Bron: Raad
Type document: Notulen
Onderwerp: Raadsvergadering 25-06-97
Datum publicatie:25-06-1997
Datum Raad:25-06-1997
 
Tekst:
 
OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 25 JUNI 1997 EN
DONDERDAG 26 JUNI 1997.
 
Aanwezig: de leden Van der Aa (PvdA), mevr. Agtsteribbe (PvdA), mevr.
Alkema (D66), Bakker (D66), Balai (PvdA), mevr. Boerlage (GroenLinks),
Van Bommel (SP), Bouma (VVD), Breunissen (GroenLinks), Bijlsma (PvdA),
Cherribi (PvdA), Cornelissen (D66), Van Duijn (De Groenen), Enthoven
(CD), mevr. Van der Giessen (D66), Goedhart (CDA), mevr. Grewel (PvdA),
Ten Have (D66), mevr. Hoogland (PvdA), Hooijmaijers (VVD), mevr. Ter
Horst (PvdA), Houterman (VVD), Hulsman (GroenLinks), mevr. Irik (PvdA),
mevr. De Jong (D66), K”hler (GroenLinks), mevr. Krikke (VVD), Van der
Laan (PvdA), Levie (PvdA), Meijer (PvdA), Niamut (CDA), Oranje (D66),
Peer (VVD), mevr. Peters (VVD), Raksowidjojo (GroenLinks), Robbers
(D66), mevr. Schutte (GroenLinks), Van Sitteren (CD), mevr. Spier-van der
Woude (VVD), Stadig (PvdA), Van Wijk (VVD) en Yalin (PvdA).
 
Afwezig: de raadsleden Fortun‚ (CD), Graman (Onafh.) en Spit (CDA).
 
Middagzitting op woensdag 25 juni 1997.
 
Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester, later drs. E.F.L. Peer, wethouder.
 
Secretaris: mevr. drs. M. Sint.
 
De vergadering wordt om 13 uur geopend.
 
De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat de vergadering uit drie dagdelen
zal bestaan, te weten hedenmiddag, morgenmiddag en morgenavond.
Het is de algemene wens van de Commissie voor de Werkwijze van de
Gemeenteraad om punt 13 (verbetering in het bestuurlijk stelsel enz.) direct
na het hameren te behandelen en indien mogelijk ook vandaag af te ronden.
Dat heeft er onder andere mee te maken, dat mij is gemeld dat dan massaal
de deelraadsbesturen hier aanwezig zouden zijn, maar zo te zien is dat
kennelijk een misverstand.
Verder deel ik u mede, dat punt 12 (bevordering deeltijdwerk in het kader
van het stimuleren van de werkgelegenheid binnen de gemeente Amsterdam)
ten onrechte op de agenda van heden is geplaatst. Dit punt komt aan de orde
in de eerste vergadering na het zomerreces en wordt nu derhalve afgevoerd.
Ten slotte dient punt 47 (privatisering van de Gemeentelijke Organisatie
voor Verzorging en Verpleging), gelet op het advies van de Ondernemings-
raad, van de agenda te worden afgevoerd.
 
Aan de orde is de agenda:
 
1
Notulen van de raadsvergaderingen op 28 mei 1997 en 11 juni 1997.
 
De notulen worden ongewijzigd goedgekeurd.
 
2
Mededeling van de ingekomen stukken.
 
1 Adres van drs. W. van der Kolk, namens de Kamer van Koophandel en
Fabrieken voor Amsterdam, van 3 juni 1997, houdende reactie op het rapport
"Delen van bestuur" van de Commissie-Tops.
 
Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de behandeling van de
desbetreffende voordracht, punt 13 van de agenda.
 
2 Adres van X. da Silva van 5 juni 1997, houdende voorstel voor eens per
maand een autoloze zondag.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
 
De heer K™HLER: Ik stel voor, dit adres te behandelen in de Commissie
voor Verkeer enz.
 
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Ik sluit mij hierbij aan.
 
Wethouder BAKKER: Ik heb geen bezwaar.
 
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, dit adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg.
 
3 Notitie van het raadslid Cornelissen van 26 mei 1997, getiteld: Het
bestuurlijk stelsel Amsterdam op weg naar de 21ste eeuw (Gemeenteblad afd.
1, nr. 325, blz. 1367).
 
Besloten wordt, deze notitie te betrekken bij de behandeling van de
desbetreffende voordracht, punt 13 van de agenda.
 
4 Adres van mevr. E. Brilleman, namens het Wijkopbouworgaan De Gouden
Reael, van 2 juni 1997 inzake het zogenaamde plan-Soeters.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
 
5 Adres van prof. ir. D.H. Frieling van 6 juni 1997 inzake de methode van
beslissen over grote projecten die de ruimtelijke ordening van Nederland
veranderen.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres voor kennisgeving aan
te nemen.
 
De heer BIJLSMA: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord te zenden
aan de Commissie voor Volkshuisvesting enz.
 
Wethouder STADIG: Het adres wordt ter kennisgeving aan de commissie
toegezonden.
 
Dit adres wordt voor kennisgeving aangenomen. Het adres zal bovendien
aan de Commissie voor Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke
Ordening en Grondzaken worden toegezonden.
 
6 Adres van W. van Zijl, namens Initiatieven voor Betaalbaar Wonen e.a., van
5 juni 1997, houdende verzoek om een schaderegeling met betrekking tot de
aanleg van de Noord-Zuidlijn.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
 
De heer K™HLER: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord te zenden
aan de Commissie voor Verkeer enz.
 
De heer VAN DUIJN: Ik steun dit verzoek.
 
Wethouder BAKKER: Ik heb geen bezwaar.
 
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, dit adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Verkeer,
Milieu, Cultuur en Monumentenzorg.
 
7 Adres van P. Paschenegger, namens het Wijkcentrum d'Oude Stadt, van
30 mei 1997 inzake de verdeling van het parkeervergunningengebied in de
binnenstad.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
 
De heer BIJLSMA: Ik verzoek, dit adres na het zomerreces te betrekken
bij de behandeling van de nota inzake het parkeren in de binnenstad in de
Commissie voor Verkeer enz.
 
Wethouder BAKKER: Ik ben gewend, raadsadressen snel af te handelen.
Ik stel dan ook voor, het adres nu af te handelen en de commissie een afschrift
 
van het antwoord te zenden. Dit kan uiteraard later bij die nota worden
betrokken.
 
De heer BIJLSMA: Ik kan mij daarmee verenigen.
 
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, dit adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Verkeer,
Milieu, Cultuur en Monumentenzorg.
 
8 Adres van de ministers van Verkeer en Waterstaat en van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 9 juni 1997 inzake bekendmaking
en terinzagelegging van de beslissing op het bezwaar tegen de aanwijzing van
het luchtvaartterrein Schiphol.
 
Dit adres wordt voor kennisgeving aangenomen.
 
9 Adres van S.F. van Ulzen van 9 juni 1997 inzake het parkeervergunnin-
genbeleid.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
 
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Ik stel voor, dit adres te behandelen
in de Commissie voor Verkeer enz.
 
Wethouder BAKKER: Mijn voorstel is, eerst een afschrift van het
antwoord te zenden aan de commissie, aangezien het anders wellicht enkele
maanden duurt voordat behandeling in de commissie plaatsvindt. Later kan
dan eventueel behandeling van het adres plaatsvinden.
 
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Ik kan mij daarmee verenigen.
 
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, dit adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal eerst mededeling worden gedaan aan de Commissie voor
Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg. Op een later tijdstip zal
eventueel behandeling van het adres in genoemde commissie plaatsvinden.
 
10 Adres van drs. B.B.J. Huls, namens de Amsterdamse Raad voor de
Stadsontwikkeling, van 29 mei 1997, houdende advies over de stadsradiaal Jan
van Galenstraat.
 
Dit adres wordt voor kennisgeving aangenomen.
 
11 Adres van mevr. B.C. Teunissen van 9 juni 1997 inzake overgang van
particuliere naar ziekenfondsverzekering.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
 
Mevr. IRIK: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord te zenden aan de
Commissie voor Werk enz.
 
Wethouder VAN DER AA: Ik heb geen bezwaar.
 
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, dit adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Werk,
Onderwijs, Sociale Zaken, Minderheden en Nieuwkomersbeleid.
 
12 Adres van P.J. Gofferj‚, namens het Wijkcentrum De Gouden Reael, van
11 juni 1997 inzake inrichting van de zogenaamde Paardenwei bij het
Haarlemmerplein.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
 
13 Adres van R. Samkalden van 11 juni 1997, houdende verzoek tot inwilliging
van het verzoek tot conversie van het tijdelijk erfpachtrecht van het perceel
Bokkinghangen 2 in een voortdurend recht van erfpacht.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
 
14 Adres van R.J. R”ell van 13 juni 1997 inzake de als gevolg van de Eurotop
te lijden schade met betrekking tot zijn watersportbedrijf bij het Amstel-
hotel.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
 
15 Adres van H. ter Beek van 11 juni 1997 inzake het beleid, de systematiek
en uitgiftetempo van parkeervergunningen.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
 
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Ik stel voor, een afschrift van het
antwoord te zenden aan de Commissie voor Verkeer enz.
 
De heer BIJLSMA: Ik steun dit voorstel.
 
Wethouder BAKKER: Ik heb geen bezwaar.
 
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, dit adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Verkeer,
Milieu, Cultuur en Monumentenzorg.
 
16 Adres van A. Jonker, namens de Fietsersbond ENFB, van 12 juni 1997
inzake het niet op tijd afhandelen van raadsadressen met betrekking tot het
fiets-, parkeer- en verkeersbeleid.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
 
De heer BIJLSMA: Ik stel voor, dit adres te behandelen in de Commissie
voor Verkeer enz.
 
De heer K™HLER: Ik wijs erop, dat in dit adres niet meer wordt gevraagd
dan in drie andere adressen wordt gevraagd, die hier al ‚‚n tot twee jaar
liggen en nog steeds niet zijn beantwoord. Als wij nu de behandeling van het
onderhavige adres ook weer gaan verwijzen naar een onbepaalde datum,
hebben wij daar niets aan. Ik zou graag nu of in de eerstkomende vergadering
van de Commissie voor Verkeer enz., respectievelijk de Commissie voor
Volkshuisvesting enz., van het College willen vernemen, wanneer die adressen
nu eindelijk eens zullen worden behandeld. In laatstgenoemde commissie moet
ook nog een adres van 25 juni 1995 worden afgehandeld.
 
Wethouder BAKKER: Dat is inderdaad te gek. Ik stel voor, dit adres zo
spoedig mogelijk te beantwoorden. Een afschrift van het antwoord stuur ik aan
de commissie en als men het dan nog noodzakelijk acht, wordt het adres in de
commissie besproken. Deze kwestie moet inderdaad zo snel mogelijk worden
afgehandeld.
 
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, dit adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Verkeer,
Milieu, Cultuur en Monumentenzorg.
 
17 Adres van C. Keulemans e.a. van 12 juni 1997 inzake het programme-
ringsbudget voor het Amphitheater.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
 
Mevr. GREWEL: Ik wil dit adres graag betrekken bij de voorstellen
terzake, die in september zullen worden behandeld.
 
Wethouder BAKKER: Ik heb geen bezwaar.
 
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen, teneinde het te betrekken bij de door
hen in te dienen voorstellen terzake.
 
18 Adres van J. Melskens van 16 juni 1997 inzake overlast van helikopters
tijdens de Eurotop.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
 
De heer BIJLSMA: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord te zenden
aan de Commissie voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken.
 
De VOORZITTER: Ik heb geen bezwaar.
 
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, dit adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Algemeen
Bestuurlijke en Juridische Zaken.
 
19 Adres van R. Kewalbansing van 18 juni 1997, houdende verzoek om
vervangende huisvesting.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
 
De heer NIAMUT: Ik stel voor, dit adres te behandelen in de Commissie
voor Zorg enz.
 
Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Ik heb geen bezwaar.
 
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, dit adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Zorg, Emancipatie, Drugsbeleid, (Facilitaire) bedrijven,
Bestuurlijke Vernieuwing en Informatievoorziening.
 
20 Adres van mevr. L.N. Mller van 19 juni 1997 inzake herprofilering van de
Prinsengracht.
 
Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de behandeling van de
desbetreffende voordracht, punt 27 van de agenda.
 
21 Interpellatieaanvrage van het raadslid Van Bommel van 23 juni 1997 inzake
de financi‰le aspecten van de Noord-Zuidlijn (Gemeenteblad afd. 1, nr. 367,
blz. 1619).
 
De interpellatie wordt toegestaan. Besloten wordt, deze nog hedenmiddag
te houden als punt 2A van de agenda.
 
22 Adres van mevr. M.J. Bakker, namens de Ondernemingsraad van het
stadsdeel Rivierenbuurt, van 18 juni 1997 inzake de mogelijke vermindering
van het aantal stadsdelen.
 
Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de behandeling van de
desbetreffende voordracht, punt 13 van de agenda.
 
23 Adres van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost van 17 juni 1997
inzake de toekomst van de stadsdelen.
 
Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de behandeling van de
desbetreffende voordracht, punt 13 van de agenda.
 
24 Adres van J.M. Bruggeman, namens Comit‚ 2e Coen niet doen, van 20 juni
1997 inzake de versnelde aanleg van de Westrandweg.
 
Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de behandeling van de
desbetreffende voordracht, punt 34 van de agenda.
 
25 Adres van R. Rumkorf, namens de ondernemingsraad van het stadsdeel
De Baarsjes, van 19 juni 1997 inzake de schaalgrootte van stadsdelen en de
eventuele gevolgen voor het personeel.
 
Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de behandeling van de
desbetreffende voordracht, punt 13 van de agenda.
 
De VOORZITTER: Ik stel voor, thans eerst na te gaan, welke punten van
de agenda zonder discussie en hoofdelijke stemming kunnen worden afgedaan.
 
Conform besloten.
 
3
Stand van zaken regiovorming.
 
Er zijn geen mededelingen.
 
4
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot wijziging
van de Verordening op de stadsdelen en vaststelling van de Verordening op
het Gemeentearchief Amsterdam 1997 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 357, blz.
1513).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1515 van afd. 1
van het Gemeenteblad.
 
5
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot het
verlenen van een eenmalige investeringssubsidie aan de Stichting Verzetsmu-
seum Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 347, blz. 1468).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1471 van afd. 1 van
het Gemeenteblad.
 
Punt 6 wordt even aangehouden.
 
7
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot
vaststelling van de Verordening Parkeerbelastingen 1997 (Gemeenteblad afd.
1, nr. 324, blz. 1351).
 
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE (stemmotivering): De VVD-fractie
heeft geconstateerd, dat er met betrekking tot het aanbrengen van de wielklem
en het toepassen van de Wegsleepregeling voor enkele stadsdelen een
uitzondering is gemaakt. Wij zijn echter van mening dat deze technische
regeling geen handvat kan zijn om bijvoorbeeld het nultarief juridisch te
frustreren omdat het hier niet is opgenomen. De uitzonderingen voor de
stadsdelen staan in de verordening en naar onze mening heeft de onderhavige
verordening geen juridische gevolgen om het nultarief, waarmee wordt
ge‰xperimenteerd, te frustreren. Over het ....
(De VOORZITTER: Uw fractie is dus ondanks alles overal voor.)
Wij zijn ervoor als het niet als juridisch handvat geldt om de stadsdelen
in het nultarief te frustreren en...
(De VOORZITTER: Dit gaat verder dan een stemmotivering. Ik stel
voor, dit agendapunt straks gewoon te behandelen.)
 
De behandeling van punt 7 wordt even aangehouden.
 
8
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot wijziging
van de Verordening Precariobelasting binnenstad en westelijk havengebied
1997 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 332, blz. 1437).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1438 van afd. 1 van
het Gemeenteblad.
 
9
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot
be‰indiging van de Regeling afwikkeling tekorten 1967 tot en met 1973 c.a.
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 348, blz. 1473).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1476 van afd. 1 van
het Gemeenteblad.
 
10
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot het
verlenen van ontslag aan de voorzitter en vier leden van de Stichting Algemene
Programmaraad (Gemeenteblad afd. 1, nr. 337, blz. 1452).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1452 van afd. 1 van
het Gemeenteblad.
 
11
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 17 juni 1977 tot wijziging
van het Ambtenarenreglement Amsterdam en de Verordening Uitkering
Functioneel Leeftijdsontslag (Gemeenteblad afd. 1, nr. 335, blz. 1445).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1446 van afd. 1 van
het Gemeenteblad.
 
Punt 12 is reeds van de agenda afgevoerd.
 
De punten 13 en 14 worden even aangehouden.
 
15
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot
vaststelling van het Actieplan Naar een gezond GVB (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 316, blz. 1326).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1326 van afd. 1 van
het Gemeenteblad.
 
16
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot het
aanwijzen van het pand waarin het Bureau Monumentenzorg is gehuisvest als
Huis der Gemeente op 30 augustus 1997 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 354, blz.
1508).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1508 van afd. 1 van
het Gemeenteblad.
 
17
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot
voorbereiding van een parti‰le herziening van het bestemmingsplan
Nieuwendijk/Kalverstraat e.o. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 311, blz. 1315).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1316 van afd. 1 van
het Gemeenteblad.
 
18
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot
voorbereiding van een parti‰le herziening van het bestemmingsplan Westelijke
Grachtengordel (Gemeenteblad afd. 1, nr. 312, blz. 1316).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1317 van afd. 1 van
het Gemeenteblad.
 
19
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot
voorbereiding van een parti‰le herziening van het bestemmingsplan Leidse- en
Weteringbuurt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 313, blz. 1318).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1319 van afd. 1 van
het Gemeenteblad.
 
20
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot
voorbereiding van het bestemmingsplan Prinseneiland (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 330, blz. 1433).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1434 van afd. 1 van
het Gemeenteblad.
 
21
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot
voorbereiding van een parti‰le herziening van het bestemmingsplan Jordaan
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 331, blz. 1435).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1436 van afd. 1 van
het Gemeenteblad.
 
Punt 22 wordt even aangehouden.
 
23
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 17 juni 1997 tot
voorbereiding van een parti‰le herziening van het bestemmingsplan IJ-oevers
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 356, blz. 1510).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1511 van afd. 1 van
het Gemeenteblad.
 
De punten 24 en 25 worden even aangehouden.
 
26
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot
straatnaamgeving in het Centrum (Tussen de Bogen) (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 334, blz.1443).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1444 van afd. 1 van
het Gemeenteblad.
 
Punt 27 wordt even aangehouden.
 
28
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot
realisering van een Montessorischool ter plaatse van het perceel Bickersgracht
1 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 318, blz. 1333).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1334 afd. 1 van het
Gemeenteblad.
 
29
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot
uitbreiding van het hoofdgebouw van de bijzondere basisschool De Oostelijke
Eilanden (Gemeenteblad afd. 1, nr. 319, blz. 1335
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1335 afd. 1 van het
Gemeenteblad.
 
Punt 30 wordt even aangehouden.
 
31
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 17 juni 1997 inzake het
Verdeelbesluit Nieuwbouw en Verbetering Binnenstad 1997 (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 363, blz. 1600).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1606 afd. 1 van het
Gemeenteblad.
 
32
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot
definitieve vaststelling van subsidies aan de Stichting IJscomplex Jaap Eden
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 317, blz. 1329).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1332 afd. 1 van het
Gemeenteblad.
 
33
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot aanleg
van de verkeerslichteninstallatie Holterbergweg/Borchland (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 321, blz. 1340).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1341 afd. 1 van het
Gemeenteblad.
 
Punt 34 wordt even aangehouden.
 
35
Voordracht van Burgemeester Wethouders van 12 juni 1997 tot vervanging
en aanpassing van verkeerslichteninstallaties met bijkomende werken
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 320, blz. 1337).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1339 afd. 1 van het
Gemeenteblad.
 
36
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot
uitvoering van vernieuwing van brug nr. 348, basculebrug over de Schinkel
v¢¢r de Zeilstraat (Gemeenteblad afd. 1, nr. 333, blz. 1439).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1442 afd. 1 van het
Gemeenteblad.
 
37
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot het
verlenen van een aanvullend krediet voor het realiseren van de aansluiting van
het rijkswegenknooppunt A2/A9 op de Meibergdreef (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 349, blz. 1477).
 
De heer K™HLER (stemmotivering): De fractie van GroenLinks was al
tegen het verlenen van een krediet voor deze nieuwe autoweg omdat daarbij
een verkeerde prioriteit werd gesteld. Nu er nog meer geld van de gemeente
bij moet is dat voor ons eens te meer reden om ook tegen het aanvullende kre-
diet voor deze nieuwe infrastructuur te stemmen.
 
De heer VAN DUIJN: De heer K”hler heeft mij de woorden uit de mond
genomen; ik zal die dus niet aanvullen.
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1481 afd. 1 van het
Gemeenteblad, met dien verstande, dat de fracties van GroenLinks en De
Groenen geacht willen worden, tegen de voordracht te hebben gestemd.
 
37A
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 29 mei 1997 tot het in
bruikleen geven van een kunstwerk uit de collectie van het Stedelijk Museum
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 280, blz. 1209).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1209 afd. 1 van het
Gemeenteblad.
 
Punt 38 wordt even aangehouden.
 
39
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 17 juni 1997 inzake
locatiekeuze voor nieuwbouw van het hoofdkantoor van Gemeentewaterlei-
dingen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 355, blz. 1509).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1511 afd. 1 van het
Gemeenteblad.
 
De punten 40 en 40A worden even aangehouden.
 
41
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot verkoop
van het perceel Ferdinand Bolstraat 190-192 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 322,
blz. 1343).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1344 van afd. 1 van
het Gemeenteblad.
 
42
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot aankoop
van de erfpachtrechten Rigakade 1-3/Haparandaweg en Sandvikweg 1 en 2
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 351, blz. 1499).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1501 afd. 1 van het
Gemeenteblad.
 
43
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot uitgifte
in erfpacht van een terrein aan de Ruigoordweg/Sojaweg (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 323, blz. 1348).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1350 afd. 1 van het
Gemeenteblad.
 
44
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot
verlenging van de Australi‰haven (Gemeenteblad afd. 1, nr. 346, blz. 1465).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1468 afd. 1 van het
Gemeenteblad.
 
