Bron             : Raad
Onderwerp        : Aanvraag rijksbijdrage kerntraject Buikslotermeerplein
                   - Zuid/WTC van de Noord-Zuidlijn.
Portefeuille     : Wethouder Verkeer, Vervoer en Infrastruc
Afd./Pol. partij : Ruimtelijke Ontwikkeling Infrastructuur en Beheer
Indicateur nr.   : 98/25/27 ROIB
Datum Raad       : 24-06-98
Comm. van Advies : Verkeer, Vervoer, Infrastructuur en Sociale Zaken
Datum CvA        : 17-06-98
Datum B&W        : 26-05-98
Datum publikatie : 11-06-98
Gemeenteblad nr. : 324

Nr. 324. Aanvraag rijksbijdrage kerntraject Buikslotermeerplein - Zuid/WTC van de Noord-Zuidlijn. Amsterdam, 11 juni 1998. Aan de Gemeenteraad Bij uw besluit van 27 november 1996, nr. 731, heeft u inge- stemd met de aanleg van de Noord-Zuidlijn, zoals vervat in een aantal raadsvoordrachten (Gemeenteblad afd. 1, nrs. 727-730). De raadsvoordrachten hadden betrekking op het Definitief Programma van Eisen (DPvE) van het kerntraject Buikslotermeer- plein-Zuid/WTC, de varianten voor het zuidelijke tracé, de concept-samenwerkingsovereenkomst met het rijk, de nut en noodzaak, de stand van zaken van de financiering en de schade- regeling. Bij dit raadsbesluit zijn tevens twee moties van het raadslid mevr. Agtsteribbe (Gemeenteblad 1996, afd. 1, nrs. 742 en 744) en een motie van het raadslid Niamut c.s. (Gemeen- teblad 1996, afd. 1, nr. 746) aangenomen. Later in de toelich- ting komen wij terug op de uitwerking van deze moties in het kader van de voorgenomen aanleg van de Noord-Zuidlijn. Na uw besluit van 27 november 1996, nr. 731, is onder de Amsterdamse bevolking een referendum gehouden. Na de voor de Noord-Zuidlijn positieve uitslag op 25 juni 1997 is de verdere uitwerking van het ontwerp voortvarend ter hand genomen. Met het aanlegbesluit heeft ons College opdracht gekregen om bij de minister van Verkeer en Waterstaat zekerheid te ver- krijgen omtrent de wijze van financiering ten behoeve van de aanleg en de exploitatie van de Noord-Zuidlijn, zodat het besluit kan worden geëffectueerd. Onlangs heeft het Kabinet besluiten genomen over de Noord- Zuidlijn. Tegen de achtergrond van een extra impuls voor de ruimtelijke-economische structuur heeft het Kabinet besloten om in 1998 een deel van de gereserveerde extra FES-gelden (FES = Fonds Economische Structuurversterking) te bestemmen voor de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Een belangrijk criterium bij de toekenning van middelen aan projecten was de mogelijkheid de uitvoering van projecten in 1998 te starten (ICES-brief minis- ter Wijers e.a.). In haar brief van 23 april 1998 meldt de minister van Verkeer en Waterstaat de stand van zaken met betrekking tot de finan- ciering van de Noord-Zuidlijn en voorwaarden op basis waarvan een beschikking kan worden afgegeven. Om het project voor een subsidie op grond van de Wet infrastructuurfonds in aanmerking te laten komen, moet een aanvraag daartoe door het Regionaal orgaan Amsterdam worden ingediend. Na ambtelijk en bestuurlijk overleg met het Regionaal orgaan Amsterdam (ROA) en intensief overleg met vertegenwoordigers van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en Rijkswater- staat, Directie Noord-Holland, is de voorliggende subsidienota ten behoeve van de aanvraag voor een rijksbijdrage, kort gezegd: de subsidieaanvraag, totstandgekomen. De subsidieaan- vraag betreft de aanleg van het kerntraject tussen het Buik- slotermeerplein en het station Zuid/WTC. In de subsidienota wordt het project technisch en organisato- risch nader uitgewerkt aan de hand van het informatieprofiel behorende bij de spelregels die door het rijk zijn opgesteld om infrastructuurprojecten in aanmerking te laten komen voor financiering in het kader van het Meerjarenprogramma Infra- structuur en Transport (MIT). Het in bijlage II, behorende bij deze voordracht, vermelde voorstel aan het Regionaal orgaan Amsterdam (ROA) beschrijft in het kort de belangrijkste onder- werpen van de subsidienota en geeft inzicht in de meest rele- vante feiten en cijfers. Het project Noord-Zuidlijn is thans zo ver uitgewerkt dat het ROA, op basis van de door Amsterdam geleverde documenten, een subsidieaanvraag kan indienen bij de minister van Verkeer en Waterstaat. Hierbij bieden wij u de raadsvoordracht aan. Vanwege de omvang van de subsidieaanvraag wordt in de bijlage een nadere toe- lichting gegeven op een veelheid aan onderwerpen die ten grondslag liggen aan deze voordracht. In haar brief van 23 april 1998 aan het ROA meldt de minister van Verkeer en Waterstaat dat, ten aanzien van de financie- ring, het Kabinet heeft besloten om uit de FES-middelen 816 miljoen gulden beschikbaar te stellen voor het Vinex-conve- nantgedeelte van de Noord-Zuidlijn tussen het Centraal Station en Zuid/WTC. Tezamen met eerder gevoteerde middelen is op dit moment een bedrag van 1350 miljoen gulden beschikbaar. Op basis van het oorspronkelijke bedrag van 1800 miljoen gulden (zoals opgenomen in de raadsvoordracht van 22 november 1996, nr. 731) voor de rijksbijdrage is naast de nog ontbrekende 215 miljoen gulden voor het traject Centraal Station-Zuid/WTC nog een bedrag van 235 miljoen gulden nodig voor het traject in Amsterdam-Noord. In het ambtelijk overleg met vertegenwoordigers van het minis- terie is duidelijk naar voren gekomen dat het Ministerie van Verkeer en Waterstaat op dit moment geen oplossing heeft gevonden om dit dekkingsprobleem op te lossen, zodat eind van dit jaar beschikken mogelijk is. Amsterdam heeft in dat over- leg aangekondigd actie te zullen ondernemen richting de Kabi- netsformatie. Wij houden onverkort vast aan de totale financiering voor de aanleg van de eerste fase van de Noord-Zuidlijn tussen het Buikslotermeerplein en Zuid/WTC. Conform de Wet infrastructuurfonds dient een aanvraag door het ROA te worden ingediend. Om de aanvraag te kunnen beoordelen, verzoekt de minister het project met de volgende documenten te onderbouwen: 1. functioneel programma van eisen; 2. vervoerwaarde (optimalisatie); 3. onderbouwing van het tracé; 4. volledige financiële raming en een gedegen uitwerking van het risicomanagement; 5. projectontwerp; 6. verkenning naar de toekomstige strategische waarde in het geval van doortrekking in de regio; 7. ruimtelijke economische ontwikkelingen. Over de inhoud van de documenten is reeds op ambtelijk niveau overleg geweest in de Adviesgroep Noord-Zuidlijn en met verte- genwoordigers van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. De verwachting is gewettigd dat de subsidieaanvraag van de Noord- Zuidlijn tot een positieve besluitvorming bij het rijk zal leiden. Alle zeven documenten zijn, via de Directie Noord- Holland van het Directoraat-Generaal van Rijkswaterstaat, ter beoordeling reeds ingediend bij de minister. Ter completering van de subsidienota is het resultaat van de zeven documenten als samenvatting integraal verwerkt in de delen A, B en C van de nota. In het voorwoord van de nota wordt per document verwezen naar de desbetreffende hoofdstuk- ken. De drie belangrijkste onderwerpen in het overleg met het rijk zijn geweest de netoptimalisatie, het risicomanagement en de projectkostenraming. Ten aanzien van de netoptimalisatie zijn wij in afwachting van een brief van de minister met haar standpunt naar aanleiding van de auditvervoerwaarde en een reactie op de Amsterdamse voorstellen voor netoptimalisatie. Op korte termijn zal een modelmatige studie worden gestart waarin de Amsterdamse voor- stellen in het kader van de netoptimalisatie, waarmee de kostendekkingsgraad van het net van het Gemeentevervoerbedrijf met 1,3 tot 3,6 procentpunten kan worden verhoogd, in samen- werking met het ROA nader worden onderzocht. Behoud van het huidige voorzieningen niveau is daarbij uitgangspunt. De opzet van het risicomanagement, zoals breed beschreven in de subsidienota, is op dit moment nog onderwerp van overleg met het rijk. Het rijk stelt zich op het standpunt dat eerst overeenstemming moet zijn bereikt over de opzet van het risi- comanagement en dat daarna de verdeling van risico's aan de orde is. Het rijk legt daarbij de nadruk op de beheersing van risico's, Uiterlijk bij het aanvaarden van de beschikking zullen de gemeente Amsterdam en het ROA afspraken maken met het rijk over de verdeling van de risico's. De projectkostenraming is op basis van het referentievooront- werp, na verwerking van besparingen en kostenverhogingen, bijgesteld tot 2007 miljoen gulden op basis van het prijspeil van 1 januari 1997. In deze raming zijn extra kosten opge- nomen voor kunst, voorlichtingscentrum, instandhouding van stations tijdens de bouw, leges en aanvullende proeven. De minister heeft in haar brief van 31 oktober 1997 aangegeven dat binnen het project moet worden gezocht naar mogelijke kostenbesparingen. Deze besparingen zijn gevonden en hebben betrekking op het realiseren van synergie bij de bouw van het station Rokin door het mee bouwen van een ondergrondse par- keergarage, het verminderen van het aantal roltrappen in dit station door fasering en het verkorten van de perrons tot een lengte van 123 meter in plaats van 130 meter. Dit laatste betreft een aanpassing van het programma van eisen en vereist derhalve een bestuurlijk besluit. De projectkosten worden verdeeld in bouwkosten en bijkomende kosten. De raming van de bouwkosten is regelmatig onderworpen geweest aan audits van de Bouwdienst van Rijkswaterstaat. Het tracé in de Ferdinand