijn daarvoor niet nodig, want aan de hand van de APV is dit altijd al mogelijk. Hier leidde dit tot stevig, in ieder geval tot helder optreden. Het verschil tussen stevig en helder is soms niet helemaal duidelijk, maar er is geen sprake van een algemeen, speciaal afgesproken beleid in de zin van zero tolerance, de knuppel erbij en erop timmeren. Er is ook geen sprake van optreden tegen met name Marokkanen. Er is zelfs niet het begin van een gedachte dat Marokkanen toch niet gehoorzamen - mevr. Kalt maakte een opmerking in die richting - zodat er maar beter op los kan worden geknuppeld. Wat een onzin! Als dat zo zou zijn, zou dat volstrekt fout zijn. Mevr. Kalt zou echter eens aan een wijkagent in welke wijk ook moeten vragen, met welk een engelengeduld, of het nu gaat om Nederlandse, Marokkaanse of Turkse jongetjes of ook ouderen, om bejaarde dronkaards of drugsverslaaf- den, wordt opgetreden. Tienduizenden mensen lopen er gewoon langs en kijken maar liever de andere kant op, omdat de Politie het maar moet opknappen. (De heer VAN POELGEEST: U zei dat in deze wijk steviger werd opgetreden, op basis van de APV. Is daarover eerder met u overlegd?) Dat gebeurt in de subdriehoek van district 6. Ik heb er niets mee te maken hoe in een wijk wordt opgetreden. Dat is een zaak van de deelraadsvoorzitter, een Officier van Justitie en de Politie. Ik ga niet over het openbare-ordebeleid in stadsdelen. Alleen als men meent dat een zaak zodanig escaleert dat de hulp van de centrale stad nodig is, wordt ik erbij betrokken. Het is dus in dit geval niet met mij overlegd. (De heer VAN POELGEEST: Als dus al sprake is van een striktere toepassing van der APV, is daarover besloten binnen de subdrie- hoek ter plekke?) Dat klopt. De heer Houterman heeft een vraag gesteld over de rol van de heer Gräeve in de stuurgroep. Ik wijs erop dat hij als chef van het district direct betrokkene is bij deze kwestie. De heer Houterman vroeg zich af, of er niet ook iemand uit de korpsleiding in de groep zou moeten worden opgenomen. In dit geval is de situatie dat de heer Gräeve toevallig tevens projectleider jeugdzaken voor het gehele korps is. Daarom is de dubbelrol die hij hier kan vervullen naar mijn mening meer dan voldoende. Als men centraal iemand zou aan- wijzen, zou de heer Kuiper naar mijn mening opnieuw terechtkomen bij de heer Gräeve. (De heer HOUTERMAN: Het ging mij met name om de slagvaardigheid van de groep en ook om het signaal naar buiten. Wij vinden het nu te veel een politieke stuurgroep, met vijf politici. Het politiegehalte is mijns inziens te gering, zodat een en ander een wat te zachtaardige indruk maakt.) Ik stel voor, dat wethouder Van der Aa, die verantwoordelijk is voor de samenstelling van de groep, hierop straks nader ingaat. Met betrekking tot het onderzoek door het COT heeft de heer Goedhart gevraagd, of dit onderzoek niet beter in eigen kring had kunnen worden uitgevoerd. Ik meen dat dit niet het geval is. Mede aan het adres van de leden Van Poelgeest en Hemmes merk ik op, dat er een contract is tussen de politieleiding en het COT om centraal onderzoeken in te stellen met betrekking tot grootschalig politieop- treden. Ik noem als voorbeelden het optreden bij de verjaardag van de Koningin en ook bij voetbalwedstrijden. In het gehele traject, vanaf de eerste besprekingen, is dan iemand van het COT uit Leiden aanwezig. Eveneens in het beleidscentrum in het hoofdbureau is iemand aanwezig. Hij is er, observeert en schrijft na afloop een rapport. Dat gebeurt om grootschalig optreden permanent te kunnen begeleiden. Wel zullen, omdat nu een apart onderzoek wordt gevraagd, overige werkzaamheden met betrekking tot grootschalig optreden even worden opgeschort, om geen vermenging te krijgen. Het is en blijft evenwel een volstrekt onafhankelijk gezelschap, dat weliswaar een contract heeft, maar niet afhankelijk is. De rapporten zijn, zoals is gebleken, kritisch en gericht op verbetering van het werk van de Politie. Het antwoord op de vraag of er andere mensen in het COT- onderzoek moeten worden betrokken luidt dus ontkennend. De groep bestaat uit een vaste staf van de Rijksuniversiteit Leiden. Er zullen zeker ook ouders en jongeren worden gehoord, die immers deel zijn van het probleem waarom het hier gaat. (De heer GOEDHART: Er is dus geen sprake van een extra onder- zoek, maar het is gewoon een routine-onderzoek.) De hoofdcommissaris en ik hebben overwogen wat wij zouden doen. Normaliter rapporteert de korpsleiding aan mij. Wij hebben echter gemeend dat het in deze bijzondere situatie wellicht verstandig zou zijn, het buiten de reguliere rapportage van de Politie om te doen. Wij hebben ons toen afgevraagd, door wie wij het dan zouden kunnen laten doen. Ik heb in de commissie gisteren al opgemerkt dat dit niet moet worden gedaan door de Commissie voor de Politieklachten, aangezien die immers alleen individuele klachten onderzoekt. Er waren toen één of twee instituten die in aanmerking zouden komen en wij hebben toen gekozen voor het COT, omdat wij daarmee heel goede ervaringen hebben. De heer Velthuis heeft een vraag gesteld over het beleid in de westelijke tuinsteden en mijn opmerking in een interview. Ik heb absoluut niet gezegd dat ik het beleid in de stadsdelen daar afviel, integendeel, ik heb op de vraag of de overheid naar mijn mening hier genoeg had gedaan geantwoord, dat er kennelijk een probleem is. In antwoord op een vraag aan een verslaggever heb ik toen gezegd, dat er toch ook nog wel iets tussen de ouders en de overheid in zit. Moet dan, als de ouders iets niet goed doen, de overheid dat gat maar vullen? Dat is in de uitzending er uitgeknipt; ik heb echter mijn antwoord wel degelijk opgebouwd. Er ligt hier niet een directe verantwoordelijkheid van de overheid, aldus heb ik gesteld, maar wij zouden in de regio wel kunnen bekijken of wij wellicht nog iets meer zouden kunnen doen. Als de heer Velthuis meent dat ik de stadsdelen ben afgevallen en hij zich dit persoonlijk aantrekt, is dat het laatste wat ik bedoel. De vraag is gesteld, wat de Politie nu op de korte termijn zal doen. Op een aantal punten is dat al direct in werking getreden en op een aantal andere punten vindt juist vandaag een discussie plaats in de subdriehoek. Wij hebben, als het gaat om de korte termijn, een groep mensen van de Politie ingezet die meer ervaren zijn. Een van de problemen zou kunnen zijn, dat jonge agenten c.q. surveillanten - mensen die nog in opleiding zijn - hier in een positie zijn ge- plaatst waarin het beter is ervarener mensen in te zetten. Vervol- gens hebben wij nagegaan of een aantal Marokkaanse politiemensen uit andere delen van de stad zou kunnen worden overgeheveld naar de westelijke tuinsteden om het contact met deze jongeren te doen verbeteren. Men kan dan de mensen ook in de eigen taal aanspreken, al spreken de meeste Marokkaanse jongeren ook prachtig plat Amster- dams. Wij doen ons best om ook de normale surveillance met enige versterking - het gaat niet om grote aantallen - gestalte te geven. Voor de rest zullen de tuinsteden gezamenlijk in de driehoek van district 6 hedenmiddag bekijken, welke maatregelen verder moeten worden genomen op het terrein van de Politie. Vooralsnog moeten wij ons ook weer niet te dik maken over allerlei zaken en veel noodmaat- regelen nemen. Ik blijf erbij dat het een incident was. Wat de arrestatie van de 13-jarige jongen betreft meent de heer Van Poelgeest, dat ik mij er te gemakkelijk van afmaak. Ik heb gisteren in de commissie gesproken over de argumenten voor de arrestatie. Die vindt men terug in het verslag van commissaris Gräeve over de gebeurtenissen. Het betrof iemand die nogal heftig en met veel geweld een agent heeft aangevallen. Dat wordt door de Officier van Justitie zeer hoog opgenomen. Dit bleek deze 13-jarige jongen te zijn. Een dergelijke aanval op een agent is meestal al voldoende om de betrokkene vast te houden en in bewaring te nemen. Als de advocaat niet 40 getuigen had opgeroepen, was inmiddels op 1 mei jl. de rechtszitting al gepasseerd en had er