45
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot verhuur
van een opslagruimte aan de Westhavenweg (Gemeenteblad afd. 1, nr. 309,
blz. 1305).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1306 van afd. 1 van
het Gemeenteblad.
 
46
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot
verhoging van het krediet voor de grond- en grondwatersanering van enige
terreinen in het Petroleumhavengebied (Gemeenteblad afd. 1, nr. 314, blz.
1320).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1321 van afd. 1 van
het Gemeenteblad.
 
Punt 47 is reeds van de agenda afgevoerd.
 
De punten 48 en 48A worden even aangehouden.
 
48B
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 24 juni 1997 inzake
erfpachtregeling grond Slotervaartziekenhuis (Gemeenteblad afd. 1, nr. 368,
blz. 1621).
 
De heer LEVIE (stemmotivering): Tijdens het arrangement rond de
privatisering van het Slotervaartziekenhuis heb ik gewaarschuwd voor
dreigende meerkosten. Uit de tekst van de voordracht begrijp ik, dat dit
gevaar, terwijl de inkt van de oorspronkelijke voordracht nog maar net droog
is, nauwelijks is ontweken. Ik kan slechts de hoop uitspreken, dat het gevaar
niet opduikt dat het rijk ons toch onvoorzien nog voor aanvullende kosten
stelt. De PvdA-fractie stemt in met de voordracht, maar blijft wel als
waarschuwing vinger aan de pols houden.
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1622 van afd. 1 van
het Gemeenteblad, met inachtneming van de door de heer Levie namens de
fractie van de PvdA gemaakte opmerking.
 
Punt 49 wordt even aangehouden.
 
50
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot
oprichting van de Stichting Hogeschool voor Economische Studies Amsterdam
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 310, blz. 1307).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1314 van afd. 1 van
het Gemeenteblad.
 
51
 
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot
voorlopige vaststelling van de bedragen, bedoeld in art. 99 van de Interimwet
op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs enz., over 1992
en vijfjarige periode 1988 tot en met 1992 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 336, blz.
1449).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge-
keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1451 van afd. 1 van
het Gemeenteblad.
 
Aan de orde zijn de benoemingen.
 
De VOORZITTER nodigt de leden Houterman, Hulsman en Meijer uit,
met hem het bureau van stemopneming te vormen.
 
Benoemd worden tot:
 
Lid van de Stichting Algemene Programmaraad (nr. 338): mevr. B.
Rootsaert, mevr. M.H. Westhoff, D.J. Gangaram Panday en H. van den
Busken.
 
Voorzitter van de Stichting Algemene Programmaraad (nr. 339): C. Wolzak.
 
Ingeleverd werden 38 biljetten. Allen werden benoemd met 38 (algemene)
stemmen, met uitzondering van de heer Wolzak, op wie 37 stemmen voor en
1 stem tegen werden uitgebracht.
 
De VOORZITTER dankt de leden van het bureau van stemopneming voor
de hem verleende hulp en stelt aan de orde:
 
2A
Interpellatieaanvrage raadslid Van Bommel inzake de financi‰le aspecten
van de Noord-Zuidlijn (Gemeenteblad afd. 1, nr. 367, blz. 1619).
 
De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de Raad voor
het feit dat ik deze interpellatie mag houden. In verband met overige
agendapunten zal ik het kort houden.
Vandaag wordt er een referendum gehouden over de aanleg van de Noord-
Zuidlijn. De raadsfractie van de SP heeft tegen die aanleg gestemd omdat er
sprake zal zijn van een verschraling van het bovengrondse fijnmazige openbaar
vervoer en omdat er sprake is van allerlei risico's die tot op de dag van
vandaag niet goed zijn in te schatten. Behalve aan de verwachte vervoers-
waarde moet worden getwijfeld aan de veiligheid van de boormethode,
mogelijke overschrijdingen en de financiering vanuit het rijk. Over dit laatste
 
heeft de Tweede-Kamerfractie van de SP vorige week mondelinge vragen
gesteld aan de minister. Een deel van die vragen is niet beantwoord. Hierdoor
blijft het onduidelijk, welk gedeelte van de geraamde 1,95 miljard gulden door
het rijk zal worden bijdragen. Om te voorkomen dat Amsterdam vandaag ja
zegt tegen een project waarvan onduidelijk is wat de kosten voor de gemeente
Amsterdam zijn, is het noodzakelijk dat het College vandaag nog antwoord
geeft op de volgende vragen:
1. Op basis van de huidige raming gaat de Noord-Zuidmetrolijn bijna
2 miljard gulden kosten. Het rijk zou 95% van de aanlegkosten moeten
betalen, de gemeente 5%. In het Meerjarenprogramma Infrastructuur en
Transport (MIT) is echter slechts 950 miljoen gulden gereserveerd, de helft
van wat nodig is. Kan het College van Burgemeester en Wethouders
aannemelijk maken dat het rijk 95% van 1,95 miljard gulden zal vergoeden en
niet 95% van een deel van dat bedrag nadat de begroting geknipt en geschoren
is? De ervaringen elders, onder meer het recent goedgekeurde Hoogwaardig-
Openbaar-Vervoer-project in Utrecht, leren immers dat er een groot gat kan
gapen tussen de financi‰le inzet van gemeenten en de uiteindelijke uitkomsten
van de onderhandelingen met het rijk.
2. Is het juist, dat van eventuele kostenoverschrijdingen uitsluitend de
loon- en prijsstijgingen door het rijk worden gecompenseerd? Indien dit het
geval is, hoe wil het College van Burgemeester en Wethouders andere
overschrijdingen dan financieren?
3. Er is geen praktijkervaring met de boormethode zoals die in Amsterdam
zal worden gehanteerd. Volgens deskundigen biedt de proefopstelling bij
Heinenoord geen garantie voor de Amsterdamse situatie. Welke extra
financi‰le voorziening wordt er getroffen om schade aan gebouwen en
eventuele uitplaatsing van bewoners te financieren?
 
Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Bij vraag 1 baseren wij ons
op de Wet Infrastructuur en daarin staat: "Wanneer een bijdrage voor een
investering wordt verstrekt, bedraagt deze voor de regionale of lokale
openbaar-vervoerinfrastructuur voor grote projecten 95%". In het huidige MIT
is inderdaad 950 miljoen gulden opgenomen. In de brief van oktober 1996
neemt de minister van Verkeer en Waterstaat echter kennis van het benodigde
budget van 1,95 miljard gulden en spreekt zij een inspanningsverplichting uit
om de gelden te reserveren. Recentelijk, na vragen hierover van de
partijgenoot van de heer Van Bommel in de Tweede Kamer, de heer Poppe,
deelt genoemde minister per brief van 16 juni 1997 mee: "De exacte
rijksbijdrage wordt conform het Besluit Infrastructuurfonds pas later
vastgesteld op basis van toetsing van het ontwerp en de bijbehorende begroting
van het project. De rijksbijdrage zal 95% van de subsidiabele kosten
bedragen." In het licht van de huidige inzichten betekent dit, dat de
rijksbijdrage veel hoger zal zijn dan de thans gereserveerde 950 miljoen
gulden. "In het MIT 1997-2001 meldde ik u reeds dat de inpassing van de
benodigde extra middelen nog zal moeten plaatsvinden. Of daarbij tijdelijke
herprioritering van projecten nodig zal zijn of dat deze middelen elders in de
rijksbegroting kunnen worden gevonden, is op dit moment nog niet bekend."
De conclusie luidt: de minister doet haar woorden gestand.
Ten aanzien van het eerste deel van vraag 2 luidt het antwoord: ja. Tegen
het tweede deel van de vraag maak ik bezwaar, want daarin wordt gesugge-
reerd, dat er andere overschrijdingen zullen zijn. Naar mijn mening zijn loon-
en prijsstijgingen geen kostenoverschrijdingen. Op het totale project zijn
"kostenaudits" gehouden en daar zit Rijkswaterstaat er bovenop. De conclusie
is, dat het voor het genoemde bedrag van 1,95 miljard gulden mogelijk is. Ik
wijs erop, dat er wel een post van 10% voor onvoorziene kosten is opgenomen.
Ik ga derhalve niet uit van overschrijdingen. Mochten die zich echter toch
voordoen, dan kan nog altijd een beroep worden gedaan op art. 13, lid 5, van
de Wet Infrastructuurfonds en daarin staat: "Indien de overschrijding
voortvloeit uit naar de mening van onze minister niet te voorziene bijzondere
kosten, kan hij op basis van een suppletoire aanvraag een aanvullende bijdrage
verstrekken."
Wat betreft het gestelde in vraag 3 inzake de boormethode wijs ik erop, dat
daarmee wel degelijk praktijkervaring is opgedaan. Het proefpalenproject bij
Heinenoord is gebruikt voor toetsing van de computermodellen die zijn
gebruikt bij het ontwerp; de resultaten hebben de betrouwbaarheid duidelijk
bevestigd. In Duisburg, Essen, Dsseldorf, Lissabon en Lille is een
vergelijkbare techniek in een vergelijkbare bodem gebruikt. Schade aan
gebouwen is dus niet aan de orde en uitplaatsing van bewoners evenmin. Wel
wordt er later met de bewoners overlegd over de eventuele overlast. Het
Amsterdams Steunpunt Wonen heeft zich bereid verklaard om in overleg met
de bewoners hiervoor een sociaal plan op te stellen.
Het moet mij van het hart, dat ik blij ben dat de heer Van Bommel zich
vandaag weer tot de inhoud bepaalt.
 
De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank het College
voor de beantwoording en het citeren uit de brief van 16 juni 1997, die, toen
ik die ontving, de datum had van 23 juni 1997. Volgens mij is dat ook de juiste
 
datum.
Het citaat uit die brief is volledig juist. Ik wil echter een ander deel uit
die
brief citeren omdat dit toch meer ingaat op de problematiek zoals ik die heb
geschetst. Op de tweede bladzijde van de brief staat: "In het proces van het
beoordelen van het ontwerp en de subsidiabiliteit van het project worden ook
contra-expertises naar bepaalde aspecten uitgevoerd. Op dit moment is dat het
geval ten aanzien van de vervoersgegevens. Deze contra-expertise is echter nog
niet afgerond en laat zich niet splitsen in zelfstandige onderdelen die
vooruitlopend op het rapport voor publicatie in aanmerking kunnen komen."
Naar mijn mening blijkt daaruit, dat er wat betreft de begroting en de
subsidiabiliteit weinig zekerheid is te geven. Ik vind dat enigszins in strijd
met de beantwoording van mijn eerste vraag. Ik denk, dat het College daarmee
alleen maar aannemelijk kan maken, dat 95% van een zeker deel van het
bedrag bij deze brief door de minister wordt toegezegd, maar niet 95% van
1,95 miljard gulden. Dat heb ik de wethouder in die zin niet horen bestrijden.
 
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. In brief van minister mevr.
Jorritsma staat, dat het rijk nog een contra-expertise zou gaan doen. Dat sluit
 
niet uit, dat men in Den Haag zou besluiten om toch met een ander bedrag op
tafel te komen. Ik deel wat dat betreft dan ook de zorg van de interpellant.
Het is natuurlijk niet uitgesloten dat er overschrijdingen zullen komen.
(Wethouder BAKKER: Hoezo overschrijdingen? Er zijn toch geen
overschrijdingen?)
Die kunnen er wel komen als er duidelijkheid komt over de exploitatie-
tekorten Ä die duidelijkheid bestaat nog steeds niet Ä zowel voor wat betreft
de exploitatie van de ritten als van de infrastructuur op de langere termijn.
In aanmerking genomen het feit dat de Oostlijn destijds zes keer zo duur is
geworden als was geraamd, vind ik de opmerking van de wethouder, dat
andere overschrijdingen uitgesloten zijn, wel zeer voorbarig.
 
De heer K™HLER: Mijnheer de Voorzitter. Kan het College nogmaals
bevestigen dat, nadat het rijk het te subsidi‰ren bedrag in de bouwkosten heeft
 
vastgesteld en er overeenstemming is over de exploitatiegevolgen, deze zaak
alsnog ter finale afweging aan deze Raad zal worden voorgelegd, zodat allerlei
angsten op dat punten volstrekt ongegrond zullen blijken te zijn?
 
De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. Is de heer Van Bommel het
met mij eens, dat het instrument interpellatie een hoog goed is en ook
zorgvuldig dient te worden gebruikt? Zou de heer Van Bommel dit instrument,
dat hij vandaag gebruikt, ook over een week gebruiken als vandaag niet
eveneens een referendum aan de orde zou zijn?
(De heer VAN BOMMEL: Het antwoord op de eerste vraag is "ja". Het
antwoord op de tweede vraag is "nee", omdat dat dan niet meer enige
invloed heeft op de besluitvorming van mensen die vandaag "ja" of "nee"
moeten zeggen tegen die metrolijn.)
Die antwoorden hebben geen synergie met elkaar. Als u op de eerste vraag
"ja" antwoordt en op de tweede vraag "nee", vinden wij, dat u politiek gezien
niet op een zorgvuldige manier gebruik maakt van het instrument interpellatie.
(De heer VAN BOMMEL: Daarover verschillen wij dan van mening.)
 
De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Voor de VVD-fractie
is het interpellatierecht in de democratie een verworven recht waarmee wij
zeer zorgvuldig moeten omgaan. Op andere plaatsen heb ik al tegen de heer
Van Bommel gezegd, dat wat betreft het onderhavige punt, de campagne en
het feit dat vandaag een interpellatie wordt aangevraagd, niet recht evenredig
zijn met het kwaliteitsniveau dat de heer Van Bommel met betrekking tot de
campagne inzake de Noord-Zuidlijn had verworven.
 
Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Zo heeft iedereen zijn
interpretatie van de brief, maar als ik het citaat van de heer Van Bommel mag
aanvullen, lees ik: "Uiteraard zal het rapport conform het verzoek van de heer
Poppe, zodra het beschikbaar is, aan de Kamer worden verzonden. Ik neem
aan dat wij het dan bekijken en dan zullen wij wel zien hoe wij er verder mee
omgaan." Ik reageer zoals ik heb gedaan op de brieven van minister Jorritsma
en zo ken ik haar ook.
De heer Van Duijn spreekt steeds over andere overschrijdingen. Waar
hebben wij dan een overschrijding?
(De heer VAN DUIJN: ...een mogelijke andere overschrijding die kan
komen.)
U spreekt over een andere overschrijding. Er zijn geen overschrijdingen.
U suggereert dat er overschrijdingen zijn.
(De heer VAN DUIJN: Ik doel op overschrijdingen die voort kunnen
komen uit exploitatietekorten bij ritten en de infrastructuur. Op dit
moment zijn die er niet, maar als die zich wel voordoen, waaruit worden
die dan betaald?)
Dat is helder, even helder als de heer Van Duijn is altijd.
(De heer VAN DUIJN: Dat is helemaal niet duidelijk.)
Het antwoord op de vraag van de heer K”hler is ten slotte: ja.
 
De interpellatie wordt gesloten.
 
De VOORZITTER (orde): Ik zit met een klein probleem. Wij zouden nu
punt 13, de voordracht inzake het bestuurlijk stelsel enz. behandelen, maar in
tegenstelling tot wat ik in de Commissie voor de Werkwijze van de
Gemeenteraad heb begrepen is aan alle stadsdelen doorgegeven, dat de
behandeling van dit punt morgen zal plaatsvinden. Twee weken geleden is in
de commissie besloten, dat de behandeling donderdag zou plaatsvinden. De
stadsdelen worden er nu van op de hoogte gesteld, dat de behandeling heden
plaatsvindt.
 
De heer KOHLER: Wij verwachten iets later nog veel belangstellenden en
ik stel dan ook voor, eerst de agendapunten 6 en 7 te behandelen. Daarna kan
toch nog iedereen hier zijn.
 
De heer VAN DER LAAN: Naar mijn mening is deze volgorde twee
weken geleden niet besproken. Ik doe hier niet zo snel een beroep op het
staatsrecht, maar ik vind, dat het College nu niet kan zeggen dat het gaat
bellen in de verwachting dat er dan genoeg deelraadbestuurders aanwezig zijn
en dat dan agendapunt 13 kan worden behandeld. Naar mijn mening bepaalt
de Commissie voor de Werkwijze van de Gemeenteraad wat er gebeurt en niet
het College. Bij de actie om te gaan bellen zet ik een vraagteken.
 
De VOORZITTER: Dat is een misverstand. Wij zijn de mensen gaan
bellen die dachten dat morgen de behandeling zou plaatsvinden en wel meteen
nadat de Raad had besloten dat de behandeling vandaag zal plaatsvinden. Wij
zijn een half uur geleden gaan bellen. Ik stel voor, nu eerst de punten 6 en 7
te behandelen en dan punt 13.
 
Conform besloten.
 
6
Nota van Burgemeester en Wethouders van 17 juni 1997, getiteld:
Voortgangsnota 1997 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 358, blz. 1527).
 
De heer LEVIE: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben in de commissie van
advies al gezegd, maar dat wil ik nu hier herhalen, dat het een bijzonder goede
 
informatieve voortgangsnota is van een niveau waarop de Raad elk jaar recht
heeft; dit keer is de nota beter dan de vorige nota.
In de commissie van advies hebben wij onze wenkbrauwen ietwat gefronst
bij de wijze waarop de wethouder is omgegaan met het overschot op de
rekening 1996. Ik zal daarop nu niet diep ingaan, maar het was voor de
commissie niet plezierig om pas na de pers te worden ge‹nformeerd. De
wethouder heeft gezegd, dat dit niet meer zal gebeuren.
Hoewel er aanvankelijk nogal luid werd gerept over een overschot van meer
dan 60 miljoen gulden, heeft het College na goed te hebben nagedacht
geconstateerd, dat dit geld vooral moet worden gebruikt om een aantal wat
langer lopende problemen op te lossen. Wij steunen het College daarin geheel.
Het betekent dus, dat het beeld dat is ontstaan in die zin dat Amsterdam veel
geld overhoudt dat ter vrije besteding kan worden aangewend Ä een beeld dat
niet direct in het persbericht is opgeroepen en zo ook niet is bedoeld, maar
wel bij veel Amsterdammers zo is overgekomen Ä nu al weer kan worden
gecorrigeerd. Wij steunen het College in de gedachte dat men zeker in de
jaren dat het met de gemeente redelijk goed gaat, moet proberen een aantal
langlopende problemen op te lossen, bijvoorbeeld problemen rond de
privatisering van het Slotervaartziekenhuis en de Gemeentelijke Organisatie
voor Verpleging en Verzorging (GOVV), alsmede het bekende probleem van
de te hoge boekwaarde van het hoofdkantoor van de Gemeentelijke
Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GG&GD), de Joodse Invalide. Wij
steunen dat nadrukkelijk.
Ten aanzien van de lastenverlichting willen wij ruim voordat wij over de
begroting voor 1998 gaan spreken het College het volgende meegeven. Wat
hebben de gemeenten Hilversum, Amersfoort, Maastricht, Enschede, Utrecht,
Haarlem, Breda, Heerlen, Rotterdam, Groningen, Almere, Delft en nog 21
andere gemeenten met elkaar gemeen? Zij hebben hogere lasten voor de
burgers dan Amsterdam. Ik spreek dan over onroerende-zaakbelasting,
reinigingsheffing en rioolrechten. Uit onderzoek blijkt, dat Amsterdam van
alle grote en middelgrote gemeenten op de laatste plaats staat. Dit betekent,
dat Amsterdammers in vergelijking met bewoners van andere steden te maken
hebben met een zeer redelijke belastingdruk. Het lijkt ons verstandig om Ä
in aansluiting op de gedachten die daarover bijvoorbeeld in het Kabinet leven
Ä als het gaat om de aanwending van het extra geld dat Amsterdam uit de
herverdeling van het Gemeentefonds krijgt, niet zozeer de prioriteit te leggen
bij een verdergaande generieke lastenverlichting, maar vooral te proberen de
milieudruk te verminderen. Wij denken dan aan bijvoorbeeld plannen om in
Amsterdam waterbemetering in te voeren. Er zal naar onze mening meer
moeten worden gekeken naar het betalen van profijt van voorzieningen. Het
lijkt ons goed om dan vrij snel te beginnen met waterbemetering als de Raad
mocht besluiten, dat Amsterdam moet worden bemeterd.
Ik noem nog een paar wensen die de PvdA-fractie het College wil
meegeven; verder wachten wij dan rustig tot de behandeling van de begroting
die in het najaar zal plaatsvinden.
Wij zouden het een goede zaak vinden, als het College de toegankelijkheid
van openbare gebouwen voor gehandicapten weer eens wat hoger op de
prioriteitenlijst zou zetten. In de vorige raadsperiode is daaraan veel gedaan,
 
maar in deze periode wat minder. Wij denken, dat Amsterdam op dit punt
achterloopt bij andere grote steden, zeker in het buitenland.
Een ander punt dat wij al bij raadsbehandeling van het onderwerp hebben
gemeld is het punt, dat er een posterioriteit bij de Gemeentelijke Sociale
Dienst staat waarvan wij betwijfelen of die kan worden gerealiseerd. Wij
bevelen die posterioriteit en het goed daarover nadenken aan in de aandacht
van het College.
Een derde punt waarover in deze Raad vaak is gesproken betreft het
complex van schuldhulpverlening en -kwijtschelding. Ook daarvan zeggen wij,
dat wij liever daarvoor meer aandacht zien dan voor een generieke
lastenverlichting.
Er loopt een onderzoek naar de financi‰le positie van de binnenstad.
Niemand weet wat er precies uit het onderzoek komt, maar mocht daaruit
blijken, dat de binnenstad onderbedeeld is, dan denken wij niet onmiddellijk
aan een herverdeling in het Stadsdeelfonds, maar wellicht ook aan een
incidentele impuls uit de begroting van de centrale stad om snel wat voor de
binnenstad te doen zonder onmiddellijk de stadsdelen voor scherpe
herverdelingseffecten te stellen.
Voor de PvdA-fractie is het geen wens om in lijn met vroeger onderzoek
van het bureau Moret, Ernst en Young nu het weerstandsvermogen van
Amsterdam zeer sterk te gaan verhogen. De verhoging, zoals in de nota is
voorgesteld, heeft onze instemming, maar het lijkt ons, gezien de reserves op
andere punten, niet nodig nu opeens met spoed een reservepositie van 250
miljoen gulden op te bouwen.
 