Bolstraat wordt thans geaudit door de Bouwdienst. De resultaten daarvan zullen waarschijnlijk in juni 1998 beschikbaar komen. Tot nu toe hebben alle audits bevestiging gegeven van de juistheid van de kostenberekeningen van het Adviesbureau Noord-Zuidlijn. De verwachting is ge- rechtvaardigd dat zulks ook voor het deel van de Ferdinand Bolstraat het geval zal zijn. Zodra deze audit van het rijk is ontvangen, zal deze aan de Commissie voor Verkeer, Vervoer, Infrastructuur en Sociale Zaken ter kennisname worden verzon- den. Er is nu op voorhand geen aanleiding om te verwachten dat de kostenramingen anders worden dan nu bij de subsidieaanvraag is berekend. Conform het Besluit infrastructuurfonds zal de rijksbijdrage 95% van de subsidiabele projectkosten bedragen en zal de overige 5% als eigen bijdrage ten laste komen van de aanvra- ger. Aangezien het kerntraject van de Noord-Zuidlijn volledig op Amsterdams grondgebied ligt, zal de eigen bijdrage, voorzo- ver het ROA daarin niet bijdraagt, ten laste komen van de Algemene Dienst van de gemeente Amsterdam. Er vindt nog nader overleg plaats met het ROA over de dekking van de eigen bijdrage. De kosten die voor subsidie op basis van de Wet infrastruc- tuurfonds in aanmerking komen, bedragen 1966 miljoen gulden. De niet-subsidiabele kosten betreffen posten voor te verhalen kosten verontreinigde grond en aftrek wegens achterstallig onderhoud (tezamen 41 miljoen gulden). Het rijk wordt ge- vraagd, 1868 miljoen gulden bij te dragen aan de realisatie van het project. De eigen bijdrage die ten laste komt van de gemeente, bedraagt thans 110 miljoen gulden. In overleg tussen het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de gemeente Amsterdam is in begin 1996 besloten om de samen- werking tussen beide partijen bij de aanleg van de Noord- Zuidlijn vast te leggen in een samenwerkingsovereenkomst. Het betreft het programma van eisen, het projectplan en het ex- ploitatieplan. De uitwerking van het project ten aanzien van het programma van eisen en het projectplan (zoals verwerkt in de subsidienota) heeft een dusdanig stadium bereikt dat het voldoende basis biedt om de realisatie van de Noord-Zuidlijn met voldoende vertrouwen ter hand te nemen. Voor de gemeente is het van belang meer zekerheid te verkrijgen over het ex- ploitatieplan van de Noord-Zuidlijn in combinatie met het overige openbaar-vervoernet. Dit betreft de netoptimalisatie, de bekostigingssystematiek, de instandhoudingskosten infra- structuur en de incidenteel optredende kosten kort vóór en na het in exploitatie nemen van de nieuwe lijn. Uiterlijk bij het aanvaarden van de beschikking dient met de minister over het exploitatieplan nadere afspraken te worden gemaakt. Tot slot wijzen wij u erop dat met de vaststelling van de voorliggende subsidieaanvraag vóór het zomerreces en de aan- bieding daarvan aan de minister aan een belangrijke voorwaarde wordt voldaan om de minister nog eind van dit jaar in de gelegenheid te stellen een beschikking te kunnen afgeven. Tevens wordt hiermee het kader voor het komende onderhande- lingstraject met het rijk vastgesteld om de nog ontbrekende dekking voor de realisatie van het kerntraject tussen het Buikslotermeerplein en Zuid/WTC te realiseren. Uiterlijk bij het aanvaarden van de beschikking moet voldoende zekerheid van de minister zijn verkregen ten aanzien van de risicoverdeling, het exploitatieplan en de financiering van het project. Dan zal uw Vergadering en het ROA op basis hier- van definitief beslissen over het aanvaarden van de beschik- king die de minister afgeeft. De Commissie voor Verkeer, Vervoer, Infrastructuur en Sociale Zaken zal deze voordracht op 17 juni 1998 behandelen. Op grond van het vorenstaande stellen wij u voor, het volgende besluit te nemen: De Gemeenteraad van Amsterdam, Gezien de voordracht van Burgemeester en Wethouders van 11 juni 1998, Besluit: I kennis te nemen van de toezeggingen van het Kabinet inzake de financiering van de Noord-Zuidlijn zoals ver- woord in de brief van de minister van Verkeer en Water- staat van 23 april 1998; II in te stemmen met de inhoud van de bij de voordracht overgelegde subsidienota; III in te stemmen met de besparingen op de bouwkosten die betrekking hebben op het realiseren van synergie bij de bouw van het station Rokin en een parkeergarage, het verminderen van het aantal roltrappen bij het station Rokin en het verkorten van de perrons van 130 meter naar 123 meter lengte; IV in te stemmen met de bijgestelde projectkostenraming, waarbij op basis van de voor subsidie in aanmerking komende projectkosten van 1966 miljoen gulden het rijk wordt gevraagd 1868 miljoen gulden bij te dragen; V in te stemmen met het indienen van een subsidieaanvraag voor het gehele traject tussen het Buikslotermeerplein en Zuid/WTC; VI het Regionaal orgaan Amsterdam te verzoeken, de subsidie- aanvraag in te dienen bij de minister van Verkeer en Waterstaat. Afschrift van dit besluit zal aan Burgemeester en Wethouders worden gegeven Burgemeester en Wethouders van Amsterdam, M. Sint S. Patijn secretaris burgemeester Verschenen 17 juni 1998. Bijlage I, behorende bij de voordracht nr. 324 van 1998. Aanvraag rijksbijdrage kerntraject Noord-Zuidlijn. De toelichting op de raadsvoordracht is vanwege de veelheid aan onderwerpen onderverdeeld in vijf delen. In deel I van de toelichting wordt als eerste ingegaan op: Ia voorwaarden van de indiening van de subsidieaanvraag; Ib planning van de bestuurlijke besluitvorming terzake subsidieaanvraag; Ic financiële stand van zaken van het rijk. In deel II wordt de samenstelling en inhoud van de subsidieno- ta kort samengevat. Daarna worden achtereenvolgens de volgen- de, voor de bestuurlijke besluitvorming, relevante onderwerpen daarvan behandeld: IIa vervoerswaarde en netoptimalisatie; IIb risicomanagement; IIc passage van het Centraal Station; IId omgevingswerken; IIe parkeergarages; IIf tijdelijke maatregelen; IIg financiële raming van projectkosten. In deel III van de toelichting worden de afspraken die in het kader van het ambtelijk overleg met vertegenwoordigers van Rijkswaterstaat, Directie Noord-Holland, en het Ministerie van Verkeer en Waterstaat zijn gemaakt, nader toegelicht. Deze moeten leiden tot een positieve beoordeling van de aanvraag door de minister van Verkeer en Waterstaat. In vervolg daarop wordt nader ingegaan op de laatste stand van zaken met betrek- king tot een samenwerkingsovereenkomst en in het bijzonder het exploitatieplan. Dit deel wordt afgesloten met een toelichting op de procedure- le afspraken die noodzakelijk zijn voor de samenwerking met het ROA, die naar aanleiding van het reguliere overleg met het ROA tot stand zijn gekomen. Deel IV geeft in het kort de stand van zaken weer van de uitvoering van de moties van de raadsleden mevr. Agtsteribbe en Niamut. I.a. Voorwaarde bij indiening van de subsidieaanvraag. Om het project goed te kunnen beoordelen, geeft de minister in haar brief van 23 april 1998 aan op welke wijze zij over de juiste informatie wenst te beschikken; derhalve verzoekt zij het ROA bij de indiening van de aanvraag het project te onder- bouwen met de volgende documenten: 1. functioneel programma van eisen; 2. vervoerswaarde; 3. onderbouwing van het tracé; 4. volledige financiële raming en een gedegen uitwerking van het risicomanagement; 5. projectontwerp; 6. verkenning naar toekomstige strategische waarde in geval van doortrekking in de regio. Door de gemeente is voorgesteld, een zevende document toe te voegen waarin de ruimtelijke-economische ontwikkelingen langs de Noord-Zuidlijn op lange termijn worden beschreven. De minister acht het ook wenselijk, dit document toe te voegen aan de hiervoren vermelde zes documenten. Aangezien er voor de bestuurlijke behandeling bij de gemeente en het ROA een integraal aanvraagdocument gewenst is, zijn de zeven documenten als samenvatting verwerkt in de subsidienota. De documenten zelf zijn alleen voor intern ambtelijk gebruik bedoeld voor de beoordeling van het rijk. De eerste twee documenten (DPvE en vervoerswaarde) zijn al ingediend en heeft reeds overleg plaatsgevonden met het rijk over de inhoud. De minister heeft haar standpunt ten aanzien van deze twee documenten kenbaar gemaakt. Over de inhoud van de overige vijf documenten is reeds op amb- telijk niveau overleg geweest met vertegenwoordigers van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en Rijkswaterstaat, Directie Noord-Holland. In deel III van de toelichting wordt over de stand van zaken met betrekking tot de zeven documenten en het resultaat van het overleg met het rijk daarover voor de belangrijkste onderwerpen een nadere toelichting gegeven. In het belang van een voorspoedig verloop van het besluitvor- mingstraject van het ministerie zijn de overige vijf documen- ten in mei reeds via de Directie Noord-Holland van het Direc- toraat-Generaal van Rijkswaterstaat ter beoordeling aangeboden aan de minister. De minister zal in de komende periode haar standpunten met betrekking tot de zeven afzonderlijke documen- ten kenbaar maken. Deze stapsgewijze beoordeling van de aanvraag door het rijk brengt wel met zich mee dat in de aanloop tot het moment van beschikken de aanvraag op onderdelen wijzigingen kan onder- gaan. Eventuele substantile wijzigingen daarin zullen tijdig aan de gemeente en het ROA ter besluitvorming worden voor- gelegd, zodat wij het een en ander kunnen betrekken