waarschijnlijk al een uitspraak gelegen. Nu zal dat wellicht pas ver in het najaar het geval zijn. De advocaat kiest een andere lijn. Het zij zo. In antwoord op de vraag van de heer Velthuis inzake een tweede wijkteam kan ik mededelen dat dit er inderdaad komt. Er wordt nog gezocht naar een lokatie. Het zat al in de planning en er is ook alle aanleiding om de betrokken stadsdelen, met een zich uitbreiden- de bevolking, een extra wijkteam te geven. Het vermoeden is, dat dit in het nieuwe deel van Sloten, respectievelijk Osdorp of Slotervaart zal komen, zodat het wijkteam van Meer en Vaart zich kan concentre- ren op het oudere deel van de wijk. Mevr. Van Oudenallen heeft schriftelijke vragen ingediend over de situatie bij een ziekenhuis; die vragen zullen na onderzoek uiteraard worden beantwoord. Ik kan nu zeggen, dat er geen meldingen zijn geweest die mij aanleiding hebben gegeven om op te treden. Haar melding was voor mij de eerste op dit terrein. Concluderend merk ik op, dat de reden waarom wij er hier over spreken is gelegen in het feit dat er een incident is geweest. Het is ook heel goed dat wij die hier discussie voeren. Ook is het heel goed, te beseffen welke rol de verschillende overheden hierin spelen. Wat mij betreft merk ik dan op, dat de Politie niet de probleemoplosser is van de totale problematiek van een wijk. Ik heb al gezegd, dat de Politie wel het eerste signaal geeft en vervolgens is zij belast met het handhaven van de openbare orde en veiligheid en met het bestrijden van de criminaliteit. Het is echter een traditie in onze stad, sinds jaar en dag, dat de Politie veel meer doet dan dat. Zij treedt veel meer op als een soort van sociaal raadsman; degenen die gisteren in de Pieter Aertszstraat waren hebben dit ook daar nog eens kunnen constateren. Men kan echter niet alles. Er zijn grenzen, zowel fysiek als wanneer het gaat om be- voegdheden. Als de vraag wordt gesteld of ik de Politie door dik en dun heb gesteund en daarbij spierballentaal heb gebruikt, kan ik zeggen dat ik de Politie heb gesteund in het uitoefenen van deze taak, onder moeilijke omstandigheden, als frontlijnmensen. Als vele anderen nog eens even afwachten en nadenken, is de Politie als eerste aan zet en die doet dit dan ook. In Amsterdam zijn wij gewend dat de Politie dit altijd doet en nooit een probleem uit de weg gaat. Als dat zo is, verdient de Politie ook alle steun van de Raad en van de Voorzitter van de Raad als korpsbeheerder. Die steun geef ik van het begin tot het eind; ik doe dat gelukkig met u allen. Als de Politie het verkeerd doet, onderzoeken wij dat en zo nodig corrigeren wij dat dan, maar in de eerste plaats moet zij steun hebben in haar optreden. Dat is geen spierballentaal. Daar tegenover zou dan sprake zijn "slappe taal", in de zin van "hadden ze het niet beter zus of zo kunnen doen?" Dat helpt niet. Wat helpt is helder- heid. De noodkreet die een beetje doorklinkt in de brief van de heer Kuiper is de vraag aan het bestuur om helderheid over wat het wil, zodat wij samen kunnen optrekken. Ik vind dat wij die duidelijkheid moeten geven. Ik ben dan ook blij met de stuurgroep die er komt. De Politie voelt zich zo nu en dan wat in de steek gelaten. (De heer HOUTERMAN: Ik waardeer spierballentaal als het gaat om de handhaving. Ik heb die echter, zowel van u als van de hoofd- commissaris, twee tot drie maanden geleden gemist, toen werd gediscussieerd over de vraag over meer blauw op straat. U zegt vanmiddag dat er grenzen zijn aan de capaciteit en dat er ook sociale taken zijn die niet meer kunnen worden vervuld. Uw verzoek om meer geld was bescheiden en absoluut geen spierbal- lentaal. De VVD vond het zelfs wat aan de slappe kant. Ook de hoofdcommissaris zat een beetje op die toer. Zegt u nu, twee maanden later, dat de Politie te weinig capaciteit heeft en er meer behoefte is aan capaciteit?) Nu al is voorzien dat in de komende kabinetsperiode 500 miljoen gulden nieuw geld voor Politie en Justitie zal worden uitgetrokken. Er is bij de Politie capaciteit aanwezig om de taken te verrichten die zij opgedragen krijgt uit hoofde van de Politiewet voor de functies die zij in de samenleving heeft. (De heer HOUTERMAN: Daar is geen discussie over. Het gaat over de extra taak, de sociale taak, die niets te maken heeft met handhaving, maar met preventie en met oplossing van problemen.) (De heer GOEDHART: Is de heer Houterman van mening dat de Politie al dit sociale werk moet doen?) (De heer HOUTERMAN: Of de Politie doet het of iemand anders. Er is ook al voor gepleit, dat de Politie weer terug zou moeten naar de kerntaak, zodat derhalve hiervoor niet meer capaciteit nodig was.) Ik meen dat de Politie bereid en in staat is - zij beschouwt het ook als haar taak - om in de sfeer van preventie heel veel te doen. Als men de artikelen in de Politiewet leest, behoeft dit niet tot de eerste taak van de Politie te worden gerekend. De Politie doet dit echter wel, zij is er trots op en zij doet het met graagte. Daarvoor is er ook voldoende capaciteit. De vraag echter of zij daartoe ook alle problemen die uit de sociale en maatschappelijke structuur opkomen zelf zou moeten aanpakken, wordt door de Politie ontkennend beantwoord. Men kan dat niet, ook niet als er 200 man bij komt. Er zijn dan andere maatregelen nodig, bijvoorbeeld op het gebied van werk, onderwijs enz. (De heer HOUTERMAN: Dan zult u die in de politieke analyse van het probleem van vandaag duidelijk aan de orde moeten stellen. Uw analyse is dan, dat het niet heeft gelegen aan te weinig inzet van de Politie in de afgelopen jaren. Dan moet er een andere oorzaak zijn.) (De heer VELTHUIS: Bent u het niet met mij eens, dat er op een gegeven moment een grens is aan de inzet van de Politie?) (De heer HOUTERMAN: Dat hangt niet af van de Politie, maar van de mate van ordeverstoring.) (De heer VELTHUIS: Er is ook een grens in die zin dat men tot de conclusie komt dat men op een gegeven moment alleen maar bezig is rellen te bestrijden. Al heeft men tien of twintig mensen meer, het houdt eens op. Er zijn dan andere maatregelen nodig.) (De heer HOUTERMAN: Die werken pas op termijn, niet morgen. Als er morgen problemen en rellen zijn, zal men toch weer terug moeten vallen op de Politie. Preventie werkt pas - hopelijk - over enige jaren.) (De heer VELTHUIS: Ik concludeer uit de woorden van de Voorzit- ter dat er voldoende capaciteit is om die inzet te leveren.) Als het gaat om optreden in bijzondere omstandigheden, welke dat ook zijn, is er altijd voldoende Politie. Als wij volgende week zouden zijn geconfronteerd met de noodzaak om bij de voetbalwed- strijd in de Cham-pions League niet alleen op te treden tussen 10 uur en 23 uur, maar tot de volgende ochtend 11 uur, hadden wij maatregelen getroffen om ME, eventueel uit Groningen, te krijgen. Wij hebben nooit iets afgelast met als reden dat de Politie niet zou kunnen optreden. Dat kunnen wij grootschalig, kleinschalig en op elk moment. Als er iets is wat de openbare orde verstoort, is de Politie altijd in staat om op te treden. Dat is het uitgangspunt. (De heer HOUTERMAN: Daar ligt niet het probleem en daar lag het ook niet in Overtoomse Veld. Toen de problemen er waren, heeft de Politie voldoende kunnen optreden. De vraag is, of het helpt als in de voorafgaande weken preventief veel Politie wordt ingezet en zichtbaar aanwezig is. Daarover denken politieke partijen verschillend. Zolang u geen andere preventieve maatre- gelen kunt bedenken die op korte termijn helpen, is dat ook een levensvatbare optie.) Naar mijn indruk was het probleem niet of er twee agenten of tien agenten liepen. Wethouder VAN DER AA: Mijnheer de Voorzitter. De heer Velthuis heeft gevraagd of de aanpak als waarvan hier sprake is ook geldt in de andere stadsdelen. Wij hebben hier uitdrukkelijk gekozen voor een directe, snelle aanpak voor de vijf stadsdelen in Nieuw-West, niet in andere stadsdelen waar vergelijkbare problemen zijn, om het probleem niet zo breed te maken dat wij niet snel kunnen opereren. Dit betekent niet, dat deze aanpak in een later