Bron             : Raad
Onderwerp        : Raadsvergadering 22-10-97
Datum Raad       : 22-10-97
Datum publikatie : 22-10-97

Avondzitting op woensdag 22 oktober 1997. Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester. Secretaris: drs. H. Moor, loco-secretaris. De VOORZITTER heropent om 19.30 uur de des middags geschorste vergadering en stelt aan de orde de voortzetting van de behandeling van: 5 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 oktober 1997 tot vaststelling van de begroting voor 1998 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 573, blz. 2397 en 2413, en bijlagen N en N'). Hierbij zijn tevens in behandeling: 7 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 oktober 1997 tot wijziging van de Verordening op de heffing en inning van onroerende- zaakbelastingen 1997 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 559, blz. 2343). en 8 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 oktober 1997 tot wijziging van de Verordening op de heffing en invordering van belastingen op onroerende woon- en bedrijfsruimten (Gemeenteblad afd. 1, nr. 560, blz. 2346). De heer ENTHOVEN: Mijnheer de Voorzitter. Vandaag zijn de laatste algemene en financiële beschouwingen van deze raadsperiode aan de beurt. Velen zullen niet meer terugkeren na april 1998. Niet dat de CD-fractie dat betreurt; verre van dat. Ook diegenen die niet meer terugkeren zijn voorstander van de multiculturele samenleving en daarom mede schuldig aan het trieste beeld dat Amsterdam is gaan vertonen. Door dit verwerpelijke beleid, dat allochtonen op een voetstuk heeft geplaatst, is de maatschappelijke status van de autochtone bevolking ernstig aangetast; waarden en normen zijn vervaagd. Dit blijkt uit het feit, dat kinderen op een katholieke school Sint Nicolaasliederen in het Turks leren, en uit de overdreven aandacht voor de familie Gümüs. (Mevr. DE JONG: Is het u bekend, dat Sint Nicolaas oorspronkelijk uit Turkije komt?) Dat weet ik, maar alleen in Nederland is er een cultureel feest van ge- maakt. Het was trouwens een rooms feest. Te uwer informatie: de CD heeft er na de schriftelijke boodschap aan de bewoners in de Frans Halsstraat elf leden bij gekregen; zo tevreden is men blijkbaar toch niet met deze samenleving. Dit College en deze Raad zijn schuldig aan het tot stand komen van de verwerpelijke naam "Amsterdam Gaystad", "drugsstad", "allochtonenstad" en "stad van de misdaad". De grootste blunder die deze Raad heeft begaan is het laten zitten van wethouder mevr. Ter Horst. Er zijn veel woorden aan het GVB vuil gemaakt, er zijn honderdduizenden guldens over de balk gegooid om achter de waarheid te komen; als vervolgens de waarheid aan het licht komt en blijkt dat wethouder mevr. Ter Horst al vanaf haar commissieperiode op de hoogte is geweest van de wanorde binnen het GVB, hoeft zij niet op te stappen van haar paarse collega's. Nu tracht zij de financiële blunder weer goed te maken door inkrimping en door onrendabele lijnen op te heffen. Met andere woorden: mensen die daar gebruik van maken, tellen niet mee. De CD ziet liever dat wethouder mevr. Ter Horst zichzelf opheft. De paarse coalitie houd voortdurend elkaar de hand boven het hoofd. Dit blijkt uit het feit dat de heren Kok en Bolkestein een volgende paarse periode niet uitsluiten, terwijl het Kabinet de laatste drieëneenhalf jaar zeker vier maal had moeten vallen. Dit roept bij de CD twijfel op. Is de VVD wel zo rechts als zij de kiezer wil doen geloven, of aapt Bolkestein de CD na bij het asiel- en vreemdelingenbeleid? De VVD streeft naar een lager minimumloon en wil bezuinigen op de sociale zekerheid. Deze twee programmaonderdelen treffen een groot gedeelte van de VVD-kiezers. Uiteraard weten wij allen hier dat de kiezers niet de moeite nemen om een partijprogramma te lezen. Mogelijk haken dan veel kiezers af. Het is het oude liedje: kiezersbedrog. De CD-fractie keurt de begroting af, omdat er te veel subsidie wordt gegeven aan organisaties die de CD liever ziet verdwijnen. Dit geldt onder meer voor de regeling voor asielzoekers en drugsverslaafden. Stop hen in kampen; dat is veel goedkoper. Als deze twee schadeposten verdwenen zijn, kan de belastingdruk voor de middenstander en de burger naar beneden. Wat de taalachterstand betreft, ziet de CD liever terugkeer naar het thuisland; dan zijn de voorscholen van de heer Hulsman niet meer nodig. Ons motto is: betaal terugkeer uit ontwikkelingsgelden. Wat de woningbouw betreft is de CD van mening dat IJburg geen doorgang mag vinden. Hierdoor ontstaat namelijk meer woonruimte in de oude wijken, waardoor allochtonen zich gestimuleerd zullen voelen tot het verwekken van nog meer nakomelingen. Uit onderzoek is vast komen te staan dat veel armoede voorkomt bij allochtone gezinnen. Wij vinden dat deze Gümüs maar moeten volgen. Kort samen gevat zijn onze punten: -stop sociale woningbouw; Amsterdam is vol genoeg en vol is vol; -tracht allochtonen te stimuleren terug te keren naar het thuisland, mogelijk via financiën van het rijk; -criminaliteit harder aanpakken en politie meer faciliteiten geven; -harddrugs met harde hand bestrijden; -thuis- en daklozen van de straat halen en een onderkomen bieden onder begeleiding; -junks verplicht afkicken, desnoods opsluiten... (Wethouder PEER: Gaat u ook moties indienen om dat te doen?) Nee, helaas niet. (Wethouder PEER: Waarom doet u dat niet? Waarom komt u niet met een motie om uw beleid ook in daden om te zetten?) Dat is simpel. Ik volg hiermee het landelijk beleid. Daar worden wij op gekozen. (Wethouder PEER: U bent Amsterdammer, ik ben dat ook. Wij maken een begroting voor Amsterdam. U vindt dat die anders moet. Dan zie ik graag hoe anders.) Wij hebben van meet af aan geen moties ingediend. U weet zelf dat wij hier zaten met vier personen. Nu moeten wij vier ondersteunende handtekeningen hebben. Die hebben wij gewoon niet en die krijgen wij ook niet; dat weet u ook wel. Mogelijk de volgende keer wel! (Wethouder PEER: Doet u eens een poging met een goede motie!.) Ik vrees dat die het niet zou halen bij u! (Wethouder PEER: Ik vrees dat het u niet zal lukken een goede motie in te dienen!) Ik vrees van wel, want die zijn er genoeg. Ik vervolg onze punten: -oplichting van de Sociale Dienst absoluut afstraffen, hoe klein de fraude ook mag zijn, dit als afschrikmiddel; -geen inkrimping van het GVB en geen opheffing van onrendabele lijnen; -het opeten van het eigen huis bij werklozen terugbrengen naar 40 jaar; te veel gezinnen zijn het slachtoffer van dit systeem; -autochtone gezinnen stimuleren tot grotere gezinnen, dit als tegenpool van de grote allochtone gezinnen. (De heer VAN BOMMEL: U spreekt over de multiculturele samenleving. Kunt u bij benadering uitleggen wat u daaronder verstaat?) Het is nogal simpel. De CD staat gewoon voor ogen, de bevolkingssamen-stelling terug te brengen naar het peil van de jaren '50 of '60. Daar zijn wij dan tevreden mee. Wij zitten hier met ver over de 100 verschillende groeperingen. Dat vinden wij nogal veel. Hier vallen wij dus niet ex-rijksgenoten aan, ook geen rijksgenoten. Het gaat erom dat hier bevolkingsgroepen aanwezig zijn die hier niets te zoeken hebben en waar wij geen gulden rijker van worden, maar die alleen maar geld kosten. (De heer VAN DER LAAN: Ik vind het een origineel punt, dat u autochtone mensen wilt stimuleren meer kinderen te maken. U bent echter tegen IJburg, omdat dat ruimte schept voor allochtonen in de binnenstad. Hebt u de discussies over IJburg misschien gemist? Dat is nu juist bedoeld voor mensen met kinderen.) Dat weet ik. Die discussies heb ik niet gemist, maar naar ons oordeel zijn dat de verkeerde mensen en de verkeerde kinderen. Is dat duidelijk? (De heer VAN DER LAAN: Nee, want de Nederlandse mensen die kinderen maken willen dolgraag dat IJburg wordt gebouwd, zeker als zij meer kinderen van u moeten maken. Dat is toch bizar?) Nee, het is helemaal niet bizar. U weet zelf wat de gevolgen zullen zijn. Veel mensen zullen naar IJburg verhuizen, ook autochtone families. Graag! Er vallen dan echter gaten in de oude wijken, die zullen worden opgevuld. (De heer VAN DER LAAN: Dat is een nogal dialectische redenering!) Wij zijn voor het terugbrengen van de Amsterdamse bevolking naar een peil van hooguit 600.000 mensen; dat is genoeg. (De VOORZITTER: Wij zullen een advertentie zetten!) De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Kent u het middeleeuwse verhaal over de ongelovige, die maar niet door zijn christelijke vriend tot het christendom te bekeren was en die tenslotte, om die godsdienst van nabij te leren kennen, naar Rome trok om de Paus en zijn hof te bezoeken? Eerst even iets anders. Het Programakkoord 1994-1998 is op vrijwel alle hoofdzaken gerealiseerd, zo stelt het College. Met deze woorden wordt de indruk gewekt, dat het College in de achter ons liggende drieëneenhalf jaar gedaan heeft, wat de kiezers ervan mochten verwachten. Dat klinkt spannend, maar is het dat ook? In 1992 is er een referendum gehouden over het autoluw maken van de binnenstad. Iets meer dan de helft van de stemmers sprak zich uit voor een radicaal terugdringen van de auto, terwijl een minderheid zich uitsprak voor een langzaam terugdringen van datzelfde voertuig. Vijfeneenhalf jaar later kunnen wij constateren dat niet de meerderheid en zelfs niet de minderheid haar zin heeft gekregen, aangezien het autobezit in de binnenstad is gegroeid en het aantal inpandige parkeerplaatsen - volgens het onthullende onderzoek van Ferdinand Ex - ook. In 1995 is er een referendum gehouden over de stadsprovincie, vooral in het eerste jaar van dit College het politieke doel bij uitstek, waarvan de stemmers geen spaan heel hebben gelaten. Hetzelfde lot gold het doel van het College om het weilandje de Vrije Geer te gaan bebouwen. In het afgelopen jaar zijn er opnieuw twee belangrijke referenda gehouden, maar zowel inzake IJburg als wat de Noord-Zuidlijn betreft wisten de collegepartijen niet meer dan een minderheid van de stemmers voor hun standpunt te winnen. Had het College dan meer aanhang onder de niet-stemmers bij al deze grote projecten? Nee, want enquêtes tonen aan, dat de niet-stemmers ongeveer dezelfde opinie hebben als de wel-stemmers. (De heer KÖHLER: Dat is toch voor de Noord-Zuidlijn aantoonbaar onjuist? Uit alle onderzoeken onder de niet-stemmers blijkt toch dat van hen een meerderheid voor was?) Dat heb ik niet tot mij genomen. In elk geval weet ik wel van alle andere opinie-onderzoeken, dat de niet-stemmers ongeveer dezelfde mening hadden als de wel-stemmers. Ik meen, dat dit ook het geval was bij de Noord-Zuidlijn. Wij kunnen de stukken daarover raadplegen. Dat het College en de meerderheid van de Raad niettemin IJburg en de Noord-Zuidlijn toch willen realiseren, is alleen mogelijk door een uitleg van de referendumuitslagen die in geen enkel democratisch land ter wereld ook maar in overweging wordt genomen, namelijk door de minderheid en niet de meerderheid tot overwinnaar te verklaren. Zo kan het dus gebeuren, dat in Amsterdam de paarse coalitie er prat op gaat dat zij voortvarend de opdracht van de kiezers inlost, terwijl zij in werkelijkheid bij de vijf belangrijke onderwerpen waaraan referenda gewijd zijn, steeds een minderheid blijkt te vertegenwoordigen. (De heer SPIT: Wilt u zeggen dat Nederland geen democratisch land is?) Nee, dat wil ik niet zeggen. Er is niets op tegen om een minderheid te vertegenwoordigen. Amsterdam is een mozaïek van minderheden en dat is mooi. Het wordt echter anders als men, zoals met het besturen van de stad het geval is, de taak heeft een meerderheid van minderheden te vertegenwoordigen en als men voorgeeft dat te doen. Die taak vervult het College dus duidelijk niet. Het doet het omgekeerde van wat, volgens de referendumuitslagen, de fractie van De Groenen doet. Die heeft de taak, een minderheid van stemmers te vertegenwoordigen, maar blijkt op alle grote punten steeds een meerderheid van de kiezers te vertegenwoordigen. Dat is niet speciaal onze bedoeling, maar wij doen het toevallig wel. Het College vertegenwoordigt formeel een meerderheid van de kiezers, die bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1994 op de paarse partijen hebben gestemd. Inhoudelijk vertegenwoordigt het echter maar een minderheid van diezelfde kiezers. Omgekeerd vertegenwoordigt de fractie van De Groenen formeel slechts de kleine minderheid die op deze partij heeft gestemd, maar inhoudelijk vertegenwoordigt zij een verborgen, maar grote meerderheid van de Amsterdamse kiezers. De eerste vraag, die aan het College moet worden gesteld, luidt dan ook: is het niet de hoogste tijd om opnieuw de normale regel voor referenda-uitslagen van kracht te doen zijn, die luidt dat de meerderheid wint? Het zou het stadsbestuur terugbrengen naar de normale, democratische verhouding, dat datgene wordt gerealiseerd, waarvoor een meerderheid onder de kiezers bestaat. Het zou ook het referendum herstellen als het eerbiedwaardige middel om de kloof tussen kiezers en gekozenen te overbruggen. Werkelijk, iedereen in de stad zou ermee gebaat zijn als het referendum op die manier uit de sfeer van frustratie kan worden gehaald: zowel de kiezers, die dan weer echt meebeslissen, als het stadsbestuur, dat dan aan de kant van de meerderheid wordt gehouden. Iets dergelijks schoot er ook door mij heen, toen ik onlangs in Groenoord door een spleet tussen de bomen door op de weg een figuur in een grijze regenjas in een politiewagen zag stappen. Het bleek burgemeester Patijn te zijn. (De VOORZITTER: Ik had geen regenjas aan, het was zulk mooi weer!) Ik maak mij sterk dat het zo was, althans, om mij heen zag men dat. De volgende dag zag ik ook inderdaad een foto van u in de krant staan, met regenjas. Ik vroeg mij af: "Vertegenwoordigt hij, met zijn 850 ME-ers, wel de meerderheid van de Amsterdammers?" De kans om zich via een referendum over Ruigoord en Groenoord uit te spreken hebben de kiezers nog niet gekregen. Wel hebben wij, de verdedigers van het schaarse natuurgebied, een lawine van steunbetuigingen gekregen. Dat is te begrijpen. Na het besluit over IJburg is dit nog het enige wilde natuurgebied van zekere omvang rond Amsterdam. Bovendien blijkt uit de ervaringen van de Havenpool, dat de werkgelegenheid in de haven steeds meer terugloopt en dat het werkgelegenheidsmotief van het College om de Afrikahaven te verkiezen boven het natuurgebied achterhaald is. Zijn de waarnemingen van de havenarbeiders, die in Westpoort nog allerlei onbenutte hoeken en gaten zien in het bestaande haventerrein, bedrog? Nee, zij hebben gelijk. Dat laat ook de kraak van het lege ADM-terrein zien. Efficiënt, liefst dubbel grondgebruik, is het thema bij uitstek dat Amsterdam, de door ruimtenood geplaagde stad, nu en in de toekomst bezighoudt. De tweede vraag aan het College luidt dan ook, hoe het de gronden in het havengebied in de nabije toekomst efficiënter denkt te gaan gebruiken. Want een stad die langs het hele Noordzeekanaal, tot IJmuiden toe, grond verkwist en natuur verpest ter wille van een natte machtsdroom van het gemeentelijk Havenbedrijf en het storten van vervuild slib, zo'n stad willen wij niet. Toen mij door de ME de toegang tot Groenoord versperd was en ik, na een blokje om, onder het hek door gerold was en mij gelukkig in het natuurgebied bevond, toen besefte ik wat wij willen. Een stad, waarin nog wildernis te ontdekken valt. Ik zigzagde langs duindoornpaden en zorgde voor dekking van hoge wilgen en populieren. Zo bereikte ik het kamp, waar tot mijn schrik niets meer overeind stond. Als overreden dieren op het asfalt lagen onze tenten plat neer. Vanaf een hoogte zag ik ook de grote tent van onze fractie, die voor ons een tijdlang als dependance van de fractiekamer had gediend, als een schaduw in de halfhoge tarwe. Zou het gemeentebestuur nu echt tevreden zijn met deze ravage? Even verderop vonden wij, verscholen door elzen, een vernielde tent, waarvan nog grote lappen plastic bruikbaar waren. Wij maakten er een afdakje van en vielen in een onrustige slaap, sommigen in dekens die door de ME vergeten waren. Geblaf van honden, geraas en schijnwerpers wekten ons echter al midden in de nacht. "Je hart breekt als je het ziet", riep een vluchteling ons toe. Voorbij het iepenfront staarden wij nu over een door kunstlicht overgoten vlakte, waar gisteren nog bos was geweest. De kaken van bulldozers en shovels glansden hel. Hele bomen werden in één hap ontworteld. Dan kraakten zij onder de rupsbanden en werden bedolven. Een tentgenote had de tegenwoordigheid van geest om naar de schijnwerpers te sluipen en de stekker uit het stopcontact te trekken. De duisternis beschermde ons echter niet lang en gevaarlijk dicht naderden de voertuigen nu de grote bomen met de hoge hutten en vooral ook de tunnels. "Heb je dan geen gevoel?!" schreeuwde een jongen uit een boom in de richting van een machinist. Het is deze vraag, die ik als derde aan het College zou willen voorleggen. Kort daarna werd ik door de ME opgepakt, omdat ik voor een tunnel op de grond was gaan zitten. Een interessante ervaring. Denigrerende opmerkingen waren niet van de lucht. Hoeveel kwetsender zijn andere, minder bekende demonstranten behandeld! Zo werd de vrouw die de schijnwerper gedoofd had met haar gezicht door de brandnetels gesleurd. Waarom kan de ME haar werk niet nuchter en onpartijdig uitvoeren? Maar vooral: waarom krijgt de ME de verkeerde opdrachten? Was het niet veel zinniger geweest om eerst een referendum over het omstreden gebied te houden, voordat de natuurbeschermers met zoveel geweld en ten koste van meer dan 1 miljoen gulden zouden worden afgevoerd? Het is een vraag, waarop nog altijd een echt antwoord ontbreekt. Ik herhaal ook de vraag, die ik daags na het gebeurde aan de burgemeester heb gesteld, namelijk waarom een gemeenteraadslid niet in staat wordt gesteld - anders dan journalisten - om in zo'n geval het strijdperk te betreden. Mij werd de toegang versperd, terwijl ik wel geacht wordt in de Gemeenteraad te oordelen over deze gebeurtenissen. Tenslotte wil onze fractie nog een kleinigheid: onze tent terug! Daags na de kaalslag in Groenoord moest ik namens de Raad een wetenschappelijk congres over "Landscape ecology" openen. Wat de Politie betreft, die had men er beter op uit kunnen sturen om de georganiseerde criminaliteit te bestrijden. Een jaar na de IRT-affaire zien wij nog te weinig van een effectieve bestrijding van de georganiseerde misdaad. Ik ben overigens ook zeer onder de indruk van het dodelijk auto- ongeluk van Maarten van Traa, aan wie wij in dit verband buitengewoon veel te danken hebben. Over dubbel grondgebruik, als oplossing voor ruimtenood en als besparing van groen, zijn wij nog lang niet uitgepraat. Het College meent dat IJburg de laatste grote stadsuitbreiding binnen de gemeentegrens zal zijn en dat tot het jaar 2010 maar liefst 60% van de nieuwe woningen buiten Amsterdam, in de regio, komt te staan. Heeft dit College niet dit jaar zelf een verkennende studie het licht doen zien naar de mogelijkheid van overbouwing van de A10? Is die studie niet door alle partijen in deze Raad toegejuicht en heeft dat er niet toe geleid, dat het College nu zowel op het zuidelijk als op het westelijk deel van de A10 woningen wil gaan bouwen? Volgens onze berekening moet het mogelijk zijn om ongeveer 40.000 woningen boven alleen al deze autoweg te maken. Binnenkort wordt in de Zuiderkerk een tentoonstelling, in samenwerking tussen de gemeente en de Bewonersvereniging-A10, aan dit idee gewijd. Waarom aanvaardt de gemeente dit veelbelovende project nog steeds niet voor het volle pond? Laten wij niet vergeten, dat de bouw in Amsterdam behalve het ruimtelijke voordeel ook een sociaal voordeel biedt, en de werkgelegenheid die eraan verbonden is naar de stad brengt. Naar mijn oordeel moet de overbouwing van de A10 binnen een termijn van tien jaar flink gevorderd zijn. Dat is zeker mogelijk, omdat nu ook de Regering een positieve houding aanneemt tegenover dubbel grondgebruik. Het lijkt mij ook een goed idee om, nu de buitenste gebieden van de gemeente Amsterdam steeds meer in gebruik worden genomen, binnenkort een groot stadsdebat te organiseren over de grenzen van de groei binnen de gemeente Amsterdam. Wij vinden die werkgelegenheid van belang, omdat op die manier ook de armoede in de stad kan worden bestreden; armoede die ook samenhangt met werkloosheid. De armoede in Amsterdam is de laatste tijd niet minder geworden. Er zijn mensen in Amsterdam die niet anders dan met jaloezie kunnen zien hoe anderen met volle boodschappentassen