Bron : Raad
Onderwerp : Raadsvergadering 22-10-97
Datum Raad : 22-10-97
Datum publikatie : 22-10-97
Avondzitting op woensdag 22 oktober 1997.
Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester.
Secretaris: drs. H. Moor, loco-secretaris.
De VOORZITTER heropent om 19.30 uur de des middags geschorste
vergadering en stelt aan de orde de voortzetting van de behandeling van:
5
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 oktober 1997 tot
vaststelling van de begroting voor 1998 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 573,
blz. 2397 en 2413, en bijlagen N en N').
Hierbij zijn tevens in behandeling:
7
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 oktober 1997 tot
wijziging van de Verordening op de heffing en inning van onroerende-
zaakbelastingen 1997 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 559, blz. 2343).
en
8
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 oktober 1997 tot
wijziging van de Verordening op de heffing en invordering van belastingen
op onroerende woon- en bedrijfsruimten (Gemeenteblad afd. 1, nr. 560, blz.
2346).
De heer ENTHOVEN: Mijnheer de Voorzitter. Vandaag zijn de laatste
algemene en financiële beschouwingen van deze raadsperiode aan de beurt.
Velen zullen niet meer terugkeren na april 1998. Niet dat de CD-fractie dat
betreurt; verre van dat. Ook diegenen die niet meer terugkeren zijn
voorstander van de multiculturele samenleving en daarom mede schuldig
aan het trieste beeld dat Amsterdam is gaan vertonen. Door dit
verwerpelijke beleid, dat allochtonen op een voetstuk heeft geplaatst, is de
maatschappelijke status van de autochtone bevolking ernstig aangetast;
waarden en normen zijn vervaagd. Dit blijkt uit het feit, dat kinderen op
een katholieke school Sint Nicolaasliederen in het Turks leren, en uit de
overdreven aandacht voor de familie Gümüs.
(Mevr. DE JONG: Is het u bekend, dat Sint Nicolaas oorspronkelijk
uit Turkije komt?)
Dat weet ik, maar alleen in Nederland is er een cultureel feest van ge-
maakt. Het was trouwens een rooms feest. Te uwer informatie: de CD heeft
er na de schriftelijke boodschap aan de bewoners in de Frans Halsstraat elf
leden bij gekregen; zo tevreden is men blijkbaar toch niet met deze
samenleving.
Dit College en deze Raad zijn schuldig aan het tot stand komen van de
verwerpelijke naam "Amsterdam Gaystad", "drugsstad", "allochtonenstad" en
"stad van de misdaad". De grootste blunder die deze Raad heeft begaan is
het laten zitten van wethouder mevr. Ter Horst. Er zijn veel woorden aan
het GVB vuil gemaakt, er zijn honderdduizenden guldens over de balk
gegooid om achter de waarheid te komen; als vervolgens de waarheid aan
het licht komt en blijkt dat wethouder mevr. Ter Horst al vanaf haar
commissieperiode op de hoogte is geweest van de wanorde binnen het
GVB, hoeft zij niet op te stappen van haar paarse collega's. Nu tracht zij de
financiële blunder weer goed te maken door inkrimping en door
onrendabele lijnen op te heffen. Met andere woorden: mensen die daar
gebruik van maken, tellen niet mee. De CD ziet liever dat wethouder mevr.
Ter Horst zichzelf opheft.
De paarse coalitie houd voortdurend elkaar de hand boven het hoofd.
Dit blijkt uit het feit dat de heren Kok en Bolkestein een volgende paarse
periode niet uitsluiten, terwijl het Kabinet de laatste drieëneenhalf jaar
zeker vier maal had moeten vallen. Dit roept bij de CD twijfel op. Is de
VVD wel zo rechts als zij de kiezer wil doen geloven, of aapt Bolkestein de
CD na bij het asiel- en vreemdelingenbeleid?
De VVD streeft naar een lager minimumloon en wil bezuinigen op de
sociale zekerheid. Deze twee programmaonderdelen treffen een groot
gedeelte van de VVD-kiezers. Uiteraard weten wij allen hier dat de kiezers
niet de moeite nemen om een partijprogramma te lezen. Mogelijk haken
dan veel kiezers af. Het is het oude liedje: kiezersbedrog.
De CD-fractie keurt de begroting af, omdat er te veel subsidie wordt
gegeven aan organisaties die de CD liever ziet verdwijnen. Dit geldt onder
meer voor de regeling voor asielzoekers en drugsverslaafden. Stop hen in
kampen; dat is veel goedkoper. Als deze twee schadeposten verdwenen zijn,
kan de belastingdruk voor de middenstander en de burger naar beneden.
Wat de taalachterstand betreft, ziet de CD liever terugkeer naar het
thuisland; dan zijn de voorscholen van de heer Hulsman niet meer nodig.
Ons motto is: betaal terugkeer uit ontwikkelingsgelden.
Wat de woningbouw betreft is de CD van mening dat IJburg geen
doorgang mag vinden. Hierdoor ontstaat namelijk meer woonruimte in de
oude wijken, waardoor allochtonen zich gestimuleerd zullen voelen tot het
verwekken van nog meer nakomelingen. Uit onderzoek is vast komen te
staan dat veel armoede voorkomt bij allochtone gezinnen. Wij vinden dat
deze Gümüs maar moeten volgen.
Kort samen gevat zijn onze punten:
-stop sociale woningbouw; Amsterdam is vol genoeg en vol is vol;
-tracht allochtonen te stimuleren terug te keren naar het thuisland,
mogelijk via financiën van het rijk;
-criminaliteit harder aanpakken en politie meer faciliteiten geven;
-harddrugs met harde hand bestrijden;
-thuis- en daklozen van de straat halen en een onderkomen bieden onder
begeleiding;
-junks verplicht afkicken, desnoods opsluiten...
(Wethouder PEER: Gaat u ook moties indienen om dat te doen?)
Nee, helaas niet.
(Wethouder PEER: Waarom doet u dat niet? Waarom komt u niet
met een motie om uw beleid ook in daden om te zetten?)
Dat is simpel. Ik volg hiermee het landelijk beleid. Daar worden wij op
gekozen.
(Wethouder PEER: U bent Amsterdammer, ik ben dat ook. Wij
maken een begroting voor Amsterdam. U vindt dat die anders moet.
Dan zie ik graag hoe anders.)
Wij hebben van meet af aan geen moties ingediend. U weet zelf dat wij
hier zaten met vier personen. Nu moeten wij vier ondersteunende
handtekeningen hebben. Die hebben wij gewoon niet en die krijgen wij ook
niet; dat weet u ook wel. Mogelijk de volgende keer wel!
(Wethouder PEER: Doet u eens een poging met een goede motie!.)
Ik vrees dat die het niet zou halen bij u!
(Wethouder PEER: Ik vrees dat het u niet zal lukken een goede
motie in te dienen!)
Ik vrees van wel, want die zijn er genoeg.
Ik vervolg onze punten:
-oplichting van de Sociale Dienst absoluut afstraffen, hoe klein de fraude
ook mag zijn, dit als afschrikmiddel;
-geen inkrimping van het GVB en geen opheffing van onrendabele lijnen;
-het opeten van het eigen huis bij werklozen terugbrengen naar 40 jaar; te
veel gezinnen zijn het slachtoffer van dit systeem;
-autochtone gezinnen stimuleren tot grotere gezinnen, dit als tegenpool
van de grote allochtone gezinnen.
(De heer VAN BOMMEL: U spreekt over de multiculturele
samenleving. Kunt u bij benadering uitleggen wat u daaronder
verstaat?)
Het is nogal simpel. De CD staat gewoon voor ogen, de
bevolkingssamen-stelling terug te brengen naar het peil van de jaren '50 of
'60. Daar zijn wij dan tevreden mee. Wij zitten hier met ver over de 100
verschillende groeperingen. Dat vinden wij nogal veel. Hier vallen wij dus
niet ex-rijksgenoten aan, ook geen rijksgenoten. Het gaat erom dat hier
bevolkingsgroepen aanwezig zijn die hier niets te zoeken hebben en waar
wij geen gulden rijker van worden, maar die alleen maar geld kosten.
(De heer VAN DER LAAN: Ik vind het een origineel punt, dat u
autochtone mensen wilt stimuleren meer kinderen te maken. U bent
echter tegen IJburg, omdat dat ruimte schept voor allochtonen in de
binnenstad. Hebt u de discussies over IJburg misschien gemist? Dat is
nu juist bedoeld voor mensen met kinderen.)
Dat weet ik. Die discussies heb ik niet gemist, maar naar ons oordeel
zijn dat de verkeerde mensen en de verkeerde kinderen. Is dat duidelijk?
(De heer VAN DER LAAN: Nee, want de Nederlandse mensen die
kinderen maken willen dolgraag dat IJburg wordt gebouwd, zeker als
zij meer kinderen van u moeten maken. Dat is toch bizar?)
Nee, het is helemaal niet bizar. U weet zelf wat de gevolgen zullen zijn.
Veel mensen zullen naar IJburg verhuizen, ook autochtone families. Graag!
Er vallen dan echter gaten in de oude wijken, die zullen worden opgevuld.
(De heer VAN DER LAAN: Dat is een nogal dialectische
redenering!)
Wij zijn voor het terugbrengen van de Amsterdamse bevolking naar een
peil van hooguit 600.000 mensen; dat is genoeg.
(De VOORZITTER: Wij zullen een advertentie zetten!)
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Kent u het
middeleeuwse verhaal over de ongelovige, die maar niet door zijn
christelijke vriend tot het christendom te bekeren was en die tenslotte, om
die godsdienst van nabij te leren kennen, naar Rome trok om de Paus en
zijn hof te bezoeken?
Eerst even iets anders. Het Programakkoord 1994-1998 is op vrijwel alle
hoofdzaken gerealiseerd, zo stelt het College. Met deze woorden wordt de
indruk gewekt, dat het College in de achter ons liggende drieëneenhalf jaar
gedaan heeft, wat de kiezers ervan mochten verwachten. Dat klinkt
spannend, maar is het dat ook? In 1992 is er een referendum gehouden over
het autoluw maken van de binnenstad. Iets meer dan de helft van de
stemmers sprak zich uit voor een radicaal terugdringen van de auto, terwijl
een minderheid zich uitsprak voor een langzaam terugdringen van datzelfde
voertuig. Vijfeneenhalf jaar later kunnen wij constateren dat niet de
meerderheid en zelfs niet de minderheid haar zin heeft gekregen, aangezien
het autobezit in de binnenstad is gegroeid en het aantal inpandige
parkeerplaatsen - volgens het onthullende onderzoek van Ferdinand Ex -
ook.
In 1995 is er een referendum gehouden over de stadsprovincie, vooral in
het eerste jaar van dit College het politieke doel bij uitstek, waarvan de
stemmers geen spaan heel hebben gelaten. Hetzelfde lot gold het doel van
het College om het weilandje de Vrije Geer te gaan bebouwen.
In het afgelopen jaar zijn er opnieuw twee belangrijke referenda
gehouden, maar zowel inzake IJburg als wat de Noord-Zuidlijn betreft
wisten de collegepartijen niet meer dan een minderheid van de stemmers
voor hun standpunt te winnen. Had het College dan meer aanhang onder de
niet-stemmers bij al deze grote projecten? Nee, want enquêtes tonen aan,
dat de niet-stemmers ongeveer dezelfde opinie hebben als de wel-stemmers.
(De heer KÖHLER: Dat is toch voor de Noord-Zuidlijn aantoonbaar
onjuist? Uit alle onderzoeken onder de niet-stemmers blijkt toch dat
van hen een meerderheid voor was?)
Dat heb ik niet tot mij genomen. In elk geval weet ik wel van alle andere
opinie-onderzoeken, dat de niet-stemmers ongeveer dezelfde mening
hadden als de wel-stemmers. Ik meen, dat dit ook het geval was bij de
Noord-Zuidlijn. Wij kunnen de stukken daarover raadplegen.
Dat het College en de meerderheid van de Raad niettemin IJburg en de
Noord-Zuidlijn toch willen realiseren, is alleen mogelijk door een uitleg van
de referendumuitslagen die in geen enkel democratisch land ter wereld ook
maar in overweging wordt genomen, namelijk door de minderheid en niet
de meerderheid tot overwinnaar te verklaren. Zo kan het dus gebeuren, dat
in Amsterdam de paarse coalitie er prat op gaat dat zij voortvarend de
opdracht van de kiezers inlost, terwijl zij in werkelijkheid bij de vijf
belangrijke onderwerpen waaraan referenda gewijd zijn, steeds een
minderheid blijkt te vertegenwoordigen.
(De heer SPIT: Wilt u zeggen dat Nederland geen democratisch land
is?)
Nee, dat wil ik niet zeggen. Er is niets op tegen om een minderheid te
vertegenwoordigen. Amsterdam is een mozaïek van minderheden en dat is
mooi. Het wordt echter anders als men, zoals met het besturen van de stad
het geval is, de taak heeft een meerderheid van minderheden te
vertegenwoordigen en als men voorgeeft dat te doen. Die taak vervult het
College dus duidelijk niet. Het doet het omgekeerde van wat, volgens de
referendumuitslagen, de fractie van De Groenen doet. Die heeft de taak,
een minderheid van stemmers te vertegenwoordigen, maar blijkt op alle
grote punten steeds een meerderheid van de kiezers te vertegenwoordigen.
Dat is niet speciaal onze bedoeling, maar wij doen het toevallig wel. Het
College vertegenwoordigt formeel een meerderheid van de kiezers, die bij
de gemeenteraadsverkiezingen van 1994 op de paarse partijen hebben
gestemd. Inhoudelijk vertegenwoordigt het echter maar een minderheid van
diezelfde kiezers. Omgekeerd vertegenwoordigt de fractie van De Groenen
formeel slechts de kleine minderheid die op deze partij heeft gestemd, maar
inhoudelijk vertegenwoordigt zij een verborgen, maar grote meerderheid
van de Amsterdamse kiezers.
De eerste vraag, die aan het College moet worden gesteld, luidt dan ook:
is het niet de hoogste tijd om opnieuw de normale regel voor
referenda-uitslagen van kracht te doen zijn, die luidt dat de meerderheid
wint? Het zou het stadsbestuur terugbrengen naar de normale,
democratische verhouding, dat datgene wordt gerealiseerd, waarvoor een
meerderheid onder de kiezers bestaat. Het zou ook het referendum
herstellen als het eerbiedwaardige middel om de kloof tussen kiezers en
gekozenen te overbruggen. Werkelijk, iedereen in de stad zou ermee gebaat
zijn als het referendum op die manier uit de sfeer van frustratie kan worden
gehaald: zowel de kiezers, die dan weer echt meebeslissen, als het
stadsbestuur, dat dan aan de kant van de meerderheid wordt gehouden.
Iets dergelijks schoot er ook door mij heen, toen ik onlangs in
Groenoord door een spleet tussen de bomen door op de weg een figuur in
een grijze regenjas in een politiewagen zag stappen. Het bleek
burgemeester Patijn te zijn.
(De VOORZITTER: Ik had geen regenjas aan, het was zulk mooi
weer!)
Ik maak mij sterk dat het zo was, althans, om mij heen zag men dat. De
volgende dag zag ik ook inderdaad een foto van u in de krant staan, met
regenjas. Ik vroeg mij af: "Vertegenwoordigt hij, met zijn 850 ME-ers, wel
de meerderheid van de Amsterdammers?" De kans om zich via een
referendum over Ruigoord en Groenoord uit te spreken hebben de kiezers
nog niet gekregen. Wel hebben wij, de verdedigers van het schaarse
natuurgebied, een lawine van steunbetuigingen gekregen. Dat is te
begrijpen. Na het besluit over IJburg is dit nog het enige wilde
natuurgebied van zekere omvang rond Amsterdam. Bovendien blijkt uit de
ervaringen van de Havenpool, dat de werkgelegenheid in de haven steeds
meer terugloopt en dat het werkgelegenheidsmotief van het College om de
Afrikahaven te verkiezen boven het natuurgebied achterhaald is. Zijn de
waarnemingen van de havenarbeiders, die in Westpoort nog allerlei
onbenutte hoeken en gaten zien in het bestaande haventerrein, bedrog?
Nee, zij hebben gelijk. Dat laat ook de kraak van het lege ADM-terrein
zien. Efficiënt, liefst dubbel grondgebruik, is het thema bij uitstek dat
Amsterdam, de door ruimtenood geplaagde stad, nu en in de toekomst
bezighoudt.
De tweede vraag aan het College luidt dan ook, hoe het de gronden in
het havengebied in de nabije toekomst efficiënter denkt te gaan gebruiken.
Want een stad die langs het hele Noordzeekanaal, tot IJmuiden toe, grond
verkwist en natuur verpest ter wille van een natte machtsdroom van het
gemeentelijk Havenbedrijf en het storten van vervuild slib, zo'n stad willen
wij niet.
Toen mij door de ME de toegang tot Groenoord versperd was en ik, na
een blokje om, onder het hek door gerold was en mij gelukkig in het
natuurgebied bevond, toen besefte ik wat wij willen. Een stad, waarin nog
wildernis te ontdekken valt. Ik zigzagde langs duindoornpaden en zorgde
voor dekking van hoge wilgen en populieren. Zo bereikte ik het kamp, waar
tot mijn schrik niets meer overeind stond. Als overreden dieren op het
asfalt lagen onze tenten plat neer. Vanaf een hoogte zag ik ook de grote
tent van onze fractie, die voor ons een tijdlang als dependance van de
fractiekamer had gediend, als een schaduw in de halfhoge tarwe. Zou het
gemeentebestuur nu echt tevreden zijn met deze ravage? Even verderop
vonden wij, verscholen door elzen, een vernielde tent, waarvan nog grote
lappen plastic bruikbaar waren. Wij maakten er een afdakje van en vielen in
een onrustige slaap, sommigen in dekens die door de ME vergeten waren.
Geblaf van honden, geraas en schijnwerpers wekten ons echter al midden in
de nacht. "Je hart breekt als je het ziet", riep een vluchteling ons toe.
Voorbij het iepenfront staarden wij nu over een door kunstlicht overgoten
vlakte, waar gisteren nog bos was geweest. De kaken van bulldozers en
shovels glansden hel. Hele bomen werden in één hap ontworteld. Dan
kraakten zij onder de rupsbanden en werden bedolven. Een tentgenote had
de tegenwoordigheid van geest om naar de schijnwerpers te sluipen en de
stekker uit het stopcontact
te trekken. De duisternis beschermde ons echter niet lang en gevaarlijk
dicht naderden de voertuigen nu de grote bomen met de hoge hutten en
vooral ook de tunnels. "Heb je dan geen gevoel?!" schreeuwde een jongen
uit een boom in de richting van een machinist. Het is deze vraag, die ik als
derde aan het College zou willen voorleggen.
Kort daarna werd ik door de ME opgepakt, omdat ik voor een tunnel op
de grond was gaan zitten. Een interessante ervaring. Denigrerende
opmerkingen waren niet van de lucht. Hoeveel kwetsender zijn andere,
minder bekende demonstranten behandeld! Zo werd de vrouw die de
schijnwerper gedoofd had met haar gezicht door de brandnetels gesleurd.
Waarom kan de ME haar werk niet nuchter en onpartijdig uitvoeren? Maar
vooral: waarom krijgt de ME de verkeerde opdrachten? Was het niet veel
zinniger geweest om eerst een referendum over het omstreden gebied te
houden, voordat de natuurbeschermers met zoveel geweld en ten koste van
meer dan 1 miljoen gulden zouden worden afgevoerd? Het is een vraag,
waarop nog altijd een echt antwoord ontbreekt. Ik herhaal ook de vraag, die
ik daags na het gebeurde aan de burgemeester heb gesteld, namelijk
waarom een gemeenteraadslid niet in staat wordt gesteld - anders dan
journalisten - om in zo'n geval het strijdperk te betreden. Mij werd de
toegang versperd, terwijl ik wel geacht wordt in de Gemeenteraad te
oordelen over deze gebeurtenissen. Tenslotte wil onze fractie nog een
kleinigheid: onze tent terug! Daags na de kaalslag in Groenoord moest ik
namens de Raad een wetenschappelijk congres over "Landscape ecology"
openen.
Wat de Politie betreft, die had men er beter op uit kunnen sturen om de
georganiseerde criminaliteit te bestrijden. Een jaar na de IRT-affaire zien
wij nog te weinig van een effectieve bestrijding van de georganiseerde
misdaad. Ik ben overigens ook zeer onder de indruk van het dodelijk auto-
ongeluk van Maarten van Traa, aan wie wij in dit verband buitengewoon
veel te danken hebben.
Over dubbel grondgebruik, als oplossing voor ruimtenood en als
besparing van groen, zijn wij nog lang niet uitgepraat. Het College meent
dat IJburg de laatste grote stadsuitbreiding binnen de gemeentegrens zal
zijn en dat tot het jaar 2010 maar liefst 60% van de nieuwe woningen buiten
Amsterdam, in de regio, komt te staan. Heeft dit College niet dit jaar zelf
een verkennende studie het licht doen zien naar de mogelijkheid van
overbouwing van de A10? Is die studie niet door alle partijen in deze Raad
toegejuicht en heeft dat er niet toe geleid, dat het College nu zowel op het
zuidelijk als op het westelijk deel van de A10 woningen wil gaan bouwen?
Volgens onze berekening moet het mogelijk zijn om ongeveer 40.000
woningen boven alleen al deze autoweg te maken. Binnenkort wordt in de
Zuiderkerk een tentoonstelling, in samenwerking tussen de gemeente en de
Bewonersvereniging-A10, aan dit idee gewijd. Waarom aanvaardt de
gemeente dit veelbelovende project nog steeds niet voor het volle pond?
Laten wij niet vergeten, dat de bouw in Amsterdam behalve het ruimtelijke
voordeel ook een sociaal voordeel biedt, en de werkgelegenheid die eraan
verbonden is naar de stad brengt. Naar mijn oordeel moet de overbouwing
van de A10 binnen een termijn van tien jaar flink gevorderd zijn. Dat is
zeker mogelijk, omdat nu ook de Regering een positieve houding aanneemt
tegenover dubbel grondgebruik.
Het lijkt mij ook een goed idee om, nu de buitenste gebieden van de
gemeente Amsterdam steeds meer in gebruik worden genomen, binnenkort
een groot stadsdebat te organiseren over de grenzen van de groei binnen de
gemeente Amsterdam.
Wij vinden die werkgelegenheid van belang, omdat op die manier ook de
armoede in de stad kan worden bestreden; armoede die ook samenhangt
met werkloosheid. De armoede in Amsterdam is de laatste tijd niet minder
geworden. Er zijn mensen in Amsterdam die niet anders dan met jaloezie
kunnen zien hoe anderen met volle boodschappentassen thuiskomen en in
staat zijn om hun kinderen te geven wat hen toekomt. Het is ook daarom,
dat wij een groot werkgelegenheidsproject als de overbouwing van de A10
wezenlijk vinden voor de sociale ontwikkeling van Amsterdam.