stadium ook niet stadsbreed zou kunnen worden toegepast, maar wij hebben besloten, ons nu te concentreren op deze vijf stadsdelen in West. (De heer VELTHUIS: Ook voor de korte termijn?) Inderdaad. De heer Velthuis heeft vervolgens gevraagd of hierbij ook de positieve jongeren worden betrokken. Dat is uiteraard het geval. De heer Van Poelgeest vraagt of eveneens de harde kern bij de aanpak zal worden betrokken. Ik hoor van iedereen dat er een kleine harde kern is, die via welzijn, positieve aanpak, stimulering, sport enz. niet meer te bereiken valt. Of daar anders dan via optreden van Politie of Justitie iets mogelijk is, weet ik dus niet. Wij zoeken echter naar een integrale aanpak en derhalve zullen beide groepen jongeren erbij worden betrokken. De heer Houterman zegt dat het hier helemaal niet gaat om de langere termijn. Als men, zoals de heer Houterman, gewend is te spreken in termen van korte, middellange en lange termijn, gaat het hier inderdaad om de korte termijn. Wij hebben in dit geval ook rekening gehouden met een soort superkorte termijn, dat wil zeggen de periode tussen nu en de zomer. De verwachting is dat als gevolg van het feit dat vele Marokkaanse gezinnen in de zomer naar Marokko gaan, in de schoolvakanties de problematiek minder groot zal zijn. Overigens is dat niet zeker, want het is natuurlijk nooit te voor- spellen. De kritische fase ligt meestal in de periode tot de vakan- ties en de eerste periode daarna, zolang het weer nog goed is. Bij de korte termijn doelen wij dan ook op snelle ad hoc maatregelen. Waar het in dit stuk gaat over de lange termijn, bedoelen wij nog altijd een plan van aanpak dat klaar moet zijn in september en dat dan onmiddellijk moet ingaan. Het moet dan voor het komende jaar, misschien voor twee jaar werken. Over de echte middellange termijn of zelfs de lange termijn gaat het hier helemaal niet. Uiteraard wordt daarover ook wel nagedacht, maar als het bijvoorbeeld gaat om het project van de voorschool, heeft men het over les aan tweejarige kinderen, die dus over 12 tot 14 jaar de probleemjongeren van dat moment kunnen zijn. Er wordt dus wel aan die projecten gewerkt, maar het staat los van de incidenten die zich nu hebben voorgedaan. De heer Houterman heeft voorgesteld de stuurgroep liever aan te duiden met de term werkgroep. Ik zou daar niet voor zijn. (De heer HOUTERMAN: Het heeft toch niet te maken met uw voor- zitterschap?) Toch wel. Straks stelt iemand voor, de groep aan te duiden als adviescommissie; dan zou ik niet langer bereid zijn eraan deel te nemen. Het gaat volgens de heer Houterman met name om de vereiste slagvaardigheid. Ik weet niet precies wat hij bedoelt, maar als hij suggereert dat de Politie zoveel slagvaardiger zou zijn dan politiek verantwoordelijken, zou het kunnen zijn dat hij het woord slagvaar- digheid veel meer letterlijk opvat dan ik tot dusver had aangenomen. Het gaat ons om echt sturen, dus ook een verplicht integraal beleid; overigens bestaat daarover ook overeenstemming met de betrokken stadsdelen. Het mag ook niet vrijblijvend zijn. Om die redenen is het woord stuurgroep gekozen. Het gaat er niet om, er met vijf stadsdeelvoorzitters en een wethouder veel politici bij te halen, maar het zijn wel de verantwoordelijken voor het beleid voor de Politie. Wij kunnen er ook meer mensen van de Politie bij betrekken, maar de verantwoordelijke daarvoor is in dit gehele gebied de heer Gräeve; zo simpel is dat. Verder denken wij aan een aantal mensen die men zou kunnen zien als allochtone experts uit de wijk zelf. Wij kiezen heel uitdrukkelijk niet voor belangenvertegenwoordigers van bepaalde organisaties. Daarmee hebben wij in het verleden ook wel eens gewerkt en dat geeft niet altijd goede resultaten. Ik heb ervoor gekozen de stuurgroep zo klein mogelijk te houden, maar niet te kiezen voor het model van één stadsdeelvoorzitter die namens een aantal anderen opereert. In mijn vorige portefeuille heb ik in goed overleg met de stadsdelen op alle terreinen de regie ingevoerd. Zo hebben wij bij bijvoorbeeld de opvang van nieuwkomers gewerkt met een model waarbij één dagelijks bestuurder verantwoordelijk was voor enige andere in het gebied. Dat heeft mij een slechte ervaring opgeleverd, want de communicatie van die ene met twee of drie andere loopt buitengewoon moeilijk. Daarom heb ik de keuze gemaakt, er de betrokken voorzitters alle bij te betrekken en hen medeverantwoorde- lijk te maken, om samen op korte termijn een aantal maatregelen te kunnen treffen. Ik heb er ook voor gekozen er bijvoorbeeld niet een welzijnsorganisatie als de Stichting Impuls bij te betrekken, niet omdat die niet bij de verdere aanpak zal worden betrokken, maar juist omdat het nu gaat om de verantwoordelijken. De stadsdelen kopen de diensten van de Stichting Impuls in en zijn verantwoorde- lijk voor ook het werk van die instelling. De heer Van Poelgeest heeft vragen gesteld over mijn eigen benadering van het probleem. Ik heb, afgezien van mijn arbeidsverle- den in Nieuw-West, waarbij ik veel ervaring heb opgedaan met ook Marokkaanse jeugd, ook nog wat inzichten verkregen tijdens de laatste weken, waarin ik veel gesprekken heb gevoerd met betrokkenen. In de constructie zoals het College die voorstelt, ben ik voorzitter van de stuurgroep, maar niet met het doel, mijn eigen analyses aan die stuurgroep op te leggen. In antwoord op de vragen van de heer Van Poelgeest wil ik wel aangeven, wat mijn beeld op dit moment is, maar dat is geen collegestandpunt of het laatste woord. De eerste vraag, waarop ook de Voorzitter al een reactie heeft gegeven, was of naar het oordeel van het College het stadsdeel zonder visie en coördinatie te werk is gegaan. Dat is absoluut niet het geval. Als men ziet wat er allemaal is gedaan en ook ziet welke integrale wijkveiligheidsplannen in januari zijn ingediend, ook over deze buurt, mag niemand de indruk hebben dat er is gefaald of dat er een gebrek aan coördinatie is geweest. Dit neemt niet weg dat wellicht meer coördinatie en afstemming nuttig zouden kunnen zijn. Men dient zich ook te realiseren dat de overheden, ook in de stads- delen, slechts beperkte bevoegdheden hebben. Ik heb echter aller- minst het beeld, dat er geen visie of coördinatie in de stadsdelen zou zijn. Naar aanleiding van de vraag over de status van het plan van aanpak moet ik zeggen dat wij daarover nog niet hebben nagedacht. Ik ga er echter vanuit dat het plan zal moeten worden gedragen door de Politie, de vijf stadsdelen en de Gemeenteraad. Ik weet niet of er nevenschikkend danwel bovenschikkend zal moeten worden beslist, maar het zal aan alle organisaties worden voorgelegd. De heer Van Poelgeest heeft ook de vraag gesteld, waarom de stadsdelen Oost/Watergraafsmeer en Zuidoost hierbij niet zijn meegenomen. Ik heb al aangegeven, dat het ons gaat om een aanpak op korte termijn. Als wij de gebieden te ruim maken, moet er nog meer worden gecoördineerd. Bovendien heeft de problematiek in Zuidoost zeker parallellen, maar ook grote verschillen met die in Nieuw-West. Ik ben zeker van plan om met nadere voorstellen voor een integraal jeugdbeleid in de stad te komen, maar niet in het kader van deze aanpak in Nieuw-West voor de korte termijn. In antwoord op de vraag of naar mijn persoonlijke mening geen versnelling enz. nodig is kan ik zeggen dat naar mijn oordeel heel andere maatregelen moeten worden getroffen dan alleen maar "meer van hetzelfde". Ik ben echter zeer geïnteresseerd in wat de stuurgroep en de heer Lankhorst hiervan zullen vinden. Ik ben ook met leden van de Raad van mening dat de bevolking, jongeren en ouderen, veel meer moet worden ingezet. Er zal een slag moeten worden gemaakt in de richting van multiculturalisatie van alle verschillende organi- saties. Ik meen dat daarbij nog zeker een belangrijke slag te winnen valt. De heer Hemmes heeft erop gewezen dat de plannen ook goed zullen moeten worden getoetst. Ik sta, gezien mijn opstelling in de commissie van advies waarvan ik deel uitmaakte voor de verkiezingen, bekend als een soort van maniak op het