thuiskomen en in staat zijn om hun kinderen te geven wat hen toekomt. Het is ook daarom, dat wij een groot werkgelegenheidsproject als de overbouwing van de A10 wezenlijk vinden voor de sociale ontwikkeling van Amsterdam. Dat geldt eveneens voor het intensiveren van het werk in de bestaande haven en het weren van busjes met goedkope arbeiders uit Friesland en andere buitengewesten. Herstel van de Havenpool op basis van behoorlijke tarieven vinden wij de proef op de som voor de werkgelegenheid in de haven. Als een gemeente met zulke grote havenambities dat niet voor elkaar krijgt, waartoe dienen die ambities dan eigenlijk? Er is een manier waarop Amsterdam tegelijk problemen van het milieu en van de armoede kan aanpakken. Die sleutel ligt bij het openbaar vervoer. Gratis openbaar vervoer zou in één klap zowel een goede omstandigheid scheppen om het autoverkeer terug te dringen, als een oplossing vormen voor mensen zonder geld. "Gratis" is natuurlijk niet echt gratis; de kosten ervan zouden moeten worden gedekt uit een verhoging van de onroerende-zaakbelasting (ozb), die percentagegewijs zou moeten zijn. Zo wordt ook bewerkstelligd, dat mensen met duurder onroerend goed meer bijdragen, ten gunste van degenen die goedkopere huurhuizen bewonen en relatief veel van het openbaar vervoer gebruik maken. In onze visie moet er echter één verschil zijn met het systeem dat nu met succes in Hasselt is ingevoerd. Naast de openbaar-vervoerheffing via de ozb zouden de klanten van tram, bus en metro toch ook direct iets moeten blij- ven betalen, al was het maar om te voorkomen dat kinderen de voertuigen onnodig belasten en dat toeristen helemaal voor niets rondtoeren. Ik ben voorstander van de kwartjestram, -bus en -metro, geïnspireerd op New York. Daar doet de instapper een muntstuk in een glazen pot, die naast de chauffeur staat; hetzelfde muntstuk voor elk denkbaar traject dat hij wil afleggen. Weg strippenrompslomp! Zou men in Amsterdam nu een gulden kiezen als muntstuk, dan zou de opbrengst van de kant van de passagiers, vergeleken met het huidige systeem, nog toenemen. Bij elke keer overstappen moet de gulden namelijk weer in de pot. Een kwartje maakt het inderdaad heel veel goedkoper, dus daaraan geef ik de voorkeur. Een groot voordeel van het kwartjessysteem is bovendien, dat de inning ervan door het bedrijf veel eenvoudiger en goedkoper is. (De heer KÖHLER: Waarom past in uw plan niet beter een dubbeltje?) Dat zou misschien nog mooier zijn, maar een kwartje spreekt mij aan omdat het tenminste nog iets is. Zo krijgen wij ook een GVB, waarin weer muziek zit en dat niet langer een grabbelton is voor bestuurlijk onvermogen. Dit brengt mij dan bij het verhaal uit de "Decamerone" van Boccaccio waarmee ik begon, over de ongelovige die naar Rome trok en, nadat hij de verdorvenheid van de geestelijke stand had gezien, zich meteen tot het christendom bekeerde. In Rome, bij de kliek van de Paus en zijn corrupte dienaren, raakte hij ervan overtuigd dat een godsdienst, die in weerwil van zulk wangedrag van haar leiders, toch overal aan glans en glorie won, wel de waarachtigste en heiligste van alle godsdiensten moest zijn. Een dergelijke ervaring heb ik ook, nu ik dit College van nabij heb leren kennen en heb gezien hoe het gemeentebestuur manipuleert met de uitslagen van democratische referenda, maar ook hoe het wethouders, die inzake bijvoor- beeld het GVB grof hebben gefaald, de hand boven het hoofd houdt, terwijl een burgemeester ongestraft 850 man speciale Politie een week lang kan inzetten om geweldloze natuurbeschermers te verjagen. Blij maakt ons dit spel niet, maar ons geloof in de democratie, die de kracht heeft om, in weerwil van zulk ondemocratisch gedrag van de stadsbe- stuurders, toch als mentaliteit om zich heen te grijpen, is er des te sterker door geworden. (De heer SPIT: Wilt u nog even uitleggen hoe het in overeenstemming is met een democratisch door deze Raad genomen besluit, dat u een week in Groenoord gaat zitten, daar fractievergaderingen houdt, u door de ME laat wegzetten en veroorzaakt dat de Burgemeester er 1 miljoen gulden tegenaan moet gooien om u daar weg te krijgen?) Deze Raad heeft bij de motie-Meijer afgesproken, dat er een referendum zou worden gehouden over dit gebied. Later heeft de Raad gezegd - op grond van aanvechtbare overwegingen van spoedeisendheid - dat dat referendum niet kon doorgaan. Daartegen loopt nog steeds een procedure van de advocaat van Ruigoord Ongehavend, die wil dat dit wordt rechtgezet. Wij wachten dus nog altijd op een uitspraak van de rechter. Aangezien nu de rechtsstaat een onverbrekelijk element is van de democratie ben ik van mening, dat zolang de rechter hierover geen uitspraak heeft gedaan en er geen referendum over is geweest, de democratie nog niet echt aan het woord is geweest over de omgeving van Ruigoord. Daarom vind ik het voorbarig en zeer onjuist om 850 man ME tegen geweldloze natuurbeschermers in te zetten. (De heer SPIT: Ik vind dit een demonstratie van krom redeneren.) (Wethouder BAKKER: Hoe bent u daar eigenlijk gekomen?) Is dat nu echt relevant? Soms op de fiets, soms met de tram en soms met de auto. (Wethouder BAKKER: Met de auto! Welke auto?) Weet u niets anders te verzinnen om mijn betoog te ontwijken dan erop te wijzen wat voor voertuig ik heb gebruikt? Dit lijkt mij trouwens niet ongebruikelijk in Amsterdam. De VOORZITTER deelt mede dat zijn ingekomen: 34'Motie van 22 oktober 1997 van het raadslid Van Duijn inzake onder- zoek naar financiering van de kosten van het openbaar vervoer uit een extra ozb-heffing (Gemeenteblad afd. 1, nr. 597, blz. 2468). 35'Motie van 22 oktober 1997 van het raadslid Van Duijn inzake een stadsdebat over de ruimtelijke groei van Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 599, blz. 2470). De moties worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Na zulk fraai in is het ondankbaar om weer te moeten terugkeren naar iets zo saai als de gemeentebegroting voor 1998 en de doelstellingen uit het programakkoord. De SP-fractie sluit maart volgend jaar haar eerste termijn in deze Gemeenteraad af en daarom hechten wij eraan, een aantal indrukken met u te delen. Dat doe ik aan de hand van het Programakkoord 1994-1998, maar ik ga ook in op zaken die in deze Raad heel gewoon worden gevonden, maar die mij als nieuwkomer hebben verwonderd. Natuurlijk begin ik bij een van de belangrijkste doelstellingen, te weten de werkgelegenheid. In het programakkoord en de diverse actieprogramma's zijn daarover niet mis te verstane uitspraken gedaan. Er is zelfs een vergelijking gemaakt met de jaren '30. "Amsterdam", zo staat er geschreven, "telt thans twee keer zoveel werklozen en het is onaanvaardbaar als 80.000 mensen niet kunnen werken". Het Amsterdamse antwoord anno 1997 lijkt op het eerste oog ook niet veel te verschillen van de oplossing uit de jaren '30, namelijk additioneel werk. In de jaren '30 werkten 20.000 werklozen mee aan het Bosplan: de aanleg van het Amsterdamse Bos. Zeventig jaar later moeten 10.000 additionele functies worden vervuld door hedendaagse lotgenoten. Anders dan toen zijn de functies die vandaag de dag worden geboden in veel gevallen niet op de eerste plaats bedacht om werklozen aan de slag te helpen. In verreweg de meeste gevallen gaat het om werk dat keihard nodig is om de Amsterdamse samenleving goed draaiende te houden. De aanleg van het Amsterdamse Bos was zonder meer additioneel werk. Toen de Gemeenteraad op 28 november 1928 besloot dat er tussen de Amstelveenseweg en de Haarlemmerringvaart, het Nieuwe meer en de Amstelveense Poel een bos ter grootte van 20 maal het Vondelpark moest worden aangelegd, deden onze voorgangers dat niet omdat er vanuit de samenleving geschreeuwd werd om meer bomen. Men schreeuwde om meer banen. Het plan was bedacht om werklozen werk te verschaffen. Daarin verschilt de huidige aanpak van de aanpak van toen. Vandaag is er wel een schreeuw vanuit de samenleving om meer toezicht, meer zorg, meer ondersteuning in het onderwijs, in het sociaal en cultureel werk en in tal van andere sectoren. Overheden kunnen niet zonder het begrip "additioneel werk". Zonder dat begrip is er namelijk geen enkele rechtvaardiging voor het lagere loon en de aparte positie van deze tweederangs werknemers. De argumenten dat het hier helemaal niet gaat om additioneel werk worden echter steeds talrijker. Zo zijn er weliswaar bijna 400 functies voor banenpoolers, maar betreft het in veel gevallen reeds bestaande functies, waarvoor anderen een normaal cao-salaris krijgen. Niks additioneel werk dus, maar verdringing. Dan zijn er de nieuwe functies die in het kader van de banenpool worden ingevuld. Die functies worden normale functies op het moment dat de maatschappij deze nuttig en zinvol acht. Een voorbeeld kan die stellingname verduidelijken. Nog niet zo lang geleden bestond ergonomie wel maar de functie van ergonoom niet. Na de invoering van de Arbowet werd de baan van ergonoom een goed betalende en veelgevraagde normale functie. Ik zie niet in wat in dit opzicht het verschil is tussen een parkwacht en een ergonoom. Beiden verrichten zinvol werk dat door iedereen wordt gewaardeerd, maar dat in het verleden niet werd gedaan. Bij veel Melkert-banen ligt de zaak nog eenvoudiger. Die banen worden als reguliere baan beschouwd. Toch worden de "Melketiers" als tweederangs werknemers behandeld en betaald. Van directe verdringing is sprake in de zorgsector. Daar zijn eerst duizenden normale banen wegbezuinigd om vervolgens te proberen de gaten die zijn gevallen weer op te vullen met mensen die aanzienlijk minder verdienen voor hetzelfde werk. Het kan toch niemand verbazen dat de overheid in die missie weinig succes boekt. Over het Bosplan is veel gezegd en geschreven, maar één oordeel heeft dit project nooit getroffen, namelijk het verwijt dat de uitvoering ervan gewoon werk heeft verdrongen. Dat het een bijzonder project was, wordt ook aangetoond door het monument dat veel te laat, in 1982, als eerbetoon aan de werklozen van toen werd onthuld. De werklozen van nu, die in allerlei regelingen werkzaam zijn, zullen dat eerbetoon nooit krijgen, maar dat verdienen zij wat mij betreft wel. Bij de aanvang van deze raadsperiode stelde het College zich ten doel om 10.000 banen van 32 uur extra te creëren, waarin men na acht jaar trouwe dienst maximaal 120% van het minimumloon zou kunnen verdienen. Er moesten banen komen die zouden fungeren als voorstadium voor regulier werk in de marktsector of de collectieve sector. Nieuwe banen bij de gemeente zouden 32-urige werkweken krijgen. Wat is er van dit alles terechtgekomen? De oorspronkelijke doelstelling van 10.000 extra gesubsidieerde banen is tussentijds verhoogd naar 11.000. De Werkmonitor geeft aan dat inmiddels 10.233 banen zijn gerealiseerd. Het organiseren van die 11.000 lijkt te lukken; wij hebben immers nog een halfjaar om 800 banen te vinden. De invulling laat echter een ander beeld zien. In de JWG, de banenpool en Melkert-1 en -2 zijn bijna 4500 vacatures niet bezet. "Te weinig beschikbare mensen" is hiervoor geen verklaring. Het aantal langdurig werklozen ligt immers nog steeds ruim boven de 50.000, volgens het Bureau Arbeidsvoorziening. Het gebrek aan belangstelling is alleen te verklaren door de gebrekkige betaling. Werknemers die verantwoordelijk werk doen, willen daarvoor een normale beloning. Als men uit de bijstand komt en dan 32 uur voor het minimumloon gaat werken, gaat men er eenvoudigweg nauwelijks op vooruit, zeker niet als daarbij worden meegerekend de mogelijke terugval in huursubsidie, het wegvallen van de bijzondere bijstand en van kwijtscheldingsmogelijkheden. De armoedemonitor 1997 spreekt in dit verband van een armoedefuik en dat is het ook. Deze mensen kunnen veelal geen kant meer op. Voor hen geldt, dat alleen verhoging van het minimumloon uitkomst biedt. In het kielzog daarvan moeten de bijstandsuitkeringen omhoog. Ik weet, dat dit geen beleid is dat de gemeente Amsterdam bepaalt, maar het is wel een noodzakelijk beleid, met name in Amsterdam. Ik kom tot mijn conclusie wat deze doelstellingen betreft. Er zijn veel minder werklozen geholpen dan was gepland en dan bovendien nog op een twijfelachtige manier. De arbeidstijdverkorting voor nieuwe banen bij de gemeente is er niet gekomen. Vele echte banen zijn daardoor niet te realiseren. De doorstroming vanuit de banenpool is grotendeels fictie en bij de Melkert-banen onduidelijk. Kortom, er is weinig reden tot tevredenheid op dit onderdeel. Het is pappen en nathouden. In dit oordeel sta ik niet alleen, getuige het volgende citaat uit het Rotterdams Dagblad: "Iedereen is het erover eens dat banenpoolers maatschappelijk nuttig werk doen. Geef ze dan ook een gewone baan, met gewone arbeidsvoorwaarden, en laat ze in dienst treden bij de organisatie waar ze voor werken. Datzelfde geldt voor de 'Melketiers'." Hier is niet mijn Rotterdamse partijgenoot aan het woord, maar PvdA-wethouder Hans Simons. De SP kent geen erelidmaatschappen, anders zou ik hem zeker hebben voorgedragen. Overigens levert Simons boter bij de vis. In Rotterdam is inmiddels een aparte oudedagsvoorziening voor banenpoolers gecreëerd, die op 2 oktober jl. door de gemeenteraad werd bekrachtigd door het beschikbaar stellen van een eenmalig krediet van 7 miljoen gulden. Door die regeling krijgen de 3500 banenpoolers in die stad als eersten in Nederland de mogelijkheid om zelf een pensioen op te bouwen. Laat Amsterdam daar een voorbeeld aan nemen. Ik dien een amendement in om in onze stad een soortgelijke regeling te treffen. Nu een luchtiger onderwerp uit het programakkoord: de stadsprovincie. Toen Amsterdammers duidelijk werd wat de vorming van een stadsprovincie inhield, zei men massaal nee. Daarmee haalde men een streep door de in het programakkoord uitgesproken verwachting dat "dit waarschijnlijk het laatste akkoord van deze gemeenteraad" zou zijn. Het referendum voorkwam dat Mokum moest worden geofferd aan bestuurlijke theorieën. Voor het eerst bleek het referendum in handen van een sterk referendumcomité een machtig wapen om politieke dwalingen te keren. Het heeft er alle schijn van, dat dit tevens voor het laatst was. Wie verwacht er immers nog een correctief referendum na de referenda over IJburg en de Noord-Zuidlijn? Het nadenken over referenda moet hier echter niet eindi- gen, maar een nieuwe impuls krijgen. Dat kan wat de SP betreft door opnieuw de mogelijkheid van het raadplegend referendum te overwegen. Er doet zich ook een mooie gelegenheid voor bij de mogelijke vorming van een deelraad voor de binnenstad. Wat is er meer voor de hand liggend dan die vraag aan bewoners van de binnenstad voor te leggen? Het antwoord op die vraag behoort niet te worden bepaald in collegeonderhandelingen maar na een uitspraak van bewoners van de binnenstad zelf. Overigens had die procedure ook kunnen worden gevolgd bij de herziening van het stadsdeelstelsel, waartoe onlangs is besloten. Om een raadplegend referendum voor de vorming van een stadsdeel Binnenstad mogelijk te maken dien ik een motie in. (De heer KÖHLER: Zal uw fractie de uitkomst daarvan dan zonder meer volgen?) De Gemeenteraad van Amsterdam heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid, maar zal een referendumuitslag zeker serieus meewegen. Ik kom bij de bestuurlijke vernieuwing. In het programakkoord staat, dat vooral zou worden gewerkt aan verbetering van de verhouding tussen gemeentebestuur, burgers en bedrijven. Wat is daarvan terechtgekomen? Niet veel als wij de Gemeentelijke Ombudsman mogen geloven. Zij schrijft in haar tienjaarlijks verslag: "De manier waarop door de centrale stad wordt omgegaan met de inbreng van burgers, getuigt vaak van bestuurlijke arrogantie." Zij verwijt het College een veel te trage behandeling van brieven en bezwaarschriften, het niet of te laat uitnodigen van belangstellenden bij commissievergaderingen en de slechte bereikbaarheid van wethouders. Inderdaad zijn die klachten aan de orde van de dag. Ook van deze doelstelling uit het programakkoord is naar de mening van de SP niet veel terecht gekomen. Mijn oordeel luidt, dat dit College op belangrijke onderdelen een onvoldoende scoort. Gelukkig zijn er straks verkiezingen. Een nieuwe ronde biedt nieuwe kansen. Na deze beschouwing over onderwerpen uit het programakkoord sta ik kort stil bij zaken die bij mij veel vraagtekens hebben opgeroepen. Zo blijft het mij verbazen dat de tippelzone voor verslaafde prostituées nog steeds kan rekenen op brede steun in deze Gemeenteraad. De verslaafde vrouwen blijven weg, de Politie moet permanent elf mensen beschikbaar hebben voor de ordehandhaving op de zone, en de huiskamer, noodzakelijk voor de begeleiding van de vrouwen, is incidenteel gesloten geweest. Zonder huiskamer geen tippelzone en gezien het gat in de begroting van bijna fl 200.000 lijkt het die kant op te gaan. Dat betekent een roemloos einde voor het gemeentelijk drive-in-bordeel waar niemand trots op kan zijn. Dit debat kent alleen verliezers. Een ander onderwerp dat ons blijft bezighouden is de reislust van de Gemeenteraad. In onze kritiek hebben wij de VVD-fractie als bondgenoot gekregen. Wij gaan ervan uit dat in de volgende periode nieuwe en zuiniger afspraken over buitenlandse werkbezoeken te maken zullen zijn. Ook de visie op het bestuur en het ambtelijk apparaat heeft onze verbazing gewekt. Die visie komt tot uiting in de stadhuistaal die hier vaak wordt gesproken. In die taal heet de gemeente "concern", is voorlichting "concerncommunicatie", heet de opvang van daklozen een "product" en zijn Amsterdammers "klant". Het is mode om bij de overheid begrippen en kenmerken uit het bedrijfsleven over te nemen. De SP doet aan die mode niet mee. Het vergroot de afstand tussen het bestuur en de mensen om wie het gaat. Het maakt de relatie tussen burger en bestuur bovendien vrijblijvender en dat is bezwaarlijk. Immers, anders dan bij een grootwarenhuis, kunnen Amsterdammers niet naar de concurrent, tenminste niet in deze stad. Alleen al daarom is het onzinnig en ongewenst de gemeente als "concern" en de Amsterdammer als klant voor te stellen. Veel winst kan er worden geboekt op het terrein van de bestuurscultuur. In het contact met de bevolking en in de omgang tussen College en raadsfracties kan veel worden verbeterd. Waarom heeft maar één wethouder in deze gemeente een spreekuur? Waarom zijn steeds meer vergaderstukken geheim? Waarom worden steeds meer onderwerpen in beslotenheid besproken en hoe is de toename aan "informele" bijeenkom- sten, voorafgaand aan openbare commissievergaderingen, te verklaren? Dat maakt bijna de indruk dat men veel te verbergen heeft. Gelukkig hebben Het Parool en het Nieuws van de Dag sinds jaar en dag een abonnement op stukken waar "kabinet" op staat. Daardoor behoeven eenvoudige raadsleden de geheimhoudingsplicht niet te overtreden om belangrijk nieuws in de krant te krijgen. Tijdens het debat over het rapport-Havermans is van verschillende kanten aangegeven dat er meer openheid en meer verantwoordelijkheid mogen komen in de volgende periode. Wij rekenen daarom niet alleen op minder geheime stukken en minder besloten besprekingen, maar ook op minder blunderende wethouders en eventueel zelfs tussentijds opstappende wethouders. Ook in de politiek moet gelden dat men wordt weggestuurd als men het niet goed doet, of dat men eventueel de eer aan zichzelf houdt. Nog vier maanden en dan mogen Amsterdammers hun oordeel uitspreken over dit College en deze Raad. Het zal niemand verbazen dat de SP met vertrouwen dat moment tegemoet ziet. Wij verwachten dat de kiezer, net als wij, dit College een onvoldoende zal geven en dat hij daarmee zal stemmen tegen pappen en nathouden. De VOORZITTER deelt mede dat zijn ingekomen: 36'Amendement van 22 oktober 1997 van het raadslid Van Bommel inzake een pensioenvoorziening voor banenpoolers (Gemeenteblad afd. 1, nr. 600, blz. 2470). 