De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. De Voortgangsnota is
een rooskleurige en blijmoedige nota, die wij waarderen omdat die zeer
transparant is en wat dat betreft ook een nieuwe trend inzet. Het siert de
desbetreffende wethouder dat hij ervoor heeft gezorgd dat het inzicht
behoorlijk is vergroot en dat wij nu ook met onze troeven op tafel kunnen
kaarten. Vanuit de liberale filosofie dat er geen verschil is tussen rijksgeld
en gemeentegeld, proberen wij geen potjes en reserves achter de hand te
houden die voor de rijksoverheid niet inzichtelijk zijn. Die cultuur was helaas
 
de afgelopen twintig jaar in Amsterdam anders en wij hebben samen met de
fractie van D66 de wethouder geprezen dat hij zo openhartig is geweest in zijn
publiciteit; die openbaarheid zouden wij de komende jaren ook willen
continueren.
De blijmoedigheid en rooskleurigheid delen wij niet op alle punten met het
College. Wij hopen, dat wij ongelijk hebben, maar als wij naar de toekomst
kijken denkt de VVD-fractie, dat er helaas verschillende tegenvallers
voorspelbaar zijn, die in de nota niet zijn meegenomen. Mijn fractiegenoot
Hooijmaijers heeft wat dat betreft al eens enkele punten uit de Vinex-
akkoorden en de exploitatie van het openbaar vervoer naar voren gebracht.
Wij verwachten, dat daarin nog een risico zit van enkele miljoenen guldens.
Hierover kunnen wij natuurlijk geen zekerheid geven, maar men kan er donder
op zeggen dat daar de komende jaren gaten gaan vallen waarin wij niet hebben
voorzien.
Het College is bezig met het opbouwen van een weerstandsvermogen. Naar
de mening van de VVD-fractie gaat dat te langzaam en is het perspectief te
klein. Wij accepteren, dat wij een deel van het weerstandsvermogen wellicht
in het Rente- en Egalisatiefonds hebben, maar die twee fondsen bij elkaar
zouden wat ons betreft voor een stad als Amsterdam toch op 500 miljoen
gulden moeten uitkomen.
De VVD-fractie vindt verder Ä naar mijn mening geldt het ook voor de
meerderheid van deze Raad Ä dat het programakkoord ook in 1998 moet
worden uitgevoerd. Dit betekent, dat wat betreft een verdergaande en
verregaande lastenverlichting de wethouder voor Financi‰n, maar met name
ook de wethouder voor Ruimtelijke Ordening daarin een wenkend perspectief
zien. Ik constateer dat de wethouder ten aanzien van dit punt bevestigend
knikt.
 
De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben blij dat de
Voortgangsnota er ligt en ik ben ook uitermate tevreden over de kwaliteit van
het stuk. Het geeft een fraai en veelomvattend beeld van de huidige stand van
zaken. Ik vind het een zeer waardevolle aanzet voor de meerjarenraming, niet
alleen voor de begroting en de Baak, maar ook als opstap voor de Raad om de
gedachtegang te kunnen volgen op weg naar de meerjarenraming, die in
oktober aan de orde is. Wij vinden dat de nota daarin een wezenlijke
bouwsteen is en wij willen daarvoor onze erkentelijkheid uitspreken.
De fractie van D66 zou graag zien dat een aantal effecten wordt meegeno-
men in de afweging voor de Baak, dus in de aanzet naar de behandeling van
de begroting voor 1998. In de eerste plaats vraag ik aandacht voor de gelden
die worden ingezet voor het openbaar vervoer, respectievelijk het parkeerpro-
bleem en het Parkeer-/Mobiliteitsfonds. In de nota staat daarover, dat
herschikkingen en eventuele uitbreiding van gelden via de normale prioriteiten
zouden moeten worden afgewogen. Dat heeft niet onze voorkeur. Wij vinden
dat dit veel meer een generieke aanpak moet zijn en dat wij opnieuw moeten
kijken hoe het staat met de beschikbare ruimte in die fondsen en de al of niet
mogelijke aftopping daarvan. Daaraan ligt een hele historie ten grondslag. Wij
willen dat er mogelijkheden komen om dat veel fundamenteler te regelen,
want wij merken hoe dit in de stad ligt.
Mijn fractie wil vervolgens aandacht vragen voor de kwaliteit van de
openbare ruimte. Er moet naar onze mening een kwaliteitsimpuls kunnen
komen.
Wij willen verder aandacht vragen voor het feit dat bij de nutsbedrijven de
inkomsten die wij krijgen Ä het gaat hier om omvangrijke bedragen Ä op
grond van overheidsmaatregelen structureel zullen teruglopen. Aangezien het
om aanzienlijke bedragen gaat, zullen wij ons moeten beraden over de vraag
hoe wij dat moeten opvangen.
De binnenstadsfunctie is onderhevig aan een aantal normeringen. Mijn
fractie vindt, dat die inhoudelijk veilig moet worden gesteld en niet Ä zoals
de heer Levie reeds opmerkte Ä ten koste van andere stadsdelen.
Wat betreft het weerstandsvermogen sluit ik mij aan bij de woorden van de
heer Houterman.
Met betrekking tot de ruimte voor reserveringen en voorzieningen zijn wij
het ermee eens, dat dit punt scherp moet worden bekeken, te meer ook omdat
het College met een enorme risicoparagraaf komt aanzetten. Dat gebeurt al
enkele jaren en die paragraaf wordt elk jaar verfijnder en een slag concreter,
hetgeen nu ook het geval is. Er zit heel veel in en dat dwingt ons, nog eens
heel scherp te kijken naar waar de ruimte zit in de reserveringen en de
voorzieningen, ook al gaat het om zeer principi‰le voorzieningen in
bijvoorbeeld de sector ruimtelijke ordening.
 
De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. Ik deel de complimenten die
de heer Cornelissen heeft uitgesproken aan het adres van het College voor wat
betreft de inzichtelijkheid van de onderhavige nota. Ik beperk mij tot enkele
opmerkingen.
De rekening laat een overschot zien en vanuit dat overschot kunnen wij
komen tot bestedingen zoals vermeld op blz. 1558: structurele prioriteiten,
investeringen en reserveringen.
Het College heeft van de prioriteiten een hele lijst opgenomen, maar als
men die allemaal zou willen effectueren, komt men wel tot een aanzienlijke
verdunning van de middelen. De CDA-fractie vindt het echter van belang, een
majeure investering met een langlopend perspectief te doen op de
taakgebieden sportontwikkeling, onderwijs en openbare ruimte, op basis
waarvan de effecten over niet al te lange termijn zichtbaar kunnen worden.
Wat betreft de investeringen zijn wij voor projecten waarbij met name
werkgelegenheidsaspecten heel duidelijk een initi‰rende rol vervullen.
Ten aanzien van de punten reserveringen en weerstandsvermogen hebben
wij in de commissie van advies duidelijk aangegeven, dat een niet onbelangrijk
deel moet worden bestemd voor reserveringen; wij zouden moeten uitgaan van
een weerstandsvermogen van 250 miljoen gulden.
Tot slot kom ik aan de resterende punten van de boodschappenlijst
waarmee de wethouder voor Financi‰n op pad is gestuurd. Bij alle
portefeuilles zien wij, dat het vaak voorkomt dat middelen die zijn
gereserveerd niet tot uitgave komen, doordat de structuren daarvoor
ontbreken. Ik verzoek het College, vanuit de portefeuille Financi‰n voldoende
toezicht richting andere portefeuilles te houden op de beschikbaarstelling van
budgetten van voorgaande en toekomstige jaren, zodat de Raad op tijd kan
worden ge‹nformeerd over eventuele problemen.
 
De heer HULSMAN: Mijnheer de Voorzitter. In de commissie hebben wij
alle wensen van de verschillende fracties gehoord en die zal ik hier nu niet
herhalen, maar op enkele daarvan wil ik toch wel wat accenten leggen. In de
eerste plaats stel ik vast, dat het door het College al eerder ingezette beleid
 
met betrekking tot de reserveringen onze hartelijke steun heeft. Wat ons
betreft behoeft dat geen bijstelling. Dit betekent, dat wij ons niet laten
leiden door het ooit door Moret c.s. uitgebrachte rapport terzake. In de
commissie van advies hebben wij daarvoor ook een argumentatie gegeven.
Als het gaat om mogelijkheden voor lastenverlichting is mijn fractie geen
voorstandster van verlaging van de onroerend-zaakbelastingen, daar die al tot
de laagste behoren. Ik vind de gedachtegang die de heer Levie over dit
onderwerp heeft creatief en ik zou daarover serieus willen meedenken.
Het zal niemand verbazen dat mijn fractie in het kader van de midterm
review vindt dat er een bijzonder accent moet liggen op het armoedebeleid.
Daaraan gekoppeld hebben wij al eerder aangegeven, dat wij er niet van
overtuigd waren dat de dienstverlening van de Sociale Dienst adequaat op peil
zou kunnen worden gebracht zonder extra middelen uit de begroting voor
1998. Wij zijn namelijk van mening, dat geen personele bezuinigingen in die
mate als voorgesteld aan de orde konden zijn.
In het kader van de midterm review is ook aan de orde dat er meer geld
beschikbaar moet komen voor sportaccommodaties; dat is een prioriteit die wij
van harte ondersteunen en die wij ook naar aanleiding van discussies in de
commissie van advies wat zouden willen oprekken door iets bredere toeken-
ningscriteria te hanteren voor voorzieningen die een stadsdeel-overstijgend
karakter hebben. Dat zou dan ook betekenen, dat er meer middelen
beschikbaar moeten komen; wij denken hierbij aan zwembaden enz.
Ik wil hier vastleggen, dat een prioriteit die door de fractie van
GroenLinks is ingebracht ten behoeve van de midterm review, ten onrechte in
het lijstje ontbrak; dat is ook in de commissie van advies vastgesteld. Voor
de notulen wil ik hier vastleggen, dat wij vinden dat, om gelijke kansen te
bieden aan de inwoners van deze stad, investeringen in de voorschoolse
periode absoluut in dat lijstje thuis blijven horen en ook financieel moeten
worden vertaald.
Omdat er in deze begroting ook op andere vlakken middelen zijn ten
aanzien waarvan wij nog over de bestemming moeten besluiten, met name in
het Stadsvernieuwingsfonds, vraagt mijn fractie ook aandacht voor de
noodzaak om de centrale bibliotheek in deze stad nog een keer aan een
adequate huisvesting te helpen. Andere fracties hebben zich daarover ook al
uitgesproken en ik denk daarvoor een breder draagvlak in de Raad dan alleen
mijn fractie te vinden zal zijn.
De fractie van GroenLinks heeft het College uitgenodigd, zich in de
ontwikkeling van het havengebied ook meer te ori‰nteren op milieu-activitei-
ten, zoals recycling enz. en daarvoor ook middelen ter beschikking te stellen.
Wij denken dat deze begroting een goede gelegenheid is om daaraan tegemoet
te komen.
 
Wethouder PEER: Mijnheer de Voorzitter. In mijn beantwoording zal ik
minder uitvoerig zijn dan men wellicht van mij gewend is, omdat het karakter
van de voortgangsnota was het inventariseren van wat de wensen van de Raad
zijn bij de financi‰le (on)mogelijkheden zoals het College die ziet bij het
opstellen van de voorstellen voor de Baak en zelfs mogelijkerwijs als
bouwsteen Ä zoals de heer Cornelissen opmerkte Ä bij een
meerjarenperspectief voor 1998 en verder.
Er kunnen naar mijn mening twee algemene opmerkingen worden gemaakt.
De eerste betreft het karakter van de voortgangsnota, het financieel
perspectief en ook de presentatie van de voortgangsnota en haar transparantie.
Ik zou wat diepgaander met de Raad van gedachten willen wisselen over ‚ ‚n
dossier, namelijk het lasten- en tarievendossier, omdat daar meer in
consulterende zin als nu een discussie op haar plaats zou kunnen zijn. Dat
bepaalt immers de ruimte waarbinnen het College straks de andere prioriteiten
eventueel kan gaan afwegen.
Eerst in algemene zin: de financi‰le positie en de transparantie van de
voortgangsnota. De heer Levie heeft een discussiestijl waarbij hij tussen de
regels door veel zegt, maar dan concreet ‚‚n of twee vragen stelt. Ik ga op het
 
eerste toch even in, omdat ik dat in essentie ook vindt raken aan de discussie
die wij in de commissie hebben gehad over de vraag, wat het nut van de voort-
gangsnota zou kunnen zijn, maar ook de gevaren van een transparante
voortgangsnota en rekening zoals die is gepresenteerd. Ik heb met de heer
Levie daarover een discussie gevoerd; andere leden gaven juist het College
bijval in de presentatie. Ik blijf van mening, dat het presenteren van de
begroting zoals die op moment is, goed is; men mag spreken van een stad die
financieel gezien zijn zaakjes op orde heeft. Wij mogen er trots op zijn,
dat het ons allen is gelukt onze zaakjes financieel op orde te krijgen. Ik vind
 
het dan ook absoluut verdedigbaar om, als wij met het rijk of een andere
instantie onderhandelen, te zeggen dat het met een partner onderhandelt die
heeft bewezen, zijn zaakjes op orde te hebben en uitvoering te kunnen geven
aan prioriteiten die wij in onze stad willen. Onder andere op het dossier van
het grote-stedenbeleid heeft dat ons geen windeieren gelegd. Wij konden
namelijk aantonen, een goed financieel beheer te kunnen voeren, zodat ook
van de stad Amsterdam mag worden verwacht dat, als daar minder extra
gelden naar toevloeien, wij daarmee verstandig kunnen omgaan. Dat heeft ons
in het Haagse circuit zeker geen windeieren gelegd. Tegen met name de heer
Houterman zeg ik, dat er ook gevaren zitten aan met open kaart spelen. Als
in de publiciteit het rekeningoverschot van 60 miljoen gulden is uitgelegd in
die zin dat de gemeente 60 miljoen gulden overhoudt en niet weet waaraan zij
die moet besteden, is dat een verkeerd beeld. In die zin geef ik de heer
Houterman gelijk, namelijk dat het College in ‚‚n moeite wellicht de
reserveringen die wij hadden willen afdekken, had moeten aangeven.
Overigens blijf ik van mening, dat het bedrag van 60 miljoen gulden, dat in
absolute zin best een heel bedrag is, wel meevalt. Ik probeer altijd de
begroting inzichtelijk te presenteren. In mijn priv‚-omgeving heb ik eens
uitgelegd, dat als men op vrijdagavond zijn boodschappenlijstje opmaakt om
op zaterdag bij de supermarkt boodschappen te gaan doen en men begroot, dat
men ongeveer Ÿ 100 nodig heeft, terwijl later blijkt, dat men Ÿ 0,60 heeft
overgehouden, men een verstandige begroting heeft gemaakt. Een wethouder
voor Financi‰n begroot natuurlijk niet op die Ÿ 100 nauwkeurig, maar men kan
best zeggen, dat men Ÿ 100 heeft begroot, maar dat men Ÿ 100,60 naar de
supermarkt meeneemt en dan toch keurig met thuiskomt met alle boodschap-
pen voor de Ÿ 100 die men ervoor had. Een begroting maken op precies het
bedrag dat men in zijn hoofd had, moet men niet doen, want als er maar ‚ ‚n
klein windje tegen is, heeft men een negatieve rekening en dat doet een
wethouder voor Financi‰n met zijn afdeling natuurlijk niet; die stelt het
College voor, enkele graden daarboven te zitten. Ik denk daarom, dat wij ook
precies op die begroting zijn uitgekomen. De wijze waarop het bedrag van 60
miljoen gulden is gepresenteerd houdt zijn gevaren in; dat heb ik in mijn oren
geknoopt. Het bedrag valt relatief gezien erg mee.
Ik heb ook in mijn oren geknoopt, dat als het College dit soort majeure
besluiten neemt, ook al zijn die niet vertrouwelijk, het ervoor moet zorgen
ervoor dat de raadsleden minstens tegelijk met de pers op de hoogte zijn van
het besluit; de Raad kan dan ook meteen reageren in de pers en daarop
eventueel anticiperen. Bij deze voortgangsnota heb ik dat al meteen gedaan.
Deze nota is ‚‚n dag opgehouden voordat wij die hebben vrijgegeven. De
raadsleden hebben allen de nota gekregen, zodat zij in de pers daarop meteen
konden reageren. Ik heb daarop dus al geanticipeerd.
Ik kom aan de financi‰le positie en met name aan de vraag, wat nu wel of
niet een acceptabel weerstandsvermogen voor de gemeente Amsterdam is. Ik
merk in de Raad, dat daarover letterlijk van links naar rechts verschillend
wordt gedacht. Ik heb begrepen, dat het College op dit moment op de lijn
tussen die twee uitersten zit. Een weerstandsvermogen op het niveau zoals wij
dat nu kennen is voor dit College te laag, maar er zijn verschillende redenen
om niet te snel te groeien naar een door het bureau Moret c.s. gestelde
weerstandsreserve van 250 miljoen gulden. Op dit moment hebben wij namelijk
nog steeds een manier van begroten die niet volledig inzichtelijk is. De
reserves en voorzieningen die wij hebben getroffen dekken al een groot deel
van de risico's af die Moret had meegerekend in de risico-analyse van 250
miljoen gulden. Als men alle reserves en voorzieningen bij elkaar zou optellen
Ä de heer Houterman komt tot ongeveer 500 miljoen gulden als men daar het
Rente- en Egalisatiefonds bijtelt Ä en men meteen bekijkt wat de algemene
reserve zou moeten zijn, zou men niet op die 250 miljoen gulden zijn gekomen.
Als het gaat om het bedrag waarop men is uitgekomen, heeft Moret ook geen
helder antwoord kunnen geven. Moret heeft in een heel laat stadium een
opdracht gekregen; die moest snel worden uitgevoerd. Ik ben dan ook
voornemens om Moret dit najaar nogmaals een onderzoek te laten doen,
waarbij dan veel meer rekening zal moeten worden gehouden met de
reservepositie die de gemeente Amsterdam al heeft, maar ook met een aantal
risico's die Moret de vorige keer niet heeft meegenomen.
(De heer CORNELISSEN: U neemt dus die risicoparagraaf daarin
volledig mee?)
Inderdaad.
(De heer CORNELISSEN: Ik vrees, dat wij dan onze borst wel nat
kunnen maken.)
Die uitleg is voor uw rekening. Ik vind, dat het voor de Raad ook wel eens
goed is te weten wat een externe analist vindt van de risicoposities die wij
hebben ingenomen. Ik denk dat het een goede inschatting is dat wij niet
versneld naar een reserve van 250 miljoen behoeven te groeien.
(De heer LEVIE: U laat een onderzoek doen om te laten vaststellen
wat de balanspositie is van de gemeente Amsterdam, teneinde een
totaalbeeld te kunnen geven van de reserves die wij op verschillende
punten hebben en wat daar aan risico's tegenover staat. Ik juich dat toe,
 
maar ik stel voor, Moret daarbij meteen een systematiek te laten
ontwerpen zodat wij jaarlijks een dergelijk inzicht kunnen krijgen.)
U bent mij voor. Ik ben voornemens dit elke vier jaar te doen; jaarlijks lijkt
mij wat overdreven. Elke vier jaar, voorafgaande aan onze meerjarenplanning,
lijkt mij wel verstandig. In de commissie kunnen wij nog discussi‰ren over de
vraag of het jaarlijks of vierjaarlijks moet zijn, maar ik vind wel dat wij een
 
systematiek moeten ontwikkelen aan de hand waarvan men onafhankelijk kan
inschatten of de risicoposities beter of slechter zijn geworden ten opzichte
van de voorgaande jaren. Daarover moet de politiek uiteindelijk toch een
uitspraak kunnen doen. Ik wil daarvoor dus een systeem bedenken. Dit najaar
zal de Raad wat dat betreft de eerste stappen zetten.
Ik kom aan de lasten en tarieven. De heer Levie heeft in dat kader een
groot aantal gemeenten genoemd die hogere lasten en tarieven hebben dan
Amsterdam. Ik wijs erop, dat juist die gemeenten financieel •f in troebel
vaarwater terecht zijn gekomen •f een niet-substanti‰le bijdrage in de
economische groei hebben zoals die in Nederland op dit moment plaatsvindt.
Ik vindt dan ook dat het beleid dat het vorige College heeft gevoerd en dat al
was ingezet door het College daarvoor, namelijk investeren in sommige delen
van de economie zodat men kan blijven meeprofiteren van de economische
groei, een juiste afweging is.
(De heer HOUTERMAN: U hebt technisch gezien gelijk en u hebt
daarvoor goede argumenten, maar de politieke kwintessens Ä die miste
ik in het betoog van de heer Levie Ä is dat het minstens zo belangrijk
is om bij de genoemde steden eens te kijken naar wat de gemiddelde
koopkracht van de mensen is; dan had ik van een sociaal democraat
verwacht dat, waar Amsterdam een stad is met de relatief laagste
koopkracht in Nederland, wij hier ook naar het laagste lastenniveau
moeten streven. Die koppeling heb ik gemist.)
(De heer LEVIE: U maakt het wel erg ingewikkeld.)
(De heer HOUTERMAN: Als u lasten wilt gaan verhogen,
bijvoorbeeld door waterbemetering, treft u wel de mensen Ä zeker de
grote gezinnen Ä aan de onderkant van de samenleving.)
(De heer LEVIE: Ik ben bang dat u niet goed naar mij hebt geluisterd.
Er is landelijk onderzoek gedaan in de 31 grootste gemeenten. Van die
31 gemeenten staat Amsterdam op de laatste plaats. Hilversum staat op
de eerste plaats; daar zijn de lasten meer dan 50% hoger dan in
Amsterdam.)
(De heer HOUTERMAN: Daar is de koopkracht gemiddeld ook
hoger.)
(De heer LEVIE: Maar geen 50%. Wij be‹nvloeden wel de lasten, maar
helaas niet de koopkracht, althans niet in die zin. Ik ben bang dat u nu
bezig bent met het vergelijken van appels met peren.)
(De heer HOUTERMAN: Wij be‹nvloeden wel onze bevolkingssa-
menstelling en die weerspiegelt wel de gemiddelde koopkracht. Wij
hebben hier een andere bevolkingssamenstelling dan in Hilversum.)
(De heer LEVIE: Wij moeten daarom veel aan het armoedebeleid doen.
Daarmee ben ik het helemaal eens.)
(De heer HOUTERMAN: En daarvoor gaat u de lasten verhogen!)
(De heer LEVIE: Nee, mijn voorstel was om met name de lastendruk
op milieulasten aan te pakken en bijvoorbeeld te vermijden dat
bemetering van het watergebruik onmiddellijk tot een lastenverhoging
zou leiden. Ik stel voor, daarvoor juist het accres uit het Gemeentefonds
 
