Bron             : Raad
Onderwerp        : Raadsvergadering 19-03-97
Datum Raad       : 19-03-97
Datum publikatie : 19-03-97

OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 19 MAART 1997. Aanwezig: de leden Van der Aa (PvdA), mevr. Agtsteribbe (PvdA), Bakker (D66), Balai (PvdA), Van Bommel (SP), Bouma (VVD), Breunissen (GroenLinks), Bijlsma (PvdA), Cherribi (PvdA), Cornelissen (D66), Van Duijn (De Groenen), Enthoven (CD), Fortuné (CD), mevr. Van der Giessen (D66), Goedhart (CDA), mevr. Grewel (PvdA), Ten Have (D66), mevr. Hoogland (PvdA), Hooijmaijers (VVD), mevr. Ter Horst (PvdA), Houterman (VVD), Hulsman (GroenLinks), mevr. Irik (PvdA), mevr. De Jong (D66), Köhler (GroenLinks), mevr. Krikke (VVD), Van der Laan (PvdA), Levie (PvdA), Meijer (PvdA), Niamut (CDA), Oranje (D66), Peer (VVD), mevr. Peters (VVD), Raksowidjojo (GroenLinks), Robbers (D66), mevr. Schutte (GroenLinks), Van Sitteren (CD), mevr. Spier-van der Woude (VVD), Spit (CDA), Stadig (PvdA), Van Wijk (VVD) en Yalin (PvdA). Afwezig: de raadsleden mevr. Alkema (D66), Graman (Onafh.) en mevr. Princen (GroenLinks). Middagzitting op woensdag 19 maart 1997. Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester. Secretaris: mevr. drs. M. Sint. De vergadering wordt om 13 uur geopend. De VOORZITTER: Vanavond zal de uitslag van het referendum inzake IJburg bekend worden gemaakt en op grond daarvan is de Commissie voor de Werkwijze van de Gemeenteraad unaniem van oordeel, dat een middag- vergadering gepast is. De agenda bevat een groot aantal onderwerpen, waarover heden het woord zou kunnen worden gevoerd. Dat zou ertoe leiden, dat een aantal hoofdpunten onder zware druk komt te staan. De commissie stelt de Raad voor, de agenda van heden te beperken tot vier bespreekpunten, te weten punt 2A (referendumverzoek Noord-Zuidlijn), punt 4 (preadvies nota-Van Duijn inzake de internationale vrouwenhandel), punt 11 (begroting Gemeentevervoerbedrijf) en punt 27 (preadvies notitie-Van Bommel: Amsterdam ziet ze vliegen). Dit betekent, dat andere agendapunten waarover zou kunnen worden gesproken - bij het hameren zal dat blijken - zullen worden verschoven naar de raadsvergadering van 2 april 1997. Dit betreft de agendapunten 5 (homomonumenten), 7 (preadvies notitie- Hulsman inzake de voorschool) en 10 (Schoon door de Poort). Ook over dit laatste punt kan over twee weken worden beslist, want het is toch al te laat. Wij zullen straks kijken, hoe wij zullen omgaan met punten waarvoor zich nog sprekers melden. Wethouder PEER: Zeker het argument van de Voorzitter, dat het voor de stadsdelen toch al laat is en derhalve agendapunt 10 wel kan worden verschoven, noopt mij tot het maken van de opmerking, dat dit argument ten opzichte van de stadsdelen niet valide is. Ik voel mij verplicht, omdat ik als onderhandelingspartner met de stadsdelen dit straks moet melden, een beroep op de Raad te doen dit punt vandaag toch te behandelen. Als het mogelijk is, doe ik het verzoek om, als er tijd over mocht zijn, dan toch nog dit punt te behandelen. Ik vind, dat ik met een goed verhaal naar de stadsdelen terug moet als wij pas in april een besluit over hun financiële positie nemen. De heer NIAMUT: Ik deel de opvatting van de wethouder. Als er tijd over is, moeten wij dit punt behandelen. Als dat niet lukt, dan kan het niet anders, want wij hebben wel een besluit van de Raad nodig. De VOORZITTER: Delen de raadsleden de opvatting van de leden Peer en Niamut dat, als er tijd over is, agendapunt 10 aan de bespreekpun- ten wordt toegevoegd? De heer SPIT: Op voorwaarde dat dan de spreektijdregeling niet met terugwerkende kracht wordt doorgevoerd. Ik ben dan namelijk al bij de eerste termijn van de behandeling van dat punt, gezien de behandeling van de begroting van het Gemeentevervoerbedrijf, door mijn spreektijd heen. De VOORZITTER: De heer Spit heeft een punt, want wij gaan nog steeds uit van een spreektijdregeling tot 17.00 uur. Wethouder PEER: Dat maakt helemaal niet uit. Als wij om 16.30 uur de agendapunten hebben behandeld die de Raad heeft afgesproken, is er nog ruimte om agendapunt 10 te behandelen. Degene die zijn spreektijd heeft opgemaakt, weet dat hij of zij om 16.30 uur geen spreektijd meer heeft. Wij vergaderen in een middagzitting nu eenmaal tot 17.00 uur. De VOORZITTER: Dat is niet het punt van de heer Spit. Ik stel voor dat wij, als er spreektijd over zou zijn, wij voor het extra agendapunt opnieuw een spreektijd vaststellen. Het betekent wel, dat wij aan dat punt in elk geval om 16.30 uur moeten beginnen. Ik zeg de heer Spit toe, dat wij dan niet kijken naar de resterende spreektijd van de desbetreffende fracties, maar naar de resterende spreektijd die wij hebben voor dat onderwerp voor de woordvoerders die daarbij het woord zullen voeren. Conform besloten. Aan de orde is de agenda: 1 Notulen van de raadsvergaderingen op 5 en 19 februari 1997. De notulen van de raadsvergadering, gehouden op 5 februari 1997, worden ongewijzigd goedgekeurd. De goedkeuring van de notulen van de raadsvergadering, gehouden op 19 februari 1997, wordt aangehouden. 2 Mededeling van de ingekomen stukken. 1ø Adres van G. Kuiper van 13 februari 1997, houdende intrekking van zijn klacht over het Bureau Betalingen en Uitkeringen. Dit adres wordt voor kennisgeving aangenomen. 