37'Motie van 22 oktober 1997 van het raadslid Van Bommel inzake een raadplegend referendum over een stadsdeelraad voor de binnenstad (Gemeenteblad afd. 1, nr. 601, blz. 2471). Het amendement en de motie worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer LEVIE: Mijnheer de Voorzitter. Ook het laatste jaar van deze collegeperiode begint onder een gunstig gesternte. De begroting voor 1998 laat zien, dat de stad veel kansen heeft om te werken aan de toekomst, de toekomst van de stenen en het groen, maar ook de toekomst van de mensen. Er is aanzienlijke ruimte voor nieuw beleid, die het College evenwichtig wil verdelen over investeringen in mensen, de stad, de toekomst en de organisatie. De PvdA-fractie heeft daarbij meteen twee vragen, namelijk of dat nu de juiste categorieën zijn voor een nieuw programakkoord en of de investeringen in de mensen op de keper beschouwd niet wat karig zijn. Zijn die investeringen ook niet te veel gekoppeld aan projecten? Zeker uit de stadsdelen horen wij steeds meer, dat er wel geld is voor allerlei vernieuwende projecten, maar dat intussen reguliere inspanningen afkalven. Dan gaat het bijvoorbeeld om schoolzwemmen, kinder-opvang, schooltuinen en maatschappelijk werk. Op al dat soort normale punten bezuinigen stadsdelen meer dan men zou mogen verwachten, gezien de rijkdom van Amsterdam. Wij vinden, dat de komende jaren meer geld moet worden besteed aan de sociale structuur van de stad. Het lijkt mijn fractie verstandig, iets toe te voegen aan het sociale structuurplan waartoe deze Raad in juni jl. al heeft besloten. Bij dat sociale structuurplan hoort een financiële paragraaf waarin de reguliere, bestaande inspanningen, ook die van de stadsdelen, worden afgezet tegen mogelijke impulsen tot vernieuwing. Over die financiële paragraaf moet bij de komende akkoordbesprekingen helderheid kunnen worden gegeven. Het College maakt dit ook mogelijk, want in de missive is nu al geld voorzien voor een voorbereidend onderzoek. Wij hopen, dat het daarmee ook mogelijk wordt die financiële paragraaf toe te voegen aan het sociaal structuurplan. Over de plannen van het College met betrekking tot de belastingen en tarieven kunnen wij dit jaar buitengewoon kort zijn. De PvdA-fractie is verheugd, dat Amsterdam zijn gunstige positie in vergelijking met andere steden kan versterken. Onze woonlasten stijgen nauwelijks, ons kwijtscheldingsbeleid is zeer behoorlijk en de verdeling over mensen en bedrijven, één- en meerpersoonshuishoudens is alleszins fatsoenlijk. Wat ons wel enige zorgen baart is het feit dat de waterschappen een minder ruimhartig kwijtscheldingsbeleid voeren dan wij als stad gewend zijn. Wij herhalen onze vraag aan het College, hier druk op te zetten. Twee jaar geleden heeft het College bij de begrotingsbehandeling toegezegd, de manier waarop de afvalstoffenheffing wordt berekend door de stadsdelen te laten vergelijken. De achtergrond daarvan was, dat Amsterdammers het recht hebben, verschillen tussen die heffingen te begrijpen. Het College is op dit punt in gebreke gebleven. Amsterdammers kunnen de bestaande verschillen niet begrijpen. Intussen begrijp ik dat de kostendekkendheid van de heffing per stadsdeel ook verschilt. Zo weet ik, dat het stadsdeel Zuidoost circa 9% uit eigen middelen bijdraagt. Ik ben zeer benieuwd hoe dit in andere stadsdelen is. De bedoeling van de afvalstoffenheffing is mijns inziens, dat die niet meer en niet minder dan kostendekkend is. Mag ik het College vragen, dit kleine stukje huiswerk nu ook gewoon te doen? In algemene zin is de PvdA-fractie tevreden over de verdeling van lasten tussen burgers en over de mogelijkheden voor de overheid om op te treden. Terwijl de lasten in Amsterdam voor de burgers en voor de bedrijven alleszins redelijk zijn, heeft de gemeente voldoende ruimte voor zowel bestaand als nieuw beleid. Essentieel is voor ons, dat de mogelijkheden om armoede aan te pakken fors zijn, sinds vanmiddag wellicht nog iets forser. Onze inspanningen om werkgelegenheid te bevorderen zijn niet voor niets geweest en daarnaast is er een ruim budget om behalve kwijtschelding meer te doen aan armoedebeleid, in de orde van grootte van 27 miljoen gulden. Wij raden het College in ieder geval aan, dat geld ook te gebruiken om te bewerkstelligen dat mensen beter gebruik maken van hun bestaande rechten. Zoals bekend is het ondergebruik van bestaande rechten nog steeds een van de belangrijkere achtergronden van armoede. Als de gemeente Amsterdam bijvoorbeeld een voorlichtingscampagne zou kunnen organiseren ten bedrage van 1 miljoen gulden, of een extra inzet van de Formulierenbrigade kan bewerkstelligen, waardoor meer mensen gedurende een langere periode gebruik maken van hun recht op individuele huursubsidie, dan zou dat een zeer effectief gebruik van armoedegeld zijn. Als het om lasten voor de burgers en bedrijven gaat en om het tegengaan van armoede, versterkt deze begroting de kans op eerlijk delen. De heer Van der Laan zei het al: de komende jaren ligt er ten aanzien van armoede en zorg een flinke opdracht voor het gemeentebestuur. Als het gaat om de verdeling tussen de prioriteiten van de centrale stad en de direct op de burgers gerichte inspanningen van de stadsdelen en de binnenstad, zijn wij iets minder gerust. Het College geeft al in de begroting aan, dat de stadsdelen en de binnenstad relatief minder van het gunstige economisch tij profiteren dan de centrale stad. De ervaring leert dat stadsdelen niet veel tegenvallers kunnen compenseren en al gauw uitkomen bij bezuinigingen op "de mens". Om dit enigszins recht te trekken, is er op het laatste moment - althans, zo lezen wij de missive - 4 miljoen gulden toegevoegd aan het Stadsdeelfonds. Waarom was dat bedrag eigenlijk nodig? In de missive wordt op blz. 49 verwezen naar het LOGA-akkoord inzake de ambtenarensalarissen en naar de tegenvallers met betrekking tot het Gemeentefonds; op blz. 351 ligt het opeens aan gederfde ozb-inkomsten in de jaren 1995-1997. Op de ene bladzijde staat dus een heel andere verklaring voor die 4 miljoen gulden dan op de andere. Wat is nu de echte oorzaak? Iedereen is het erover eens, dat de verdelingsprincipes van het Stadsdeelfonds in orde zijn; alle partijen loven die juist. De achtergrond moet dus een andere zijn. Is die 4 miljoen gulden nu het juiste bedrag? Als ik snel reken, was 7,5 miljoen gulden extra voor de stadsdelen meer voor de hand liggend geweest, die dan hetzelfde accres van 3% hadden gekregen als de centrale stad en de diensten op dit moment krijgen. Ik hoor dan ook graag van het College de verklaring voor het tekort van de stadsdelen. Ik krijg ook graag voorgerekend waarom het hier gaat om 4 miljoen gulden en niet bijvoorbeeld om 7,5 miljoen gulden. Wij verzoeken het College een onderzoek te laten doen naar de verdeling van ruimte tussen de centrale stad en de stadsdelen. Daarbij moeten de volgende vragen aan de orde komen: 1. Profiteren de stadsdelen voldoende van de inkomsten van Amsterdam naast die uit het Gemeentefonds en de ozb, bijvoorbeeld inkomsten uit deelnemingen? 2. Is de verhouding tussen incidenteel/projectgebonden geld en structurele ruimte voor de stadsdelen de afgelopen jaren niet scheefgegroeid? Dat ligt niet alleen aan het beleid van de gemeente, maar ook aan dat van het rijk, waarvan stadsdelen soms projectgeld ontvangen. 3. Drukken de eigen bijdragen voor projecten en voorbereidingskredieten niet onevenredig zwaar op de begroting van stadsdelen die mee willen doen aan projecten zoals het grote-stedenbeleid of groen- of veiligheidsprojecten? 4. Is er inderdaad sprake van een versnippering van het sociale beleid in de stadsdelen en van het afkalven van regulier welzijnswerk? Op dit punt zal ik een motie indienen waarin wij om een onderzoek vragen. Daarnaast hebben wij nog twee andere vragen. Bekend is, dat stadsdeel Zuidoost kampt met de beheerskosten rond de ArenA. In het Stadsdeelfonds wordt het adres van de ArenA behandeld als ieder gewoon adres, terwijl bijvoorbeeld de reinigingskosten van de omgeving van de ArenA afwijken van de meeste andere adressen. Ik verzoek het College, dit punt te laten onderzoeken door de Raad voor de Stadsdeelfinanciën. Het lijkt ons, dat een adres als de ArenA toch anders zou moeten worden gewaardeerd dan ieder ander adres. Het tweede punt betreft de reorganisatie van stadsdelen. De Gemeenteraad heeft besloten, dat in tenminste drie delen van de stad flinke reorganisaties moeten plaatsvinden, fusies, of zo men wil reconcentraties. Tegelijkertijd heeft de Raad voor de zomer besloten, dat het aantal loketten voor de burger daarbij niet mag afnemen. In de missive wordt over de gevolgen van deze operatie bijzonder luchtig gedaan en vervolgens wordt fl 200.000 incidenteel uitgetrokken voor voorlichting en externe adviezen; feitelijk wordt ervan uitgegaan, dat deze fusies op termijn besparend zullen werken. Onderzoek van KPMG naar de fusie van de stadsdelen Oost en Watergraafsmeer laat zien, dat de fusie van twee stadsdelen wel eens kostenverhogend zou kunnen werken, maar het College meent dat deze reconcentratie de burger geld zal sparen. Andere partijen in deze Raad, voorvechters van minder stadsdelen, hebben dat ook steeds beweerd. Wij hebben enige twijfel en willen dit graag onderzocht zien. Het is uit het verleden bekend, dat de binnengemeentelijke decentralisatie ons geld heeft opgeleverd. Als reconcentratie hetzelfde effect heeft, ligt het volgende voorstel voor de hand. Als wij nu in Amsterdam om de raadsperiode decentraliseren en weer samenvoegen, benaderen wij na een aantal raadsperiodes het liberale ideaal dat de gemeentelijke dienstverlening gratis is. Dat is uiteindelijk het effect, als men steeds geld bespaart door eerst te decentraliseren en vervolgens weer te fuseren. Dit lijkt mij een aardige suggestie, waarop het College misschien eens kan reageren. Misschien is dit een extra argument om, bijvoorbeeld in de volgende raadsperiode, de stadsdelen geheel af te voeren en vier jaar later weer over te gaan tot 16 of misschien wel 17 stadsdelen. Het lijkt mij buitengewoon goedkoop. (De heer KÖHLER: U wilde ooit toch 32 stadsdelen?) Dat verhoogt het tempo. Dan behoeven wij er niet zo lang over te doen. (Wethouder PEER: Hebt u wel eens van de wet van het afnemend grensnut gehoord?) Het zou langzamer gaan. (Wethouder PEER: Dat heeft niets te maken met snelheid, maar met de optimale vorm. Misschien is het verstandig dat u voordat u deze vraag stelt eerst eens even dit economisch principe nagaat of te rade gaat bij uw collega's.) Ik heb dit toevallig ooit gestudeerd. Terwijl ik die curve nog eens nakijk, kunt u misschien de parabel van de haas en de schildpad naslaan. Die is ook heel interessant op dit punt. Zeker in het licht van de toch al magere bede- ling van de stadsdelen, hetgeen het College zelf heeft toegegeven, nodigen wij het College uit, de kosten en opbrengsten van een door de Raad aan de stadsdelen opgelegde reconcentratie-met-loketbehoud te onderzoeken en zonodig met aanvullende voorstellen te komen. Afhankelijk van de reactie van het College zal ik in tweede termijn wellicht met een motie op dit punt komen. Ik neem echter aan, dat ook het College razend geïnteresseerd is in het grensnut van deze operatie. Het weerstandsvermogen van de stad is zeker sinds vanmiddag een pikant onderwerp. Wat het College op dit punt voorstelt - een structurele vermeerdering van 2,5 miljoen gulden - leek ons voldoende. Wij delen niet de opvatting van de fracties van de VVD - tot voor kort verkondigd - en van D66, dat het weerstandsvermogen nauwelijks groot genoeg kan zijn. Wij zijn natuurlijk ook buitengewoon geïnteresseerd in de uitkomsten van een nieuw onderzoek van Moret Ernst & Young, waarbij wij van mening zijn, dat deze stad nog wel enkele andere prioriteiten heeft dan enige honderdduizenden guldens aan zo'n onderzoek uitgeven. (Wethouder PEER: U begon te zeggen, dat u uitkijkt naar de uitkomsten van dat onderzoek. U vindt dus in ieder geval, dat dit moet plaatsvinden.) Anderen hebben met het College steeds geroepen, dat dit dringend noodzakelijk is. Ik ben wel benieuwd, maar ik zie nog wel andere prioriteiten. Een goede inschatting van de risico's is nodig, maar die wordt onzes inziens ook wel gemaakt. Wij delen dus de opvatting van het College, dat een structurele vermeerdering van 2,5 miljoen gulden voldoende lijkt. Het enige wat wij missen is, dat bij de risico's die doorschuiven naar een volgende collegeperiode de frictiekosten van de overgang naar een iets meer activerend stelsel van arbeidsvoorwaarden worden weggelaten; of dat nu een kaderstellend ARA is of iets anders, ooit zal hieraan toch iets moeten gebeuren, hetgeen naast lange termijn-voordelen waarschijnlijk ook aanzienlijke frictiekosten met zich zal brengen. Een van de belangrijke opdrachten voor een volgend College lijkt ons, te komen tot een jonger en mobieler ambtenarenapparaat, dat nog meer dan op dit moment een afspiegeling is van de veranderende Amsterdamse beroepsbe- volking. Op dit punt zou het College eens meer om zich heen moeten kijken, bijvoorbeeld naar het mobiliteitsproject dat binnen het concern Stork gaande is. Ik heb daarover enkele aardige brochures voor het College meegenomen. Ik heb voor de aardigheid mijn financiële beschouwingen van de vorige drie jaar doorgelezen. Als er iets uit spreekt, is het een zeker gevoel van onmacht. Dat ligt ongetwijfeld voor een deel aan mijn eigen gebrekkige vermogens en het feit, dat deze materie nieuw voor mij was. Opvallend is het echter, dat anderen ook wel eens lijden aan zo'n gevoel van onmacht. Ik noem bijvoorbeeld de steeds wisselende opmerkingen van mijn collega van de VVD over de rol van de wethouder voor Financiën: bruggenbouwer, magazijnmeester, spelverdeler, waakhond met penning, scheidsrechter, status aparte in het College. Wellicht heeft de wethouder het gewaardeerd, dat de heer Houterman ditmaal zijn beeldspraak voor zichzelf heeft bewaard. Hoewel, in een "spagaat tussen maagpijn en hoofdpijn" snijdt de heer Houterman in eigen vlees. Ik ben zeer benieuwd naar de reactie van de wethouder. Een van de risico's van het in een spagaat geraken, is dat men zijn kruis inscheurt. De vraag is of dat een van de effecten van deze spagaat van de heer Houterman is en wiens kruis op dit moment is ingescheurd. Ik vermoed, dat de opmerkingen van de heer Houterman wellicht te verklaren zijn vanuit dezelfde worsteling. Het ligt aan personen, maar ook aan de manier van begroten en afrekenen in de gemeente Amsterdam. Als financieel woordvoerder voelt men zich enigszins een handelaar in schaafijs. Er is een enorme klomp ijs waar men met heel veel moeite een heel klein beetje afschaaft. Daar doet men wat limonade op en men maakt er een enkeling gelukkig mee. Veel meer is het echter niet. Waar ligt dit aan? Ik maak even een uitstapje. Net als de heer Van Bommel heb ik gedacht aan Rotterdam. Voor de aardigheid heb ik de begroting van Amsterdam eens vergeleken met die van Rotterdam. Op het eerste gezicht is er enige overeenkomst: ook in Rotterdam werkt men met drie boeken, maar bij nadere beschouwing valt toch al snel het verschil op. De begroting van Amsterdam is vier maal zo dik als die van Rotterdam, die veel meer een begroting is op hoofdlijnen, een concernbegroting. In Rotterdam maakt men veel vergelijkingen tussen inzet en uitkomst en doet men een poging om met kencijfers per portefeuille te werken. Daarnaast maakt men vergelijkingen in de tijd en met andere steden. Dat is een duidelijke poging om de begroting per portefeuille op dezelfde manier te structureren, en dat alles in 100 in plaats van in 400 bladzijden. Het belangrijkste is, dat de begroting van Rotterdam veel meer uitnodigt tot politieke beoordeling dan die van Amsterdam. Bovendien leidt de Rotterdamse begroting minder onder de onzichtbaarheid van een romp, de grote berg ijs waar wij als gemeenteraadsleden nooit aan komen. Mij lijkt, dat wij daar iets van kunnen leren. Waarom handelen wij nu in Amsterdam in schaafijs? Waarom spreken wij als Amsterdamse Gemeenteraad over minder dan 1% van de totale gemeentebegroting? Dat komt doordat wij alleen maar over posterioriteiten en prioriteiten spreken en dat de relatie tussen cijfers en werkelijkheid nog steeds moeilijk te leggen is. Zo spreken wij al jaren over planning en control, maar ook de begroting 1998 staat er weer los van. Het ligt verder aan de moeilijke mix van details en hoofdlijnen die in 400 bladzijden schots en scheef door elkaar staan, in een structuur die per wethouder en binnen de portefeuilles volkomen van elkaar verschilt. (Wethouder PEER: Ik neem afstand van wat u nu over de begroting zegt. Als u nu, in de laatste termijn van dit College, in deze be- woordingen over de begroting spreekt, vind ik dat u drie jaar lang uw beurt voorbij hebt laten gaan om bij te sturen. Als u dan toch de vergelijking maakt met Rotterdam, wijs ik u erop dat heel vaak is gevraagd, duidelijkheid en transparantie in de begroting aan te brengen. Ik had net als in Rotterdam gebeurt kunnen volstaan met de uitkomst van een rekensom voor het effect van het Gemeentefonds. Dan was het met een half A4-tje klaar geweest. Dan zou u ongetwij- feld een van degenen zijn geweest die om tekst en uitleg hadden gevraagd. U kunt in de begroting alles vinden en er staat niets schots en scheef.) Ik vervolg mijn betoog. Dit zijn geen van alle nieuwe constateringen. Wij spreken al jaren over de koppeling van planning en control aan de begroting, over meerjarenoverzichten, kencijfers, meer vergelijkingen en meer zicht op de romp. Dat zijn allemaal zaken die Raad en College allang met elkaar hebben afgesproken, maar het tempo van modernisering is veel te traag! De afgelopen jaren heeft het College te weinig gedaan om de Raad in het gebruik van het budgetrecht te ondersteunen. Bij deze dien ik, mede namens de fracties van D66 en de VVD, een motie in om de structuur van de gemeentebegroting vanaf de volgende raadsperiode ingrijpend te wijzigen. De VOORZITTER deelt mede dat zijn ingekomen: 38'Motie van 22 oktober 1997 van de raadsleden Levie en mevr. Irik inzake een onderzoek naar de verdeling van geld tussen centrale stad en stadsdelen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 602, blz. 2472). 