gebied van meetbare en toetsbare monitoring. Ik vind dat ook hier beleid en doelstellingen concreet geformuleerd moeten zijn en die- nen te worden getoetst. Ik zal mij daarvoor maximaal inzetten. (De heer HEMMES: U stelde dat de plannen aan allerlei organen zullen worden voorgelegd, maar wie heeft dan uiteindelijk de beslissende bevoegdheid? Hoe kan men toetsen en monitoren?) Elk bestuur dat hierbij zal worden betrokken heeft zijn eigen bevoegdheden. Als de stuurgroep unaniem van mening is dat bijvoor- beeld de Stichting Impuls op een andere manier zou moeten gaan werken, is het in Slotervaart dan toch de bevoegdheid van dat stadsdeel om dit af te dwingen bij die stichting. De deelbevoegdhe- den liggen bij elke organisatie zelf. De Politie heeft ook eigen bevoegdheden. Wij hebben hier nauwelijks enige eigen bevoegdheid, maar wij kunnen wel het plan als geheel goedkeuren en vaststellen als het gaat om de gemeentelijke sturing van het jeugdbeleid in dit deel van de stad. De heer Hemmes stelde ook voor, de wijkveiligheidsplannen samen met de bewoners op te stellen. Ik wijs erop dat die plannen er al zijn en zijn ingediend. Het zal nog wel een vervolg krijgen en ik ben ervan overtuigd dat dit meer en meer samen met de bewoners zal gaan. Ook dat is echter niet meer dan mijn eigen opvatting. Wij zullen wel zien, hoe de stuurgroep zich hierover uitspreekt. Ook de heer Balak sprak over het betrekken van de bewoners bij deze zaken. Ik meen dat dit essentieel is; ik zal mij daarvoor sterk maken. Over multiculturalisatie van de welzijns- en andere instel- lingen heb ik al iets gezegd. Op dat gebied zal een essentiële stap moeten worden gedaan en zal voortgang moeten worden geboekt. Overi- gens is in het programakkoord voor onze eigen organisaties ook geld vrijgemaakt om die stappen te kunnen zetten. Over het punt dat de Stichting Impuls anders moet worden georganiseerd heeft het College op dit moment geen oordeel. Er zullen uit de stuurgroep en van de kant van de heer Lankhorst ongetwijfeld veel gegevens komen, want de mening van alle betrokke- nen in het stadsdeel over deze stichting zijn zeer uitgesproken. Dat heb ik geconstateerd, maar ik kan die mening bevestigen noch ontken- nen. Daarvoor is het te vroeg. De wethouder die is belast met het sociaal structuurplan zal zeker bij een en ander worden betrokken. Op langere termijn zal een sociaal structuurplan deze aspecten voor de hele stad moeten be- schrijven en sturen. Gezien de hele korte termijn en de gewenste effectiviteit van de stuurgroep, heeft het College ervoor gekozen, er een zo klein mogelijk aantal leden in op te nemen, maar de wethouder voor het sociaal structuurplan zal zeker worden uitgenodigd om hierin te participeren. De vraag of de aanpak van de welzijnsinstellingen aansluit op die van de buurtbewoners, is in feite weer dezelfde vraag als die over het functioneren van de Stichting Impuls en sommige andere organisaties. Een en ander zal moeten blijken. Een aantal bewoners is er heel duidelijk in, maar het is voor het College te vroeg om al conclusies te trekken. Mevr. Kalt heeft gevraagd of er ook Marokkanen zullen worden betrokken bij de stuurgroep. Dat zal het geval zijn. Er wordt gesproken over een aantal allochtone experts, niet uitsluitend over Marokkanen. Het is ook niet uitsluitend een Marokkaans probleem, maar er zullen ook zeker Marokkaanse deskundigen bij worden betrok- ken. Tenslotte heeft mevr. Kalt gevraagd om een communicatieplan. Dit zal inderdaad een onderdeel moeten worden van de zaak. Een dergelijk plan is een essentieel onderdeel. Als men in de buurt rondloopt, kan men inderdaad vaststellen dat aan de communicatie erg veel ontbreekt. Of dit planmatig gemakkelijk op te lossen zou zijn, is echter de vraag. De heer VELTHUIS: Mijnheer de Voorzitter. Ik meen dat wij kunnen concluderen, dat de weg die door het College en ook door de stadsdelen wordt gekozen de meest begaanbare weg is. Ik heb in de beantwoording van het College opgemerkt dat hetgeen van onze kant en door anderen is gesteld zal worden meegenomen in de aanpak. Er resteren echter nog wel enige essentiële vragen. De Voorzit- ter heeft gezegd dat het optreden van de Politie de laatste maanden toch wel wat strenger is geworden. Ik heb gisteren in de commissie de vraag gesteld, hoe in dezen de APV is uitgevoerd. Er was, naar is gebleken, geen sprake van een samenscholingsverbod, maar meer van een verwijderingsbeleid. Ik heb toen gevraagd, hoeveel bekeuringen er zijn uitgedeeld aan jongeren die werden aangesproken. Het ant- woord was, dat het ging om twee bekeuringen. Ik heb een en ander eens nagevraagd bij onder meer medewerkers van Nieuwe Initiatieven en volgens hen waren het veel meer dan twee. Ik zou dit punt graag willen betrekken bij het onderzoek van het COT. Ik wil graag weten waar wij aan toe zijn. Met twee bekeuringen lijkt het nogal mee te vallen met samenscholing of verwijdering. Als het bij het onderzoek wordt meegenomen kunnen wij er vervolgens nader over spreken in de commissie van advies. Volgens de Voorzitter gaat het om beleid dat voor de verant- woordelijkheid komt van de subdriehoek in de westelijke tuinsteden. Ik herinner mij dat er in september 1997 reeds een brief van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Osdorp aan de burgemeester is gericht, waarbij duidelijk werd aangegeven dat, als er niet meer gericht zou worden opgetreden en uitzonderingen zouden worden gemaakt voor jongeren die de zaak in de buurt echt verbruiden, gigantische problemen zouden ontstaan. Ik heb ook nog even contact gehad met mijn oud-collega in Osdorp en gebleken is dat tot op de dag van vandaag de brief - op 31 maart is nogmaals een brief verzon- den - niet is beantwoord. Ik vind dat jammer. De inzet is misschien wel strenger geworden, maar dan wel met jonge agenten, met weinig ervaring in de wijk, en met surveillanten. Men kan op zijn klompen aanvoelen dat men, als men een strenger beleid inzet, dit niet moet doen met "groentjes", maar met oude, trouwe wijkagenten, de "ome Jan", zoals ik die vroeger in mijn jeugd tegenkwam. Die pikte misschien wel eens een bal af, maar was wel aanspreekbaar voor ons. (De heer VAN POELGEEST: Dat is in relatie tot de opmerking over de twee bekeuringen die u eerder maakte toch wat merkwaardig. U vroeg zich af of er nu wel of niet een samenscholingsverbod was en of er de laatste maanden niet meer dan twee bekeuringen waren uitgedeeld. Aan de andere kant echter, al zou er iets als een samenscholingsverbod zijn geweest, moet u er in de subdrie- hoek zelf bij hebben gezeten. U zou het dan toch moeten weten?) De laatste bijeenkomst van de subdriehoek die ik bijwoonde was in februari 1998. De subdriehoek van district 6 omvat zeven stads- deelvoorzitters (ook die van Zuid en Bos en Lommer). De stadsdeel- grenzen en de grenzen van de districten sluiten immers absoluut niet op elkaar aan, ondanks langdurig aandringen. De Voorzitter is in de zomer van 1997 in de wijk op bezoek geweest naar aanleiding van brieven van burgers over overlast door jongeren. Een verzoek om een strenger beleid is toen niet gehonoreerd. (De heer VAN POELGEEST: Het zou u dus verbazen als er opeens veel meer bekeuringen zouden zijn.) In februari was het verzoek niet gehonoreerd. Ik weet niet wat er is geregeld binnen het wijkteam Slotervaart/Overtoomse Veld en Osdorp. Daar vinden gesprekken plaats tussen de wijkteamchef en de Voorzitter. In de subdriehoek is er echter geen sprake van geweest. Ik vraag mij af of men, als er een strenger beleid wordt ingezet, wel jonge agenten en surveillanten moet inzetten. De heer Houterman heeft gesproken over handhaving en inzet van de Politie. Ik ben van mening - wellicht verschillen wij in dat opzicht van mening - dat er op een gegeven moment een grens is aan het aantal mensen dat men kan inzetten, wil men niet dat de zaak onleefbaar wordt. Ik heb ook wel eens de indruk dat, als er op zeker moment door de Politie in Slotervaart wordt opgetreden, twee weken later in Osdorp moest worden opgetreden. Men loopt dan als het ware