Bron : Raad
Onderwerp : Vervolg: Vaststelling bestemmingsplan Noord-Zuidlijn.
Portefeuille : Wethouder Verkeer
Afd./Pol. partij : Ruimtelijke Ontwikkeling Infrastructuur en Beheer
Indicateur nr. : 98/25/28 ROIB
Datum Raad : 02-09-98
Comm. van Advies : Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en Grondzaken
Datum CvA : 26-08-98
Datum B&W : 26-05-98
Datum publikatie : 19-08-98
Gemeenteblad nr. : 437
Vervolg:
Vaststelling bestemmingsplan Noord-Zuidlijn.
Zienswijze.
De gemeente is al jarenlang in stilte bezig het bedrijfsleven van De
Pijp te vernietigen. De laatste poging is het eisen van vier meter
in plaats van drie meter per marktkraam.
Reactie.
Naar onze mening wordt al jaren constructief overleg gevoerd tussen
alle betrokken partijen in het bedrijvenoverleg Pijp, met als doel
een gezonde ontwikkeling in het gebied te bevorderen. Een belangrijk
probleem blijkt daarbij steeds weer de bereikbaarheid te zijn. Wij
menen dat met de komst van het station van de Noord-Zuidlijn in De
Pijp nieuwe kansen worden geboden voor een versterking van de
economische ontwikkeling van het gebied.
CONCLUSIE.
Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen is het ontwerpbestem-
mingsplan Noord-Zuidlijn op een aantal punten gewijzigd:
- wat betreft het station Ceintuurbaan is de mogelijkheid tot het
realiseren van in- en uitgangen in de openbare ruimte geschrapt
en de mogelijkheid tot het realiseren van inpandige in- en
uitgangen beperkt voor wat betreft de noordzijde tot de panden
Albert Cuypstraat 76 en Ferdinand Bolstraat 59-61 en voor de
Zuidzijde tot de panden Ceintuurbaan 89 en Ferdinand Bolstraat
136;
- de mogelijkheid om op het Stationsplein een kaartverkooppunt te
bouwen, is geschrapt;
- voor de stations Rokin en Vijzelgracht is de maximumbouwhoogte
van de in- en uitgangen verlaagd tot 4,5 meter;
- voor de in- en uitgangen van de stations Rokin en Vijzelgracht
is een minimumafstand tot de bestaande bebouwing aangegeven van
respectievelijk 5 meter en 3 meter;
- ten aanzien het bovengrondse deel van de nooduitgangen wordt -
een minimumafstand tot de bestaande bebouwing van 5 meter op-
genomen;
- binnen het gebied in de berm van de A10-zuid waar de bestemming
"bovengronds railtracé" met de nadere aanduiding "ondergronds
railtracé toegestaan" van kracht is, is de bouw van een nood-
uitgang toegestaan;
- voor luchtroosters en ventilatie-inrichtingen is een maximum-
bouwhoogte van 5 meter en een minimumafstand tot de bebouwing
van 5 meter opgenomen;
- ten aanzien van nooduitgangen is de bepaling opgenomen dat deze
niet zijn toegestaan van het Damrak tot aan het Weteringcir-
cuit;
- de gebiedsaanduiding voor de personeelstoegang in Noord is
nader gedetailleerd aangegeven;
- de bovengrondse bestemming "water" is verbijzonderd van de be-
stemming "openbare ruimte". Hierbij is de bestaande situatie
als uitgangspunt genomen.
Voorzover de zienswijzen betrekking hebben op andere aspecten dan de
hiervoor vermelde wijzigingen, zijn wij van mening dat de bij u
tegen het ontwerp van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn ingediende
zienswijzen ongegrond zijn.
Naast vermelde wijzigingen is een aantal formele wijzigingen opgeno-
men, zoals vermeld in het ontwerpbesluit.
Gelet op het vorenstaande geven wij u in overweging, het voorliggen-
de ontwerpbestemmingsplan vast te stellen, met dien verstande, dat
in afwijking van het concept-ontwerpbestemmingsplan zoals dat ter
inzage heeft gelegen, de onderdelen I (kaart A en B) en II (voor-
schriften) worden vastgesteld met inachtneming van de wijzigingen
zoals geformuleerd in het hiernavolgende ontwerpbesluit, onder III,
sub a en b.
De Commissie voor Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke
Ordening en Grondzaken zal deze voordracht op 26 augustus 1998
behandelen.
Op grond van vorenstaande stellen wij u voor, het volgende besluit
te nemen:
De Gemeenteraad van Amsterdam,
Gezien de voordracht van Burgemeester en Wethouders van 19 augustus
1998;
Overwegende, dat hij zich verenigt met de beoordeling door Burge-
meester en Wethouders van de ingediende zienswijzen zoals deze is
geformuleerd in de genoemde voordracht, deze beoordeling tot de
zijne maakt en in dit besluit als ingelast beschouwt;
Overwegende voorts, dat het gewenst is, onderdeel I (de kaart) en
onderdeel II (de voorschriften) op die punten te wijzigen zoals in
dit besluit geformuleerd, respectievelijk onder II, sub a en b, en
in verband daarmee het bestemmingsplan op de desbetreffende punten
in afwijking van het ontwerp zoals dat ter inzage heeft gelegen,
vast te stellen;
Gelet op het bepaalde in de Wet op de Ruimtelijke Ordening,
Besluit:
I de in de voordracht vermelde adressanten, met uitzondering van
de als zodanig aangegeven adressanten, in hun zienswijzen te
ontvangen;
II de zienswijzen van de appellanten gegrond te verklaren, voorzo-
ver deze, zoals ter plaatse in de voordracht is vermeld, aan-
leiding hebben gegeven tot het aanbrengen van wijzigingen ten
opzichte van het ontwerpbestemmingsplan zoals dat ter inzage
heeft gelegen, zoals deze zijn geformuleerd in dit besluit
onder III, sub a en b;
III vast te stellen het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn voor het
gebied betreffende ongeveer de openbare ruimte van achtereen-
volgens de Nieuwe Leeuwarderweg in zuidelijke richting vanaf de