bij het onderhandelingstraject tot aan het beschikkingsmoment. I.b. Planning bestuurlijke besluitvorming terzake de subsi- dieaanvraag. Om het project voor een subsidie op grond van de Wet infra- structuurfonds in aanmerking te laten komen, moet conform deze wet- en regelgeving een aanvraag daartoe door het ROA worden ingediend. Met het ROA is al in een eerder stadium overeen- gekomen dat de subsidieaanvraag bij het rijk door de gemeente Amsterdam volledig wordt voorbereid en door het ROA wordt ingediend bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het ministerie geeft vervolgens een beschikking aan het ROA, zodat de gemeente Amsterdam aan de slag kan. Om het ROA in staat te stellen om vóór het zomerreces een formele aanvraag bij het ministerie te kunnen indienen, is overeengekomen dat de be- stuurlijke behandelingen van de gemeente Amsterdam en het ROA deels parallel worden geschakeld. Dit houdt in dat eerst nadat de Gemeenteraad akkoord is gegaan met de aanvraagdocumenten de Regioraad van het ROA de documenten definitief kan vaststel- len. De afspraken die met het ROA in dit kader zijn gemaakt over de wederzijdse verantwoordelijkheden, worden in deel III nader toegelicht. Om de Noord-Zuidlijn conform de huidige planning in 2006 operationeel te laten zijn, zal in 1999 de uitvoering moeten starten. De voorbereidende werkzaamheden, zoals tijdelijke maatregelen voor het openbaar vervoer en dergelijke, die nodig zijn alvorens de uitvoering kan starten, kunnen al eerder beginnen. De werkzaamheden die eind dit jaar zouden kunnen starten, zijn het verleggen van de bushalten ten oosten van het Stationsplein naar een platform boven het oostelijke deel van het Open Havenfront. Hiervoor zullen Burgemeester en Wethouders de Gemeenteraad te zijner tijd separaat een uitvoe- ringskrediet ter besluitvorming voorleggen. Hiermee wordt dan ook voldaan aan de voorwaarde die het Kabi- net heeft gesteld bij de toekenning van de FES-gelden aan projecten waarvan dit jaar nog de uitvoering kan starten. Uitgaande van het vorenstaande dient de aanvraag door het ROA vóór het zomerreces te worden ingediend bij de minister, zodat met in achtneming van het besluitvormingstraject van het rijk, die normaal gesproken zes maanden in beslag neemt, eind van dit jaar een beschikking kan worden afgegeven. In de aanbiedingsbrief aan de minister zal het ROA met betrek- king tot de onderwerpen waarover ten tijde van de indiening nog onvoldoende zekerheid aan de Amsterdamse en ROA-zijde be- staat, deze onder de aandacht van de minister brengen. De onderwerpen waarover nog onzekerheid bestaat, zijn voorals- nog de totale financiering van het traject Buikslotermeer- plein-Zuid/WTC, de risico-verdeling en het exploitatieplan na ingebruikname van de Noord-Zuidlijn. Bij het onderwerp samen- werkingsovereenkomst onder deel III komen wij daarop nog nader terug. Indien de standpunten van de minister ten aanzien van de zeven afzonderlijke documenten aanleiding geven tot wijziging in de uitgangspunten, uitwerkingen of anderzijds van de subsidieaan- vraag, zullen wij dat separaat in behandeling brengen bij de gemeente en het ROA. Het een en ander kan in het traject tot het beschikkingsmoment zijn beslag krijgen als te stellen voorwaarden van het ROA en Amsterdamse zijde bij het aanvaar- den van de beschikking. I.c. Financiële stand van zaken van het rijk. Ten tijde van het opstellen van het Vinex-convenant in 1993 is door gebrek aan voldoende budget 950 miljoen gulden uit de investeringsimpuls opgenomen voor het traject Centraal Station-Zuid/WTC. Dit was het eerste moment dat in het Meer- jarenprogramma Infrastructuur en Transport (1994-1998) een bedrag was opgenomen voor de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Nadat de minister op 31 oktober 1996 kennis heeft genomen van het Definitief Programma van Eisen, zoals het ook door de Gemeenteraad is vastgesteld op 27 november 1996, is een totaalbedrag voor de rijksbijdrage van 1800 miljoen gulden in de Planstudie tabel van het MIT opgenomen. In haar brief van 23 april 1998 meldt de minister dat het Kabinet uit de FES-middelen 816 miljoen gulden beschikbaar heeft gesteld voor het in het Vinex-convenant opgenomen ge- deelte van dit project tussen Amsterdam-Zuid/WTC en Amsterdam- Centraal Station. In deze brief laat de minister weten dat tezamen met eerder gevoteerde middelen voor het deel Centraal Station-Zuid/WTC in totaal 1350 miljoen gulden thans beschik- baar is. Deze reservering zal, na afronding van de planstudie- fase, door de minister worden benut om een beschikking af te geven die het taakstellende bedrag van 1350 miljoen gulden niet te boven gaat. Voorts geeft zij aan dat op dit moment geen garantie kan worden gegeven dat ten tijde van de kabi- netsformatie voldoende middelen beschikbaar komen voor het resterende gedeelte naar Amsterdam-Noord. In de contacten van Burgemeester en Wethouders met vertegen- woordigers van haar ministerie hebben zij reeds te kennen gegeven dat het thans beschikbare bedrag niet toereikend zal zijn voor de aanleg van het gedeelte tussen het Centraal Station en Zuid/WTC. Om een operationeel gedeelte tussen het Centraal Station en Zuid/WTC mogelijk te maken, is een aanvul- lende bedrag van 215 miljoen gulden nodig. De aanleg van het geplande metrostation onder het Centraal Station is alleen mogelijk door start van de bouw in het geplande bouwdok in de Sixhaven. Daarnaast ontstaat het probleem van een vervoers- waardedaling van circa 20% en zal ook het geplande compacte busstation aan de De Ruijterkade niet voldoende capaciteit kunnen bieden vanwege het niet kunnen verplaatsen van de aanlanding van regionale bussen uit Noord-Holland van het Centraal Station naar het Buikslotermeerplein. Bij het vast- stellen van het maximaal aantal halteplaatsen bij het Centraal Station is uitgegaan van optimale reizigerskwaliteit. Ten behoeve hiervan wordt uitgegaan van gedeeltelijk aantakken en eindigen van een aantal lokale en regionale buslijnen bij de metrostations van de Noord-Zuidlijn, waardoor een compact bus- station kan worden gerealiseerd. Op basis van de oorspronkelijke bedrag van 1800 miljoen gulden voor de rijksbijdrage is naast de 215 miljoen gulden voor CS- Zuid/WTC nog een bedrag van 235 miljoen gulden nodig voor het traject in Amsterdam-Noord. In het ambtelijk overleg met vertegenwoordigers van het minis- terie is duidelijk naar voren gekomen dat het Ministerie van Verkeer en Waterstaat op dit moment geen oplossing heeft gevonden om dit dekkingsprobleem op te lossen, zodat eind van dit jaar beschikken mogelijk is. Amsterdam heeft in dat over- leg aangekondigd actie te zullen ondernemen richting de Kabi- netsformatie. Wij houden onverkort vast aan de totale financiering voor de aanleg van de eerste fase van de Noord-Zuidlijn tussen het Buikslotermeerplein en Zuid/WTC. II. Inhoud van de subsidienota. In de onderhavige Aanvraag Rijksbijdrage kerntraject Noord- Zuidlijn, kortgezegd subsidienota, worden de resultaten van de doorlopen planstudiefase en voorbereidingsfase in beeld ge- bracht ten behoeve van de beoordeling van het project door het rijk. Gelet op de complexiteit en omvang van het project en om het beoordelingsproces te ondersteunen, is gekozen voor het opde- len van de subsidienota in drie delen. Bij de opdeling is geprobeerd zoveel mogelijk aan te sluiten bij de gehanteerde fase-indeling en uitwerkingsniveau van het MIT. Hiertoe is een scheiding gebracht in de Planvorming (deelnota A), de (Techni- sche) Uitwerking van het project (deelnota B) en de Project- realisatie (deelnota C). De subsidienota vormt een samenvat- ting van de velerlei achterliggende rapporten en documenten die deels ook onderdeel zijn geweest van bestuurlijke besluit- vorming. Op deze wijze worden alle voor de projectbeoordeling en het -besluit relevante documenten vastgelegd. Zoals eerder vermeld, is de inhoud van de zeven documenten ten behoeve van de stapsgewijze beoordeling van het rijk integraal verwerkt in de subsidienota. Een verwijzing naar hoofdstukken is in het voorwoord van de subsidienota te vinden. De subsi- dienota wordt vergezeld van een beknopte beleidsmatige samen- vatting met de belangrijkste feiten en cijfers. Deelnota A geeft inzicht in de planvorming van het project. Centraal daarin staat de vaststelling van de nut en noodzaak in termen van het ruimtelijke-economische belang, de samenhang met het lokaal en regionaal verkeers- en vervoerbeleid, de strategische waarde bij doortrekking, de vervoerswaarde en exploitatie van de Noord-Zuidlijn en het besluitvormingspro- ces. Deelnota B behandelt het project technisch inhoudelijk. Daarin is het Definitief Programma van Eisen (DPvE) vertaald in een voorontwerp. Dit ontwerp wordt aangeduid als referentie voor- ontwerp, omdat over de definitieve vorm van de toegangspartij- en nog maatschappelijk overleg gaande is (inpassingsplannen). De vorm en omvang van de diepe bouwputten ten behoeve van de stations zijn echter wel gefixeerd. Het ontwerp wordt onder- steund door een beschrijving van de technische haalbaarheid, de beoogde uitvoeringsschema en de kostenraming van het bouw- project. Tevens worden de omgevingswerken langs de stations van de Noord-Zuidlijn, die het gevolg zijn van initiatieven uit de stad om in een moeite door andere wensen te realiseren, opge- somd en benoemd. Deel C behandelt de procedurele en organisatorische aspecten