in een cirkel rond. Aan de ene kant moet uiteraard worden opgetre- den, maar er zal aan de andere kant ook moeten worden gewerkt aan de preventieve kant, door ervoor te zorgen dat jongeren niet buiten de normale paden treden. Dat is mijns inziens het meest structurele beleid in dezen. Ik acht het heel goed, dat verder veel meer zal worden gestuurd op output, in die zin dat afspraken worden gemaakt met instellingen over prestaties. Ik herinner eraan dat de PvdA in de nota "Zorg in de aanval" heeft aangetoond, dat op een aantal gebieden van wel- zijnswerk en jeugdzorg niet alleen meer moet gebeuren, maar dat dit ook via een andere manier van organiseren moet gebeuren. Wij moeten proberen, verkokering hierin op te heffen er meer samen te werken. Ik hoop tenslotte dat wij in de toekomst in de Raad wat minder zullen praten over Marokkaanse jongeren. Ik heb dat bewust in mijn betoog ook niet gedaan. Het gaat hier immers gewoon over Amsterdamse jongeren. Als het alleen zou gaan om Marokkaanse jongeren, zouden wij geen problemen hebben. Juist zij zijn veel meer gezagsgetrouw en hebben veel meer respect voor hun ouders. De jongeren over wie het hier gaat zijn grotendeels opgegroeid in Amsterdam en hebben voor een belangrijk deel de mentaliteit van de Amsterdammers overgenomen. Daardoor zijn zij juist zo lastig! De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Op twee punten kan mijn fractie zich niet vinden in de beantwoording van het College; op één punt loopt dat parallel met de inbreng van de heer Velthuis, met wie wij het daarin ook niet eens zijn. Het gaat mij dan om zijn opmerking over politie-inzet. Mijn fractie komt, als het gaat om de tijdstippen waarop wij die inzet wensen, tot heel andere roosterin- delingen. Men kan wel zeggen, dat men op een gegeven moment niet meer dan een bepaald aantal politiemensen op straat kan brengen, maar de discussie gaat ook om de vraag of men niet zeven dagen per week gedurende 24 uur per etmaal in bepaalde gedeelten van de stad zou moeten komen tot een andere roosterindeling. Ik denk ook aan het alcoholgeweld in een deel van de binnenstad. Men moet aanwezig zijn op het moment dat de georganiseerde criminaliteit aanwezig is, de uitgaanswereld aanwezig is en overlast plaatsvindt. (De heer VELTHUIS: Daarover hebben wij geen verschil van me- ning.) Dat betekent dan wel, dat men in een groot aantal gevallen meer politiemensen nodig heeft dan u lief is. Helaas is de wereld niet meer maakbaar. De overlast volgt niet de CAO van de Politie en is niet alleen overdag aanwezig, maar ook en met name in de late avonduren en in de nacht. Onze overwerktoeslagen zijn dan vaak prohibitief om veel politiemensen in te zetten. Men zal dan ook naar ons oordeel dan structureel meer politiemensen nodig hebben. Vervolgens kom ik op het antwoord van de Voorzitter/korpsbe- heerder. In een grensgebied is dit, kijkend naar de kerntaken van de overheid, naar het oordeel van liberalen een van de meest primaire taken, namelijk het handhaven van de openbare orde en het optreden daarin van de overheid. De Voorzitter legt een zwaar accent - de wethouder deed dat ook enigszins - op het feit dat er ook een medeverantwoordelijkheid is van de buurtbewoners en de sociale omgeving. Ik merk op, dat men bij overlast wel kan stellen dat de buren moeten bellen en dat een enkele zwaargewicht wellicht eens een waarschuwing uitdeelt, maar ingrijpen bij overlast is een kerntaak van de overheid. Ik zou die in deze discussie niet graag tot een medeverantwoordelijkheid van de burger laten worden, nog afgezien van het feit dat dit ook wel eens tot een al te enthousiaste reactie van de burgerij zou kunnen leiden; dat hebben wij vroeger ook wel eens gezien. Wij zouden geen ruim grensgebied willen in deze kern- taak van de overheid. Met betrekking tot hetgeen de wethouder heeft gezegd over de samen-stelling van de werkgroep delen wij zijn mening op twee punten niet. In de eerste plaats heeft deze stuurgroep ook een belangrijke functie als uitstraling in de landelijke plaatsbepaling. Het is een onderwerp dat in meer grote steden leeft. Wij hebben vrijdag jl. met de fractievoorzitters van de VVD in de vier grote steden overleg gevoerd en iedereen voelt wel aan, dat de jongerenproblematiek in de grote steden een probleem is dat bij iedereen op het bordje ligt. Amsterdam heeft een soort van voorbeeldfunctie in de wijze waarop de stuurgroep zal opereren. Het zal goed zijn, als er van de kant van de centrale stad een nauwere betrokkenheid komt. Wellicht kan de hoofdcommissaris danwel de korpsbeheerder ook zelf een toegevoegde rol spelen. Daaruit blijkt dan dat het ons menens is. Het gaat ook om de beeldbepaling naar buiten. (De heer VAN POELGEEST: Bent u van plan, op het punt van de samenstelling van de stuurgroep een motie in te dienen of geeft u alleen maar het standpunt van uw fractie weer?) Een standpunt heeft pas nut als men in de Raad ook een meerder- heid krijgt. Als de wethouder c.q. het College in tweede termijn van gedachten zou veranderen, zouden naar ons oordeel twee punten moeten worden aangepast. Ik meen dat de betrokkenheid van de centrale Politie, of het nu de korpsbeheerder dan wel de hoofdcommissaris is, ook van belang is voor onze beeldbepaling naar de landelijke over- heid en andere grote steden. In de tweede plaats merk ik op dat, als er dan toch vijf stadsdeelvoorzitters in moeten zitten - het is een beetje een crime, maar het zij zo - ik toch wel geloof in de rol van een primus inter pares. Men kan ook een horizontale regie hebben. Het is niet de bedoeling, dat wethouder Van der Aa, bij alle dage- lijkse beslommeringen die hij heeft, ook de man op de werkvloer wordt. Van de vijf stadsdeelvoorzitters zou er echter wel één de primus inter pares moeten zijn. In de driehoek zou men ook iemand uit de tuinsteden moeten hebben om de regie te voeren. Het zou mij een uitdaging te weinig zijn als men dat met die vijf voorzitters niet voor elkaar zou kunnen krijgen. Dan wordt het een geloofwaardi- ge driehoek, die zichtbaar aanwezig is. Als moet worden gecommuni- ceerd, moet ook duidelijk zijn, welke van de vijf de voortrekkersrol speelt en de primus inter pares is tussen zijn collega's. Aan de beeldbepaling zou derhalve - dit aan het adres van de heer Van Poelgeest - op twee punten iets moeten worden gedaan, namelijk een primus inter pares namens de stadsdelen en een beeldbe- palende gezaghebber van de kant van de centrale stad. Ik noem dan de Politie en wethouder Van der Aa namens de bestuurlijke kant. De burgemeester en de hoofdcommissaris zouden in dat geheel acte de présence moeten geven. Dat is een concrete suggestie onzerzijds. De heer VAN POELGEEST: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil u alsnog danken voor het feit dat u de brief van de heer Kuiper, die aan u was gericht, ook aan de Raad heeft doorgezonden. Dat heeft er in ieder geval toe geleid dat is gebleken dat op twee belangrijke punten de burgemeester en wethouder Van der Aa enerzijds en de heer Kuiper anderzijds het niet eens zijn. Dat zijn belangrijke zaken. De heer Kuiper zegt dat wij bijna zijn terechtgekomen in een situatie waarin moet worden gesproken van een no go area in Slotervaart. De burgemeester is het daarmee niet eens. Verder zegt de heer Kuiper in feite impliciet, dat er de laatste jaren een overheid aan het werk is geweest zonder coördinatie en sturing. Wethouder Van der Aa is het daarmee ook niet eens. Het gaat mij er nu niet om vast te stellen wie gelijk zou hebben, maar het lijkt mij wel belangrijk als van de zijde van het bestuur met de heer Kuiper verder wordt gespro- ken over de vraag waarom hij zulke dramatische oordelen velt. Dat zal dan verder ook wel zijn invloed hebben bij zowel het COT-onder- zoek als bij het plan van aanpak dat door de stuurgroep zal worden aangevat. Het lijkt mij in ieder geval wel een zaak om bij stil te staan, want ik neem niet aan dat een hoofdcommissaris dit soort dingen erg gemakkelijk opschrijft. De vraag of de laatste maanden nu wel of niet steviger werd opgetreden, wordt