Dat geldt eveneens voor het intensiveren van het werk in de bestaande
haven en het weren van busjes met goedkope arbeiders uit Friesland en
andere buitengewesten. Herstel van de Havenpool op basis van behoorlijke
tarieven vinden wij de proef op de som voor de werkgelegenheid in de
haven. Als een gemeente met zulke grote havenambities dat niet voor
elkaar krijgt, waartoe dienen die ambities dan eigenlijk?
Er is een manier waarop Amsterdam tegelijk problemen van het milieu
en van de armoede kan aanpakken. Die sleutel ligt bij het openbaar
vervoer. Gratis openbaar vervoer zou in één klap zowel een goede
omstandigheid scheppen om het autoverkeer terug te dringen, als een
oplossing vormen voor mensen zonder geld. "Gratis" is natuurlijk niet echt
gratis; de kosten ervan zouden moeten worden gedekt uit een verhoging van
de onroerende-zaakbelasting (ozb), die percentagegewijs zou moeten zijn.
Zo wordt ook bewerkstelligd, dat mensen met duurder onroerend goed
meer bijdragen, ten gunste van degenen die goedkopere huurhuizen
bewonen en relatief veel van het openbaar vervoer gebruik maken.
In onze visie moet er echter één verschil zijn met het systeem dat nu met
succes in Hasselt is ingevoerd. Naast de openbaar-vervoerheffing via de ozb
zouden de klanten van tram, bus en metro toch ook direct iets moeten blij-
ven betalen, al was het maar om te voorkomen dat kinderen de voertuigen
onnodig belasten en dat toeristen helemaal voor niets rondtoeren. Ik ben
voorstander van de kwartjestram, -bus en -metro, geïnspireerd op New
York. Daar doet de instapper een muntstuk in een glazen pot, die naast de
chauffeur staat; hetzelfde muntstuk voor elk denkbaar traject dat hij wil
afleggen. Weg strippenrompslomp! Zou men in Amsterdam nu een gulden
kiezen als muntstuk, dan zou de opbrengst van de kant van de passagiers,
vergeleken met het huidige systeem, nog toenemen. Bij elke keer
overstappen moet de gulden namelijk weer in de pot. Een kwartje maakt
het inderdaad heel veel goedkoper, dus daaraan geef
ik de voorkeur. Een groot voordeel van het kwartjessysteem is bovendien,
dat de inning ervan door het bedrijf veel eenvoudiger en goedkoper is.
(De heer KÖHLER: Waarom past in uw plan niet beter een
dubbeltje?)
Dat zou misschien nog mooier zijn, maar een kwartje spreekt mij aan
omdat het tenminste nog iets is. Zo krijgen wij ook een GVB, waarin weer
muziek zit en dat niet langer een grabbelton is voor bestuurlijk
onvermogen.
Dit brengt mij dan bij het verhaal uit de "Decamerone" van Boccaccio
waarmee ik begon, over de ongelovige die naar Rome trok en, nadat hij de
verdorvenheid van de geestelijke stand had gezien, zich meteen tot het
christendom bekeerde. In Rome, bij de kliek van de Paus en zijn corrupte
dienaren, raakte hij ervan overtuigd dat een godsdienst, die in weerwil van
zulk wangedrag van haar leiders, toch overal aan glans en glorie won, wel
de waarachtigste en heiligste van alle godsdiensten moest zijn. Een
dergelijke ervaring heb ik ook, nu ik dit College van nabij heb leren kennen
en heb gezien hoe het gemeentebestuur manipuleert met de uitslagen van
democratische referenda, maar ook hoe het wethouders, die inzake bijvoor-
beeld het GVB grof hebben gefaald, de hand boven het hoofd houdt, terwijl
een burgemeester ongestraft 850 man speciale Politie een week lang kan
inzetten om geweldloze natuurbeschermers te verjagen.
Blij maakt ons dit spel niet, maar ons geloof in de democratie, die de
kracht heeft om, in weerwil van zulk ondemocratisch gedrag van de stadsbe-
stuurders, toch als mentaliteit om zich heen te grijpen, is er des te sterker
door geworden.
(De heer SPIT: Wilt u nog even uitleggen hoe het in
overeenstemming is met een democratisch door deze Raad genomen
besluit, dat u een week in Groenoord gaat zitten, daar
fractievergaderingen houdt, u door de ME laat wegzetten en
veroorzaakt dat de Burgemeester er 1 miljoen gulden tegenaan moet
gooien om u daar weg te krijgen?)
Deze Raad heeft bij de motie-Meijer afgesproken, dat er een
referendum zou worden gehouden over dit gebied. Later heeft de Raad
gezegd - op grond van aanvechtbare overwegingen van spoedeisendheid -
dat dat referendum niet kon doorgaan. Daartegen loopt nog steeds een
procedure van de advocaat van Ruigoord Ongehavend, die wil dat dit wordt
rechtgezet. Wij wachten dus nog altijd op een uitspraak van de rechter.
Aangezien nu de rechtsstaat een onverbrekelijk element is van de
democratie ben ik van mening, dat zolang de rechter hierover geen
uitspraak heeft gedaan en er geen referendum over is geweest, de
democratie nog niet echt aan het woord is geweest over de omgeving van
Ruigoord. Daarom vind ik het voorbarig en zeer onjuist om 850 man ME
tegen geweldloze natuurbeschermers in te zetten.
(De heer SPIT: Ik vind dit een demonstratie van krom redeneren.)
(Wethouder BAKKER: Hoe bent u daar eigenlijk gekomen?)
Is dat nu echt relevant? Soms op de fiets, soms met de tram en soms met
de auto.
(Wethouder BAKKER: Met de auto! Welke auto?)
Weet u niets anders te verzinnen om mijn betoog te ontwijken dan erop
te wijzen wat voor voertuig ik heb gebruikt? Dit lijkt mij trouwens niet
ongebruikelijk in Amsterdam.
De VOORZITTER deelt mede dat zijn ingekomen:
34'Motie van 22 oktober 1997 van het raadslid Van Duijn inzake onder-
zoek naar financiering van de kosten van het openbaar vervoer uit een extra
ozb-heffing (Gemeenteblad afd. 1, nr. 597, blz. 2468).
35'Motie van 22 oktober 1997 van het raadslid Van Duijn inzake een
stadsdebat over de ruimtelijke groei van Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 599, blz. 2470).
De moties worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Na zulk fraai in is
het ondankbaar om weer te moeten terugkeren naar iets zo saai als de
gemeentebegroting voor 1998 en de doelstellingen uit het programakkoord.
De SP-fractie sluit maart volgend jaar haar eerste termijn in deze
Gemeenteraad af en daarom hechten wij eraan, een aantal indrukken met u
te delen. Dat doe ik aan de hand van het Programakkoord 1994-1998, maar
ik ga ook in op zaken die in deze Raad heel gewoon worden gevonden,
maar die mij als nieuwkomer hebben verwonderd.
Natuurlijk begin ik bij een van de belangrijkste doelstellingen, te weten
de werkgelegenheid. In het programakkoord en de diverse
actieprogramma's zijn daarover niet mis te verstane uitspraken gedaan. Er
is zelfs een vergelijking gemaakt met de jaren '30. "Amsterdam", zo staat er
geschreven, "telt thans twee keer zoveel werklozen en het is
onaanvaardbaar als 80.000 mensen niet kunnen werken". Het Amsterdamse
antwoord anno 1997 lijkt op het eerste oog ook niet veel te verschillen van
de oplossing uit de jaren '30, namelijk additioneel werk. In de jaren '30
werkten 20.000 werklozen mee aan het Bosplan: de aanleg van het
Amsterdamse Bos. Zeventig jaar later moeten 10.000 additionele functies
worden vervuld door hedendaagse lotgenoten. Anders dan toen zijn de
functies die vandaag de dag worden geboden in veel gevallen niet op de
eerste plaats bedacht om werklozen aan de slag te helpen. In verreweg de
meeste gevallen gaat het om werk dat keihard nodig is om de Amsterdamse
samenleving goed draaiende te houden. De aanleg van het Amsterdamse
Bos was zonder meer additioneel werk. Toen de Gemeenteraad op 28
november 1928 besloot dat er tussen de Amstelveenseweg en de
Haarlemmerringvaart, het Nieuwe meer en de Amstelveense Poel een bos
ter grootte van 20 maal het Vondelpark moest worden aangelegd, deden
onze voorgangers dat niet omdat er vanuit de samenleving geschreeuwd
werd om meer bomen. Men schreeuwde om meer banen. Het plan was
bedacht om werklozen werk te verschaffen. Daarin verschilt de huidige
aanpak van de aanpak van toen. Vandaag is er wel een schreeuw vanuit de
samenleving om meer toezicht, meer zorg, meer ondersteuning in het
onderwijs, in het sociaal en cultureel werk en in tal van andere sectoren.
Overheden kunnen niet zonder het begrip "additioneel werk". Zonder dat
begrip is er namelijk geen enkele rechtvaardiging voor het lagere loon en de
aparte positie van deze tweederangs werknemers. De argumenten dat het
hier helemaal niet gaat om additioneel werk worden echter steeds talrijker.
Zo zijn er weliswaar bijna 400 functies voor banenpoolers, maar betreft het
in veel gevallen reeds bestaande functies, waarvoor anderen een normaal
cao-salaris krijgen. Niks additioneel werk dus, maar verdringing.
Dan zijn er de nieuwe functies die in het kader van de banenpool
worden ingevuld. Die functies worden normale functies op het moment dat
de maatschappij deze nuttig en zinvol acht. Een voorbeeld kan die
stellingname verduidelijken. Nog niet zo lang geleden bestond ergonomie
wel maar de functie van ergonoom niet. Na de invoering van de Arbowet
werd de baan van ergonoom een goed betalende en veelgevraagde normale
functie. Ik zie niet in wat in dit opzicht het verschil is tussen een
parkwacht en een ergonoom. Beiden verrichten zinvol werk dat door
iedereen wordt gewaardeerd, maar dat in het verleden niet werd gedaan. Bij
veel Melkert-banen ligt de zaak nog eenvoudiger. Die banen worden als
reguliere baan beschouwd. Toch worden de "Melketiers" als tweederangs
werknemers behandeld en betaald. Van directe verdringing is sprake in de
zorgsector. Daar zijn eerst duizenden normale banen wegbezuinigd om
vervolgens te proberen de gaten die zijn gevallen weer op te vullen met
mensen die aanzienlijk minder verdienen voor hetzelfde werk. Het kan toch
niemand verbazen dat de overheid in die missie weinig succes boekt. Over
het Bosplan is veel gezegd en geschreven, maar één oordeel heeft dit
project nooit getroffen, namelijk het verwijt dat de uitvoering ervan gewoon
werk heeft verdrongen. Dat het een bijzonder project was, wordt ook
aangetoond door het monument dat veel te laat, in 1982, als eerbetoon aan
de werklozen van toen werd onthuld. De werklozen van nu, die in allerlei
regelingen werkzaam zijn, zullen dat eerbetoon nooit krijgen, maar dat
verdienen zij wat mij betreft wel.
Bij de aanvang van deze raadsperiode stelde het College zich ten doel
om 10.000 banen van 32 uur extra te creëren, waarin men na acht jaar
trouwe dienst maximaal 120% van het minimumloon zou kunnen verdienen.
Er moesten banen komen die zouden fungeren als voorstadium voor
regulier werk in de marktsector of de collectieve sector. Nieuwe banen bij
de gemeente zouden 32-urige werkweken krijgen. Wat is er van dit alles
terechtgekomen? De oorspronkelijke doelstelling van 10.000 extra
gesubsidieerde banen is tussentijds verhoogd naar 11.000. De Werkmonitor
geeft aan dat inmiddels 10.233 banen zijn gerealiseerd. Het organiseren van
die 11.000 lijkt te lukken; wij hebben immers nog een halfjaar om 800
banen te vinden. De invulling laat echter een ander beeld zien. In de JWG,
de banenpool en Melkert-1 en -2 zijn bijna 4500 vacatures niet bezet. "Te
weinig beschikbare mensen" is hiervoor geen verklaring. Het aantal
langdurig werklozen ligt immers nog steeds ruim boven de 50.000, volgens
het Bureau Arbeidsvoorziening. Het gebrek aan belangstelling is alleen te
verklaren door de gebrekkige betaling. Werknemers die verantwoordelijk
werk doen, willen daarvoor een normale beloning. Als men uit de bijstand
komt en dan 32 uur voor het minimumloon gaat werken, gaat men er
eenvoudigweg nauwelijks op vooruit, zeker niet als daarbij worden
meegerekend de mogelijke terugval in huursubsidie, het wegvallen van de
bijzondere bijstand en van kwijtscheldingsmogelijkheden. De
armoedemonitor 1997 spreekt in dit verband van een armoedefuik en dat is
het ook. Deze mensen kunnen veelal geen kant meer op. Voor hen geldt,
dat alleen verhoging van het minimumloon uitkomst biedt. In het kielzog
daarvan moeten de bijstandsuitkeringen omhoog. Ik weet, dat dit geen
beleid is dat de gemeente Amsterdam bepaalt, maar het is wel een
noodzakelijk beleid, met name in Amsterdam.
Ik kom tot mijn conclusie wat deze doelstellingen betreft. Er zijn veel
minder werklozen geholpen dan was gepland en dan bovendien nog op een
twijfelachtige manier. De arbeidstijdverkorting voor nieuwe banen bij de
gemeente is er niet gekomen. Vele echte banen zijn daardoor niet te
realiseren. De doorstroming vanuit de banenpool is grotendeels fictie en bij
de Melkert-banen onduidelijk. Kortom, er is weinig reden tot tevredenheid
op dit onderdeel. Het is pappen en nathouden. In dit oordeel sta ik niet
alleen, getuige het volgende citaat uit het Rotterdams Dagblad: "Iedereen is
het erover eens dat banenpoolers maatschappelijk nuttig werk doen. Geef
ze dan ook een gewone baan, met gewone arbeidsvoorwaarden, en laat ze in
dienst treden bij de organisatie waar ze voor werken. Datzelfde geldt voor
de 'Melketiers'." Hier is niet mijn Rotterdamse partijgenoot aan het woord,
maar PvdA-wethouder Hans Simons. De SP kent geen erelidmaatschappen,
anders zou ik hem zeker hebben voorgedragen. Overigens levert Simons
boter bij de vis. In Rotterdam is inmiddels een aparte oudedagsvoorziening
voor banenpoolers gecreëerd, die op 2 oktober jl. door de gemeenteraad
werd bekrachtigd door het beschikbaar stellen van een eenmalig krediet van
7 miljoen gulden. Door die regeling krijgen de 3500 banenpoolers in die
stad als eersten in Nederland de mogelijkheid om zelf een pensioen op te
bouwen. Laat Amsterdam daar een voorbeeld aan nemen. Ik dien een
amendement in om in onze stad een soortgelijke regeling te treffen.
Nu een luchtiger onderwerp uit het programakkoord: de stadsprovincie.
Toen Amsterdammers duidelijk werd wat de vorming van een
stadsprovincie inhield, zei men massaal nee. Daarmee haalde men een
streep door de in het programakkoord uitgesproken verwachting dat "dit
waarschijnlijk het laatste akkoord van deze gemeenteraad" zou zijn. Het
referendum voorkwam dat Mokum moest worden geofferd aan bestuurlijke
theorieën. Voor het eerst bleek het referendum in handen van een sterk
referendumcomité een machtig wapen om politieke dwalingen te keren. Het
heeft er alle schijn van, dat dit tevens voor het laatst was. Wie verwacht er
immers nog een correctief referendum na de referenda over IJburg en de
Noord-Zuidlijn? Het nadenken over referenda moet hier echter niet eindi-
gen, maar een nieuwe impuls krijgen. Dat kan wat de SP betreft door
opnieuw de mogelijkheid van het raadplegend referendum te overwegen. Er
doet zich ook een mooie gelegenheid voor bij de mogelijke vorming van een
deelraad voor de binnenstad. Wat is er meer voor de hand liggend dan die
vraag aan bewoners van de binnenstad voor te leggen? Het antwoord op die
vraag behoort niet te worden bepaald in collegeonderhandelingen maar na
een uitspraak van bewoners van de binnenstad zelf. Overigens had die
procedure ook kunnen worden gevolgd bij de herziening van het
stadsdeelstelsel, waartoe onlangs is besloten. Om een raadplegend
referendum voor de vorming van een stadsdeel Binnenstad mogelijk te
maken dien ik een motie in.
(De heer KÖHLER: Zal uw fractie de uitkomst daarvan dan zonder
meer volgen?)
De Gemeenteraad van Amsterdam heeft hierin een eigen
verantwoordelijkheid, maar zal een referendumuitslag zeker serieus
meewegen.
Ik kom bij de bestuurlijke vernieuwing. In het programakkoord staat, dat
vooral zou worden gewerkt aan verbetering van de verhouding tussen
gemeentebestuur, burgers en bedrijven. Wat is daarvan terechtgekomen?
Niet veel als wij de Gemeentelijke Ombudsman mogen geloven. Zij schrijft
in haar tienjaarlijks verslag: "De manier waarop door de centrale stad wordt
omgegaan met de inbreng van burgers, getuigt vaak van bestuurlijke
arrogantie." Zij verwijt het College een veel te trage behandeling van
brieven en bezwaarschriften, het niet of te laat uitnodigen van
belangstellenden bij commissievergaderingen en de slechte bereikbaarheid
van wethouders. Inderdaad zijn die klachten aan de orde van de dag. Ook
van deze doelstelling uit het programakkoord is naar de mening van de SP
niet veel terecht gekomen. Mijn oordeel luidt, dat dit College op
belangrijke onderdelen een onvoldoende scoort. Gelukkig zijn er straks
verkiezingen. Een nieuwe ronde biedt nieuwe kansen.
Na deze beschouwing over onderwerpen uit het programakkoord sta ik
kort stil bij zaken die bij mij veel vraagtekens hebben opgeroepen. Zo blijft
het mij verbazen dat de tippelzone voor verslaafde prostituées nog steeds
kan rekenen op brede steun in deze Gemeenteraad. De verslaafde vrouwen
blijven weg, de Politie moet permanent elf mensen beschikbaar hebben voor
de ordehandhaving op de zone, en de huiskamer, noodzakelijk voor de
begeleiding van de vrouwen, is incidenteel gesloten geweest. Zonder
huiskamer geen tippelzone en gezien het gat in de begroting van bijna
fl 200.000 lijkt het die kant op te gaan. Dat betekent een roemloos einde
voor het gemeentelijk drive-in-bordeel waar niemand trots op kan zijn. Dit
debat kent alleen verliezers.
Een ander onderwerp dat ons blijft bezighouden is de reislust van de
Gemeenteraad. In onze kritiek hebben wij de VVD-fractie als bondgenoot
gekregen. Wij gaan ervan uit dat in de volgende periode nieuwe en zuiniger
afspraken over buitenlandse werkbezoeken te maken zullen zijn.
Ook de visie op het bestuur en het ambtelijk apparaat heeft onze
verbazing gewekt. Die visie komt tot uiting in de stadhuistaal die hier vaak
wordt gesproken. In die taal heet de gemeente "concern", is voorlichting
"concerncommunicatie", heet de opvang van daklozen een "product" en zijn
Amsterdammers "klant". Het is mode om bij de overheid begrippen en
kenmerken uit het bedrijfsleven over te nemen. De SP doet aan die mode
niet mee. Het vergroot de afstand tussen het bestuur en de mensen om wie
het gaat. Het maakt de relatie tussen burger en bestuur bovendien
vrijblijvender en dat is bezwaarlijk. Immers, anders dan bij een
grootwarenhuis, kunnen Amsterdammers niet naar de concurrent, tenminste
niet in deze stad. Alleen al daarom is het onzinnig en ongewenst de
gemeente als "concern" en de Amsterdammer als klant voor te stellen.
Veel winst kan er worden geboekt op het terrein van de bestuurscultuur.
In het contact met de bevolking en in de omgang tussen College en
raadsfracties kan veel worden verbeterd. Waarom heeft maar één
wethouder in deze gemeente een spreekuur? Waarom zijn steeds meer
vergaderstukken geheim? Waarom worden steeds meer onderwerpen in
beslotenheid besproken en hoe is de toename aan "informele" bijeenkom-
sten, voorafgaand aan openbare commissievergaderingen, te verklaren? Dat
maakt bijna de indruk dat men veel te verbergen heeft. Gelukkig hebben
Het Parool en het Nieuws van de Dag sinds jaar en dag een abonnement op
stukken waar "kabinet" op staat. Daardoor behoeven eenvoudige raadsleden
de geheimhoudingsplicht niet te overtreden om belangrijk nieuws in de
krant te krijgen. Tijdens het debat over het rapport-Havermans is van
verschillende kanten aangegeven dat er meer openheid en meer
verantwoordelijkheid mogen komen in de volgende periode. Wij rekenen
daarom niet alleen op minder geheime stukken en minder besloten
besprekingen, maar ook op minder blunderende wethouders en eventueel
zelfs tussentijds opstappende wethouders. Ook in de politiek moet gelden
dat men wordt weggestuurd als men het niet goed doet, of dat men
eventueel de eer aan zichzelf houdt.
Nog vier maanden en dan mogen Amsterdammers hun oordeel
uitspreken over dit College en deze Raad. Het zal niemand verbazen dat de
SP met vertrouwen dat moment tegemoet ziet. Wij verwachten dat de
kiezer, net als wij, dit College een onvoldoende zal geven en dat hij
daarmee zal stemmen tegen pappen en nathouden.
De VOORZITTER deelt mede dat zijn ingekomen:
36'Amendement van 22 oktober 1997 van het raadslid Van Bommel
inzake een pensioenvoorziening voor banenpoolers (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 600, blz. 2470).
37'Motie van 22 oktober 1997 van het raadslid Van Bommel inzake een
raadplegend referendum over een stadsdeelraad voor de binnenstad
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 601, blz. 2471).
Het amendement en de motie worden voldoende ondersteund en
terstond in behandeling genomen.