39'Motie van 22 oktober 1997 van de raadsleden Levie, Houterman en Arda inzake wijziging van de begrotingssystematiek (Gemeenteblad afd. 1, nr. 603, blz. 2473). De moties worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik dien mede namens de fracties van D66 en PvdA een motie in over de ozb voor monumenten. De VOORZITTER deelt mede dat is ingekomen: 40'Motie van 22 oktober 1997 van de raadsleden Houterman, Levie en Arda inzake de budgettaire consequenties van de ozb op monumentale gebouwen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 604, blz. 2474). De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer ARDA: Mijnheer de Voorzitter. Bij de behandeling van de laatste begroting in deze bestuursperiode is het goed, kort terug te blikken op de afgelopen jaren. De gemeente heeft de opgaande financiële lijn uit de periode 1990-1994 vastgehouden, waardoor Amsterdam er in financieel opzicht beter voor staat dan vier jaar geleden. De in de financiële paragraaf van het programakkoord opgenomen intenties zijn in grote lijnen gerealiseerd. Het is een periode geweest van grote investeringen in ruimtelijke en vervoersprojecten. Daarnaast zijn de reserves en voorzieningen verbeterd om voorbereid te zijn op bestaande en toekomstige risico's. De begroting voor 1998 ziet er goed uit en de begrotingsruimte voor zowel structurele als incidentele uitgaven is historisch gezien hoog. De fractie van D66 complimenteert het College met dit resultaat en waardeert de rol hierin van de wethouders voor Financiën en hun medewerkers. Uiteraard is het niet allemaal rozengeur en maneschijn. Het kan en moet nog veel beter. Wij hechten aan een advies van de wethouder voor Financiën bij financieel belangrijke besluiten. Hierover hebben wij reeds eerder gesproken bij de behandeling van de begroting van het Gemeentevervoerbedrijf. Zoals toegezegd, zal hierover in een later stadium van gedachten worden gewisseld. Het nieuwe bestuursdienst-model is bedoeld om de kwaliteit van het bestuur te verbeteren en het beleid van de gemeente doorzichtig te maken. Een terughoudende rol voor de wethouder voor Financiën of een marginale financiële inbreng van de Gemeenteraad past niet in ons beeld van het gekozen model. De begroting is opgesteld op grond van de informatie die medio dit jaar bekend was. Slechts één feit dat recent bekend is geworden, is deels verwerkt in de begroting: de "snip van Zalm". Bij de begroting van het Gemeente-vervoerbedrijf worden verwachte ontwikkelingen meegenomen. Dat lijkt ons niet zo consequent. Het College zou eigenlijk moeten vertellen of het eerste negatieve resultaat van deze inconsequenties zich misschien al heeft voorgedaan. Is het juist, dat door de wijze waarop de tegemoetkoming van fl 100 van het Ministerie van Financiën voor een deel wel is verwerkt - door rekening te houden met kwijtscheldingen die eventueel worden inverdiend - en voor een ander deel niet - omdat wij niet weten hoe die regeling eruit ziet - tot een tegenvaller leidt? In het programakkoord is vastgelegd dat in een aantal sectoren moet worden bezuinigd. Bij het lezen van de missive en de begroting kreeg ik de indruk, dat dit niet overal is gebeurd. Wij vragen ons af hoe dit mogelijk is. Heeft het College er bewust voor gekozen om bepaalde bezuinigingen wel en andere niet te realiseren? Of is hier sprake van een niet gedisciplineerd genoeg uitvoeren van de bezuinigingen? Ongerealiseerde bezuinigingen verstoren het evenwicht tussen de beleidsterreinen en portefeuillehouders. Wanneer in de nabije toekomst wederom dient te worden bezuinigd, hebben sommigen hiervoor meer ruimte dan anderen. Immers, de laatsten hebben aan hun opdracht voldaan. Dit probleem doet zich uiteraard niet voor wanneer het College besloten zou hebben, de beleidsterreinen waarop zich nu ongerealiseerde bezuinigingen voordoen in de toekomst meer dan de andere terreinen te laten bezuinigen. Wij horen dan ook graag van het College de gemaakte afwegingen en afspraken, een uitvoerige argumentatie bij het onderdeel Erfpachtbedrijf, en een uiteenzetting over de vraag welke bezuinigingen op welke gronden niet zijn gerealiseerd. De antwoorden op deze vragen zijn niet alleen van belang voor de beoordeling van de begroting voor 1998, zij vergroten ook het financieel inzicht dat noodzakelijk is voor het aangaan van nieuwe afspraken bij de onderhandelingen na de gemeenteraadsverkiezingen van 1998. Daarnaast is voor de fractie van D66 de aangekondigde heroriëntatie op het begrotingsinstrumentarium van belang. Deze dient tijdig beschikbaar te zijn om een wezenlijke rol te kunnen spelen. D66 ziet in de toenemende invloed van het rijk op de intern- gemeentelijke financiën, de verwachte rentestijging en het teruglopen van het eigen inkomensgenererend vermogen van de gemeente een bedreiging voor de begrotingsruimte. De lage rente heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de huidige begrotingsruimte. Een zwakke Euro ten opzichte van de gulden en de inflatoire effecten van een verbeterde conjunctuur geven aanleiding, een rentestijging in de nabije toekomst te verwachten. De eerste renteverhogingen door de Bundesbank en de Nederlandsche Bank zijn reeds ingevoerd. Het behoeft geen betoog, dat de gemeente financieel afhankelijk blijft van het rijk, ondanks de wijzigingen in de verde- lingssystematiek van het Gemeentefonds en de egaliserende werking van de behoedzaamheidsreserve. Het besturen en vormgeven aan de toekomst van een stad als Amsterdam wordt onnodig moeilijk gemaakt wanneer het rijk zich niet houdt aan gemaakte afspraken. Wij hechten aan een betrouwbare overheid en wensen ook te kunnen vertrouwen op het rijk. De Regering heeft besloten, zich ook in details te gaan bemoeien met de gemeentelijke tarieven. Wij zien hierin een aantasting van de gemeentelijke autonomie. Een verkleining van de mogelijkheden om de eigen huishouding op grond van eigen afwegingen te regelen is niet gewenst. Het kan niet zo zijn dat Amsterdam, met een aantal specifieke problemen, aan hetzelfde regime wordt onderworpen als de gemiddelde Nederlandse gemeente. D66 verwacht, dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten op dit punt de belangen van grote steden beter gaat behartigen. Goed financieel beheer houdt in, dat wordt geanticipeerd op ontwikkelingen die in de toekomst de inkomsten bedreigen of onzeker maken. Wij zouden bijvoorbeeld kunnen besluiten, als voorloper daarop, de financiële ruimte in de eerste plaats te gebruiken voor investeringen en niet voor consumptieve uitgaven. Er wordt nu voorgesteld, uit het vermogen een aantal kwijtscheldingssituaties te creëren. Wethouder Peer is waarschijnlijk beter onderlegd in de economie dan ik; hij noemde een theorie die ik niet ken. Het vermogen gebruiken voor consumptieve uitgaven, dus op de balans posten als bruggen en wegen laten verdwijnen, lijkt mij niet verstandig. De wethouder overwoog, misschien naar D66 over te gaan. Mocht ik ooit hebben overwogen naar de VVD over te gaan, dan is dat vanaf vandaag in ieder geval afgelopen. Dit had ik niet van de wethouder verwacht! Een voorstel op het gebied van de ozb had meer voor de hand gelegen. Kan het College aangeven hoe het de uitgavenstructuur van de begroting voor 1998 beoordeelt tegen het licht van de eerder geschetste ontwikkelingen? Ik had de wethouder willen vragen, naast een normaal financieel meerjaren-perspectief voor vier jaar ook een financiële verkenning voor circa tien jaar te geven, maar ik heb van hem begrepen, dat hij liever moties ziet die het beleid omzetten in daden. Ik zal daarom een motie op dit punt indienen. Het is zinvol, in deze verkenning tevens op te nemen de effecten van het verminderen en in sommige gevallen wegvallen van de inkomsten uit nutsbedrijven. De risico's "waarvan de omvang redelijkerwijs niet valt te schatten" is de belangrijkste groep in de risicoparagraaf. In deze risicogroep vormen de vorderingen van de Gemeentelijke Sociale Dienst op haar cliënten een aanzienlijk deel. Ondanks de vele inspanningen om deze vorderingen te innen, blijft het saldo hoog. Aangenomen mag worden, dat niet het gehele bedrag van 327 miljoen gulden kan worden geïnd. Het rijk zal de gemeente in dat geval financieel aanspreken. Wij hadden daarom verwacht, dat het College de Raad zou voorstellen, een substantiële voorziening voor dit risico te treffen; het College doet dit echter niet. Kan het College aangeven waarom een reservering niet wordt voorgesteld en hoe het denkt een aanspraak van het rijk te voorkomen? Het jaar 2000 en de daarmee gepaard gaande computerproblemen naderen. De bijzondere ledenbrief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten als reactie op de Miljoenennota 1998 besteedt daaraan veel aandacht. De Regering heeft inmiddels een Millenniumplatform opgericht. Dit samenwerkingsverband van overheid, maatschappelijk middenveld en bedrijfsveld moet de bewustwording bevorderen en de informatie- uitwisseling vergemakkelijken, zonder daarbij de verantwoordelijkheid van bedrijven en instellingen over te nemen. Deze automatiseringsproblemen spelen in de gehele gemeentelijke organisatie. In de begrotingsmissive wordt dit onderwerp slechts bij het onderdeel Informatie- en Telematicabeleid behandeld. Daar wordt opgemerkt dat "in 1998 en 1999 de nodige extra inspanning zal worden gepleegd" en dat het Bureau Informatie-management i.o. slechts een stimulerende en begeleidende rol kan vervullen, hetgeen "overigens onverlet laat dat de verantwoordelijkheid voor het oplossen van eventuele problemen onverkort bij de desbetreffende diensttakken blijft liggen." Wij achten een strakke leiding van de omvangrijke aanpassings-werkzaamheden noodzakelijk. Wij hadden verwacht, dat het College de nodige financiële en personele investeringen zou voorstellen. Nu het College dit niet doet, mag worden aangenomen dat uitstel voorlopig kan worden geduld. Gezien de ernst van het probleem mag een plan van aanpak waarin de benodigde personele en financiële middelen zijn opgenomen niet te lang op zich laten wachten. Ik heb dan ook het genoegen om mede namens de heren Houterman en Levie een motie in te dienen met het verzoek, een dergelijk plan van aanpak aan ons voor te leggen en na te gaan of er in Amsterdam ook een millenniumplatform kan worden opgericht. Het College is nu bezig, het bestaande Parkeerfonds om te vormen tot een breder Mobiliteitsfonds. Om het draagvlak voor parkeerbelasting te behouden, is het noodzakelijk dat de relatie tussen de opbrengsten en bestedingen voor Amsterdammers doorzichtig is. De fractie van D66 is van mening, dat de parkeeropbrengsten moeten worden ingezet voor verkeersmaatregelen en daarmee verband houdende wijzigingen in de openbare ruimte. Bij financieringen van algemene aard dienen deze opbrengsten niet te worden gebruikt. Het Mobiliteitsfonds zou ook niet mogen worden gebruikt om de exploitatieverliezen van niet-openbare of bijzondere parkeergebouwen te compenseren. Deze kunnen worden verwerkt in de begrotingen van de concrete projecten waartoe zij behoren, bijvoorbeeld woningbouw of de ArenA. Is het College bereid, bij het instellen van het Mobiliteitsfonds met deze gedachte rekening te houden? Vergroting van de werkgelegenheid is voor dit College een speerpunt. Uitbreiding van de werkgelegenheid bij de gemeente behoort tot de mogelijkheden. Om de kosten te kunnen terugverdienen moet deze uitbreiding wel leiden tot een verhoging van de productie. In de begroting en de missive heb ik kunnen lezen, dat op een aantal gebieden een personele uitbreiding is gepland, zoals bij het Grondbedrijf en Register Amsterdam. Kan het College inzicht verschaffen in de structurele personeelsplannen die ten grondslag liggen aan deze uitbreidingen, zodat de Gemeenteraad een oordeel kan vormen over de rechtvaardiging? Wij zijn van oordeel, dat zeker het hoger opgeleid personeel dat wachtgeld ontvangt, kan en moet worden ingezet voor de voorbereiding van beleid, ook wanneer dit zou gebeuren in andere sectoren dan waarin men voorheen werkzaam is geweest. Te veel mensen zitten thuis zonder een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van Amsterdam. Op 9 november 1995 heeft mijn fractiegenote mevr. Alkema een motie ingediend over dit onderwerp. Wij zijn nu zeer benieuwd naar de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering daarvan. Indien gewenst, kunnen wij die motie alsnog opnieuw indienen. De lokale lastendruk in Amsterdam is lager dan in de andere grote steden. Door onze kosten en ons veelvoud aan taken is het onvermijdelijk, dat wij ten opzichte van de gemeenten in de regio aan de hoge kant zitten. Het College heeft een evenwichtig pakket tariefmaatregelen voor 1998 opgesteld. De voorstellen doen recht aan het beleid van matiging. De tegemoetkoming van fl 100 per huishouden, zoals aangekondigd door de minister van Financiën, is een aangename steun in de rug, echter ongewenst is de vorm die is gekozen, te weten verlaging van de afvalstoffenheffing. In deze Raad is vaak gepleit voor het volledig doorberekenen aan gebruikers van milieu-onvriendelijke activiteiten, uiteraard onder de strikte voorwaarde dat de lasten worden gecompenseerd bij niet-milieugebonden tarieven. D66 is van mening dat de vervuiler dient te betalen en wil de belastingen anders heffen. De "snip van Zalm" past niet in dit streven en tast de gemeentelijke autonomie aan. Onze fractie zal op een later moment een nadere invulling voor de besteding van deze tegemoetkoming geven, indien de regeling van het rijk dit mogelijk maakt. Met betrekking tot de afvalstoffenheffing hanteert een meerderheid van de stadsdelen een tariefverlaging voor eenpersoonshuishoudens van 25%, vergeleken met het tarief voor meerpersoonshuishoudens. Voor de binnenstad geldt thans een reductie van 50%. De fractie van D66 stelt voor om ook in de binnenstad een reductie van 25% hanteren. Dit past in een milieubewust beleid en is een logisch gevolg van de nagenoeg raadsbreed ondersteunde motie van 25 juni jl. om de tarieven in de gehele stad meer op elkaar te laten aansluiten. Een amendement van deze strekking zullen wij indienen. In 1997 zijn de watertarieven verlaagd met ruim 13%. Een jaar later stelt het College de Raad voor, de tarieven te verhogen met 2,7%. Wij betreuren deze gang van zaken. Kan het College toezeggen, dat voldoende maatre- gelen zijn genomen om de kosten te beheersen en dat een verhoging van het tarief om deze reden volgend jaar niet zal voorkomen? Om eenpersoonshuishoudens een reductie van 33% in plaats van 22% te verlenen, stelt het College, voor de tarieven boven de eerder genoemde 2,7% met 3,5% te verhogen. Hierdoor komt de totale stijging van het tarief op 6,2% uit. D66 is van mening dat een reductie van 33% niet past binnen een milieubewust beleid en stelt voor, deze te beperken tot 25%, gelijk met die inzake de afvalstoffenheffing. Ook op dit punt zullen wij een amendement indienen. D66 pleit reeds jaren voor het installeren van watermeters in woningen. Hierdoor stijgt het inzicht van Amsterdammers in hun watergebruik. Door de directe koppeling van kosten en gebruik is een daling van het watergebruik te verwachten. Net als andere D66-voorstellen, zoals het referendum en de wethouder van buiten de Gemeenteraad, lijkt ook dit voorstel op steun van anderen te kunnen rekenen. Kan het College aangeven op welke termijn de Raad voorstellen mag verwachten voor deze meters en welke ontwikkelingen tot het wijzigen van het beleid hebben geleid? De begrotingsmissive heeft de titel "Het millennium voorbij - de stad die ons wacht" meegekregen. Deze titel suggereert, dat er ergens een stad ligt die klaar is en ons uitnodigt om binnen te treden. Amsterdam is nog lang niet af en ligt niet stil. Om de positie van Amsterdam in Europa en de wereld te versterken moet er nog veel gebeuren. D66 is bereid, ook de komende jaren mee te werken aan een gemeentebestuur dat Amsterdammers de gelegenheid biedt vorm te geven aan hun eigen stad in de komende eeuw. Dit is een eer en een opdracht voor ons allen. De VOORZITTER deelt mede dat zijn ingekomen: 41'Motie van 22 oktober 1997 van het raadslid Arda inzake opstelling van een financiële verkenning 1998-2008 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 605, blz. 2475). 42'Motie van 22 oktober 1997 van het de raadsleden Arda, Houterman en Levie inzake een plan van aanpak voor introductie van de Euro en onderzoek naar een Amsterdams Millenniumplatform (Gemeenteblad afd. 1, nr. 606, blz. 2476). 43'Amendement van 22 oktober 1997 van het raadslid Arda inzake de afvalstoffenheffing (Gemeenteblad afd. 1, nr. 607, blz. 2477). 44'Amendement van 22 oktober 1997 van het raadslid Arda inzake de watertarieven (Gemeenteblad afd. 1, nr. 608, blz. 2478). De moties en amendementen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. Enige maanden geleden presenteerde de wethouder voor Financiën de jaarrekening 1996, mooi op tijd. De rekening had nog een fors positief resultaat ook! Tenminste, dat deed de wethouder ons geloven. De CDA-fractie is van mening, dat de wethouder het resultaat van de rekening te optimistisch heeft voorgesteld. Immers, er hangen ons ook nog donkere wolken boven het hoofd, zoals de problemen bij het GVB. (Wethouder PEER: Het rekeningresultaat is een gegeven. Dat kan ik niet voorspiegelen; dat is zo of is niet zo.) Feitelijk hebt u daarin volkomen gelijk. De CDA-fractie legt hierin echter een directe relatie met de risicoparagraaf. Die feitelijkheid had bij de presentatie van de rekening meer nadruk moeten krijgen. Vervolgens bleek namelijk bij de presentatie van de rijksbegroting, dat een aantal grote infrastructurele projecten van Amsterdam naar achteren is geschoven. Onze angst werd bewaarheid, dat het rijk mogelijk verkeerde conclusies kon trekken uit een te optimistisch verhaal. De nonchalance waarmee de paarse Regering in Den Haag alle investeringen in de infrastructuur naar achteren heeft geschoven, heeft ons verbaasd. Is dit gebrek aan communicatie met "Paars Amsterdam"? Heeft het College inmiddels wel bindende afspraken gemaakt met de Regering? Wij zijn zeer verbaasd, dat de VVD - bij ons toch bekend als voorstandster van een zo groot mogelijk weerstandsvermogen - voor haar voorstellen inzake schuldsanering een naar onze mening oneigenlijke dekking in de algemene reserve vindt, en dat nog wel met een getekende blanco cheque. Wij vinden dat een te gemakkelijke manier van scoren over de hoofden van betrokkenen heen. (De heer HOUTERMAN: Ik neem aan, dat u in mijn bijdrage hebt gehoord, dat dat weerstandsvermogen na een halfjaar weer wordt aangezuiverd, bij de Voorjaarsnota?) U sprak van een Achilleshiel. Wij hebben twee Achilleshielen. Ik ben het met anderen in deze Raad eens, dat men om daadwerkelijk iets te betekenen voor het armoedebeleid - niet alleen uit een oogpunt van schuldsanering - werkelijk de Achilleshiel moet raken. Dan wil ik graag zien of de VVD inderdaad staat voor haar beleid om iets te doen aan armoedebeleid en geen slappe knieën toont. Een specifiek punt dat ons in dit kader zorgen baart is de bijzondere bijstand. Gesignaleerd is, dat te weinig mensen gebruik maken van deze regeling. Terecht is het College van mening, dat het gebruik moet worden gestimuleerd. Welke impact dat zal hebben op de balans wordt echter onvoldoende belicht. Het huidige, structurele overschot zou daardoor weleens kunnen omslaan in een structureel tekort. De CDA-fractie is benieuwd hoe het College de verwachte toestroom van aanvragen op de begroting denkt te kunnen ondervangen. Al een aantal malen, onder andere in het kader van de discussie over het rapport-Van der Zwan, is de mogelijkheid van een gemeentelijke rekenkamer aan de orde gekomen. Wij zijn van mening, dat de rekenkamerfunctie in het kader van de gehele cyclus van planning en control een aanvullende rol kan spelen op het werk dat wordt gedaan door de Rekeningencommissie. Bij dezen kondigen wij aan dat wij samen met de VVD - wij hechten aan een goed financieel beleid - voor het einde van het jaar een nota zullen publiceren over dit onderwerp. Over de stadsvernieuwingsgelden zijn er bij mijn fractie nog grote onduidelijkheden. Nog steeds is onvoldoende inzichtelijk wie nu eigenlijk verantwoordelijk is voor deze gelden. Is dat nu de wethouder voor Financiën of de wethouder voor Volkshuisvesting? Tot onze spijt heeft de Raad in juni jl. niet het besluit genomen om een stadsdeelraad Binnenstad in te stellen. Het College gaat voort met het creëren van een eigen plaats voor de Dienst Binnenstad. Op zichzelf juichen wij dat toe. Het maakt de invoering van een eigen bestuur voor de binnenstad straks eenvoudiger als de organisatie al draait. Daarbij hoort dat de binnenstad een eigen plek heeft gekregen in het Stadsdeelfonds. Wij signaleren echter dat, onder andere door de gevolgde systematiek, enkele stadsdelen beduidend minder goed af zijn dan voorheen. Vooral in Zuidoost is de klap zeer voelbaar. Graag vernemen wij van de wethouder, niet of - want dat is voor ons een gepasseerd station - maar hoe hij van plan is dergelijke ongewenste effecten weg te nemen. De CDA-fractie vindt, dat wij in deze Raad een discussie dienen te voeren over belastingen en heffingen. Zo moeten bijvoorbeeld naar ons inzicht de parkeerheffingen worden meegenomen in de studies naar uitgavenpatronen en draagkracht van de burgers van deze stad. In de missive wordt een aantal malen gewezen op de naderende millennium-wisseling. Wij hebben zelfs geconstateerd dat er geld wordt gereserveerd voor een geschenk aan de Amsterdammers ter gelegenheid van deze wisseling. Enige onderbouwing daarvan in de vorm van een preadvies op een nota van CDA en VVD over dit onderwerp blijft achterwege. Dat stelt ons teleur. De vergadering wordt van geschorst 21.10 tot 21.17 uur. De VOORZITTER: Bij deze laatste algemene beschouwingen van de vierjarige raadsperiode 1994-1998 heeft het thema "het gaat goed met de stad" van verschillende kanten geklonken. "Het is de stad waar je wezen moet", zegt de heer Van der Laan; "het imago als vestigingsplaats is voortreffelijk". "Wij zijn een welvarende stad", constateert mevr. De Jong, "een levende en levendige stad". De heer Spit spreekt van "een stad met ritme en dynamiek". Ook de tegenkant van deze stelling is daarbij echter niet onvermeld gebleven, zoals bij mevr. De Jong, die haar zin over de welvaart vervolgt met de vraag of wij ook waarmaken, daarbij een sociale stad te zijn. De heer Van der Laan heeft hetzelfde onder woorden gebracht met de constatering, dat 300.000 Amsterdammers op de armoedegrens leven. De heer Houterman laat de Amsterdammers van hun hoofdstad houden, met alle kritiek die zij vaak hebben, als een uiteindelijk tevreden volkje, en terecht. Ook bij hem echter gaat vervolgens de blik vooruit. Zijn inbreng van de aan te pakken zaken vult een lange agenda. De heer Spit maakt onderscheid tussen materiële zaken, waarover niet zoveel te klagen is, en aandacht voor het besef van normen en waarden, met de vraag wat het College daaraan heeft gedaan. Hoe staat het College tegenover deze sfeerbeelden? In de inleiding op de missive voor 1998 heeft het College een aantal positieve cijfers en feiten over de ontwikkeling in de stad vermeld en daarbij van tevredenheid blijk gegeven, dit onder het motto "meten is weten"; de gunstige cijfers zijn er en dus mag het wel gezegd worden. Borstklopperij over de eigen prestatie is echter niet bedoeld. De invloed van het lokale bestuur op de ontwikkelingen in onze stad is soms beslissend, maar in andere gevallen