te gebruiken.)
Ik hoop dat de heren Levie en Houterman begrijpen, dat dit een
consulterende ronde is en dat er vanuit het College geen uitspraken zullen
worden gedaan over de vraag welke van de prioriteiten die door alle fracties
naar voren zijn gebracht onze voorkeur genieten. Ik heb mij nu beperkt tot het
lasten- en tarievendossier, omdat dat ook de ruimte voor andere portefeuilles
aangeeft. Ik weet nog niet precies wat er in de Baak-II-stukken komt te staan,
maar het zal wel ongeveer een beleid worden zoals dat de afgelopen drie jaar
ook is gevoerd, met daarop enige nuanceringen. Een nuancering Ä de heer
Levie en de heer Houterman krijgen op dat punt van het College
waarschijnlijk gelijk en de heer Cornelissen kan zijn wenkbrouwen weer laten
zakken Ä betreft het compenseren van milieumaatregelen die tot
lastenverhoging voor de burgers hebben geleid. Wij hebben met het rijk al
overleg gestart. Er zijn veel milieumaatregelen op de burgers en bedrijven
afgekomen, die tot hogere lasten hebben geleid en wij willen bekijken of er
financi‰le middelen naar de gemeente kunnen worden overgeheveld om die
burgers en bedrijven daarvoor te compenseren. Dat is dus een specifieke
maatregel zoals de heer Levie graag ziet, het is een milieumaatregel zoals de
heer Cornelissen die graag ziet, maar het is ook een belastingmaatregel zoals
de heer Houterman die graag ziet. Het College denkt dat het met voorstellen
kan komen waarmee de Raad tevreden zal zijn.
Ik ben niet op alle aspecten van de diverse portefeuilles ingegaan; naar
mijn mening moet dat maar in de Baak-stukken terugkomen. Ik laat het bij
deze beantwoording.
(De heer NIAMUT: Kunt u nog een antwoord geven op mijn vraag, hoe
zal worden toegezien op het tot uitgave doen komen van de posten bij
alle portefeuilles en op alle beleidsterreinen, zodat er niet een
reservering aan middelen blijft staan die niet tot uitgave komt en die
dan na verloop van tien jaar weer zal moeten worden opgeschoond?)
Ik kan er niets anders over zeggen dan dat ik mij aansluit bij datgene wat
in de voortgangsnota staat, namelijk de operatie slagvaardigheid. Deze
operatie omvat drie aspecten: het kijken naar oude kredieten en het opschonen
daarvan, het zorgen dat het geld zorgvuldig wordt uitgegeven en ook een
afweging tussen beleid en rendement van geld dat wordt ingezet en ook het
rendement van ambtelijke capaciteit die ergens in zit. Het lijkt alsof de
eerste het belangrijkste is, maar dat komt alleen omdat het in de techniek het
gemakkelijkste was om uit te voeren en daarom ook als eerste aan de orde
was. De andere twee punten zijn echter minstens zo belangrijk en zullen
daarom in de discussie met de Raad en ook bij het opstellen van de
meerjarenbegroting in het kader van het programakkoord zeker veel aandacht
moeten krijgen.
 
De heer LEVIE: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder was buitengewoon
helder; ik heb daarom geen behoefte aan het geven van een tweede termijn.
 
De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik sprak in eerste
termijn over reserveringen in de sfeer van ruimtelijke ordening. Ik bedoelde
daarmee het Stadsvernieuwingsfonds.
Ik heb nog niets gezegd over lasten en tarieven, maar het moge duidelijk
zijn dat het aantrekken van werkgelegenheid buitengewoon positief voor
Amsterdam is en dat eindelijk de lasten en tarieven lager zullen zijn. Ik zou
er bijzonder voor willen pleiten, dat zo gematigd mogelijk te houden. Dat
zullen wij toch geruime tijd moeten volhouden opdat dit in den lande
doorbreekt en bedrijven zich hier dan ook vestigen. De burgers varen daar
naar mijn mening het meeste wel bij. Wij zullen hier en daar toch niet aan
verhogingen ontkomen, maar dan moet dat dan wel buitengewoon goed
gemotiveerd zijn.
 
Wethouder PEER: Mijnheer de Voorzitter. De heer Cornelissen maakte
een opmerking over naar ik meen het Stadsdeelfonds...
(De heer CORNELISSEN: Nee, ik sprak over reserveringen, onder
andere in de ruimtelijke ordening; ik doelde op het Stadsvernieuwings-
fonds; uit deze nota heb ik begrepen dat daar ruimte is.)
(De heer HOUTERMAN: U bedoelt dan de lopende rekening?)
Het Stadsvernieuwingsfonds heb ik buiten dit beeld gelaten, want het gaat
om de algemene dienst. In het kader van "transparant maar niet te transparant"
wil ik daarover later een ander debat voeren.
Als het gaat om lasten, wil ik erop wijzen dat in vergelijking met al die
andere steden daarin twee dingen niet zitten die in Amsterdam vrij specifiek
zijn, namelijk als eerste de zeer hoge parkeertarieven en de vergunningen voor
de bewoners en als tweede de conversie van erfpachtrechten, waarover op dit
moment uitgebreid wordt gediscussieerd. Dat zijn lasten die de burgers wel
betalen, maar die zij nergens gecompenseerd kunnen zien en dat is ook iets
waarvoor het College in de komende tijd een oplossing moet zien te vinden.
(De heer HOUTERMAN: Vorig jaar is aan mevr. Spier toegezegd, dat
vanaf dit jaar in het koopkrachtplaatje en het lastenplaatje de
parkeertarieven van Amsterdam zouden worden meegenomen. Ik neem
aan, dat dit voor dit jaar niet is gelukt, maar dat dit wel voor het
volgend jaar het geval zal zijn?)
De onderzoeken waarnaar ik verwijs en waarbij Amsterdam steeds als
laatste staat, zijn geen plaatjes van koopkracht, maar van woonlasten. Daarin
zit zelfs de erfpachtconversie nog niet.
(De heer HOUTERMAN: Wij hebben in de Raad uitgesproken dat in
de toekomst de parkeerlasten onder de definitie van woonlasten komen
te vallen.)
(De heer CORNELISSEN: Ik vind dat, wanneer dergelijke plaatjes
worden gemaakt, inclusief de lasten die de heer Houterman noemt, in
de vergelijking ook steden als Rotterdam, Den Haag en Utrecht moeten
worden meegenomen, want dan kunt u met de vier grote steden weer
een onderling evenwichtige vergelijking maken.)
(De heer LEVIE: Ik maak bezwaar tegen de gedachte, dat parkeer-
lasten woonlasten zijn. Het lijkt mij duidelijk een geval van milieu-
heffing.)
(De heer HOUTERMAN: U had daar dan vorig jaar bezwaar tegen
moeten maken.)
(De VOORZITTER: Hier worden enige schoten voor de boeg
gegeven.)
(De heer HOUTERMAN: Nee, schoten na de boeg, want er is vorig
jaar ook al geschoten.)
 
De nota wordt voor kennisgeving aangenomen.
 
7
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot
vaststelling van de Verordening Parkeerbelastingen 1997 (Gemeenteblad afd.
1, nr. 324, blz. 1351).
 
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Mijnheer de Voorzitter. Het gaat nu
om de technische uitvoering van de Parkeerverordening, waarover wij onlangs
hebben gesproken. Het betreft de intrekking van de Verordening
Parkeerbelastingen 1994 en de vaststelling van de Verordening Parkeerbe-
lastingen 1997. De VVD-fractie wil hierbij stellen, dat zij niet van plan is,
het weer drie jaar te laten duren om de verordening bij te stellen, zeker niet
als het gaat om de tariefgebieden en de vaststelling van de tariefzones,
waarover wij reeds eerder uitgebreid hebben gediscussieerd. Dit was dus mijn
statement.
Op grond van de Parkeerverordening worden in de onderhavige verorde-
ning enkele zaken toegelicht. Met name wordt het punt van de vrijheden van
de stadsdelen genoemd, maar niet wordt vermeld dat er experimenten gaande
zijn met een nultarief. Het feit dat deze simpele vermelding niet is opgenomen
mag wat de VVD-fractie betreft niet het handvat zijn om deze technische
verordening te gebruiken om in te grijpen in de vrijheid van de stadsdelen die
zij op grond van de verordening hebben.
 
Wethouder PEER: Mijnheer de Voorzitter. Ik kan meevoelen met de
opmerking van mevr. Spier. Als zij zegt, dat het niet zo mag zijn dat het er
juridisch allemaal toe leidt dat het nultarief in de praktijk niet zou kunnen
worden ingevoerd, is dat inderdaad iets wat niet voldoet aan datgene waarover
de Raad ook een discussie heeft gevoerd. Ik zou mij kunnen voorstellen, dat
mevr. Spier het aan het College laat om die interpretatie na te gaan. In de
bijlage, behorende bij de verordening, zou dan eventueel kunnen worden
opgenomen dat er door de Raad ook grenzen met een nultarief kunnen worden
ingesteld.
(Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Inderdaad.)
 
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1352 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
 
13
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot
verbeteringen in het bestuurlijk stelsel, preadvisering over de rapportage van
de Commissie-Tops en preadvisering op nota's van vier raadsleden inzake het
bestuurlijk stelsel (Gemeenteblad afd. 1, nr. 327, blz. 1413).
 
Hierbij zijn tevens in behandeling:
 
Adres van 6 februari 1995 van J.G. Smits inzake een mogelijke fusie van het
stadsdeel Buitenveldert met de gemeente Amstelveen;
adres van 9 februari 1995 van de stadsdeelraad Rivierenbuurt inzake het
herindelingsplan voor het gebied van de gemeente;
adres van drs. W. van der Kolk, namens de Kamer van Koophandel en
Fabrieken voor Amsterdam, van 3 juni 1997, houdende reactie op het rapport
"Delen van bestuur" van de Commissie-Tops;
adres van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost van 17 juni 1997
inzake de toekomst van de stadsdelen;
adres van R. Rumkorf, namens de ondernemingsraad van het stadsdeel
De Baarsjes, van 19 juni 1997 inzake de schaalgrootte van stadsdelen en de
eventuele gevolgen voor het personeel;
 
en
 
Notitie van het raadslid Cornelissen van 26 mei 1997, getiteld: Het
bestuurlijk stelsel Amsterdam op weg naar de 21ste eeuw (Gemeenteblad afd.
1, nr. 325, blz. 1367).
 
14
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 juni 1997 tot
instemming met randvoorwaarden bij experimenten met de inrichting van de
politieke vertegenwoordiging in de stadsdelen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 360,
blz. 1591).
 
De heer MEIJER: Mijnheer de Voorzitter. Voor mijn fractie is het
vertrekpunt voor de discussie van vanmiddag het referendum uit 1995 over de
stadsprovincie Amsterdam, waarbij de besluiten op dat punt door een
overgrote meerderheid van de Amsterdamse bevolking zijn verworpen. Daarbij
was aan de orde de dreigende opdeling van de stad in zelfstandige gemeenten.
De lijn van mijn betoog zal dan ook zijn de versterking van de eenheid en de
samenhang van de stad, zoals die ook als rode draad is neergelegd in de notitie
 
Delen in eenheid. Wij kiezen daarbij uitdrukkelijk voor een inhoudelijk kwali-
teitsdebat daarover. Wij hebben steeds gezegd dat wij er als fractie weinig
voor voelen om een soort geamputeerde discussie te gaan voeren over
aantallen stadsdelen en over alleen de schaal. Overigens is dat punt voor ons
niet onbespreekbaar, maar dan wel vanuit een inhoudelijk kader en met een
inhoudelijk richtsnoer.
Als ik het debat van de afgelopen twee jaar tussen partijen in de stad moet
kwalificeren, moet ik zeggen dat wij met name op het punt van de schaal soms
vrij scherp tegenover elkaar hebben gestaan. Ik voeg hieraan echter op dit
moment toe, dat wij goede hoop hebben dat wij als Raad nu kunnen komen tot
een pakket van verbeteringsvoorstellen die kunnen rekenen op een brede
instemming. Ik meen dat het moment van vernieuwing nu is aangebroken om
daadwerkelijk veranderingen en verbeteringen door te voeren. Mijn fractie zal
ook graag een bijdrage leveren om dat moment volledig te benutten.
De interne bestuurlijke organisatie van Amsterdam is natuurlijk niet een
doel op zichzelf; het is een middel om allerlei vragen en problemen op het
gebied van maatschappij, economie en ruimtelijke ordening op een goede
manier aan te pakken. Wij kunnen constateren dat het huidige stelsel in
Amsterdam op dat punt heel redelijk functioneert. Dat is het oordeel van de
adviescommissie die het College te hulp heeft geroepen en ook van de stadsde-
len zelf. Men kan stellen dat het zelfs het oordeel is van mensen die in het
verleden faliekant tegen dat stelsel waren. Ook zij stellen nu dat, als men het
 
goed beoordeelt, het op hoofdlijnen heel redelijk functioneert. De Commissie-
Tops geeft aan Ä het College volgt in dit spoor Ä dat wij met het Amster-
damse stelsel een belangrijke bestuurlijke, politieke verworvenheid in handen
hebben. Het College trekt terecht ook die conclusie. Onder het debat over de
vraag "wel of geen stadsdelen", dat overigens de laatste jaren toch al was
verstomd, kan nu een dikke streep worden gezet: daar zijn wij mee klaar. Waar
het nu om gaat is kortweg de vraag, gehoord de referendumuitslag en gezien
de behoefte van Amsterdammers om de eenheid en de samenhang van de stad
ook in dat opzicht te versterken, hoe wij als Gemeenteraad aan die behoefte
verdere inhoud kunnen geven.
Het gaat dan, zoals de Commissie-Tops ook duidelijk aangeeft, allereerst
om de versterking van de stedelijke regie. Hoe kunnen wij als Raad ook bij
burgers het gevoel versterken dat er ‚‚n stad is, ondanks de stadsdelen. Een
tweede belangrijk element is de vraag: hoe kan de representativiteit van dit
systeem, het draagvlak onder de bevolking, worden versterkt? Als derde is er
de vraag, hoe wij het politieke functioneren van de stadsdelen kunnen verbete-
ren. Ik zal die onderwerpen in deze volgorde bespreken.
Er worden door het College enige voorstellen gedaan om te komen tot een
verbetering en versterking van de stedelijke strategische regie. Die voor-
stellen ondersteunen wij, met name het idee om vanuit het programakkoord
op hoofdlijnen te komen tot convenants met deelraden. Dat is een vorm van
wat ik aanduid als horizontale regie, waarbij men in een goede communicatie
met stadsdelen tot afspraken komt. Dat vinden wij een belangrijke en goede
manier om op de hoofdassen van het beleid tot een goede samenwerking te
komen. Er is daarnaast echter een punt waarover wij, evenals overigens andere
fracties, al vaker hebben gesproken, namelijk de maatschappelijke en sociale
samenhang van de stad. Een aantal terreinen die daarmee te maken hebben
zijn gedecentraliseerd naar de stadsdelen, bijvoorbeeld het welzijnsbeleid.
Tegelijkertijd vinden wij dat er op het gebied van maatschappelijke
samenhang, het armoedevraagstuk, de werkloosheid, schooluitval enz., op
stedelijk niveau meer eenheid en meer regie zouden moeten komen. In dit
kader is dan ook gesproken over een sociaal structuurplan. Wij zouden die lijn
van harte willen onderschrijven.
Uit de stadsgesprekken komt nog een andere lijn naar voren. Bewoners
spreken namelijk over verschillen tussen tarieven in de verschillende stadsde-
len, zoals die voor huisvuilinzameling. Wij menen dat op dit onderdeel ook de
stedelijke regie meer tot haar recht zou moeten komen. Ik wil dan ook mede
namens de fracties van D66, de VVD en het CDA op dit punt een motie
indienen, waarvan de strekking is, dat Amsterdammers, als burgers van de
stad, Amsterdam willen ervaren als ‚‚n stad. Het verschil in tarieven doet aan
dat principe afbreuk. Het uitgangspunt zou moeten zijn, dat voor gelijke
diensten in de verschillende stadsdelen gelijke tarieven gelden. In de motie
wordt gevraagd, de Raad te informeren over de vraag hoe op dit punt meer
uniformiteit kan worden gebracht.
Een daarmee vergelijkbaar onderwerp betreft het parkeerbeleid. Wij vinden
dat op dit punt in de stad een te grote variatie aan regelingen per stadsdeel
dreigt te ontstaan. Er is behoefte aan meer stedelijke sturing op dat onder-
werp. Daarom vragen wij het College in een motie om op het gebied van het
parkeren, maar ook ruimer op het gebied van het mobiliteitsbeleid, de Raad
een vierjaarlijks stedelijk mobiliteitsplan voor te leggen en ons daarover
jaarlijks bij de begroting te informeren. Deze motie is medeondertekend
namens GroenLinks en het CDA.
Zonder te denken aan structuurplannen en regelingen zou naar onze
mening ook al op een veel eenvoudiger manier voortgang kunnen worden
bereikt als het gaat om de samenwerking tussen de centrale stad en de
stadsdelen. Ik heb het dan over de ambtelijke organisatie. Wij merken nu nog
te vaak en te veel dat ambtelijke diensten met de rug naar elkaar toe
communiceren. Dat is een slechte zaak. Er zou best wat meer energie kunnen
worden ge‹nvesteerd in het realiseren van een gemeenschappelijke missie en
het bereiken van gemeenschappelijke doelen. Wij menen dat dit kan worden
bereikt door voor te stellen dat een ambtenaar die werkt bij een stadsdeel
enige tijd wordt gedetacheerd bij het centrale apparaat en omgekeerd.
Ambtenaren van het Stadhuis zouden ook als onderdeel van hun carriŠre-
verloop enige tijd kunnen doorbrengen bij een stadsdeel. Wij denken dat dit
de onderlinge communicatie, het op het hoogte zijn van elkaars problemen,
kan verbeteren. Ook op dat punt dien ik mede namens een aantal andere
fracties een motie in.
Ik kom nu tot een tweede hoofdpunt, namelijk de versterking van de
representativiteit en de maatschappelijke democratie. Dat brengt mij meteen
tot het onderdeel van de politieke koppen van de stadsdelen. De referendum-
uitslag heeft als belangrijk markeringspunt, dat stadsdelen geen gemeenten zijn
 
en mogen worden. De Commissie-Tops merkt hierover op dat wij, mede omdat
er destijds nog geen gebaande kaders waren, in feite de hele systematiek van
de Gemeentewet hebben overgenomen. Stadsdelen zijn, ook als het gaat om
de zetelaantallen en de werkwijze, behandeld als waren het gemeenten. De
commissie verwoordt dit in haar advies scherp als zij zich de vraag stelt, of
de huidige inrichting van het politieke bestuur van de stadsdelen niet te zeer
leidt tot eenzelfde soort politieke discussie en afweging die ook plaatsvinden
op centraal stedelijk niveau. Daar ligt het zwaartepunt bij politieke partijen,
 
belangen en posities. De terechte vraag van de commissie is dan ook, of op
stadsdeelniveau niet te veel politisering van het bestuur plaatsvindt, in een
maatschappelijke omgeving die daar niet in de allereerste plaats om vraagt.
De vraag is dus, of er niet iets te veel politiek is op dit niveau en of er
dus niet iets te weinig ruimte is voor wat ik maar even aanduid als de
maatschappelijke democratie, los van de vertegenwoordigende democratie. Als
ik op die vraag namens mijn fractie een antwoord zou moeten geven, zou ik
zeggen dat wij als Raad vandaag duidelijk zouden moeten markeren dat
stadsdelen geen gemeenten zijn en ook niet zullen worden. Dat is een van de
gevolgen van de kiezersuitspraak van 1995. In het verlengde daarvan zouden
wij moeten breken met de normering uit de Gemeentewet en moeten stellen
dat stadsdelen een eigen dimensie en een eigen domein van afweging hebben,
een ander dan dat van de Gemeenteraad. Wij komen daarmee ook tot een
andere normering voor vaststelling van het zetelaantal in stadsdeelraden. Dat
kan men betitelen als een belangrijk aspect van bestuurlijke en politieke
vernieuwing binnen onze eigen stad. Men zou dezelfde redenering kunnen
volgen als het gaat om het aantal DB-leden. Ook daarin zouden wij een nadere
markering kunnen aanbrengen.
Naast vermindering van de politieke dichtheid Ä gewoon te veel politieke
bestuurders Ä zouden wij ook kunnen denken over de vraag hoe wij kunnen
bevorderen dat in de deelraden een andere verhouding kan ontstaan tussen
DB-leden en raadsleden. Raadsleden zouden, naast uiteraard hun
controlerende taak, ook hun taak als volksvertegenwoordiger beter op zich
kunnen nemen. Het College doet op dit punt ook enige voorstellen: hoe kan
het dualisme in stadsdelen worden verbeterd? Mijn fractie ziet reikhalzend uit
naar voorstellen die op dit punt van de kant van stadsdelen komen. Men zou
in dezen ook kunnen denken Ä het College is er wat terughoudend in Ä over
een gekozen deelraadsvoorzitter. Het College ziet op dit punt vooralsnog
voornamelijk belemmeringen van staatsrechtelijke aard. Ik zou geneigd zijn om
dit experiment mogelijk te maken.
Vervolgens is er het punt van de schaal. Het College noemt als ondergrens
30.000 inwoners. Gehoord de discussie van de laatste twee jaar, heb ik ook
begrepen dat een belangrijk deel van de Raad van mening is dat het aantal
stadsdelen echt lager moet worden. Mijn fractie zou geen problemen hebben
gehad als het 16 waren gebleven. Het College heeft nu een knip gelegd bij
30.000 inwoners. Er is wat dit betreft, ook als het gaat om de dienstverlening,
 
als argument aan te voeren dat de schaal niet lager zou moeten zijn. Wij gaan
daarin mee. Wij hebben ook al gesteld dat wij op dit punt het proces van
onderop als essentieel zien. Ik voeg hieraan nu toe dat, als de desbetreffende
stadsdelen kunnen aantonen dat zij hun bevolking op een goede manier
consulteren, dat er een fusiepartner is Ä dit is uiteraard een noodzakelijke
voorwaarde Ä en dat ook het verkiezingsproces voor 1998 kan worden gewaar-
borgd, wij ernaar zullen streven dat die fusies in maart 1998 worden
gerealiseerd.
(De heer VAN DUIJN: Bij behandeling in de commissie hebt u nog
met een zekere tegenzin gesproken over de opheffing van de drie
kleinste stadsdelen. Wat heeft u doen besluiten om u hierover nu anders
uit te laten?)
Wij hebben al van meet af aan gezegd, dat een reductie van het aantal
stadsdelen voor ons niet onbespreekbaar was. Ik heb ook aangegeven dat het
niet onze allereerste keus zou zijn, maar gehoord de opvattingen die in
partijen en bij het College leven hebben wij besloten dat wij onder die
condities de ondergrens van 30.000 willen verdedigen.
Ik kom ten slotte op het punt van de binnenstad. Mijn fractie is van oordeel
 
dat er de komende periode geen stadsdeelraad in de binnenstad moet komen.
Het onderzoek waarvan sprake is hadden wij aanvankelijk gezien in die zin dat
dit aan het einde van de komende raadsperiode aan de orde zou zijn. Dan zou
ten principale de vraag aan de orde zijn: wel of niet een stadsdeel binnenstad?
 