2ø Adres van mevr. N. Ybema van 13 februari 1997 inzake het parkeerbe- leid van de gemeente in de binnenstad. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 3ø Adres van F. van Leeuwe, namens Mokum Mobiel'99, van 17 februari 1997 inzake parkeerplaatsen bij Den Grooten Heer. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord te zenden aan de Commissie voor Verkeer enz. Wethouder BAKKER: Ik heb geen bezwaar. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg. 4ø Adres van G. de Wit van 7 februari 1997 inzake de integriteit van het bestuur. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 5ø Adres van J.A. Speelman van 18 februari 1997 inzake mogelijke opheffing van lijn 5 naar Buitenveldert. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord te zenden aan de Commissie voor Verkeer enz. Wethouder BAKKER: Daartegen bestaat geen bezwaar. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg. 6ø Adres van het Referendumcomité Noord-Zuidlijn van 19 februari 1997 inzake de datum voor het houden van een referendum over de Noord- Zuidlijn. De VOORZITTER: Ik stel voor, dit adres te betrekken bij de desbetreffende voordracht, punt 2A van de agenda. Conform besloten. 7ø Adres van mevr. C. Schoenmakers, namens de Verkeersgroep Jordaan, van 20 februari 1997 inzake de parkeerboot aan de Westerdoksdijk. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. De heer BIJLSMA: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord te zenden aan de Commissie voor Verkeer enz. Wethouder BAKKER: Ik heb geen bezwaar. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg. 8ø Adres van J. Vahrmaijer, namens de Verkeersgroep Jordaan, van 19 februari 1997 inzake tarieven voor parkeervergunningen in de binnenstad. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 9ø Adres van mevr. G. Eichholtz, namens de Vereniging Amsterdam City, van 21 februari 1997 inzake de Stadshartlus. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. De heer NIAMUT: Ik stel voor, dit adres te betrekken bij de door het College in te dienen voorstellen terzake. Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Ik ondersteun dit voorstel. Wethouder BAKKER: Daartegen bestaat geen bezwaar. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen, teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen ter zake. 10ø Adres van R. Heeck van 23 februari 1997, houdende een klacht op grond van de Algemene Inspraakverordening Amsterdam inzake de besluitvorming over de Verordening op de haven en het binnenwater en de Nota Amsterdam te water. Besloten wordt, dit adres om advies in handen te stellen van de Beklag- commissie Inspraak. 11ø Adres van mevr. E. Nicolas, namens het Komitee Amsterdam tegen Verarming, van 20 februari 1997, houdende een reactie op de concept-Nota Beleidskaders voor een integrale aanpak van armoede. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen terzake. De heer HULSMAN: Dit lijkt mij een prima voorstel, maar ik wil er wel op wijzen, dat die voorstellen morgen al in de commissie van advies aan de orde komen. Ik zou het keurig vinden, als ervoor wordt gezorgd dat betrokkene nog voor morgen een uitnodiging ontvangt. De VOORZITTER: Wij zullen dit verzoek aan de secretaris van de desbetreffende commissie van advies laten weten. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen, teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen ter zake. 12ø Adres van mevr. G. Coenegracht, namens het actiecomité Behoud bomen Christoffel Plantijnpad, van 11 februari 1997 inzake het kappen van bomen tussen de Louwesweg en de Sloterweg. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. De heer BREUNISSEN: Ik stel voor, dit adres te behandelen in de Commissie voor Verkeer enz. De heer VAN DUIJN: Dit lijkt mij niet nodig, want de rechter heeft bepaald, dat de kapvergunningen worden ingetrokken. Dit punt is dus niet meer actueel. Dit keer kan het antwoord gerust aan het College worden overgelaten. Wethouder BAKKER: Naar mijn mening zou dit adres overigens niet thuishoren in de Commissie voor Verkeer enz. Namens het College dank ik echter de heer Van Duijn voor diens bijval. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 13ø Adres van J.H. van Oers, namens de Vogelwerkgroep Amsterdam, van 23 februari 1997 inzake woningbouw in het IJmeer. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. De heer BIJLSMA: Ik stel prijs op het ontvangen van een afschrift van het antwoord. De heer VAN DUIJN: Ik ook. Wethouder STADIG: Ik heb geen bezwaar. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van afdoening zal mededeling worden gedaan aan de leden Bijlsma en Van Duijn. 14ø Adres van M. Teitler van 22 februari 1997 inzake de plannen ten aanzien van lijn 5. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 15ø Adres van H.C.M.F. Kreijmborg van 25 februari 1997 inzake de plannen ten aanzien van lijn 5. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 16ø Adres van L.C. de Jong van 25 februari 1997 inzake referenda. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 17ø Adres van mevr. M.F. Kok van 28 februari 1997 inzake het gemeente- lijk functioneren op het gebied van geestelijke gezondheidszorg. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: IK stel voor, een afschrift van het antwoord te zenden aan de Commissie voor Zorg enz. Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Daartegen bestaat geen bezwaar. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Zorg, Emancipatie, Drugsbeleid, (Facilitaire) bedrijven, Bestuurlijke Vernieuwing en Informatievoorziening. 18ø Adres van mr. E.M. Hansen Löve, namens de Vereniging De Miranda, van 1 maart 1997, houdende bezwaar tegen de plannen tot het sluiten van het buitenbad De Miranda. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. De heer NIAMUT: Ik stel voor, dit adres te behandelen in de Commissie voor Financiën enz. De VOORZITTER: Ik wijs erop, dat dit een aangelegenheid van het stadsdeel is. Wij gaan daar niet over. Wij zullen de adressant schrijven, dat het niet onze competentie is en wij zullen hem naar het stadsdeel Rivieren- buurt verwijzen. De heer NIAMUT: Ik ontvang dan graag een afschrift van dat antwoord. Wethouder PEER: Ik heb geen bezwaar. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Financiën, Sport en Recreatie, Lokale Media en Binnenwaterbeheer. 19ø Adres van P. Paschenegger, namens het Wijkcentrum d'Oude Stadt, van 4 maart 1997 inzake de handhaving van garagevergunningen. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. De heer BIJLSMA: Ik stel voor, dit adres te behandelen in de Commissie voor Verkeer enz. Wethouder BAKKER: Ik heb geen bezwaar. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg. 20ø Adres van mevr. S. Oranje van 5 maart 1997 inzake opheffing van de halte Martelaarsgracht richting Zuid. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 21ø Adres van mevr. G. van Oudenallen, namens Mokum Mobiel'99, van 10 maart 1997 inzake de geluidskwaliteit van vergaderzalen in het Stadhuis. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 22ø Adres van L. Kuijpers, namens het bestuur van de FNV, afdeling Amsterdam, van 7 maart 1997 inzake de samenstelling van de Amsterdamse Seniorenraad. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 23ø Adres van W.J. Bodewes, namens de Stichting Het Woningbedrijf Amsterdam, van 6 maart 1997, houdende bezwaar tegen toepassing van art. 5 van de Monumentenwet en eventuele honorering van de aanvraag op grond van art. 3 van die wet met betrekking tot het pand Linnaeusstraat 71. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 24ø Adres van E. van Beelen van 10 maart 1997 inzake de dubbele functie van de gemeente bij het houden van referenda. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. De heer VAN DUIJN: Wellicht kan dit adres worden betrokken bij een komende evaluatie van het referendum van heden. De VOORZITTER: Dit betekent, dat dit adres wordt verwezen naar de behandeling van een onderwerp dat wellicht niet eerder dan in het najaar aan de orde is. De heer VAN DUIJN: Dat kan geen kwaad. De VOORZITTER: Wij moeten wel zeker weten dat die evaluatie er komt; anders hangt het adres van de heer Van Beelen in de lucht. Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Het zal in elk geval lang duren. De heer VAN DUIJN: De heer Van Beelen zal dat niet erg vinden; hij is dat wel gewend. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen, teneinde het te betrekken bij de door hen eventueel in te dienen voorstellen terzake. 25ø Adres van P.J. Gofferjé, namens de Werkgroep Haarlemmerplein, van 11 maart 1997 inzake de herprofilering van de Haarlemmerdijk en de Haarlemmerstraat. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. De heer BIJLSMA: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord te zenden aan de Commissie voor Volkshuisvesting enz. Wethouder TER HORST: Ik wijs erop, dat dit onderwerp niet in de door de heer Bijlsma genoemde commissie wordt behandeld, maar in de Commissie voor Beheer Openbare Ruimte enz. Deze commissie heeft daarover al een besluit genomen en het fantastische plan wordt gewoon uitgevoerd. De heer BIJLSMA: Desondanks stel ik toch prijs op een afschrift van het antwoord. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en Grondzaken. De VOORZITTER: Ik stel voor, thans eerst na te gaan, welke punten van de agenda zonder discussie en hoofdelijke stemming kunnen worden afgedaan. Conform besloten. Punt 2A wordt even aangehouden. 3 Stand van zaken regiovorming. Er zijn geen mededelingen. Punt 4 wordt even aangehouden. Punt 5 is reeds van de agenda afgevoerd. 6 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 3 maart 1997 tot het verlenen van ontslag aan de directeur van het Gemeentelijk Centrum voor Elektronische Informatieverwerking (Gemeenteblad afd. 1, nr. 116, blz. 388). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge- keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 388 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Punt 7 is reeds van de agenda afgevoerd. 8 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 3 maart 1997 inzake de huisvesting van de Gemeentelijke Dienst voor het Bevolkingsregister (Gemeenteblad afd. 1, nr. 125, blz. 423). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge- keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 424 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 9 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 5 maart 1997 tot naamswijziging van de Gemeentelijke Dienst voor het Bevolkingsregister (Gemeenteblad afd. 1, nr. 132, blz. 443). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge- keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 444 van afd. 1 van het Gemeenteblad. De punten 10 en 11 worden even aangehouden. 12 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 3 maart 1997 tot het aangaan van toeleveringsovereenkomsten voor de verwerking van afvalstoffen in de AVI-Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 112, blz. 378). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge- keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 380 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 13 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 3 maart 1997 inzake het Milieu-actieplan 1997-2000 (MAP-3) van ENW Amsterdam NV (Gemeenteblad afd. 1, nr. 111, blz. 373). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge- keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 378 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 14 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 3 maart 1997 tot wijziging van de Verordening op de stadsdelen (aanwijzingsbevoegdheid ambtenaren Dienst Stadstoezicht) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 120, blz. 410). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge- keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 411 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 15 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 3 maart 1997 tot voorbereiding van de verbouwing van het pand Bergstraat 1 ten behoeve van de Dienst Stadstoezicht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 115, blz. 387). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge- keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 387 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 16 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 5 maart 1997 tot het geven van een naam aan een weg in Sloterdijk (Gemeenteblad afd. 1, nr. 137, blz. 463). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge- keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 464 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 17 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 3 maart 1997 tot voorbereiding van een partiële herziening van het bestemmingsplan Plantage- en Muiderpoortbuurt e.o. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 113, blz. 383). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge- keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 384 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 18 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 3 maart 1997 tot voorbereiding van een partiële herziening van het bestemmingsplan Bethaniënbuurt 1994 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 114, blz. 385). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge- keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 386 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 19 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 3 maart 1997 inzake de tweede voortgangsrapportage fusie waterbeheer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 126, blz. 425). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge- keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 431 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 20 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 3 maart 1997 tot het in bruikleen geven van een aantal kunstwerken uit de collectie van het Stedelijk Museum aan het Van Gogh Museum (Gemeenteblad afd. 1, nr. 121, blz. 413). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge- keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 414 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 21 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 3 maart 1997 tot wijziging van de Verordening op de stadsdelen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 118, blz. 391). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge- keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 400 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 22 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 3 maart 1997 inzake verhuizing afdeling Economische Zaken en Regionaal orgaan Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 124, blz. 420). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge- keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 422 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 23 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 3 maart 1997 tot verkoop van twee terreinen aan de NV Nederlandse Spoorwegen (Gemeen- teblad afd. 1, nr. 123, blz. 418). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge- keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 419 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 24 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 3 maart 1997 tot voorbereiding van een herziening van het bestemmingsplan Amstel III (Gemeenteblad afd. 1, nr. 122, blz. 417). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge- keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 418 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 25 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 5 maart 1997 tot voorbereiding van een partiële herziening van het bestemmingsplan Amsterdam Teleport (Gemeenteblad afd. 1, nr. 133, blz. 444). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedge- keurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 445 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 26 Advies van de Commissie voor bezwaar- en verzoekschriften van 5 maart 1997 op een bezwaarschrift tegen raadsbesluiten in verband met de aanleg van IJburg (Gemeenteblad afd. 1, nr. 134, blz. 447). De conclusie van het advies wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 450 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Punt 27 wordt even aangehouden. Aan de orde zijn de benoemingen. De VOORZITTER nodigt de leden Cornelissen, Hulsman en mevr. Peters uit, met hem het bureau van stemopneming te vormen. Benoemd worden tot: Directeur van het Gemeentelijk Centrum voor Elektronische Informa- tieverwerking (nr. 117): J.K. Dijkstra. Lid van de Beklagcommissie Inspraak (nr. 130): mr. L. Klijn. Directeur van de Dienst Amsterdam Beheer (nr. 129): mevr. H. Groensmit. Ingeleverd werden 36 biljetten. Allen werden benoemd met 36 (algemene) stemmen. De VOORZITTER dankt de leden van het bureau van stemopneming voor de hem verleende hulp en stelt thans aan de orde: 2A Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 18 maart 1997 inzake toewijzing van het definitief referendumverzoek met betrekking tot de aanleg van de Noord-Zuidlijn, datumbepaling en tevens afhandeling van het raadsadres van het Referendumcomité Noord-Zuidlijn, alsmede subsidie- verlening aan maatschappelijke organisaties (Gemeenteblad afd. 1, nr. 139, blz. 473). De VOORZITTER: Hierbij is tevens een verzoekschrift betrokken dat wij zojuist hebben ontvangen. Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Dit punt is vanmorgen in de commissie van advies in discussie geweest. Ik heb beloofd, dat ik op één technisch onderdeel nog uitsluitsel zal geven. Ik heb het antwoord op die vraag nog niet binnen, want die is pas om 12.30 uur doorgegeven. De heer Van Bommel zal dus nog even geduld moeten hebben. De heer VAN BOMMEL: Ik stel dan voor, dit punt te behandelen na de begroting van het Gemeentevervoerbedrijf, punt 11 van de agenda. Het amendement dat ik zal indienen heeft ook te maken met mijn vraag over het aantal dagen en het zou de stemming ook weer kunnen ophouden. De behandeling van dit agendapunt wordt even aangehouden. 4 Preadvies van Burgemeester en Wethouders van 5 maart 1997 op de nota van het raadslid Van Duijn, getiteld: Betere perspectieven voor slachtoffers van internationale vrouwenhandel (Gemeenteblad afd. 1, nr. 128, blz. 435). De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. De Groenen hebben met de nota inzake slachtoffers van de internationale vrouwenhandel twee verbeteringen beoogd. In de eerste plaats willen wij vrouwen die gedwongen in de prostitutie zitten, een handreiking bieden om aan hun onmenselijke situatie te ontsnappen. In de tweede plaats krijgen wij op die manier een instrument in handen om vrouwenhandelaren effectiever aan te pakken, want vrouwen kunnen dan als getuigen optreden tegen de daders. Het is niet gemakkelijk voor slachtoffers van vrouwenhandel om uit hun situatie te komen. Zij zijn bang voor represailles van handelaren. Soms zijn zij ook bang voor de Politie omdat zij daarmee slechte ervaringen hebben opgedaan in het land van herkomst en zij krijgen, als zij zich melden bij de Politie, te horen dat zij slechts recht hebben op een tijdelijke verblijfsvergunning in Nederland, namelijk voor de duur van een eventueel proces tegen de vrouwenhandelaren. Hoe brengt men deze vrouwen ertoe om te proberen uit die gedwongen positie te geraken? In de eerste plaats is goede voorlichting nodig. De vrouwen moeten als zij in contact komen met de Politie of hulpverleners, goed worden geïnformeerd over hun verdere mogelijkheden. Die toekomstmogelijkheden moeten wat ons betreft aantrekkelijk zijn. Er moet iets worden geboden waaraan de vrouwen wat hebben, iets waarmee zij concreet een nieuw bestaan kunnen opbouwen in Nederland of in het land van herkomst. Wij willen de vrouwen daartoe scholingsmogelijkheden aanbieden. Als zij naar het land van herkomst terugkeren, willen wij hun een pakket meegeven, waardoor zij een nieuwe start kunnen maken. Bij de voorbereiding van de nota hebben wij contact gehad met organisa- ties als Gered Gereedschap, Emmahuis-gemeenschappen en het Leger des Heils. Die hebben de bereidheid uitgesproken om in dergelijke gevallen te helpen door materiaal en advies te leveren. Gered Gereedschap kan bijvoorbeeld werktuigen leveren. In veel gevallen kan dat zelfs kosteloos, wanneer de gevraagde hulp binnen de ideële doelstelling van die organisa- ties valt. In het preadvies wordt terecht vastgesteld, dat elk geval op zichzelf staat en dat de nodige hulp bij scholing en begeleide terugkeer individueel zal zijn. Wij verzoeken wethouder Van der Aa te reageren op de vraag, of er met het oog op deze vrouwen onderwijsvoorzieningen zijn waarbij zij zich zouden kunnen melden. Essentieel bij de vereiste hulp op maat is, dat verantwoordelijke hulpverleners op de hoogte zijn van alle mogelijkheden en dat er in beginsel een veelheid aan contacten bestaat met organisaties die mogelijk hulp kunnen bieden. Voor de coördinatie van die hulpverlening is het nodig om een centrale plaats te