bescheiden. Het College deelt de opvatting van de heer Spit, dat de gunstige economische ontwikkeling niet zonder meer op het conto van eigen presteren kan worden bijgeschreven. Degenen die al vele jaren in deze raadzaal aanwezig zijn, zullen zich herinneren hoe vaak wij als machteloze probleemeigenaar erbij stonden als bedrijven gingen sluiten of vertrekken. Nu drijft Amsterdam dus mee op het opgaande tij van een economie waarvan de typering "poldermodel" al treffend verwijst naar de landelijke en niet naar de stedelijke herkomst van dit succes. Uit een gisteren in het College besproken rapport over de regionale economie in 1997 blijkt, dat wij tegenwoordig regionaal een hoger groeitempo hebben dan in de rest van het land, terwijl dat lange tijd juist omgekeerd is geweest. Uit deze rapportage is ook te leren, dat juist deze stad verkozen wordt als vestigingsplaats door buitenlandse bedrijven, waarvan er zich sinds 1992 meer dan 200 hebben gevestigd. Men weet ook, dat deze stad de voorkeurslocatie is van vooraanstaande hoofdkantoren. De namen van enkele vestigingskandidaten zijn door verschillende sprekers genoemd. Het feit dat ons vestigingsklimaat daartoe uitnodigt, is wel onze eigen verdienste, het resultaat van onze programma's voor de versterking van de economische structuur, een van de pijlers van het Programakkoord 1994-1998, programma's waarmee wij dus zeker moeten doorgaan, zoals ook in de door de heer Houterman voorgestelde agendapunten tot uitdrukking komt. Wij behoeven over onze economische en andere successen niet elke dag te juichen, maar evenmin zijn er goede gronden om het licht onder de korenmaat te houden. Als wij er maar niet een eenzijdige goed-nieuwsshow van maken en als wij maar oog en oor houden voor wat er nog meer in deze stad aan de hand is. Deze rode draad, die door bijna alle fractievoorzitters is verwoord, is het College uit het hart gegrepen. Ik doel dan op de 300.000 Amsterdammers op of niet ver van de armoedegrens. De heer Van der Laan ziet dit als een van de punten waarop veel te weinig is bereikt. De heer Spit roept de vraag op er wel genoeg is gedaan om de nieuwe Amsterdammers een plaats te geven. Voor de heer Köhler is dat geen vraag; hij stelt het College in gebreke, iets te hebben ondernomen om de schrijnende armoede en schreeuwende rijkdom slagvaardig aan te pakken. De armoede van een deel van onze bewoners en de kenschets dat het College weinig zou hebben gedaan aan de te kort schietende participatie van nieuwe Amsterdammers in het economisch en maatschappelijk leven doet weinig recht aan de dagelijkse worsteling om meer aanvullende banen, resultaatvoller onderwijs, leefbare en veilige wijken, met een resultaat dat zich als de keer ten goede aftekent. Structureel betere perspectieven, waarom alle sprekers hebben gevraagd, kosten echter meer tijd dan een eenmalige extra uitkering. Het eerste heeft op den duur toch meer effect dan het tweede. Het is een hier relevante constatering, dat wij er op die weg nog lang niet zijn, gevolgd door de vraag wat het lokale bestuur nog te doen staat. Dit zal ongetwijfeld een van de centrale thema's worden in de programbesprekingen voor een volgend College. Bij het grote getal van 300.000 spreken wij over al die inwoners van onze stad die over een laag inkomen beschikken. Voor 200.000 van hen is dat inkomen zo laag, dat er het begrip "armoede" aan wordt verbonden, de mensen wie - in de woorden van de heer Van der Laan - het water tot of over de lippen staat. Hun inkomensontwikkeling is onderwerp van het nationale armoededebat; hier is aan de orde, wat er voor deze groep lokaal kan worden gedaan, via belastingen en tarieven, het kwijtschelden daarvan en via voorzieningen tegen verlaagde prijzen. Voor 1998 is dat concreet aan de orde. Wij spreken hier niet alleen over inkomensproblemen maar ook over de achterliggende oorzaken daarvan en over de mogelijkheid om daarin verbetering te brengen. Dit betreft drie groepen. Als eerste noem ik werklozen in de bijstand. Hun aantal blijft in Amsterdam zeer hoog. De Gemeentelijke Sociale Dienst in onze stad zal altijd een omvangrijke cliëntèle houden. Voor velen is een weg terug naar de arbeidsmarkt niet vanzelfsprekend. Het zelfstandig kunnen voorzien in het eigen levensonderhoud is en blijft een groot probleem. Voor wie dat echter wel kan, moet de weg worden gebaand met de huidige programma's die onder het huidige College door wethouder Van der Aa in gang zijn gezet. Met dit karwei zal een volgend College - van welke samenstelling ook - moeten doorgaan, tot het is afgemaakt. Een tweede groep zijn de mensen die het maatschappelijk helemaal niet redden, de vlottende populatie van 1500 tot 2000 dak- en thuislozen, onder wie vele verslaafden, van wie enkele honderden 's nachts op straat slapen. Voor deze groep wordt de opvangcapaciteit uitgebreid en beter op elkaar afgestemd, maar ook dat karwei is niet af. Met de heer Spit is ook het College over de huidige opvang nog niet tevreden. Dit geldt niet alleen voor de ex-psychiatrische patiënten onder hen. De door mevr. De Jong genoemde doelstelling om in het jaar 2000 niemand meer tegen zijn zin op straat te laten verblijven, heeft het College al eerder tot zich genomen. De stad groeit. Het feit, dat 60% van de geplande woningbouwproductie en meer dan de helft van de nieuwe werkgelegenheid de komende 15 jaar buiten het grondgebied van de gemeente Amsterdam is gesitueerd, heeft de aandacht getrokken van de heren Van der Laan, Houterman, Spit en Van Duijn. Daarbij leggen wij ons niet zonder slag of stoot neer. In de zoektocht naar nieuwe ruimte, waarover wethouder Stadig zal rapporteren, gaat het oog dus niet alleen naar onbenutte terreinen, maar ook omhoog, het laatste overigens niet in de binnenstad, waar de typering van de heer Houterman "gezellig vol en niet mooi leeg" al dagelijkse werkelijkheid is op piektijden en het soms drukker is dan velen lief is. Bij de blik omhoog moeten wij het van de stadsrand hebben. Wij mogen daarbij de heer Van Duijn als vroege gids ontmoeten. De Rembrandttoren aan de Omval is een voorbeeld, en rond de ArenA in Zuidoost en langs de Ringweg langs Zuid en West kan het ook. Al doen wij hierbij nog zo ons best, ook de stadsgrens zal blijven verschuiven. Dat is al sinds het prille begin van de stadsgeschiedenis van Amsterdam het geval. Ook de werkende, wonende, recreërende, sociale, maatschappelijk actieve mens heeft zijn eigen natuurlijke omgeving. Die willen wij - geen tweedeling! - toch aan niemand onthouden? Ook daaraan kan de gids Van Duijn toch niet voorbij. Laten wij dus niet schrikken van de verdere verstedelijking rond Amsterdam, maar die zo met onze buren regelen dat wij er geen tweedeling van maken, met de lusten in een florerend buitengebied en de lasten in een verkommerde stad. In de praktijk krijgt deze samenwerking ook op veel terreinen vorm en inhoud, zoals bij de uitvoering van de Vinex- woningbouwtaken, de projecten van de vervoerregio, de gezamenlijke aanpak van de uitvoering van het masterplan voor de havenontwikkeling in het Noordzeekanaalgebied en de studie naar de ruimtelijke strategie na het jaar 2010. Amsterdamse wethouders zijn veelal de trekkers van deze praktische samenwerkingsverbanden. De stelling van de heer Spit, dat het College na het missen van de boot van de stadsprovincie nu het regionale perspectief verder verwaarloost, is dan ook kort door de bocht. Het door de heer Köhler opgeroepen beeld van een na echec verlamd College verdraagt zich niet met de feiten. Wel is hier inderdaad nog het nodige huiswerk te maken. Daarmee is het College ook doende, zowel in het ROA-kader - waar wij de zaak op orde hebben na twee jaar terugtocht na het referendum - als in een breder samengestelde groep met de provincie Noord-Holland, waarover eind oktober zal worden gerapporteerd. Floreren en verkommeren naast elkaar, het schrikbeeld dat wij in andere steden wel aantreffen - niet alleen ver van ons vandaan in andere werelddelen - is hier niet van toepassing en het gaat ook die kant niet op. Zoals de heer Van der Laan heeft uiteengezet, behoort in Amsterdam geen enkele buurt tot de tien rijkste of de tien armste van Nederland. Met ons tweesporenbeleid in de woningbouw - duurdere woningen in de traditionele volksbuurten; sociale woningen in de stadsuitbreidingen - zit Amsterdam op de goede lijn. De heren Houterman, Van der Laan en Spit hebben bepleit om daarmee door te gaan. Het feit dat wij hier relatief gemengde wijken hebben neemt niet weg, dat de arbeidsmarktpositie van vele nieuwkomers in onze stad onverminderd slecht is, ook die van een nog steeds omvangrijke groep jongeren van de tweede en de derde generatie. Wij kunnen echter wel constateren, dat de inspanning om tot betere resultaten in het onderwijs te komen - een aanpak die wethouder Van der Aa heeft geïnitieerd - effect begint te krijgen. Meer dan de helft van de schoolgaande jongeren in Amsterdam is van allochtone afkomst. Daar gaat het profijt van deze inspanningen in de eerste plaats naar toe. Vier van de tien schoolverlaters doen dat nog zonder diploma, maar zes van de tien komen binnen twee jaar terug om alsnog een opleiding af te maken. Het zijn in meerderheid de allochtone jongeren die terugkomen; hun autochtone collega's kiezen vaker voor een betaalde baan. Deze wil en de drang om in opleiding en vervolgens beroepscarrière te slagen, leidt tot een toenemend aantal succesvolle schoolverlaters uit allochtone groepen. Dat is weer een voorbeeld voor degenen die na hen komen. Hiervan kan dus een sneeuwbaleffect uitgaan. Wij zien datzelfde gebeuren met een aantal succesvolle allochtone ondernemers, een aantal dat in tien jaar tijds is verdubbeld. Het minderhedenbeleid komt in een volgende fase, waarin het stadium van aparte groepsvoorzieningen voorbijgaat. In de opbouw van de multiculturele samenleving past een algemeen achterstandsbeleid, waarop iedereen zonder werk, woning of opleiding aanspraak kan maken en waarbij niet wordt gelet op het wel of niet tot een bepaalde groep behoren. Sommigen - zoals de heer Köhler - zien dat als afbraak. Die mening deelt het College niet. Participatie is de opgave van de komende jaren. De heer Van der Laan heeft een norm gesteld voor de samenstelling van de volgende Gemeenteraad, maar dat niet alleen. Op de ledenlijst van de Maatschappij voor Nijverheid en Handel van twee eeuwen geleden vinden wij namen van de immigranten van toen, vluchtelingen, vervolgden uit Europa. Het succes van de multiculturele samenleving zal straks op de ledenlijsten van onze hedendaagse verenigingen, besturen en instituties te volgen moeten zijn. Leefbaarheid en veiligheid waren aan het begin van de rit in 1994 belangrijke thema's en zijn dat nog steeds. Vrijwel alle sprekers zijn erop ingegaan. Een gemeenschappelijk thema in de bijdragen van de fracties van D66, de VVD, het CDA, GroenLinks en de PvdA van dit jaar is de zorg met betrekking tot het toenemend geweld op straat; die zorg treft zowel de toename van het zinloze geweld - zoals de dood van Joes Kloppenburg en Meindert Tjoelker - en de vele andere gevallen in Nederland waarvan NRC/Handelsblad de afgelopen week gewag maakte, als het toenemende geweld op straat, vooral in het weekeinde, als de cafés, disco's en andere horecazaken dichtgaan. Ik deel deze zorg, daarin bijgestaan door het voltallige College, met de sprekers, maar patentoplossingen hebben wij niet. Wij moeten wel nadenken over wegen om dit geweld te keren. In dit verband heeft mevr. De Jong de suggestie gedaan, te komen tot een experiment met gevarieerde sluitingstijden, waarover zij ook een motie heeft ingediend. Ik heb op dit moment geen definitief oordeel over de motie. Wel wijs ik erop, dat er op dit moment al een spreiding bestaat van sluitingstijden. Dag-, avond- en nachtzaken sluiten om 3, 4 en 5 uur. Het is waar, dat er concentratiegebieden zijn van horeca, waar na sluiting de grootste problemen optreden. Dat verandert niet als men een proef instelt in een enkel concentratiegebied, zoals het Rembrandtplein. Integendeel, meer horecagelegenheden zullen langer willen doorgaan, omdat de buurman dat ook doet. Mensen trekt daarheen waar zij het langste kunnen doorgaan. Men heeft dit twee jaar geprobeerd in Rotterdam en daar de proef beëindigd, omdat bleek dat een sluitingstijd van 3 uur voor een heel concentratiegebied resulteerde in een sluitingstijd van 4 of 5 uur. Het netto resultaat was alleen maar, dat de massaliteit een uur later op straat kwam. (De heer HOUTERMAN: Ik meende, dat u geen preadvies zou geven op deze motie.) Ik plaats alleen enkele kanttekeningen. Ik zeg alleen maar, dat dit een complex probleem is, dat vraagt om een integrale aanpak. (Mevr. DE JONG: Het gaat mij nu juist om de variatie in sluitings- tijden. Het kan mij niet schelen of horecagelegenheden om 4, 5 of 6 uur sluiten. Het gaat erom, dat de ene sluit op een andere tijd dan de andere en dat de mensen niet tegelijk op de straat gezet worden, geen kant op kunnen en dan op straat blijven praten of agressief worden. De nachtbusfrequentie is omlaag gegaan. De mensen staan daar maar en willen nog niet naar huis. Als men hen gelijkmatig naar buiten laat komen, is dat probleem veel minder groot.) U hebt gelijk. Iedereen spreekt echter van sluitingstijden, terwijl het hier juist gaat om openingstijden. Er is geen horecabaas die verplicht is om zijn zaak tot het laatste moment open te houden. Men kan ook best eerder sluiten. Wij komen hierop aan het einde van dit jaar of begin volgend jaar terug bij de evaluatie van het horeca- en terrassenbeleid. De criminaliteitscijfers voor Amsterdam zijn in drie jaar tijds met 19% gedaald, namelijk tussen 1992 en 1994. Er is veel gebeurd, onder andere naar aanleiding van de commissie van onze betreurde vriend Maarten van Traa, maar wij zijn er nog lang niet. De criminaliteit in Amsterdam is nog onaanvaardbaar hoog, veel mensen voelen zich onveilig en durven de stad niet in te gaan. Doel is en blijft een verdere daling van de criminaliteit en een verhoging van de veiligheid. De heren Van der Laan en Houterman hebben in dit kader gepleit voor meer blauw op straat. Zou er niet een verband zijn tussen veel politie en een daling van de criminaliteit? De heer Van der Laan heeft daarbij gerefereerd aan het werkbezoek van de Commissie voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken (ABJZ) aan New York en aan de daling van de criminaliteit daar, mede in verband met de uitbreiding van de politie ter plaatse. Ik weet, dat voor het veiligheidsgevoel van de burger de zichtbare aanwezigheid van politie een zeer belangrijk element is. Wij bevinden ons wat dit betreft aan het einde van de eerste fase van een proces van reorganisatie van de politie. Dat proces is met de instelling van 30 wijkteams vrijwel voltooid. Het ging gepaard met de afbouw van een aantal centrale politiediensten, zoals de Centrale Verkeersdienst. De filosofie daarbij was dat wijkteams werden geacht, bij te dragen aan de algemene veiligheid en leefbaarheid en daarvoor taken van de centrale diensten moesten overnemen. Het is dan ook lastig om nu weer een centrale verkeersdienst op te zetten die wordt opgetuigd van 200 naar 500 personen. Iets anders is het met de uitrusting en de bezetting van de wijkteams, waarbij wij er nog lang niet zijn. Hoofdcommissaris Kuiper heeft aangekondigd, dat hij met voorstellen naar de korpsbeheerder zal komen voor 120 wijkposten in de stad. Als hij daarmee komt, zullen wij daarover in deze Raad zeer uitvoerig moeten spreken. (De heer VAN DER LAAN: Ter voorkoming van een misverstand, wijs ik erop dat ik er niet voor heb gepleit de wijkteamgedachte ongedaan te maken, maar die juist heb bejubeld. Ik heb alleen gevraagd of een centrale dienst als de verkeersdienst niet onder de kritische massa is gezakt die zo'n dienst moet hebben.) Dan heb ik u verkeerd verstaan en kom ik hierop in tweede termijn terug om mij erop te kunnen oriënteren of het voorstel van de heer Kuiper voor de verkeerscontrole - dat door sprekers in deze Raad wordt gedeeld - zou moeten leiden tot een uitbreiding van de verkeersdienst, dan wel of men kan lenen van wijkteams om dit gezamenlijk te doen. Mevr. De Jong heeft haar bezorgdheid uitgesproken over de bezetting van het bureau Warmoesstraat. Een aantal wijkteams heeft te kampen met capaciteitsproblemen, niet alleen de Warmoesstraat. De politie op sterkte brengen is een belangrijke doelstelling. Voor 1997 en 1998 heeft de korpsleiding zich ten doel gesteld, elk jaar 600 nieuwe agenten te werven, dus 1200 in totaal. Dat leidt ertoe, dat wij tegen die tijd ver boven de sterkte komen waarop wij recht hebben. Daarvoor hebben wij echter een aantal jaren gespaard. Wij weten, dat wij door vertrek van een groot aantal mensen tegelijkertijd zo ver zullen zakken, dat dit niet allemaal te realiseren is. De werving verloopt niet helemaal volgens plan. (Mevr. DE JONG: Het is natuurlijk heel verheugend, dat de sterkte op de Warmoesstraat wordt aangevuld. Mij gaat het niet alleen om het aantal agenten, maar om het feit dat Amsterdam wordt geconfronteerd met mensen die elders in het land niet kunnen worden geholpen en die door sociale diensten met een enkele reis naar Amsterdam worden gestuurd, in de trant van "kijk maar waar je terechtkomt". Zij komen op een gegeven moment op zo'n bureau terecht, waar niet de expertise in huis is om hiermee om te gaan. Daarom heb ik niet alleen gepleit voor meer agenten, maar juist ook voor ruimten waar deze mensen kunnen worden opgevangen zodat zij niet op straat en evenmin bij de politie terechtkomen.) (De heer SPIT: Kunt u één sociale dienst in het land noemen die werkelijk een enkele reis Amsterdam heeft verstrekt?) (Mevr. DE JONG: Dat neem ik terug. Laat ik zeggen, dat de indruk wordt gewekt, dat uit het hele land mensen naar Amsterdam komen die elders in het land niet aan de bak kunnen komen.) Wij kunnen zeggen, dat onder degenen die wij aantreffen mensen voorkomen die niet in Amsterdam woonachtig zijn of daar ingeschreven staan. In zoverre heeft mevr. De Jong gelijk. De bewijslast hoe dit nu precies is gekomen en waar deze mensen vandaan komen laten beiden in het midden. Het probleem waarmee met name het bureau Warmoesstraat wordt geconfronteerd, is het algehele beeld - dat voortdurend terugkomt - dat als wij niet doorpakken met wat wij het vorige jaar hebben gedaan altijd weer de verloedering van het straatbeeld terugkeert. Dit heeft te maken met vele zaken, zoals kwesties van verlichting, vernieling en vervuiling van het publiek domein en met overlast. Zeker is, dat er één bepaald gebied is in onze binnenstad dat naar mijn oordeel - dit ben ik met mevr. De Jong en anderen eens - een extra aanpak behoeft. Ik ben daarover in gesprek met de korpsleiding, omdat dit wel eens zou kunnen leiden tot een aantal zeer drastische maatregelen voor de totale politie-organisatie van de binnenstad. Dit is te weinig uitgekristalliseerd om daarop hier en nu maar een voorschot te nemen. De heer Kuiper, de nieuwe hoofdcommissaris, heeft een aantal ideeën gelanceerd die door velen met instemming zijn aangehaald. Ik ga graag met hem op die door hem ingeslagen weg voort. De heer Köhler heeft aangedrongen op snelle uitvoering van de motie- mevr. Schutte, waarin staat dat de korpsbeheerder de Raad moet raadplegen over het politiebeleid. Ik heb zeer recentelijk een uitvoerige notitie ingebracht in de Commissie ABJZ over de vraag, hoe wij onze agenda moeten inrichten: waar de commissie adviseert dan wel beslist, hoe ik mij als burgemeester en als korpsbeheerder moet opstellen en wat de rol van de Gemeenteraad is. Al die zaken komen daarin aan de orde. Wij hebben besloten, dat wij hier een nieuwe vorm van agenda-indeling en beleid op zetten om te zorgen, dat dit beter wordt geregeld. Het systeem is verre van ideaal en wij moeten ervoor zorgen, dat wij het verbeteren. De heer Spit heeft gevraagd of er met betrekking tot de missive sprake is van achteroverleunen. Hij leest de desbetreffende tekst verkeerd. Wij bedoelen absoluut hetzelfde als hij. De bewoordingen waren ietwat ongelukkig, maar inhoudelijk zijn wij het niet met elkaar oneens. Wat het voorstel van mevr. De Jong inzake het recht van enquête betreft, merk ik op, dat er zeker een mogelijkheid is om dat te onderzoeken. Mevr. De Jong weet echter, dat een dergelijk enquêterecht een landelijke wetswijziging vergt. Het gaat er immers om, mensen onder ede te kunnen horen en daarbij strafrechtelijk te kunnen vervolgen als zij niet meedoen aan dit onderzoek. Die wetsaanpassing zal in Nederland bepaald niet