steeds minder duidelijk, zeker toen de heer Velthuis vanuit zijn vorige functie nog iets mededeelde, namelijk dat tot februari jl. helemaal niet is besloten tot strenger optre- den. De Voorzitter stelde in antwoord op vragen zojuist dat dit wel het geval was. Dat blijft dus nog onduidelijk. Als in de subdriehoek daar niet is besloten tot strenger optreden en de Politie heeft dit toch gedaan, kan dit zo niet. Of is wellicht op een andere plek, bijvoorbeeld centraal, besloten dat er strenger zou worden opgetre- den? Zo ja, waarom wist men dit dan niet in het stadsdeel? Een andere mogelijkheid is uiteraard ook nog, dat helemaal niet strenger is opgetreden. Ook daar komen wij nu niet uit. Ik meen dat ook dit expliciet aan de orde moet komen in het COT-onderzoek. Met betrekking tot het punt van de 13-jarige arrestant wil ik niet zeggen dat de burgemeester zich er gemakkelijk heeft afgemaakt, maar ik denk wel dat het belangrijk is dat, als een dergelijke jongen een weekeinde in de cel wordt gezet, Justitie iets eenduidi- ger naar buiten toe aangeeft waarom zij dit doet. Ik heb daarover nergens een heldere verklaring gezien. Dat roept dan altijd vragen op. Justitie moet op een moment als dit wel aangeven, welke zwaarwe- gende argumenten er zijn geweest om dit te doen. Ik heb verder een vraag over de opmerkingen van de politievoor- lichter, de heer Wilting. Daarop is de Voorzitter niet ingegaan en ik zal daarop nog graag een reactie krijgen. Wethouder Van der Aa heeft gesproken over het werk van de stuurgroep. Ik heb in eerste termijn op dat punt al gezegd, dat wij de opzet goed vinden. Het antwoord geeft ons verder geen aanleiding om in de samenstelling van de stuurgroep of in de opdracht die wordt gegeven iets te wijzigen. Als de fractie van de VVD met een motie terzake zou komen, zullen wij die niet steunen. De heer HEMMES: Mijnheer de Voorzitter. D66 heeft minder dan andere fracties gereageerd op het verhaal van de Politie. Wij deden dat met name ook omdat wij willen afwachten wat er uit het COT- onderzoek komt. De vragen die zijn gesteld, zijn op zichzelf helder en zinnig, maar ik neem aan dat wij nog een discussie krijgen over de zaak als dit onderzoek is afgerond. Een zaak die van belang is en die ook gisteren in de commissie al even aan de orde is geweest, betreft het feit dat voor ons onduidelijk is, welke de visie van het College is met betrekking tot de rol van de wethouder voor de sociale infrastructuur. Blijkbaar hebben wij daarover een verschillende visie. Ik had verwacht dat de bedoelde wethouder hierin een rol zou spelen. Het College heeft echter gisteren duidelijk gekozen voor een andere opstelling. Daarvoor zal het College ook wel een reden hebben, maar ik zal graag vernemen hoe het nu precies zit. Wellicht hebben wij een verschil in visie als het gaat om de rol en de functie van de wethouder voor de sociale infrastructuur. Als die duidelijkheid nu niet kan worden gegeven, kan dat misschien in de volgende fase alsnog gebeuren. Wij steunen tenslotte de aanpak van het College. De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Uit het feit dat u niet hebt gereageerd op mijn vragen concludeer ik dat u het met mij eens bent. Dat doet mij genoegen. Ik meen dat het nu een zaak is van "aan de slag", om te voorko- men dat het westen van Amsterdam het wilde westen wordt. De heer BALAK: Mijnheer de Voorzitter. Wij vinden, dat de centrale stad een leidende rol moet krijgen in de samenstelling van de stuurgroep, aangezien de wethouder ook de voorzitter van die groep zal worden. Wij menen dan ook dat in de opdracht aan de stuurgroep en ook aan de heer Lankhorst de volgende punten moeten worden meegenomen: de samenwerking tussen de welzijnsinstellingen, de zelforganisaties en het stadsdeel, en de versterking van de infrastructuur van de zelforganisaties. Wij constateren dat grote delen van de buurtbewoners nauwelijks gebruik maken van de voorzie- ningen die welzijnsinstellingen aanbieden. Er kunnen dan ook vraag- tekens worden gezet of het geld dat daarvoor bestemd is ook daadwer- kelijk voor deze doelen wordt gebruikt en bij de desbetreffende activiteiten terechtkomt. Mevr. KALT: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb nog geen reactie gekregen op mijn vraag naar uw standpunt met betrekking tot het punt dat het jongerencentrum een "plek van gevaar" zou zijn. Ik zou het op prijs stellen, als u daar anders over denkt dan de Politie. Ik vind het verder een goed idee om Marokkaanse politieagenten in te zetten. Dat is als zodanig al een start om het stempelwerking tegen te gaan dat Marokkanen slecht en andere Amsterdammers goed zouden zijn. Ik heb tenslotte ook nog geen voldoende antwoord gekregen op het op- sluiten van dat jochie. Daarvoor bestaan toch gewoon regels? Men kan worden opgesloten als men een opstand zou gaan organiseren of nog meer politieagenten zou gaan bijten. Ik snap niet, waarom zo'n jochie moet worden opgesloten. Dit zou toch niet weer moeten voorko- men. Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Het lijkt mij heel goed, dat wij ons allen zorgen maken op het punt van de 13- jarige arrestant. Toch wil ik erop wijzen dat wij ook werkgever van de agenten in Amsterdam zijn. Ik maak mij ook zorgen over de vraag hoe het nu met de agent gaat die zo vaak is genoemd; hij is toch de voorpost van de Politie in deze buurt. Wordt nog nagegaan of die wellicht ook niet enige begeleiding nodig heeft? Ik ben het eens met een groot deel van wat anderen al hebben gezegd; ik zal dat dan ook niet herhalen. Ik heb gisteren vernomen dat in andere delen van de stad door bepaalde groepen jongeren jeugdige agenten worden geprovoceerd naar aanleiding van de recente relletjes. Ik wil dit signaleren. Wordt hierop gelet? Wij moeten voorkomen dat deze situatie zich, juist als gevolg van de eerste rel, herhaalt. De VOORZITTER: Ik ben het geheel eens met de stelling van de heer Velthuis, dat het gewoon ging om Amsterdammers. Ik zeg er meteen bij, dat er hier en daar wel eens iets aan wordt toegevoegd, maar dat is niet te vermijden. Hoe zit het nu precies met die bekeuringen? Ik kan het u niet precies zeggen, maar uit het antwoord van de heer Kuiper gisteren in de commissie heb ik opgemaakt dat het ging om een aanzienlijk aantal processen-verbaal. Ik neem aan, dat het gaat om duizenden waarschu- wingen om zich te verwijderen, naar ik aanneem ook in duidelijke Amsterdamse taal. Als dat dan niet gebeurt, vallen er vervolgens bekeuringen. De hoofdcommissaris heeft ook al aangegeven, dat er in een aanzienlijk aantal gevallen ook sprake is geweest van het in beslag nemen van gestolen goederen, zoals motorvoertuigen, brommers enz. Dat was een doelbewuste actie; ik kom hierop in mijn antwoord aan de heer Van Poelgeest nog terug. Wat was de situatie? Er was sprake van onrust in Slotervaart, zoals ook blijkt uit het stuk dat het dagelijks bestuur van de deelraad vanavond aan die deelraad zal voorleggen. Ik citeer daar- uit: "Ondanks de intensieve inzet van capaciteit en middelen in Overtoomse Veld, is in delen van de buurt al enige tijd sprake van een onrustige sfeer onder de buurtjongeren en daarmee ook onder de bewoners. De noodzaak voor een strenge aanpak van overlast in de wijk wordt door vele partijen (buurtbewoners, stadsdeel en Politie) gevoeld en onderschreven en is door de Politie uitgevoerd." Dat is een rapport over het verleden. Ik herinner mij die brief en ik herinner mij ook een latere rapportage. Ik kan de heer Velthuis verzekeren, dat wij dit heel serieus nemen, maar het betekent niet dat er meteen grote troepen heen worden gestuurd. Wel vragen wij aan de betrokken driehoek, dit goed aan te pakken, want het is hun verantwoordelijkheid om dat te doen. Kennelijk is dat ook gebeurd, want een van de elementen in het geheel is, dat in het verleden is besloten strenger op te treden tegen de grote overlast die er was. Mijn antwoord aan de heer Van Poelgeest is dan ook, dat dit wel is gebeurd. Daaruit is een incident voortgevloeid. Het COT moet maar uitmaken of het een met het