hebben waar de hulpvraag naartoe gaat en waar de steun wordt geboden om voor elk ontsnapt slachtoffer van de vrouwenhandel een passend antwoord samen te stellen. Belangrijk is ook, dat de periode van legaal verblijf in Nederland voldoende lang is. De vrouwen moeten de kans hebben om de gestarte opleiding af te ronden, dus geen halve maatregelen. Het preadvies van het College gaat helaas alleen in op de zorgkant van de nota; er wordt niet ingegaan op de verblijfskwestie. Wij hopen, dat dit alsnog zal gebeuren en dat dit punt zal kunnen worden besproken in de Commissie voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken. Wellicht is het mogelijk, dat de Voorzitter nu iets zegt over het aanpassen van de verblijfsduur van slachtoffers van vrouwenhandel, zodat zij zich goed kunnen voorbereiden op hun terugkeer. Wat de zorgkant betreft stelt het College voor, een projectleider aan te stellen die de bestaande netwerken die een rol kunnen spelen in kaart kan brengen. Wij vinden dat een goed voorstel. Zoals in het preadvies wordt gesteld, heeft de hulpverlening de laatste jaren niet stilgezeten. Er gebeurt al meer dan voorheen, maar in de hulpverlening blijft de behoefte aan een duidelijker coördinatie bestaan. Het onderzoek zal hopelijk resulteren in scenario's voor de wijze waarop wij de hulpverlening aan slachtoffers van vrouwenhandel kunnen verbeteren. Gezien de gebleken bereidheid van hulpverleningsinstanties zijn wij optimistisch over de resultaten van het onderzoek. Wij houden de wethouder aan de in de commissie van advies gedane belofte, dat een project van de projectleider rond de zomer gereed kan zijn. Eventuele voorstellen kunnen dan nog worden meegenomen in de begrotingsvoorstellen voor 1998. In de commissie stelde de wethouder, dat het hele prostitutiebeleid van de gemeente op dit moment "hap-snap" is. Er is slechts één medewerker bij de afdeling Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken (ABJZ). De zorgkant, die toch zeer essentieel is, wordt daardoor onderbelicht. In de nota doen wij de suggestie, prostitutiemedewerkers aan te stellen die oog hebben voor het hele prostitutiebeleid van de gemeente. Wij zijn benieuwd, of het College met een voorstel kan komen dat over de grenzen van de afzonderlijke portefeuilles heen loopt. Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben buitengewoon verheugd over het feit dat de heer Van Duijn ook tevreden is over het zorggedeelte. Ik wil nog wel één ding rechtzetten. Ik heb in de commissie van advies niet gezegd, dat het prostitutiebeleid "hap- snap" plaatsvindt. Ik heb gezegd, dat er ooit in het verleden een prostitutie- medewerker was aangesteld, maar dat de laatste tijd die medewerker zich niet meer op de aanvankelijke wijze met prostitutiebeleid bezighoudt. Het zou daarom te overwegen zijn, te bekijken of wij met elkaar daaraan zouden moeten werken. Ik wijs erop, dat alle mensen die wij hier aanstellen, uitstekend samenwerken met andere afdelingen. Wij hebben dus geen behoefte aan iemand die alles overziet, wij moeten mensen hebben die kunnen samenwerken met de desbetreffende afdelingen en dat gebeurt ook. De heer Van Duijn heeft in de commissie van advies gevraagd, of zou kunnen worden uitgezocht, in hoeverre het mogelijk is, dat er onderwijs aan deze vrouwen wordt gegeven en welke belemmeringen de verblijfsstatus daarbij zouden opleveren. Ik heb aan de beide betrokken portefeuille- houders een brief geschreven; het antwoord daarop heb ik nog niet ontvangen. Zodra ik daarover beschik, zal ik dat mededelen. Wij weten dan, welke mogelijkheden er wel of niet zijn, conform de afspraken die er toen zijn gemaakt. (De heer VAN DUIJN: Ik wacht inderdaad nog steeds op antwoord op vragen die ik aan beide collega's van de wethouder heb gesteld.) Ik heb daarop een antwoord gegeven en ik verzoek de heer Van Duijn, hier nu niet een ander debat te entameren. Ik heb gezegd, dat ik het aan mijn collega's zou vragen en dat als ik het antwoord had, ik weer een volgende stap zou zetten. Ik ga ervan uit, dat wij ons houden aan de afspraken die in de commissie zijn gemaakt. (De heer VAN DUIJN: Ik heb de volle vrijheid om in de raadsver- gadering het oordeel van uw collega's te vragen.) Dat is juist, maar ik heb de vrijheid om te zeggen, dat ik het vervelend vind dat u, wanneer ik met u afspraken maak, waarvan u zegt dat het een goed traject is, die vervolgens niet volgt. Het is aan u om dat te doen. (De heer VAN DUIJN: Ik heb niet met u afgesproken, dat ik thans niet het woord zou willen geven aan de Voorzitter en aan wethouder Van der Aa.) Wethouder VAN DER AA: Mijnheer de Voorzitter. Het lijkt mij niet verstandig, dat ik nu wat ga improviseren. De beantwoording gaat gewoon netjes via de ambtelijke lijn naar wethouder mevr. Van der Giessen. Het wordt dan keurig opgelost. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik wacht op het antwoord; daarna zal dan deze discussie worden voortgezet. De nota en het preadvies worden voor kennisgeving aangenomen. 