onomstreden zijn om op gemeentelijk niveau door te voeren. Zolang dit niet is gebeurd, is er een scala van andere onderzoeksmoge- lijkheden waarover de Raad zou kunnen beschikken. Ik wil hierover bepaald niet negatief zijn, maar voor de realisering hiervan zijn wij nog wel even bezig. (Mevr. DE JONG: Dat ben ik met u eens. Ik heb ook gesproken van een vorm van gemeentelijke enquête, juist omdat ik weet dat het geldende recht onmogelijk in deze Raad zou kunnen worden bewerkstelligd. Mij gaat het erom, dat wij gaan naar een meer open procedure, waarbij vragen enz. in de openbaarheid kunnen worden gewisseld.) Ik vind dit typisch een onderwerp waarover het College met de Raad in een open discussie dient te treden, om te bezien hoe wij dit voor de komende periode gestalte kunnen geven. Ik doe geen toezeggingen. Er zijn op dit punt namelijk zeer verschillende mogelijkheden, naast het referendum dat wij op dit moment kennen. Wij moeten maar eens brainstormen voor de komende periode. De heer Van der Laan heeft de passage in de missive over de defensieve, terugtredende overheid inderdaad verkeerd gelezen. Het omgekeerde was bedoeld. Wij wilden de effectievere overheid aan de orde stellen, die de door de heer Van der Laan als Achilleshiel bestempelde bureaucratie te lijf gaat met nieuwe werkmethoden. Over die methoden zijn de heer Van der Laan en het College het wel met elkaar eens. De volgorde waarin zaken in de tekst zijn genoemd, is absoluut verkeerd. Het afstoten van de Gemeentegiro naar de Postbank was immers ook het verdwijnen van een gemeentelijke dienst. (De heer VAN DER LAAN: U zei, dat dit verkeerd gelezen was, maar ik begrijp, dat u bedoelt dat het enigszins verkeerd is geschreven.) Als ik de advocaat Van der Laan aanspreek, zal dat inderdaad wel het geval zijn. (De heer HOUTERMAN: Volgens uw definitie willen wij effectiever optreden. Het kan best mogelijk zijn, dat de overheid daardoor terugtreedt. In het voorbeeld van de Gemeentegiro zijn wij effectiever geworden door overdracht aan de Postbank. Dat is een efficiencymaatregel geweest.) (De heer VAN DER LAAN: Het College is op dit punt niet helemaal een eenheid. Ik ben dus heel benieuwd naar wat de burgemeester zei.) (De heer HOUTERMAN: Er staat wat er staat. Het is geen drukfout.) (De heer VAN DER LAAN: Ik vraag bij interruptie aan de burgemeester of ik het goed heb begrepen dat hij bedoelt dat het verkeerd is geschreven en hij bevestigt dat. Dan kunt u dat niet wegpoetsen. U kunt hooguit een aanvullende vraag stellen.) (De heer HOUTERMAN: Wij kunnen het anders lezen, zegt de Voorzitter.) (De heer VAN DER LAAN: Dan ga ik door. Mijnheer de Voorzitter, toen ik u vroeg of ik het juist zie dat nooit de beginvraag mag zijn "kan ik taken afstoten?" maar dat deze zou moeten luiden "kunnen wij het zelf beter doen?", had ik het toen goed?) Jazeker, want in het voorafgaande wordt gesproken over het toedelen van taken aan stadsdelen en over andere vormen van het uitvoeren van taken. Daarbij is de indruk gewekt - door de paragraaf die u hebt genoemd - dat het afstoten van taken voorop zou staan. Dat was absoluut niet de bedoeling. (De heer HOUTERMAN: Waarbij vooropstaat, dat het beter moet gebeuren en dat dat zou kunnen door af te stoten.) De heer Houterman neemt mij de woorden uit de mond. (De heer VAN DER LAAN: Als de heer Houterman en ik het volstrekt oneens zijn op dit punt, kan de burgemeester niet zeggen, dat hij het met ons beiden hartgrondig eens is. Het politieke gevecht wil ik graag voeren, maar ik wil hier een duidelijke discussie.) Dat zei De Gaulle ook in Algiers, toen hij tegen de Fransen daar riep "Je vous ai compris", en vervolgens Algerije onafhankelijk maakte. (De heer VAN DER LAAN: Mijn Amsterdams is beter dan mijn Frans. Dan moeten wij toch in tweede termijn proberen, u als oude Hagenees meer Amsterdams te laten spreken.) Ik heb u begrepen. Ik kom aan het slot van mijn verhaal. Er resten ons nog zes maanden om het werk af te maken. Iedereen zit zo'n beetje te kijken wat er eigenlijk nog te doen is. Ik behoef alleen maar de termijnagenda voor de komende zes maanden van de Raad te laten zien om te onderstrepen welke grote beslissingen ons nog te wachten staan. Er zijn nog zeker drie bladzijden vol zeer belangrijke dossiers die ons allen de komende maanden zullen bezighouden. Daarnaast moet de Raad partijprogramma's vaststellen, kandidatenlijsten opstellen, verkiezingscampagnes voeren en programbesprekingen houden voor een volgend College. Ook dat zal moeten worden voorbereid en daarvoor zal zeer veel aandacht worden gevraagd. Dit brengt mij bij de vraag van de heer Houterman of wij een synthetisch stuk kunnen schrijven over de komende jaren. Wij hebben in de inleiding op de begroting zeven hoofdtaken genoemd waarvan wij menen dat zij ook na 1998 als onderdeel van het werk van deze gemeente centraal zouden moeten staan. Ik vraag de heer Houterman of de stad geïnspireerd zou raken als wij er nog eens een compacte visie naast leggen, terwijl er inmiddels 10 tot 12 verkiezingsprogramma's met een visie voor de komende jaren zijn geschreven. In het geheel van de genoemde zeven thema's en het antwoord op de vraag wat wij willen en kunnen vind ik, dat wij het hierbij maar eens even moeten laten. Wij zullen moeite genoeg hebben, dit alles in de komende jaren uit te voeren. Ik citeer de slotzin uit de inleiding: "Het gezamenlijk werken aan Amsterdam en voor de Amsterdammers is verslavend en voor deze verslaving is geen zorgaanbod." Gelukkig maar, de stad zal ook na de eeuwwisseling haar Ge- meenteraad en duizenden medewerkers en medewerksters hard nodig hebben. "De stad wacht ons" is de stad zoals die na het jaar 2000 ook de zorg van het gemeentebestuur zal blijven. Wethouder PEER: Mijnheer de Voorzitter. Met een algemeen kader ben ik anderhalf jaar geleden wethouder voor Financiën geworden. Toen ik thuiskwam en mijn vader vertelde, dat ik wethouder voor Financiën zou worden, zei hij - een financieel specialist uit de marktsector - "God behoede de stad!". Hij had daarvoor twee argumenten. Het eerste was, dat hij mij in 35 jaar nog niet had kunnen betrappen op goed kunnen rekenen, het tweede dat ik een veel te optimistisch karakter heb om die functie goed te kunnen vervullen. Dat is overigens niet de reden dat de directeur Financiën als loco-secretaris naast mij is komen zitten. Het begrotingsboekwerk dat hier voorligt, is het resultaat van een algemene in- spanning van bijna elke beleidsafdeling waarmee de gemeente te maken heeft. Het is mede geschreven door al die beleidsambtenaren die hier ruim vertegenwoordigd zijn op de tribune. Een compliment aan hen is op zijn plaats. De kritiek van de heer Levie op de presentatie van de begroting trek ik mij aan. Ik kom er aanstonds op, hoe het College denkt daarin verandering te kunnen aanbrengen. Toch ben ik het met de kritiek in het geheel niet eens. In de opbouw van de begrotingsboeken bevatten de eerste 60 bladzijden een algemeen verhaal van politieke aard, gevolgd door een algemeen verhaal van financiële aard, met daarop per portefeuille drie hoofdstukken, te weten een algemene toelichting op de beleidsontwikkeling in 1998, overzichten van de posterioriteiten en prioriteiten en de ontwikkelingen in de ontwerp-rompbegroting voor 1998. Ik vind, dat die informatie voor de Raad essentieel is om een goed debat op hoofdlijnen te kunnen voeren. Ik kan daarvan niets weglaten. Deze informatie geeft ook absoluut niet een schots en scheef beeld. Per portefeuille zijn immers deze drie hoofdstukken uitgewerkt. Ik merk, dat ik met mijn uitspraken van vanmiddag sommige raadsleden heb geprikkeld, maar ik hoop dat de Raad het debat ook op die hoofdlijnen wil voeren. Dan gaat het er niet alleen om of er nog bedragen te vinden zijn die als dekking kunnen dienen voor een motie van fl 50.000, en evenmin gaat het erom of wij nog iets kunnen verschuiven in de posterioriteiten en prioriteiten, met een maximum van 73 miljoen gulden. Zelfs de rompbegroting stelt de Raad nu in feite vast. De Raad kan nu dan ook per portefeuille aangeven waar men vindt, dat in de rompmatige ontwikkelingen veranderingen moeten optreden. Vindt men bijvoorbeeld, dat in de rompmatige ontwikkeling van de portefeuille Algemeen Bestuur de bijdrage aan het Regionaal Orgaan Amsterdam te hoog is of dat het bedrag voor ontwikkelingssamenwerking te hoog is, dan is daarover nu in deze Raad een debat op hoofdlijnen te voeren. Dan gaat het niet om miljoenen guldens maar om nog veel meer: dan gaat het om beleid, dat vervolgens natuurlijk wordt vertaald in financiën. Natuurlijk ben ik het wel voor een deel eens met de kritiek. Ik heb ge- merkt, dat het debat nog niet op die hoofdlijnen wordt gevoerd, om welke reden dan ook. Uiteraard houdt het College vast aan de begroting, maar dat belet de Raad niet, in zijn bevoegdheden en zijn rol te treden. Wellicht vormt daarbij de opstelling van dit boek of de algehele begrotingscyclus een rem. Toen ik anderhalf jaar geleden wethouder voor Financiën werd - bijna twee maanden voor de toenmalige begrotingsbesprekingen - is mij uitdrukkelijk door de fractie van de heer Levie op het hart gedrukt "doe het net zo als je voorganger". Dat heb ik natuurlijk niet alleen gedaan in de behandeling van mijn collega's - dat heb ik althans geprobeerd - maar ook in de vormgeving van de begrotingsboeken. Ik heb wel gezegd, dat er door de ogen van een raadslid bezien ook manco's zijn aan het systeem, die ik ook bespreekbaar heb gemaakt. Vandaar dat ik binnen enkele maanden zal komen met een congres over de wijze waarop de overheidsbegroting zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld en wat wij daaruit voor de gemeente Amsterdam aan veranderingen kunnen leren. Onder andere zijn vertegenwoordigers van de drie andere grote steden daarbij uitgenodigd, maar ook internationale steden die prijzen hebben gewonnen voor inventief begroten. Zo is uit de Angelsaksische landen bekend, dat daar een veel groter deel van het totale budget elk jaar weer in de totale afweging wordt meegenomen. Ik kan voor een deel met de kritiek van de heer Levie uit de voeten, al vind ik het niet helemaal terecht, deze uit zijn mond te horen. Ik heb voorstellen gedaan, die het College heeft overgenomen, om voorafgaand aan de volgende periode een debat te voeren de vraag, hoe wij ons de begrotingsboeken en de -cyclus voorstellen en wat wij daarbij nog kunnen leren. (De heer LEVIE: Voordat er misschien te veel onbegrip ontstaat, wijs ik erop, dat ik opmerkingen over de relatie tussen begroting en rekening en over het al of niet aansluiten van de planning en control- cyclus op de financiële cyclus vier jaar lang heb gemaakt. Ik heb mijn beschouwingen daarop nagelezen en dit ook andere partijen horen zeggen. Dit begrotingsboek is natuurlijk niet alleen maar het product van de afdeling Financiën. Ik reken er toch echt op - ik verwijs ook naar de motie die ik heb ingediend - dat het lukt om niet alleen een interessant congres te organiseren. Het is de wethouder toch niet ontgaan, dat ik hierover de afgelopen jaren steeds opmerkingen heb gemaakt?) Nee, maar het is u waarschijnlijk wel ontgaan, dat op blz. 163 Gemeentewaterleidingen kengetallen en voorbeelden heeft genoemd, op blz. 169 de afvalverwerking, op blz. 173 de afdeling Veren, op blz. 176 de openbare verlichting, op blz. 200 het Grondbedrijf, op blz. 211 de afdeling Volkshuisvesting en op blz. 260 de musea. Zo kan ik anderhalf A4-tje geven aan voorbeelden van planning en control en kengetallen. Natuurlijk, u vraagt er al jaren naar, maar het wordt ook stelselmatig meer in de begroting. De planning en control-cyclus wordt ook elk jaar weer uitgebreid met afdelingen. De kritiek in uw harde bewoordingen van dit moment vond het College echt te ver gaan. Ik kom bij de algemene positie van de gemeente en de hoogte van de prioriteiten. Inderdaad is het een historisch hoog bedrag dat dit jaar voor nieuw beleid beschikbaar is in de begroting van de gemeente Amsterdam, te weten 73 miljoen gulden, plus meer dan 50 miljoen gulden voor incidentele prioriteiten. Daarbij moet ik overigens wel opmerken, dat daarvan 24 miljoen gulden voor de bijzondere bijstand aan het Gemeentefonds is toegevoegd. Wij hebben, evenals in voorgaande jaren, getracht een evenwichtig beeld te geven met een doorsnee van niet alleen de portefeuilles en de politieke overwegingen, maar ook van de noden in de stad. Net als verleden jaar, hebben wij een aantal categorieën benoemd waarvan wij ons de vraag stelden, hoeveel geld er per portefeuille ongeveer nodig is om daarbinnen ook daadwerkelijk iets te kunnen doen met deze begroting. Die categorieën staan in de begroting: investeren in mensen, investeren in de stad, investeren in de toekomst en investeren in de organisatie. Vanaf blz. 25 is te lezen wat wij daaraan hebben gedaan. De meeste punten zijn terug te vinden in het Programakkoord 1994-1998, dat een 100% financiële vertaling heeft gevonden in deze begroting, of in de midterm review. Als de Raad om een meerjarig kader vraagt voor de begroting, wijs ik erop dat men dit in feite heeft, met een vierjarig programma in het kader van de vertaling van het programakkoord, met een tussentijdse balans - een toets, zo men wil - in de midterm review. Daarnaast is er elk jaar de begrotingsbehandeling. Ik heb in een stadsdeel waar ik als dagelijks bestuurder heb mogen werken een meerjarige voortschrijdende begroting meegemaakt. Ik ben daarvan geen voorstander. De discussie over overheidsbegroten komt echter nog bij het congres in januari a.s. Ik loop niet vooruit op de discussie over armoedebeleid. Ik wijs er wel op, dat het College zich twee dagen lang heeft uitgeput in voorstellen om te komen tot een evenwichtige begroting om 73 miljoen gulden te verdelen over de stad, en daarin het programakkoord, de midterm review en zelfs noden die daar niet in stonden, zoals de dak- en thuislozenzorg en het armoedebeleid, te verwerken. De heren Arda en Spit hebben gevraagd naar risico's bij de genoemde 73 miljoen gulden. Dat bedrag is opgebouwd uit een aantal getallen: 15 miljoen gulden is het effect van een lagere rente, 10 miljoen gulden komt uit vrijval- lende afschrijvingen, 8 miljoen gulden bedraagt de brede doeluitkering van Sociale Zaken en 15 miljoen gulden is het resultaat van bedrijven, sectoren en deelnemingen. Dit zijn allemaal meevallers, met name door de conjunctuur. Ombuigingen zitten bijna niet meer in deze begroting. Daarvoor hebben wij bewust gekozen, ook al omdat het heel moeilijk is om bij een ruim financieel kader toch nog collega's binnen het College te pressen tot ombuigingen. Daarmee wordt het bed echter niet opgeschud. Bovendien houdt dit het risico in - ik zie de heer Arda al knikken - dat men dit bedrag van 73 miljoen gulden als een soort norm gaat zien voor de hoogte van prioriteiten in een begroting. Dat is absoluut niet het geval. Wanneer de conjunctuur enigszins tegenzit, verdwijnt de prioriteitenruimte van de gemeente Amsterdam als sneeuw voor de zon. Dan spreek ik nog niet eens over bepaalde risico's, waarop sommige raadsleden ook hebben gewezen, bijvoorbeeld als de rente daalt of de inflatie sterker toeneemt, hetgeen op dit moment het geval is. Ik noem ook een risico als de bijzondere bijstand, die vanaf 1999 zwaar op ons bordje zal komen, en het risico dat de winstafdracht van de nutsbedrijven - die nu nog voor 60 miljoen gulden in de boeken staan - bij de verwachte regelgeving vanuit het rijk fors zal worden aangepast, waarschijnlijk zelfs naar nihil. Dit zijn allemaal risico's waarvan ik als wethouder voor Financiën zeg, dat ik dit - met het zonnige karakter dat mijn vader mij heeft toegedicht - niet meer een rooskleurige begroting kan noemen, om tegen de Raad vervolgens voor de komende vier jaar "tabee, het zij zo, u kunt er wel mee wegkomen" te zeggen. Gevraagd is naar het evenwicht in het belastingvoorstel. Ik wijs erop, dat bij de opstelling van het programakkoord werd verondersteld, dat de gemeente Amsterdam zou profiteren van de herverdeling van het Gemeentefonds. Dat is uiteindelijk ook bewaarheid. Met de schattingen die wij toen konden maken, kwamen wij op een bedrag van ongeveer 47 miljoen gulden, waarvan 15 miljoen voor de algemene dienst zou zijn, terwijl de eventuele positieve meereffecten als belastingverlaging kunnen worden aangemerkt. Verdeeld over een aantal tranches, zou inderdaad van deze 47 miljoen gulden 15 miljoen kunnen worden afgehaald om een aantal jaren een belastingverlaging door te kunnen voeren. Nadere berekeningen leren echter, dat het niet om 47 maar om 59 miljoen gulden gaat. Louter op grond van het debat over de onderhandelingen bij het programakkoord zou men kunnen redeneren, dat deze 15 miljoen gulden dus is ingevuld of zal worden ingevuld en dat de volledige meerwaarde van dit bedrag naar belastingverlichting gaat. Daarvoor heeft het College bewust niet gekozen. Sterker nog, slechts 25% van de positieve hereffecten gaat naar belastingverlaging, de overige 75% naar de algemene dienst. (De heer HULSMAN: Het gaat erom, dat er 12 miljoen gulden extra ruimte is. U kunt zeggen, dat het dus logisch is dit voor belasting- verlaging te gebruiken, maar u kunt met dezelfde logica beredeneren, dat dit niet voor lastenverlichting moet worden uitgegeven.) In het programakkoord hebben wij gesteld, dat alle positieve hereffecten boven de 15 miljoen gulden... (De heer HULSMAN: ... uitgaande van 47 miljoen gulden aan verwachting; inmiddels is dit 12 miljoen gulden meer. Er is dus geen enkele aanleiding om meer aan de burgers terug te geven.) Nee, er stond toen alleen een financiële vertaling van 15 miljoen gulden plus PM, omdat wij dit nog niet wisten. Die PM was voor lastenverlichting en blijkt nu niet zozeer het bedrag van 47 minus 15 miljoen gulden te betreffen, maar het bedrag van 59 minus 15 miljoen gulden. Dit debat behoeven wij niet eens te voeren. Wij hebben niet gekozen voor een volledige vertaling van de meerinkomsten uit het herverdeeleffect voor belastingverlaging. In antwoord op de opmerking van de heer Hulsman, dat het programakkoord hiervoor geen aanleiding gaf, wijs ik erop dat de herverdeeleffecten van het Gemeentefonds in de Tweede Kamer aanleiding zijn geweest voor heftige debatten en dat zij zeer nadrukkelijk volgens de meerderheid van de Kamer voor het belangrijkste deel voor belastingver- lichting zouden moeten worden aangewend. Wij nemen van die tweede tranche slechts 25% voor onze rekening. (De heer HULSMAN: U weet, dat wij de voordeligste gemeente zijn.) Eigenlijk interesseert mij dat niet. Dit betekent, dat wij dus heel efficiënt met ons geld omspringen, zij het nog steeds zodanig, dat wij er ook de buren van kunnen laten profiteren als wij extra geld krijgen, evenals - gelukkig - de algemene dienst. (De heer HULSMAN: Ik wil toch graag aftasten hoe anderen in deze Raad hierover denken.) Dat hebt u inmiddels in drie interrupties gedaan, zonder dat u bent bijgevallen door anderen. Ik ga er daarom vanuit, dat het collegestandpunt op bijval kan rekenen. (De heer HULSMAN: Wij zijn nog niet aan het einde van het debat!) De heer Houterman heeft zorg uitgesproken over de invoering van de Euro en de millenniumproblematiek. De coördinatie van de invoering van de Euro ligt bij de wethouder voor Financiën en bij de wethouder voor Informatica- en telematicabeleid. In de praktijk zal het betekenen, dat de wethouder voor Financiën de coördinerende taak op zich zal nemen, terwijl de hoofden en de politiek verantwoordelijken van de diensten en bedrijven voor de uitvoering volledig verantwoordelijk zijn. Een aansporing van de wethouder voor Financiën kan hierin worden verwacht. De heer Houterman heeft verder gevraagd naar het tweede deel van de Operatie Slagvaardigheid, met name de vertaling naar de ambtelijke efficiency. Wij zullen nog voor de verkiezingen komen met een uitvoering van het tweede deel van de motie terzake. De heer Houterman heeft ook een suggestie gedaan voor de positie van de Gemeentelijke Accountantsdienst. Ik heb vandaag een brief getekend met betrekking tot de afspraak na het GVB-debat in deze Raad, dat bij een waarschuwing of een onthouding van goedkeuring van de Gemeentelijke Accountantsdienst een externe co-accountant zal worden ingeschakeld. Ik heb die brief vandaag nog de deur uitgestuurd. De heer Arda heeft gevraagd naar de begrotingsdiscipline, in het licht van bezuinigingen waarvan sommige wel en andere niet zijn gerealiseerd. Het College gaat uit van het begrip "begrotingsdiscipline" bij de uitvoering van de door de Raad vastgestelde begroting. Een