kruising met de Ringweg Noord, de IJ-tunnelweg, de Sixhavenweg,
aansluitend een strook van het IJ, het Centraal Station, het
Stationsplein, het Damrak, het Rokin, het Muntplein, de Vijzel-
straat, de Vijzelgracht, het Weteringcircuit, de Weteringlaan,
de Ferdinand Bolstraat, inclusief een strook van 40 meter ten
westen van deze straat tussen de Stadhouderskade en de Gerard
Doustraat, de Scheldestraat, het Europaplein, de Europaboule-
vard en de Ringweg-Zuid, overeenkomstig het door Burgemeester
en Wethouders bij hun voordracht overgelegde ontwerp, behoudens
de wijzigingen zoals hierna vermeld onder a en b, en vervat in:
a het bij dit besluit behorende onderdeel I, de kaart
waarop de bestemmingen van de in het plan behorende gron-
den worden aangewezen, met dien verstande, dat in afwij-
king van het ontwerpbestemmingsplan zoals dat ter inzage
heeft gelegen, op de kaart:
1ø in de legenda van kaart A achter het woord "maximum-
bouwhoogte" de woorden "in meters" zijn toegevoegd;
2ø in de legenda van kaart A de woorden "ondergrondse
stationsgebouwen waarboven woningen, winkels en hore-
ca" zijn vervangen door de woorden "ondergrondse
stationsgebouwen waarboven woningen en in- en uitgan-
gen, behorende bij ondergrondse stations";
3ø op de bladen 5, 6, 7, 9, 10 en 12 van kaart A een
deel van de bestemmingsgebied "ondergronds railtracé
waarboven openbare ruimte (Vr 2 + Vo)" is gewijzigd
in "ondergronds railtracé waarboven water (Vr 2 +
Vw)";
4ø op blad 5 van kaart A het gebied met de nadere aan-
duiding "Hoogwaterkering" in noordelijke richting is
uitgebreid;
5ø op blad 7 van kaart A het gebied met de bestemming
"ondergrondse stationsgebouwen waarboven openbare
ruimte" en daarmee het plangebied, aan de noordweste-
lijke zijde is verkleind;
6ø op blad 11 van kaart A de nadere aanduiding "in- en
uitgangen toegestaan" is geschrapt;
7ø op blad 11 van kaart A het gebied met de bestemming
"ondergrondse stations waarboven openbare ruimte" en
daarmee ook het plangebied, ter plaatse van de Eerste
Jan van der Heijdenstraat en de Ceintuurbaan is ver-
kleind;
8ø op blad 11 van kaart A het plangebied is verkleind,
met dien verstande dat de bebouwing Albert Cuypstraat
78 en 80 en Ceintuurbaan 85 en 87 buiten het plange-
bied komt te vallen;
9ø op de bladen 13, 14 en 15 van kaart A het plangebied
ter plaatse van het Europaplein is verbreed, waarbij
de bestemmingen "ondergrondse stationsgebouwen waar-
boven openbare ruimte" en "ondergronds railtracé
waarboven openbare ruimte" en nadere aanduidingen "in
en uitgangen toegestaan" en "openbare ruimte, beho-
rende bij tentoonstellings- en congresruimte" over-
eenkomstig het aangrenzende gebied zijn aangegeven;
b het bij dit besluit behorende onderdeel II, voorschriften als
bedoeld in art. 12 van het Besluit op de Ruimtelijke
Ordening, met dien verstande dat in afwijking van het ontwerp-
bestemmingsplan zoals dat ter inzage heeft gelegen:
1ø aan art. 3 een lid 6 is toegevoegd, dat luidt als volgt:
6. In afwijking van het bepaalde in de leden 1 en 2 mo-
gen de gronden, op de plankaart nader aangeduid als
"Ondergronds railtracé toegestaan", tevens worden bebouwd
en gebruikt ten behoeve van ondergronds railtracé en, voor
wat betreft het nader aangeduide gebied bij de Ringweg
Zuid, tevens ten behoeve van een nooduitgang met een bouw-
hoogte van maximaal 5 meter.;
2ø in art. 4, lid 2, de zinsnede "en met dien verstande dat
steigers, woonschepen en/of bedrijfsschepen niet zijn
toegestaan" is geschrapt;
3ø art. 4, lid 7, is geschrapt;
4ø art. 4, lid 10, is geschrapt;
5ø aan art. 4, lid 14 (nieuwe nummering art. 4, lid 12), de
zinsnede "met dien verstande dat deze vrijstelling niet
kan worden verleend voorzover deze betrekking heeft op het
Damrak, de Dam, het Rokin, de Oude Turfmarkt, het Munt-
plein, de Vijzelstraat of de Vijzelgracht" is toegevoegd;
6ø aan art. 4, lid 15 (nieuw art. 4, lid 13), de zinsnede
"minimumafstand tot de plangrens 5 meter" is toegevoegd;
7ø art. 4, lid 16 (nieuw art. 4, lid 14), is gewijzigd en
luidt als volgt:
16. Burgemeester en Wethouders zijn, met inachtneming van
het bepaalde in lid 15, bevoegd vrijstelling te verlenen
van het bepaalde in de leden 1 en 2, ten behoeve van het,
tussen de noordkant van de Sixhaven en de noordkant van
het sluizencomplex Willem I, bouwen en gebruiken van één
personeelstoegang/nooduitgang, behorende bij het rail-
tracé.;
8ø na art. 5 een nieuw artikel 5 is tussengevoegd, dat luidt
als volgt:
1. De gronden, op de plankaart bestemd voor "ondergronds
railtracé waarboven woningen (Vr 2 + W 1)" zijn aangewezen
voor ondergronds railtracé, met inbegrip van daarbijbeho-
rende ondergrondse voorzieningen, zoals ondergrondse voet-
gangersverbindingen en vluchtschachten, alsmede, boven-
gronds, voor water en bruggen.
2. Op en onder de in lid 1 bedoelde gronden mag uit-
sluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar omschre-
ven doeleinden, met dien verstande dat bovengronds slechts
bovengronds slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn
toegestaan.
3. Voor de in lid 1 bedoelde bebouwing geldt bovengronds
een maximumbouwhoogte van 6 meter.
4. In afwijking van het bepaalde in art. 19, lid 1,
mogen de gronden in de Sixhaven die op de eerste dag van
ter inzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan als
zodanig in gebruik zijn, tevens worden gebruikt als lig-
plaats voor woonschepen.