die nodig zijn om het project te realiseren. Belangrijke onderwerpen daarin zijn de financiële onderbouwing en de risicobeschouwing. II.a. Vervoerswaarde en netoptimalisatie. Een van de belangrijkste beoordelingscriteria van de minister betreft de kostendekkingsgraad van de exploitatie van de Noord-Zuidlijn en de bijdrage die het levert aan verbetering van de kostendekkingsgraad van het totale openbaar vervoer in de regio. In haar brief van 11 september 1996 stelt de minis- ter dat om nieuwe projecten in aanmerking te laten komen voor een subsidie door het rijk op lijnniveau een minimale kosten- dekkingsgraad van 50% mogelijk moet zijn. Daarnaast stelt zij dat een dergelijk project waarmee een forse investering ge- moeid is, ook een substantiële bijdrage moet leveren aan de verhoging van de kostendekkingsgraad van het totale openbaar vervoer in de Amsterdamse agglomeratie. Naar aanleiding van de rapportage van Amsterdam over de ver- voerswaarde en exploitatie heeft de minister in 1997 een audit laten uitvoeren door de Adviesdienst Verkeer en Vervoer van haar ministerie. De resultaten van de audit zijn in januari 1998 openbaar gemaakt, waarvan u middels het schrijven van de wethouder voor Verkeer, van 18 februari 1998, kennis heeft kunnen nemen. De resultaten van de audit waren in de afgelopen periode een belangrijk onderwerp van overleg met het rijk. In het inten- sief overleg, welke in februari 1998 is gestart met vertegen- woordigers van de afdeling Directoraat-generaal Personenver- voer van het ministerie, Rijkswaterstaat, Directie Noord- Holland, het ROA en Amsterdam, zijn de wederzijdse standpunten besproken. Dit heeft geleidt tot aanvullende onderzoeken en studies met betrekking tot de vervoerswaarde en exploitatie. De belang- rijkste onderwerpen die daarin aan de orde zijn gekomen, betreffen de wageninzet van de Noord-Zuidlijn, de effecten van het terugdringen van het zwartrijden op de vervoersvraag in 2005, de lange- termijninstandhoudingskosten van de infra- structuur, de kostendekkingsgraad en de netoptimalisatie. In het kader van de audit is gebleken dat het totaal aantal instappers door de gemeente te laag is geraamd. In de oor- spronkelijke berekeningen werd uitgegaan van 160.000 passa- giers per dag, zijnde viermaal de reizigers in de avondspits. Na bestudering van de bezetting tijdens daluren van vergelijk- bare tram- en metrolijnen is het reëler om uit te gaan van een ophoogfactor van 5, waardoor het aantal instappers per dag op circa 215.000 uit komt. Een andere belangrijke onderschatting is dat het flankerend beleid te voorzichtig is ingeschat, waardoor de vervoerswaarde met circa 3,5% is onderschat. Er is geen rekening gehouden met de effecten van rekeningrijden en de parkeertarieven voor 2005 zijn te laag ingeschat. Overigens willen Burgemeester en Wethouders opmerken dat de aanleg van de Noord-Zuidlijn niet los kan worden gezien van het flankerend beleid in de regio en in het bijzonder in Amsterdam. Juist vanwege de aanleg van de Noord-Zuidlijn is het mogelijk, het Verkeers- en Inrichtingsbeleid volledig tot uitvoering te brengen. Daarnaast zal de invoering van het rekening rijden alleen succes hebben als ook fors wordt ge- nvesteerd in verbetering en uitbreiding van het openbaar vervoer. Ten aanzien van de netoptimalisatie heeft Amsterdam op verzoek van het rijk een aanvullende (handmatige) studie gedaan om de mogelijkheden voor verdere verbetering van de kostendekkings- graad van het totale openbaarvervoernet te onderzoeken. De aanleiding daarvoor was het oordeel van de auditeur dat verde- re verbeteringen mogelijk waren. Op basis van de studie uit maart 1997 (Financiën en Exploita- tie) van het Gemeentevervoerbedrijf (GVB) is een eerste pakket voorstellen voorgelegd om te komen tot netoptimalisatie van het bovengrondse tram- en busnet binnen de invloedsfeer van de Noord-Zuidlijn. Deze studie was tijdens de referendumperiode een belangrijke onderwerp van discussie met belanghebbenden. Op basis van die berekeningen blijkt de bijdrage op de verbe- tering van de kostendekkingsgraad van het GVB gering te zijn. Door de auditeur zijn aanvullend voorstellen gedaan voor netoptimalisatie. Aan de hand van de voorstellen van de audi- teur en voortschrijdend inzicht heeft Amsterdam, op basis van een handmatige berekening, een aanvullende tweede pakket voorstellen voorgelegd. Het uitgangspunt bij deze beschouwing is dat overmatige parallelliteit zoveel mogelijk wordt verme- den en dat tegelijkertijd het huidige voorzieningenniveau gehandhaafd blijft. De nieuwste voorstellen hebben vooral te maken met verdere aanpassing van frequenties en aanpassingen in de lijnvoering van het tramnet door onder andere invoering van versterkings- lijnen op de drukste trajecten. Voor het lokale busnet worden verdere aanpassing van de frequenties en wijze van aantakken van het busnet in Amsterdam-Noord voorgesteld. Op basis van beide pakketten geeft de handmatige berekening aan dat er een verhoging van de kostendekkingsgraad van het GVB mogelijk is met 1,3 à 3,6% punten. Dit betekent een verbetering van de kostendekkingsgraad met maximaal 10%. Dit is een forse bijdra- ge, aangezien er relatief maar een gering aandeel van 15 à 20% van de totale vervoersvraag in de Amsterdamse agglomeratie profiteert van de komst van de Noord-Zuidlijn. Dit zijn voorlopige voorstellen welke een optimalisatiemarge aangeven waarnaar in de komende periode nog nader onderzoek verricht zal moeten worden. Het is gebruikelijk om pas vlak vóór de nieuwe lijn gaat rijden de dienstregeling vast te stellen, conform de daarvoor bestemde inspraakprocedure van de dienstregeling van het GVB. Bij de netoptimalisatie in de Amsterdamse regio speelt ook de aantakking van streekbussen een rol. Door het GVB is een globale inschatting gemaakt van de mogelijke besparingen bij het streekvervoer als een deel van de bussen in Noord en Zuid aantakken op de Noord-Zuidlijnstations. Burgemeester en Wethouders zullen aan het ROA voorleggen om in gezamenlijk overleg met NZH en het GVB de mogelijkheden te onderzoeken. Op dit moment zijn Burgemeester en Wethouders in afwachting van het officiële standpunt van de minister met betrekking tot de auditvervoerswaarde en exploitatie, conform haar toezegging aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De huidige voorstellen voor netoptimalisatie zullen, conform de wens van het rijk, binnenkort in een nadere modelmatige studie worden onderzocht. Het doel van de studie zal zijn om vast te stellen in hoeverre deze voorstellen gerealiseerd kunnen worden zonder het huidige voorzieningenniveau binnen de invloedsfeer van de Noord-Zuidlijn aan te tasten. Vanuit de projectorganisatie zal initiatief worden genomen om samen met het ROA de aanvullende modelstudie ter hand te nemen. De studie zal in oktober 1998 afgerond zijn, waarna Burgemeester en Wethouders de Gemeenteraad zullen rapporteren over het resultaat alvorens het aan te bieden aan de minister. Om er- voor te zorgen dat het rijk tijdig op de hoogte is van de resultaten in verband met het voorgenomen beschikkingsmoment eind dit jaar, zal het rijk worden betrokken bij de uitvoering van de studie. II.b. Risicomanagement. De Noord-Zuidlijn is een complex project dat wordt gereali- seerd binnen een stedelijke omgeving. De projectomgeving en het groot aantal betrokken partijen vragen om een dynamisch risicomanagementproces. Het rijk is van mening dat de aan- wezige financiële risico's specifieke eisen stellen aan de beheersing en monitoring van het project en ziet dit onderwerp als cruciaal voor het project. Het risicomanagement wordt binnen de Noord-Zuidlijnorganisatie vanuit een aantal invalshoeken benaderd, hetgeen leidt tot de volgende aandachtsvelden: de organisatie, het proces, de omge- ving, het ontwerp en de uitvoering. Het managen van risico's is een dynamisch proces dat zich ontwikkeld in overeenstemming met de verschillende projectfasen van planvorming tot realisa- tie. Bij de vormgeving van de organisatie zijn er diverse externe adviseurs ingeschakeld om tot een heldere structuur te komen van aansturings- en verantwoordelijkheidslijnen. Voor het totstandkomen van het ontwerp zijn diverse internationale en nationale instellingen en specialisten ingeschakeld om een haalbare en betrouwbare realisatie van de Noord-Zuidlijn mogelijk te maken. Naast het risicomanagement als sturings- en beheersingsinstru- ment speelt de wederzijdse verantwoordelijkheid voor het dragen van risico's een belangrijke rol. Door het bureau Twijnstra Gudde is in een gezamenlijke op- dracht van het rijk en de gemeente een inventarisatie gemaakt van de te voorziene risico's en is een voorstel gedaan voor de risicodragers. Over de gedentificeerde risico's is overeen- stemming met het rijk ten aanzien van de aard en omvang. Over de risicoverdeling is nog geen overeenstemming met het rijk bereikt. Op dit moment vindt nog overleg plaats met het rijk over de opzet van het risicomanagement. Het rijk stelt zich op het standpunt dat eerst overeenstemming moet zijn bereikt over de opzet van het risicomanagement en dat daarna de verdeling van risico's aan de orde is. Uiterlijk bij het aanvaarden van de beschikking zullen Amster- dam en het ROA afspraken maken met het rijk over de verdeling van de risico's. II.c. Passage Centraal Station. In de voordracht van Burgemeester en Wethouders van 22 novem- ber 1996 inzake de