ander heeft te maken. Er dus geen sprake van, dat een verzoek om op te treden niet zou zijn gehonoreerd, want er is uitdrukkelijk wel opgetreden, maar de maatregelen die zijn genomen zijn een zaak voor district 6. Ik weet dat de heer Gräeve meer wensen had, die echter door de hoofdcommissaris niet allemaal zijn gehonoreerd. Een van de wensen was een snelle instelling van een extra wijkteam. Dat is inderdaad niet gebeurd. Het was echter bekend dat er problemen waren; die zijn niet geheel aan iedereen voorbijgegaan. De heer Houterman heeft volstrekt gelijk als hij erop wijst dat het goed zou zijn als wij met een andere roosterindeling meer Politie op straat zouden kunnen krijgen. Daaraan wordt ook gewerkt. Zoals bekend, zijn wij in de binnenstad bezig te komen tot een speciale Politie voor de openbare orde, die tot taak zal hebben in de binnenstad een surveillance uit te voeren in de uren waarin dit het meest nodig is. De bedoeling is, dat dit team zal worden gesta- tioneerd in het bureau Singel, bij de Kalvertoren. Verder is aan de wethouder en aan mij de vraag gesteld, of naar onze mening de stuurgroep voldoende bemand zal zijn. De vraag was, of wellicht de hoofdcommissaris of ik daarin zouden kunnen worden opgenomen. Ik wijs erop dat deze stuurgroep haar werkzaamheden in september zal beëindigen. Zij is bedoeld voor een korte periode. Het gaat concreet om een aantal maatregelen die naar mijn mening niet in de eerste plaats liggen op het terrein van de korpsbeheerder c.q. de korpschef. Het heeft te maken met wat er in de wijk moet gebeuren, zowel op het punt van sociaal-culturele maatregelen als wellicht economische maatregelen. Als het gaat om maatregelen op het gebied van het veiligheidsbeleid, is commissaris Gräeve mans genoeg om dit namens de korpsleiding of namens mij te behartigen. Als wethouder Van der Aa mij nodig heeft, kom ik er op elk gewenst moment bij. Meer is naar mijn oordeel niet nodig. De heer Van Poelgeest heeft de stukken goed gelezen en stelde de vraag, of de hoofdcommissaris en ik op enige punten niet ver- schillen van mening. Ik vind, dat het heel nuttig is dat u kennis neemt van een brief van de heer Kuiper. Wij gaan echter niet nauw- keurig excerperen, over welke zin wij precies een verschil in zienswijze hebben. Natuurlijk zien wij enige zaken anders, maar onze verantwoordelijkheden verschillen ook. De hoofdcommissaris heeft een eerstelijns verantwoordelijkheid en hij uit in dat kader zijn zorgen, zoals ook het stadsdeel dat doet. Ik neem die zorgen heel serieus en spreek er ook geregeld over met de heer Kuiper. (De heer VAN POELGEEST: Wij stellen het op prijs dat u de brief aan ons hebt voorgelegd. Men kan echter niet zeggen dat, als het oordeel wordt gegeven dat wij afglijden tot een no go area, dit kan worden beschouwd als een "minor detail". Het lijkt mij wel iets belangrijker). Het is uiteraard geen "minor detail". Op één punt zijn de hoofdcommissaris en ik het volstrekt eens: er zal in de stad nooit een wijk tot een no go area mogen verworden. Als hij komt met enige sombere opmerkingen op dit punt, weten wij in ieder geval wat wij willen. Met betrekking tot de opmerkingen van de heer Wilting wijs ik erop, dat ik het ben die het beleid bepaalt voor hetgeen wordt gezegd over een situatie als deze. Als individuele voorlichters daarover iets zeggen, is dat buitengewoon interessant, maar uitein- delijk gaat het erom wat ik en de korpschef erover zeggen. De heer Kuiper heeft gisteren uitvoerig uiteengezet waarom hij op dat moment enige afstand heeft bewaard. Ik ben wel direct opgetreden, ook ten aanzien van wat er in de publiciteit over is gezegd. Dat is mijn verantwoordelijkheid. Natuurlijk wordt dan op iedere slak zout gelegd en wordt ieder woord op een goudschaaltje gewogen, maar de verantwoordelijkheid ligt bij mij en bij niemand anders. De opmerking van de heer Paquay was wel wat erg gemakkelijk. Hij was in eerste termijn tijdens de beantwoording gewoon niet aanwezig en is dit ook nu weer niet. Hij luistert dus niet naar mijn antwoord, heeft derhalve niets gehoord en concludeert dan dat ik het met alles eens ben wat hij had gezegd. Hij heeft nu geen nadere vragen gesteld. Wij komen er wel op terug als hij er eens een keer is. Bij het jongerencentrum was het probleem gelegen in de instand- houding van de voorziening voor 18-plussers. Het is tweemaal ver- nield, waarna het is gesloten. Het probleem is, dat niemand goed weet hoe het moet worden aangepakt. Daarop doelde de heer Kuiper. Tenslotte kom ik op de opmerkingen over de 13-jarige arrestant. Ik wijs er nogmaals op, dat ik daar niet over ga. Ik wijs er tevens op, dat men in de verslaglegging kan lezen, dat er een vrij ernstig probleem was in verband met het aanvallen van een agent door iemand, samen met zijn jongere broer. Een Officier van Justitie bekijkt dan of hij ten behoeve van de bewijsvoering iemand kortere of langere tijd moet vasthouden. In dit geval is er een weekend overheen gegaan. Ik ben het met mevr. Kalt en de heer Van Poelgeest volstrekt eens dat, als het enigszins kan, dit moet worden vermeden. Ik kan echter wel allerlei dringende oproepen doen, maar niet meer. Ik heb onlangs een bezoek gebracht aan de jeugdgevangenis aan de Basisweg, waar ook twee 13-jarigen zaten voor drie maanden. Zij hadden op de uitkijk gestaan bij een grote roofoverval. (Mevr. KALT: Die zijn al veroordeeld. Hier werd een jongetje gewoon in de lik gesmeten. Ik ben het helemaal met u eens, dat dit echt niet vaker moet voorkomen. Men had de jongen zo naar huis kunnen sturen.) Ik laat het oordeel over aan de Officier van Justitie. Wat wij vanmiddag hebben besproken steunt mij. Als er nieuwe ontwik- kelingen zijn worden de commissie en de Raad daarover uiteraard zo snel mogelijk geïnformeerd. Wethouder VAN DER AA: Mijnheer de Voorzitter. Met betrekking tot de samenstelling van de stuurgroep heeft de heer Houterman gevraagd, één van de vijf stadsdeelvoorzitters aan te wijzen als primus inter pares. Dat zou echter niet meer dan een titel zijn, zonder verder effect. De bevoegdheden van het ene stadsdeel gaan op geen enkele manier boven die van het andere. Zij zijn volstrekt gelijkwaardig. Men zou het van hieruit ook niet kunnen voorschrij- ven, aangezien ons bestuurlijk stelsel dat verbiedt. De betrokkenen zelf zullen het er ook gegarandeerd niet mee eens zijn. Het lijkt mij ook niet nodig. Ik meen dat wij met de vijf stadsdeelvoorzitters nu snel aan de slag moeten. Dat draagvlak is er en daarvan moeten wij gebruik maken. De heer Balak heeft voorgesteld, de opdracht aan de heer Lankhorst aan te vullen. De definitieve opdracht zal worden gegeven door de stuurgroep. Als het gaat om de gebieden die de heer Balak op het oog heeft, zou er op zichzelf sprake kunnen zijn van zinvolle aanvullingen. De opdracht aan de heer Lankhorst zal echter een heel beperkte zijn, voor een heel korte termijn. Wat de heer Balak vraagt, is wel erg veel. Een deel van hetgeen volgens hem zou moeten worden onderzocht, zal waarschijnlijk een deel van het plan van aanpak worden, alleen al omdat er meer tijd voor nodig is. De onder- werpen waarop de heer Balak het oog had zullen echter zeker aan de orde komen. De discussie wordt gesloten. Aan de orde zijn thans de benoemingen. De VOORZITTER verzoekt de leden Halbertsma, mevr. Özütok en Paquay, met hem het bureau van stemopneming te vormen. Benoemd worden in: Commissie voor Algemene Zaken: M. Danen (lid) en mevr.J.C.Kalt (plv.lid). Commissie voor Onderwijs, Jeugdzaken, Grote-Stedenbeleid, Diversi-teitsbeleid en Bestuurlijk Stelsel: P.J. Hafkamp (lid). Commissie voor Financiën, Personeel en Organisatie, Facilitaire Bedrijven, Beheer Binnenwater, Sport en Havenaangelegenheden: G.H. Pieterson (lid), E.M. van Lohuizen (plv. lid) en E.J. Slootweg (lid). Commissie voor Verkeer, Vervoer, Infrastructuur en Sociale Zaken: E.J. de Vries (lid). Commissie voor Cultuur, Telecommunicatie en Lokale Media: P.J. Hafkamp (lid) en W.J. Hemmes (lid). Commissie voor Zorg, Nutsbedrijven en Monumentenzorg Centrale Stad en Openbare