5. In afwijking van het bepaalde in de leden 1 en 2
mogen de gronden aan het Damrak waar steigers aanwezig
zijn op de eerste dag van terinzagelegging van dit bestem-
mingsplan tevens worden bebouwd en gebruikt ten behoeve
van steigers en gebouwen op steigers, met dien verstande
dat de bouwhoogte maximaal 4 meter mag bedragen.;
9ø art. 12, lid 7, (nieuw art. 13, lid 7) is gewijzigd en
luidt als volgt:
7. Voor de in lid 6 bedoelde in- en uitgangen gelden
voor de aangegeven locaties de volgende maxima en minima:
noordelijke in-/uitgang Centraal Station:
- maximumbouwhoogte: 5 meter;
- maximumbebouwd oppervlak op maaiveldniveau: 500 m2;
zuidelijke in-/uitgang Centraal Station:
- maximumbouwhoogte Stationsplein: 7,5 meter;
- maximumbebouwd oppervlak op maaiveldniveau: 2200m2;
noordelijke in-/uitgangen station Rokin:
- maximumbouwhoogte: 4,5 meter;
- maximumbebouwd oppervlak op maaiveldniveau: 300 m2;
- minimumafstand tot plangrens: 5 meter;
zuidelijke in-/uitgangen station Rokin:
- maximumbouwhoogte: 4,5 meter;
- maximumbebouwd oppervlak op maaiveldniveau: 500 m2;
- minimumafstand tot plangrens: 5 meter;
noordelijke in-/uitgangen station Vijzelgracht:
- maximumbouwhoogte: 4,5 meter;
- maximumbebouwd oppervlak op maaiveldniveau: 300 m2;
- minimumafstand tot plangrens: 5 meter;
zuidelijke in-/uitgangen station Vijzelgracht:
- maximumbouwhoogte: 4,5 meter;
- maximumbebouwd oppervlak op maaiveldniveau: 400 m2;
- minimumafstand tot plangrens: 3 meter;
noordelijke in-/uitgangen station Europaplein:
- maximumbouwhoogte: 5 meter;
- maximumbebouwd oppervlak op maaiveldniveau: 300 m2;
- minimumafstand tot plangrens: 5 meter;
zuidelijke in-/uitgangen station Europaplein:
- maximumbouwhoogte: 5 meter;
- maximumbebouwd oppervlak op maaiveldniveau: 400 m2;
- minimumafstand tot plangrens: 5 meter;
10ø art. 12, leden 8 tot en met 10 (nummering ontwerpbestemmings-
plan), zijn geschrapt;
11ø in art. 12, lid 14 (nummering ontwerpbestemmingsplan), is de
zinsnede "met dien verstande dat het totale bebouwde oppervlak
van de bedoelde bouwwerken gezamenlijk maximaal 25 m2 per sta-
tion mag bedragen" geschrapt;
12ø aan art. 12 is na lid 14 (nieuw art. 13, lid 12) een nieuw lid
tussengevoegd dat luidt als volgt:
Voor de in lid 14 bedoelde bebouwing gelden de volgende maxima
en geldt het volgende minimum:
maximumbouwhoogte: 5 meter;
maximumbebouwd oppervlak op maaiveld: 25 m2 per station;
minimumafstand tot de plangrens: 5 meter;
13ø in de aanhef van art. 14 (nummering ontwerpbestemmingsplan)
zijn de woorden "winkels, horeca en" geschrapt;
14ø in art. 14, lid 1 (nummering ontwerpbestemmingsplan) zijn de
woorden "winkels, horeca en" en "met inbegrip van bijbehorende
bergingen" geschrapt;
15ø art. 14, lid 4 (nieuw art. 15, lid 4), is gewijzigd en luidt
als volgt :
4. In afwijking van het bepaalde in de leden 1 en 2 mogen de
tweede bouwlaag en de hogere bouwlagen van de bebouwing Ferdi-
nand Bolstraat 136/Ceintuurbaan 89 tevens worden gebruikt ten
behoeve van een kantoor met baliefunctie.";
16ø art. 14, leden 6 en 7 (nummering ontwerpbestemmingsplan), zijn
geschrapt,
zodat de voorschriften en bijzondere bepalingen luiden als volgt:
Voorschriften en bijzondere bepalingen als bedoeld in art. 12 van
het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, deel uitmakende van het
bestemmingsplan Noord-Zuidlijn.
A. Inleidende bepalingen.
Art. 1
Begripsomschrijvingen.
In dit plan wordt verstaan onder:
1. het plan: het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn van de
gemeente Amsterdam, zoals dat is vervat in
de plankaart
(onderdeel I), het lengteprofiel (onderdeel
II) en deze voorschriften (onderdeel III)
en gaat vergezeld van een toelichting;
2. de plankaart: de tekeningen, behorende bij het bestem-
mingsplan Noord-Zuidlijn, bestaande uit
kaart A (overzichtskaart en 16 bladen) en
kaart B (2 bladen);
3. bestemmingsgrens: een op de kaart aangegeven lijn die de
grens vormt van een bestemmingsvlak, met
dien verstande dat ook de plangrens als
bestemmingsgrens wordt aangemerkt;
4. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk;
5. bouwwerk: elke constructie van enige omvang die het-
zij direct of indirect met de grond verbon-
den is, hetzij direct of indirect steun
vindt in of op de grond;
6. gebouw: elk bouwwerk dat een voor mensen toeganke-
lijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt;
7. bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen
gebouwen zijnde;
8. bouwhoogte: de hoogte van de bebouwing, met inbegrip
van lift- en trappenhuizen, centrale ver-
warmings- en ventilatie-inrichtingen,
lichtkappen, schoorstenen en dergelijke on-
dergeschikte delen van gebouwen;
9. stedelijk dak: de op de eerste bouwlaag van een bouwblok
aansluitende bebouwing op het binnenterrein
van dat blok, welke bebouwing een functie
heeft als winkel- of bedrijfsruimte en ge-
bruikt kan worden als duurzaam beloopbare
buitenruimte met een tuinachtige inrichting
ten behoeve van de tweede bouwlaag;
10. gebouwd terras: een zelfstandig gebouw dat uitsluitend
dienst doet als zitgelegenheid voor bezoe-
kers van het aangrenzende horecabedrijf.
Art. 2
Wijze van meten.
1. De begrenzing van de onderscheidene bestemmingen wordt vastge-
steld door middel van metingen op de kaart met een nauwkeurigheids-
graad van 1 meter.
2. De bouwhoogte van bouwwerken wordt, voorzover in deze voor-
schriften niet anders is aangegeven, gemeten in meters boven het ge-
middeld aangrenzend straatpeil tot aan het hoogste punt van het
betrokken bouwwerk.
3. Het bebouwde oppervlak wordt gemeten als het product van
afstand tussen gevelvlakken en de afstand hart op hart van de
bouwmuren, niet inbegrepen balkons, loggia's, erkers en galerijen.
B. Bepalingen met betrekking tot de afzonderlijke bestemmingen.
Art. 3
Bovengronds railtracé en openbare ruimte (Vr 1 + Vo).
1. De gronden, op de plankaart bestemd voor bovengronds railtracé
en openbare ruimte (Vr 1 + Vo), zijn aangewezen voor bovengronds
railtracé, alsmede voor verkeersareaal, pleinen, groenvoorzieningen
en water, met inbegrip van bij deze doeleinden behorende voorzienin-
gen, zoals viaducten, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige
kunstwerken.
2. Op de in lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden ge-
bouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de aldaar
omschreven doeleinden.
3. Voor de in lid 1 bedoelde bebouwing geldt een maximumbouwhoogte
van 6 meter.
4. In afwijking van het bepaalde in de leden 1 en 2, en met in-
achtneming van het bepaalde in lid 5, mogen op de gronden, op de
plankaart nader aangeduid als "voorzieningen ten behoeve van rail-
tracé toegestaan", tevens worden gebouwd en gebruikt één gebouw, te
gebruiken als opkomstlokaal ten behoeve van het personeel van het
railtracé, en één gebouw, te gebruiken als een storingsonderhoud-
voorziening, behorende bij het railracé (quickservice).
5. In afwijking van het bepaalde in lid 3 gelden voor de in lid 4
bedoelde bebouwing de volgende maxima:
opkomstlokaal:
- maximumbouwhoogte: 4 meter;
- maximumbebouwd oppervlak: 250 m2;
onderhoudsbedrijf:
- maximumbouwhoogte: 4 meter;
- maximumbebouwd oppervlak: 50 m2.
6. In afwijking van het bepaalde in de leden 1 en 2 mogen de
gronden, op de plankaart nader aangeduid als "Ondergronds railtracé
toegestaan", tevens worden bebouwd en gebruikt ten behoeve van
ondergronds railtracé en, voor wat betreft het nader aangeduide
gebied bij de Ringweg Zuid, tevens ten behoeve van een nooduitgang
met een bouwhoogte van maximaal 5 meter.
Art. 4
Ondergronds railtracé waarboven openbare ruimte (Vr 2 + Vo).