11 Voordracht van Burgemeester en Wethouder van 11 maart 1997 tot vaststelling van de begroting van het Gemeentevervoerbedrijf (Gemeente- blad afd. 1, nr. 138, blz. 465, en bijlage F). De heer BALAI: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben twee weken geleden in de commissie van advies uitvoerig gesproken over de voorlopige begroting van het Gemeentevervoerbedrijf (GVB) die het College ons heeft voorgelegd. Wij moeten nu het College de gelegenheid geven, via deze begroting verder te werken aan krijgen van meer inzicht in de vraag, hoe men het bedrijf op een betere manier kan aansturen en gezond kan krijgen. Het College stelt, dat de betrouwbaarheid van deze begroting niet groot is; wij constateren dat ook. Naar mijn mening kan dat op dit moment ook niet anders en wij willen daarom het College de gelegenheid geven om in september met een herziene begroting in de Raad te komen. Wij kunnen dan inderdaad dieper ingaan op de vraag wat de werkelijkheid is en wat in de toekomst tot grote problemen zal leiden, aan de hand waarvan dan maatregelen kunnen worden genomen. Het College stelt voor, in de komende maanden een vorm van budgetbe- waking door te voeren. Wij denken dat dit verstandig is, zodat wij maande- lijks inzicht krijgen in datgene wat er precies in het bedrijf plaatsvindt. De uitwerking van het plan-De Jong is zeer cruciaal in het gezond maken van het bedrijf. Uit de voordracht heb ik begrepen, dat er pas in januari 1997 gelegenheid was om naar dit plan te kijken en aan de hand daarvan uitwerkingsmaatregelen te nemen. Het College vraagt nu ruimte om het plan-De Jong integraal uit te voeren en daarvoor een goed plan van aanpak te schrijven. Wij zien dat dan wel in september bij de herziene begroting. Ik wil echter van het College vernemen, of er enig inzicht is in de reële mogelijkheden voor een integrale uitvoering van het plan. De heer De Jong stelt, dat zijn plan op deze manier moet worden uitgevoerd; als men er een deel uithaalt, zal men dat zelf moeten oplossen. Dat geldt dan met name voor het financiële deel. Wij zijn nu drie maanden met het plan bezig is en ik wil graag van het College weten of er al contouren zijn ten aanzien van de realiteitswaarde van onderdelen van het plan-De Jong. Ik complimenteer het College met datgene wat er tot nu toe richting het rijk is bereikt. Wij hebben niet het bedrag van 90 miljoen gulden, waarom de heer De Jong heeft gevraagd, binnengehaald, maar er zijn in elk geval wat betreft de rijksbijdrage aanzetten tot verbetering. Het is mij niet duidelijk, hoe het bestuurlijk team samenwerkt. Wij zien regelmatig wethouder mevr. Ter Horst optreden, maar in de voordracht wordt gesproken over een bestuurlijk team. Ik heb graag inzicht in de manier van samenwerken. Als er bijvoorbeeld wordt afgesproken, dat de nota Ruim baan wordt uitgevoerd, kan ik mij voorstellen, dat, als de coördinatie niet goed zou lopen, daar sprake zal zijn van een bottleneck, waardoor vervolgens de gezondmaking van het bedrijf in de zin van het sneller kunnen rijden enz. niet kan worden gerealiseerd. Daarnaast is mij de positie van de wethouder voor Financiën niet helemaal duidelijk. Ik wil daarover graag enige opheldering. De vorige week hebben wij in de commissie van advies gesproken over het conducteursproject. De PvdA-fractie gaat accoord met het voorstel van het College om op de op de Cirkeltram conducteurs te plaatsen. Het is namelijk een gewone tram, waarop een conducteur noodzakelijk is. Het betekent dan wel, dat de kwestie ten aanzien van lijn 24 een maand wordt opgeschoven, maar dat vinden wij in deze afweging niet onredelijk. Wij gaan daarmee accoord. Stadsmobiel is een probleem apart; er is sprake van een nadelig resultaat van 2 miljoen gulden. Wij zijn het eens met het College dat Stadsmobiel een vorm van openbaar vervoer is, tussen taxi en tram. Wij volgen het College in het voornemen om te proberen, Stadsmobiel tot een kostendekkend en liefst winstgevend onderdeel van wellicht het GVB te maken. Het is mij niet duidelijk of het GVB Stadsmobiel bij zich houdt of dat Stadsmobiel een aparte onderneming wordt. Ik heb daarin graag wat inzicht. De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben in de commissie van advies zeer uitvoerig gesproken over dit onderwerp. Wij zijn met name van onze zijde nogal in de cijfers gedoken, teneinde toch een poging te wagen om voor ons zelf enigszins orde in deze cijfers te scheppen, met name omdat het College zelf stelt dat het cijfermatig allemaal niet zo geweldig klopt. Wij zijn er ook niet helemaal uitgekomen, maar één ding is wel duidelijk: wat er nu ligt is een zeer tijdelijk stuk dat in feite slechts een autorisatie betreft voor het bedrijf om tot juni a.s. een aantal uitgaven te doen. In juni komt het College met een definitief stuk. Als financieel woordvoerder wil ik toch wel wat helderheid met betrekking tot de betrouwbaarheid van de cijfers hebben; als dat niet mogelijk is ben ik toch heel schichtig. Als wij spreken over de waarde van het stuk, kunnen wij dat niet los zien van het plan-De Jong. Het College doet in het kader van dit plan een aantal merkwaardige uitspraken. Ik lees bijvoorbeeld op blz. 467 van het Gemeenteblad: "De wijze waarop het plan in deze begroting is verwerkt, is dus puur cijfermatig. De directie heeft ons desgevraagd medegedeeld, dat zij op dit moment daaraan nog geen taakstellende consequenties kan verbinden." Verder staat er: "Een en ander kan ertoe leiden dat bij de uitwerking in beleidsmatige zin wordt afgeweken van de aanbevelingen uit het plan. In financiële zin zal het