andere kwestie is de begrotings-voorbereiding, met name de drie in het programakkoord opgenomen bezuini-gingstaakstellingen. De bezuiniging op de Stedelijke Woningdienst is volgens het boekje uitgevoerd, net als de opbrengstverhoging van het Grondbedrijf; voor de bezuiniging op de GG&GD - waarvoor in het programakkoord 6 miljoen gulden was genoemd - heeft het College bij de begroting voor 1997 aan de Raad voorgesteld, de taakstelling met 1 miljoen gulden te verlagen, waarna de Raad dit voorstel heeft overgenomen. Ook hier kan de begrotingsuitvoering correct worden genoemd. De heer Levie heeft gevraagd naar de stadsdelen en de voeding van het Stadsdeelfonds. Ik weet, dat erover te discussiëren valt in hoeverre stadsde- len wel of niet volledig meeprofiteren van het feit, dat onze begroting op dit moment een historische vrije ruimte laat zien van 73 miljoen gulden. Ik weet, dat er bij de stadsdelen niet sprake is van een evenredige ruimte in hun begroting. Ik heb al de redenen genoemd waarom wij dit jaar tot een bedrag van 73 miljoen gulden kunnen komen. Wij hebben een aantal meevallers van de conjunctuur, die stadsdelen - inherent aan het feit dat zij stadsdelen zijn - niet hebben. Ik wijs er wel op, dat de financiële positie van de stadsdelen vanaf 1990 alleen maar positief is geweest. Het Stadsdeelfonds is sindsdien alleen maar gestegen. Als er al is bezuinigd bij stadsdelen, is dat dus volledig voor hun eigen rekening, omdat zij oud voor nieuw willen, met andere woorden: bezuinigen om nieuw beleid te kunnen voeren. Er is nog een andere thermometer voor de financiële positie van de stadsdelen, te weten hun vermogenspositie. Ook op dit punt zien wij, dat de stadsdelen waarschijnlijk kiezen voor vlees op de botten. Hun vermogens- positie is - door de bank genomen - toegenomen. Daarmee blijft de vraag over, of de stadsdelen navenant zouden moeten meegroeien met conjuncturele groei waarvan de gemeente Amsterdam profiteert. Wat mij betreft zou dat niet het geval moeten zijn, zowel in de systematiek als in de redenering. In de systematiek zitten namelijk ook risico's voor de Gemeenteraad, bijvoorbeeld samenhangend met participaties in overige bedrijven, die kunnen tegenvallen. Een voorbeeld is het GVB, waarvoor de inspanningen worden gedragen door de centrale stad. Als het GVB over een aantal jaren - daar ziet het onder leiding van wethouder mevr. Ter Horst wel naar uit - winst gaat maken, participeren de stadsdelen ook daarin niet. Zij profiteren niet van de winst, maar hebben ook niet behoeven mee te betalen aan het verlies. De stadsdelen hebben hun eigen systematiek en hun eigen dynamiek, die te vergelijken zijn met kleinere steden in de provincie, die ook geen aandelen hebben in de RAI of het Havenbedrijf en die niet kunnen profiteren van andere bedrijven, zoals Schiphol. Er is echter één punt waarvan het naar mijn mening in de toekomst logisch zou zijn daarover te discussieren. Ik kan mij iets voorstellen - hierbij spreek ik niet helemaal namens het College - bij de meerinkomsten van het erfpachtbedrijf, die voor het grootste deel ook door de stadsdelen worden opgehaald, omdat daar ook erfpachtrechten aflopen. Ik ben mij ervan bewust, mij hiermee op glad ijs te begeven. Ik zeg er nu dan ook verder maar niets over, maar ik kan mij voorstellen, dat wij hierover nog eens met de Commissie voor Financiën enz. discussieren. (De heer HOUTERMAN: Zou dat misschien in het licht van het aangekondigde preadvies op de motie-Hooijmaijers kunnen gebeuren, waarbij het immers gaat om de relatie tussen stadsdelen, erfpachtopbrengsten en grondprijzen?) Ik kijk even naar wethouder Stadig. (De heer LEVIE: U zegt, dat het niet nodig is dat de stadsdelen mee-profiteren van de ruimte van 73 miljoen gulden. Toch heeft het College besloten, 4 miljoen gulden extra prioriteiten aan de stadsde- len toe te kennen. Ik herhaal mijn vraag naar de reden daarvan, aangezien ik op twee plaatsen in de missive verschillende redenen heb aangetroffen, en mijn vraag waarom niet is gekozen voor een bedrag van 7,5 miljoen gulden, hetgeen naar mijn mening meer in de systematiek zou passen.) U hebt twee zaken door elkaar gehaald. Op blz. 49 hebt u gelezen, dat het LOGA-effect "duurder" is dan datgene wat de stadsdelen krijgen. Later hebt u gelezen, dat wij aan hen 4 miljoen gulden willen geven, met name als ozb-effect. U zegt, dat zij eigenlijk meer zouden moeten krijgen, omdat zij ook al voor het LOGA-effect zouden moeten worden gecompenseerd. Dat is een verkeerde redenering. De LOGA-onderhandelingen worden voor ons gevoerd door een commissie waarvan wethouder mevr. Ter Horst deel uitmaakt - zij het niet vanuit haar positie als wethouder van de centrale stad - en de financiële effecten ervan krijgen wij op ons bordje. De effecten die duurder zijn dan waarmee het rijk rekening houdt bij zijn onderhandelingen met het personeel zullen wij als gemeente zelf moeten dragen. Wij geven aan de stadsdelen hetzelfde mee als wat wij van het rijk krijgen als nominale verhoging als gevolg van de onderhandelingen. Als wij een tekort hebben, hebben de stadsdelen dat ook. Wij krijgen dat niet gecompenseerd van het rijk en de stadsdelen krijgen dat niet gecompenseerd van ons. Toch heb ik gemeend, dit in de totale ozb-discussie naar boven te moeten afronden. Ik moet dus niet op 7,5% gaan zitten omdat wij al tekort zouden komen aan het LOGA-akkoord. Ik heb wel rekening gehouden met het effect, dat wij ruimer bij kas zitten en de stadsdelen weliswaar voldoende stijging van de voeding van het Stadsdeel- fonds zien, maar niet in verhouding tot de stijging voor ons vrije beleid. Daarom heb ik gemeend, de ozb-component ruim te stellen op 4 miljoen gulden. Dat is wat er is gebeurd. Overigens wijs ik erop, dat de stadsdelen wel degelijk profiteren van een aantal geldstromen, zoals het Stadsvernieuwingsfonds en het grote- stedenbeleid. Dat zijn forse inspanningen in de orde van grootte van vele miljoenen guldens. Wat de ArenA betreft, erken ik dat in de systematiek van het Stadsdeelfonds tot nu toe areaalontwikkelingen vooruitlopen op de uitkering uit dit fonds. Met andere woorden, als er een grote ontwikkeling is, zoals de bouw van ArenA in Zuidoost, telt nog niet meteen een surplus in het Stadsdeelfonds mee. Dat effect komt in het algemeen drie jaar later. In de nieuwe systematiek gaan wij dit jaarlijks bijstellen. Als alles goed gaat, zal er dus vanaf 1999 wel degelijk een financiële areaaluitbreiding voor Zuidoost plaatsvinden. Ik wijs er overigens op, dat de komst van de ArenA ook heeft geleid tot een onderhandelingsresultaat over de meeropbrengsten uit reclame in de omgeving van ArenA. Alleen dat levert al een bedrag op van ruim fl 700.000 voor Zuidoost. Piepen daarover lijkt mij dan ook overdreven. De heer Levie heeft gesproken over de reorganisatie van de stadsdelen. (De heer LEVIE: Het gaat mij erom of het College met reden verwacht, dat deze reconcentratie leidt tot besparingen, zoals in de missive staat.) Het enige wat ik hierover wil zeggen - dat heb ik ook tegen de financiële delegatie van de stadsdelen gezegd en ook met wethouder mevr. Ter Horst afgestemd - is dat wij er voorlopig van uitgaan dat bij fusie van twee stadsdelen de budgetten bij elkaar zullen worden geteld. Dit is nog niet in het College besproken, maar het ligt zozeer in de rede, dat ik dit hier durf te zeggen. Echter, men kan geen verschillen hebben in het stadsdeelsysteem. Dit betekent, dat op den duur de twee gefuseerde stadsdelen zullen worden behandeld als één stadsdeel. Zij beginnen met een budget van één plus één, maar moeten uiteindelijk naar het budget volgens het Stadsdeelfonds. In de Raad is een motie aangenomen met als strekking, dat een fusie van stadsdelen die daarna eventueel geld moeten inleveren niet ten koste mag gaan van het serviceniveau. Dit betekent, dat men stadsdelen de tijd moet gunnen om te komen tot een lager budget, met instandhouding van het serviceniveau. De uitvoering van deze motie zal wat mij betreft leiden tot een termijn, in overleg met wethouder mevr. Ter Horst en de Commissie voor Financiën enz. en de stadsdelen, waarop de stadsdelen uiteindelijk binnen het systeem van het Stadsdeelfonds zouden moeten vallen. (De heer LEVIE: Misschien is het verstandig als het College voor de slotbeschouwingen een reactie op papier zet op het KPMG-onderzoek naar de fusie van Watergraafsmeer en Oost, waarin wordt gesuggereerd dat die fusie tot meerkosten en niet tot besparingen leidt. Ik vraag naar de werkelijkheid van wat er gaat gebeuren na een fusie en niet naar de systematiek en de techniek.) Ik kom nu bij het debat over het armoedebeleid. De begroting die wij aan de Raad voorleggen, vinden wij evenwichtig. Daarover is lang en zeer uitvoerig gediscussieerd. Ik heb er al op gewezen, dat er risico's zijn verbonden aan het consumptieve gedrag van de Raad in tijden van hoogconjunctuur, dit in verband met de genoemde 73 miljoen gulden aan prioriteiten, waarbij de kans bestaat dat wij niet voldoende sparen voor momenten waarop de conjunctuur tegenzit. Dan komt men ook niet meer aan sparen toe; in tijden waarin het slecht gaat, spaart men namelijk niet. Tevens bestaat de kans, dat wij nu geld in de consumptieve sfeer besteden aan zaken waarvan de kosten zeker in een tijd van laagconjunctuur kunnen oplopen, zoals het armoedebeleid. Als de conjunctuur tegenzit, zullen meer mensen een beroep doen op het armoedebeleid. Nu daarop een bedrag vastpinnen, betekent in tijden dat de begroting tegenvalt dat juist op die begrotingsonderdelen een extra beroep wordt gedaan door inwoners van de stad. Dat is een extra risico. Dit zijn twee argumenten voor mij om uit begrotingstechnische overwegingen te vragen of wij dit nu wel moeten doen. Ik noem nog een derde argument. Op het moment dat de Raad - die volkomen vrij is in zijn afweging van de juiste omvang van het weerstandsvermogen - van mening is, dat het weerstandsvermogen 60 in plaats van 70 miljoen gulden zou kunnen zijn, moet ik het daarmee oneens zijn. Ik kan dit op dit moment onvoldoende staven, omdat wij het rapport van Moret Ernst & Young nog niet hebben geactualiseerd; dat komt eraan. Ik weet nu al wel, dat ook genoemd bureau met een significant hoog bedrag zal komen. De discussie zal erover gaan, wat wij rekenen als reserve en wat als fondsvorming voor tijden waarin het tegenzit. Ik ontraad met kracht de aanneming van een motie terzake. (De heer VAN DER LAAN: Stel dat de Raad u met het pistool op de borst zegt, uw adviezen te volgen over het weerstandsvermogen, is het dan technisch beter, dit uit de ozb te doen?) Dat heeft weinig met de techniek te maken, maar meer met de politieke vraag van onze positie in de omgeving. Het staat met zoveel woorden ook in de missive, dat het er niet zozeer om gaat waar de vier grote steden zitten als wel waar de regio zit. Ik zal niet ontkennen, dat het er ook mee te maken heeft, dat wij een afweging hebben gemaakt waarin de ozb een rol speelt, omdat de Tweede Kamer ons een voordeelgemeente heeft genoemd, waar wij nu ook al een deel van de belastingverlaging niet laten doorgaan, terwijl wij daarvoor wel een titel zouden hebben gehad. Als wij dan ook de ozb niet gaan verlagen, vind ik dat wij ons politiek op glad ijs begeven, zowel tegenover de Tweede Kamer als intern in deze Raad. (De heer VAN DER LAAN: Jawel, maar dit is een ander type argument. Dat zult u met mij eens zijn. Waar zitten de problemen? Het ging om de vraag waar vanuit uw verantwoordelijkheid als wethouder voor Financiën de problemen zitten. U geeft aan, dat het financieel onverstandig zou zijn om nu aan het weerstandsvermogen te komen. Zegt u precies hetzelfde over een ozb-oplossing?) Ik kan u niet zeggen, dat dit financieel onverstandig is. In financiële zin kunnen wij de ozb verhogen tot het hoogste niveau in Nederland. Dat heeft de gemeente Den Haag ook moeten doen, omdat het nu eenmaal slecht ging. Met uw beleid komen wij in dezelfde positie als Den Haag. (De heer VAN DER LAAN: Dat is een duidelijk antwoord.) Ik voeg hieraan nog een opmerking toe ter verklaring waarom het moeilijk is, deze discussie te voeren voor de wethouder voor Financiën en voor het College als geheel. Ten eerste is dat het geval omdat wij een begroting presenteren die wij evenwichtig vinden, terwijl ik merk dat wij hierin tegenover een groot deel van deze Raad staan. Ten tweede is dat het geval omdat dit een voorstel is vanuit mijn eigen fractie. Ten derde wijs ik erop, dat dit een emotioneel debat is, over zaken die echt leven in de stad. Ik heb ook de programma's op AT5 gezien. U zou het College in het laatste jaar een forse kras geven en met name de wethouder voor Financiën, als u zegt "het kan wel iets lager met die algemene reserve" en de wethouder voor armoedebeleid, als u zegt "hij heeft zitten slapen bij de gemaakte afweging, want hij heeft veel te weinig voor armoedebeleid binnengehaald". Het College zou de politieke kras in ieder geval zo ervaren. Dat hebben wij eerder besproken. (De heer KÖHLER: Ik kan toch niet begrijpen, dat de wethouder voor het armoedebeleid het als een kras op zijn positie zou beschouwen als deze Raad besluit, meer geld vrij te maken voor armoedebeleid. Misschien kan hij hierover zelf nog een tipje van de sluier oplichten. Ik heb hem in het debat via AT5 anders begrepen. Misschien kan hij straks zijn positie nader verduidelijken.) (De heer VAN DER LAAN: Ik begrijp wethouder voor Financiën zo, dat het moeilijkvoor hem is, dit VVD-voorstel weg te leggen. Wie de tekst van de algemene beschouwingen van de heer Houterman leest, die voor dit debat was geschreven, leest dat wij super-zuinig moeten zijn op het weerstandsvermogen, maar geen woord over extra geld voor de Gemeen-telijke Sociale Dienst. Hiertussen zit dus wel enige nuance. Bovendien kennen wij allen in deze Raad de geschiedenis. Van dit pijnpunt heeft de wethouder mij in ieder geval nog niet overtuigd.) Daarvan behoef ik u ook niet te overtuigen. (De heer VAN DER LAAN: Nee, maar u deed hierop een beroep.) Ik heb dit aan u gemeld. Wat u er verder mee doet, is uw zaak. (De heer VAN DER LAAN: Dat aspect geloof ik niet.) Dat kan ik zwaar opvatten en zeggen, dat u dan vindt dat ik zit te liegen, hetgeen niet netjes is als het gaat om een wethouder voor Financiën, maar laat ik dat maar niet doen. (De heer VAN DER LAAN: Dat zeg ik niet. Als u zegt dat het voor u heel pijnlijk is als er geen extra geld naar het armoedebeleid kan ten koste van de weerstandsreserve, meen ik dat er sprake is van een kleine krokodillentraan.) Dat heb ik helemaal niet gezegd. Namens het College heb ik gezegd, dat er nu een evenwichtige begroting is. Zeker jegens de fractievoorzitter van mijn eigen partij, die heeft gedreigd met een motie te komen op dit beleid, moet u van mij aannemen dat het een niet al te gemakkelijke stap is om dit namens het College te zeggen. Als u dat niet gelooft, is dat uw zaak. Wat kan men de komende zes maanden verwachten vanuit de portefeuille Financiën? Ik heb al gewezen op een update van het rapport- Moret over de financiële positie - met name de reservepositie - van de gemeente Amsterdam en op een congres over overheidsbegroten inclusief de omgang met de cyclus en de informatie aan de Gemeenteraad. Tenslotte heb ik melding gemaakt van een doorkijkje naar de volgende bestuursperiode en de financiële consequenties van bijvoorbeeld het Stadsvernieuwingsfonds, de WVG, het Mobiliteitsfonds, het Gemeentefonds en het erfpachtbedrijf. Hierbij gaat het natuurlijk ook om de rol van de afdeling Financiën en de vraag of die wel of niet onafhankelijk is, dan wel een onderdeel van het managementteam en integrale advisering. Ook hierop zullen wij nader terugkomen. Wethouder VAN DER AA: Mijnheer de Voorzitter. In 1994 was de werkloosheid een enorm probleem. De inzet van het programakkoord was, daarop een aanval te ondernemen. Ik ben heel blij, dat vrijwel alle partijen nu erkennen, dat wij hiermee hard bezig zijn en dat een aantal van hen de maatregelen die wij nemen niet meer bestrijden maar alleen nog spreken over aantallen. Dat is pure winst. Ik roep in herinnering hoe het er in 1994 bij stond. Wij hadden toen 86.000 werklozen. Dat aantal groeide snel. De prognoses waren, dat het er vier jaar later nog circa 16.000 meer zouden zijn. Wij hebben vervolgens flink ingezet met drie plannen, te weten het Actieplan Economische Structuur, het Onderwijsplan en het plan-Schaefer voor werkloosheidsbestrijding. Wij hebben daarbij progno-ses gemaakt, waarbij wij hebben uitgesproken, dat wij zouden moeten proberen boven de normale groei van de economie van de laatste jaren circa 16.000 mensen extra aan het werk te krijgen. Wij hebben in dit kader ook heel eerlijk gezegd, dat wij het, als dit lukte, goed zouden hebben gedaan maar dat het aantal werklozen in Amsterdam dan nog steeds even groot zou zijn. De vraag naar werk is in de laatste jaren in Amsterdam enorm gegroeid, met steeds meer jongeren die op de arbeidsmarkt komen en steeds meer vrouwen die willen herintreden. Voor al die mensen moet er werk zijn. Is dat er niet, dan worden zij werkloos. De Voorzitter heeft al heel duidelijk gezegd, dat wij onszelf niet op de borst kloppen. Natuurlijk is er sprake van een trend, die samenhangt met de internationale economische situatie. Daarnaast is er sprake van een nationale economische situatie. Daarbinnen kunnen wij in Amsterdam maar in beperkte mate iets doen. Wij hebben veel trachten te doen. Zo hebben wij samen met de andere grote steden sterk bepleit, uitkeringsgeld om te zetten in werk. Dat is een absolute doorbraak geweest. Nu, drie jaar later, lijkt het allemaal zo vanzelfsprekend, maar in 1994 was dit landelijk nog een absoluut taboe. Die doorbraak is er gekomen. Daardoor zitten nu zeer veel mensen niet meer thuis te vereenzamen en te verpieteren, maar zijn zij gewoon weer bezig, hetzij op school, hetzij in een Melkert-baan, hetzij in een andere positie. Wij hebben ook gestreefd naar absolute helderheid. Ik heb al verschillende malen, ook in de commissie, gezegd dat wij met de werkgelegenheidsmonitor aan iedereen in Amsterdam die het maar wil zien alle informatie geven. Daarmee stellen wij ons heel kwetsbaar op, omdat wij hiermee tot in alle details laten zien hoe elke regeling werkt, wat de effecten zijn en ook wat niet wordt gehaald. Die monitor laat niets aan duidelijkheid te wensen over. Ik constateer - zonder mijzelf of het College op de borst te kloppen - dat wij sinds 1994 een zeer goed draaiende economie hebben, dat het met het onderwijs op tal van punten zichtbaar beter gaat en dat er in het extra werk een enorme versnelling is opgetreden op alle terreinen. Een belangrijke vraag hierbij is, wat mensen hebben aan een Melkert-baan als zij er zo weinig extra mee verdienen. Wij hebben dit laten onderzoeken. Binnenkort zullen wij de resultaten hiervan zichtbaar maken. Mensen die een Melkert-baan hebben gaan er deels wel degelijk financieel op vooruit en ervaren de kwaliteit van hun leven als heel wat hoger dan in de tijd dat zij nog werkloos waren. (Mevr. DE JONG: Mijn vraag was niet zozeer of zij er financieel op vooruitgaan met een Melkert-baan maar of zij na die Melkert-baan ook een baan in de marktsector krijgen. Het gaat om het doorgroeien naar reguliere banen. Stagneert dat of gaat dit wel door?) Dit is inderdaad heel belangrijk, met name voor de Melkert- experimentbanen, die hiervoor bedoeld zijn en die maximaal twee jaar mogen duren. De hoop is steeds geweest, dat de betrokkenen na die twee jaar een vaste baan krijgen. Wij hebben zelf getracht, dit na te gaan. Het is duidelijk, dat niet iedereen die uittreedt uit een Melkert-baan meteen een vaste aanstelling in een gewone baan heeft. Dat geldt overigens ook voor alle gewone banen. Niet iedereen die een baan krijgt, heeft na één, twee of vijf jaar nog diezelfde baan. Er is sprake van forse beweging op de arbeidsmarkt voor alle banen, niet alleen voor Melkert-banen. Het Ministerie van Sociale Zaken heeft ditzelfde punt als absoluut criterium genomen, dat wij ook altijd serieus hebben genomen. Het ministerie heeft een onderzoek laten doen naar de vraag of dit is bij te houden. Dat blijkt in de praktijk niet mogelijk te zijn, omdat bedrijven waar men in dienst komt op geen enkele manier de mogelijkheid hebben - laat staan ertoe kunnen worden verplicht - om dit soort gegevens door te geven aan de Gemeentelijke Sociale Dienst, waar de medewerker oorspronkelijk werd geregistreerd. Alleen al uit privacy-oogpunt is dat niet mogelijk. Wij hebben dus ook niet de mogelijkheid, dit te monitoren, hoewel