1. De gronden, op de plankaart bestemd voor "ondergronds railtracé
waarboven openbare ruimte (Vr 2 + Vo)" zijn aangewezen voor onder-
gronds railtracé, met inbegrip van daarbij behorende ondergrondse
voorzieningen, zoals ondergrondse voetgangersverbindingen en vlucht-
schachten, alsmede, bovengronds, voor verkeersareaal, pleinen,
groenvoorzieningen en water, met inbegrip van bij deze doeleinden
behorende voorzieningen, zoals viaducten, bermen, taluds en wa-
terlopen.
2. Op en onder de in lid 1 bedoelde gronden mag uitsluitend worden
gebouwd ten behoeve van de aldaar omschreven doeleinden, met dien
verstande dat bovengronds slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
zijn toegestaan.
3. Voor de in lid 2 bedoelde bebouwing geldt bovengronds een
maximumbouwhoogte van 6 meter.
4. Het is verboden, de in lid 1 bedoelde gronden, voorzover op de
kaart nader aangeduid als "hoogwaterkering", op zodanige wijze te
gebruiken dat, of tot een doel waarbij, het waterkerend vermogen van
de hoogwaterkering wordt verminderd of teniet gedaan.
5. In afwijking van het bepaalde in de leden 1 tot en met 3, en
met inachtneming van het bepaalde in lid 6, mogen de gronden, op de
plankaart nader aangeduid als "openbare ruimte behorende bij ten-
toonstellings- en congresruimte", tevens worden bebouwd en gebruikt
ten behoeve van overkappingen, loopbruggen, waaronder begrepen
aansluitende trappen en liften, laad- en losplaatsen.
6. Voor de in de lid 5 bedoelde bebouwing geldt het volgende
minimum en gelden de volgende maxima:
- mininumdoorganghoogte ten opzichte van het maaiveld: 2,75
meter;
gebouwen:
- maximumbouwhoogte: 10 meter;
- maximumbebouwingspercentage: 5;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
- maximumbouwhoogte: 3 meter;
- maximumbebouwingspercentage: 1.
7. In afwijking van het bepaalde in art. 19, lid 1, mogen de gron-
den die op de eerste dag van ter inzagelegging van het ontwerpbe-
stemmingsplan als zodanig in gebruik zijn, tevens worden gebruikt
als niet-openbaar terrein ten behoeve van de opslag van sluisdeuren,
behorende bij het sluizencomplex Willem I.
8. In afwijking van het bepaalde in de leden 1 en 2 mag de be-
bouwing aan de Sixhavenweg, die op de eerste dag van terinzage-
legging van het ontwerpbestemmingsplan als zodanig in gebruik is,
tevens worden gebruikt als clubhuis.
9. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van
het bepaalde in de leden 10 en 11, vrijstelling te verlenen van het
bepaalde in de leden 1 en 2, ten behoeve van het bouwen en gebruiken
van gebouwde terrassen, direct aansluitend aan de horecabedrijven,
vermeld in de van deze voorschriften deel uitmakende bijlage A.
10. Voor een gebouwd terras als bedoeld in lid 9 geldt dat de
maximale bouwdiepte 3 meter bedraagt, gemeten vanaf de voorgevel van
het aangrenzende horecabedrijf, mits minimaal 6 meter vrije loop-
ruimte voor voetgangers overblijft, gemeten tussen het gebouwde
terras en de lijn waarin het (al dan niet ter plekke aanwezige)
straatmeubilair is geplaatst.
11. Voor een gebouwd terras als bedoeld in lid 9, geldt dat de
bouwhoogte maximaal gelijk mag zijn aan de hoogte van de eerste
bouwlaag van het aangrenzende horecabedrijf, met dien verstande dat
de bouwhoogte gemeten vanaf enige straatzijde maximaal 3 meter mag
bedragen.
12. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van
het bepaalde in lid 13, vrijstelling te verlenen van het bepaalde in
de leden 1 en 2, ten behoeve van het bouwen en gebruiken van nood-
uitgangen, behorende bij het railtracé, met dien verstande dat deze
vrijstelling niet kan worden verleend voorzover deze betrekking
heeft op het Damrak, de Dam, het Rokin, de Oude Turfmarkt, het
Muntplein, de Vijzelstraat of de Vijzelgracht.
13. Voor de in lid 12 bedoelde bebouwing gelden de volgende maxima:
- maximumbouwhoogte: 3 meter;
- maximumbebouwd oppervlak nooduitgang op het Cornelis Troost-
plein: 50 m2;
- maximumbebouwd oppervlak nooduitgang Scheldestraat/Churchill-
laan: 50 m2;
- maximumbebouwd oppervlak overige nooduitgangen: 35 m2;
- minimumafstand tot de plangrens: 5 meter.
14. Burgemeester en Wethouders zijn, met inachtneming van het
bepaalde in lid 15, bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaal-
de in de leden 1 en 2, ten behoeve van het, tussen de noordkant van
de Sixhaven en de noordkant van het sluizencomplex Willem I, bouwen
en gebruiken van één personeelstoegang/nooduitgang, behorende bij
het railtracé.
15. Voor de in lid 14 bedoelde bebouwing gelden de volgende maxima:
- maximumbouwhoogte: 3 meter;
- maximumbebouwd oppervlak: 35 m2.
16. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, vrijstelling te ver-
lenen van het bepaalde in de leden 1 en 2, ten behoeve van het onder
de gronden op de plankaart nader aangeduid als "openbare ruimte,
behorende bij tentoonstellings- en congresruimte", bouwen en gebrui-
ken van ondergrondse doorgangen en parkeerkelders, voorzover de
mogelijkheden tot het bouwen en gebruiken van een ondergronds rail-
tracé hierdoor feitelijk niet worden beperkt.
Art. 5
Ondergronds railtracé waarboven water (Vr 2 + Vw).
1. De gronden, op de plankaart bestemd voor "ondergronds railtracé
waarboven woningen (Vr 2 + W 1)", zijn aangewezen voor ondergronds
railtracé, met inbegrip van daarbij behorende ondergrondse voor-
zieningen, zoals ondergrondse voetgangersverbindingen en vlucht-
schachten, alsmede, bovengronds, voor water en bruggen.
2. Op en onder de in lid 1 bedoelde gronden mag uitsluitend worden
gebouwd ten behoeve van de aldaar omschreven doeleinden, met dien
verstande dat bovengronds slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
zijn toegestaan.
3. Voor de in lid 1 bedoelde bebouwing geldt bovengronds een
maximumbouwhoogte van 6 meter.
4. In afwijking van het bepaalde in art. 19, lid 1, mogen de gron-
den in de Sixhaven die op de eerste dag van terinzagelegging van het
ontwerpbestemmingsplan als zodanig in gebruik zijn, tevens worden
gebruikt als ligplaats voor woonschepen.
5. In afwijking van het bepaalde in de leden 1 en 2 mogen de
gronden aan het Damrak waar steigers aanwezig zijn op de eerste dag
van terinzagelegging van dit bestemmingsplan tevens worden bebouwd
en gebruikt ten behoeve van steigers en gebouwen op steigers, met
dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 4 meter mag bedragen.
Art. 6
Ondergronds railtracé waarboven woningen (Vr 2 + W 1).
1. De gronden, op de plankaart bestemd voor þondergronds railtracé
waarboven woningen (Vr 2 + W 1)þ, zijn aangewezen voor ondergronds
railtracé, met inbegrip van daarbij behorende ondergrondse voor-
zieningen, zoals ondergrondse voetgangersverbindingen en vlucht-
schachten, alsmede, bovengronds, voor woningen, met inbegrip van
bijbehorende bergingen.