aanleg van de Noord-Zuidlijn, vastgesteld bij raadsbesluit van 27 november 1996, nr. 731, is opgenomen dat in een nader besluitvormingsproces met het rijk nog over- eenstemming moet worden bereikt over de passage van de tunnel onder het Centraal Station, te weten: over de alternatieven middenligging of oostelijke ligging. Vervolgens zijn, in overleg tussen Rijkswaterstaat (Noord-Holland en de Bouw- dienst), het ingenieursbureau van de NV Nederlandse Spoorwegen (NS) en de projectorganisatie, diverse alternatieven voor de midden- en oostligging onderzocht. Alle partijen (de NS, het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en Amsterdam) zijn het eens geworden over de situering van de passage onder de middentunnel van het Centraal Station (mid- denligging). Ten aanzien van de claims van NS Reizigers en NS Stations ten gevolge van de aanleg van de Noord-Zuidlijn en de daaruit voortvloeiende hinder voor het treinbedrijf en de transferfunctie, is het standpunt van het ministerie dat dergelijke claims niet zullen worden gehonoreerd. Het streven naar minimale hinder tijdens de aanleg is daarmee een harde randvoorwaarde om draagvlak binnen de NS voor het realiseren van de passage te behouden. Er is een bouwtechnische oplossing ontwikkeld die aan die randvoorwaarde voldoet en waarvan de bouwkosten door de NS zijn geraamd. De raming is momenteel onderwerp van overleg tussen de NS en zowel de Bouwdienst RWS, alsmede de projectorganisatie Noord-Zuidlijn. Op basis van de huidige planuitwerking en detaillering is de verwach- ting is dat de kosten binnen de marge van het planonvoorzien blijven. Met betrekking tot de positie van de NS binnen het project Noord-Zuidlijn is het standpunt van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat dat de gemeente Amsterdam de integrale opdracht- gever van het project is. De betrokkenheid van de NS in haar rol als eigenares van dat grondgebied daarin zal primair gebaseerd moeten zijn op haar privaatrechtelijke verantwoorde- lijkheid, als toestemming verlenende instantie. In verband met de complexiteit van de passage zal ontwerp en uitvoering in nauwe samenwerking met de NS geschieden. II.d. Omgevingswerken. De aanleg van een station betekent uit oogpunt van bereikbaar- heid voor de omgeving van dat station een belangrijke verande- ring. Maar het zou een gemiste kans zijn om het daar bij te laten. Alleen al uit praktische overwegingen zou gebruik moeten worden gemaakt van de mogelijkheid om "in een moeite door" andere wensen te realiseren; daarom wordt rondom de stations gezocht naar projecten en andere nieuwe initiatieven, de zogeheten omgevingswerken, om die in samenhang met de Noord-Zuidlijn te kunnen ontwikkelen. Veel van deze projecten zijn essentieel voor de ruimtelijke-economische waarde van de Noord-Zuidlijn. De omgevingswerken zijn ingedeeld in projecten die een geïnte- greerd bouwwerk vormen met de Noord-Zuidlijn (categorie C), projecten die fysieke raakvlakken hebben en in tijd gebonden zijn aan de aanleg van de Noord-Zuidlijn (categorie B) en projecten die een functionele relatie hebben, maar die los van de aanleg kunnen worden uitgevoerd. In de subsidienota deel B is een lijst opgenomen met een inventarisatie van alle omgevingswerken met daarbij de catego- rie-indeling. De kosten van de omgevingswerken komen in prin- cipe niet ten laste van het project Noord-Zuidlijn. Voor de categorie C geldt dat een deel (C*) onderdeel uitmaakt van het DPvE. Voor de overige projecten in deze categorie (zoals de parkeergarage Rokin) zal door de gemeente tijdig voor externe financiering moeten worden gezorgd om deze in het uitvoeringsplan voor de Noord-Zuidlijn mee te nemen. In alle gevallen geldt dat het tijdschema van de Noord-Zuidlijn niet in gevaar mag komen. Ten aanzien van de organisatie geldt dat voor de projecten die onder categorie C vallen, deze onder de verantwoordelijkheid van de Directie Noord-Zuidlijn worden uitgevoerd. Voor de overige categorieën vindt afstemming plaats met de Directie Noord-Zuidlijn. Voor deze omgevingswerken zullen andere op- drachtgevers worden benoemd, afhankelijk van de aard van het project. Zo zullen de projecten die te maken hebben met de (her)inrich- ting van de openbare ruimte, onder de opdrachtgeversschap van de stadsdelen of de Dienst Binnenstad vallen. Opdrachtgever en initiatiefnemer voor alle parkeervoorzieningen voor auto's vallen onder de dienst Infrastructuur, Verkeer en Vervoer (dIVV). Voor projecten die te maken hebben met aanpassing van de openbaar-vervoer-infrastructuur, ligt het initiatief bij ¢f het GVB ¢f de dIVV en de opdrachtgeversschap bij de dIVV. Voor overige projecten ligt het initiatief in principe bij de stadsdelen, de dIVV of andere gemeentelijke diensten, terwijl de opdrachtgevers bij derden kan liggen. II.e. Parkeergarages. De Gemeenteraad heeft bij zijn besluit van 9 februari 1994, nr. 74, in het kader van het Verkeers- en Inrichtingsplan (VIP) besloten tot ontwikkeling van parkeergarages in de binnenstad. De diepteligging van de perrons en de bouwwijze van de Noord-Zuidlijnstations Rokin en Vijzelgracht maakt het mogelijk om tussen het perrongedeelte en het maaiveld tevens een ondergrondse parkeergarage mee te bouwen. Door de bouw van een parkeergarage is het mogelijk, de par- keerplaatsen op het maaiveld op te heffen. De vrijkomende bovengrondse ruimte komt dan ten goede aan de kwaliteit van de openbare ruimte, de voetganger en de fietser. Beide parkeer- garages zijn als omgevingsproject categorie C aangemerkt, het- geen inhoudt dat zij fysiek verweven zijn met de bouw van de Noord-Zuidlijnstations en derhalve daarvoor tijdig aanvullende financiering moet worden aangewend. Parkeergarage station Rokin. De Gemeenteraad is bij zijn besluit van 19 december 1996, nr. 708, akkoord gegaan met het stedenbouwkundig programma van eisen voor de parkeergarage Rokin. Het plan voor een parkeer- garage bij het Rokin gaat uit van 400 parkeerplaatsen. Dit levert vanwege synergie van de bouw met het station Rokin een financieel voordeel op voor beide projecten door werk met werk te maken. De totale bouwsom van de parkeergarage van 28 mil- joen gulden wordt uit de opbrengsten van de exploitatie en deels uit het Mobiliteitsfonds gefinancierd. Een voordracht daarvoor zullen Burgemeester en Wethouders aan de Gemeenteraad separaat ter besluitvorming voorleggen. Inmiddels heeft het Adviesbureau van de Noord-Zuidlijn op- dracht gekregen om een definitief ontwerp te maken. De keuze van het inpassingsmodel voor de toegangen van het metrostation kan nog invloed hebben op het maximaal aantal parkeerplaatsen. In de komende maanden zullen Burgemeester en Wethouders de inpassing van de toegangen van het station Rokin en de bijbe- horende maaiveldinrichting aan de Gemeenteraad voorleggen. Parkeergarage station Vijzelgracht. In tegenstelling tot de parkeergarage Rokin is voor een par- keergarage bij het station Vijzelgracht nog geen principe- besluit genomen. In het VIP wordt de locatie Weteringscircuit genoemd als een van de plekken waar een parkeergarage zou kunnen worden gebouwd met circa 600 plaatsen. In de omgeving van het Weteringscircuit zijn drie locaties voor een ondergrondse parkeergarage aan de orde. Een daarvan is de combinatie met het station van de Noord-Zuidlijn. Voor deze optie is binnen de contouren van de bouwput van de Noord-Zuidlijn de mogelijkheid voor een parkeergarage met circa 200 parkeerplaatsen. Om niet in de vertraging te komen, wordt op dit moment door het Adviesbureau van de Noord-Zuid- lijn gestart met het definitief ontwerp van een parkeergarage in combinatie met het station Vijzelgracht. Burgemeester en Wethouders zullen de Gemeenteraad te zijner tijd een voorstel voor de aanleg van een parkeergarage in de omgeving van de Vijzelgracht ter besluitvorming aanbieden. II.f. Tijdelijke maatregelen. Ten aanzien van de tijdelijke maatregelen tijdens de aanleg zijn er op dit moment twee belangrijke onderwerpen aan de orde. Als eerste vragen de tijdelijke maatregelen voor het openbaar vervoer bijzondere aandacht, aangezien de exploitatie het meest gevoelig is voor hinder als gevolg van bouwverkeer en verlegging van verkeersroutes tijdens de bouw. Ten tweede zal de combinatie van alle werken in de omgeving van de Noord-Zuidlijn, die tegelijkertijd plaatsvinden, de nodige afstemming vergen tijdens de uitvoering. Vooraf zal er afstemming moeten plaatsvinden om ervoor te zorgen dat de stad bereikbaar en leefbaar blijft, in het bijzonder tijdens de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Over dit laatste zal separaat door de dIVV vóór het zomerreces een nota worden opgesteld waarbij alle projecten in de binnenstad op hun onderlinge effect zullen worden bezien. Bereikbaarheidsplannen. Om tijdens de aanleg rekening te houden met de bereikbaarheid van de stad en de omgeving van bouwplaatsen, wordt per stads- deel (Amsterdam-Noord, binnenstad en Amsterdam Oud-Zuid) een bereikbaarheidsplan gemaakt. Het gaat daarbij om de bereikbaarheid van alle soorten ver- keer, scheepvaart en relevante doelgroepen. Het is op dit moment vanwege het uitwerkingsniveau van het project niet mogelijk om tot vaststelling van gedetailleerde bereikbaar- heidsplannen te komen. Een andere reden is dat pas na het vaststellen van de inpassingsplannen de bouwwerken rondom de toegangen van stations verder kunnen worden uitgewerkt. Dit zal tijdens het verdere verloop