De heer LEVIE: Mijnheer de Voorzitter. Ook het laatste jaar van deze
collegeperiode begint onder een gunstig gesternte. De begroting voor 1998
laat zien, dat de stad veel kansen heeft om te werken aan de toekomst, de
toekomst van de stenen en het groen, maar ook de toekomst van de
mensen. Er is aanzienlijke ruimte voor nieuw beleid, die het College
evenwichtig wil verdelen over investeringen in mensen, de stad, de toekomst
en de organisatie. De PvdA-fractie heeft daarbij meteen twee vragen,
namelijk of dat nu de juiste categorieën zijn voor een nieuw
programakkoord en of de investeringen in de mensen op de keper
beschouwd niet wat karig zijn. Zijn die investeringen ook niet te veel
gekoppeld aan projecten? Zeker uit de stadsdelen horen wij steeds meer,
dat er wel geld is voor allerlei vernieuwende projecten, maar dat intussen
reguliere inspanningen afkalven. Dan gaat het bijvoorbeeld om
schoolzwemmen, kinder-opvang, schooltuinen en maatschappelijk werk. Op
al dat soort normale punten bezuinigen stadsdelen meer dan men zou
mogen verwachten, gezien de rijkdom van Amsterdam. Wij vinden, dat de
komende jaren meer geld moet worden besteed aan de sociale structuur van
de stad. Het lijkt mijn fractie verstandig, iets toe te voegen aan het sociale
structuurplan waartoe deze Raad in juni jl. al heeft besloten. Bij dat sociale
structuurplan hoort een financiële paragraaf waarin de reguliere, bestaande
inspanningen, ook die van de stadsdelen, worden afgezet tegen mogelijke
impulsen tot vernieuwing. Over die financiële paragraaf moet bij de
komende akkoordbesprekingen helderheid kunnen worden gegeven. Het
College maakt dit ook mogelijk, want in de missive is nu al geld voorzien
voor een voorbereidend onderzoek. Wij hopen, dat het daarmee ook
mogelijk wordt die financiële paragraaf toe te voegen aan het sociaal
structuurplan.
Over de plannen van het College met betrekking tot de belastingen en
tarieven kunnen wij dit jaar buitengewoon kort zijn. De PvdA-fractie is
verheugd, dat Amsterdam zijn gunstige positie in vergelijking met andere
steden kan versterken. Onze woonlasten stijgen nauwelijks, ons
kwijtscheldingsbeleid is zeer behoorlijk en de verdeling over mensen en
bedrijven, één- en meerpersoonshuishoudens is alleszins fatsoenlijk. Wat
ons wel enige zorgen baart is het feit dat de waterschappen een minder
ruimhartig kwijtscheldingsbeleid voeren dan wij als stad gewend zijn. Wij
herhalen onze vraag aan het College, hier druk op te zetten.
Twee jaar geleden heeft het College bij de begrotingsbehandeling
toegezegd, de manier waarop de afvalstoffenheffing wordt berekend door
de stadsdelen te laten vergelijken. De achtergrond daarvan was, dat
Amsterdammers het recht hebben, verschillen tussen die heffingen te
begrijpen. Het College is op dit punt in gebreke gebleven. Amsterdammers
kunnen de bestaande verschillen niet begrijpen. Intussen begrijp ik dat de
kostendekkendheid van de heffing per stadsdeel ook verschilt. Zo weet ik,
dat het stadsdeel Zuidoost circa 9% uit eigen middelen bijdraagt. Ik ben
zeer benieuwd hoe dit in andere stadsdelen is. De bedoeling van de
afvalstoffenheffing is mijns inziens, dat die niet meer en niet minder dan
kostendekkend is. Mag ik het College vragen, dit kleine stukje huiswerk nu
ook gewoon te doen?
In algemene zin is de PvdA-fractie tevreden over de verdeling van lasten
tussen burgers en over de mogelijkheden voor de overheid om op te treden.
Terwijl de lasten in Amsterdam voor de burgers en voor de bedrijven
alleszins redelijk zijn, heeft de gemeente voldoende ruimte voor zowel
bestaand als nieuw beleid. Essentieel is voor ons, dat de mogelijkheden om
armoede aan te pakken fors zijn, sinds vanmiddag wellicht nog iets forser.
Onze inspanningen om werkgelegenheid te bevorderen zijn niet voor
niets geweest en daarnaast is er een ruim budget om behalve kwijtschelding
meer te doen aan armoedebeleid, in de orde van grootte van 27 miljoen
gulden. Wij raden het College in ieder geval aan, dat geld ook te gebruiken
om te bewerkstelligen dat mensen beter gebruik maken van hun bestaande
rechten. Zoals bekend is het ondergebruik van bestaande rechten nog steeds
een van de belangrijkere achtergronden van armoede. Als de gemeente
Amsterdam bijvoorbeeld een voorlichtingscampagne zou kunnen
organiseren ten bedrage van 1 miljoen gulden, of een extra inzet van de
Formulierenbrigade kan bewerkstelligen, waardoor meer mensen gedurende
een langere periode gebruik maken van hun recht op individuele
huursubsidie, dan zou dat een zeer effectief gebruik van armoedegeld zijn.
Als het om lasten voor de burgers en bedrijven gaat en om het
tegengaan van armoede, versterkt deze begroting de kans op eerlijk delen.
De heer Van der Laan zei het al: de komende jaren ligt er ten aanzien van
armoede en zorg een flinke opdracht voor het gemeentebestuur.
Als het gaat om de verdeling tussen de prioriteiten van de centrale stad
en de direct op de burgers gerichte inspanningen van de stadsdelen en de
binnenstad, zijn wij iets minder gerust. Het College geeft al in de begroting
aan, dat de stadsdelen en de binnenstad relatief minder van het gunstige
economisch tij profiteren dan de centrale stad. De ervaring leert dat
stadsdelen niet veel tegenvallers kunnen compenseren en al gauw uitkomen
bij bezuinigingen op "de mens". Om dit enigszins recht te trekken, is er op
het laatste moment - althans, zo lezen wij de missive - 4 miljoen gulden
toegevoegd aan het Stadsdeelfonds. Waarom was dat bedrag eigenlijk
nodig? In de missive wordt op blz. 49 verwezen naar het LOGA-akkoord
inzake de ambtenarensalarissen en naar de tegenvallers met betrekking tot
het Gemeentefonds; op blz. 351 ligt het opeens aan gederfde ozb-inkomsten
in de jaren 1995-1997. Op de ene bladzijde staat dus een heel andere
verklaring voor die 4 miljoen gulden dan op de andere. Wat is nu de echte
oorzaak? Iedereen is het erover eens, dat de verdelingsprincipes van het
Stadsdeelfonds in orde zijn; alle partijen loven die juist. De achtergrond
moet dus een andere zijn. Is die 4 miljoen gulden nu het juiste bedrag? Als
ik snel reken, was 7,5 miljoen gulden extra voor de stadsdelen meer voor de
hand liggend geweest, die dan hetzelfde accres van 3% hadden gekregen als
de centrale stad en de diensten op dit moment krijgen. Ik hoor dan ook
graag van het College de verklaring voor het tekort van de stadsdelen. Ik
krijg ook graag voorgerekend waarom het hier gaat om 4 miljoen gulden en
niet bijvoorbeeld om 7,5 miljoen gulden. Wij verzoeken het College een
onderzoek te laten doen naar de verdeling van ruimte tussen de centrale
stad en de stadsdelen. Daarbij moeten de volgende vragen aan de orde
komen:
1. Profiteren de stadsdelen voldoende van de inkomsten van Amsterdam
naast die uit het Gemeentefonds en de ozb, bijvoorbeeld inkomsten uit
deelnemingen?
2. Is de verhouding tussen incidenteel/projectgebonden geld en structurele
ruimte voor de stadsdelen de afgelopen jaren niet scheefgegroeid? Dat ligt
niet alleen aan het beleid van de gemeente, maar ook aan dat van het rijk,
waarvan stadsdelen soms projectgeld ontvangen.
3. Drukken de eigen bijdragen voor projecten en voorbereidingskredieten
niet onevenredig zwaar op de begroting van stadsdelen die mee willen doen
aan projecten zoals het grote-stedenbeleid of groen- of
veiligheidsprojecten?
4. Is er inderdaad sprake van een versnippering van het sociale beleid in de
stadsdelen en van het afkalven van regulier welzijnswerk?
Op dit punt zal ik een motie indienen waarin wij om een onderzoek
vragen.
Daarnaast hebben wij nog twee andere vragen. Bekend is, dat stadsdeel
Zuidoost kampt met de beheerskosten rond de ArenA. In het
Stadsdeelfonds wordt het adres van de ArenA behandeld als ieder gewoon
adres, terwijl bijvoorbeeld de reinigingskosten van de omgeving van de
ArenA afwijken van de meeste andere adressen. Ik verzoek het College, dit
punt te laten onderzoeken door de Raad voor de Stadsdeelfinanciën. Het
lijkt ons, dat een adres als de ArenA toch anders zou moeten worden
gewaardeerd dan ieder ander adres.
Het tweede punt betreft de reorganisatie van stadsdelen. De
Gemeenteraad heeft besloten, dat in tenminste drie delen van de stad flinke
reorganisaties moeten plaatsvinden, fusies, of zo men wil reconcentraties.
Tegelijkertijd heeft de Raad voor de zomer besloten, dat het aantal loketten
voor de burger daarbij niet mag afnemen. In de missive wordt over de
gevolgen van deze operatie bijzonder luchtig gedaan en vervolgens wordt
fl 200.000 incidenteel uitgetrokken voor voorlichting en externe adviezen;
feitelijk wordt ervan uitgegaan, dat deze fusies op termijn besparend zullen
werken. Onderzoek van KPMG naar de fusie van de stadsdelen Oost en
Watergraafsmeer laat zien, dat de fusie van twee stadsdelen wel eens
kostenverhogend zou kunnen werken, maar het College meent dat deze
reconcentratie de burger geld zal sparen. Andere partijen in deze Raad,
voorvechters van minder stadsdelen, hebben dat ook steeds beweerd. Wij
hebben enige twijfel en willen dit graag onderzocht zien. Het is uit het
verleden bekend, dat de binnengemeentelijke decentralisatie ons geld heeft
opgeleverd. Als reconcentratie hetzelfde effect heeft, ligt het volgende
voorstel voor de hand. Als wij nu in Amsterdam om de raadsperiode
decentraliseren en weer samenvoegen, benaderen wij na een aantal
raadsperiodes het liberale ideaal dat de gemeentelijke dienstverlening gratis
is. Dat is uiteindelijk het effect, als men steeds geld bespaart door eerst te
decentraliseren en vervolgens weer te fuseren. Dit lijkt mij een aardige
suggestie, waarop het College misschien eens kan reageren. Misschien is dit
een extra argument om, bijvoorbeeld in de volgende raadsperiode, de
stadsdelen geheel af te voeren en vier jaar later weer over te gaan tot 16 of
misschien wel 17 stadsdelen. Het lijkt mij buitengewoon goedkoop.
(De heer KÖHLER: U wilde ooit toch 32 stadsdelen?)
Dat verhoogt het tempo. Dan behoeven wij er niet zo lang over te doen.
(Wethouder PEER: Hebt u wel eens van de wet van het afnemend
grensnut gehoord?)
Het zou langzamer gaan.
(Wethouder PEER: Dat heeft niets te maken met snelheid, maar met
de optimale vorm. Misschien is het verstandig dat u voordat u deze
vraag stelt eerst eens even dit economisch principe nagaat of te rade
gaat bij uw collega's.)
Ik heb dit toevallig ooit gestudeerd. Terwijl ik die curve nog eens nakijk,
kunt u misschien de parabel van de haas en de schildpad naslaan. Die is ook
heel interessant op dit punt. Zeker in het licht van de toch al magere bede-
ling van de stadsdelen, hetgeen het College zelf heeft toegegeven, nodigen
wij het College uit, de kosten en opbrengsten van een door de Raad aan de
stadsdelen opgelegde reconcentratie-met-loketbehoud te onderzoeken en
zonodig met aanvullende voorstellen te komen. Afhankelijk van de reactie
van het College zal ik in tweede termijn wellicht met een motie op dit punt
komen. Ik neem echter aan, dat ook het College razend geïnteresseerd is in
het grensnut van deze operatie.
Het weerstandsvermogen van de stad is zeker sinds vanmiddag een
pikant onderwerp. Wat het College op dit punt voorstelt - een structurele
vermeerdering van 2,5 miljoen gulden - leek ons voldoende. Wij delen niet
de opvatting van de fracties van de VVD - tot voor kort verkondigd - en
van D66, dat het weerstandsvermogen nauwelijks groot genoeg kan zijn. Wij
zijn natuurlijk ook buitengewoon geïnteresseerd in de uitkomsten van een
nieuw onderzoek van Moret Ernst & Young, waarbij wij van mening zijn,
dat deze stad nog wel enkele andere prioriteiten heeft dan enige
honderdduizenden guldens aan zo'n onderzoek uitgeven.
(Wethouder PEER: U begon te zeggen, dat u uitkijkt naar de
uitkomsten van dat onderzoek. U vindt dus in ieder geval, dat dit
moet plaatsvinden.)
Anderen hebben met het College steeds geroepen, dat dit dringend
noodzakelijk is. Ik ben wel benieuwd, maar ik zie nog wel andere
prioriteiten. Een goede inschatting van de risico's is nodig, maar die wordt
onzes inziens ook wel gemaakt. Wij delen dus de opvatting van het College,
dat een structurele vermeerdering van 2,5 miljoen gulden voldoende lijkt.
Het enige wat wij missen is, dat bij de risico's die doorschuiven naar een
volgende collegeperiode de frictiekosten van de overgang naar een iets
meer activerend stelsel van arbeidsvoorwaarden worden weggelaten; of dat
nu een kaderstellend ARA is of iets anders, ooit zal hieraan toch iets
moeten gebeuren, hetgeen naast lange termijn-voordelen waarschijnlijk ook
aanzienlijke frictiekosten met zich zal brengen. Een van de belangrijke
opdrachten voor een volgend College lijkt ons, te komen
tot een jonger en mobieler ambtenarenapparaat, dat nog meer dan op dit
moment een afspiegeling is van de veranderende Amsterdamse beroepsbe-
volking. Op dit punt zou het College eens meer om zich heen moeten
kijken, bijvoorbeeld naar het mobiliteitsproject dat binnen het concern
Stork gaande is. Ik heb daarover enkele aardige brochures voor het College
meegenomen.
Ik heb voor de aardigheid mijn financiële beschouwingen van de vorige
drie jaar doorgelezen. Als er iets uit spreekt, is het een zeker gevoel van
onmacht. Dat ligt ongetwijfeld voor een deel aan mijn eigen gebrekkige
vermogens en het feit, dat deze materie nieuw voor mij was. Opvallend is
het echter, dat anderen ook wel eens lijden aan zo'n gevoel van onmacht. Ik
noem bijvoorbeeld de steeds wisselende opmerkingen van mijn collega van
de VVD over de rol van de wethouder voor Financiën: bruggenbouwer,
magazijnmeester, spelverdeler, waakhond met penning, scheidsrechter,
status aparte in het College. Wellicht heeft de wethouder het gewaardeerd,
dat de heer Houterman ditmaal zijn beeldspraak voor zichzelf heeft
bewaard. Hoewel, in een "spagaat tussen maagpijn en hoofdpijn" snijdt de
heer Houterman in eigen vlees. Ik ben zeer benieuwd naar de reactie van
de wethouder. Een van de risico's van het in een spagaat geraken, is dat
men zijn kruis inscheurt. De vraag is of dat een van de effecten van deze
spagaat van de heer Houterman is en wiens kruis op dit moment is
ingescheurd. Ik vermoed, dat de opmerkingen van de heer Houterman
wellicht te verklaren zijn vanuit dezelfde worsteling. Het ligt aan personen,
maar ook aan de manier van begroten en afrekenen in de gemeente
Amsterdam. Als financieel woordvoerder voelt men zich enigszins een
handelaar in schaafijs. Er is een enorme klomp ijs waar men met heel veel
moeite een heel klein beetje afschaaft. Daar doet men wat limonade op en
men maakt er een enkeling gelukkig mee. Veel meer is het echter niet.
Waar ligt dit aan?
Ik maak even een uitstapje. Net als de heer Van Bommel heb ik gedacht
aan Rotterdam. Voor de aardigheid heb ik de begroting van Amsterdam
eens vergeleken met die van Rotterdam. Op het eerste gezicht is er enige
overeenkomst: ook in Rotterdam werkt men met drie boeken, maar bij
nadere beschouwing valt toch al snel het verschil op. De begroting van
Amsterdam is vier maal zo dik als die van Rotterdam, die veel meer een
begroting is op hoofdlijnen, een concernbegroting. In Rotterdam maakt men
veel vergelijkingen tussen inzet en uitkomst en doet men een poging om
met kencijfers per portefeuille te werken. Daarnaast maakt men
vergelijkingen in de tijd en met andere steden. Dat is een duidelijke poging
om de begroting per portefeuille op dezelfde manier te structureren, en dat
alles in 100 in plaats van in 400 bladzijden. Het belangrijkste is, dat de
begroting van Rotterdam veel meer uitnodigt tot politieke beoordeling dan
die van Amsterdam. Bovendien leidt de Rotterdamse begroting minder
onder de onzichtbaarheid van een romp, de grote berg ijs waar wij als
gemeenteraadsleden nooit aan komen. Mij lijkt, dat wij daar iets van
kunnen leren.
Waarom handelen wij nu in Amsterdam in schaafijs? Waarom spreken
wij als Amsterdamse Gemeenteraad over minder dan 1% van de totale
gemeentebegroting? Dat komt doordat wij alleen maar over posterioriteiten
en prioriteiten spreken en dat de relatie tussen cijfers en werkelijkheid nog
steeds moeilijk te leggen is. Zo spreken wij al jaren over planning en
control, maar ook de begroting 1998 staat er weer los van. Het ligt verder
aan de moeilijke mix van details en hoofdlijnen die in 400 bladzijden schots
en scheef door elkaar staan, in een structuur die per wethouder en binnen
de portefeuilles volkomen van elkaar verschilt.
(Wethouder PEER: Ik neem afstand van wat u nu over de begroting
zegt. Als u nu, in de laatste termijn van dit College, in deze be-
woordingen over de begroting spreekt, vind ik dat u drie jaar lang uw
beurt voorbij hebt laten gaan om bij te sturen. Als u dan toch de
vergelijking maakt met Rotterdam, wijs ik u erop dat heel vaak is
gevraagd, duidelijkheid en transparantie in de begroting aan te
brengen. Ik had net als in Rotterdam gebeurt kunnen volstaan met de
uitkomst van een rekensom voor het effect van het Gemeentefonds.
Dan was het met een half A4-tje klaar geweest. Dan zou u ongetwij-
feld een van degenen zijn geweest die om tekst en uitleg hadden
gevraagd. U kunt in de begroting alles vinden en er staat niets schots
en scheef.)
Ik vervolg mijn betoog. Dit zijn geen van alle nieuwe constateringen. Wij
spreken al jaren over de koppeling van planning en control aan de
begroting, over meerjarenoverzichten, kencijfers, meer vergelijkingen en
meer zicht op de romp. Dat zijn allemaal zaken die Raad en College allang
met elkaar hebben afgesproken, maar het tempo van modernisering is veel
te traag! De afgelopen jaren heeft het College te weinig gedaan om de
Raad in het gebruik van het budgetrecht te ondersteunen. Bij deze dien ik,
mede namens de fracties van D66 en de VVD, een motie in om de structuur
van de gemeentebegroting vanaf de volgende raadsperiode ingrijpend te
wijzigen.
De VOORZITTER deelt mede dat zijn ingekomen:
38'Motie van 22 oktober 1997 van de raadsleden Levie en mevr. Irik
inzake een onderzoek naar de verdeling van geld tussen centrale stad en
stadsdelen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 602, blz. 2472).
39'Motie van 22 oktober 1997 van de raadsleden Levie, Houterman en
Arda inzake wijziging van de begrotingssystematiek (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 603, blz. 2473).
De moties worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik dien mede namens
de fracties van D66 en PvdA een motie in over de ozb voor monumenten.
De VOORZITTER deelt mede dat is ingekomen:
40'Motie van 22 oktober 1997 van de raadsleden Houterman, Levie en
Arda inzake de budgettaire consequenties van de ozb op monumentale
gebouwen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 604, blz. 2474).
De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer ARDA: Mijnheer de Voorzitter. Bij de behandeling van de
laatste begroting in deze bestuursperiode is het goed, kort terug te blikken
op de afgelopen jaren. De gemeente heeft de opgaande financiële lijn uit de
periode 1990-1994 vastgehouden, waardoor Amsterdam er in financieel
opzicht beter voor staat dan vier jaar geleden. De in de financiële paragraaf
van het programakkoord opgenomen intenties zijn in grote lijnen
gerealiseerd. Het is een periode geweest van grote investeringen in
ruimtelijke en vervoersprojecten. Daarnaast zijn de reserves en
voorzieningen verbeterd om voorbereid te zijn op bestaande en toekomstige
risico's. De begroting voor 1998 ziet er goed uit en de begrotingsruimte
voor zowel structurele als incidentele uitgaven is historisch gezien hoog. De
fractie van D66 complimenteert het College met dit resultaat en waardeert
de rol hierin van de wethouders voor Financiën en hun medewerkers.
Uiteraard is het niet allemaal rozengeur en maneschijn. Het kan en moet
nog veel beter. Wij hechten aan een advies van de wethouder voor
Financiën bij financieel belangrijke besluiten. Hierover hebben wij reeds
eerder gesproken bij de behandeling van de begroting van het
Gemeentevervoerbedrijf. Zoals toegezegd, zal hierover in een later stadium
van gedachten worden gewisseld.
Het nieuwe bestuursdienst-model is bedoeld om de kwaliteit van het
bestuur te verbeteren en het beleid van de gemeente doorzichtig te maken.
Een terughoudende rol voor de wethouder voor Financiën of een marginale
financiële inbreng van de Gemeenteraad past niet in ons beeld van het
gekozen model.
De begroting is opgesteld op grond van de informatie die medio dit jaar
bekend was. Slechts één feit dat recent bekend is geworden, is deels
verwerkt in de begroting: de "snip van Zalm". Bij de begroting van het
Gemeente-vervoerbedrijf worden verwachte ontwikkelingen meegenomen.
Dat lijkt ons niet zo consequent. Het College zou eigenlijk moeten vertellen
of het eerste negatieve resultaat van deze inconsequenties zich misschien al
heeft voorgedaan. Is het juist, dat door de wijze waarop de tegemoetkoming
van fl 100 van het Ministerie van Financiën voor een deel wel is verwerkt -
door rekening te houden met kwijtscheldingen die eventueel worden
inverdiend - en voor een ander deel niet - omdat wij niet weten hoe die
regeling eruit ziet - tot een tegenvaller leidt? In het programakkoord is
vastgelegd dat in een aantal sectoren moet worden bezuinigd. Bij het lezen
van de missive en de begroting kreeg ik de indruk, dat dit niet overal is
gebeurd. Wij vragen ons af hoe dit mogelijk is. Heeft het College er bewust
voor gekozen om bepaalde bezuinigingen wel en andere niet te realiseren?