Wij zouden echter eventueel bereid zijn, dit onderzoek wat naar voren te halen
als daarvoor in deze Raad een meerderheid zou bestaan.
 
Tijdens de redevoering van de heer Meijer heeft de Burgemeester de
vergadering verlaten, na het presidium te hebben overgedragen aan wethouder
Peer.
 
De VOORZITTER, wethouder PEER, deelt mede dat zijn ingekomen:
 
26 Motie van 25 juni 1997 van de raadsleden Meijer, Cornelissen, Houterman
en Goedhart inzake de verschillen in tarieven in stadsdelen (Gemeenteblad afd
1, nr. 373, blz. 1637).
 
27 Motie van 25 juni 1997 van de raadsleden Meijer, K”hler en Goedhart
inzake het parkeerbeleid en een vierjaarlijks mobiliteitsplan (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 374, blz. 1638).
 
28 Motie van 25 juni 1997 van de raadsleden Meijer, Houterman, Cornelissen,
K”hler en Goedhart inzake detachering van ambtenaren over en weer tussen
de centrale stad en stadsdelen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 375, blz. 1638).
 
De moties zijn (worden) voldoende ondersteund en worden terstond in
behandeling genomen.
 
De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil beginnen met de
mening van mijn fractie te geven met betrekking tot de toekomst van de
binnenstad. Voor ons is de Amsterdamse binnenstad letterlijk en figuurlijk het
hart van Nederland en van onze hoofdstad. Die functie van hoofdstad van onze
binnenstad, waar 80.000 mensen wonen, maar waar ook het belang wordt
behartigd van minimaal 1 miljoen bezoekers en mensen die er werken, vormt
voor ons de reden om te zeggen dat de binnenstad niet in de traditionele
structuur van de stadsdelen kan passen. Naar onze mening moet in de
komende tijd wel in de Commissie voor de Binnenstad enz. de verdere
aansturing van de binnenstad worden geoptimaliseerd. Wij staan op dat punt
ook open voor alternatieven. Er mag ook worden bekeken, hoe het in het
buitenland wordt gedaan. Een deelraad binnenstad, waarvoor kennelijk ineens
bij andere partijen animo ontstaat, is voor de VVD echter niet aan de orde.
Vervolgens is er een discussie ontstaan rond de toekomst van de stadsdelen
en over het door de kiezers wel of niet rechtstreeks doen kiezen van een
voorzitter, naar analogie van de landelijke discussie over de gekozen
burgemeester. De VVD is daar geen voorstandster van. Wij vinden het niet
juist dat de voorzitter door de kiezers zou worden gekozen, om de heel
belangrijke reden dat dan de kiezers die voorzitter ook weer zouden moeten
kunnen afzetten, hetgeen in dat systeem niet tot de mogelijkheden behoort.
Bovendien zou men dan steeds met tussentijdse verkiezingen moeten gaan
werken. Dit betekent dat eigenlijk bij ieder onderwerp de politieke zwaarte
dusdanig hoog wordt, gelet op de consequentie dat bij afzetten van de
voorzitter nieuwe verkiezingen volgen, dat moet worden gevreesd dat een
gekozen voorzitter wordt beloond als hij het slecht doet, omdat men toch niet
steeds tussentijdse verkiezingen wil houden.
Wel hebben wij een mening over de wijze waarop de functies van stadsdeel-
voorzitters over de verschillende politieke partijen zouden moeten worden
verdeeld. Wij willen een oproep doen aan de stadsdelen om in de toekomst de
ouderwetse traditie te verlaten waarbij er een zeker automatisme bestaat om
de grootste partij de voorzitter te laten leveren. Wij zouden het op prijs
stellen als in de toekomst het belangrijkste uitgangspunt zou zijn de
kwaliteit, dus de profielschets van de desbetreffende vrouw of man, en pas
daarna de politieke kleur.
(Mevr. BOERLAGE: Niet van de vrouw?)
Ik noemde de vrouw zelfs als eerste, zoals ik gewend ben.
Als tweede criterium noem ik in dit verband een evenwichtige spreiding
over de politieke partijen in de stad. Het is toch vreemd dat vier gerenom-
meerde partijen, CDA, D66, SP en De Groenen, nergens in de stad een stads-
deelvoorzitter hebben, terwijl die partijen wel 30% van het totale electoraat
vertegenwoordigen. Het is ook niet goed voor de herkenbaarheid van de
stadsdelen en het draagvlak onder de bevolking, dat de PvdA, die gemiddeld
30% van de kiezers in de stad heeft, 70% van de voorzitters levert. Daarin zou
in de toekomst op basis van vrijwilligheid een nieuw evenwicht moeten worden
gevonden, al zou het uiteraard ook kunnen worden bereikt door een andere
verkiezingsuitslag.
Met betrekking tot de eenloketfunctie en de betere dienstverlening zal
straks door de heer Goedhart een motie worden ingediend. Het uitgangspunt
van de VVD is duidelijk een kleiner aantal stadsdelen. Dit betekent echter
niet dat er op minder plaatsen in de stad een paspoort of een vergunning
verkrijgbaar zou moeten zijn. De dienstverlening die nu op 16 plekken
plaatsvindt, zou naar onze mening eerder mogen worden verdubbeld dan
gehalveerd. Wij zullen de motie van de heer Goedhart dan ook van harte
steunen.
Wat de andere vormen van bestuurlijke vernieuwing betreft deel ik mede
dat wij ons kunnen vinden in de harmonisatie van de tarieven, met ‚‚n
belangrijke kanttekening die ook de heer Meijer al heeft gemaakt, namelijk dat
het moet gaan om vergelijkbare diensten; daarvoor moet de burger een
vergelijkbaar bedrag betalen. Wel willen wij stimuleren dat stadsdelen ook in
de toekomst de mogelijkheid houden om bij meer dienstverlening ook andere
tarieven te hanteren. Als in een stadsdeel een basispakket bestaat waarvoor
iedereen hetzelfde betaalt, kan daarnaast voor een pluspakket een hoger tarief
worden berekend.
Ik kom tot de kwestie van wethouders van buiten de raad. Het doet mij
deugd dat daarover in de afgelopen tien jaar in het land en ook hier veel
discussie is ontstaan. Voor historici onder de raadsleden kan ik mededelen,
dat ik pas enkele maanden lid van deze Raad was Ä oktober/november 1986
Ä toen ik iets nieuws wilde brengen. Toen ik echter kwam met het idee, een
wethouder van buiten de raad te benoemen om het aanbod te vergroten en de
kwaliteit te verbeteren, kreeg ik half Nederland over mij heen, inclusief mijn
eigen partij, omdat iedereen zich aangesproken voelde. Ik lanceerde echter een
idee voor de toekomst. Het sloeg niet op het College van dat moment, waarvan
de VVD toen toevallig ook geen deel uitmaakte. Het doet mij nu deugd, dat
er in het land en ook in deze Raad inmiddels een meerderheid is ontstaan die
een wethouder van buiten ziet als een bespreekbaar item; ik maak in dezen
ook mijn compliment aan de fractie van D66. Ik dien op dit punt een motie in.
Het zal niemand verbazen dat mijn fractie tegenstandster is van harmonisa-
tie van het parkeerbeleid, althans zolang wij de verkeerde route volgen. Onze
route is, dat wij eerst de regio moeten aanpakken, vervolgens de stadsdelen en
dan de binnenstad. Men kan van buiten naar binnen of van binnen naar buiten
werken. Een grote meerderheid in de Raad wil het parkeerbeleid van de
binnenstad van binnen naar buiten gaan opleggen. Dat is naar mijn mening
precies de verkeerde weg. Wij zouden, hoewel wij afscheid moeten nemen van
de Rivierenbuurt als stadsdeel, geen afscheid willen nemen van de blauwe zone
daar. Derhalve zullen wij van harte stemmen tegen de motie om op dit
moment het parkeerbeleid te gaan regisseren of, zoals de heer K”hler
waarschijnlijk het liefste zou willen, te gaan sturen.
(De heer K™HLER: Ik heb het lid van het dagelijks bestuur van het
ROA, uw partijgenoot Hooijmaijers, horen zeggen dat het hem niet
lukte om met andere gemeenten in de regio op dit punt op ‚‚n lijn te
komen. Die wierpen hem tegen, dat Amsterdam zelf ook een grote
differentiatie in het beleid kent en dat dit ongewenst is. Zou het dan
niet verstandig zijn om het er met de regio over eens te worden dat er
ook in Amsterdam een eenduidig beleid komt?)
De regio zit het dichtste tegen de stad aan aan de noordelijke, westelijke
en zuidelijke kant van de stad. Men zou ervoor kunnen zorgen dat men daar
het parkeerbeleid van de regio zo dicht mogelijk benadert. Als men over een
brug wil komen, verdient het altijd de voorkeur, van twee kanten elkaar te
benaderen; men is dan eerder bij elkaar. Het parkeerbeleid aan de randen van
de stad is wat dat betreft beter bespreekbaar met de regio dan wanneer wij het
beleid van de binnenstad als uitgangspunt nemen.
(Wethouder mevr. TER HORST: Ik ga er niet vanuit dat het
binnenstadsbeleid norm wordt voor de rest. Als ik de moties goed
begrijp, moet de centrale stad, dat wil zeggen de Gemeenteraad, de
regie gaan voeren voor het totale parkeerbeleid. Het antwoord op de
vraag of dan de binnenstad de norm is dan wel de Rivierenbuurt is
daarmee niet gegeven.)
(De heer MEIJER: Dat is een correcte interpretatie.)
Ik zal die interpretatie ook graag bevestigd zien van de kant van D66 en
GroenLinks, de initiatiefnemers voor de in te dienen motie.
De motie van de heer Meijer over detachering van ambtenaren is de libera-
len uiteraard uit het hart gegrepen. Het zou wat ons betreft nog wel veel
verder mogen gaan, namelijk dat ambtenaren ook worden gedetacheerd in de
regio en bij de rijksoverheid en omgekeerd. Uiteraard geldt dit wat ons betreft
 
ook de marktsector, in die zin dat ook daar meer mensen over en weer moeten
kunnen worden gedetacheerd. Wij zien de motie van de heer Meijer als een
eerste kleine stap om ambtenaren meer mobiel te maken, liefst door hen ook
nog eens buiten de gemeente Amsterdam te laten werken.
Ten slotte kom ik op de discussie over de schaal. Naar mijn mening is het
al jarenlang een ellende dat wij een te hoge politieke en bestuurlijke dicht-
heid in de stad hebben. Amsterdam is relatief en absoluut een kleine stad,
zowel qua oppervlakte als qua inwoners. Wij zijn wel een wereldstad, maar
vergeleken met andere wereldsteden zijn wij toch eigenlijk niet veel meer dan
een dorp aan de Amstel. Toch hebben wij een politiek bestuur, opgetuigd met
meer dan 400 politici. Het zou goed zijn voor de stad als er minder politiek en
 
meer bestuur zou komen. Dat zou naar onze mening op twee manieren
kunnen, of halvering van het aantal deelraadsleden of halvering van het aantal
stadsdelen, eventueel een combinatie daarvan. Men kent onze primaire voor-
keur: wij zouden liever het aantal stadsdelen halveren, tot een stuk of acht.
Wij zouden het aantal leden van de deelraden niet al te veel willen terug-
dringen. Een combinatie van die twee is evenwel wat ons betreft bespreekbaar.
De heer K”hler zal straks een motie terzake indienen waarin wij een redelijke
symbiose tussen de twee alternatieven hebben kunnen vinden.
(De heer VAN DUIJN: U noemde eerder de SP en De Groenen
gerenommeerde politieke partijen, hetgeen mij plezier doet. Realiseert
u zich echter wel dat, wanneer het aantal deelraadsleden zou
verminderen, de kleine politieke partijen kans maken te verdwijnen?)
De reactie daarop wil ik graag overlaten aan de eerste ondertekenaar van
de bedoelde motie; in tweede termijn kom ik erop terug.
Een belangrijk punt Ä i k zal er een motie over indienen Ä betreft de
bovengrens van het aantal inwoners van een stadsdeel, namelijk 90.000. Die
grens is naar onze mening te star. Wij hopen dat Amsterdam de komende
jaren autonoom groter gaat worden en dat wij een gezonde groei doormaken.
Daarmee zouden Noord en Zuidoost al automatisch boven die grens uit
komen. Wij kunnen ons verder voorstellen dat ook deelraden gaan fuseren,
waardoor zij enigermate boven die grens uit zouden komen en dan moet dit
geen reden zijn om dit te verhinderen. Ik dien dan ook een motie in waarin de
bovengrens van 90.000 inwoners flexibeler wordt gemaakt dan in de voorstellen
van het College.
Met betrekking tot de ondergrens van 30.000 inwoners kan ik mededelen
dat die ons niet erg aanspreekt. Men kan zeggen dat er daarmee drie
stadsdelen minder zullen komen; dat is dan een eerste belangrijke stap vooruit.
 
Als dat echter het eindpunt zou zijn en het dus 13 zouden blijven, zou de VVD
daarmee niet kunnen leven, ondanks het feit dat wij wel veel minder
deelraadsleden krijgen. Wij zien dat er aan de oost- en de zuidvleugel door
deze drie stadsdelen minder al voldoende beweging komt. Wij zijn ervan
overtuigd dat daar voldoende fusies zullen plaatsvinden. Als wij ons echter
fixeren op de ondergrens van 30.000, zou dit betekenen dat de zeven
stadsdelen aan de westvleugel niets zouden behoeven te doen. Ik meen dan
ook dat het verstandig is om in de bandbreedte van 30.000 tot 40.000 inwoners
stadsdelen in eerste instantie zelf de kans te geven tot fusies te komen. Dat
kan naar onze mening op twee momenten, namelijk voor oktober 1997, zodat
in maart 1998 ook aan de westkant een aantal fusies kan worden doorgevoerd,
of bij de verkiezingen voor Provinciale Staten in 1999. Voor dat laatste geval
is het voor de VVD essentieel dat wij volgend jaar voor de zomer een
evaluatiemoment krijgen om de balans te kunnen opmaken en te kunnen
bezien of stadsdelen van onderop enerzijds voldoende bestuurlijke vernieuwing
en anderzijds voldoende fusies hebben doorgevoerd. Van ons is bekend dat wij
niet graag de spelregels achteraf bekend maken. Wat ons betreft is het
opmaken van de balans voor de zomer van 1998 dan ook geen passief proces,
waarvan wij alleen maar kennisnemen. Wij zeggen al vooraf dat, als er naar
onze mening te weinig is gebeurd, wij ons geroepen en gemachtigd zullen
achten om in te grijpen. Het hangt dan van de politieke meerderheid of
minderheid in 1998 af of wij al dan niet genoodzaakt zijn verdere maatregelen
te nemen. Ik hoop uiteraard dat dit niet het geval zal zijn. Ik neem aan dat
de motie, die de heer K”hler zal indienen, voor de westvleugel in de stad een
voldoende signaal zal zijn dat een ruime meerderheid in de Gemeenteraad
fusievorming ook in West van harte op prijs zal stellen.
Als wij het scenario goed inschatten Ä het blijft toch een kwestie van
inschatten Ä moeten wij ook tot een politieke afweging komen. Dan zien wij
enerzijds door de bovengrens van ruim 90.000 dat wij in de toekomst op papier
zeven of acht deelraden zouden kunnen krijgen. Als wij echter naar de onder-
grens kijken, zou het theoretisch mogelijk zijn dat het dertien blijven. Als
ik realistisch en open ben Ä dat moet men in de politiek toch zijn Ä neem ik
aan dat in de komende tijd het resultaat zal zijn dat de stad ongeveer tien
stadsdelen zal kennen en dat er ongeveer 100 tot 150 deelraadsleden minder
zullen komen. Daarvoor moet men een politieke afweging maken en dan moet
ik zeggen dat het voor de VVD substantieel minder is dan wij hadden gewild,
maar meer dan wij hadden verwacht. Wij waren uitgegaan van een halvering.
Wij doen als fractie dan ook nogal wat water in de wijn, maar wij kunnen naar
mijn mening tevreden zijn. Voor 50% gelijk halen in de politiek als men 20%
van het electoraat vertegenwoordigt geeft een goed gevoel.
Ik zou hiermee mijn betoog kunnen afsluiten. Ik wil echter nog iets zeggen
over de turbulente weken die wij achter de rug hebben. Kiezers en ook leden
van deelraden hebben er recht op, het gevoelen van de VVD te kunnen
beoordelen. Wij denken dat de consensus die er uiterlijk in de zomer van 1998
zou kunnen komen Ä liever in het najaar van 1997 Ä een evenwichtig
resultaat is, als ik kijk naar de politieke meerderheden. Wij zijn echter als
liberalen ook in de wereld om het belang van een gepassioneerde minderheid
mee te wegen. Dat is een van de redenen waarom wij ten principale tegen het
instrument van het referendum zijn. Zo zijn wij dat ook in politieke
onderhandelingen, of het nu gaat om collegepartijen of niet. Wij willen
daarmee tevoren rekening houden. Die redelijkheid moet men vanaf het begin
betrachten en al vanaf het begin moet men rekening houden met elkaars
argumenten en gevoelens. Wat zien wij nu in de Amsterdamse politieke
cultuur? Wij zien dat sommige mensen die redelijkheid al vanaf het begin
inzetten. Sommigen zeggen dat dit hinderlijk is, omdat men dan niet precies
gedurende 90% van de tijd zegt, wat men beslist wil hebben. Vorig jaar heb
ik aan het adres van de heer Robbers tijdens een begrotingsdiscussie al eens
gezegd dat het een verschil is tussen: "waar sta je voor en waar ga je
voor." De VVD staat voor een halvering van het aantal deelraden c.q. van het
aantal deelraadsleden en gaat vandaag akkoord met de motie, hoewel die een
stap minder ver gaat. Daar gaan we voor en dat kunnen wij ook in alle
redelijkheid verdedigen, ook naar de stadsdelen en de eigen achterban. Wat
ons bevreemdt is, dat het in de Amsterdamse politieke cultuur vaak zo lang
duurt tot men het eindpunt bereikt. Als wij naar het eindpunt kijken, kan
iedereen daarover redelijk tevreden zijn. Wij vragen ons dan af, waarom het
zo lang moet duren en waarom er tussentijds soms zoveel bebloede koppen
moeten komen. Men moet geen appels en peren vergelijken. Er zijn heel veel
dossiers die voor partijen gevoelig zijn. Men moet in alle redelijkheid de
gevoelens van alle minderheden meenemen. Men kan niet de ene keer wel en
de andere keer niet redelijk zijn. Dat zou de rode draad moeten zijn in onze
politieke cultuur. Wat wij vandaag besluiten is naar mijn mening voor alle
partijen en alle stadsdelen evenwichtig; het eindresultaat is goed. Dat geldt
voor de VVD, maar ook voor onze opponent in dit dossier, de PvdA. Wij
komen allen met een resultaat thuis waarmee wij redelijk tevreden kunnen
zijn, maar de weg waarlangs wij ons huis hebben bereikt verdient naar mijn
persoonlijke mening niet de schoonheidsprijs.
Ik hoop dat ik vandaag, ondanks de spanning van dit debat, ook nog een
grapje mag maken: het is wellicht symbolisch dat de heer Van der Laan
vandaag zijn linkerhand in het verband heeft.
 
Tijdens de redevoering van de heer Houterman is de Burgemeester weer
ter vergadering gekomen en heeft deze het presidium overgenomen van
wethouder Peer.
 
De VOORZITTER deelt mede dat zijn ingekomen:
 
29 Motie van 25 juni 1997 van de raadsleden Houterman, Cornelissen, Meijer,
K”hler en Goedhart om het stadsdelen mogelijk te maken "wethouders van
buiten de raad" te kiezen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 376, blz. 1639).
 
30 Motie van 25 juni 1997 van de raadsleden Houterman, Cornelissen, Meijer,
K”hler en Goedhart inzake stadsdelen die door autonome groei of door fusie
de grens van 90.000 inwoners overschrijden (Gemeenteblad afd. 1, nr. 377, blz.
1640).
 
De moties zijn voldoende ondersteund en worden terstond in behandeling
genomen.
 