van het voorbereidingsproces in de aanloop tot het starten van de aanleg per bouwplaats moeten worden bepaald. Conform de leidraad voor tijdelijke maatregelen zullen de Bereikbaarheidsplannen in de komende periode worden voorgelegd voor bestuurlijke besluitvorming om daarmee de tijdelijke maatregelen in hoofdlijnen vast te stellen. Afhankelijk van de uitvoeringsplanning zullen op basis van de vastgestelde hoofdlijnen de gedetailleerde plannen in overleg met omwonenden, diensten, bedrijven en andere belanghebbenden worden opgesteld. Tijdelijke maatregelen openbaar vervoer. Uitgangspunt bij het opstellen van de tijdelijke maatregelen is dat zij zodanig worden ontworpen dat het openbaar vervoer altijd doorgang zal hebben via de huidige route. In de kosten- raming van het bouwproject is een post opgenomen voor de voorbereiding en uitvoering van deze tijdelijke (fysieke) maatregelen. De tijdelijke maatregelen voor het openbaar vervoer zijn voor de tracédelen Noord en binnenstad in hoofdlijnen vastgelegd in het Plan op Hoofdlijnen, welke onderdeel vormt van het DPvE. Voor het tracédeel Zuid heeft in overleg met het GVB en de stadsdelen verder uitwerking van voorstellen plaatsgevonden. Een uitzondering op het uitgangspunt dat tijdens de bouw het openbaar vervoer doorgang heeft, betreft de situatie bij het station Ceintuurbaan tussen de Ceintuurbaan en de Albert Cuyp- straat. In het DPVE werd aangegeven dat het mogelijk is om gefaseerd langs de bouwput via één spoor de tramexploitatie doorgang te laten vinden. Uit het overleg is inmiddels geble- ken dat uit oogpunt van veiligheid en voor een betere bereik- baarheid van de winkels het beter is om de tramlijnen via een andere route om te leiden. Het gaat om de tramlijnen 24 en 25, die gedurende circa twee jaar niet door de dit deel van de Ferdinand Bolstraat kunnen rijden. Er zijn drie alternatieven onderzocht voor de omlei- ding van het tramverkeer. Twee daarvan betreffen de omlegging over bestaand spoor en het derde alternatief betreft een omleiding via een vervangend spoor langs de Hobbemakade. Voor dit alternatief is uit het maatschappelijke en ambtelijke overleg gebleken dat er geen draagvlak bestaat voor een derge- lijke omleiding. De bezwaren betreffen met name de geluidshinder voor de buurt en het feit dat een dergelijke oplossing een ingrijpende her- profilering van de hoofdroute Auto en Fiets met zich mee- brengt. Tevens is een dergelijke alternatief vrij kostbaar in aanleg (circa 11 miljoen gulden) en kent een lange doorloop- tijd qua voorbereiding. Het omleiding van de trams via bestaand spoor leidt tot extra rijtijd in de dienstregeling, waardoor het GVB extra trams moet inzetten, hetgeen tevens extra exploitatiekosten met zich brengt. Dit overziend heeft de directie van de Noord-Zuidlijn besloten om het alternatief waarbij de tramlijnen 24 en 25 worden omge- leid via bestaand spoor als de meest kansrijke in te zetten. Naast het vorenstaande is het GVB van mening, dat, ondanks het voorgenomen pakket aan tijdelijke maatregelen elders langs het traject voor het omleggen en verplaatsen van tram- en bus- infrastructuur, het niet uit te sluiten is dat extra vertra- gingen optreden. Het GVB heeft een inschatting gemaakt van de door hem te verwachten extra exploitatiekosten als gevolg van de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Uitgaande van het handhaven van het huidige voorzieningenniveau schat het GVB in dat voor de gehele duur van de bouwwerkzaamheden er maximaal 20 miljoen gulden extra nodig is om de exploitatie van bus en tram in stand te houden. Er zal nog nader overleg met het GVB plaats- vinden teneinde het bedrag van 20 miljoen gulden te minimali- seren. Vergoeding extra exploitatiekosten GVB. Tijdens de onderhandelingen van de Nadeel-compensatieverorde- ning met het rijk, als onderdeel van de schaderegeling voor de Noord-Zuidlijn, is dit onderwerp nadrukkelijk aan de orde ge- weest. In dat kader heeft de minister in haar brief van 8 juli 1997 betreffende de Nadeel-compensatieverordening Noord-Zuid- lijn haar standpunt met betrekking tot mogelijke compensatie kenbaar gemaakt. Uit de definitie van verzoeker leidt zij af dat compensatieverzoeken niet door het GVB kunnen worden ingediend. Voor de verhoging van de exploitatiekosten van andere open- baar-vervoerbedrijven dan het GVB merkt zij op dat, gelet op de exploitatiebekostigingssystematiek, deze niet voor compen- satie in aanmerking komen. Daarnaast is zij van mening dat het openbaar vervoer in de toekomst gebaat zal zijn met de aanleg van de Noord-Zuidlijn en daarmee ook de openbaarvervoerbedrijven; derhalve zijn in de raming van projectkosten van de Noord-Zuidlijn geen kosten opgenomen voor dergelijke compensatie aan het GVB. Of het huidige en toekomstige (in wording zijnde) bekostigings-syste- matiek voldoende reserve kent om bij een dergelijk omvangrijk project voldoende compensatie te bieden voor een mogelijke verhoging van de exploitatiekosten tijdens de bouw, is niet bekend. Op basis van het vorenstaande zal een claim van het GVB voor extra exploitatiekosten ten laste komen van de ge- meente Amsterdam. Burgemeester en Wethouders zullen de Gemeenteraad in navolging hierop een voorstel voorleggen om tot een regeling te komen voor compensatie voor het GVB. II.g. Financiële raming projectkosten. Kostenraming. De raming van de projectkosten van de Noord-Zuidlijn heeft in de achterliggende jaren een duidelijke ontwikkeling doorge- maakt. De eerste budgetraming is eind 1994 opgesteld op basis van de toen bekende inzichten en aan de hand van het, op dat moment nog onvolledige, programma van eisen. Het budget werd toen geraamd op 1500 miljoen gulden. In de raadsvoordracht van 22 november 1996, nr. 731, op basis waarvan het aanlegbesluit is genomen, waren de projectkosten van de eerste fase van de Noord-Zuidlijn tussen het Buik- slotermeerplein en Zuid/WTC geraamd op 1950 miljoen gulden, inclusief onder meer een prijspeil correctie en de meerkosten van het tracé via de Ferdinand Bolstraat. Inmiddels is het project een fase verder en is op basis van de bestuurlijk vastgestelde projectdefinitie het voorlopig ontwerp gemaakt. In verband met het feit dat in dit ontwerp het resultaat van het maatschappelijk overleg over inpassing van de stations toegangen nog moet worden verwerkt, wordt dit voorlopig ont- werp als het referentie voorlopig ontwerp aangemerkt. Op basis van het referentie voorlopig ontwerp is de budgetraming ge- actualiseerd en is het benodigd projectbudget, na verwerking van besparingen en kostenverhogingen, opnieuw vastgesteld. In deze raming zijn extra kosten opgenomen voor kunst, voorlich- tingscentrum, instandhouding van stations tijdens de bouw, leges en aanvullende proeven. De bouwkosten zijn binnen het oorspronkelijke budget gebleven, met uitzondering van de kosten van voorzieningen voor de operationele veiligheid. In overleg en op verzoek van externe partijen (onder andere het Ministerie van Binnenlandse zaken en de Regionale Brand- weer), betrokken bij het opstellen van het veiligheidsconcept, zijn aanvullende voorzieningen getroffen om de operationele veiligheidniveau verder te verhogen. In haar brief van 31 oktober 1997 heeft de minister voor Verkeer en Waterstaat aangegeven dat binnen het project moet worden gezocht naar mogelijke besparingen. Deze besparingen zijn gevonden en hebben betrekking op het realiseren van synergie bij de bouw van het station Rokin door het mee bouwen van een ondergrondse parkeergarage, het verminderen van het aantal roltrappen in dit station door fasering en het verkor- ten van de perrons tot een lengte van 123 meter in plaats van 130 meter. Ten aanzien van deze besparingen geldt dat twee van de drie een aanpassing van het programma van eisen betreffen. Voor de derde bezuiniging die het synergievoordeel bij het station Rokin betreft, geldt dat, indien onverhoopt de par- keergarage komt te vervallen, ook deze besparing vervalt. In de bij de voordracht overgelegde notitie met een toelich- ting over de besparingsopties wordt nader ingegaan op de voor- en nadelen van de besparingssopties. Subsidiabele projectkosten. Op basis van de bijgestelde projectkostenraming, welke 2007 miljoen gulden bedraagt, is het bedrag dat voor subsidie in het kader van de Wet Beleid en Infrastructuurfonds in aanmer- king komt, derhalve 1966 miljoen gulden. De niet-subsidiabele kosten betreffen posten voor te verhalen kosten verontreinigde grond en aftrek wegens achterstallig onderhoud. Conform het Besluit infrastructuurfonds zal de rijksbijdrage 95% van de subsidiabele projectkosten bedragen en zal de overige 5% als eigen bijdrage ten laste komen van de aanvra- ger. Aangezien het kerntraject van de Noord-Zuidlijn volledig op Amsterdams grondgebied ligt, zal de eigen bijdrage, voor- zover het ROA daarin niet bijdraagt, ten laste komen van de Algemene Dienst van de gemeente Amsterdam. Uitgaande van de subsidiabele projectkosten van 1966 miljoen gulden bedraagt de rijksbijdrage thans 1868 miljoen gulden (ten opzichte van de 1800 miljoen gulden, zoals in de voor- dracht van 22 november 1996, nr. 731, is vermeld) en de eigen bijdrage ten laste van de gemeente bedraagt 110 miljoen gulden (ten opzichte van 115 miljoen gulden zoals die in de raads- voordracht van 22 november 1996, nr. 731, is vermeld). Er vindt nog nader overleg plaats met het ROA over de dekking van de eigen