Ruimte, Verkeer, Parkeren en Monumentenzorg Binnen- stad: mevr. S. Bruines (lid) en mevr. W.H. May (lid). Commissie voor Economische Zaken en Werkgelegenheid Centrale Stad en Bouwen, Wonen en Economie Binnenstad: P.J. Hafkamp (plv. lid), mevr. J.C. (plv. lid) en E.J. Slootweg (lid). Commissie voor Milieu en Openbare Ruimte Centrale Stad en Middelen, Welzijn en Onderwijs Binnenstad: mevr. V.H.L. van den Berg (lid) en mevr. H.L. de Mul (lid). Commissie voor Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en Grondzaken: A. Arda (voorzitter). Rekeningencommissie: G.H. Pieterson (lid). Ingeleverd werden 41 biljetten. Allen werden benoemd met 41 (algemene) stemmen, met uitzondering van de heer Pieterson, op wie als lid van de Rekeningencommissie 40 stemmen werden uitgebracht, terwijl 1 stem tegen werd uitgebracht. De VOORZITTER dankt de leden van het bureau van stemopneming voor de hem verleende hulp. Aan de orde is: Afscheid van het raadslid Van Bommel. De VOORZITTER: Het gaat snel in deze stad. Vorige maand namen wij afscheid van 22 raadsleden en na een woelige verkiezingsstrijd gaat het eerste nieuw benoemde lid van onze Raad ons alweer verla- ten. De heer Van Bommel vertrekt nu definitief naar Den Haag om zich in te zetten voor de inwoners van niet alleen Amsterdam, maar het gehele land, en voor de idealen van zijn partij. Er wordt wel eens gezegd, dat voor velen van Amsterdam naar Den Haag een stapje hogerop is. Ik weet niet of wij dat in Amsterdam ook zo zien, maar het is in elk geval een stapje. Het is wel een welge- meende waard felicitatie voor een zeer eervolle benoeming. De heer Van Bommel is vier jaar lid van deze Raad geweest als eenmansfractie. Ik heb al op een eerder moment deze week, toen wij elkaar ook spraken, gezegd, hoe knap het was dat hij altijd zo geweldig goed voorbereid was. Hij moet wel een flinke achterban moet hebben, die ervoor zorgt dat hij alle stukken heeft gelezen en daarover ook nog een goed verhaal kan houden. Er zijn heel veel onderwerpen waarover de heer Van Bommel het woord heeft gevoerd of standpunten heeft ingenomen. Men kan zich dan afvragen hoe hij het allemaal bij elkaar haalt, los van zijn werkzaamheden die hij in Den Haag voor de SP-fractie verrichtte. Wij hebben ook flink de degens met elkaar gekruist: over het onderzoek-Havermans, of het een concept-verslag was en wat men daarmee mocht; over de tippelzone, waarover wij het tot nu toe niet eens zijn geworden; over het inzetten van Melkert-banen in de collectieve sector. Het prettige bij de heer Van Bommel is, dat men buitengewoon hard met hem daarover kan discussiëren, maar dat het er altijd buitengewoon fair aan toegaat, terwijl hij uiteindelijk, aan het slot van de rit, altijd weer een redelijk mens blijkt. Hij stemt dan best wel eens een keer tegen, maar gezien de tomaatrode leuze van zijn partij zou dat ook niet anders te verwachten zijn. Het is hem gelukt om in die vier jaar als eenmansfractie zeer veel aspecten van Amsterdam aan de orde te stellen. Hij is een groot debater, waarvan hij in de Tweede Kamer heel veel plezier zal beleven. Hij is meestal kort van stof, niet alleen omdat hij als eenmansfractie weinig spreektijd had, maar ook omdat hij niet veel woorden nodig had om een boodschap over te brengen. Hij gaat nu van Amsterdam-Oost richting Haagse binnenstad, nog meer dan in het verleden. Als ik het goed heb begrepen, is het totale fractiemedewerkersbestand van de SP-fractie nu kamerlid geworden. Het zijn er in elk geval heel wat die die overstap hebben gemaakt. Allen zijn ook academici; ook dat is misschien een novum, maar één ding is zeker, ik denk dat wij in de Tweede Kamer nog heel veel van de heer Van Bommel zullen horen, want als het hem lukt om op te treden zoals hij dat hier in de Raad heeft gedaan en gezien de vele vriendschappen die hij in deze Raad en in de stad met zoveel mensen heeft gesloten, wordt hij een buitengewoon goed kamerlid. Ik dank de heer Van Bommel voor datgene wat hij in de afgelopen vier jaar voor Amsterdam heeft gedaan. Wij wensen hem een zeer goede toekomst in het Haagse. Wij zullen hem kritisch volgen en als hij het niet goed doet, weten de kiezers in 2002 daar ongetwijfeld raad mee. Eén ding is zeker: Amsterdam prijst zich gelukkig met een nieuw lid van de Tweede Kamer. Veel geluk! Applaus. De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank u voor uw vriendelijke woorden. Het doet mij een beetje denken aan de situatie in 1994 bij de algemene beschouwingen, want toen kreeg ik ook uit onverdachte hoek veel lof toegezwaaid. Ik heb toen gevraagd, dit vooral niet te vaak te doen, omdat het thuis zoveel uit te leggen geeft. Ik ben blij, dat de Raad zich daaraan heeft gehouden. Ik dank het ambtelijk apparaat voor het uitstekende werk dat ik steeds heb mogen meemaken. Ambtenaren komen vaak in het nieuws wanneer het slecht gaat, bijvoorbeeld ingeval van corruptie en andere problemen, maar ik zou graag willen dat in de kranten ook wordt geschreven wanneer zij worden bedankt voor al hun goede diensten, die zeer vaak worden verricht. Met name dank ik de bodes die er waren wanneer ik mijn sleutel was vergeten en ik toch mijn kamer in kon. Ik dank de stenografen voor de verfrissingen uit het fraaie groene blik dat op de tafel in het midden van de zaal staat. Ik heb hen vandaag met gelijke munt terug betaald. Heren, bedankt! Ik dank ook het Gemeenteblad en BMO. Zonder hun hulp verzuipt hier elke fractie en zeker als eenmansfractie kan men niet zonder die steun en moet men weten dat die steun er ook is. Bedankt daar- voor! Ik betreur het zeer, dat vandaag het nieuwe Standaard-Grachten- profiel niet aan de orde is geweest, een naar mijn mening zeer heet hangijzer. Dit punt is eerst over de gemeenteraadsverkiezingen heen getild en nu heeft men het zolang kunnen ophouden, dat ik daarvoor zelfs naar de Tweede Kamer moet gaan. Ik verdenk sommige leden van het College ervan dat zij op de SP hebben gestemd om mij hier maar weg te krijgen. Mocht dat zo zijn, dan is dat gelukt. Bedankt. Ik neem afscheid van de Raad na vier jaar op een aangename wijze met u van mening te hebben verschild op veel en ook op belang- rijke onderwerpen. De discussie was soms hard, maar wat mij betreft nooit harteloos. Ik hou van het debat en ik ben goed aan mijn trekken gekomen. Ik zal dat zeker missen. Bij een afscheid hoort ook een kritische noot. Die wil ik aan ons allen richten en die wil ik zelf ook meenemen naar Den Haag. Daarvoor ga ik ook weer terug naar 1994 toen Paars I werd gevormd. Toen dat was gevormd herinnerde Frits Bolkestein aan de 'Carrington- doctrine'. Die komt er in één zin op neer: doe je het niet goed, dan stap je uit jezelf op. In plaats van die doctrine is er in Den Haag een andere leer geïntroduceerd, de zogenaamde 'sorry-cultuur': doe je het niet goed, dan zeg je sorry en dan blijf je zitten waar je zit. Men weet dat ik vind dat dit hier de afgelopen vier jaar ook enigzins heeft plaatsgevonden. Ik wens u toe, dat u erin slaagt - ik zal het in Den Haag ook proberen - dat anders te doen. Mijn rol in Tweede Kamer is voor mij een volstrekt andere rol. Dat zal wennen zijn als ik de minister ervan moet overtuigen, dat zij de Noord-Zuidlijn volledig moet financieren en niet gedeelte- lijk, aangezien anders Amsterdam in de problemen komt. Het is een rol waaraan ik zal moeten wennen, maar waar ik in elk geval Frank Köhler weer zal tegenkomen. Als politici het hebben over Van Bommel, bedoelen zij meestal hun schoenen. Dat is ook niet zo vreemd, want het is precies 158 jaar geleden dat de laatste Van Bommel in de Tweede Kamer zat; dat was in 1840, Karel van Bommel. Daarvoor is er slechts één andere Van Bommel in de Tweede Kamer geweest en dat was jonkheer Gerardus van Bommel, een heer van stand dus, als u begrijpt wat ik bedoel. In 1998, na 158 jaar Van Bommel-loos te zijn geweest ga ik dan voor de derde maal die rol vervullen. Driemaal is scheepsrecht; ik heb daar zin in. Ik wens u veel succes bij uw werk hier. Het ga u goed! Applaus De vergadering wordt om 16.15 uur gesloten.