Of is hier sprake van een niet gedisciplineerd genoeg uitvoeren van de
bezuinigingen?
Ongerealiseerde bezuinigingen verstoren het evenwicht tussen de
beleidsterreinen en portefeuillehouders. Wanneer in de nabije toekomst
wederom dient te worden bezuinigd, hebben sommigen hiervoor meer
ruimte dan anderen. Immers, de laatsten hebben aan hun opdracht voldaan.
Dit probleem doet zich uiteraard niet voor wanneer het College besloten
zou hebben, de beleidsterreinen waarop zich nu ongerealiseerde
bezuinigingen voordoen in de toekomst meer dan de andere terreinen te
laten bezuinigen. Wij horen dan ook graag van het College de gemaakte
afwegingen en afspraken, een uitvoerige argumentatie bij het onderdeel
Erfpachtbedrijf, en een uiteenzetting over de vraag welke bezuinigingen op
welke gronden niet zijn gerealiseerd.
De antwoorden op deze vragen zijn niet alleen van belang voor de
beoordeling van de begroting voor 1998, zij vergroten ook het financieel
inzicht dat noodzakelijk is voor het aangaan van nieuwe afspraken bij de
onderhandelingen na de gemeenteraadsverkiezingen van 1998. Daarnaast is
voor de fractie van D66 de aangekondigde heroriëntatie op het
begrotingsinstrumentarium van belang. Deze dient tijdig beschikbaar te zijn
om een wezenlijke rol te kunnen spelen.
D66 ziet in de toenemende invloed van het rijk op de intern-
gemeentelijke financiën, de verwachte rentestijging en het teruglopen van
het eigen inkomensgenererend vermogen van de gemeente een bedreiging
voor de begrotingsruimte. De lage rente heeft een belangrijke bijdrage
geleverd aan de huidige begrotingsruimte. Een zwakke Euro ten opzichte
van de gulden en de inflatoire effecten van een verbeterde conjunctuur
geven aanleiding, een rentestijging in de nabije toekomst te verwachten. De
eerste renteverhogingen door de Bundesbank en de Nederlandsche Bank
zijn reeds ingevoerd. Het behoeft geen betoog, dat de gemeente financieel
afhankelijk blijft van het rijk, ondanks de wijzigingen in de verde-
lingssystematiek van het Gemeentefonds en de egaliserende werking van de
behoedzaamheidsreserve. Het besturen en vormgeven aan de toekomst van
een stad als Amsterdam wordt onnodig moeilijk gemaakt wanneer het rijk
zich niet houdt aan gemaakte afspraken. Wij hechten aan een betrouwbare
overheid en wensen ook te kunnen vertrouwen op het rijk.
De Regering heeft besloten, zich ook in details te gaan bemoeien met de
gemeentelijke tarieven. Wij zien hierin een aantasting van de gemeentelijke
autonomie. Een verkleining van de mogelijkheden om de eigen huishouding
op grond van eigen afwegingen te regelen is niet gewenst. Het kan niet zo
zijn dat Amsterdam, met een aantal specifieke problemen, aan hetzelfde
regime wordt onderworpen als de gemiddelde Nederlandse gemeente. D66
verwacht, dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten op dit punt de
belangen van grote steden beter gaat behartigen.
Goed financieel beheer houdt in, dat wordt geanticipeerd op
ontwikkelingen die in de toekomst de inkomsten bedreigen of onzeker
maken. Wij zouden bijvoorbeeld kunnen besluiten, als voorloper daarop, de
financiële ruimte in de eerste plaats te gebruiken voor investeringen en niet
voor consumptieve uitgaven. Er wordt nu voorgesteld, uit het vermogen een
aantal kwijtscheldingssituaties te creëren. Wethouder Peer is waarschijnlijk
beter onderlegd in de economie dan ik; hij noemde een theorie die ik niet
ken. Het vermogen gebruiken voor consumptieve uitgaven, dus op de balans
posten als bruggen en wegen laten verdwijnen, lijkt mij niet verstandig. De
wethouder overwoog, misschien naar D66 over te gaan. Mocht ik ooit
hebben overwogen naar de VVD over te gaan, dan is dat vanaf vandaag in
ieder geval afgelopen. Dit had ik niet van de wethouder verwacht! Een
voorstel op het gebied van de ozb had meer voor de hand gelegen.
Kan het College aangeven hoe het de uitgavenstructuur van de begroting
voor 1998 beoordeelt tegen het licht van de eerder geschetste
ontwikkelingen? Ik had de wethouder willen vragen, naast een normaal
financieel meerjaren-perspectief voor vier jaar ook een financiële
verkenning voor circa tien jaar te geven, maar ik heb van hem begrepen, dat
hij liever moties ziet die het beleid omzetten in daden. Ik zal daarom een
motie op dit punt indienen. Het is zinvol, in deze verkenning tevens op te
nemen de effecten van het verminderen en in sommige gevallen wegvallen
van de inkomsten uit nutsbedrijven.
De risico's "waarvan de omvang redelijkerwijs niet valt te schatten" is de
belangrijkste groep in de risicoparagraaf. In deze risicogroep vormen de
vorderingen van de Gemeentelijke Sociale Dienst op haar cliënten een
aanzienlijk deel. Ondanks de vele inspanningen om deze vorderingen te
innen, blijft het saldo hoog. Aangenomen mag worden, dat niet het gehele
bedrag van 327 miljoen gulden kan worden geïnd. Het rijk zal de gemeente
in dat geval financieel aanspreken. Wij hadden daarom verwacht, dat het
College de Raad zou voorstellen, een substantiële voorziening voor dit
risico te treffen; het College doet dit echter niet. Kan het College aangeven
waarom een reservering niet wordt voorgesteld en hoe het denkt een
aanspraak van het rijk te voorkomen?
Het jaar 2000 en de daarmee gepaard gaande computerproblemen
naderen. De bijzondere ledenbrief van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten als reactie op de Miljoenennota 1998 besteedt daaraan veel
aandacht. De Regering heeft inmiddels een Millenniumplatform opgericht.
Dit samenwerkingsverband van overheid, maatschappelijk middenveld en
bedrijfsveld moet de bewustwording bevorderen en de informatie-
uitwisseling vergemakkelijken, zonder daarbij de verantwoordelijkheid van
bedrijven en instellingen over te nemen. Deze automatiseringsproblemen
spelen in de gehele gemeentelijke organisatie. In de begrotingsmissive
wordt dit onderwerp slechts bij het onderdeel Informatie- en
Telematicabeleid behandeld. Daar wordt opgemerkt dat "in 1998 en 1999 de
nodige extra inspanning zal worden gepleegd" en dat het Bureau
Informatie-management i.o. slechts een stimulerende en begeleidende rol
kan vervullen, hetgeen "overigens onverlet laat dat de verantwoordelijkheid
voor het oplossen van eventuele problemen onverkort bij de desbetreffende
diensttakken blijft liggen." Wij achten een strakke leiding van de
omvangrijke aanpassings-werkzaamheden noodzakelijk. Wij hadden
verwacht, dat het College de nodige financiële en personele investeringen
zou voorstellen. Nu het College dit niet doet, mag worden aangenomen dat
uitstel voorlopig kan worden geduld. Gezien de ernst van het probleem mag
een plan van aanpak waarin de benodigde personele en financiële middelen
zijn opgenomen niet te lang op zich laten wachten. Ik heb dan ook het
genoegen om mede namens de heren Houterman en Levie een motie in te
dienen met het verzoek, een dergelijk plan van aanpak aan ons voor te
leggen en na te gaan of er in Amsterdam ook een millenniumplatform kan
worden opgericht.
Het College is nu bezig, het bestaande Parkeerfonds om te vormen tot
een breder Mobiliteitsfonds. Om het draagvlak voor parkeerbelasting te
behouden, is het noodzakelijk dat de relatie tussen de opbrengsten en
bestedingen voor Amsterdammers doorzichtig is. De fractie van D66 is van
mening, dat de parkeeropbrengsten moeten worden ingezet voor
verkeersmaatregelen en daarmee verband houdende wijzigingen in de
openbare ruimte. Bij financieringen van algemene aard dienen deze
opbrengsten niet te worden gebruikt. Het Mobiliteitsfonds zou ook niet
mogen worden gebruikt om de exploitatieverliezen van niet-openbare of
bijzondere parkeergebouwen te compenseren. Deze kunnen worden
verwerkt in de begrotingen van de concrete projecten waartoe zij behoren,
bijvoorbeeld woningbouw of de ArenA. Is het College bereid, bij het
instellen van het Mobiliteitsfonds met deze gedachte rekening te houden?
Vergroting van de werkgelegenheid is voor dit College een speerpunt.
Uitbreiding van de werkgelegenheid bij de gemeente behoort tot de
mogelijkheden. Om de kosten te kunnen terugverdienen moet deze
uitbreiding wel leiden tot een verhoging van de productie. In de begroting
en de missive heb ik kunnen lezen, dat op een aantal gebieden een
personele uitbreiding is gepland, zoals bij het Grondbedrijf en Register
Amsterdam. Kan het College inzicht verschaffen in de structurele
personeelsplannen die ten grondslag liggen aan deze uitbreidingen, zodat de
Gemeenteraad een oordeel kan vormen over de rechtvaardiging?
Wij zijn van oordeel, dat zeker het hoger opgeleid personeel dat
wachtgeld ontvangt, kan en moet worden ingezet voor de voorbereiding van
beleid, ook wanneer dit zou gebeuren in andere sectoren dan waarin men
voorheen werkzaam is geweest. Te veel mensen zitten thuis zonder een
bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van Amsterdam. Op 9 november
1995 heeft mijn fractiegenote mevr. Alkema een motie ingediend over dit
onderwerp. Wij zijn nu zeer benieuwd naar de stand van zaken met
betrekking tot de uitvoering daarvan. Indien gewenst, kunnen wij die motie
alsnog opnieuw indienen.
De lokale lastendruk in Amsterdam is lager dan in de andere grote
steden. Door onze kosten en ons veelvoud aan taken is het onvermijdelijk,
dat wij ten opzichte van de gemeenten in de regio aan de hoge kant zitten.
Het College heeft een evenwichtig pakket tariefmaatregelen voor 1998
opgesteld. De voorstellen doen recht aan het beleid van matiging. De
tegemoetkoming van fl 100 per huishouden, zoals aangekondigd door de
minister van Financiën, is een aangename steun in de rug, echter ongewenst
is de vorm die is gekozen, te weten verlaging van de afvalstoffenheffing. In
deze Raad is vaak gepleit voor het volledig doorberekenen aan gebruikers
van milieu-onvriendelijke activiteiten, uiteraard onder de strikte
voorwaarde dat de lasten worden gecompenseerd bij niet-milieugebonden
tarieven. D66 is van mening dat de vervuiler dient te betalen en wil de
belastingen anders heffen. De "snip van Zalm" past niet in dit streven en
tast de gemeentelijke autonomie aan. Onze fractie zal op een later moment
een nadere invulling voor de besteding van deze tegemoetkoming geven,
indien de regeling van het rijk dit mogelijk maakt.
Met betrekking tot de afvalstoffenheffing hanteert een meerderheid van
de stadsdelen een tariefverlaging voor eenpersoonshuishoudens van 25%,
vergeleken met het tarief voor meerpersoonshuishoudens. Voor de
binnenstad geldt thans een reductie van 50%. De fractie van D66 stelt voor
om ook in de binnenstad een reductie van 25% hanteren. Dit past in een
milieubewust beleid en is een logisch gevolg van de nagenoeg raadsbreed
ondersteunde motie van 25 juni jl. om de tarieven in de gehele stad meer op
elkaar te laten aansluiten. Een amendement van deze strekking zullen wij
indienen.
In 1997 zijn de watertarieven verlaagd met ruim 13%. Een jaar later stelt
het College de Raad voor, de tarieven te verhogen met 2,7%. Wij betreuren
deze gang van zaken. Kan het College toezeggen, dat voldoende maatre-
gelen zijn genomen om de kosten te beheersen en dat een verhoging van het
tarief om deze reden volgend jaar niet zal voorkomen? Om
eenpersoonshuishoudens een reductie van 33% in plaats van 22% te
verlenen, stelt het College, voor de tarieven boven de eerder genoemde
2,7% met 3,5% te verhogen. Hierdoor komt de totale stijging van het tarief
op 6,2% uit. D66 is van mening dat een reductie van 33% niet past binnen
een milieubewust beleid en stelt voor, deze te beperken tot 25%, gelijk met
die inzake de afvalstoffenheffing. Ook op dit punt zullen wij een
amendement indienen.
D66 pleit reeds jaren voor het installeren van watermeters in woningen.
Hierdoor stijgt het inzicht van Amsterdammers in hun watergebruik. Door
de directe koppeling van kosten en gebruik is een daling van het
watergebruik te verwachten. Net als andere D66-voorstellen, zoals het
referendum en de wethouder van buiten de Gemeenteraad, lijkt ook dit
voorstel op steun van anderen te kunnen rekenen. Kan het College
aangeven op welke termijn de Raad voorstellen mag verwachten voor deze
meters en welke ontwikkelingen tot het wijzigen van het beleid hebben
geleid?
De begrotingsmissive heeft de titel "Het millennium voorbij - de stad die
ons wacht" meegekregen. Deze titel suggereert, dat er ergens een stad ligt
die klaar is en ons uitnodigt om binnen te treden. Amsterdam is nog lang
niet af en ligt niet stil. Om de positie van Amsterdam in Europa en de
wereld te versterken moet er nog veel gebeuren. D66 is bereid, ook de
komende jaren mee te werken aan een gemeentebestuur dat
Amsterdammers de gelegenheid biedt vorm te geven aan hun eigen stad in
de komende eeuw. Dit is een eer en een opdracht voor ons allen.
De VOORZITTER deelt mede dat zijn ingekomen:
41'Motie van 22 oktober 1997 van het raadslid Arda inzake opstelling
van een financiële verkenning 1998-2008 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 605, blz.
2475).
42'Motie van 22 oktober 1997 van het de raadsleden Arda, Houterman
en Levie inzake een plan van aanpak voor introductie van de Euro en
onderzoek naar een Amsterdams Millenniumplatform (Gemeenteblad afd.
1, nr. 606, blz. 2476).
43'Amendement van 22 oktober 1997 van het raadslid Arda inzake de
afvalstoffenheffing (Gemeenteblad afd. 1, nr. 607, blz. 2477).
44'Amendement van 22 oktober 1997 van het raadslid Arda inzake de
watertarieven (Gemeenteblad afd. 1, nr. 608, blz. 2478).
De moties en amendementen worden voldoende ondersteund en terstond
in behandeling genomen.
De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. Enige maanden geleden
presenteerde de wethouder voor Financiën de jaarrekening 1996, mooi op
tijd. De rekening had nog een fors positief resultaat ook! Tenminste, dat
deed de wethouder ons geloven. De CDA-fractie is van mening, dat de
wethouder het resultaat van de rekening te optimistisch heeft voorgesteld.
Immers, er hangen ons ook nog donkere wolken boven het hoofd, zoals de
problemen bij het GVB.
(Wethouder PEER: Het rekeningresultaat is een gegeven. Dat kan ik
niet voorspiegelen; dat is zo of is niet zo.)
Feitelijk hebt u daarin volkomen gelijk. De CDA-fractie legt hierin
echter een directe relatie met de risicoparagraaf. Die feitelijkheid had bij
de presentatie van de rekening meer nadruk moeten krijgen. Vervolgens
bleek namelijk bij de presentatie van de rijksbegroting, dat een aantal grote
infrastructurele projecten van Amsterdam naar achteren is geschoven. Onze
angst werd bewaarheid, dat het rijk mogelijk verkeerde conclusies kon
trekken uit een te optimistisch verhaal. De nonchalance waarmee de paarse
Regering in Den Haag alle investeringen in de infrastructuur naar achteren
heeft geschoven, heeft ons verbaasd. Is dit gebrek aan communicatie met
"Paars Amsterdam"? Heeft het College inmiddels wel bindende afspraken
gemaakt met de Regering?
Wij zijn zeer verbaasd, dat de VVD - bij ons toch bekend als
voorstandster van een zo groot mogelijk weerstandsvermogen - voor haar
voorstellen inzake schuldsanering een naar onze mening oneigenlijke
dekking in de algemene reserve vindt, en dat nog wel met een getekende
blanco cheque. Wij vinden dat een te gemakkelijke manier van scoren over
de hoofden van betrokkenen heen.
(De heer HOUTERMAN: Ik neem aan, dat u in mijn bijdrage hebt
gehoord, dat dat weerstandsvermogen na een halfjaar weer wordt
aangezuiverd, bij de Voorjaarsnota?)
U sprak van een Achilleshiel. Wij hebben twee Achilleshielen. Ik ben het
met anderen in deze Raad eens, dat men om daadwerkelijk iets te
betekenen voor het armoedebeleid - niet alleen uit een oogpunt van
schuldsanering - werkelijk de Achilleshiel moet raken. Dan wil ik graag
zien of de VVD inderdaad staat voor haar beleid om iets te doen aan
armoedebeleid en geen slappe knieën toont.
Een specifiek punt dat ons in dit kader zorgen baart is de bijzondere
bijstand. Gesignaleerd is, dat te weinig mensen gebruik maken van deze
regeling. Terecht is het College van mening, dat het gebruik moet worden
gestimuleerd. Welke impact dat zal hebben op de balans wordt echter
onvoldoende belicht. Het huidige, structurele overschot zou daardoor
weleens kunnen omslaan in een structureel tekort. De CDA-fractie is
benieuwd hoe het College de verwachte toestroom van aanvragen op de
begroting denkt te kunnen ondervangen.
Al een aantal malen, onder andere in het kader van de discussie over het
rapport-Van der Zwan, is de mogelijkheid van een gemeentelijke
rekenkamer aan de orde gekomen. Wij zijn van mening, dat de
rekenkamerfunctie in het kader van de gehele cyclus van planning en
control een aanvullende rol kan spelen op het werk dat wordt gedaan door
de Rekeningencommissie. Bij dezen kondigen wij aan dat wij samen met de
VVD - wij hechten aan een goed financieel beleid - voor het einde van
het jaar een nota zullen publiceren over dit onderwerp.
Over de stadsvernieuwingsgelden zijn er bij mijn fractie nog grote
onduidelijkheden. Nog steeds is onvoldoende inzichtelijk wie nu eigenlijk
verantwoordelijk is voor deze gelden. Is dat nu de wethouder voor
Financiën of de wethouder voor Volkshuisvesting?
Tot onze spijt heeft de Raad in juni jl. niet het besluit genomen om een
stadsdeelraad Binnenstad in te stellen. Het College gaat voort met het
creëren van een eigen plaats voor de Dienst Binnenstad. Op zichzelf juichen
wij dat toe. Het maakt de invoering van een eigen bestuur voor de
binnenstad straks eenvoudiger als de organisatie al draait. Daarbij hoort dat
de binnenstad een eigen plek heeft gekregen in het Stadsdeelfonds. Wij
signaleren echter dat, onder andere door de gevolgde systematiek, enkele
stadsdelen beduidend minder goed af zijn dan voorheen. Vooral in Zuidoost
is de klap zeer voelbaar. Graag vernemen wij van de wethouder, niet of -
want dat is voor ons een gepasseerd station - maar hoe hij van plan is
dergelijke ongewenste effecten weg te nemen.
De CDA-fractie vindt, dat wij in deze Raad een discussie dienen te
voeren over belastingen en heffingen. Zo moeten bijvoorbeeld naar ons
inzicht de parkeerheffingen worden meegenomen in de studies naar
uitgavenpatronen en draagkracht van de burgers van deze stad.
In de missive wordt een aantal malen gewezen op de naderende
millennium-wisseling. Wij hebben zelfs geconstateerd dat er geld wordt
gereserveerd voor een geschenk aan de Amsterdammers ter gelegenheid
van deze wisseling. Enige onderbouwing daarvan in de vorm van een
preadvies op een nota van CDA en VVD over dit onderwerp blijft
achterwege. Dat stelt ons teleur.
De vergadering wordt van geschorst 21.10 tot 21.17 uur.
De VOORZITTER: Bij deze laatste algemene beschouwingen van de
vierjarige raadsperiode 1994-1998 heeft het thema "het gaat goed met de
stad" van verschillende kanten geklonken. "Het is de stad waar je wezen
moet", zegt de heer Van der Laan; "het imago als vestigingsplaats is
voortreffelijk". "Wij zijn een welvarende stad", constateert mevr. De Jong,
"een levende en levendige stad". De heer Spit spreekt van "een stad met
ritme en dynamiek". Ook de tegenkant van deze stelling is daarbij echter
niet onvermeld gebleven, zoals bij mevr. De Jong, die haar zin over de
welvaart vervolgt met de vraag of wij ook waarmaken, daarbij een sociale
stad te zijn. De heer Van der Laan heeft hetzelfde onder woorden gebracht
met de constatering, dat 300.000 Amsterdammers op de armoedegrens
leven. De heer Houterman laat de Amsterdammers van hun hoofdstad
houden, met alle kritiek die zij vaak hebben, als een uiteindelijk tevreden
volkje, en terecht. Ook bij hem echter gaat vervolgens de blik vooruit. Zijn
inbreng van de aan te pakken zaken vult een lange agenda. De heer Spit
maakt onderscheid tussen materiële zaken, waarover niet zoveel te klagen
is, en aandacht voor het besef van normen en waarden, met de vraag wat
het College daaraan heeft gedaan. Hoe staat het College tegenover deze
sfeerbeelden?
In de inleiding op de missive voor 1998 heeft het College een aantal
positieve cijfers en feiten over de ontwikkeling in de stad vermeld en
daarbij van tevredenheid blijk gegeven, dit onder het motto "meten is
weten"; de gunstige cijfers zijn er en dus mag het wel gezegd worden.
Borstklopperij over de eigen prestatie is echter niet bedoeld. De invloed
van het lokale bestuur op de ontwikkelingen in onze stad is soms beslissend,
maar in andere gevallen bescheiden. Het College deelt de opvatting van de
heer Spit, dat de gunstige economische ontwikkeling niet zonder meer op
het conto van eigen presteren kan worden bijgeschreven. Degenen die al
vele jaren in deze raadzaal aanwezig zijn, zullen zich herinneren hoe vaak
wij als machteloze probleemeigenaar erbij stonden als bedrijven gingen
sluiten of vertrekken. Nu drijft Amsterdam dus mee op het opgaande tij van
een economie waarvan de typering "poldermodel" al treffend verwijst naar
de landelijke en niet naar de stedelijke herkomst van dit succes.