bijdrage. III. Afspraken met het ROA en het rijk. Afspraken met het rijk. Er vindt vanuit diverse aandachtsvelden regulier overleg plaats met het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en Rijks- waterstaat, Directie Noord-Holland. In dit overleg worden de vereiste documenten ten behoeve van de subsidieaanvraag reeds in een conceptfase besproken om zodoende het besluitvormings- traject van het rijk te bevorderen. Tevens worden op ambtelijk niveau afspraken gemaakt over de wijze van indiening van de documenten. In het kader van het samen-op-wegmodel is in aparte werkconfe- renties, waarin technische en niet-technische onderwerpen, zoals de passage CS, het risico-management, vervoerswaarde en dergelijke aan de orde kwamen, getracht het kennisniveau van het rijk, het ROA en de gemeente op hetzelfde peil te brengen. Samenwerkingsovereenkomst. In overleg tussen het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de gemeente Amsterdam is in begin 1996 besloten om de samen- werking tussen beide partijen bij de aanleg van de Noord- Zuidlijn vast te leggen in een samenwerkingsovereenkomst. De samenwerkingsovereenkomst had tot doel: - het afgeven van de beschikking te bespoedigen; - alle voor het project noodzakelijke voorbereidingshande- lingen te treffen, de noodzakelijke informatie te leveren en te verzamelen om in gezamenlijk overleg binnen de afgesproken tijdsplanning tot bestuurlijke besluitvorming te komen met behoud van de politieke en bestuurlijke verantwoordelijkheden; - uitgangspunten, intenties en procedures te formuleren en vast te leggen voor de samenwerking tussen partijen gedu- rende de realisatie van het project; - risico's, verbonden aan het project, te inventariseren, te beschrijven en te beheersen; de uitwerking van dit onderwerp is reeds onder punt IIb aan de orde geweest. Het overleg in dat kader heeft zich toegespitst op drie hoofd- onderwerpen, op basis waarvan overeenstemming is bereikt en nadere afspraken zijn gemaakt over de samenwerking tussen beide partijen tijdens de realisatie van het project en het daarna in gebruik nemen ervan. Het betreft het programma van eisen, het projectplan en het exploitatieplan. Voor de onderwerpen programma van eisen en projectplan, als onderdeel van het te realiseren project waarvoor op dit moment subsidie wordt aangevraagd, is overeenstemming bereikt. Deze onderdelen maken integraal deel uit van de subsidienota. Met de vaststelling van de nieuwe organisatie van de projectdirec- tie en het Adviesbureau en de daaraan gekoppelde overlegstruc- turen en verdeling van taken en verantwoordelijkheden van partijen is de basis gelegd voor een beheersbare projectorga- nisatie. Het onderwerp exploitatieplan is pas echt actueel op het moment dat de realisatie van het project haar einde nadert en de metrolijn in exploitatie genomen gaat worden; daarom kent het exploitatieplan een ander traject, welke los staat van het bouwproject. Op dit moment is nog onvoldoende zekerheid over het exploitatieplan. De knelpunten en oplossingsrichtingen waarover partijen overeenstemming hebben bereikt, zijn op dit moment geïnventariseerd. Deze worden onderverdeeld in aspecten die betrekking hebben op de exploitatie van het openbaar- vervoernet en de financiële dekking daarvan. Over de haalbaar- heid en wenselijkheid van deze oplossingsrichtingen dient nog nader overleg plaats te vinden met het rijk. In de periode tot aan het in exploitatie nemen van de Noord-Zuidlijn zal in gezamenlijk overleg met het ROA en het rijk het exploitatie- plan verder moeten worden uitgewerkt. Bij het aanvaarden van de beschikking dient met de minister over de volgende relevante onderwerpen afspraken zijn gemaakt: - netoptimalisatie; - de bekostigingssystematiek (bijdrage vervoersgroei, bezuinigingsprogramma Kabinet, opbrengstennormering); - instandhoudingskosten infrastructuur; - incidenteel optredende kosten als de zogenaamde time-lag (het achterlopen van de rijksbijdrage) en de aanloop- kosten. Afspraken met het ROA. Voorafgaand aan de behandeling in het College van Burgemeester en Wethouders en het dagelijks bestuur van het ROA heeft een overleg plaatsgevonden tussen de wethouder voor Infrastruc- tuur, Verkeer en Vervoer en de leden van het dagelijks bestuur van Verkeer en Vervoer en Financiën van het ROA. In dit over- leg zijn de volgende principeafspraken gemaakt met betrekking tot de rolverdeling tussen de gemeente en het ROA. Het ROA stelt zich op het standpunt dat deze verantwoordelijk- heid alleen kan worden gedragen, indien: - het ROA, voor wat betreft de investeringskosten, finan- cieel gevrijwaard blijft van financiële risico's, omdat er geen middelen zijn om deze op te vangen; - een convenant tussen het ROA en de gemeente Amsterdam wordt gesloten waarin deze risicoverdeling wordt vastge- legd; - de gemeente Amsterdam aan het ROA in rapportagevorm dezelfde informatie ter beschikking stelt die ook aan Rijkswaterstaat wordt verstrekt; - het ROA op hoofdlijnen de verdere voorbereiding ook werkelijk kan volgen door deelname aan het Adviesteam Noord-Zuidlijn (voorheen Stuurgroep Noord-Zuidlijn). Gezamenlijk is afgesproken dat een convenant zal worden opge- steld die ter goedkeuring zal worden voorgelegd aan het Colle- ge van Burgemeester en Wethouders. Daarnaast zal het ROA for- meel zitting nemen in de adviesgroep teneinde deze afspraken nader te formaliseren. IV. Stand van zaken moties mevr. Agtsteribbe en Niamut c.s. Bij het raadsbesluit van 27 november 1996, nr. 731, zijn drie moties aangenomen van de raadsleden mevr. Agtsteribbe en Niamut c.s. inzake de aanleg van Noord-Zuidlijn (Gemeenteblad afd. 1, nrs. 742, 744 en 746). Hierbij wordt de stand van zaken gegeven ten aanzien van de uitvoering van die moties in relatie tot de fase waarin het project zich thans bevindt. Motie-mevr. Agtsteribbe (Gemeenteblad 1996, afd. 1, nr. 742). Het onderzoek naar de toepassing van breed metromaterieel (3,00 m versus 2,65 m) voor de Noord-Zuidlijn in verband met mogelijke besparing in exploitatiekosten. In het ontwerp voor het kerntraject van de Noord-Zuidlijn is rekening gehouden met de mogelijkheid voor de toepassing van beide materieeltypen. Het GVB zal vóór het eind van dit jaar aan het College van Burgemeester en Wethouders adviseren met betrekking tot de wenselijkheid van breed metromaterieel voor de Noord-Zuidlijn. Voordat de bestelling van nieuw materieel voor de Noord-Zuid- lijn kan plaatsvinden, zal duidelijkheid moeten zijn over de exploitatievorm en de wageninzet. Motie-mevr. Agtsteribbe (Gemeenteblad 1996, afd. 1, nr. 744). Deze motie pleit voor diverse aanvullende voorzieningen om de omwonende belanghebbende nauw te betrekken en te begeleiden bij de voorbereiding van de uitvoering om zo ten tijde van de bouw bereikbaarheid van de buurt op pijl te houden. Met het aantreden van projectbegeleiders en het inrichten van voorposten in de buurt is een begin gemaakt met de uitvoering van de motie. Op basis van het referentie voorontwerp is een plan op hoofd- lijnen vastgesteld en is een bijbehorende organisatie in het leven geroepen die de verdere voorbereiding en de begeleiding van het bouwproces verzorgt. Het plan op hoofdlijnen wordt aangevuld met bereikbaarheidsplannen per trajectdeel, waarin tijdelijke maatregelen en aanvullende voorzieningen zijn opgenomen, zoals dat in overleg met de buurt en andere belang- hebbenden is overeengekomen. Motie-Niamut c.s. (Gemeenteblad 1996, afd. 1, nr. 746). Voor het ontwikkelen van educatieve programma's zijn diverse verkennende onderzoeken verricht. In het kader van de aanleg van Noord-Zuidlijn wordt thans door een terzake gespecialiseerd bureau een educatief programma uitgewerkt. Het educatieve programma wordt ontwikkeld naar aanleiding van een door de Gemeenteraad op 27 november 1996 aangenomen motie van het raadslid Niamut c.s. Op 3 april 1998 is door het College van Burgemeester en Wet- houders besloten, een incidentele subsidie van fl 50.000 toe te kennen voor uitwerking van het didactisch concept. Het educatieve programma kan worden ingezet met ingang van het schooljaar 1998/1999. Bijlage II, behorende bij voordracht nr. 324 van 1998. Voorstel gemeente Amsterdam aan het ROA voor de aanbiedings- brief bij de subsidieaanvraag Noord-Zuidlijn. Letterlijk overgenomen. "Aan de minister van Verkeer & Waterstaat; De besluitvorming over de Noord-Zuidlijn in Amsterdam verloopt volgens de spelregels van het Meerjarenprogramma Infrastruc- tuur en Transport (MIT). Op grond van het VINEX convenant is de Noord-Zuidlijn sinds 1994 opgenomen in het MIT. Tijdens de voorbereiding van de Noord-Zuidlijn heeft met uw ministerie afstemming plaatsgevonden over de vervoerswaarde, de tracé uitwerking en de financiële gevolgen van de Noord-Zuidlijn. Met uw brief van 31 oktober 1996 heeft u het Definitieve Model bekrachtigd en toegezegd om het te subsidieren bedrag (f 1,8 miljard prijspeil 1/1/1997) op te nemen in de begroting van Verkeer en Waterstaat. De gemeenteraad heeft vervolgens op 27 november 1996 in prin- cipe besloten tot aanleg van de Noord-Zuidlijn en het tracé voor deze lijn bestuurlijk vastgesteld. Dit besluit is op 25 juni 1997 aan een referendum onderworpen. Gezien de uitslag heeft de gemeenteraad op 27 juni 1997 besloten om verder te gaan met het project. Met deze besluiten is het projectbesluit overeenkomstig het beslismoment 3 van de MIT-spelregels geno- men. In uw brief van 23 april 