De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal mijn inbreng
indelen in drie hoofdonderdelen. In de eerste plaats zal ik enkele algemene
opmerkingen maken over het bestuurlijk stelsel, in de tweede plaats over de
inzet van middelen en de vergroting van de representativiteit en in de derde
plaats over de organisatorische structuur ter verhoging van de participatie en
over de concrete voorstellen terzake.
Wat het stelsel van stadsdelen als zodanig betreft zijn wij het er naar ik
aanneem wel over eens dat de binnengemeentelijke decentralisatie in onze stad
een voortdurend evoluerend ontwikkelingsproces is en dat wij nu in een
verdere verbeteringsfase zitten. Het stelsel is bedoeld voor een effectievere
invloed van de bevolking op het bestuur en voor een effici‰ntere inzet van
gemeentelijke middelen. Wij zijn het er ook wel over eens Ä het blijkt ook bij
de Commissie-Tops Ä dat het stelsel van stadsdelen in het algemeen redelijk
goed functioneert. Echter, het oude perspectief van zelfstandige gemeenten is
van de baan. De bestuurspraktijk verandert op dit moment toch al sterk en
wordt steeds veeleisender. De centrale stad wordt gedwongen om als gevolg
van de referendumuitspraak aanzienlijk duidelijker vorm te geven aan de
eenheid van de stad, dus regie te voeren. Dat alles leidt tot de onafwendbare
conclusie dat een verdere optimaliseringsslag op dit moment hard nodig is. Het
zal duidelijk zijn dat, waar het stelsel nog steeds niet is afgemaakt, er een
grote vermoeidheid optreedt, ook bij stadsdelen, om nu eindelijk duidelijkheid
te krijgen over het stelsel, zodat er rust kan ontstaan. Na de aanpassingen
die wij vandaag zullen doorvoeren zal er voorlopig rust in het stelsel moeten
zijn. Wij ondersteunen die gedachte, maar duidelijk moet wel zijn, dat de
aanpassingen die nu worden voorgesteld ook worden gerealiseerd. De
voorstellen die worden gedaan hebben enerzijds een direct element en
anderzijds een element dat pas op termijn speelt, bij een evaluatie volgend
jaar; dat laatste hebben de stadsdelen echter in belangrijke mate zelf in de
hand.
Met betrekking tot de inzet van middelen wijs ik nogmaals op de nodige
aandacht voor een verbeterde overlegstructuur met de stadsdelen. Het gaat
dan om de kwaliteit van onze communicatie met elkaar. Juist het gebrek
daaraan leidt tot veel onnodige fricties in het bestuur van de stad, terwijl
stadsdelen en centrale stad juist gezamenlijk dienen op te treden. De taken en
bevoegdheden kunnen in principe ongemoeid blijven. Daarin zit geen wezenlijk
probleem. Wij kunnen hoogstens nog eens een opschoning tot stand brengen
als door wijzigingen tot een zekere bijstelling zou moeten worden gekomen,
maar die zal naar ons oordeel van beperkte aard zijn. Wel zal men, om de
regie te kunnen voeren, moeten kunnen beschikken over de nodige middelen.
In principe hebben wij die op basis van de Verordening op de Stadsdeelraden,
maar er zijn ook enige zaken die nog extra ondersteuning verdienen. Wat de
middelen betreft richten wij ons dan meestal met name op hetgeen in de
wandeling de harde sector wordt genoemd. Wat veelal wordt vergeten en wat
de laatste tijd steeds meer in beeld komt, zijn de maatschappelijke en sociaal-
 
culturele sectoren van het openbaar bestuur. Aangezien wij in de harde sector
al voldoende structuur kennen, wordt het hoog tijd om op het gebied van de
maatschappelijke en sociaal-culturele onderwerpen en beleidsterreinen te
komen met een sociaal structuurplan, geldend voor vier jaar. Dat kan dan
jaarlijks bij de begroting worden besproken. Ik dien een motie terzake in. Wij
moeten de bestaande middelen daadwerkelijk gaan gebruiken en de inzet van
die middelen niet zien als straf, maar als een beloning.
Ik heb in de commissie al aangegeven dat ik wat verdeelde gevoelens heb
over het rapport-Tops, maar ‚‚n ding vind ik buitengewoon belangwekkend,
namelijk de opmerking die wordt gemaakt over de noodzaak van een pakket
van maatregelen om bestuursdeelname van groepen die thans nog afzijdig
staan sterk te verbeteren. Ik denk dan aan allochtonen en jongeren. Ik meen
dat het zeer belangrijk is Ä ik roep daartoe het College op Ä bij de verdere
uitwerking hieraan meer gestalte te geven. Het moge duidelijk zijn dat met
name de groep van de allochtonen voor het toekomstige bestuur van de stad
essentieel is. Daarvoor moeten wij goede vormen vinden en dat is waarachtig
niet gemakkelijk.
Experimenten met bestuurssamenstellingen zijn ook wat D66 betreft
welkom, maar wij vinden wel dat er duidelijkheid en herkenbaarheid voor de
bevolking moeten zijn. Wat wij afwijzen zijn experimenten die een dusdanig
diffuus beeld naar de bevolking scheppen dat die door de bomen het bos niet
meer ziet. Er mag geen veelheid van ook onderling concurrerende maatregelen
komen die daardoor dan niet meer de goede uitwerking hebben. Er heeft,
voorafgaand aan dit debat, uiteraard overleg tussen partijen plaatsgevonden.
Ik kan mededelen dat maatregelen als voorgesteld in moties, zoals de
eenloketfunctie, een duidelijk parkeerbeleid en detacheringen, een zodanige
duidelijkheid geven dat er een uniforme regeling ontstaat voor de hele stad.
In die context kunnen wij ons van harte scharen achter de experimenten en
zijn wij niet bang dat dit tot ongewenste effecten zal leiden. Daarvoor
bestond tot dusver wel enige schroom.
Ik heb ‚‚n aspect nog niet genoemd, namelijk dat van de gekozen voorzit-
ter. Hierin zou een methode kunnen liggen om in de relatie tussen burger en
bestuur tot een verbetering te komen. Ik zal ook op dit punt een motie aan de
Raad voorleggen, opdat wij met een direct gekozen voorzitter een experiment
kunnen houden. Op het gebied van bestuurlijke vernieuwing Ä ik noem het
referendum Ä hebben wij in Amsterdam een traditie hoog te houden. Wij
behoeven ons ook niet te schamen als bepaalde zaken niet lukken of in eerste
aanleg niet goed verlopen. Wij leren daarvan en wij proberen dan ook, hierin
verbetering te brengen. Wij kunnen voor het land een gidsfunctie vervullen en
ook in een debat als dit moeten wij onze kansen waarnemen.
Ik kom thans bij de organisatorische maatregelen. Wij hebben een notitie
ingediend over met name het dichter bij de bevolking brengen van het bestuur,
immers ‚‚n van de hoofddoelstellingen van ons bestuurlijk stelsel. Wij vinden
dat buurtbeheer, wijkgericht werken en projectmatige ambtelijke structuren
heel belangrijk zijn om er vorm aan te geven dat burgers een gemakkelijker
entree hebben bij het openbaar bestuur voor alle zaken die hen in het gewone
dagelijkse leven bezighouden. Dat is onzes inziens een cruciaal element in het
geheel. Wij zijn het geheel eens met de fractie van de PvdA als het gaat over
een benadering van onderop. Wij moeten trachten vanuit de bevolking support
en draagvlak te krijgen voor de overheid "die over de mensen is gesteld", om
het in termen van het CDA te zeggen. Daarvoor moeten wij dan ook goede
vormen vinden. Organisatorische maatregelen kunnen hieraan heel goed
bijdragen. Wij zullen dan ook van harte een door het CDA in te dienen motie
steunen om wijkgericht werken en een projectstructuur bij stadsdelen aan te
bevelen. Veel stadsdelen hebben dat al gedaan, maar andere niet.
Ik kom vervolgens tot wat het piŠce de r‚sistance van deze discussie zou
kunnen worden genoemd: de schaalgrootte. Wij menen dat wij met een aan-
zienlijke beperking van het aantal stadsdelen tot een kwaliteitsverbetering
van het stelsel kunnen komen. Men moet dan oppassen, niet in conflict te
komen met het gevoel dat het zoveel mogelijk van onderop, dus van de bevol-
king en de stadsdelen zelf, moet groeien. Wij kunnen ons vinden in de drempel
van 30.000 inwoners als ondergrens, al is die misschien wat aan de lage kant.
Het laat aan stadsdelen optimaal ruimte om het bestuur vorm te geven.
Daarbij hoort dat men van de groep stadsdelen tussen 30.000 en 40.000
inwoners mag verwachten dat zij zelf met concrete voorstellen komen ter
verbetering van hun positie. Dat kan zijn door alsnog tot samenwerking en
fusie te komen, het kan ook zijn door andere vormen van geconcentreerd
bestuur toe te passen. Dan kan men dus putten uit de experimenten die ik
zojuist al noemde. Wij zullen graag zien dat stadsdelen op betrekkelijk korte
termijn met uitspraken op dit punt komen, zodat er hopelijk bij de
verkiezingen van volgend jaar al vorm aan kan worden gegeven. Mocht dit niet
gebeuren dan zal de centrale stad bij de evaluatie rond de zomer van 1998 zijn
eigen verantwoordelijkheid moeten nemen.
Een probleem is nog dat van de bestuurlijke dichtheid. Ook voor D66 speelt
dit probleem weliswaar een rol, maar het heeft niet de nadruk gehad als bij
sommige andere fracties. Wij hebben namelijk toch een zekere schroom,
omdat wij vinden dat met name kleinere democratische groepen absoluut
toegang moeten blijven houden tot het bestuur, ook in kleinere stadsdelen. Ik
denk dan niet alleen aan partijen als de SP en De Groenen, maar ook aan
allerlei bewonerspartijen. Die mogen niet op grond van organisatorische
maatregelen en door lijnen die wij trekken in hun werk worden beknot.
Daarom heeft een algemene, te grove generieke reductie van het aantal
stadsdeelraadsleden niet onze voorkeur. Het plan zoals dat naar voren zal
komen in een door de heer K”hler in te dienen motie geeft echter een
genuanceerd beeld, waarbij inderdaad wel tot een zekere reductie wordt
overgegaan, maar kleinere stadsdelen zeer worden ontzien, terwijl de reductie
met name bij de grotere stadsdelen wordt gehaald. Dat achten wij
aanvaardbaar en dat doet geen onrecht aan de uitgangspunten van mijn fractie.
De beperking van het aantal leden komt in belangrijke mate ook uit de
opheffing van een aantal stadsdelen; ook daar wint men nogal wat.
Zoals gezegd, is naast de effectievere inzet van de bevolking bij
het bestuur ook de inzet van middelen een aspect. Ik herinner aan een destijds
aangenomen motie van de voormalige raadsleden Van Leuven en Meurs. Ik
heb nog eens gekeken naar de normen die golden toen wij twee jaar geleden
hier spraken over de stadsdelen. Toen ging het om normen met betrekking tot
de vraag wat fusies zouden opleveren. Ik heb becijferd dat bij de grens zoals
die nu geldt, dus van 30.000 inwoners, sprake is van een bedrag van ruim 12
miljoen gulden. Als juist is dat zeker nog twee stadsdelen door fusie zullen
volgen, zal het al gauw oplopen tot een besparing van 20 miljoen gulden. Naast
de democratische aspecten is er dus ook zeker een financieel aspect. Dat is
niet onze eerste invalshoek, maar de Raad heeft al jaren geleden uitgesproken
dat dit ook in de beschouwingen dient te worden meegenomen.
(Wethouder mevr. TER HORST: Ik ben blij dat u de berekening hebt
gemaakt, maar is daarin ook rekening gehouden met het op peil houden
van de dienstverlening?)
In de stukken van september 1994 staan normbedragen en daarin staat ook
dat de lokale dienstverlening, gedecentraliseerd op meerdere plekken, bij
samenvoeging van stadsdelen in tact blijft.
(Wethouder mevr. TER HORST: Dus als er drie fusies plaatsvinden en
als de dienstverlening op peil blijft, in die zin dat er als het ware
twee loketten in ‚‚n stadsdeel komen, is dat in uw berekening
meegenomen.)
Inderdaad.
Wij zijn er geen voorstander van om, los van de relatie met de stadsdelen,
als centrale stad op eigen houtje in te grijpen in voorstellen die stadsdelen
doen. Wij vinden dat daaraan recht moet worden gedaan, maar als het echt on-
voldoende is, kan de evaluatie tot iets anders leiden. Stadsdelen hebben echter
 
geen vetorecht. Als bepaalde stadsdelen met plannen komen waarbij de
medewerking van andere stadsdelen cruciaal is, mag men die medewerking niet
weigeren.
Men zal het in collegiaal overleg wel oplossen, maar voor het geval het niet
lukt ligt er voor de centrale stad een functie van arbiter.
Ten slotte is er de kwestie van de binnenstad. Zoals bekend, is D66 warm
voorstander van een stadsdeel binnenstad, maar het heeft weinig zin tegen
windmolens te vechten als duidelijk is dat dit op dit moment niet haalbaar is.
Ik vind het van belang Ä ik zal een motie indienen Ä om het onderzoek dat
wordt aangekondigd in de voorstellen van het College inzake de "opties B en
C" te vervroegen. Wij zullen graag zien dat dit eind volgend jaar zal worden
afgerond, zodat verdere besluiten kunnen volgen. Natuurlijk hopen wij dat dit
onderzoek ertoe zal leiden dat het inzicht doorbreekt, ook bij de fractie van
de VVD...
(De heer HOUTERMAN: In welk jaar wilt u, als het onderzoek
positief is, dan de deelraad binnenstad invoeren? In 2002 of eerder?)
Uit het onderzoek zal ook moeten blijken wat de speciale positie van de
binnenstad zal zijn. U hebt daarop terecht gewezen. De binnenstad heeft een
heel specifieke rol, die verder gaat dan die van een ander stadsdeel. Dit kan
ook leiden tot een andere normering, ambtelijke inzet enz. Dat zal moeten
worden uitgewerkt. Daaruit moet blijken of het pas in 2002 mogelijk zal zijn
of dat het gerechtvaardigd is het al eerder te doen.
(Wethouder mevr. TER HORST: Mag ik u ten behoeve van het overleg
straks in het College vragen of in uw motie staat dat onderzoek moet
plaatsvinden dan wel dat in 1998 al een keuze moet worden gemaakt?)
Beide.
(Wethouder mevr. TER HORST: U wilt dus niet alleen het onderzoek.)
Als het resultaat er ligt, zullen wij dat bespreken en dan zal dit leiden
tot een standpuntbepaling.
(De heer HOUTERMAN: Waarom wilt u die keuze dan niet in het
begin van 1998, dus voor de gemeenteraadsverkiezingen? Dan geeft u
ook duidelijkheid aan de buitenwereld.)
Ik meen dat de problematiek dusdanig gecompliceerd is Ä de evaluatie van
de huidige organisatie, die nog betrekkelijk kort functioneert, het onderzoek
op financieel gebied enz. Ä dat wij het in een halfjaar niet redden. Het
onderzoek zou heel goed nu van start kunnen gaan, maar wij moeten er ruim
de tijd voor nemen. Ook situaties in het buitenland mogen er best bij worden
betrokken. Ik meen dat wij in de loop van 1998 tot een afronding kunnen
komen en een besluit kunnen nemen.
(De heer HOUTERMAN: U vindt het dus verantwoord, een dergelijke
ingrijpende beslissing over een deelraad binnenstad in 1999 of 2000 door
te voeren en niet voor de verkiezingen.)
Ik sluit niets uit, maar wil het onderzoek eerst zijn werk laten doen en
niets forceren.
(De heer HOUTERMAN: Als het onderzoek in januari klaar is, kunt
u op 2 maart nog even de kiezers het standpunt van D66 melden.)
Wij zijn voor een gedegen onderzoek.
(De heer HOUTERMAN: Niet voor duidelijkheid?)
Het is volstrekt duidelijk. Een slecht onderzoek lijkt mij fnuikend. Ik wil
u de handreiking doen om tot een goed onderzoek te komen, zodat u tot een
goed gewetensonderzoek kunt komen.
 
De VOORZITTER deelt mede dat zijn ingekomen:
 
31 Motie van 25 juni 1997 van de raadsleden Cornelissen en Robbers inzake
de gekozen stadsdeelvoorzitter (Gemeenteblad afd. 1, nr. 378, blz.1641).
 
32 Motie van 25 juni 1997 van de raadsleden Cornelissen, Meijer, K”hler,
Houterman en Goedhart inzake een sociaal structuurplan (Gemeenteblad afd.
1, nr. 380, blz. 1643).
 
33 Motie van 25 juni 1997 van de raadsleden Cornelissen en Robbers inzake
een deelraad voor de binnenstad (Gemeenteblad afd. 1, nr. 381, blz. 1644).
 
De moties zijn (worden) voldoende ondersteund en worden terstond in
behandeling genomen.
 
De heer K™HLER: Mijnheer de Voorzitter. Vorig jaar heeft mijn fractie
een notitie ingediend die tot doel had, een discussie tot stand te brengen,
ook in het gemeentebestuur, over het bestuurlijk stelsel in Amsterdam, met als
motivatie dat, nu de stadsprovincie niet doorging en de stadsdelen dus ook
geen zelfstandige gemeenten werden, het nuttig was om in een ander daglicht
alsnog de evaluatie van het stelsel in Amsterdam af te ronden en er eventueel
conclusies uit te trekken voor verbeteringen. Dat heeft geleid tot een zeer
brede discussie, georganiseerd door het College, in de vorm van stadsge-
sprekken, tot het advies van een door het gemeentebestuur ingestelde Commis-
sie-Tops, tot discussies in de deelraden en niet in de laatste plaats ook tot
discussies in en tussen partijen. Het is nuttig dat die discussie eens in de
openbaarheid is gevoerd waar die al zo lang her en der woedde.
Mijn fractie heeft uit die discussies een aantal conclusies getrokken. In
de eerste plaats denken wij dat op een aantal nader te benoemen punten
behoefte bestaat aan een meer centraal, voor de hele stad geldend beleid. Dit
betekent niet dat wij wat in de stadsdelen gebeurt tot in details behoeven
voor te schrijven, maar wel dat ook in die gebieden centraal de kaders worden
gezet en wordt aangegeven waar wij heen willen. Dat betreft in de allereerste
plaats het al genoemde sociaal structuurplan, dat wij wezenlijk achten voor de
sociale samenhang in de stad, door het gemeentebestuur bevorderd voor de
gehele stad, uiteraard in samenspraak met alle betrokkenen.
In de tweede plaats betreft dat het mobiliteitsbeleid, waarvan het parkeer-
beleid een belangrijk onderdeel vormt. Ook daar menen wij dat het van belang
is, die zaak meer centraal op ‚‚n lijn te brengen.
Een derde punt dat ik daarbij wil noemen betreft een kleiner, maar toch
niet onbelangrijk terrein. Ik doel op het beleid ten aanzien van het voortgezet
 