Uit een gisteren in het College besproken rapport over de regionale
economie in 1997 blijkt, dat wij tegenwoordig regionaal een hoger
groeitempo hebben dan in de rest van het land, terwijl dat lange tijd juist
omgekeerd is geweest. Uit deze rapportage is ook te leren, dat juist deze
stad verkozen wordt als vestigingsplaats door buitenlandse bedrijven,
waarvan er zich sinds 1992 meer dan 200 hebben gevestigd. Men weet ook,
dat deze stad de voorkeurslocatie is van vooraanstaande hoofdkantoren. De
namen van enkele vestigingskandidaten zijn door verschillende sprekers
genoemd. Het feit dat ons vestigingsklimaat daartoe uitnodigt, is wel onze
eigen verdienste, het resultaat van onze programma's voor de versterking
van de economische structuur, een van de pijlers van het Programakkoord
1994-1998, programma's waarmee wij dus zeker moeten doorgaan, zoals ook
in de door de heer Houterman voorgestelde agendapunten tot uitdrukking
komt.
Wij behoeven over onze economische en andere successen niet elke dag
te juichen, maar evenmin zijn er goede gronden om het licht onder de
korenmaat te houden. Als wij er maar niet een eenzijdige goed-nieuwsshow
van maken en als wij maar oog en oor houden voor wat er nog meer in deze
stad aan de hand is. Deze rode draad, die door bijna alle fractievoorzitters
is verwoord, is het College uit het hart gegrepen. Ik doel dan op de 300.000
Amsterdammers op of niet ver van de armoedegrens. De heer Van der
Laan ziet dit als een van de punten waarop veel te weinig is bereikt. De
heer Spit roept de vraag op er wel genoeg is gedaan om de nieuwe
Amsterdammers een plaats te geven. Voor de heer Köhler is dat geen
vraag; hij stelt het College in gebreke, iets te hebben ondernomen om de
schrijnende armoede en schreeuwende rijkdom slagvaardig aan te pakken.
De armoede van een deel van onze bewoners en de kenschets dat het
College weinig zou hebben gedaan aan de te kort schietende participatie
van nieuwe Amsterdammers in het economisch en maatschappelijk leven
doet weinig recht aan de dagelijkse worsteling om meer aanvullende banen,
resultaatvoller onderwijs, leefbare en veilige wijken, met een resultaat dat
zich als de keer ten goede aftekent. Structureel betere perspectieven,
waarom alle sprekers hebben gevraagd, kosten echter meer tijd dan een
eenmalige extra uitkering. Het eerste heeft op den duur toch meer effect
dan het tweede. Het is een hier relevante constatering, dat wij er op die
weg nog lang niet zijn, gevolgd door de vraag wat het lokale bestuur nog te
doen staat. Dit zal ongetwijfeld een van de centrale thema's worden in de
programbesprekingen voor een volgend College.
Bij het grote getal van 300.000 spreken wij over al die inwoners van onze
stad die over een laag inkomen beschikken. Voor 200.000 van hen is dat
inkomen zo laag, dat er het begrip "armoede" aan wordt verbonden, de
mensen wie - in de woorden van de heer Van der Laan - het water tot of
over de lippen staat. Hun inkomensontwikkeling is onderwerp van het
nationale armoededebat; hier is aan de orde, wat er voor deze groep lokaal
kan worden gedaan, via belastingen en tarieven, het kwijtschelden daarvan
en via voorzieningen tegen verlaagde prijzen. Voor 1998 is dat concreet aan
de orde.
Wij spreken hier niet alleen over inkomensproblemen maar ook over de
achterliggende oorzaken daarvan en over de mogelijkheid om daarin
verbetering te brengen. Dit betreft drie groepen. Als eerste noem ik
werklozen in de bijstand. Hun aantal blijft in Amsterdam zeer hoog. De
Gemeentelijke Sociale Dienst in onze stad zal altijd een omvangrijke
cliëntèle houden. Voor velen is een weg terug naar de arbeidsmarkt niet
vanzelfsprekend. Het zelfstandig kunnen voorzien in het eigen
levensonderhoud is en blijft een groot probleem. Voor wie dat echter wel
kan, moet de weg worden gebaand met de huidige programma's die onder
het huidige College door wethouder Van der Aa in gang zijn gezet. Met
dit karwei zal een volgend College - van welke samenstelling ook -
moeten doorgaan, tot het is afgemaakt.
Een tweede groep zijn de mensen die het maatschappelijk helemaal niet
redden, de vlottende populatie van 1500 tot 2000 dak- en thuislozen, onder
wie vele verslaafden, van wie enkele honderden 's nachts op straat slapen.
Voor deze groep wordt de opvangcapaciteit uitgebreid en beter op elkaar
afgestemd, maar ook dat karwei is niet af. Met de heer Spit is ook het
College over de huidige opvang nog niet tevreden. Dit geldt niet alleen voor
de ex-psychiatrische patiënten onder hen. De door mevr. De Jong
genoemde doelstelling om in het jaar 2000 niemand meer tegen zijn zin op
straat te laten verblijven, heeft het College al eerder tot zich genomen.
De stad groeit. Het feit, dat 60% van de geplande woningbouwproductie
en meer dan de helft van de nieuwe werkgelegenheid de komende 15 jaar
buiten het grondgebied van de gemeente Amsterdam is gesitueerd, heeft de
aandacht getrokken van de heren Van der Laan, Houterman, Spit en Van
Duijn. Daarbij leggen wij ons niet zonder slag of stoot neer. In de zoektocht
naar nieuwe ruimte, waarover wethouder Stadig zal rapporteren, gaat het
oog dus niet alleen naar onbenutte terreinen, maar ook omhoog, het laatste
overigens niet in de binnenstad, waar de typering van de heer Houterman
"gezellig vol en niet mooi leeg" al dagelijkse werkelijkheid is op piektijden
en het soms drukker is dan velen lief is. Bij de blik omhoog moeten wij het
van de stadsrand hebben. Wij mogen daarbij de heer Van Duijn als vroege
gids ontmoeten. De Rembrandttoren aan de Omval is een voorbeeld, en
rond de ArenA in Zuidoost en langs de Ringweg langs Zuid en West kan
het ook. Al doen wij hierbij nog zo ons best, ook de stadsgrens zal blijven
verschuiven. Dat is al sinds het prille begin van de stadsgeschiedenis van
Amsterdam het geval. Ook de werkende, wonende, recreërende, sociale,
maatschappelijk actieve mens heeft zijn eigen natuurlijke omgeving. Die
willen wij - geen tweedeling! - toch aan niemand onthouden? Ook
daaraan kan de gids Van Duijn toch niet voorbij.
Laten wij dus niet schrikken van de verdere verstedelijking rond
Amsterdam, maar die zo met onze buren regelen dat wij er geen tweedeling
van maken, met de lusten in een florerend buitengebied en de lasten in een
verkommerde stad. In de praktijk krijgt deze samenwerking ook op veel
terreinen vorm en inhoud, zoals bij de uitvoering van de Vinex-
woningbouwtaken, de projecten van de vervoerregio, de gezamenlijke
aanpak van de uitvoering van het masterplan voor de havenontwikkeling in
het Noordzeekanaalgebied en de studie naar de ruimtelijke strategie na het
jaar 2010. Amsterdamse wethouders zijn veelal de trekkers van deze
praktische samenwerkingsverbanden. De stelling van de heer Spit, dat het
College na het missen van de boot van de stadsprovincie nu het regionale
perspectief verder verwaarloost, is dan ook kort door de bocht. Het door de
heer Köhler opgeroepen beeld van een na echec verlamd College verdraagt
zich niet met de feiten. Wel is hier inderdaad nog het nodige huiswerk te
maken. Daarmee is het College ook doende, zowel in het ROA-kader -
waar wij de zaak op orde hebben na twee jaar terugtocht na het referendum
- als in een breder samengestelde groep met de provincie Noord-Holland,
waarover eind oktober zal worden gerapporteerd.
Floreren en verkommeren naast elkaar, het schrikbeeld dat wij in andere
steden wel aantreffen - niet alleen ver van ons vandaan in andere
werelddelen - is hier niet van toepassing en het gaat ook die kant niet op.
Zoals de heer Van der Laan heeft uiteengezet, behoort in Amsterdam geen
enkele buurt tot de tien rijkste of de tien armste van Nederland. Met ons
tweesporenbeleid in de woningbouw - duurdere woningen in de
traditionele volksbuurten; sociale woningen in de stadsuitbreidingen - zit
Amsterdam op de goede lijn. De heren Houterman, Van der Laan en Spit
hebben bepleit om daarmee door te gaan.
Het feit dat wij hier relatief gemengde wijken hebben neemt niet weg,
dat de arbeidsmarktpositie van vele nieuwkomers in onze stad
onverminderd slecht is, ook die van een nog steeds omvangrijke groep
jongeren van de tweede en de derde generatie. Wij kunnen echter wel
constateren, dat de inspanning om tot betere resultaten in het onderwijs te
komen - een aanpak die wethouder Van der Aa heeft geïnitieerd - effect
begint te krijgen. Meer dan de helft van de schoolgaande jongeren in
Amsterdam is van allochtone afkomst. Daar gaat het profijt van deze
inspanningen in de eerste plaats naar toe. Vier van de tien schoolverlaters
doen dat nog zonder diploma, maar zes van de tien komen binnen twee jaar
terug om alsnog een opleiding af te maken. Het zijn in meerderheid de
allochtone jongeren die terugkomen; hun autochtone collega's kiezen vaker
voor een betaalde baan. Deze wil en de drang om in opleiding en
vervolgens beroepscarrière te slagen, leidt tot een toenemend aantal
succesvolle schoolverlaters uit allochtone groepen. Dat is weer een
voorbeeld voor degenen die na hen komen. Hiervan kan dus een
sneeuwbaleffect uitgaan. Wij zien datzelfde gebeuren met een aantal
succesvolle allochtone ondernemers, een aantal dat in tien jaar tijds is
verdubbeld. Het minderhedenbeleid komt in een volgende fase, waarin het
stadium van aparte groepsvoorzieningen voorbijgaat. In de opbouw van de
multiculturele samenleving past een algemeen achterstandsbeleid, waarop
iedereen zonder werk, woning of opleiding aanspraak kan maken en waarbij
niet wordt gelet op het wel of niet tot een bepaalde groep behoren.
Sommigen - zoals de heer Köhler - zien dat als afbraak. Die mening
deelt het College niet. Participatie is de opgave van de komende jaren. De
heer Van der Laan heeft een norm gesteld voor de samenstelling van de
volgende Gemeenteraad, maar dat niet alleen. Op de ledenlijst van de
Maatschappij voor Nijverheid en Handel van twee eeuwen geleden vinden
wij namen van de immigranten van toen, vluchtelingen, vervolgden uit
Europa. Het succes van de multiculturele samenleving zal straks op de
ledenlijsten van onze hedendaagse verenigingen, besturen en instituties te
volgen moeten zijn.
Leefbaarheid en veiligheid waren aan het begin van de rit in 1994
belangrijke thema's en zijn dat nog steeds. Vrijwel alle sprekers zijn erop
ingegaan. Een gemeenschappelijk thema in de bijdragen van de fracties van
D66, de VVD, het CDA, GroenLinks en de PvdA van dit jaar is de zorg
met betrekking tot het toenemend geweld op straat; die zorg treft zowel de
toename van het zinloze geweld - zoals de dood van Joes Kloppenburg en
Meindert Tjoelker - en de vele andere gevallen in Nederland waarvan
NRC/Handelsblad de afgelopen week gewag maakte, als het toenemende
geweld op straat, vooral in het weekeinde, als de cafés, disco's en andere
horecazaken dichtgaan. Ik deel deze zorg, daarin bijgestaan door het
voltallige College, met de sprekers, maar patentoplossingen hebben wij niet.
Wij moeten wel nadenken over wegen om dit geweld te keren.
In dit verband heeft mevr. De Jong de suggestie gedaan, te komen tot
een experiment met gevarieerde sluitingstijden, waarover zij ook een motie
heeft ingediend. Ik heb op dit moment geen definitief oordeel over de
motie. Wel wijs ik erop, dat er op dit moment al een spreiding bestaat van
sluitingstijden. Dag-, avond- en nachtzaken sluiten om 3, 4 en 5 uur. Het is
waar, dat er concentratiegebieden zijn van horeca, waar na sluiting de
grootste problemen optreden. Dat verandert niet als men een proef instelt
in een enkel concentratiegebied, zoals het Rembrandtplein. Integendeel,
meer horecagelegenheden zullen langer willen doorgaan, omdat de buurman
dat ook doet. Mensen trekt daarheen waar zij het langste kunnen doorgaan.
Men heeft dit twee jaar geprobeerd in Rotterdam en daar de proef
beëindigd, omdat bleek dat een sluitingstijd van 3 uur voor een heel
concentratiegebied resulteerde in een sluitingstijd van 4 of 5 uur. Het netto
resultaat was alleen maar, dat de massaliteit een uur later op straat kwam.
(De heer HOUTERMAN: Ik meende, dat u geen preadvies zou
geven op deze motie.)
Ik plaats alleen enkele kanttekeningen. Ik zeg alleen maar, dat dit een
complex probleem is, dat vraagt om een integrale aanpak.
(Mevr. DE JONG: Het gaat mij nu juist om de variatie in sluitings-
tijden. Het kan mij niet schelen of horecagelegenheden om 4, 5 of 6
uur sluiten. Het gaat erom, dat de ene sluit op een andere tijd dan de
andere en dat de mensen niet tegelijk op de straat gezet worden, geen
kant op kunnen en dan op straat blijven praten of agressief worden.
De nachtbusfrequentie is omlaag gegaan. De mensen staan daar maar
en willen nog niet naar huis. Als men hen gelijkmatig naar buiten laat
komen, is dat probleem veel minder groot.)
U hebt gelijk. Iedereen spreekt echter van sluitingstijden, terwijl het hier
juist gaat om openingstijden. Er is geen horecabaas die verplicht is om zijn
zaak tot het laatste moment open te houden. Men kan ook best eerder
sluiten. Wij komen hierop aan het einde van dit jaar of begin volgend jaar
terug bij de evaluatie van het horeca- en terrassenbeleid.
De criminaliteitscijfers voor Amsterdam zijn in drie jaar tijds met 19%
gedaald, namelijk tussen 1992 en 1994. Er is veel gebeurd, onder andere
naar aanleiding van de commissie van onze betreurde vriend Maarten van
Traa, maar wij zijn er nog lang niet. De criminaliteit in Amsterdam is nog
onaanvaardbaar hoog, veel mensen voelen zich onveilig en durven de stad
niet in te gaan. Doel is en blijft een verdere daling van de criminaliteit en
een verhoging van de veiligheid.
De heren Van der Laan en Houterman hebben in dit kader gepleit voor
meer blauw op straat. Zou er niet een verband zijn tussen veel politie en
een daling van de criminaliteit? De heer Van der Laan heeft daarbij
gerefereerd aan het werkbezoek van de Commissie voor Algemeen
Bestuurlijke en Juridische Zaken (ABJZ) aan New York en aan de daling
van de criminaliteit daar, mede in verband met de uitbreiding van de politie
ter plaatse. Ik weet, dat voor het veiligheidsgevoel van de burger de
zichtbare aanwezigheid van politie een zeer belangrijk element is. Wij
bevinden ons wat dit betreft aan het einde van de eerste fase van een
proces van reorganisatie van de politie. Dat proces is met de instelling van
30 wijkteams vrijwel voltooid. Het ging gepaard met de afbouw van een
aantal centrale politiediensten, zoals de Centrale Verkeersdienst. De
filosofie daarbij was dat wijkteams werden geacht, bij te dragen aan de
algemene veiligheid en leefbaarheid en daarvoor taken van de centrale
diensten moesten overnemen. Het is dan ook lastig om nu weer een
centrale verkeersdienst op te zetten die wordt opgetuigd van 200 naar 500
personen. Iets anders is het met de uitrusting en de bezetting van de
wijkteams, waarbij wij er nog lang niet zijn. Hoofdcommissaris Kuiper heeft
aangekondigd, dat hij met voorstellen naar de korpsbeheerder zal komen
voor 120 wijkposten in de stad. Als hij daarmee komt, zullen wij daarover in
deze Raad zeer uitvoerig moeten spreken.
(De heer VAN DER LAAN: Ter voorkoming van een misverstand,
wijs ik erop dat ik er niet voor heb gepleit de wijkteamgedachte
ongedaan te maken, maar die juist heb bejubeld. Ik heb alleen
gevraagd of een centrale dienst als de verkeersdienst niet onder de
kritische massa is gezakt die zo'n dienst moet hebben.)
Dan heb ik u verkeerd verstaan en kom ik hierop in tweede termijn
terug om mij erop te kunnen oriënteren of het voorstel van de heer Kuiper
voor de verkeerscontrole - dat door sprekers in deze Raad wordt gedeeld
- zou moeten leiden tot een uitbreiding van de verkeersdienst, dan wel of
men kan lenen van wijkteams om dit gezamenlijk te doen.
Mevr. De Jong heeft haar bezorgdheid uitgesproken over de bezetting
van het bureau Warmoesstraat. Een aantal wijkteams heeft te kampen met
capaciteitsproblemen, niet alleen de Warmoesstraat. De politie op sterkte
brengen is een belangrijke doelstelling. Voor 1997 en 1998 heeft de
korpsleiding zich ten doel gesteld, elk jaar 600 nieuwe agenten te werven,
dus 1200 in totaal. Dat leidt ertoe, dat wij tegen die tijd ver boven de
sterkte komen waarop wij recht hebben. Daarvoor hebben wij echter een
aantal jaren gespaard. Wij weten, dat wij door vertrek van een groot aantal
mensen tegelijkertijd zo ver zullen zakken, dat dit niet allemaal te
realiseren is. De werving verloopt niet helemaal volgens plan.
(Mevr. DE JONG: Het is natuurlijk heel verheugend, dat de sterkte
op de Warmoesstraat wordt aangevuld. Mij gaat het niet alleen om
het aantal agenten, maar om het feit dat Amsterdam wordt
geconfronteerd met mensen die elders in het land niet kunnen worden
geholpen en die door sociale diensten met een enkele reis naar
Amsterdam worden gestuurd, in de trant van "kijk maar waar je
terechtkomt". Zij komen op een gegeven moment op zo'n bureau
terecht, waar niet de expertise in huis is om hiermee om te gaan.
Daarom heb ik niet alleen gepleit voor meer agenten, maar juist ook
voor ruimten waar deze mensen kunnen worden opgevangen zodat zij
niet op straat en evenmin bij de politie terechtkomen.)
(De heer SPIT: Kunt u één sociale dienst in het land noemen die
werkelijk een enkele reis Amsterdam heeft verstrekt?)
(Mevr. DE JONG: Dat neem ik terug. Laat ik zeggen, dat de indruk
wordt gewekt, dat uit het hele land mensen naar Amsterdam komen
die elders in het land niet aan de bak kunnen komen.)
Wij kunnen zeggen, dat onder degenen die wij aantreffen mensen
voorkomen die niet in Amsterdam woonachtig zijn of daar ingeschreven
staan. In zoverre heeft mevr. De Jong gelijk. De bewijslast hoe dit nu
precies is gekomen en waar deze mensen vandaan komen laten beiden in
het midden.
Het probleem waarmee met name het bureau Warmoesstraat wordt
geconfronteerd, is het algehele beeld - dat voortdurend terugkomt - dat
als wij niet doorpakken met wat wij het vorige jaar hebben gedaan altijd
weer de verloedering van het straatbeeld terugkeert. Dit heeft te maken
met vele zaken, zoals kwesties van verlichting, vernieling en vervuiling van
het publiek domein en met overlast. Zeker is, dat er één bepaald gebied is
in onze binnenstad dat naar mijn oordeel - dit ben ik met mevr. De Jong
en anderen eens - een extra aanpak behoeft. Ik ben daarover in gesprek
met de korpsleiding, omdat dit wel eens zou kunnen leiden tot een aantal
zeer drastische maatregelen voor de totale politie-organisatie van de
binnenstad. Dit is te weinig uitgekristalliseerd om daarop hier en nu maar
een voorschot te nemen. De heer Kuiper, de nieuwe hoofdcommissaris,
heeft een aantal ideeën gelanceerd die door velen met instemming zijn
aangehaald. Ik ga graag met hem op die door hem ingeslagen weg voort.
De heer Köhler heeft aangedrongen op snelle uitvoering van de motie-
mevr. Schutte, waarin staat dat de korpsbeheerder de Raad moet
raadplegen over het politiebeleid. Ik heb zeer recentelijk een uitvoerige
notitie ingebracht in de Commissie ABJZ over de vraag, hoe wij onze
agenda moeten inrichten: waar de commissie adviseert dan wel beslist, hoe
ik mij als burgemeester en als korpsbeheerder moet opstellen en wat de rol
van de Gemeenteraad is. Al die zaken komen daarin aan de orde. Wij
hebben besloten, dat wij hier een nieuwe vorm van agenda-indeling en
beleid op zetten om te zorgen, dat dit beter wordt geregeld. Het systeem is
verre van ideaal en wij moeten ervoor zorgen, dat wij het verbeteren.
De heer Spit heeft gevraagd of er met betrekking tot de missive sprake
is van achteroverleunen. Hij leest de desbetreffende tekst verkeerd. Wij
bedoelen absoluut hetzelfde als hij. De bewoordingen waren ietwat
ongelukkig, maar inhoudelijk zijn wij het niet met elkaar oneens.
Wat het voorstel van mevr. De Jong inzake het recht van enquête
betreft, merk ik op, dat er zeker een mogelijkheid is om dat te
onderzoeken. Mevr. De Jong weet echter, dat een dergelijk enquêterecht
een landelijke wetswijziging vergt. Het gaat er immers om, mensen onder
ede te kunnen horen en daarbij strafrechtelijk te kunnen vervolgen als zij
niet meedoen aan dit onderzoek. Die wetsaanpassing zal in Nederland
bepaald niet onomstreden zijn om op gemeentelijk niveau door te voeren.
Zolang dit niet is gebeurd, is er een scala van andere onderzoeksmoge-
lijkheden waarover de Raad zou kunnen beschikken. Ik wil hierover bepaald
niet negatief zijn, maar voor de realisering hiervan zijn wij nog wel even
bezig.
(Mevr. DE JONG: Dat ben ik met u eens. Ik heb ook gesproken van
een vorm van gemeentelijke enquête, juist omdat ik weet dat het
geldende recht onmogelijk in deze Raad zou kunnen worden
bewerkstelligd. Mij gaat het erom, dat wij gaan naar een meer open
procedure, waarbij vragen enz. in de openbaarheid kunnen worden
gewisseld.)
Ik vind dit typisch een onderwerp waarover het College met de Raad in
een open discussie dient te treden, om te bezien hoe wij dit voor de
komende periode gestalte kunnen geven. Ik doe geen toezeggingen. Er zijn
op dit punt namelijk zeer verschillende mogelijkheden, naast het
referendum dat wij op dit moment kennen. Wij moeten maar eens
brainstormen voor de komende periode.