wij dat graag zouden willen. Niettemin zal er aan het einde van de experimenteerperiode van de Melkert-2-regeling nog nader wetenschappelijk onderzoek worden gedaan op basis van steekproeven; dat zal ongetwijfeld ook inzicht bieden in de Amsterdamse situatie. Wij kunnen zeker zeggen, dat niet iedereen die een Melkert-baan heeft gegarandeerd succesvol doorstroomt, maar wij weten ook, dat veel mensen wel degelijk weer naar school gaan of naar een andere baan doorstromen. (De heer KÖHLER: U levert ons zelf in de monitor cijfers over de uitstroom van de Melkert-3-experimenten in de marktsector. Daarbij zien wij, dat bij een uitstroom van 729 mensen er 182 een vaste baan hebben gekregen, en dat de rest dus kennelijk is teruggevallen in werkloosheid.) De kenschets "dus kennelijk" is niet juist. Als iemand uit een dergelijke baan treedt en opgeeft wat hij vervolgens gaat doen wanneer hij een vaste baan krijgt, komt hij in deze statistiek terecht. Dat gebeurt ook als hij naar school gaat. Treedt hij echter uit een Melkert-baan en gaat hij bijvoorbeeld een week later naar een uitzendbureau waar hij werk vindt, dan komt hij in deze statistiek niet voor. Het probleem is, dat het niet mogelijk is hiervan een waterdicht beeld te krijgen. Dat is op zichzelf wel jammer, maar het is nu eenmaal niet mogelijk. Wij zijn nu tweeëneenhalf jaar bezig en het gaat eigenlijk heel goed. Wij hebben geen enkele reden om ontevreden te zijn. De banen in de zorgsector blijven inderdaad achter; dat is een landelijk verschijnsel, helaas ook in Amsterdam, zij het hier niet meer dan elders. Ik heb ook geen behoefte aan een wedstrijd met de andere grote steden. Als wij niettemin een vergelijking met hen maken, zien wij dat Amsterdam het helemaal niet slecht doet. Ik ben verheugd, dat het CDA, dat enkele jaren geleden hierbij nog veel vraagtekens plaatste in de sfeer van verdringing, nu alleen nog maar geïnteresseerd is in de vraag of de aantallen wel worden gehaald. Dat vind ik pure winst. De heer Van Bommel, die nu al vier jaar lang hetzelfde zegt, zullen wij wel nooit kunnen overtuigen. Ik wijs erop, dat er een nieuwe regeling op komst is, namelijk de z.g. WIW-regeling, die vanaf januari a.s. nieuwe mogelijkheden zal bieden om het werkgelegenheidsbeleid voort te zetten. Ik kom bij het Amsterdams Promenade Orkest (APO) en schets nog even de achtergrond van de sociale werkvoorziening, omdat vele raadsleden die niet goed kennen. Wij kennen in Amsterdam een zeer "sociale sociale werkvoorziening". Wij hebben er tot op het laatst voor gevochten, dat de sociale werkvoorziening echt wordt gebruikt voor de mensen voor wie deze bedoeld is. De wetgeving is al jaren geleden veranderd; al jarenlang wordt in ons land bezuinigd op de sociale werkvoorziening. Vele organisaties op dit vlak zien geen enkele mogelijkheid om iets anders te doen dan de moeilijker klanten af te stoten en met de gemakkelijker klanten verder te gaan. In Amsterdam hebben wij er nu juist voor gekozen om dat niet te doen. Op die grond hebben wij gezegd, dat wij hier ondanks de nieuwe wet minstens 4 miljoen gulden per jaar in blijven steken om te zorgen dat dit saneringsproces in de sociale werkvoorziening redelijk en menselijk kan verlopen. In dit kader moeten er functies verdwijnen; dat kan in de huidige systematiek niet anders. Met betrekking tot het APO heeft de directie van de sociale werkvoorziening - die geen gemeentelijke dienst meer is - uitgesproken, dat er een menselijk beleid moet worden gevoerd. Tot juli 1998 is het geld beschikbaar. Ondertussen zal de heer Etty een onderzoek doen naar de overlevingskansen voor het orkest. De heer Etty schat de kans, dat dit zal slagen op 80% tot 90%, niet als sociale werkvoorziening maar omdat het APO ook een belangrijke rol vervult in de kunstwereld, bijvoorbeeld als begeleider van amateurkoren. Hij meent, dat het wel degelijk mogelijk is daarvoor fondsen te vinden voor aanvullende financiering. Als dat mogelijk is, zullen wij dat toejuichen. Zou dit onverhoopt niet lukken, dan moeten wij in de akkoordonderhandelingen voor de komende vier jaar hiervoor een oplossing zien te vinden. Over armoede is veel gezegd. Als persoon en als wethouder voor het armoedebeleid ben ik blij met al die aandacht. Ik ondersteun de verdediging door wethouder Peer van de begroting die het College aan de Raad heeft aangeboden, waaraan ik toevoeg, dat ik persoonlijk initiatieven waarover is gesproken op geen enkele manier als een kras op mijn blazoen kan ervaren. Ik zal met genoegen de verdere discussies volgen. Wel zeg ik, dat ons ook hier geen borstklopperij past. De FNV heeft onlangs weer een onderzoek gedaan naar armoede en naar het beleid in verschillende steden. Natuurlijk is de ene gemeente op het ene punt en de andere op het andere sterker; dat zal altijd zo blijven. Ook de FNV concludeert echter, dat Amsterdam van de grote steden het meeste geeft aan de uitkeringsgerechtigden en hieraan ook uit eigen middelen het meeste bijbetaalt. Ik vind, dat wij daarop trots mogen zijn. Wat het minderhedenbeleid betreft, heeft de raadscommissie ingestemd met het voeren van een minderhedendebat in deze stad, en wel omdat het huidige beleid is gebaseerd op de raamnota Minderhedenbeleid uit 1989. Iedereen is het erover eens, dat dat niet meer een duidelijk verhaal is. Velen vragen zich af wat het minderhedenbeleid nu eigenlijk inhoudt en wat men van de gemeente mag verwachten. Iedereen erkent echter ook, dat sinds 1989 de situatie, wat de samenstelling en het gevoel van de bevolking betreft, sterk is veranderd. Wij hebben geconstateerd, dat aan de stadsgesprekken over de stadsprovincie en het Forum Amsterdam veel Amsterdammers hebben deelgenomen, maar zo goed als geen allochtonen. Wethouder mevr. Van der Giessen heeft daarop gereageerd met een oude- rendebat voor minderheden, dat een heel groot succes is geworden. Heel veel allochtonen hebben daaraan deelgenomen en adviezen gegeven, die ook zijn verwerkt. Wethouder mevr. Ter Horst heeft voor het gemeentelijk personeel een allochtonendag georganiseerd, die ook heel goed is bezocht en waar ook veel adviezen zijn gegeven. Er is dus geen enkele reden om eraan te twijfelen dat het, als wij met de stad willen discussieren, mogelijk is alle bewoners bij elkaar te krijgen. Wij hebben duidelijk gezegd, dat adviezen die hieruit naar voren komen zullen worden gebruikt ter advisering van deze Raad bij de opstelling van het volgende program- akkoord. De heer Köhler heeft gereageerd op de kop van een krantenbericht. Als hij de rest van de informatie had gelezen, zou hij hebben kunnen constateren, dat zijn weergave een simplificatie is. (De heer KÖHLER: Ik reageer op citaten van u in diverse kranten, waaronder de Volkskrant. Daarin hebt u met zoveel woorden gezegd, dat het positieve-actiebeleid geen succes is geworden en moet worden vervangen. Bedoelt u daarmee dat het verbeterd dan wel dat het afge- schaft moet worden? U hebt de indruk van het laatste gewekt.) Dat is niet mijn bedoeling. Wij zullen hierover spreken na het minderhedendebat, omdat wij onze conclusies niet voordien kunnen trekken. (De heer KÖHLER: Over het positieve-actiebeleid gaat u niet voor het eerst een debat voeren. Daarin treedt het College permanent op. Ik heb wethouder mevr. Ter Horst tijdens de gemeentelijke allochtonendag hierover interessante opmerkingen horen maken waarover wij het eens waren. Het is dan toch logisch, dat ik - als u daar nu ook over naar buiten treedt, nog voor dat debat - erachter probeer te komen wat het College hiervan vindt? U neemt toch ook deel aan dat debat?) Ik weet niet hoe u zich een dergelijk debat voorstelt, maar het was mijn bedoeling te luisteren naar hoe Amsterdammers hierover denken en vervolgens mijn conclusies te trekken. Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Mijnheer de Voorzitter. De CDA-fractie heeft gevraagd naar de opvatting van het College over het vrijwilligerswerk en heeft gevraagd of het College bereid is, dit verder te bevorderen. Het College is van mening, dat het vrijwilligerswerk een belangrijke kurk is waarop Amsterdam drijft. Het is een soort cement in onze samenleving. Vele mensen zijn erbij betrokken en het is voor mij een van de redenen waarom ik aan deze stad verslingerd ben, die een zo warm kloppend hart heeft dat men daar deel van wil uitmaken. De kern van het vrijwilligerswerk is, dat de overheid het niet kan afdwingen. Men kan het wel stimuleren en er allerlei voorwaarden voor scheppen. Dat is dan ook wat wij hebben gedaan. In de begroting is voor volgend jaar structureel fl 53.000 extra uitgetrokken voor het vrijwilligerswerk. Dit was ook het gevraagde bedrag waarmee het vrijwilligerswerk weer een aantal extra activiteiten kan ondernemen. De fractie van D66 heeft gevraagd of de toegang tot de gezondheidszorg overal gelijk is. De toegang is inderdaad gelijk, het effect niet. Iedereen die zorg nodig heeft in deze stad - ik herinner aan onze uitspraak hier, dat ook onverzekerden recht hebben op zorg - kan die krijgen, maar gezondheid is iets anders. De gezondheidseffecten en de beleving van alle mensen zijn heel verschillend. De levensverwachting in stadsdeel Westerpark ligt 5% lager dan bijvoorbeeld in Buitenveldert. Dat vindt het College niet acceptabel. Daarom zijn wij in de afgelopen jaren lid geworden van het Netwerk Gezonde Steden. Daarom ook hebben wij een lokaal gezondheidsbeleid vorm gegeven. Wij weten, dat dit een integraal beleid kan zijn, dat vorm krijgt door de medewerking van wethouder Van der Aa op het gebied van werk. Het blijkt dat werk en wonen heel belangrijk zijn voor hoe mensen zich voelen. Dit geldt ook voor een opleiding en voor de mogelijkheid om te participeren voor ouderen of chronisch zieken. Wij hebben een aantal voorstellen om ervoor te zorgen, dat mensen niet in een isolement blijven. Daarmee zijn wij overigens nog niet klaar. Met het bestrijden van de armoede en het verbeteren van de zorg staan wij nog maar aan het begin. Dit College heeft hiermee echter wel een begin gemaakt. Wij staan nog maar zozeer aan het begin van een groot probleem, dat wij het woord "tevredenheid" in dit verband niet mogen gebruiken. Ik onderstreep wat wij wel hebben gedaan. Wij zijn het programakkoord ingegaan met een bedrag van 1,5 miljoen gulden voor de sociale pensions. Wij hebben ons op dat moment waarschijnlijk niet voldoende gerealiseerd dat dat niet voldoende zou zijn. College en Raad hebben duidelijk uitgesproken, dat wij het programakkoord in deze periode wilden uitvoeren. Er is echter meer gebeurd. Er is extra geld van het rijk bij gekomen. Er is op dit moment dagopvang voor 800 mensen; 250 personen kunnen worden opgevangen in de nachtopvang; voor 900 personen bestaat een begeleid- wonenvoorziening. Dat is niet voldoende. Wij willen, dat in het jaar 2000 niemand meer op straat behoeft te leven die dat niet wil. Daarbij willen wij de opvang leveren voor de groepen waarover ook mevr. De Jong heeft gesproken, die in Amsterdam op straat leven en waarvan de problematiek steeds complexer wordt, zo complex dat de gewone maatschappelijke opvang en de politie het niet meer aankunnen. Wij hebben een wet die uitgaat van een gevaarscriterium. Wij kunnen niet iedereen opsluiten. In de folder van de Inspectie voor de Volksgezondheid staat, dat het gevaarscriterium breder kan worden geïnterpreteerd dan in vele gevallen gebeurt, namelijk daar waar sprake is van ontoelaatbare verloedering. Ook in die gevallen mogen wij de regels toepassen. Dat doen wij nog niet altijd. Dat vereist ook weer een mentaliteitsverandering, bijvoorbeeld bij de RIAGG's, een verandering die wij niet kunnen afdwingen maar die wij alleen maar in een proces tot stand kunnen brengen. Een ander probleem dat het College veel zorgen baart, is het feit dat de besteding van de landelijke AWBZ-gelden - een van de fundamenten van het poldermodel - is uitbesteed aan de Ziekenfondsraad. Die besteding is niet meer democratisch controleerbaar. Men hoort na een jaar of men het geld wel of niet krijgt en verder kan men er niets aan doen. Ik ben met het rijk in gesprek om hieraan iets te doen en om veel meer gelden direct binnen de budgetten te kunnen krijgen. Het gaat om samenhang, regulering en meer geld. Er is nog zeker 8 miljoen gulden structureel nodig voor ons doel "in 2000 niemand meer op straat". Naast het bedrag van 1,5 miljoen gulden voor de sociale pensions is er dit jaar vanuit het rijk, maar ook uit de portefeuille Maatschappelijke en Gezondheidszorg zo gerealloceerd, dat toch al met al nog structureel 3,5 tot 4 miljoen gulden extra is ingezet voor de opvang. Wij blijven uiteraard streven naar meer geld. Ik constateer, dat ook de VVD van mening is dat mensen ruimhartig en humaan onderdak moeten krijgen als vorm van maatschappelijke beschaving. Ik ben blij, dat het debat over de aanzuigende werking voorbij is en dat wij elkaar hierin goed kunnen vinden. (De heer HOUTERMAN: Dat debat was bij het programakkoord al positief afgerond, overigens ook buiten Amsterdam.) Ik ben blij, dat wij samen die verantwoordelijkheid nemen. (De heer VAN DER LAAN: Ik herinner mij de akkoordonderhandelingen op dit punt heel goed. Mij is daarbij door D66 en de VVD het vuur na aan de schenen gelegd, juist met het argument van de aanzuigende werking. Ik heb daarop gezegd, dat men de kans zou krijgen om regelingen te treffen met andere plaatsen van waaruit mensen met een enkeltje naar Amsterdam zouden worden gestuurd; deze "broodje aap-verhalen" bestonden toen ook al. Als die niet tot stand zouden komen, zou het bedrag van 1,5 tot effect komen. Ik heb er op dat moment niet meer kunnen uitslepen dan dat. Ik constateer met vreugde, dat u met mevr. De Jong nu een heel andere invalshoek kiest, die naar mijn mening de enig reële is. Ik vind, dat u daarmee goed bezig bent. Voor de geschiedenis is het juist dit even te zeggen.) U kunt nu wel op de partijpolitieke toer gaan... (De heer VAN DER LAAN: Dat doe ik juist niet.) U hebt gezegd, dat D66 en de VVD dit bij de akkoordonderhandelingen naar voren hebben gebracht. Ik ben in de eerste plaats collegelid, maar ook lid van D66. Ik heb de uitdaging om met de andere steden te onderhandelen opgenomen. Wij hebben op rijksniveau - dat gaat toch altijd het snelste - ingebracht, dat wij willen dat er meer centrumgemeenten worden aangewezen. Er zijn er nu 43 aangewezen, met de bijbehorende budgetten. De trek door het land wordt hierdoor aanmerkelijk minder. Dat kunnen wij ook aantonen. De andere steden hebben nu ook opvangmogelijkheden, terwijl zij voordien niets hadden. (De heer VAN DER LAAN: Ik vind dat u dat goed hebt gedaan; dat heb ik juist gezegd. Er is dus heel wat veranderd in de afgelopen vier jaar.) Ik oop wel, dat het beleid van het College, dat op dit onderdeel door mij wordt vormgegeven, tot veranderingen heeft geleid, want anders zou ik mij behoorlijk achter de oren moeten krabben. U weet, dat mijn hart vooral klopt voor dit onderdeel. Als ik hierin niets zou presteren, zou ik mij moeten afvragen wat ik nog op deze plek doe. Ik ben dan ook blij met uw constatering. De heer Van Duijn heeft gevraagd of het niet hoog tijd wordt, het referendum te herstellen. Ik roep in herinnering, dat ik daaraan geen enkele behoefte heb, waar de evaluatie van het eerstgehouden referendum in de optiek van het College heeft geleid tot een verfijning van de referendumverordening. Bij een verfijning wordt niets kapot gemaakt en behoeft er dus ook niets te worden hersteld. De heer Van Duijn heeft de suggestie gewekt, dat die schade zou zijn aangebracht door de keuze voor een gekwalificeerde meerderheidseis. Er is hier een voorstel ingediend door de fractie van GroenLinks, dat heeft geleid tot een goed debat. De Raad heeft dat voorstel vervolgens overgenomen. Het College heeft er dan ook geen enkele behoefte aan, daarop nu terug te komen, omdat hiervoor een grote raadsmeerderheid bestaat. Het College handelt hiermee in de geest van de Raad. (De heer VAN DUIJN: Het heeft echter ook geleid tot ontgoocheling bij die meerderheden bij de laatste twee referenda, die tot verliezers werden gebombardeerd als gevolg van deze interpretatie van de verkiezingsuitslag.) Ik wil graag met u bij een borrel hierover in gesprek. (De heer VAN DUIJN: Ik wil liever echt een debat hierover.) Ik wil graag met u doorpraten over de ontgoocheling die u noemt. Ik geef nu antwoord op uw vraag, of het College van mening is dat er herstelwerkzaamheden nodig zijn. Het College meent duidelijk van niet. (De heer VAN DUIJN: Bent u niet bang, dat een volgend referendum ook weer tot frustratie zal leiden, dat kiezers niet opkomen omdat zij denken "zelfs als wij winnen, worden wij nog tot verliezer verklaard"?) Nee, daar ben ik niet bang voor. (De heer VAN DUIJN: U hebt wel kunnen constateren, dat de opkomst bij het referendum over de Noord-Zuidlijn aanmerkelijk lager was dan bij het daarvoor gehouden referendum, als gevolg van dit aspect.) (Mevr. DE JONG: Is het niet bij u opgekomen, dat de opkomst bij het referendum over de Noord-Zuidlijn misschien zo laag is geweest omdat de meerderheid van de Amsterdamse bevolking gewoon achter de aanleg staat?) (De heer VAN DUIJN: Ik heb ook op straat veel gediscussieerd over dit onderwerp. Veel mensen reageerden daarbij in de trant van "ze doen toch wat ze willen en ik stem dus maar niet meer".) De fractie van D66 heeft gevraagd of wij zouden moeten nadenken over parttime wethouders en wethouders van buiten deze Raad. Wij staan absoluut open voor ideeën, maar wij vinden dat wij eerst de experimenten in stadsdelen moeten afwachten. Ook voor wethouders van buiten de Raad is er een wetswijziging nodig, anders dan bij de stadsdeelraden, die door de Gemeenteraad ingestelde commissies zijn. Naar aanleiding van het debat van enkele weken geleden is het College verzocht, met een notitie te komen over bestuurlijke vernieuwing. Wij zullen daarover nog zeker komen te discussiëren. De heer Van Bommel zou graag een raadplegend referendum willen over de instelling van een stadsdeel Binnenstad. Wij hebben in deze Raad in de afgelopen acht jaar uitgebreid gediscussieerd over een raadplegend dan wel een correctief referendum. Het College heeft gekozen voor het laatste. Dit betekent dan ook, dat na het nemen van een besluit over een stadsdeel Binnenstad de burgers eventueel een initiatief kunnen nemen. Tegelijkertijd heeft het College zich afgevraagd wat het referendum over de stadsprovincie ons heeft geleerd. Dat heeft ons geleerd, dat wij ervoor moeten zorgen dat wij vooraf zo veel met de mensen spreken dat wij weten, dat de besluiten die wij nemen op draagvlak kunnen rekenen. Dat is ook wat wethouder mevr. Ter Horst bij het bestuurlijk stelsel doet. Het gaat erom dat men dit kan voorkomen. Op dit moment staat de verordening een raadplegend referendum niet toe. Daarmee zeg ik niet, dat dit nooit zal gebeuren. Er is al eerder door de Raad gevraagd, opnieuw na te denken over een raadplegend referendum. Op dit moment is dat echter niet mogelijk. In feite behelst de verordening die wij kennen een raadplegend referendum. De wet staat namelijk geen correctief referendum toe. (De heer VAN BOMMEL: De procedure en de praktijk ken ik. Bent u niet met mij van mening, dat de eventuele vorming van een stadsdeelraad in de binnenstad een uitgelezen punt is om een raadplegend referendum te houden aan de hand van een vraag waarop men heel gemakkelijk ja of nee kan zeggen?) Er zijn heel veel uitgelezen vragen te bedenken om een referendum over aan te vragen. Als ik morgen aan de bewoners van de binnenstad zou vragen "wilt u dat alle dak- en thuislozen van de straat zijn?" of "wilt u dat er geen armoede meer is in deze stad?", zal men daarop in meerderheid ja zeggen. Zo kunnen wij wel doorgaan. Dat is een gemakkelijke vraag. Het gaat erom dat dit College dergelijke vragen niet wil voorleggen, maar wil besluiten op basis van goede gesprekken en draagvlak, zodat men weet wat er leeft in de stad. (De heer VAN BOMMEL: Dit heeft ook te maken met de verdeeldheid in de Raad. Over de vragen die u nu noemt bestaat geen verdeeldheid in de Raad, maar wel over de vraag of er een stadsdeelraad voor de binnenstad moet komen.) Een referendum zoals wij dat kennen, zetten wij niet in op het moment dat er verdeeldheid in de Raad is, maar nadat er een raadsbesluit is genomen, dat wij vervolgens aan de burgers voorleggen. (De heer VAN BOMMEL: Daarom pleit ik voor een andere mogelijkheid.) Daarover zullen wij met elkaar nog de degens kruisen. De vergadering wordt om 23.05 uur geschorst tot de volgende middag 13.00 uur.