onderwijs, waarmee de gemeente op allerlei manieren heeft te maken, onder
andere door de decentralisatie van taken van het rijk naar de gemeenten op
het gebied van achterstandsbeleid en huisvestingsbeleid in het onderwijs.
Verder gaat het voortgezet onderwijs met betrekking tot het verzorgingsgebied
de schaal van het stadsdeel te boven. Bij de huidige taakverdeling tussen
centrale stad en stadsdelen is het vrij onduidelijk, wie wat moet doen.
Wethouder Van der Aa pakt dat probleem weliswaar aan, maar op basis van
welke taken en bevoegdheden hij dat doet, is niet duidelijk. Daarom wil ik
mede namens de heer Raksowidjojo en de heer Niamut een motie indienen
waarin het College wordt uitgenodigd, met voorstellen te komen om die taken
ten aanzien van het voortgezet onderwijs weer tot de verantwoordelijkheid van
de centrale stad te maken en de bevoegdheden daarover duidelijk vast te
leggen.
Naast de discussie over de vraag, welk beleid wij nu centraal voor
Amsterdam houden en waar de beleidsvrijheid ligt voor de stadsdelen, is
natuurlijk ook de discussie over de vorm van het stadsdeelbestuur losgebar-
sten. Wat ons betreft staat in elk geval niet ter discussie de decentrali-
satie van de dienstverlening. Die hoort bij het stelsel van stadsdelen; niet
ter discussie staat, dat daaraan op stadsdeelniveau of daarbinnen zelfs op
buurt- en wijkniveau wordt vorm gegeven en dat de loketfunctie zoveel
mogelijk op stadsdeel- of wijkniveau vorm moet krijgen. Dat is allemaal
positief ge‰valueerd en dat moet vooral zo blijven. Ook staat voor ons niet
ter discussie dat bij zo'n decentralisatie van het ambtelijk apparaat in
stadsdelen ook een gekozen bestuur in stadsdelen hoort, als democratische
controle. Integendeel, wij vinden dat er ook in de binnenstad op zo kort
mogelijke termijn een gekozen bestuur zou moeten komen. Wat wel ter
discussie staat is de vraag of een dergelijk gekozen politiek bestuur per
se het karakter moet hebben van een gemeenteraad en een college, in
stadsdelen dan dagelijks bestuur geheten. Ik herinner eraan dat stadsdelen
geen zelfstandige gemeenten gaan worden. Op dat punt zou er best wat kunnen
veranderen. Er zou in dat verband ook moeten worden bekeken, hoe in de
taakverdeling de schaal van de stadsdelen zou kunnen worden aangepast.
Uit die discussie zijn enige conclusies te trekken, die ik nu wil noemen,
zonder die uitvoerig toe te lichten. De eerste is dat het onzes inziens nuttig
is, tot enige schaalvergroting van de stadsdelen over te gaan, met name door
kleine stadsdelen te laten samengaan. Ik verwijs daarbij naar wat de
Commissie-Tops zegt over 10 tot 14 stadsdelen, waarbij alle voordelen van het
huidige stelsel toch in stand zouden blijven.
In de tweede plaats is het in dezen van belang dat wij de mogelijkheid
bieden dat stadsdelen overgaan tot bestuurlijke vernieuwing, waarbij zij komen
tot andere verhoudingen tussen het dagelijks bestuur en de deelraad zelf en
tot een andere verhouding tussen het bestuur en de bevolking, dus de wijze
waarop de bevolking direct bij beleidsontwikkeling en -uitvoering wordt
betrokken. Er moet ruimte komen om dit op een andere manier te doen dan
volgens het traditionele bestuursmodel van de gemeente.
Het derde punt dat wij ontlenen aan de bedoelde discussie betreft wat wel
wordt genoemd de dichtheid van het politieke bestuur, dus de hoeveelheid
partijpolitiek bestuur die nu over de stad ligt. Dat zou wel wat kunnen
verminderen. Ik verwijs in dit opzocht ook naar de conclusies van de Commis-
sie-Tops, die het ook heeft over minder deelraadsleden.
Wij hebben geconstateerd dat alle grote fracties in de Raad op alle drie
genoemde punten vinden dat het politieke bestuur zou kunnen worden
aangepast, zij het dat de afgelopen weken is gebleken dat er tussen partijen
toch nog wel enige nuanceverschillen bestonden. Gelukkig heeft evenwel nader
overleg ertoe geleid dat dit wel bij elkaar te brengen is via een aantal
gezamenlijke voorstellen. Ik kan dan ook mededelen dat de fracties van PvdA,
VVD, D66 en CDA, samen met GroenLinks, op dit punt een gezamenlijke
motie zullen indienen, bestaande uit drie onderdelen. Het eerste onderdeel is
dat de ondergrens van het aantal inwoners per stadsdeel wordt vastgesteld op
30.000, geheel conform het voorstel van het College, met dien verstande dat
de stadsdelen die het betreft worden uitgenodigd, in overleg met mogelijke
fusiepartners voor 1 oktober 1997 met voorstellen te komen, zodat de
samenvoeging bij de verkiezingen in 1998 kan worden ge‰ffectueerd.
Het tweede onderdeel van de motie luidt, stadsdelen met een inwonertal
tussen 30.000 en 40.000 eveneens uit te nodigen voorstellen voor samenvoeging
in te dienen, dan wel voor 1 oktober 1997 voorstellen in te dienen voor een
andere vorm van gekozen politiek bestuur, met tenminste twee elementen. Het
ene is een aanzienlijk verkleind politiek bestuur en het andere een gewijzigde
verhouding tussen dagelijks bestuur, deelraad en betrokkenheid van de
bevolking bij het bestuur. Voor zover dat allemaal dit najaar niet zijn beslag
kan krijgen, zal het geheel aan verbeteringsvoorstellen toch voor de zomer van
1998 binnen moeten zijn, aangezien deze Raad dan de balans van het
vernieuwingsproces zal opmaken en besluiten zal nemen.
Het derde element van de motie betreft een reductie van het aantal leden
van alle stadsdeelraden, met 10% voor de kleine tot 20% voor de grotere. Ik
maak de kanttekening dat stadsdelen met minder dan 30.000 inwoners straks
niet meer zullen bestaan. Dit resulteert in deelraden met 21 tot 31 leden. Het
aantal dagelijks bestuurders wordt dan gemaximeerd op drie voor stadsdelen
met minder dan 40.000 inwoners en vier voor de overige.
(Wethouder mevr. TER HORST: Is dat exclusief of inclusief de
voorzitter?)
Als het voorstel wordt gevolgd om langs een aparte weg een voorzitter van
buiten de raad te kiezen, zal die niet worden gerekend tot de leden van het
bestuur. Of zo iemand stem krijgt in een dergelijk bestuur moet maar nader
worden uitgewerkt. Wij kennen de verordening op dit punt nog niet. Ik heb het
nu over het aantal leden dat in ‚‚n keer als lid wordt gekozen.
Het gezamenlijke voorstel over de drie genoemde punten, die voor partijen
aanvaardbaar dan wel zeer gewenst worden geacht, dien ik hierbij in.
Wat mijn eigen fractie betreft kan ik de heer Houterman mededelen dat wij
voor misschien wel meer dan 50% tevreden zijn over dit resultaat, als wij dit
leggen naast onze eigen inzet in het debat.
(De heer HOUTERMAN: Vandaar ook mijn betoog dat wij ook
rekening houden met niet-collegepartijen en minderheden in de Raad.)
Mijn dank is groot!
(De heer HOUTERMAN: Ook het feit dat u als eerste de motie hebt
ondertekend, heeft voor ons een heel warme symboliek.)
Dat begrijp ik; ik denk dat ik mij langzamerhand moet afvragen of mijn
naam wel onder het goede voorstel staat.
Ten slotte is mij als medeondertekenaar van de motie inzake meer sturing
in het parkeerbeleid gevraagd wat hiervan precies de bedoeling is. Wat mij
betreft is de bedoeling niet, de normen die worden gesteld wat betreft de
aantallen parkeerplaatsen, de tarieven enz. voor de hele stad gelijk te maken.
De bedoeling is, die centraal vast te stellen. Dat is ook nu al zo. Wij hebben
ook nu al een A-, B- en C-gebied. De bedoeling is, dit ook te kunnen
effectueren. De norm wordt dus centraal vastgesteld en de invulling blijft bij
de stadsdelen, voor zover het niet de binnenstad betreft. De wijziging moet
echter daarin bestaan dat, waar dit nu niet wordt doorgevoerd of kan worden
ontdoken, de centrale regie wordt versterkt. Als voorbeeld dat ik belangrijk
vind noem ik de winkelgebieden, waarover wij nu met regiogemeenten geen
overeenstemming krijgen. Zij stellen dat Amsterdam het ook zelf niet doet. In
Noord zijn er in het geheel geen parkeertarieven en elders wordt ineens een
blauwe zone ingevoerd waarmee men de centrale regie kan ontduiken. Dat
moet niet meer mogelijk zijn, want dan heeft het geen zin, centraal beleid vast
 
te stellen. Het moet wel centraal kunnen worden ge‰ffectueerd. Dan kan de
heer Hooijmaijers in het ROA ook afspraken maken met de regiogemeenten.
(De heer HOUTERMAN: Het zal u niet verbazen dat de VVD er geen
haast mee heeft om in Noord betaald parkeren in te voeren.)
Dat verbaast mij eigenlijk wel. Het beleid dat daaraan ten grondslag ligt
wordt immers ook nu al centraal bepaald, steeds met steun van de VVD. De
VVD heeft zelfs een bestuurder in het ROA met een eerste verant-
woordelijkheid voor uitvoering van dat beleid. Als de VVD-fractie hieraan
geen behoefte heeft, verbaast het mij dat zij daarvoor stemt en dat de heer
Hooijmaijers daarvoor verantwoordelijkheid op zich heeft genomen.
(De heer HOUTERMAN: Wij hebben geen behoefte aan extra sturing
vanuit de centrale stad.)
Als u achter het centraal beleid staat en als dat wordt doorkruist, zou u
toch behoefte moeten hebben om dat probleem op te lossen, tenzij u blij bent
dat uw beleid wordt doorkruist. Dat zie ik dan als een januskop die wij liever
niet tonen.
(De heer HOUTERMAN: U moet niet proberen gedachten te lezen.
Wij geloven meer in overtuiging dan in overreding.)
Als ik u zo hoor en als ik in de schoenen van de heer Hooijmaijers zou
staan, zou ik mij op mijn positie in het dagelijks bestuur van het ROA
beraden.
 
De VOORZITTER deelt mede dat zijn ingekomen:
 
34þ Motie van 25 juni 1997 van de raadsleden K”hler en Raksowidjojo
inzake de "hoedstertaken" voor het voortgezet onderwijs (Gemeenteblad afd.
1, nr. 383, blz. 1646).
 
35þ Motie van 25 juni 1997 van de raadsleden K”hler, Meijer, Houterman,
Cornelissen en Goedhart inzake de schaalvergroting van de stadsdelen enz.
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 384, blz. 1647).
 
De moties zijn (worden) voldoende ondersteund en worden terstond in
behandeling genomen.
 
De VOORZITTER: Gezien het tijdstip en het grote aantal ingediende
moties, stel ik mij voor, de discussie na de eerste termijn van de Raad te
schorsen en morgenmiddag te beginnen met de beantwoording namens het
College. Het College heeft dan tevens gelegenheid voor overleg.
 
De heer CORNELISSEN: Wellicht zou de beantwoording nog vanmiddag
kunnen plaatsvinden en de beoordeling van de moties in tweede termijn
kunnen worden gegeven.
 
Wethouder mevr. TER HORST: Er zijn moties die mede betrekking
hebben op terreinen van andere wethouders. Ik wil dan ook graag eerst
gelegenheid voor beraad in het College.
 
De VOORZITTER: Ik zal er aan het einde van de discussie van de Raad
in eerste termijn nog op terugkomen.
 
De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. Het stadsdeelstelsel werkt
en de stadsdelen moeten blijven. Dat is ook na lezing van het rapport van de
Commissie-Tops de conclusie van de CDA-fractie. Wel zijn enige bijstellingen
nodig. Dat betreft dan met name de centrale regie, die ertoe zal moeten leiden
dat het gevoel van eenheid van de totale stad weer sterker wordt en zichtbaar
wordt gemaakt. Verder betreft het ook het dichter bij de burgers brengen van
het bestuur, met name ook nadat schaalvergroting zal zijn doorgevoerd.
Wij constateren dat de voordracht ruimte laat voor inbreng van de Raad en
wij zijn blij dat in de Raad brede overeenstemming is gevonden over een
aantal moties.
De eenheid van de stad moet tot uitdrukking worden gebracht op gebieden
waar die nodig is, met name ook naar het gevoel van de Amsterdammers. Ik
noem als voorbeelden de gelijkheid van tarieven, een sociaal structuurplan en
ook het onderwijs. Om daartoe te komen is regie nodig. Het is echter niet zo,
dat regie altijd betekent dat vanuit het centrale niveau zaken worden opgelegd
aan de stadsdelen. Wij onderscheiden richtinggevende regie en co” rdinerende
regie, ook wel aangeduid als verticale en horizontale regie. Een samenstel van
beide regievormen, in goed overleg met de stadsdelen tot stand gebracht, zal
ervoor moeten zorgen dat de eenheid van Amsterdam ook zichtbaar en
voelbaar wordt gemaakt voor de Amsterdammers. Wij zullen een motie
indienen, medeondertekend door de fracties van de PvdA, de VVD en
GroenLinks; uit het betoog van de heer Cornelissen heb ik begrepen dat ook
hij niet geheel tegen de strekking van de motie is.
Vervolgens is er het aspect van het dichter bij de burgers brengen van het
bestuur. De kritiek die men op de stadsdelen wel eens hoort, is dat zij een
voortzetting in het klein vormen van de politiek die er toch al was. Op een
aantal punten geldt dit niet. Het geldt bijvoorbeeld niet voor de dienstver-
lening op de stadsdeelkantoren. Wij denken dat decentralisatie van de dienst-
verlening misschien nog wel kan worden uitgebreid. Het geldt ook niet voor
de rayonsgewijze werking van de ambtelijke organisatie, zoals die in de
binnenstad wordt gepraktiseerd. Het geldt verder ook niet voor het wijk-
gerichte werken, waartoe in de afgelopen periode verschillende initiatieven in
verschillende stadsdelen zijn ontwikkeld. Dat wijkgerichte werken is naar het
oordeel van mijn fractie tevens een manier om bijzondere groepen Ä ik noem
de niet voldoende participerende nieuwe Amsterdammers, maar ook het
bedrijfsleven Ä bij het beleid te betrekken. Wij achten het van belang dat deze
 
zaken verder worden ontwikkeld. Met name ook wanneer tussen stadsdelen
fusies plaatsvinden, wordt dat een klemmende zaak. Daartoe dien ik eveneens
een motie in.
Mijn fractie is voor experimenten met bestuurlijke vernieuwing. Wij zijn
bijvoorbeeld voor bestuurders van buiten de deelraad, maar wij zijn tegen een
direct gekozen voorzitter van die raad. Wij vinden ook Ä wij sluiten ons aan
bij de opvattingen van de heren Cornelissen en Van Duijn Ä dat kleiner
bestuur niet ten koste van de pluriformiteit mag gaan. Wij zijn evenwel
voorstander van experimenten en derhalve hebben wij de motie van die strek-
king medeondertekend.
De binnenstad omvat een van de grootste groepen burgers van de stad, die
echter tot dusver zonder stadsdeel hebben moeten leven. Wij achten het van
belang dat er voor hun interessen een stadsdeelraad voor de binnenstad komt.
Wij achten dit echter ook van belang voor de eenheid van de stad. Dat mag
paradoxaal klinken, maar wij menen dat, als de binnenstad direct valt onder
de centrale Gemeenteraad, een ongelijkheid wordt gecre‰erd die niet wordt
gerechtvaardigd door het bijzondere van de binnenstad. Wij menen dat in de
binnenstad, evenals in andere stadsdelen, aspecten zijn die met name de eigen
bewoners raken en dat er anderzijds aspecten zijn die een meer grootstedelijk
karakter hebben. Naar de mening van mijn fractie gaat het er in de hele regie
ook om dat het onderscheid tussen die beide aspecten duidelijk wordt
gemaakt. Als men een stadsdeel binnenstad instelt, zal dit er naar ons oordeel
ook toe leiden dat de regietaak van de Gemeenteraad duidelijker wordt. Het
gaat dus niet om een kwalitatief onderscheid tussen de binnenstad en de
stadsdelen, maar om een proportioneel onderscheid tussen stadsdeelaspecten
en grootstedelijke aspecten. Ik dien hiertoe ook een motie in.
(De heer HOUTERMAN: Ik begrijp uw opmerking over het verschil
tussen taken van deelraden en grootstedelijke taken. Ik hoor u echter
niet spreken over hoofdstedelijke taken. De opvatting van de VVD is,
dat in de binnenstad geen deelraad kan komen met name vanuit de
hoofdstedelijke verantwoordelijkheid. Ik meen dat dit het CDA, gezien
het eigen gedachtengoed, ook zou moeten aanspreken.)
Natuurlijk is het hoofdstedelijk aspect van belang, maar wij gaan ervan uit
dat dit ook kan worden betrokken bij het instellen van een stadsdeel in de
binnenstad. Het behoeft daarvoor geen belemmering te zijn. Het onderscheid
moet echter inderdaad wel duidelijk zijn. Wij pleiten er dan ook voor, dit
stadsdeel al in te stellen bij de komende verkiezingen.
Wij hebben ten slotte de motie-K”hler (nr. 384) medeondertekend. Wij zijn
blij dat er een zo brede overeenstemming in de Raad kon worden gevonden.
Enerzijds worden duidelijke kaders aangegeven en anderzijds krijgen de
stadsdelen ook ruimte om met eigen voorstellen voor experimenten met
bestuurlijke vernieuwing te komen. Wij leggen in die motie, behoudens de
ondergrens, geen schaal op aan de stadsdelen en voeren een naar ons oordeel
verantwoorde reductie van het aantal stadsdeelraads- en DB-leden door. Er
is ruimte voor de stadsdelen om initiatieven te ontplooien voor bestuurlijke
vernieuwing. Ik meen dat dit voldoende duidelijkheid en ruimte zal bieden
voor de stadsdelen in de komende periode.
 
De VOORZITTER deelt mede dat zijn ingekomen:
 
36 Motie van 25 juni 1997 van de raadsleden Goedhart, Niamut, Meijer,
Houterman en K”hler inzake het regiebeleid (Gemeenteblad afd. 1, nr. 385,
blz. 1648).
 
37 Motie van 25 juni 1997 van de raadsleden Goedhart, Cornelissen, Meijer,
Houterman en K”hler inzake de loketfunctie van de stadsdelen (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 386, blz. 1649).
 
38 Motie van 25 juni 1997 van het raadslid Goedhart inzake de verkiezingen
voor een stadsdeelraad binnenstad (Gemeenteblad afd. 1, nr. 387, blz. 1651).
 
De moties zijn (worden) voldoende ondersteund en worden terstond in
behandeling genomen.
 
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Motie nr. 384 is naar mijn
oordeel een verlammend compromis, want het betekent dat een grote
meerderheid in de Raad het eens is met de opheffing van de drie kleinste
stadsdelen. De vraag is, of dit nu wel zo verstandig is. Het doel van de
oprichting van de stadsdelen, een jaar of twaalf geleden, was het dichter
bij de burgers brengen van het bestuur. Nu is dat doel volgens het rapport van
de Commissie-Tops inderdaad bereikt. Mijn fractie onderschrijft dat min of
meer. Wij zien inderdaad dat de belangrijkste kinderziekten zijn overwonnen
en dat de deelraden een functie hebben voor de burgers in deze wijken.
Waarom wil men dan nu toch plotseling drie ervan opheffen, althans dwingen
tot fusie? De gedachte is dat schaalvergroting meer kwaliteit brengt, maar is
dat wel echt het geval? Er zijn in de stad ook een paar heel grote stadsdelen.
Zo staat Zuidoost bekend om zijn blunders. Ook de Gemeenteraad van
Amsterdam is naar mijn mening niet geheel "blundervrij".
(De heer K™HLER: Toen wij de Gemeenteraad van Amsterdam wilden
opheffen, was u ongeveer de enige die zich hiertegen verzette.)
Ik vreesde dat er een nog groter lichaam zou komen, met nog meer
blunders. Ik heb dat dan ook met succes weten tegen te houden. Als ik denk
aan de geschiedenis van het Gemeentevervoerbedrijf van de laatste jaren of
van de stadsprovincie Ä een tragische blunder van de gemeente Amsterdam
Ä zie ik niet goed, dat schaalvergroting van het bestuur meer kwaliteit met
zich brengt. Ik vrees dat alle geharrewar over fusies en alle fricties die
dit met zich brengt veel meer schade brengen aan het plaatselijk bestuur dan
het uiteindelijk aan verbetering van kwaliteit zal opleveren.
Willen De Groenen dan niets veranderen? Ja, zij willen veranderen dat het
interne functioneren van de deelraden in de verhouding naar de burgers beter
wordt en dat de democratie wordt ge‹ntensiveerd. Wij menen dat het mogelijk
moet zijn, ook in de stadsdelen referenda te houden, niet met de spelregel
zoals die nu door de meerderheid van de Gemeenteraad wordt gehanteerd,
namelijk dat een meerderheid alleen wint als die meer dan de helft van het
electoraat vertegenwoordigt, maar met eenvoudige meerderheid van stemmen.
Dan kan dat leiden tot een verlevendiging van het contact tussen de burgers
in de stadsdelen en hun bestuurders.
Ook vinden wij het een goede gedachte Ä ik ben het daarin eens met de
heer Cornelissen Ä de voorzitters van de deelraden direct te laten kiezen door
de bevolking.
Door enkele partijen is de gedachte onderstreept dat het wel aardig zou zijn
 
om met minder deelraadsleden te gaan werken. Ik heb er echter al op gewezen
dat dit ertoe zou leiden dat de politieke veelkleurigheid daaronder zou lijden.
 
Kleine politieke partijen zouden dan hun vertegenwoordiger allicht kunnen
gaan missen en het is toch mooi dat die, vaak geheel gratis, een schitterende
inbreng hebben en het aantal visies verrijken. Dat zou dan komen te vervallen.
(De heer K™HLER: Als de schaal van de stadsdelen wordt vergroot,
daalt de kiesdeler. De grotere stadsdelen hebben immers meer
deelraadsleden. Dat is voor u toch naar ik aanneem een argument om
voor die schaalvergroting te zijn.)
 
Ik ben om een andere reden tegen schaalvergroting, namelijk dat die
gedwongen fusies met zich brengt.
(De heer K™HLER: Men kan niet alles hebben in het leven.)
Wat dit betreft kunnen de kiezers in Amsterdam gewoon houden wat zij
hebben, namelijk de deelraden die er nu zijn.
(De heer K™HLER: Juist in Buitenveldert, waar uw partij sinds kort
een prominente rol vervult, is de kiesdeler heel hoog. Er zijn maar heel
weinig deelraadsleden doordat het een klein stadsdeel is. De kleine
partijen Ä hier niet de uwe Ä worden daar dan buiten gehouden.)
Ik wil niet het Buitenveldert-model aanprijzen voor alle andere stadsdelen,
maar het blijft een feit dat hoe hoger de kiesdrempel is des te kleiner de kans
 
is dat kleine partijen vertegenwoordigd zullen zijn. Dat zou het gevolg zijn
van vermindering van het aantal deelraadsleden. Daarom ben ik daar uit naam
van de vertegenwoordigende democratie tegen.
Ik heb vervolgens ook bezwaar tegen het benoemen van wethouders van
buitenaf, evenals tegen het buiten de raad plaatsen van het dagelijks bestuur.
Wij vrezen dat daardoor de rechtstreekse democratische controle op deze
bestuurders zal verminderen; zij kunnen dan moeilijker in de deelraad op de
vingers worden getikt.
(De heer K™HLER: Waarom bent u dan wel voor een direct gekozen
voorzitter?)
Die kan door de deelraad wel worden gecontroleerd en zelfs tot aftreden
worden gedwongen, al is hij direct gekozen. Een en ander verlevendigt het
contact met de kiezers.
Ik heb mij erover verbaasd dat de fractie van de PvdA haar aanvankelijke
verzet tegen de opheffing van drie kleine stadsdelen heeft laten varen. Ik heb
er bij interruptie nog een vraag over gesteld, maar geen duidelijk antwoord
gekregen. Dit bevestigt het vermoeden dat er een soort van politieke deal is
gesloten tussen de PvdA en andere partijen in de Raad, waarop wij geen
duidelijk zicht hebben. Die zou te maken kunnen hebben met de positie van
het Havenbedrijf of misschien wel met de positie van wethouder mevr. Ter
Horst, zodat die toch kan blijven.
(De heer MEIJER: Laten wij de verschillende dossiers wel gescheiden
houden. Bij het debat over de minimale schaal geldt als argument Ä het
is door de wethouder ook in de commissie ingebracht Ä dat uit een
breed spectrum van ervaringen is gebleken dat er een soort van minima-
le kritische massa is, ook voor stadsdelen. Dat hebben wij gemarkeerd
rond de 30.000 inwoners.)
U geeft nu nogmaals uw conclusie, maar u vertelt niet met welk argument
u van uw vorige standpunt, namelijk behoud van het aantal stadsdelen, tot dit
standpunt bent gekomen.
(De heer VAN DER LAAN: De heer Meijer heeft duidelijk uitgelegd
dat 16 stadsdelen onze wens was, maar dat het getal al heel lang niet
heilig was. Bij herhaling bleek dat dit een moeilijk te communiceren
standpunt was.
Ik zal straks nog een opmerking maken over het niet gekoppeld zijn van
dossiers. Daarover mag inderdaad geen enkel misverstand bestaan. Dat
hoort u nog.)
Dat wacht ik dan af.
(De heer K™HLER: Als eerste ondertekenaar van motie nr. 384 wil ik
graag in alle duidelijkheid verklaren dat, voor zover ik erbij aanwezig
ben geweest, de diverse ondertekenaars, zich schikkend naar elkaar om
tot een gezamenlijk voorstel te komen, op dit punt elkaar hebben
gevonden. Van enige andere afspraak als zou dit zijn gekoppeld aan
andere politieke dossiers is mij als eerste ondertekenaar niets bekend.
Als u daarover suggestieve vragen stelt, zou u toch met enige vorm van
toelichting moeten komen. Anders blijft alleen maar die suggestie in de
lucht hangen.)
U behoort niet tot de collegepartijen en u kunt dus ook niet in alle keukens
 
kijken. Ik moet zeggen dat de geruchten over een politieke deal niet
onaannemelijk zijn zolang de PvdA niet met een duidelijk argument komt
waarom zij overstag is gegaan.
(De heer VAN DER LAAN: Zoals gezegd, krijgt u straks antwoord.
Wat ik echter waardeer bij GroenLinks en het CDA, maar wat ik bij u
ten enenmale mis, is dat er op een gegeven moment respect moet zijn
voor wat iemand zegt. Als een vraag wordt gesteld blijft er, ook al is er
 
geen grond voor, toch altijd iets hangen. Degene die de vraag stelt heeft
 
een minimale verantwoordelijkheid en ik zou het op prijs stellen, als u
die ook in aanmerking neemt.)
Ik ben benieuwd naar uw nadere opmerkingen.
(De heer GOEDHART: Het is toch duidelijk dat in deze zaak, anders
dan bij eerdere besluiten, de collegepartijen niet onderling een deal
hebben gemaakt, maar dat het breder is gemaakt.)
Wat mij hindert, is dat de spanning uit de discussie is, sinds de fractie
van de PvdA het standpunt heeft verlaten dat er 16 stadsdelen moeten blijven.
Nu is er een compromis waardoor de echte discussie in de Raad plotseling weg
is.
(De heer VAN DER LAAN: Bent u misschien enige maanden de stad
uit geweest? De PvdA heeft al maanden geleden gezegd dat een aantal
van 13 stadsdelen voor haar acceptabel was. De spanning is
onverminderd blijven bestaan tot enkele dagen geleden.)
Bij de behandeling in de commissie van advies lag dat nog anders. U was
daar niet bij, ik wel.
(De heer VAN DER LAAN: De heer Goedhart en de heer K”hler
stonden in de keuken waarover u het zojuist had. Het enige wat er nu
aan de hand is, is dat u niet in die keuken stond.)
Dat is een ding dat zeker is. De heren Goedhart en K”hler zitten echter
niet als koks in de collegekeuken.
(De heer VAN DER LAAN: Als u de motie leest, zou u misschien tot
de conclusie moeten komen dat de heren Goedhart en K”hler de meeste
ingredi‰nten in de kookpot hebben mogen gooien.)
Ik betwijfel het. In elk geval vind ik het jammer dat de PvdA haar
aanvankelijke standpunt heeft verlaten. Daardoor gaan drie goed functione-
rende stadsdelen nu een gedwongen fusieproces in.
 