2. Op en onder de in lid 1 bedoelde gronden mag uitsluitend worden
gebouwd ten behoeve van de aldaar omschreven doeleinden.
3. Voor de in de lid 1 bedoelde bebouwing gelden, bovengronds, de
volgende maxima:
gebouwen:
- maximumbouwhoogte: zoals op de kaart is aangegeven;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
- maximumbouwhoogte: 3 meter.
4. In afwijking van het bepaalde in art. 19, lid 1, mogen de onbe-
bouwd blijvende gedeelten van de in lid 1 bedoelde gronden worden
gebruikt als tuinen en erven.
5. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, vrijstelling te
verlenen van het bepaalde in lid 1 en 2, ten behoeve van het bouwen
en gebruiken van kelders, voorzover de mogelijkheden tot het bouwen
en gebruiken van een ondergronds railtracé hierdoor feitelijk niet
worden beperkt.
6. De in lid 5 bedoelde kelders mogen uitsluitend worden gebruikt
overeenkomstig het gebruik van de eerste bouwlaag.
Art. 7
Ondergronds railtracé waarboven woningen, bedrijven, winkels en
kantoren (Vr 2 + W 2).
1. De gronden, op de plankaart bestemd voor "ondergronds railtracé
waarboven woningen, bedrijven, winkels en kantoren (Vr 2 + W 2)",
zijn aangewezen voor ondergronds railtracé, met inbegrip van daarbij
behorende ondergrondse voorzieningen, zoals ondergrondse voetgan-
gersverbindingen en vluchtschachten, alsmede, bovengronds, voor
woningen, bedrijven, winkels en kantoren, met inbegrip van bijbeho-
rende bergingen.
2. Op en onder de in lid 1 bedoelde gronden mag uitsluitend worden
gebouwd ten behoeve van de aldaar omschreven doeleinden.
3. Voor de in de lid 1 bedoelde bebouwing gelden, bovengronds, de
volgende maxima:
gebouwen:
- maximumbouwhoogte: zoals op de kaart is aangegeven;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
- maximumbouwhoogte: 3 meter.
4. Bedrijven, winkels en kantoren zijn uitsluitend toegestaan in
de eerste bouwlaag.
5. In afwijking van het bepaalde in de leden 1 en 2 mag de eerste
bouwlaag van de bebouwing Saenredamstraat 61-63 worden gebouwd en -
gebruikt ten behoeve van horeca.
6. In afwijking van het bepaalde in lid 4 mag, daar waar dit op de
plankaart als zodanig is aangegeven, de tweede bouwlaag worden
gebouwd en gebruikt ten behoeve van bedrijven, kantoren en winkels.
7. Met betrekking tot bedrijven dient het bepaalde in art. 17 in
acht te worden genomen.
8. In afwijking van het bepaalde in art. 19, lid 1, mogen de onbe-
bouwd blijvende gedeelten van de in lid 1 bedoelde gronden worden
gebruikt als tuinen en erven.
9. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, vrijstelling te
verlenen van het bepaalde in de leden 1 en 2 ten behoeve van het
bouwen en gebruiken van kelders, voorzover de mogelijkheden tot het
bouwen en gebruiken van een ondergronds railtracé hierdoor feitelijk
niet worden beperkt.
10. De in lid 9 bedoelde kelders mogen uitsluitend worden gebruikt
overeen-komstig het gebruik van de eerste bouwlaag.
Art. 8
Ondergronds railtracé waarboven woningen, winkels en horeca (Vr 2 +
W 3).
1. De gronden, op de plankaart bestemd voor "ondergronds railtracé
waarboven woningen, winkels en horeca (Vr 2 + W 3)", zijn aangewezen
voor ondergronds railtracé, met inbegrip van daarbij behorende
ondergrondse voorzieningen, zoals ondergrondse voetgangersverbin-
dingen en vluchtschachten, alsmede, bovengronds, voor wat betreft de
eerste bouwlaag voor winkels en horeca, met inbegrip van bijbeho-
rende bergingen, en voor wat betreft de hogere bouwlagen voor wonin-
gen, met inbegrip van bijbehorende bergingen.
2. Op en onder de in lid 1 bedoelde gronden mag uitsluitend worden
gebouwd ten behoeve van de aldaar omschreven doeleinden.
3. Voor de in de lid 1 bedoelde bebouwing gelden, bovengronds, de
volgende maxima:
gebouwen:
- maximumbouwhoogte: zoals op de kaart is aangegeven;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
- maximumbouwhoogte: 3 meter.
4. In afwijking van het bepaalde in art. 19, lid 1, mogen de onbe-
bouwd blijvende gedeelten van de in lid 1 bedoelde gronden worden
gebruikt als tuinen en erven.
5. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, vrijstelling te
verlenen van het bepaalde in de leden 1 en 2 ten behoeve van het
bouwen en gebruiken van kelders, voorzover de mogelijkheden tot het
bouwen en gebruiken van een ondergronds railtracé hierdoor feitelijk
niet worden beperkt.
6. De in lid 5 bedoelde kelders mogen uitsluitend worden gebruikt
overeenkomstig het gebruik van de eerste bouwlaag.
Art. 9
Ondergronds railtracé waarboven openbare gebouwen en gebouwen met
bijzondere bestemming (Vr 2 + E).
1. De gronden, op de plankaart bestemd voor "ondergronds railtracé
waarboven openbare gebouwen en gebouwen met bijzondere bestemming
(Vr 2 + E)", zijn aangewezen voor ondergronds railtracé, met in-
begrip van daarbij behorende ondergrondse voorzieningen, zoals
ondergrondse voetgangersverbindingen en vluchtschachten, alsmede,
bovengronds, voor religieuze, medische, sociale, onderwijs- en over-
heidsinstellingen, met inbegrip van bijbehorende nevenruimten.
2. Op en onder de in lid 1 bedoelde gronden mag uitsluitend worden
gebouwd ten behoeve van de aldaar omschreven doeleinden.
3. Voor de in de lid 1 bedoelde bebouwing gelden, bovengronds, de
volgende maxima:
gebouwen:
- maximumbouwhoogte: zoals op de kaart is aangegeven;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
- maximumbouwhoogte: 3 meter.
4. In afwijking van het bepaalde in art. 19, lid 1, mogen de onbe-
bouwd blijvende gedeelten van de in lid 1 bedoelde gronden worden
gebruikt als tuinen en erven.
5. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, vrijstelling te
verlenen van het bepaalde in de leden 1 en 2, ten behoeve van het
bouwen en gebruiken van kelders, voorzover de mogelijkheden tot het
bouwen en gebruiken van een ondergronds railtracé hierdoor feitelijk
niet worden beperkt.
6. De in lid 5 bedoelde kelders mogen uitsluitend worden gebruikt
overeenkomstig het gebruik van de eerste bouwlaag.
Art. 10
Ondergronds railtracé waarboven stedelijk dak (Vr 2 + D).