De heer Van der Laan heeft de passage in de missive over de defensieve,
terugtredende overheid inderdaad verkeerd gelezen. Het omgekeerde was
bedoeld. Wij wilden de effectievere overheid aan de orde stellen, die de
door de heer Van der Laan als Achilleshiel bestempelde bureaucratie te lijf
gaat met nieuwe werkmethoden. Over die methoden zijn de heer Van der
Laan en het College het wel met elkaar eens. De volgorde waarin zaken in
de tekst zijn genoemd, is absoluut verkeerd. Het afstoten van de
Gemeentegiro naar de Postbank was immers ook het verdwijnen van een
gemeentelijke dienst.
(De heer VAN DER LAAN: U zei, dat dit verkeerd gelezen was,
maar ik begrijp, dat u bedoelt dat het enigszins verkeerd is
geschreven.)
Als ik de advocaat Van der Laan aanspreek, zal dat inderdaad wel het
geval zijn.
(De heer HOUTERMAN: Volgens uw definitie willen wij effectiever
optreden. Het kan best mogelijk zijn, dat de overheid daardoor
terugtreedt. In het voorbeeld van de Gemeentegiro zijn wij
effectiever geworden door overdracht aan de Postbank. Dat is een
efficiencymaatregel geweest.)
(De heer VAN DER LAAN: Het College is op dit punt niet
helemaal een eenheid. Ik ben dus heel benieuwd naar wat de
burgemeester zei.)
(De heer HOUTERMAN: Er staat wat er staat. Het is geen
drukfout.)
(De heer VAN DER LAAN: Ik vraag bij interruptie aan de
burgemeester of ik het goed heb begrepen dat hij bedoelt dat het
verkeerd is geschreven en hij bevestigt dat. Dan kunt u dat niet
wegpoetsen. U kunt hooguit een aanvullende vraag stellen.)
(De heer HOUTERMAN: Wij kunnen het anders lezen, zegt de
Voorzitter.)
(De heer VAN DER LAAN: Dan ga ik door. Mijnheer de
Voorzitter, toen ik u vroeg of ik het juist zie dat nooit de beginvraag
mag zijn "kan ik taken afstoten?" maar dat deze zou moeten luiden
"kunnen wij het zelf beter doen?", had ik het toen goed?)
Jazeker, want in het voorafgaande wordt gesproken over het toedelen
van taken aan stadsdelen en over andere vormen van het uitvoeren van
taken. Daarbij is de indruk gewekt - door de paragraaf die u hebt
genoemd - dat het afstoten van taken voorop zou staan. Dat was absoluut
niet de bedoeling.
(De heer HOUTERMAN: Waarbij vooropstaat, dat het beter moet
gebeuren en dat dat zou kunnen door af te stoten.)
De heer Houterman neemt mij de woorden uit de mond.
(De heer VAN DER LAAN: Als de heer Houterman en ik het
volstrekt oneens zijn op dit punt, kan de burgemeester niet zeggen,
dat hij het met ons beiden hartgrondig eens is. Het politieke gevecht
wil ik graag voeren, maar ik wil hier een duidelijke discussie.)
Dat zei De Gaulle ook in Algiers, toen hij tegen de Fransen daar riep
"Je vous ai compris", en vervolgens Algerije onafhankelijk maakte.
(De heer VAN DER LAAN: Mijn Amsterdams is beter dan mijn
Frans. Dan moeten wij toch in tweede termijn proberen, u als oude
Hagenees meer Amsterdams te laten spreken.)
Ik heb u begrepen.
Ik kom aan het slot van mijn verhaal. Er resten ons nog zes maanden om
het werk af te maken. Iedereen zit zo'n beetje te kijken wat er eigenlijk nog
te doen is. Ik behoef alleen maar de termijnagenda voor de komende zes
maanden van de Raad te laten zien om te onderstrepen welke grote
beslissingen ons nog te wachten staan. Er zijn nog zeker drie bladzijden vol
zeer belangrijke dossiers die ons allen de komende maanden zullen
bezighouden. Daarnaast moet de Raad partijprogramma's vaststellen,
kandidatenlijsten opstellen, verkiezingscampagnes voeren en
programbesprekingen houden voor een volgend College. Ook dat zal
moeten worden voorbereid en daarvoor zal zeer veel aandacht worden
gevraagd.
Dit brengt mij bij de vraag van de heer Houterman of wij een
synthetisch stuk kunnen schrijven over de komende jaren. Wij hebben in de
inleiding op de begroting zeven hoofdtaken genoemd waarvan wij menen
dat zij ook na 1998 als onderdeel van het werk van deze gemeente centraal
zouden moeten staan. Ik vraag de heer Houterman of de stad geïnspireerd
zou raken als wij er nog eens een compacte visie naast leggen, terwijl er
inmiddels 10 tot 12 verkiezingsprogramma's met een visie voor de komende
jaren zijn geschreven. In het geheel van de genoemde zeven thema's en het
antwoord op de vraag wat wij willen en kunnen vind ik, dat wij het hierbij
maar eens even moeten laten. Wij zullen moeite genoeg hebben, dit alles in
de komende jaren uit te voeren.
Ik citeer de slotzin uit de inleiding: "Het gezamenlijk werken aan
Amsterdam en voor de Amsterdammers is verslavend en voor deze
verslaving is geen zorgaanbod." Gelukkig maar, de stad zal ook na de
eeuwwisseling haar Ge-
meenteraad en duizenden medewerkers en medewerksters hard nodig
hebben. "De stad wacht ons" is de stad zoals die na het jaar 2000 ook de
zorg van het gemeentebestuur zal blijven.
Wethouder PEER: Mijnheer de Voorzitter. Met een algemeen kader
ben ik anderhalf jaar geleden wethouder voor Financiën geworden. Toen ik
thuiskwam en mijn vader vertelde, dat ik wethouder voor Financiën zou
worden, zei hij - een financieel specialist uit de marktsector - "God
behoede de stad!". Hij had daarvoor twee argumenten. Het eerste was, dat
hij mij in 35 jaar nog niet had kunnen betrappen op goed kunnen rekenen,
het tweede dat ik een veel te optimistisch karakter heb om die functie goed
te kunnen vervullen. Dat is overigens niet de reden dat de directeur
Financiën als loco-secretaris naast mij is komen zitten. Het
begrotingsboekwerk dat hier voorligt, is het resultaat van een algemene in-
spanning van bijna elke beleidsafdeling waarmee de gemeente te maken
heeft. Het is mede geschreven door al die beleidsambtenaren die hier ruim
vertegenwoordigd zijn op de tribune. Een compliment aan hen is op zijn
plaats.
De kritiek van de heer Levie op de presentatie van de begroting trek ik
mij aan. Ik kom er aanstonds op, hoe het College denkt daarin verandering
te kunnen aanbrengen. Toch ben ik het met de kritiek in het geheel niet
eens. In de opbouw van de begrotingsboeken bevatten de eerste 60
bladzijden een algemeen verhaal van politieke aard, gevolgd door een
algemeen verhaal van financiële aard, met daarop per portefeuille drie
hoofdstukken, te weten een algemene toelichting op de beleidsontwikkeling
in 1998, overzichten van de posterioriteiten en prioriteiten en de
ontwikkelingen in de ontwerp-rompbegroting voor 1998. Ik vind, dat die
informatie voor de Raad essentieel is om een goed debat op hoofdlijnen te
kunnen voeren. Ik kan daarvan niets weglaten. Deze informatie geeft ook
absoluut niet een schots en scheef beeld. Per portefeuille zijn immers deze
drie hoofdstukken uitgewerkt. Ik merk, dat ik met mijn uitspraken van
vanmiddag sommige raadsleden heb geprikkeld, maar ik hoop dat de Raad
het debat ook op die hoofdlijnen wil voeren. Dan gaat het er niet alleen om
of er nog bedragen te vinden zijn die als dekking kunnen dienen voor een
motie van fl 50.000, en evenmin gaat het erom of wij nog iets kunnen
verschuiven in de posterioriteiten en prioriteiten, met een maximum van 73
miljoen gulden. Zelfs de rompbegroting stelt de Raad nu in feite vast. De
Raad kan nu dan ook per portefeuille aangeven waar men vindt, dat in de
rompmatige ontwikkelingen veranderingen moeten optreden. Vindt men
bijvoorbeeld, dat in de rompmatige ontwikkeling van de portefeuille
Algemeen Bestuur de bijdrage aan het Regionaal Orgaan Amsterdam te
hoog is of dat het bedrag voor ontwikkelingssamenwerking te hoog is, dan
is daarover nu in deze Raad een debat op hoofdlijnen te voeren. Dan gaat
het niet om miljoenen guldens maar om nog veel meer: dan gaat het om
beleid, dat vervolgens natuurlijk wordt vertaald in financiën.
Natuurlijk ben ik het wel voor een deel eens met de kritiek. Ik heb ge-
merkt, dat het debat nog niet op die hoofdlijnen wordt gevoerd, om welke
reden dan ook. Uiteraard houdt het College vast aan de begroting, maar dat
belet de Raad niet, in zijn bevoegdheden en zijn rol te treden. Wellicht
vormt daarbij de opstelling van dit boek of de algehele begrotingscyclus een
rem. Toen ik anderhalf jaar geleden wethouder voor Financiën werd -
bijna twee maanden voor de toenmalige begrotingsbesprekingen - is mij
uitdrukkelijk door de fractie van de heer Levie op het hart gedrukt "doe het
net zo als je voorganger". Dat heb ik natuurlijk niet alleen gedaan in de
behandeling van mijn collega's - dat heb ik althans geprobeerd - maar
ook in de vormgeving van de begrotingsboeken. Ik heb wel gezegd, dat er
door de ogen van een raadslid bezien ook manco's zijn aan het systeem, die
ik ook bespreekbaar heb gemaakt. Vandaar dat ik binnen enkele maanden
zal komen met een congres over de wijze waarop de overheidsbegroting
zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld en wat wij daaruit voor de
gemeente Amsterdam aan veranderingen kunnen leren. Onder andere zijn
vertegenwoordigers van de drie andere grote steden daarbij uitgenodigd,
maar ook internationale steden die prijzen hebben gewonnen voor inventief
begroten. Zo is uit de Angelsaksische landen bekend, dat daar een veel
groter deel van het totale budget elk jaar weer in de totale afweging wordt
meegenomen. Ik kan voor een deel met de kritiek van de heer Levie uit de
voeten, al vind ik het niet helemaal terecht, deze uit zijn mond te horen. Ik
heb voorstellen gedaan, die het College heeft overgenomen, om
voorafgaand aan de volgende periode een debat te voeren de vraag, hoe wij
ons de begrotingsboeken en de -cyclus voorstellen en wat wij daarbij nog
kunnen leren.
(De heer LEVIE: Voordat er misschien te veel onbegrip ontstaat,
wijs ik erop, dat ik opmerkingen over de relatie tussen begroting en
rekening en over het al of niet aansluiten van de planning en control-
cyclus op de financiële cyclus vier jaar lang heb gemaakt. Ik heb mijn
beschouwingen daarop nagelezen en dit ook andere partijen horen
zeggen. Dit begrotingsboek is natuurlijk niet alleen maar het product
van de afdeling Financiën. Ik reken er toch echt op - ik verwijs ook
naar de motie die ik heb ingediend - dat het lukt om niet alleen een
interessant congres te organiseren. Het is de wethouder toch niet
ontgaan, dat ik hierover de afgelopen jaren steeds opmerkingen heb
gemaakt?)
Nee, maar het is u waarschijnlijk wel ontgaan, dat op blz. 163
Gemeentewaterleidingen kengetallen en voorbeelden heeft genoemd, op
blz. 169 de afvalverwerking, op blz. 173 de afdeling Veren, op blz. 176 de
openbare verlichting, op blz. 200 het Grondbedrijf, op blz. 211 de afdeling
Volkshuisvesting en op blz. 260 de musea. Zo kan ik anderhalf A4-tje geven
aan voorbeelden van planning en control en kengetallen. Natuurlijk, u
vraagt er al jaren naar, maar het wordt ook stelselmatig meer in de
begroting. De planning en control-cyclus wordt ook elk jaar weer uitgebreid
met afdelingen. De kritiek in uw harde bewoordingen van dit moment vond
het College echt te ver gaan.
Ik kom bij de algemene positie van de gemeente en de hoogte van de
prioriteiten. Inderdaad is het een historisch hoog bedrag dat dit jaar voor
nieuw beleid beschikbaar is in de begroting van de gemeente Amsterdam, te
weten 73 miljoen gulden, plus meer dan 50 miljoen gulden voor incidentele
prioriteiten. Daarbij moet ik overigens wel opmerken, dat daarvan 24
miljoen gulden voor de bijzondere bijstand aan het Gemeentefonds is
toegevoegd. Wij hebben, evenals in voorgaande jaren, getracht een
evenwichtig beeld te geven met een doorsnee van niet alleen de
portefeuilles en de politieke overwegingen, maar ook van de noden in de
stad. Net als verleden jaar, hebben wij een aantal categorieën benoemd
waarvan wij ons de vraag stelden, hoeveel geld er per portefeuille ongeveer
nodig is om daarbinnen ook daadwerkelijk iets te kunnen doen met deze
begroting. Die categorieën staan in de begroting: investeren in mensen,
investeren in de stad, investeren in de toekomst en investeren in de
organisatie. Vanaf blz. 25 is te lezen wat wij daaraan hebben gedaan. De
meeste punten zijn terug te vinden in het Programakkoord 1994-1998, dat
een 100% financiële vertaling heeft gevonden in deze begroting, of in de
midterm review. Als de Raad om een meerjarig kader vraagt voor de
begroting, wijs ik erop dat men dit in feite heeft, met een vierjarig
programma in het kader van de vertaling van het programakkoord, met een
tussentijdse balans - een toets, zo men wil - in de midterm review.
Daarnaast is er elk jaar de begrotingsbehandeling. Ik heb in een stadsdeel
waar ik als dagelijks bestuurder heb mogen werken een meerjarige
voortschrijdende begroting meegemaakt. Ik ben daarvan geen voorstander.
De discussie over overheidsbegroten komt echter nog bij het congres in
januari a.s.
Ik loop niet vooruit op de discussie over armoedebeleid. Ik wijs er wel
op, dat het College zich twee dagen lang heeft uitgeput in voorstellen om te
komen tot een evenwichtige begroting om 73 miljoen gulden te verdelen
over de stad, en daarin het programakkoord, de midterm review en zelfs
noden die daar niet in stonden, zoals de dak- en thuislozenzorg en het
armoedebeleid, te verwerken.
De heren Arda en Spit hebben gevraagd naar risico's bij de genoemde 73
miljoen gulden. Dat bedrag is opgebouwd uit een aantal getallen: 15 miljoen
gulden is het effect van een lagere rente, 10 miljoen gulden komt uit vrijval-
lende afschrijvingen, 8 miljoen gulden bedraagt de brede doeluitkering van
Sociale Zaken en 15 miljoen gulden is het resultaat van bedrijven, sectoren
en deelnemingen. Dit zijn allemaal meevallers, met name door de
conjunctuur. Ombuigingen zitten bijna niet meer in deze begroting.
Daarvoor hebben wij bewust gekozen, ook al omdat het heel moeilijk is om
bij een ruim financieel kader toch nog collega's binnen het College te
pressen tot ombuigingen. Daarmee wordt het bed echter niet opgeschud.
Bovendien houdt dit het risico in - ik zie de heer Arda al knikken - dat
men dit bedrag van 73 miljoen gulden als een soort norm gaat zien voor de
hoogte van prioriteiten in een begroting. Dat is absoluut niet het geval.
Wanneer de conjunctuur enigszins tegenzit, verdwijnt de prioriteitenruimte
van de gemeente Amsterdam als sneeuw voor de zon.
Dan spreek ik nog niet eens over bepaalde risico's, waarop sommige
raadsleden ook hebben gewezen, bijvoorbeeld als de rente daalt of de
inflatie sterker toeneemt, hetgeen op dit moment het geval is. Ik noem ook
een risico als de bijzondere bijstand, die vanaf 1999 zwaar op ons bordje zal
komen, en het risico dat de winstafdracht van de nutsbedrijven - die nu
nog voor 60 miljoen gulden in de boeken staan - bij de verwachte
regelgeving vanuit het rijk fors zal worden aangepast, waarschijnlijk zelfs
naar nihil.
Dit zijn allemaal risico's waarvan ik als wethouder voor Financiën zeg,
dat ik dit - met het zonnige karakter dat mijn vader mij heeft toegedicht
- niet meer een rooskleurige begroting kan noemen, om tegen de Raad
vervolgens voor de komende vier jaar "tabee, het zij zo, u kunt er wel mee
wegkomen" te zeggen.
Gevraagd is naar het evenwicht in het belastingvoorstel. Ik wijs erop, dat
bij de opstelling van het programakkoord werd verondersteld, dat de
gemeente Amsterdam zou profiteren van de herverdeling van het
Gemeentefonds. Dat is uiteindelijk ook bewaarheid. Met de schattingen die
wij toen konden maken, kwamen wij op een bedrag van ongeveer 47 miljoen
gulden, waarvan 15 miljoen voor de algemene dienst zou zijn, terwijl de
eventuele positieve meereffecten als belastingverlaging kunnen worden
aangemerkt. Verdeeld over een aantal tranches, zou inderdaad van deze 47
miljoen gulden 15 miljoen kunnen worden afgehaald om een aantal jaren
een belastingverlaging door te kunnen voeren. Nadere berekeningen leren
echter, dat het niet om 47 maar om 59 miljoen gulden gaat. Louter op
grond van het debat over de onderhandelingen bij het programakkoord zou
men kunnen redeneren, dat deze 15 miljoen gulden dus is ingevuld of zal
worden ingevuld en dat de volledige meerwaarde van dit bedrag naar
belastingverlichting gaat. Daarvoor heeft het College bewust niet gekozen.
Sterker nog, slechts 25% van de positieve hereffecten gaat naar
belastingverlaging, de overige 75% naar de algemene dienst.
(De heer HULSMAN: Het gaat erom, dat er 12 miljoen gulden extra
ruimte is. U kunt zeggen, dat het dus logisch is dit voor belasting-
verlaging te gebruiken, maar u kunt met dezelfde logica beredeneren,
dat dit niet voor lastenverlichting moet worden uitgegeven.)
In het programakkoord hebben wij gesteld, dat alle positieve hereffecten
boven de 15 miljoen gulden...
(De heer HULSMAN: ... uitgaande van 47 miljoen gulden aan
verwachting; inmiddels is dit 12 miljoen gulden meer. Er is dus geen
enkele aanleiding om meer aan de burgers terug te geven.)
Nee, er stond toen alleen een financiële vertaling van 15 miljoen gulden
plus PM, omdat wij dit nog niet wisten. Die PM was voor lastenverlichting
en blijkt nu niet zozeer het bedrag van 47 minus 15 miljoen gulden te
betreffen, maar het bedrag van 59 minus 15 miljoen gulden. Dit debat
behoeven wij niet eens te voeren. Wij hebben niet gekozen voor een
volledige vertaling van de meerinkomsten uit het herverdeeleffect voor
belastingverlaging. In antwoord op de opmerking van de heer Hulsman, dat
het programakkoord hiervoor geen aanleiding gaf, wijs ik erop dat de
herverdeeleffecten van het Gemeentefonds in de Tweede Kamer aanleiding
zijn geweest voor heftige debatten en dat zij zeer nadrukkelijk volgens de
meerderheid van de Kamer voor het belangrijkste deel voor belastingver-
lichting zouden moeten worden aangewend. Wij nemen van die tweede
tranche slechts 25% voor onze rekening.
(De heer HULSMAN: U weet, dat wij de voordeligste gemeente
zijn.)
Eigenlijk interesseert mij dat niet. Dit betekent, dat wij dus heel
efficiënt met ons geld omspringen, zij het nog steeds zodanig, dat wij er ook
de buren van kunnen laten profiteren als wij extra geld krijgen, evenals -
gelukkig - de algemene dienst.
(De heer HULSMAN: Ik wil toch graag aftasten hoe anderen in deze
Raad hierover denken.)
Dat hebt u inmiddels in drie interrupties gedaan, zonder dat u bent
bijgevallen door anderen. Ik ga er daarom vanuit, dat het collegestandpunt
op bijval kan rekenen.
(De heer HULSMAN: Wij zijn nog niet aan het einde van het
debat!)
De heer Houterman heeft zorg uitgesproken over de invoering van de
Euro en de millenniumproblematiek. De coördinatie van de invoering van
de Euro ligt bij de wethouder voor Financiën en bij de wethouder voor
Informatica- en telematicabeleid. In de praktijk zal het betekenen, dat de
wethouder voor Financiën de coördinerende taak op zich zal nemen, terwijl
de hoofden en de politiek verantwoordelijken van de diensten en bedrijven
voor de uitvoering volledig verantwoordelijk zijn. Een aansporing van de
wethouder voor Financiën kan hierin worden verwacht.
De heer Houterman heeft verder gevraagd naar het tweede deel van de
Operatie Slagvaardigheid, met name de vertaling naar de ambtelijke
efficiency. Wij zullen nog voor de verkiezingen komen met een uitvoering
van het tweede deel van de motie terzake.
De heer Houterman heeft ook een suggestie gedaan voor de positie van
de Gemeentelijke Accountantsdienst. Ik heb vandaag een brief getekend
met betrekking tot de afspraak na het GVB-debat in deze Raad, dat bij een
waarschuwing of een onthouding van goedkeuring van de Gemeentelijke
Accountantsdienst een externe co-accountant zal worden ingeschakeld. Ik
heb die brief vandaag nog de deur uitgestuurd.
De heer Arda heeft gevraagd naar de begrotingsdiscipline, in het licht
van bezuinigingen waarvan sommige wel en andere niet zijn gerealiseerd.
Het College gaat uit van het begrip "begrotingsdiscipline" bij de uitvoering
van de door de Raad vastgestelde begroting. Een andere kwestie is de
begrotings-voorbereiding, met name de drie in het programakkoord
opgenomen bezuini-gingstaakstellingen. De bezuiniging op de Stedelijke
Woningdienst is volgens het boekje uitgevoerd, net als de
opbrengstverhoging van het Grondbedrijf; voor de bezuiniging op de
GG&GD - waarvoor in het programakkoord 6 miljoen gulden was
genoemd - heeft het College bij de begroting voor 1997 aan de Raad
voorgesteld, de taakstelling met 1 miljoen gulden te verlagen, waarna de
Raad dit voorstel heeft overgenomen. Ook hier kan de begrotingsuitvoering
correct worden genoemd.