1998 heeft u het ROA meegedeeld dat het Kabinet uit de FES middelen f 816 miljoen gulden beschik- baar heeft gesteld voor het in het VINEX convenant opgenomen gedeelte tussen Amsterdam Zuid/WTC en Amsterdam Centraal Station. Tezamen met eerder gevoteerde middelen is met dat besluit f 1350 miljoen gulden beschikbaar gesteld. U deelde mee dat nog geen garantie kon worden gegeven dat bij de forma- tie van een nieuw Kabinet de resterende middelen voor de aanleg naar Amsterdam Buikslotermeerplein beschikbaar zouden komen. Thans is de planstudiefase afgerond en bieden wij u, op grond van de Wet infrastructuurfonds, de subsidieaanvraag aan. De totale realisatie kosten ramen wij thans op f 2007 miljoen gulden (prijspeil 1/1/1997) en hierbij vragen wij u f 1868 miljoen gulden bij te dragen voor de realisatie van het kern- tracé tussen Buikslotermeerplein en Amsterdam Zuid/WTC. Over deze aanvraag is intensief overleg gevoerd met uw ministerie en over verschillende onderdelen is reeds ambtelijk overeen- stemming bereikt. De gemeenteraad van Amsterdam heeft op 24 juni 1998(?) ingestemd met deze aanvraag. De ROA-raad heeft op 30 juni 1998 (?) eveneens ingestemd met deze aanvraag. Wij verzoeken u dit jaar een positief besluit te nemen op deze subsidie aanvraag, zodat met de realisatie conform de Kabi- netsvoorwaarden nog dit jaar kan worden gestart. Deze aanvraag wordt vergezeld van een subsidienota bestaande uit een samenvatting en drie deelnota's: Deel A Planvorming Deel B (Technische) Uitwerking Project Deel C Projectrealisatie Tevens zijn ter kennis name toegevoegd de raadsvoordrachten en de raadsbesluiten van de gemeenteraad van Amsterdam en de ROA- Raad. Ook is het ontwerp-bestemmingsplan Noord-Zuidlijn, zoals dat op 15 januari 1998 ter visie heeft gelegen en dat volgens planning in september wordt vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam, ter kennisname toegevoegd. In uw brief van 23 april 1998 heeft u een nadere omschrijving gegeven van de eisen waaraan de subsidie aanvraag dient te voldoen. De door u genoemde punten zijn allen verwerkt in de subsidie aanvraag en overigens reeds ambtelijk ingediend. Ten aanzien van de vervoerswaarde van het kerntraject Noord- Zuidlijn met ca. 215.000 instappers per dag merken wij op dat op basis van onze berekeningen de kostendekkingsgraad ruim boven de norm van 50% uitkomt. Overigens gaan wij er hierbij van uit dat het flankerend beleid op rijksniveau de komende jaren meer gestalte krijgt. Ondanks de voorzichtige aannames in de Amsterdamse prognoses ten aanzien van het flankerend beleid is het van essentieel belang voor het behalen van een hoog investeringsrendement dat tegelijkertijd het rijksbeleid in dit kader daadwerkelijk tot uitvoering komt. Voorgenomen maatregelen zoals de introductie van rekening rijden kunnen bijdragen bij aan een hoger rendement van de Noord-Zuidlijn. De maatregelen die Amsterdam bestuurlijk heeft vastgesteld in het kader van het autoluw maken van de Binnenstad (het Ver- keers Inrichtings Plan) en het parkeer- en locatiebeleid zullen, met de aanleg van de Noord-Zuidlijn, de komende jaren concretere vormen aannemen. Voor de netoptimalisatie zijn ambtelijk voorstellen ontwikkeld om tussen de 1,3   3,6 procentpunt verhoging van de kostendek- kingsgraad van het totale Amsterdamse OV-net te bereiken. Dit betekent een globale verbetering van maximaal 10%. In een nog te verrichten onderzoek zal duidelijk moeten worden of deze netoptimalisatie mogelijk is en of daarmee inderdaad het voorzieningen niveau van het OV net binnen de invloedssfeer van de Noord-Zuidlijn op het huidige pijl gehandhaafd blijft. Ten aanzien van de uitwerking van het risicomanagement merken wij op dat in het ambtelijk overleg overeenstemming is bereikt over een werkwijze waarbij het overleg over risicomanagement wordt voortgezet. De aanpak zoals verwoord in de subsidie aan- vraag zal verder worden uitgediept. Uiterlijk bij het aanvaar- den van de beschikking moet voldoende inzicht in het risicoma- nagement zijn verworven waardoor afspraken over de risico verdeling mogelijk zijn. Ten aanzien van de door u aangeduide eventuele noodgedwongen fasering merken wij op dat enerzijds van de afzonderlijke con- tractdelen separaat ramingscijfers verstrekt worden. Ander- zijds is fasering uitgaande van de genoemde f 1350 miljoen gulden zeer ongewenst. Voor de aanleg van het gedeelte tussen Amsterdam Centraal Station en Amsterdam Zuid/WTC is f 215 miljoen gulden meer nodig om het metrostation onder Amsterdam Centraal Station op de voorgestelde wijze te realiseren. De bouwtechniek ter plaatse gaat uit van een zinktunnel onder het CS en het IJ welke vanuit een bouwdok in de Sixhaven gebouwd wordt. Indien het ons niet mogelijk wordt gemaakt het gedeelte tussen Buikslotermeerplein en Amsterdam Centraal Station tezamen met de rest van het kerntracé te realiseren ontstaan er eveneens problemen met de vervoerswaarde en het busstation concept zoals door ons ontwikkeld. Immers veel van de werkne- mers die werkzaam zijn in de Binnenstad, op Zuid-as/Schiphol en in Zuid Oost wonen ten noorden van het Noordzeekanaal en IJ. Het bieden van een adequaat OV systeem inclusief auto en bus overstap op het metronet hoort daarbij. Het busknooppunten concept gaat uit van een opzet waarbij zowel op Sloterdijk, Zuid/WTC en CS als op Buikslotermeerplein een busstation wordt gerealiseerd. Het niet tijdig realiseren van het busstation op het Buikslotermeerpein leidt tot een niet te realiseren com- pact busstation bij het CS. Wij verzoeken u dan ook met klem een beschikking voor het gehele kerntracé tussen Buikslotermeerplein en Amsterdam Zuid/WTC af te geven. Vanaf het MIT 1998-2002 staat de Noord-Zuidlijn in de Planstu- die tabel met f 1800 miljoen gulden subsidiebijdrage vermeld. Die subsidiebijdrage is gebaseerd op de realisatiekosten van f 1950 miljoen gulden. Thans zijn door ons optimalisaties doorgevoerd (verkorten van perronlengte, synergie parkeergarage Rokin en fasering rol- trappen Rokin), maar ook zijn extra kosten opgevoerd voor kunsttoepassing in de stations, exploitatie van een voorlich- tingscentrum, het verrichten van proeven, het instandhouden van reeds voltooide werken voor dat de exploitatie aanvangt, het bemensen van het schadebureau en de wijkvoorposten en legeskosten. Ook is door scherpere eisen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en van de regionale brandweer het veiligheidsniveau verhoogd hetgeen additionele investeringen vereist. Tenslotte zijn te verhalen kosten voor verontreinigde grond en nieuw voor oud kosten verwerkt. Met in achtneming van de Wet Infrastructuurfonds leidt het een en ander tot een bedrag van f 1966 miljoen gulden dat voor subsidie in aanmerking komt. De gevraagde subsidie bijdrage van het Rijk is derhalve f 1868 miljoen gulden op basis van prijspeil 01.01.97. In overleg met uw ministerie is in begin 1996 overeengekomen de samenwerking tussen beide partijen bij de aanleg van de Noord-Zuidlijn vast te leggen in een samenwerkingsovereen- komst. Het betreft het programma van eisen, het projectplan en het exploitatieplan. In dat kader is inmiddels het een en ander nader uitgewerkt en is over het programma van eisen en het projectplan, waarin de organisatie en procedures bij de realisatie zijn vastgesteld, met uw vertegenwoordigers overeenstemming bereikt. De uitwer- king daarvan en de nadere afspraken met betrekking tot de samenwerking tussen beide partijen zijn vastgelegd in de onderhavige subsidienota. Gezien de bereikte voortgang is thans de noodzaak voor een aparte samenwerkingsoverkomst niet meer aanwezig. Voor zowel het ROA, verantwoordelijk voor de toekomstige aanbesteding van het openbaar vervoer in de regio Amsterdam, als de gemeente Amsterdam is het van belang meer zekerheid te verkrijgen over het exploitatieplan. De onzekerheden met betrekking tot de nog niet vastgestelde nieuwe bekostigings- systematiek voor de exploitatie van het openbaar vervoer, de omvang van rijksbezuinigingen en de wijze van toekomstige aanbesteding bieden ons op dit moment te weinig basis. In het overleg met uw vertegenwoordigers zijn de knelpunten en moge- lijke oplossingsrichtingen geïnventariseerd die betrekking hebben op de exploitatie van het OV en de financiële dekking daarvan. Uiterlijk bij het aanvaarden van de beschikking willen wij met u afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de risico's. Daarnaast hechten wij eraan om tot nadere afspraken te komen over hoe wij in gezamenlijk overleg tot een door beide partij- en voldragen exploitatieplan kunnen komen. Uiterlijk bij het aanvaarden van de beschikking willen wij met u afspraken hebben gemaakt met betrekking tot volgende onderwerpen; - netoptimalisatie - bekostigingssystematiek (bijdrage vervoersgroei, bezuini- gingsprogramma Kabinet, opbrengstennormering) - lange termijn instandhoudingskosten infrastructuur - incidentele optredende kosten zoals de time-lag en de aanloopkosten In hoofdstuk 21 van de subsidienota worden bovengenoemde onderwerpen nader toegelicht. De thans voorliggende subsidieaanvraag is een samenhangend en doordacht geheel. Wij verzoeken u op basis van de voorliggende documenten en rekening houdend met onze voorwaarden f 1868 miljoen gulden bij te dragen aan de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Overige opmerkingen van Amsterdam ROA Hoogachtend, Namens het Regionaal Orgaan Amsterdam"