1. De gronden, op de plankaart bestemd voor "ondergronds railtracé
waarboven stedelijk dak (Vr 2 + D)", zijn aangewezen voor onder-
gronds railtracé, met inbegrip van daarbij behorende ondergrondse
voorzieningen, zoals ondergrondse voetgangersverbindingen en vlucht-
schachten, alsmede, bovengronds, voor stedelijk dak.
2. Op en onder de in lid 1 bedoelde gronden mag uitsluitend worden
gebouwd ten behoeve van de aldaar omschreven doeleinden, een en
ander voor wat betreft bedrijven met inachtneming van het bepaalde
in art. 17.
3. Voor de in de lid 1 bedoelde gronden en bebouwing geldt,
bovengronds, het volgende minimum en maximum:
- minimumbebouwingspercentage: 100;
- maximumbouwhoogte: zoals op de kaart is aangegeven.
Art. 11
Ondergronds railtracé waarboven tuinen (Vr 2 + T).
1. De gronden, op de plankaart bestemd voor "ondergronds railtracé
waarboven tuinen (Vr 2 + T)", zijn aangewezen voor ondergronds rail-
tracé, met inbegrip van daarbij behorende ondergrondse voorzienin-
gen, zoals ondergrondse voetgangersverbindingen en vluchtschachten,
alsmede, bovengronds, voor tuinen en erven.
2. Op en onder de in lid 1 bedoelde gronden mag uitsluitend worden
gebouwd ten behoeve van de aldaar omschreven doeleinden, met dien
verstande dat bovengronds slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
zijn toegestaan.
3. Voor de in de lid 1 bedoelde gronden geldt bovengronds een
maximumbouwhoogte van 3 meter.
4. In afwijking van het bepaalde in de leden 1 en 2 mogen op de in
lid 1 bedoelde gronden, bergingen worden gebouwd en gebruikt met een
maximumbebouwdoppervlak per kavel van 9 m2.
5. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, vrijstelling te
verlenen van het bepaalde in de leden 1 en 2, ten behoeve van het
bouwen en gebruiken van parkeersouterrains, mits hierdoor de moge-
lijkheden tot bouw en gebruik van het ondergronds railtracé niet
worden beperkt, met dien verstande dat deze parkeersouterrains
maximaal 1,50 meter hoog mogen zijn.
6. Als verboden gebruik in de zin van art. 19, lid 1, van de
planvoorschriften wordt in elk geval aangemerkt het gebruik van de
in lid 1 bedoelde gronden voor ongebouwde parkeervoorzieningen en
opslag.
Art. 12
Bovengrondse stationsgebouwen en openbare ruimte (S 1 + Vo).
1. De gronden, op de plankaart bestemd voor "bovengrondse stati-
onsgebouwen en openbare ruimte (S 1 + Vo)", zijn aangewezen voor
stationsgebouwen met inbegrip van perrons, railtracé, winkels, kan-
toren met baliefunctie, horeca, fietsenstallingen, maatschappelijke
voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van het rail-
verkeer, alsmede voor verkeersareaal, pleinen, groenvoorzieningen en
water.
2. Op de in lid 1 bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd
ten behoeve van de aldaar omschreven doeleinden.
3. Voor de in lid 1 bedoelde bebouwing gelden de volgende maxima,
met dien verstande dat voorzover een station is gelegen op een via-
duct, de bouwhoogte wordt gemeten vanaf het railtracéniveau:
stationsgebouwen:
- maximumbouwhoogte: 15 meter;
winkels, kantoren met baliefunctie, horeca en maatschappelijke voor-
zieningen:
- maximumvloeroppervlak per station: 100 m2;
overige gebouwen ten behoeve van railtracé:
- maximumbouwhoogte: 16 meter;
- maximumvloeroppervlak: 750 m2 per station;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
- maximumbouwhoogte: 6 meter.
Art. 13
Ondergrondse stationsgebouwen waarboven openbare ruimte (S 2 + Vo).
1. De gronden, op de plankaart bestemd voor "ondergrondse stati-
onsgebouwen waarboven openbare ruimte (S 2 + Vo)", zijn aangewezen
voor ondergrondse stationsgebouwen, met inbegrip van perrons,
railtracé, voetgangersverbindingen, vluchtschachten, winkels, kan-
toren met baliefunctie, horeca, fietsenstallingen, maatschappelijke
voorzieningen en andere ondergrondse voorzieningen ten dienste van
het railverkeer, alsmede, bovengronds, voor verkeersareaal, pleinen,
groenvoorzieningen en water.
2. Op de in lid 1 bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd
ten behoeve van de aldaar omschreven doeleinden, met dien verstande
dat bovengronds slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn
toegestaan.
3. Voor de in lid 1 bedoelde bovengrondse bebouwing geldt een
maximumbouwhoogte van 6 meter.
4. Voor winkels, kantoren met baliefunctie, horeca en maatschap-
pelijke voorzieningen gezamenlijk geldt een maximumvloeroppervlak
per station van 500 m2.
5. De gronden, op de plankaart nader aangeduid als "openbare
ruimte ten behoeve van langzaam verkeer", mogen, bovengronds, uit-
sluitend gebruikt worden voor openbare ruimte, pleinen, fiets- en
voetpaden en groenvoorzieningen.
6. In afwijking van het bepaalde in de leden 1, 2 en 5, en met in-
achtneming van het bepaalde in lid 7, mogen op de gronden, op de
plankaart nader aangeduid met "in- en uitgangen toegestaan" onder-
en bovengronds in- en uitgangen van het ondergronds stationsgebouw
worden gebouwd en gebruikt.
7. Voor de in lid 6 bedoelde in- en uitgangen gelden voor de
aangegeven locaties de volgende maxima en minima:
noordelijke in-/uitgang Centraal Station:
- maximumbouwhoogte: 5 meter;
- maximumbebouwd oppervlak op maaiveldniveau: 500 m2;
zuidelijke in-/uitgang Centraal Station:
- maximumbouwhoogte Stationsplein: 7,5 meter;
- maximumbebouwd oppervlak op maaiveldniveau: 2200 m2;
noordelijke in-/uitgangen station Rokin:
- maximumbouwhoogte: 4,5 meter;
- maximumbebouwd oppervlak op maaiveldniveau: 300 m2;
- minimumafstand tot plangrens: 5 meter;
zuidelijke in-/uitgangen station Rokin:
- maximumbouwhoogte: 4,5 meter;
- maximumbebouwd oppervlak op maaiveldniveau: 500 m2;
- minimumafstand tot plangrens: 5 meter;
noordelijke in-/uitgangen station Vijzelgracht:
- maximumbouwhoogte: 4,5 meter;
- maximumbebouwd oppervlak op maaiveldniveau: 300 m2;
- minimumafstand tot plangrens: 5 meter;
zuidelijke in-/uitgangen station Vijzelgracht:
- maximumbouwhoogte: 4,5 meter
- maximumbebouwd oppervlak op maaiveldniveau: 400 m2;
- minimumafstand tot plangrens: 3 meter;
noordelijke in-/uitgangen station Europaplein:
- maximumbouwhoogte: 5 meter;
- maximumbebouwd oppervlak op maaiveldniveau: 300 m2;
- minimum afstand tot plangrens: 5 meter;
zuidelijke in-/uitgangen station Europaplein:
- maximumbouwhoogte: 5 meter;
- maximumbebouwd oppervlak op maaiveldniveau: 400 m2;
- minimumafstand tot plangrens: 5 meter.