De heer Levie heeft gevraagd naar de stadsdelen en de voeding van het
Stadsdeelfonds. Ik weet, dat erover te discussiëren valt in hoeverre stadsde-
len wel of niet volledig meeprofiteren van het feit, dat onze begroting op
dit moment een historische vrije ruimte laat zien van 73 miljoen gulden. Ik
weet, dat er bij de stadsdelen niet sprake is van een evenredige ruimte in
hun begroting. Ik heb al de redenen genoemd waarom wij dit jaar tot een
bedrag van 73 miljoen gulden kunnen komen. Wij hebben een aantal
meevallers van de conjunctuur, die stadsdelen - inherent aan het feit dat
zij stadsdelen zijn - niet hebben. Ik wijs er wel op, dat de financiële positie
van de stadsdelen vanaf 1990 alleen maar positief is geweest. Het
Stadsdeelfonds is sindsdien alleen maar gestegen. Als er al is bezuinigd bij
stadsdelen, is dat dus volledig voor hun eigen rekening, omdat zij oud voor
nieuw willen, met andere woorden: bezuinigen om nieuw beleid te kunnen
voeren. Er is nog een andere thermometer voor de financiële positie van de
stadsdelen, te weten hun vermogenspositie. Ook op dit punt zien wij, dat de
stadsdelen waarschijnlijk kiezen voor vlees op de botten. Hun vermogens-
positie is - door de bank genomen - toegenomen. Daarmee blijft de vraag
over, of de stadsdelen navenant zouden moeten meegroeien met
conjuncturele groei waarvan de gemeente Amsterdam profiteert. Wat mij
betreft zou dat niet het geval moeten zijn, zowel in de systematiek als in de
redenering. In de systematiek zitten namelijk ook risico's voor de
Gemeenteraad, bijvoorbeeld samenhangend met participaties in overige
bedrijven, die kunnen tegenvallen. Een voorbeeld is het GVB, waarvoor de
inspanningen worden gedragen door de centrale stad. Als het GVB over een
aantal jaren - daar ziet het onder leiding van wethouder mevr. Ter Horst
wel naar uit - winst gaat maken, participeren de stadsdelen ook daarin
niet. Zij profiteren niet van de winst, maar hebben ook niet behoeven mee
te betalen aan het verlies. De stadsdelen hebben hun eigen systematiek en
hun eigen dynamiek, die te vergelijken zijn met kleinere steden in de
provincie, die ook geen aandelen hebben in de RAI of het Havenbedrijf en
die niet kunnen profiteren van andere bedrijven, zoals Schiphol. Er is
echter één punt waarvan het naar mijn mening in de toekomst logisch zou
zijn daarover te discussieren. Ik kan mij iets voorstellen - hierbij spreek ik
niet helemaal namens het College - bij de meerinkomsten van het
erfpachtbedrijf, die voor het grootste deel ook door de stadsdelen worden
opgehaald, omdat daar ook erfpachtrechten aflopen. Ik ben mij ervan
bewust, mij hiermee op glad ijs te begeven. Ik zeg er nu dan ook verder
maar niets over, maar ik kan mij voorstellen, dat wij hierover nog eens met
de Commissie voor Financiën enz. discussieren.
(De heer HOUTERMAN: Zou dat misschien in het licht van het
aangekondigde preadvies op de motie-Hooijmaijers kunnen gebeuren,
waarbij het immers gaat om de relatie tussen stadsdelen,
erfpachtopbrengsten en grondprijzen?)
Ik kijk even naar wethouder Stadig.
(De heer LEVIE: U zegt, dat het niet nodig is dat de stadsdelen
mee-profiteren van de ruimte van 73 miljoen gulden. Toch heeft het
College besloten, 4 miljoen gulden extra prioriteiten aan de stadsde-
len toe te kennen. Ik herhaal mijn vraag naar de reden daarvan,
aangezien ik op twee plaatsen in de missive verschillende redenen heb
aangetroffen, en mijn vraag waarom niet is gekozen voor een bedrag
van 7,5 miljoen gulden, hetgeen naar mijn mening meer in de
systematiek zou passen.)
U hebt twee zaken door elkaar gehaald. Op blz. 49 hebt u gelezen, dat
het LOGA-effect "duurder" is dan datgene wat de stadsdelen krijgen. Later
hebt u gelezen, dat wij aan hen 4 miljoen gulden willen geven, met name als
ozb-effect. U zegt, dat zij eigenlijk meer zouden moeten krijgen, omdat zij
ook al voor het LOGA-effect zouden moeten worden gecompenseerd. Dat
is een verkeerde redenering. De LOGA-onderhandelingen worden voor ons
gevoerd door een commissie waarvan wethouder mevr. Ter Horst deel
uitmaakt - zij het niet vanuit haar positie als wethouder van de centrale
stad - en de financiële effecten ervan krijgen wij op ons bordje. De
effecten die duurder zijn dan waarmee het rijk rekening houdt bij zijn
onderhandelingen met het personeel zullen wij als gemeente zelf moeten
dragen. Wij geven aan de stadsdelen hetzelfde mee als wat wij van het rijk
krijgen als nominale verhoging als gevolg van de onderhandelingen. Als wij
een tekort hebben, hebben de stadsdelen dat ook. Wij krijgen dat niet
gecompenseerd van het rijk en de stadsdelen krijgen dat niet
gecompenseerd van ons. Toch heb ik gemeend, dit in de totale ozb-discussie
naar boven te moeten afronden. Ik moet dus niet op 7,5% gaan zitten
omdat wij al tekort zouden komen aan het LOGA-akkoord. Ik heb wel
rekening gehouden met het effect, dat wij ruimer bij kas zitten en de
stadsdelen weliswaar voldoende stijging van de voeding van het Stadsdeel-
fonds zien, maar niet in verhouding tot de stijging voor ons vrije beleid.
Daarom heb ik gemeend, de ozb-component ruim te stellen op 4 miljoen
gulden. Dat is wat er is gebeurd.
Overigens wijs ik erop, dat de stadsdelen wel degelijk profiteren van een
aantal geldstromen, zoals het Stadsvernieuwingsfonds en het grote-
stedenbeleid. Dat zijn forse inspanningen in de orde van grootte van vele
miljoenen guldens.
Wat de ArenA betreft, erken ik dat in de systematiek van het
Stadsdeelfonds tot nu toe areaalontwikkelingen vooruitlopen op de
uitkering uit dit fonds. Met andere woorden, als er een grote ontwikkeling
is, zoals de bouw van ArenA in Zuidoost, telt nog niet meteen een surplus
in het Stadsdeelfonds mee. Dat effect komt in het algemeen drie jaar later.
In de nieuwe systematiek gaan wij dit jaarlijks bijstellen. Als alles goed
gaat, zal er dus vanaf 1999 wel degelijk een financiële areaaluitbreiding
voor Zuidoost plaatsvinden. Ik wijs er overigens op, dat de komst van de
ArenA ook heeft geleid tot een onderhandelingsresultaat over de
meeropbrengsten uit reclame in de omgeving van ArenA. Alleen dat levert
al een bedrag op van ruim fl 700.000 voor Zuidoost. Piepen daarover lijkt
mij dan ook overdreven.
De heer Levie heeft gesproken over de reorganisatie van de stadsdelen.
(De heer LEVIE: Het gaat mij erom of het College met reden
verwacht, dat deze reconcentratie leidt tot besparingen, zoals in de
missive staat.)
Het enige wat ik hierover wil zeggen - dat heb ik ook tegen de
financiële delegatie van de stadsdelen gezegd en ook met wethouder mevr.
Ter Horst afgestemd - is dat wij er voorlopig van uitgaan dat bij fusie van
twee stadsdelen de budgetten bij elkaar zullen worden geteld. Dit is nog
niet in het College besproken, maar het ligt zozeer in de rede, dat ik dit
hier durf te zeggen. Echter, men kan geen verschillen hebben in het
stadsdeelsysteem. Dit betekent, dat op den duur de twee gefuseerde
stadsdelen zullen worden behandeld als één stadsdeel. Zij beginnen met een
budget van één plus één, maar moeten uiteindelijk naar het budget volgens
het Stadsdeelfonds. In de Raad is een motie aangenomen met als strekking,
dat een fusie van stadsdelen die daarna eventueel geld moeten inleveren
niet ten koste mag gaan van het serviceniveau. Dit betekent, dat men
stadsdelen de tijd moet gunnen om te komen tot een lager budget, met
instandhouding van het serviceniveau. De uitvoering van deze motie zal wat
mij betreft leiden tot een termijn, in overleg met wethouder mevr. Ter
Horst en de Commissie voor Financiën enz. en de stadsdelen, waarop de
stadsdelen uiteindelijk binnen het systeem van het Stadsdeelfonds zouden
moeten vallen.
(De heer LEVIE: Misschien is het verstandig als het College voor de
slotbeschouwingen een reactie op papier zet op het KPMG-onderzoek
naar de fusie van Watergraafsmeer en Oost, waarin wordt
gesuggereerd dat die fusie tot meerkosten en niet tot besparingen
leidt. Ik vraag naar de werkelijkheid van wat er gaat gebeuren na een
fusie en niet naar de systematiek en de techniek.)
Ik kom nu bij het debat over het armoedebeleid. De begroting die wij
aan de Raad voorleggen, vinden wij evenwichtig. Daarover is lang en zeer
uitvoerig gediscussieerd. Ik heb er al op gewezen, dat er risico's zijn
verbonden aan het consumptieve gedrag van de Raad in tijden van
hoogconjunctuur, dit in verband met de genoemde 73 miljoen gulden aan
prioriteiten, waarbij de kans bestaat dat wij niet voldoende sparen voor
momenten waarop de conjunctuur tegenzit. Dan komt men ook niet meer
aan sparen toe; in tijden waarin het slecht gaat, spaart men namelijk niet.
Tevens bestaat de kans, dat wij nu geld in de consumptieve sfeer besteden
aan zaken waarvan de kosten zeker in een tijd van laagconjunctuur kunnen
oplopen, zoals het armoedebeleid. Als de conjunctuur tegenzit, zullen meer
mensen een beroep doen op het armoedebeleid. Nu daarop een bedrag
vastpinnen, betekent in tijden dat de begroting tegenvalt dat juist op die
begrotingsonderdelen een extra beroep wordt gedaan door inwoners van de
stad. Dat is een extra risico. Dit zijn twee argumenten voor mij om uit
begrotingstechnische overwegingen te vragen of wij dit nu wel moeten doen.
Ik noem nog een derde argument. Op het moment dat de Raad - die
volkomen vrij is in zijn afweging van de juiste omvang van het
weerstandsvermogen - van mening is, dat het weerstandsvermogen 60 in
plaats van 70 miljoen gulden zou kunnen zijn, moet ik het daarmee oneens
zijn. Ik kan dit op dit moment onvoldoende staven, omdat wij het rapport
van Moret Ernst & Young nog niet hebben geactualiseerd; dat komt eraan.
Ik weet nu al wel, dat ook genoemd bureau met een significant
hoog bedrag zal komen. De discussie zal erover gaan, wat wij rekenen als
reserve en wat als fondsvorming voor tijden waarin het tegenzit. Ik ontraad
met kracht de aanneming van een motie terzake.
(De heer VAN DER LAAN: Stel dat de Raad u met het pistool op
de borst zegt, uw adviezen te volgen over het weerstandsvermogen, is
het dan technisch beter, dit uit de ozb te doen?)
Dat heeft weinig met de techniek te maken, maar meer met de politieke
vraag van onze positie in de omgeving. Het staat met zoveel woorden ook in
de missive, dat het er niet zozeer om gaat waar de vier grote steden zitten
als wel waar de regio zit. Ik zal niet ontkennen, dat het er ook mee te
maken heeft, dat wij een afweging hebben gemaakt waarin de ozb een rol
speelt, omdat de Tweede Kamer ons een voordeelgemeente heeft genoemd,
waar wij nu ook al een deel van de belastingverlaging niet laten doorgaan,
terwijl wij daarvoor wel een titel zouden hebben gehad. Als wij dan ook de
ozb niet gaan verlagen, vind ik dat wij ons politiek op glad ijs begeven,
zowel tegenover de Tweede Kamer als intern in deze Raad.
(De heer VAN DER LAAN: Jawel, maar dit is een ander type
argument. Dat zult u met mij eens zijn. Waar zitten de problemen?
Het ging om de vraag waar vanuit uw verantwoordelijkheid als
wethouder voor Financiën de problemen zitten. U geeft aan, dat het
financieel onverstandig zou zijn om nu aan het weerstandsvermogen
te komen. Zegt u precies hetzelfde over een ozb-oplossing?)
Ik kan u niet zeggen, dat dit financieel onverstandig is. In financiële zin
kunnen wij de ozb verhogen tot het hoogste niveau in Nederland. Dat heeft
de gemeente Den Haag ook moeten doen, omdat het nu eenmaal slecht
ging. Met uw beleid komen wij in dezelfde positie als Den Haag.
(De heer VAN DER LAAN: Dat is een duidelijk antwoord.)
Ik voeg hieraan nog een opmerking toe ter verklaring waarom het
moeilijk is, deze discussie te voeren voor de wethouder voor Financiën en
voor het College als geheel. Ten eerste is dat het geval omdat wij een
begroting presenteren die wij evenwichtig vinden, terwijl ik merk dat wij
hierin tegenover een groot deel van deze Raad staan. Ten tweede is dat het
geval omdat dit een voorstel is vanuit mijn eigen fractie. Ten derde wijs ik
erop, dat dit een emotioneel debat is, over zaken die echt leven in de stad.
Ik heb ook de programma's op AT5 gezien. U zou het College in het laatste
jaar een forse kras geven en met name de wethouder voor Financiën, als u
zegt "het kan wel iets lager met die algemene reserve" en de wethouder
voor armoedebeleid, als u zegt "hij heeft zitten slapen bij de gemaakte
afweging, want hij heeft veel te weinig voor armoedebeleid binnengehaald".
Het College zou de politieke kras in ieder geval zo ervaren. Dat hebben wij
eerder besproken.
(De heer KÖHLER: Ik kan toch niet begrijpen, dat de wethouder
voor het armoedebeleid het als een kras op zijn positie zou
beschouwen als deze Raad besluit, meer geld vrij te maken voor
armoedebeleid. Misschien kan hij hierover zelf nog een tipje van de
sluier oplichten. Ik heb hem in het
debat via AT5 anders begrepen. Misschien kan hij straks zijn positie
nader verduidelijken.)
(De heer VAN DER LAAN: Ik begrijp wethouder voor Financiën
zo, dat het moeilijkvoor hem is, dit VVD-voorstel weg te leggen. Wie
de tekst van de algemene beschouwingen van de heer Houterman
leest, die voor dit debat was geschreven, leest dat wij super-zuinig
moeten zijn op het weerstandsvermogen, maar geen woord over extra
geld voor de Gemeen-telijke Sociale Dienst. Hiertussen zit dus wel
enige nuance. Bovendien kennen wij allen in deze Raad de
geschiedenis. Van dit pijnpunt heeft de wethouder mij in ieder geval
nog niet overtuigd.)
Daarvan behoef ik u ook niet te overtuigen.
(De heer VAN DER LAAN: Nee, maar u deed hierop een beroep.)
Ik heb dit aan u gemeld. Wat u er verder mee doet, is uw zaak.
(De heer VAN DER LAAN: Dat aspect geloof ik niet.)
Dat kan ik zwaar opvatten en zeggen, dat u dan vindt dat ik zit te liegen,
hetgeen niet netjes is als het gaat om een wethouder voor Financiën, maar
laat ik dat maar niet doen.
(De heer VAN DER LAAN: Dat zeg ik niet. Als u zegt dat het voor
u heel pijnlijk is als er geen extra geld naar het armoedebeleid kan
ten koste van de weerstandsreserve, meen ik dat er sprake is van een
kleine krokodillentraan.)
Dat heb ik helemaal niet gezegd. Namens het College heb ik gezegd, dat
er nu een evenwichtige begroting is. Zeker jegens de fractievoorzitter van
mijn eigen partij, die heeft gedreigd met een motie te komen op dit beleid,
moet u van mij aannemen dat het een niet al te gemakkelijke stap is om dit
namens het College te zeggen. Als u dat niet gelooft, is dat uw zaak.
Wat kan men de komende zes maanden verwachten vanuit de
portefeuille Financiën? Ik heb al gewezen op een update van het rapport-
Moret over de financiële positie - met name de reservepositie - van de
gemeente Amsterdam en op een congres over overheidsbegroten inclusief
de omgang met de cyclus en de informatie aan de Gemeenteraad. Tenslotte
heb ik melding gemaakt van een doorkijkje naar de volgende
bestuursperiode en de financiële consequenties van bijvoorbeeld het
Stadsvernieuwingsfonds, de WVG, het Mobiliteitsfonds, het Gemeentefonds
en het erfpachtbedrijf. Hierbij gaat het natuurlijk ook om de rol van de
afdeling Financiën en de vraag of die wel of niet onafhankelijk is, dan wel
een onderdeel van het managementteam en integrale advisering. Ook hierop
zullen wij nader terugkomen.
Wethouder VAN DER AA: Mijnheer de Voorzitter. In 1994 was de
werkloosheid een enorm probleem. De inzet van het programakkoord was,
daarop een aanval te ondernemen. Ik ben heel blij, dat vrijwel alle partijen
nu erkennen, dat wij hiermee hard bezig zijn en dat een aantal van hen de
maatregelen die wij nemen niet meer bestrijden maar alleen nog spreken
over aantallen. Dat is pure winst. Ik roep in herinnering hoe het er in 1994
bij stond. Wij hadden toen 86.000 werklozen. Dat aantal groeide snel. De
prognoses waren, dat het er vier jaar later nog circa 16.000 meer zouden
zijn. Wij hebben vervolgens flink ingezet met drie plannen, te weten het
Actieplan Economische Structuur, het Onderwijsplan en het plan-Schaefer
voor werkloosheidsbestrijding. Wij hebben daarbij progno-ses gemaakt,
waarbij wij hebben uitgesproken, dat wij zouden moeten proberen boven de
normale groei van de economie van de laatste jaren circa 16.000 mensen
extra aan het werk te krijgen. Wij hebben in dit kader ook heel eerlijk
gezegd, dat wij het, als dit lukte, goed zouden hebben gedaan maar dat het
aantal werklozen in Amsterdam dan nog steeds even groot zou zijn. De
vraag naar werk is in de laatste jaren in Amsterdam enorm gegroeid, met
steeds meer jongeren die op de arbeidsmarkt komen en steeds meer
vrouwen die willen herintreden. Voor al die mensen moet er werk zijn. Is
dat er niet, dan worden zij werkloos.
De Voorzitter heeft al heel duidelijk gezegd, dat wij onszelf niet op de
borst kloppen. Natuurlijk is er sprake van een trend, die samenhangt met de
internationale economische situatie. Daarnaast is er sprake van een
nationale economische situatie. Daarbinnen kunnen wij in Amsterdam maar
in beperkte mate iets doen. Wij hebben veel trachten te doen. Zo hebben
wij samen met de andere grote steden sterk bepleit, uitkeringsgeld om te
zetten in werk. Dat is een absolute doorbraak geweest. Nu, drie jaar later,
lijkt het allemaal zo vanzelfsprekend, maar in 1994 was dit landelijk nog
een absoluut taboe. Die doorbraak is er gekomen. Daardoor zitten nu zeer
veel mensen niet meer thuis te vereenzamen en te verpieteren, maar zijn zij
gewoon weer bezig, hetzij op school, hetzij in een Melkert-baan, hetzij in
een andere positie.
Wij hebben ook gestreefd naar absolute helderheid. Ik heb al
verschillende malen, ook in de commissie, gezegd dat wij met de
werkgelegenheidsmonitor aan iedereen in Amsterdam die het maar wil zien
alle informatie geven. Daarmee stellen wij ons heel kwetsbaar op, omdat
wij hiermee tot in alle details laten zien hoe elke regeling werkt, wat de
effecten zijn en ook wat niet wordt gehaald. Die monitor laat niets aan
duidelijkheid te wensen over.
Ik constateer - zonder mijzelf of het College op de borst te kloppen -
dat wij sinds 1994 een zeer goed draaiende economie hebben, dat het met
het onderwijs op tal van punten zichtbaar beter gaat en dat er in het extra
werk een enorme versnelling is opgetreden op alle terreinen. Een
belangrijke vraag hierbij is, wat mensen hebben aan een Melkert-baan als
zij er zo weinig extra mee verdienen. Wij hebben dit laten onderzoeken.
Binnenkort zullen wij de resultaten hiervan zichtbaar maken. Mensen die
een Melkert-baan hebben gaan er deels wel degelijk financieel op vooruit
en ervaren de kwaliteit van hun leven als heel wat hoger dan in de tijd dat
zij nog werkloos waren.
(Mevr. DE JONG: Mijn vraag was niet zozeer of zij er financieel op
vooruitgaan met een Melkert-baan maar of zij na die Melkert-baan
ook een baan in de marktsector krijgen. Het gaat om het doorgroeien
naar reguliere banen. Stagneert dat of gaat dit wel door?)
Dit is inderdaad heel belangrijk, met name voor de Melkert-
experimentbanen, die hiervoor bedoeld zijn en die maximaal twee jaar
mogen duren. De hoop is steeds geweest, dat de betrokkenen na die twee
jaar een vaste baan krijgen. Wij hebben zelf getracht, dit na te gaan. Het is
duidelijk, dat niet iedereen die uittreedt uit een Melkert-baan meteen een
vaste aanstelling in een gewone baan heeft. Dat geldt overigens ook voor
alle gewone banen. Niet iedereen die een baan krijgt, heeft na één, twee of
vijf jaar nog diezelfde baan. Er is sprake van forse beweging op de
arbeidsmarkt voor alle banen, niet alleen voor Melkert-banen. Het
Ministerie van Sociale Zaken heeft ditzelfde punt als absoluut criterium
genomen, dat wij ook altijd serieus hebben genomen. Het ministerie heeft
een onderzoek laten doen naar de vraag of dit is bij te houden. Dat blijkt in
de praktijk niet mogelijk te zijn, omdat bedrijven waar men in dienst komt
op geen enkele manier de mogelijkheid hebben - laat staan ertoe kunnen
worden verplicht - om dit soort gegevens door te geven aan de
Gemeentelijke Sociale Dienst, waar de medewerker oorspronkelijk werd
geregistreerd. Alleen al uit privacy-oogpunt is dat niet mogelijk. Wij hebben
dus ook niet de mogelijkheid, dit te monitoren, hoewel wij dat graag zouden
willen. Niettemin zal er aan het einde van de experimenteerperiode van de
Melkert-2-regeling nog nader wetenschappelijk onderzoek worden gedaan
op basis van steekproeven; dat zal ongetwijfeld ook inzicht bieden in de
Amsterdamse situatie. Wij kunnen zeker zeggen, dat niet iedereen die een
Melkert-baan heeft gegarandeerd succesvol doorstroomt, maar wij weten
ook, dat veel mensen wel degelijk weer naar school gaan of naar een andere
baan doorstromen.