De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal vier onderwerpen
aan de orde stellen, zoals die ook in het rapport van de Commissie-Tops
worden aangereikt: de representativiteit van het bestuur, de inrichting ervan,
de schaal van de stadsdelen en de positie van de binnenstad. Ik wil echter
beginnen met het uiten van lof aan het adres van de stadsdelen. Zij verdienen
die, want de stadsdelen doen het goed. De dienstverlening is met instelling van
 
de stadsdelen verbeterd, de leefbaarheid is vooruit gegaan, de afstand tussen
bestuur en bewoners is kleiner geworden en er blijkt zelfs een besparing van
90 miljoen gulden op bestuurskosten te zijn gerealiseerd. Dat zijn allemaal
zaken waaraan bij de instelling van de stadsdelen werd getwijfeld, in ieder
geval door mijn partij. Deze resultaten geven dan ook op zichzelf geen
aanleiding om ingrijpende veranderingen in het bestuurlijk stelsel aan te
brengen.
De Commissie-Tops besteedt aandacht aan de representativiteit van het
bestuur. Deze zou kunnen worden vergroot, in het algemeen en in het bijzon-
der waar het gaat om de betrokkenheid van allochtonen. Daarbij hanteert de
commissie de aansprekende term "coproductie". In het beleidsproces moet
meer ruimte komen voor bewoners om hun zegje te doen. Zij moeten in een
eerder stadium behulpzaam kunnen zijn bij het verkennen van een probleem
en het formuleren van mogelijke oplossingen. Bewoners willen wel, nu het
bestuur nog. Het College geeft aan, op dit punt na overleg met de stadsdelen
terug te willen komen. Wij wachten dat af. Het is onze stellige overtuiging dat
 
op dit punt veel winst kan worden geboekt.
(De heer K™HLER: U was niet lang geleden de enige die in deze Raad
niet wilde meestemmen met een oproep om op onze eigen lijsten alloch-
tonen de volgende keer evenredig te doen vertegenwoordigen. Bent u,
nu u zo het accent legt op nader overleg van het College met stadsdelen
inzake betere betrokkenheid van allochtonen bij het bestuur, van dat
standpunt af?)
U herinnert zich de discussie verkeerd. Ik heb mij verzet tegen dat deel van
de motie, waarin het College werd opgedragen...
(De heer HOUTERMAN: Het College werd opgeroepen. Dat is wat
anders.)
...opgeroepen om politieke partijen in staat te stellen verbeteringen aan te
 
brengen. Dat is iets anders dan te kijken naar de manier waarop burgers beter
bij het bestuur kunnen worden betrokken. De voorstellen zijn nog niet
concreet; ik wacht die af en zal bekijken, op welke wijze die een verbetering
kunnen inhouden.
(De heer K™HLER: Ik herinner mij uw bijdrage heel goed. De
strekking van de motie was, een evenredige vertegenwoordiging, ook op
de lijsten, na te streven. Het middel was, dat aan het College werd
gevraagd partijen daarbij in facilitaire zin te ondersteunen.)
Ik zal de discussie nog eens nalezen en er in tweede termijn op terugkomen.
Voor de inrichting van de politieke vertegenwoordiging worden door de
Commissie-Tops interessante voorstellen gedaan. Indien wij met een van de
voorstellen bij de volgende verkiezingen willen experimenteren, zullen wij nog
dit jaar een keuze moeten maken. Wat de SP betreft zou het experiment
kunnen bestaan uit het rechtstreeks kiezen van de stadsdeelvoorzitters.
Volgens ons is dat een concrete verandering, die veel mensen kan aanspreken.
In het verlengde daarvan wordt dan wellicht ook ooit de functie van burge-
meester verkiesbaar. Dat vinden wij een aantrekkelijke gedachte.
De schaal van de stadsdelen vormt een markant punt in de discussie. De
Commissie-Tops relativeert het belang ervan, maar is duidelijk in haar oordeel
over vermindering van het aantal stadsdelen tot zes of zeven. Het stelsel zou
daardoor ingrijpend veranderen, omdat de afstand tussen bestuur en bewoners
groter zou worden. Verder zouden grotere stadsdelen de neiging krijgen om
zich als zelfstandige eenheden te gedragen. Dit model lijkt dan ook sterk op
de nieuwe gemeenten zoals die in de stadsprovincie waren gepland. Die kant
moeten wij wat mijn partij betreft niet op. Met de Commissie-Tops zijn wij
van mening dat de discussie over de schaal moet worden afgerond omdat dit
het bestaansrecht van het stelsel zou verhogen. Het College stelt voor, een
boven- en een ondergrens in het aantal bewoners van stadsdelen vast te
stellen. Het College gaat daarbij uit van de normeringen voor de meest
effici‰nte omvang van het sublokale bestuur. Het is met name de ondergrens
van 30.000 inwoners die ik hier ter discussie wil stellen. Als gevolg van die
ondergrens zal namelijk een aantal stadsdelen tot fusie worden gedwongen. De
noodzaak of zelfs maar de wenselijkheid hiervan bestrijd ik. Vergelijken wij
de Amsterdamse stadsdelen met kleine gemeenten in het land, dan ontstaat het
volgende beeld. Van de 572 gemeenten die Nederland op 1 januari 1997 had,
telden er 451 minder dan 30.000 inwoners. Precies ‚‚n gemeente, de gemeente
Halderberg in Noord-Brabant, telde op dat moment 30.000 inwoners. De
overige 120 gemeenten telden meer dan 30.000 inwoners. Conclusie: bijna 80%
van de Nederlandse gemeenten heeft minder dan 30.000 inwoners.
(De heer GOEDHART: Al die kleine gemeenten maken toch geen
onderdeel uit van een grotere gemeente? Uw vergelijking gaat dan ook
niet helemaal op.)
Dat is juist. De heer Meijer stelde echter dat een aantal van 30.000 inwo-
ners de minimaal kritische massa was. Ik stel dan vast dat in dit land bij 80%
van alle gemeenten sprake is van een minimaal kritische massa van minder dan
30.000 inwoners en dat die merendeels effici‰nt en goed worden bestuurd. Als
gemeenschappen van minder dan 30.000 inwoners niet effici‰nt te besturen
zouden zijn, zou vandaag onmiddellijk de noodklok moeten worden geluid. Dat
is gelukkig niet nodig. De grens van 30.000 lijkt een willekeurige grens als
men het landelijk bekijkt. Overigens is moeilijk vast te stellen waardoor
ineffici‰ntie wordt veroorzaakt. Het is niet zelden bestuurlijke onenigheid,
die leidt tot politieke compromissen, die qua effici‰ntie niet optimaal zijn.
Onlangs nog werd hier het rapport betreffende de tekorten bij het Gemeente-
vervoerbedrijf besproken. Ook in dat geval bleken de politieke verhoudingen
in het bestuur een belangrijke oorzaak. De schaal van de gemeente Amsterdam
maakte het tot een megaramp. Amsterdam is ook niet de enige grote gemeente
die met grote financi‰le missers te maken heeft. Bij de vaststelling van het
Gemeentefonds voor het jaar 1996 is een lijst van z.g. art. 12-gemeenten
bekend gemaakt. Van de gemeenten die in financi‰le problemen zitten Ä 23 in
getal Ä zijn er 12 die groter zijn dan 30.000 inwoners. Wat direct opvalt
in die lijst is juist die aanwezigheid van de grotere gemeenten in het land.
Grote gemeenten maken nogal eens kostbare blunders. Zo bezien pleit dat niet
voor schaalvergroting.
(De heer K™HLER: Heeft u wel eens overwogen dat financi‰le
problemen bij de grote gemeenten wellicht iets te maken hebben met de
grote-stedenproblematiek en dat er al tijden wordt gepraat over
herverdeling van het Gemeentefonds om er in die richting wat aan te
doen? Het verbaast mij wat, dat de SP zich nu opwerpt als pleitbezorger
voor kleine plattelandsgemeenten.)
In sommige gevallen zal het zeker zo zijn dat de schaal ermee te maken
heeft, maar het is niet zo dat alle grote gemeenten art. 12-gemeenten zijn of
met grote financi‰le problemen te maken hebben.
(De heer K™HLER: U wees er terecht op dat daar wel een
oververtegenwoordiging is van gemeenten met financi‰le tekorten. Dat
heeft misschien iets te maken met de verdeelcriteria van het
Gemeentefonds. Ik meen dat uw partij in de Tweede Kamer ook de
herverdeling van het Gemeentefonds ten gunste van de grote gemeenten
heeft ondersteund.)
Dat klopt, maar ik zeg dat er geen direct verband is, want het gaat niet op
voor alle grote gemeenten. Ik begrijp uw vraag wel, maar ik ben het niet eens
met uw conclusie.
(De heer K™HLER: In Amsterdam gaat het inderdaad beter. Dat is
waar.)
De drie stadsdelen die minder dan 30.000 inwoners tellen moeten naar de
mening van de SP niet tot fusie worden gedwongen. Zoals het DB van het
stadsdeel Watergraafsmeer zegt: van een gedwongen huwelijk is nog nooit
iemand gelukkig geworden. Samenwerking of fusie op basis van vrijwilligheid
is wat ons betreft een mogelijkheid. Als stadsdelen een fusie niet zien zitten,
 
hebben wij daarmee echter geen problemen.
Ten slotte kom ik bij de binnenstad. Natuurlijk hebben in dit deel van de
stad meer zaken een grootstedelijk karakter dan in de bestaande stadsdelen,
maar dat is op zichzelf geen reden om hier geen stadsdeelraad in te stellen.
Bewoners in dit gebied verdienen dezelfde rechten als andere Amsterdammers:
een lokaal bestuur, dichtbij en gemakkelijk aanspreekbaar. Het is ons een
raadsel waarom het College deze mogelijkheid tot na de verkiezingen uitstelt.
Ik hoop dat wij daarover vandaag na een open discussie anders kunnen beslui-
ten. Ik had een motie op dit punt voorbereid, maar heb inmiddels vastgesteld
dat een motie van deze strekking al is ingediend door de heer Goedhart. Die
zal ik dan ook van harte steunen.
 
De heer VAN DER LAAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil nog graag een
enkele opmerking maken, aangezien anders wellicht onduidelijkheid zou
kunnen blijven bestaan. De heer Houterman eindigde zijn bijdrage met enige
opmerkingen die vervolgens ook werden opgepakt door de heer Van Duijn. Ik
wijs er alvast op dat mijn linkerhand niet gewond is geraakt bij
onderhandelingen, maar bij voetballen. Voor zover ik de opmerkingen van de
heer Houterman goed heb begrepen Ä het slot van zijn betoog was nogal
genuanceerd Ä maak ik eruit op dat hij zijns inziens toch heel redelijk was
geweest en dat men sterk rekening behoort te houden met gepassioneerde
minderheden. Ik meen dat het niet aan partijen zelf is om te bepalen of zij wel
 
of niet redelijk zijn geweest, maar aan anderen. Ik ga ook niet zeggen hoe
redelijk naar mijn mening de PvdA is geweest; anderen moeten dat maar
beoordelen. Ik kan namens de PvdA in ieder geval zeggen dat de laatste dagen
de houding van de heer Houterman door ons als heel redelijk wordt gezien.
Men moet in een democratie inderdaad rekening houden met gepassio-
neerde minderheden en anderen zo weinig mogelijk beschadigen, in elke
discussie. Dat mag echter niet raken aan de hoofdopdracht van politieke
partijen, namelijk datgene te vertegenwoordigen waarop zij zijn gekozen. Er
mogen niet ten onrechte onduidelijkheden bestaat over de vraag hoe zaken tot
stand zijn gekomen. In elk dossier moet goed rekening worden gehouden met
gevoelens van minderheden, maar men moet wel oppassen als men het in meer
dan ‚‚n dossier tegelijk wil doen of verbanden tussen dossiers legt. Ik zeg
niet dat de heer Houterman dat verlangt of verlangde, maar ik meen dat wij
hiermee wel heel voorzichtig moeten zijn. De toezegging dat wij ook zullen
proberen redelijk te zijn en met ieders gevoelen rekening te houden per
dossier, mag worden genotuleerd. De bereidheid om dossiers te koppelen Ä
dit aan het adres van de heer Van Duijn - ligt er nadrukkelijk niet.
(De heer VAN DUIJN: Er is sprake van kwade trouw als u
veronderstelt dat ik niets liever zou zien dan dat mijn vermoedens op dit
 
punt zouden worden bewaarheid. Deze verhalen zoemen door de stad en
ik kan dat ook wel begrijpen, aangezien de PvdA moeilijk kan uitleggen
waarom zij van het ene standpunt tot een ander standpunt is gekomen.)
De heer Meijer zal u in tweede termijn uitleggen waarom de PvdA-fractie,
komend vanaf het standpunt dat een aantal van 16 stadsdelen goed, maar niet
heilig is, uiteindelijk heeft ingestemd met een voorstel waar uiteindelijk 13
stadsdelen uit zouden kunnen komen. Ik durf tegen u te zeggen wat ik zojuist
zei omdat u die dingen als suggestieve vragen op tafel durft te leggen. Als u
echt oprecht als democraat bang zou zijn, dat dit soort koppelingen was
gemaakt, had u even bij mij of de heer Meijer moeten komen om te vragen
hoe het zit. Als u dan geen bevredigend antwoord zou krijgen, kunt u er in de
Raad in het openbaar melding van maken.
(De heer VAN DUIJN: Dat ben ik niet met u eens. Het moet in het
openbaar worden uitgesproken. Politiek is berucht om haar deals.)
Als men een deal in het openbaar bespreekt terwijl die er nooit is geweest,
doet men iets fout. Als u aanwijzingen hebt dat die deal er is, hebt u de
plicht het in de Raad aan de orde te stellen, maar als u die aanwijzingen niet
hebt Ä dat kan men in een eerste mondeling contact even nagaan Ä is het
moreel minder goed om het aan de orde te stellen. Nu zitten partijen met iets
wat aan ons kleeft en wat men met honderd ontkenningen nog moeilijk weg
krijgt.
(De heer VAN DUIJN: U hebt nog steeds niet uitgelegd waarom het
eerst wel goed was dat er 16 stadsdelen waren en nu ineens niet meer.)
Dat zal de heer Meijer u zeggen. Ik wil er echter nog ‚‚n ding over zeggen.
U behoeft daarvoor geen groot wiskundige te zijn; een groot jurist bent u al.
Als de PvdA in deze Raad 14 zetels heeft en er zijn andere partijen die het
liefst 6, 8 of 7 stadsdelen willen en als dan de mogelijke uitkomst van de
discussie is dat er wellicht 13 stadsdelen overblijven...
(De heer HOUTERMAN: Of 7 worden!)
...hoe kunt u dan, als het in die bandbreedte zal gaan lopen, beweren dat
de heer Meijer of ik iets moeten hebben gedaan omdat anders de uitkomst
geen 13 kan zijn?
(De heer VAN DUIJN: Is uw redenering dan in werkelijkheid dat u een
minderheid in de Raad zou vormen als u bij uw oorspronkelijke stand-
punt was gebleven.)
Dat is geen redenering, maar een wiskundige zekerheid.
(De heer VAN DUIJN: Is dat dan een doorslaggevende reden om uw
standpunt te wijzigen? Dat is toch een machtsoverweging?)
Dat is het niet. Als u goed hebt geluisterd naar de heer Meijer en als u de
discussie deze week hebt gevolgd, hebt u kunnen zien waar de PvdA de grens
trok. Wij zijn bereid mee te gaan in de verplichting voor drie stadsdelen om
te gaan fuseren. Als het er naar de mening van de meerderheid van de Raad
meer hadden moeten worden, was dat de consequentie van een democratisch
proces geweest: so be it. Dan zeg ik er echter bij: zonder ons! Er is door
verbreding van het dossier een oplossing gekomen die die situatie heeft voor-
komen. Ik meen dat dit uitstekend is voor iedereen, behalve dan voor u.
Daarmee is immers het nummertje weer weg.
(De heer VAN DUIJN: Nog de afgelopen dagen heb ik van de kant van
de PvdA gehoord dat het handhaven van 16 deelraden het beste zou
zijn.)
U jokt.
(De heer VAN DUIJN: Nee, ik spreek de waarheid.)
(Wethouder mevr. TER HORST: Ik begin mij buitengewoon te ergeren
aan dit debat. Wat de heer Van Duijn doet kan absoluut niet. Er is
onmiddellijk na te gaan wat door de heer Meijer Ä als het om een
andere woordvoerder was gegaan had ik dit ook gezegd Ä is gezegd. Ik
heb mijn aantekeningen uit de commissie bij mij. De heer Meijer heeft
daar ten aanzien van het voorstel van het College gezegd, dat het een
verstandig voorstel was. Hij heeft uitdrukkelijk gezegd dat een reductie
van het aantal stadsdelen van 16 naar 13 voor de PvdA acceptabel was.
Ik vind het onbegrijpelijk dat de heer Van Duijn in de commissie niet
goed oplet en dat hij het nu bestaat om deze insinuerende opmerking te
maken. Ik vind dat buiten alle proporties.)
(De heer VAN DUIJN: De fractie van de PvdA staat bekend om haar
terughoudende standpunt in dezen. Dat zal iedereen in de stad kunnen
bevestigen.)
(De heer HOUTERMAN: Ik vind het een beetje gˆnant. De heer Van
Duijn had het gisteren bij de quiz van AT5 al zo moeilijk doordat hij
geen enkel antwoord goed had...)
(De heer VAN DUIJN: Over vermenging van dossiers gesproken!)
 
De VOORZITTER: Wij zijn hiermee gekomen aan het einde van de
discussie in eerste termijn van de zijde van de Raad. Ik heb al eerder
aangekondigd, dat het College behoefte heeft om over de ingediende moties
beraad te voeren. Dit betekent dat de beantwoording door het College
waarschijnlijk toch pas morgen zou kunnen beginnen.
 
De heer HOUTERMAN: Ik meen dat de wethouder pas in tweede termijn
namens het College een preadvies op de moties zou moeten geven. Zij zou nu
in algemene zin kunnen beginnen met de beantwoording van de inbreng van
de fracties.
 
De VOORZITTER: De inbreng van de vijf partijen die elkaar hebben
gevonden in moties die zij gezamenlijk hebben ingediend zou de bulk van de
beantwoording vormen. Daarin liggen immers de hoofdlijnen van de inbreng
van die vijf partijen.
 
De heer HOUTERMAN: Er zijn ook veel dingen gezegd die los staan van
moties.
 
De VOORZITTER: Dan valt het betoog van de wethouder in twee delen
uiteen. Het laatste deel zou dan toch pas morgenmiddag kunnen plaatsvinden.
 
De heer HOUTERMAN: Gaan wij dan nu tot 17.00 uur wel door met de
rest van de agenda?
 
De VOORZITTER: Dat heeft het bezwaar dat ik zelf met de wethouders
die met die punten te maken hebben moet achterblijven. Ik stel dan ook voor,
de vergadering nu te schorsen en morgen verder te gaan met de discussie over
dit punt. Ik neem ook aan dat de discussie in tweede termijn veel korter zal
zijn en dat wij dan voldoende tijd hebben om de rest van de agenda te
behandelen.
 
De heer HOUTERMAN: Mijn fractie heeft de spreektijdverdeling
gebaseerd op een middagzitting tot 17.00 uur. Ik kom dan morgen spreektijd
te kort. Ik neem aan dat daarmee dan morgen rekening zal worden gehouden.
 
De discussie wordt geschorst.
 
De vergadering wordt om 16.25 uur geschorst tot de volgende middag 13.00
uur.