8. In afwijking van het bepaalde in de leden 1 en 2 mag de bebou-
wing zoals deze op het adres Stationsplein 10 aanwezig was op de
eerste dag dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage lag, worden ge-
bouwd en gebruikt ten behoeve van winkels, horeca, kantoren met
baliefunctie en maatschappelijke voorzieningen.
9. In afwijking van het bepaalde in de leden 1 tot en met 3, en
met inachtneming van het bepaalde in lid 10, mogen de gronden, op de
plankaart nader aangeduid als "openbare ruimte behorende bij ten-
toonstellings- en congresruimte", tevens worden bebouwd en gebruikt
ten behoeve van overkappingen, loopbruggen, alsmede aansluitende
trappen en liften ten behoeve van een tentoonstellings- en congres-
ruimte en laad- en losplaatsen.
10. Voor de in de lid 9 bedoelde gronden gelden, bovengronds, de
volgende maxima:
- minimumdoorganghoogte ten opzichte van het maaiveld: 2,75
meter;
gebouwen:
- maximumbouwhoogte: 10 meter;
- maximumbebouwingspercentage: 5;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
- maximumbouwhoogte: 3 meter;
- maximumbebouwingspercentage: 1.
11. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van
het bepaalde in lid 12, vrijstelling te verlenen van het bepaalde in
de leden 1 en 2, ten behoeve van het bouwen en gebruiken van stuw-
luchtopeningen, ventilatiekokers en dergelijke.
12. Voor de in lid 11 bedoelde bebouwing gelden de volgende maxima
en geldt het volgende minimum:
- maximumbouwhoogte: 5 meter;
- maximumbebouwd oppervlak op maaiveld: 25 m2 per station;
- minimumafstand tot de plangrens: 5 meter.
13. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, vrijstelling te
verlenen van het bepaalde in de leden 1 en 2, ten behoeve van het
onder de gronden, op de plankaart nader aangeduid als "openbare
ruimte behorende bij tentoonstellings- en congresruimte", bouwen en
gebruiken van ondergrondse doorgangen en parkeerkelders, mits de
mogelijkheden tot aanleg van een ondergronds railtracé hierdoor
feitelijk niet worden beperkt.
Art. 14
Ondergrondse stationsgebouwen waarboven stationsgebouwen (S 2 + S
1).
1. De gronden, op de plankaart bestemd voor "ondergrondse stati-
onsgebouwen waarboven stationsgebouwen (S 2 + S 1)", zijn aangewezen
voor ondergrondse en bovengrondse stationsgebouwen, met inbegrip
van perrons, railtracé, ondergrondse voetgangersverbindingen,
vluchtschachten, winkels, kantoren met baliefunctie, horeca, fiet-
senstallingen, maatschappelijke voorzieningen en andere bij stati-
onsgebouwen behorende voorzieningen.
2. Op de in lid 1 bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd
ten behoeve van de aldaar omschreven doeleinden.
3. Voor de in lid 1 bedoelde bebouwing geldt bovengronds een
maximumbouwhoogte van 28 meter.
4. Voor winkels, kantoren met baliefunctie, horeca en maatschap-
pelijke voorzieningen gezamenlijk geldt voor het ondergrondse stati-
onsgebouw een gezamelijk maximumvloeroppervlak van 500 m2.
Art. 15
Ondergrondse stationsgebouwen waarboven woningen en in- en uitgangen
behorende bij ondergrondse stations (S2 + W 4).
1. De gronden, op de plankaart bestemd voor "ondergrondse stati-
onsgebouwen waarboven woningen en in- en uitgangen behorende bij
ondergrondse stations (S 2 + W 4)", zijn aangewezen voor ondergrond-
se stationsgebouwen, met inbegrip van perrons, railtracé, onder-
grondse voetgangersverbindingen, vluchtschachten, winkels, kantoren
met baliefunctie, horeca, fietsenstallingen, maatschappelijke voor-
zieningen en andere bij stationsgebouwen behorende voorzieningen,
alsmede, bovengronds, voor wat betreft de eerste bouwlaag voor in-
en uitgangen van het ondergrondse station en voor wat betreft de ho-
gere bouwlagen voor woningen, met inbegrip van bijbehorende bergin-
gen.
2. Op en onder de in lid 1 bedoelde gronden mag uitsluitend worden
gebouwd ten behoeve van de aldaar omschreven doeleinden.
3. Voor de in de lid 1 bedoelde bebouwing gelden, bovengronds, de
volgende maxima:
gebouwen:
- maximumbouwhoogte: zoals op de kaart is aangegeven;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
- maximumbouwhoogte: 3 meter.
4. In afwijking van het bepaalde in de leden 1 en 2 mogen de
tweede bouwlaag en de hogere bouwlagen van de bebouwing Ferdinand
Bolstraat 136/Ceintuurbaan 89 tevens worden gebruikt ten behoeve van
een kantoor met baliefunctie.
5. In afwijking van het bepaalde in art. 19, lid 1, mogen de onbe-
bouwd blijvende gedeelten van de in lid 1 bedoelde gronden worden
gebruikt als tuinen en erven.
Art. 16
Lengteprofiel.
1. Voor het railtracé zoals bedoeld in de artikelen 3 tot en met
11 en de stations zoals bedoeld in de artikelen 12 tot en met 15,
gelden ten aanzien van de ligging van het spoor de in het lengte-
profiel (onderdeel II) aangegeven hoogtematen (bovengronds), dan wel
dieptematen (ondergronds).
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 mag, ten aanzien van de
ligging van het spoor, 5 meter worden afgeweken van de in het
lengteprofiel aangegeven hoogte- en dieptematen.
Art. 17
Toegelaten bedrijven.
1. Voorzover op gronden mag worden gebouwd en gronden en/of
bebouwing mogen worden gebruikt ten behoeve van bedrijven, mag dit
slechts voor bedrijven die in de van deze voorschriften deel uitma-
kende Staat van Inrichtingen (bijlage B) vallen onder de categorieën
I en II.
2. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, vrijstelling te
verlenen van het bepaalde in lid 1 voor het bouwen en het gebruik
van gronden en bebouwing ten behoeve van een bedrijf dat:
a niet in de Staat van Inrichtingen voorkomt en in vergelijking
met bedrijven die vallen onder de toegelaten categorieën geen
blijvende, onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmi-
lieu door hinder en/of gevaar;
b in de Staat van Inrichtingen valt onder één of meer catego-
rieën, hoger dan toegelaten, mits het desbetreffende bedrijf in
vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegelaten cate-
gorieën geen blijvende, onevenredige afbreuk doet aan het woon-
en leefmilieu door hinder en/of gevaar;
c na uitbreiding, wijziging of aanpassing in de Staat van Inrich-
tingen valt onder één of meer categorieën hoger dan toegelaten,
mits de uitbreiding, wijziging of aanpassing niet tot gevolg
heeft, dat het bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen
onder de toegelaten categorieën, blijvende, onevenredige af-
breuk doet aan het woon- en leefmilieu door hinder en/of ge-
vaar.
3. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het
bepaalde in art. 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, en met
inachtneming van het bepaalde in lid 4 het plan te wijzigen in dier
voege, dat:
a aan de Staat van Inrichtingen bedrijven en bedrijfssoorten wor-
den toegevoegd;
b in de Staat van Inrichtingen opgenomen bedrijven en bedrijfs-
soorten worden ingedeeld bij een andere categorie.
4. Burgemeester en Wethouders nemen in geval van wijziging als
bedoeld in lid 3 van het plan de volgende regels in acht:
a het plan wordt gewijzigd na overleg met de bevolking van het
plangebied en andere belanghebbenden;
b het ontwerp van een wijziging ligt gedurende twee weken voor
eenieder ter inzage;
c Burgemeester en wethouders maken de terinzageligging tevoren
bekend door het plaatsen van deze kennisgeving in één of meer
plaatselijk verschijnende dag- of nieuwsbladen, en voorts op de
gebruikelijke wijze;
d gedurende de twee weken van terinzageligging kunnen belangheb-
benden schriftelijk bij Burgemeester en Wethouders tegen het
ontwerp bedenkingen indienen;
e indien ten aanzien van het ontwerp van een wijziging zoals dat
ter inzage heeft gelegen, bedenkingen kenbaar zijn gemaakt, dan
wel bij de vaststelling van het ontwerpbesluit wordt afgeweken,
wordt het besluit van Burgemeester en Wethouders met redenen
omkleed;
f de indiener van vorenvermeld schriftuur wordt in de gelegenheid
gesteld, mondeling zijn bedenkingen toe te lichten ten over-
staan van de daarvoor aangewezen raadscommissie;
g degenen die hun bedenkingen tegen het ontwerp kenbaar hebben
gemaakt, worden van de beslissing omtrent de vaststelling van
het ontwerpbesluit op de hoogte gesteld;
h indien Burgemeester en Wethouders het gewijzigd plan hebben
vastgesteld, sturen zij dit, vergezeld van de eventueel daar-
tegen ingediende bedenkingen, ter goedkeuring aan Gedeputeerde
Staten van Noord-Holland.
Art. 18
Overgangsbepalingen.
1. Bebouwing die op de eerste dag van de terinzageligging van het
ontwerpbestemmingsplan bestond of nadien kon worden gebouwd krach-
tens een eerder verleende of nog te verlenen bouwvergunning die voor
wat betreft bestemming en/of omvang niet overeenstemt met het plan,
mag, tenzij een raadsbesluit tot onteigening is genomen, gedeelte-
lijk worden vernieuwd of veranderd, mits daardoor geen grotere af-
wijking van het plan ontstaat.
2. Bebouwing als bedoeld in lid 1, mag, tenzij een raadsbesluit
tot onteigening is genomen, in geval van tenietgaan ten gevolge van
een calamiteit, worden herbouwd, mits de bouwvergunning binnen twee
jaar na tenietgaan is aangevraagd en mits daardoor geen grotere af-
wijking van het plan ontstaat.
3. Het gebruik van gronden en bebouwing dat afwijkt van het plan
op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag worden
voortgezet, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was
met de tot dat tijdstip geldende bepalingen met betrekking tot het
gebruik van gronden en bebouwing.
4. Het is verboden, het afwijkende gebruik te veranderen in andere
vormen van gebruik, tenzij daardoor geen grotere afwijking van het
plan ontstaat.
Art. 19
Algemene gebruiksbepaling.
1. Het is verboden, de in het plan begrepen gronden en de zich
daarop bevindende bebouwing te gebruiken op een wijze of tot een
doel, strijdig met de bestemming of de daarbij behorende voorschrif-
ten.
2. Onder verboden gebruik als bedoeld in lid 1 wordt in ieder
geval begrepen het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van
bedrijven die worden begrepen onder art. 2.4 van het Inrichtingen-
en vergunningenbesluit milieubeheer (Staatsblad 1993, nr. 50,
laatstelijk gewijzigd op 7 februari 1997, Staatsblad 1997, nr. 74).
3. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, vrijstelling te
verlenen van het bepaalde in lid 1, mits het verlenen van vrijstel-
ling niet zal leiden tot een ingrijpende en/of onomkeerbare wijzi-
ging van en inbreuk op de desbetreffende bestemming.
4. Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het
bepaalde in lid 1 wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een
beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende
redenen wordt gerechtvaardigd.
Art. 20
Algemene vrijstellingen.
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze voorschriften
vrijstelling kan worden verleend, zijn Burgemeester en Wethouders
bevoegd, vrijstelling te verlenen van de desbetreffende bepalingen
van het plan, in dier voege dat:
a in het plangebied worden gebouwd: gebouwen ten behoeve van de
openbare dienst (maximumbouwhoogte 6 meter, maximumbebouwd op-
pervlak 15 m2), alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals
gedenktekens, plastieken, vrijstaande muren, straatmeubilair,
geluidwerende voorzieningen, duikers, steigers, bruggen en
andere waterbouwkundige constructies;
b geringe afwijkingen die in het belang zijn van een ruimtelijk
of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die
noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het
terrein, worden toegestaan, mits de afwijking in situering niet
meer dan 2 meter bedraagt;
c de in de voorschriften toegestane maximale bouwhoogten in
geringe mate worden overschreden, doch de betrokken bouwhoogte
met niet meer dan 2 meter wordt vergroot;
d de in de voorschriften toegestane maximale bouwhoogten met ten
hoogste 5 meter worden overschreden ten behoeve van lift- en
trappenhuizen en centrale verwarmingsinstallaties en ten hoog-
ste 8 meter ten behoeve van schoorstenen, ventilatie-inrich-
tingen, antennes, reclametoestellen, verkeersborden en licht-
masten;
e de bebouwingsgrenzen en/of bestemmingsgrenzen worden overschre-
den met ten hoogste 2 meter ten behoeve van balkons, erkers,
buitentrappen, bordessen, galerijen, luifels, lift- en trappen-
huizen en andere ondergeschikte delen van al dan niet binnen
het plangebied gelegen gebouwen.
Art. 21
Toegelaten overschrijdingen.
Het is toegestaan, de in dit plan aangegeven bestemmings- en/of
bebouwingsgrenzen te overschrijden, ten behoeve van:
a stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozij-
nen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden
van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van al
dan niet binnen het plangebied gelegen gebouwen, mits de over-
schrijding niet meer bedraagt dan 1 meter;
b gevel- en kroonlijsten, overstekende daken, reclametoestellen
en dergelijke, behorende bij al dan niet binnen het plangebied
gelegen gebouwen, indien zij voldoen aan het volgende:
1ø de voorsprong van werken buiten de voorgevelrooilijn mag
niet meer bedragen dan 1/20 van de afstand tussen de voor-
gevelrooilijnen, en niet meer dan 1 meter bedragen;
2ø de werken mogen niet lager zijn gelegen dan 4,2 meter
boven een voor motorvoertuigen openstaande weg of boven
een strook van 0,6 meter langs die weg en 2,2 meter boven
een niet voor motorvoertuigen openstaande weg;
c hijsinrichtingen, behorende bij al dan niet binnen het plange-
bied gelegen gebouwen, mits de overschrijding niet meer be-
draagt dan 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen van
4,2 meter boven het aangrenzende straatpeil.
Art. 22
Anti-dubbeltelbepaling.
Gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van
een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven,
blijven bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschou-
wing.
|