(De heer KÖHLER: U levert ons zelf in de monitor cijfers over de
uitstroom van de Melkert-3-experimenten in de marktsector. Daarbij
zien wij, dat bij een uitstroom van 729 mensen er 182 een vaste baan
hebben gekregen, en dat de rest dus kennelijk is teruggevallen in
werkloosheid.)
De kenschets "dus kennelijk" is niet juist. Als iemand uit een dergelijke
baan treedt en opgeeft wat hij vervolgens gaat doen wanneer hij een vaste
baan krijgt, komt hij in deze statistiek terecht. Dat gebeurt ook als hij naar
school gaat. Treedt hij echter uit een Melkert-baan en gaat hij bijvoorbeeld
een week later naar een uitzendbureau waar hij werk vindt, dan komt hij in
deze statistiek niet voor. Het probleem is, dat het niet mogelijk is hiervan
een waterdicht beeld te krijgen. Dat is op zichzelf wel jammer, maar het is
nu eenmaal niet mogelijk. Wij zijn nu tweeëneenhalf jaar bezig en het gaat
eigenlijk heel goed. Wij hebben geen enkele reden om ontevreden te zijn.
De banen in de zorgsector blijven inderdaad achter; dat is een landelijk
verschijnsel, helaas ook in Amsterdam, zij het hier niet meer dan elders. Ik
heb ook geen behoefte aan een wedstrijd met de andere grote steden. Als
wij niettemin een vergelijking met hen maken, zien wij dat Amsterdam het
helemaal niet slecht doet. Ik ben verheugd, dat het CDA, dat enkele jaren
geleden hierbij nog veel vraagtekens plaatste in de sfeer van verdringing, nu
alleen nog maar geïnteresseerd is in de vraag of de aantallen wel worden
gehaald. Dat vind ik pure winst. De heer Van Bommel, die nu al vier jaar
lang hetzelfde zegt, zullen wij wel nooit kunnen overtuigen.
Ik wijs erop, dat er een nieuwe regeling op komst is, namelijk de z.g.
WIW-regeling, die vanaf januari a.s. nieuwe mogelijkheden zal bieden om
het werkgelegenheidsbeleid voort te zetten.
Ik kom bij het Amsterdams Promenade Orkest (APO) en schets nog
even de achtergrond van de sociale werkvoorziening, omdat vele raadsleden
die niet goed kennen. Wij kennen in Amsterdam een zeer "sociale sociale
werkvoorziening". Wij hebben er tot op het laatst voor gevochten, dat de
sociale werkvoorziening echt wordt gebruikt voor de mensen voor wie deze
bedoeld is. De wetgeving is al jaren geleden veranderd; al jarenlang wordt
in ons land bezuinigd op de sociale werkvoorziening. Vele organisaties op
dit vlak zien geen enkele mogelijkheid om iets anders te doen dan de
moeilijker klanten af te stoten en met de gemakkelijker klanten verder te
gaan. In Amsterdam hebben wij er nu juist voor gekozen om dat niet te
doen. Op die grond hebben wij gezegd, dat wij hier ondanks de nieuwe wet
minstens 4 miljoen gulden per jaar in blijven steken om te zorgen dat dit
saneringsproces in de sociale werkvoorziening redelijk en menselijk kan
verlopen. In dit kader moeten er functies verdwijnen; dat kan in de huidige
systematiek niet anders. Met betrekking tot het APO heeft de directie van
de sociale werkvoorziening - die geen gemeentelijke dienst meer is -
uitgesproken, dat er een menselijk beleid moet worden gevoerd. Tot juli
1998 is het geld beschikbaar. Ondertussen zal de heer Etty een onderzoek
doen naar de overlevingskansen voor het orkest. De heer Etty schat de
kans, dat dit zal slagen op 80% tot 90%, niet als sociale werkvoorziening
maar omdat het APO ook een belangrijke rol vervult in de kunstwereld,
bijvoorbeeld als begeleider van amateurkoren. Hij meent, dat het wel
degelijk mogelijk is daarvoor fondsen te vinden voor aanvullende
financiering. Als dat mogelijk is, zullen wij dat toejuichen. Zou dit
onverhoopt niet lukken, dan moeten wij in de akkoordonderhandelingen
voor de komende vier jaar hiervoor een oplossing zien te vinden.
Over armoede is veel gezegd. Als persoon en als wethouder voor het
armoedebeleid ben ik blij met al die aandacht. Ik ondersteun de verdediging
door wethouder Peer van de begroting die het College aan de Raad heeft
aangeboden, waaraan ik toevoeg, dat ik persoonlijk initiatieven waarover is
gesproken op geen enkele manier als een kras op mijn blazoen kan ervaren.
Ik zal met genoegen de verdere discussies volgen. Wel zeg ik, dat ons ook
hier geen borstklopperij past. De FNV heeft onlangs weer een onderzoek
gedaan naar armoede en naar het beleid in verschillende steden. Natuurlijk
is de ene gemeente op het ene punt en de andere op het andere sterker; dat
zal altijd zo blijven. Ook de FNV concludeert echter, dat Amsterdam van
de grote steden het meeste geeft aan de uitkeringsgerechtigden en hieraan
ook uit eigen middelen het meeste bijbetaalt. Ik vind, dat wij daarop trots
mogen zijn.
Wat het minderhedenbeleid betreft, heeft de raadscommissie ingestemd
met het voeren van een minderhedendebat in deze stad, en wel omdat het
huidige beleid is gebaseerd op de raamnota Minderhedenbeleid uit 1989.
Iedereen is het erover eens, dat dat niet meer een duidelijk verhaal is.
Velen vragen zich af wat het minderhedenbeleid nu eigenlijk inhoudt en wat
men van de gemeente mag verwachten. Iedereen erkent echter ook, dat
sinds 1989 de situatie, wat de samenstelling en het gevoel van de bevolking
betreft, sterk is veranderd. Wij hebben geconstateerd, dat aan de
stadsgesprekken over de stadsprovincie en het Forum Amsterdam veel
Amsterdammers hebben deelgenomen, maar zo goed als geen allochtonen.
Wethouder mevr. Van der Giessen heeft daarop gereageerd met een oude-
rendebat voor minderheden, dat een heel groot succes is geworden. Heel
veel allochtonen hebben daaraan deelgenomen en adviezen gegeven, die
ook zijn verwerkt. Wethouder mevr. Ter Horst heeft voor het gemeentelijk
personeel een allochtonendag georganiseerd, die ook heel goed is bezocht
en waar ook veel adviezen zijn gegeven. Er is dus geen enkele reden om
eraan te twijfelen dat het, als wij met de stad willen discussieren, mogelijk
is alle bewoners bij elkaar te krijgen. Wij hebben duidelijk gezegd, dat
adviezen die hieruit naar voren komen zullen worden gebruikt ter
advisering van deze Raad bij de opstelling van het volgende program-
akkoord. De heer Köhler heeft gereageerd op de kop van een
krantenbericht. Als hij de rest van de informatie had gelezen, zou hij
hebben kunnen constateren, dat zijn weergave een simplificatie is.
(De heer KÖHLER: Ik reageer op citaten van u in diverse kranten,
waaronder de Volkskrant. Daarin hebt u met zoveel woorden gezegd,
dat het positieve-actiebeleid geen succes is geworden en moet worden
vervangen. Bedoelt u daarmee dat het verbeterd dan wel dat het afge-
schaft moet worden? U hebt de indruk van het laatste gewekt.)
Dat is niet mijn bedoeling. Wij zullen hierover spreken na het
minderhedendebat, omdat wij onze conclusies niet voordien kunnen
trekken.
(De heer KÖHLER: Over het positieve-actiebeleid gaat u niet voor
het eerst een debat voeren. Daarin treedt het College permanent op.
Ik heb wethouder mevr. Ter Horst tijdens de gemeentelijke
allochtonendag hierover interessante opmerkingen horen maken
waarover wij het eens waren. Het is dan toch logisch, dat ik - als u
daar nu ook over naar buiten treedt, nog voor dat debat - erachter
probeer te komen wat het College hiervan vindt? U neemt toch ook
deel aan dat debat?)
Ik weet niet hoe u zich een dergelijk debat voorstelt, maar het was mijn
bedoeling te luisteren naar hoe Amsterdammers hierover denken en
vervolgens mijn conclusies te trekken.
Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Mijnheer de Voorzitter. De
CDA-fractie heeft gevraagd naar de opvatting van het College over het
vrijwilligerswerk en heeft gevraagd of het College bereid is, dit verder te
bevorderen. Het College is van mening, dat het vrijwilligerswerk een
belangrijke kurk is waarop Amsterdam drijft. Het is een soort cement in
onze samenleving. Vele mensen zijn erbij betrokken en het is voor mij een
van de redenen waarom ik aan deze stad verslingerd ben, die een zo warm
kloppend hart heeft dat men daar deel van wil uitmaken. De kern van het
vrijwilligerswerk is, dat de overheid het niet kan afdwingen. Men kan het
wel stimuleren en er allerlei voorwaarden voor scheppen. Dat is dan ook
wat wij hebben gedaan. In de begroting is voor volgend jaar structureel
fl 53.000 extra uitgetrokken voor het vrijwilligerswerk. Dit was ook het
gevraagde bedrag waarmee het vrijwilligerswerk weer een aantal extra
activiteiten kan ondernemen.
De fractie van D66 heeft gevraagd of de toegang tot de gezondheidszorg
overal gelijk is. De toegang is inderdaad gelijk, het effect niet. Iedereen
die zorg nodig heeft in deze stad - ik herinner aan onze uitspraak hier, dat
ook onverzekerden recht hebben op zorg - kan die krijgen, maar
gezondheid is iets anders. De gezondheidseffecten en de beleving van alle
mensen zijn heel verschillend. De levensverwachting in stadsdeel
Westerpark ligt 5% lager dan bijvoorbeeld in Buitenveldert. Dat vindt het
College niet acceptabel. Daarom zijn wij in de afgelopen jaren lid geworden
van het Netwerk Gezonde Steden. Daarom ook hebben wij een lokaal
gezondheidsbeleid vorm gegeven. Wij weten, dat dit een integraal beleid
kan zijn, dat vorm krijgt door de medewerking van wethouder Van der Aa
op het gebied van werk. Het blijkt dat werk en wonen heel belangrijk zijn
voor hoe mensen zich voelen. Dit geldt ook voor een opleiding en voor de
mogelijkheid om te participeren voor ouderen of chronisch zieken. Wij
hebben een aantal voorstellen om ervoor te zorgen, dat mensen niet in een
isolement blijven. Daarmee zijn wij overigens nog niet klaar. Met het
bestrijden van de armoede en het verbeteren van de zorg staan wij nog
maar aan het begin. Dit College heeft hiermee echter wel een begin
gemaakt. Wij staan nog maar zozeer aan het begin van een groot probleem,
dat wij het woord "tevredenheid" in dit verband niet mogen gebruiken. Ik
onderstreep wat wij wel hebben gedaan. Wij zijn het programakkoord
ingegaan met een bedrag van 1,5 miljoen gulden voor de sociale pensions.
Wij hebben ons op dat moment waarschijnlijk niet voldoende gerealiseerd
dat dat niet voldoende zou zijn. College en Raad hebben duidelijk
uitgesproken, dat wij het programakkoord in deze periode wilden uitvoeren.
Er is echter meer gebeurd. Er is extra geld van het rijk bij gekomen. Er is
op dit moment dagopvang voor 800 mensen; 250 personen kunnen worden
opgevangen in de nachtopvang; voor 900 personen bestaat een begeleid-
wonenvoorziening. Dat is niet voldoende. Wij willen, dat in het jaar 2000
niemand meer op straat behoeft te leven die dat niet wil. Daarbij willen wij
de opvang leveren voor de groepen waarover ook mevr. De Jong heeft
gesproken, die in Amsterdam op straat leven en waarvan de problematiek
steeds complexer wordt, zo complex dat de gewone maatschappelijke
opvang en de politie het niet meer aankunnen. Wij hebben een wet die
uitgaat van een gevaarscriterium. Wij kunnen niet iedereen opsluiten. In de
folder van de Inspectie voor de Volksgezondheid staat, dat het
gevaarscriterium breder kan worden geïnterpreteerd dan in vele gevallen
gebeurt, namelijk daar waar sprake is van ontoelaatbare verloedering. Ook
in die gevallen mogen wij de regels toepassen. Dat doen wij nog niet altijd.
Dat vereist ook weer een mentaliteitsverandering, bijvoorbeeld bij de
RIAGG's, een verandering die wij niet kunnen afdwingen maar die wij
alleen maar in een proces tot stand kunnen brengen.
Een ander probleem dat het College veel zorgen baart, is het feit dat de
besteding van de landelijke AWBZ-gelden - een van de fundamenten van
het poldermodel - is uitbesteed aan de Ziekenfondsraad. Die besteding is
niet meer democratisch controleerbaar. Men hoort na een jaar of men het
geld wel of niet krijgt en verder kan men er niets aan doen. Ik ben met het
rijk in gesprek om hieraan iets te doen en om veel meer gelden direct
binnen de budgetten te kunnen krijgen. Het gaat om samenhang, regulering
en meer geld. Er is nog zeker 8 miljoen gulden structureel nodig voor ons
doel "in 2000 niemand meer op straat". Naast het bedrag van 1,5 miljoen
gulden voor de sociale pensions is er dit jaar vanuit het rijk, maar ook uit
de portefeuille Maatschappelijke en Gezondheidszorg zo gerealloceerd, dat
toch al met al nog structureel 3,5 tot 4 miljoen gulden extra is ingezet voor
de opvang. Wij blijven uiteraard streven naar meer geld. Ik constateer, dat
ook de VVD van mening is dat mensen ruimhartig en humaan onderdak
moeten krijgen als vorm van maatschappelijke beschaving. Ik ben blij, dat
het debat over de aanzuigende werking voorbij is en dat wij elkaar hierin
goed kunnen vinden.
(De heer HOUTERMAN: Dat debat was bij het programakkoord al
positief afgerond, overigens ook buiten Amsterdam.)
Ik ben blij, dat wij samen die verantwoordelijkheid nemen.
(De heer VAN DER LAAN: Ik herinner mij de
akkoordonderhandelingen op dit punt heel goed. Mij is daarbij door
D66 en de VVD het vuur na aan de schenen gelegd, juist met het
argument van de aanzuigende werking. Ik heb daarop gezegd, dat
men de kans zou krijgen om regelingen te treffen met andere plaatsen
van waaruit mensen met een enkeltje naar Amsterdam zouden
worden gestuurd; deze "broodje aap-verhalen" bestonden toen ook al.
Als die niet tot stand zouden komen, zou het bedrag van 1,5 tot effect
komen. Ik heb er op dat moment niet meer kunnen uitslepen dan dat.
Ik constateer met vreugde, dat u met mevr. De Jong nu een heel
andere invalshoek kiest, die naar mijn mening de enig reële is. Ik
vind, dat u daarmee goed bezig bent. Voor de geschiedenis is het juist
dit even te zeggen.)
U kunt nu wel op de partijpolitieke toer gaan...
(De heer VAN DER LAAN: Dat doe ik juist niet.)
U hebt gezegd, dat D66 en de VVD dit bij de akkoordonderhandelingen
naar voren hebben gebracht. Ik ben in de eerste plaats collegelid, maar ook
lid van D66. Ik heb de uitdaging om met de andere steden te onderhandelen
opgenomen. Wij hebben op rijksniveau - dat gaat toch altijd het snelste -
ingebracht, dat wij willen dat er meer centrumgemeenten worden
aangewezen. Er zijn er nu 43 aangewezen, met de bijbehorende budgetten.
De trek door het land wordt hierdoor aanmerkelijk minder. Dat kunnen wij
ook aantonen. De andere steden hebben nu ook opvangmogelijkheden,
terwijl zij voordien niets hadden.
(De heer VAN DER LAAN: Ik vind dat u dat goed hebt gedaan; dat
heb ik juist gezegd. Er is dus heel wat veranderd in de afgelopen vier
jaar.)
Ik
oop wel, dat het beleid van het College, dat op dit onderdeel door mij
wordt vormgegeven, tot veranderingen heeft geleid, want anders zou ik mij
behoorlijk achter de oren moeten krabben. U weet, dat mijn hart vooral
klopt voor dit onderdeel. Als ik hierin niets zou presteren, zou ik mij
moeten afvragen wat ik nog op deze plek doe. Ik ben dan ook blij met uw
constatering.
De heer Van Duijn heeft gevraagd of het niet hoog tijd wordt, het
referendum te herstellen. Ik roep in herinnering, dat ik daaraan geen enkele
behoefte heb, waar de evaluatie van het eerstgehouden referendum in de
optiek van het College heeft geleid tot een verfijning van de
referendumverordening. Bij een verfijning wordt niets kapot gemaakt en
behoeft er dus ook niets te worden hersteld. De heer Van Duijn heeft de
suggestie gewekt, dat die schade zou zijn aangebracht door de keuze voor
een gekwalificeerde meerderheidseis. Er is hier een voorstel ingediend door
de fractie van GroenLinks, dat heeft geleid tot een goed debat. De Raad
heeft dat voorstel vervolgens overgenomen. Het College heeft er dan ook
geen enkele behoefte aan, daarop nu terug te komen, omdat hiervoor een
grote raadsmeerderheid bestaat. Het College handelt hiermee in de geest
van de Raad.
(De heer VAN DUIJN: Het heeft echter ook geleid tot
ontgoocheling bij die meerderheden bij de laatste twee referenda, die
tot verliezers werden gebombardeerd als gevolg van deze
interpretatie van de verkiezingsuitslag.)
Ik wil graag met u bij een borrel hierover in gesprek.
(De heer VAN DUIJN: Ik wil liever echt een debat hierover.)
Ik wil graag met u doorpraten over de ontgoocheling die u noemt. Ik
geef nu antwoord op uw vraag, of het College van mening is dat er
herstelwerkzaamheden nodig zijn. Het College meent duidelijk van niet.
(De heer VAN DUIJN: Bent u niet bang, dat een volgend
referendum ook weer tot frustratie zal leiden, dat kiezers niet
opkomen omdat zij denken "zelfs als wij winnen, worden wij nog tot
verliezer verklaard"?)
Nee, daar ben ik niet bang voor.
(De heer VAN DUIJN: U hebt wel kunnen constateren, dat de
opkomst bij het referendum over de Noord-Zuidlijn aanmerkelijk
lager was dan bij het daarvoor gehouden referendum, als gevolg van
dit aspect.)
(Mevr. DE JONG: Is het niet bij u opgekomen, dat de opkomst bij
het referendum over de Noord-Zuidlijn misschien zo laag is geweest
omdat de meerderheid van de Amsterdamse bevolking gewoon achter
de aanleg staat?)
(De heer VAN DUIJN: Ik heb ook op straat veel gediscussieerd over
dit onderwerp. Veel mensen reageerden daarbij in de trant van "ze
doen toch wat ze willen en ik stem dus maar niet meer".)
De fractie van D66 heeft gevraagd of wij zouden moeten nadenken over
parttime wethouders en wethouders van buiten deze Raad. Wij staan
absoluut open voor ideeën, maar wij vinden dat wij eerst de experimenten
in stadsdelen moeten afwachten. Ook voor wethouders van buiten de Raad
is er een wetswijziging nodig, anders dan bij de stadsdeelraden, die door de
Gemeenteraad ingestelde commissies zijn. Naar aanleiding van het debat
van enkele weken geleden is het College verzocht, met een notitie te komen
over bestuurlijke vernieuwing. Wij zullen daarover nog zeker komen te
discussiëren.
De heer Van Bommel zou graag een raadplegend referendum willen over
de instelling van een stadsdeel Binnenstad. Wij hebben in deze Raad in de
afgelopen acht jaar uitgebreid gediscussieerd over een raadplegend dan wel
een correctief referendum. Het College heeft gekozen voor het laatste. Dit
betekent dan ook, dat na het nemen van een besluit over een stadsdeel
Binnenstad de burgers eventueel een initiatief kunnen nemen. Tegelijkertijd
heeft het College zich afgevraagd wat het referendum over de
stadsprovincie ons heeft geleerd. Dat heeft ons geleerd, dat wij ervoor
moeten zorgen dat wij vooraf zo veel met de mensen spreken dat wij weten,
dat de besluiten die wij nemen op draagvlak kunnen rekenen. Dat is ook
wat wethouder mevr. Ter Horst bij het bestuurlijk stelsel doet. Het gaat
erom dat men dit kan voorkomen. Op dit moment staat de verordening een
raadplegend referendum niet toe. Daarmee zeg ik niet, dat dit nooit zal
gebeuren. Er is al eerder door de Raad gevraagd, opnieuw na te denken
over een raadplegend referendum. Op dit moment is dat echter niet
mogelijk. In feite behelst de verordening die wij kennen een raadplegend
referendum. De wet staat namelijk geen correctief referendum toe.
(De heer VAN BOMMEL: De procedure en de praktijk ken ik. Bent
u niet met mij van mening, dat de eventuele vorming van een
stadsdeelraad in de binnenstad een uitgelezen punt is om een
raadplegend referendum te houden aan de hand van een vraag
waarop men heel gemakkelijk ja of nee kan zeggen?)
Er zijn heel veel uitgelezen vragen te bedenken om een referendum over
aan te vragen. Als ik morgen aan de bewoners van de binnenstad zou
vragen "wilt u dat alle dak- en thuislozen van de straat zijn?" of "wilt u dat
er geen armoede meer is in deze stad?", zal men daarop in meerderheid ja
zeggen. Zo kunnen wij wel doorgaan. Dat is een gemakkelijke vraag. Het
gaat erom dat dit College dergelijke vragen niet wil voorleggen, maar wil
besluiten op basis van goede gesprekken en draagvlak, zodat men weet wat
er leeft in de stad.
(De heer VAN BOMMEL: Dit heeft ook te maken met de
verdeeldheid in de Raad. Over de vragen die u nu noemt bestaat geen
verdeeldheid in de Raad, maar wel over de vraag of er een
stadsdeelraad voor de binnenstad moet komen.)
Een referendum zoals wij dat kennen, zetten wij niet in op het moment
dat er verdeeldheid in de Raad is, maar nadat er een raadsbesluit is
genomen, dat wij vervolgens aan de burgers voorleggen.
(De heer VAN BOMMEL: Daarom pleit ik voor een andere
mogelijkheid.)
Daarover zullen wij met elkaar nog de degens kruisen.
De vergadering wordt om 23.05 uur geschorst tot de volgende middag
13.00 uur.
|