in het rapport geschetste kader echter taakstellend zijn voor de uitwerking." De wethouder moet dit toch nog even toelichten. Wanneer alle voorwaarden uiteindelijk uitmonden in een financiële taakstelling, terwijl alle voorwaarden en omstandigheden daartoe eigenlijk niet valide zijn, hoe kan men dat dan in financiële zin wel valide verklaren? De wethouder zal zich nog wel de commissievergadering herinneren waarbij ik nogal wat punten heb aangegeven waaruit naar mijn oordeel zou blijken dat in financiële zin het plan-De Jong sterk achterhaald en niet meer correct is. Ik zie de wethouder knikken, maar ik vraag mij dan toch af, hoe men desalniettemin kan zeggen, dat men het plan in financiële zin taakstellend verklaart. De wethouder stelt dat ook nog eens een keer in punt II van het besluit. Ik zou punt II in die zin willen wijzigen, om het plan-De Jong in financiële zin mede aan te wijzen als taakstellend kader enz. Er is immers veel meer taakstellend. De wethouder begint zelf al met de stelling dat het verwachte jaarresultaat afwijkt van het plan-De Jong. Dus ten aanzien van het eindresultaat onder de streep begint de wethouder al af te wijken. Ik vind, dat de wethouder niet moet zeggen dat het plan taakstellend is; dat zou een enorme verenging zijn van het hele pakket van maatregelen die de wethouder en het bedrijf nemen. Dit zou te beperkend zijn. Ik adviseer de wethouder, dit ruimer te interpreteren en het plan-De Jong daarvoor mede een aanleiding te laten zijn. Als dat niet gebeurt, ben ik van mening dat het veel te restrictief is. Ik vind het wat pijnlijk, dat het plan-De Jong pas in 1997 inhoud begint te krijgen. Dat is eigenlijk meer dan onthullend. Wij weten allemaal, dat het moeilijk was om een aantal zaken uit te voeren, maar nu zomaar te zeggen, dat wij er nu eigenlijk pas mee gaan beginnen zou toch niet mogen. Ik vraag mij dan ook af, wat wij dan in de afgelopen drie jaar hebben gedaan. Twee jaar geleden hebben wij een uitgavenstop doorgevoerd, maar er zijn toch genoeg andere maatregelen genomen ter beheersing van het geheel? Als wordt gezegd, dat wij het nu pas gaan doen, zou het ofwel een geweldige desavouering zijn van het eigen optreden, ofwel het is niet correct. Ik houd het vooralsnog op het laatste. Ik wil graag van de wethouder horen, wat er op dat punt dan wel is gebeurd. Wij hebben zelf het laatste halfjaar in de commissie van advies een aantal zaken doorgeschoven om die te koppelen, maar dat neemt niet weg dat er maatregelen moeten worden genomen. Als ik voorbij een brandend huis kom, ga ik niet eerst de verzekering bellen of ik het geld terugkrijg voor mijn activiteiten. Ik pak dan een emmer water en kieper het water in de brand om te proberen die te blussen. Dat zou iedereen doen en ten aanzien van het GVB zou dat ook gelden. (De heer KÖHLER: Maakt u nu de vergelijking, dat het College ten aanzien van de crisis bij het GVB het huis in brand heeft laten staan? U spreekt hiermee natuurlijk wel een politiek oordeel van niet geringe omvang over het College uit.) Wij zijn nog niet zover, maar het moge duidelijk zijn, dat wij langzamer- hand wel in de richting van een politieke beoordeling gaan. Dat moment is nu nog niet aangebroken; vandaar dat ik verschillende vragen heb gesteld. Er zijn zeker verschillende maatregelen genomen, waarbij het plan-De Jong één van de factoren is, maar ik vind dat de door mij genoemde zinsnede in de voordracht absoluut nuancering behoeft. Als dat niet afdoende gebeurt, komen wij in de buurt van een politieke beoordeling. (De heer BALAI: U bent toch met mij van mening, dat de commissie van advies vanaf het moment van aanstelling van de heer De Jong tot nu toe er steeds bij is geweest? Uw vraagstelling lijkt erop, dat u niet van hier komt, maar van Mars en dat u niet weet hoe het proces tot op heden is verlopen. U pint het College vast op die ene zin, dat het pas in januari is gestart, maar ik wijs erop, dat er voor die tijd zeker een aantal stappen is genomen. Dit betekende, dat er tijd nodig was om binnen het bedrijf, waar totaal geen behoorlijk management was, eerst te kijken naar hoe de situatie was. Vervolgens is dan de stap, hoe het plan-De Jong moet worden geïmplementeerd. Ik vind dat u alles nu wel bijzonder zwaar aanzet als u op deze manier de aanpak van de heer De Jong benadert.) U zult zich herinneren, dat wij in de commissie van advies daarover zeer diepgaand hebben gesproken. Toen wij bijvoorbeeld spraken over de rekening van 1994, hebben wij een bijzonder moeizame commissievergade- ring gehad. Het is zeker niet waar, dat wij daarover nu voor de eerste keer spreken. Ik ga ervan uit, dat ik straks nog iets meer hoor en dat het niet zo is, dat er niets zou zijn gebeurd. Ik wil dat graag nog wel een keer van het College vernemen. Volgens mij lijkt de zinsnede, dat er op dit punt nu pas volledig activiteiten worden ontplooid, niet geheel correct. Omwille van de tijd zal ik niet uitvoerig ingaan op onderwerpen als Stadsmobiel, Cirkeltram, metroconciërges en het conducteursproject. Deze punten zijn zeer uitvoerig besproken in de commissie van advies. Ik ga ervan uit, dat er met name ten aanzien van de Cirkeltram een voorstel komt dat daarop conducteurs komen. Het voorstel, om dan op een andere lijn een paar maanden later conducteurs te plaatsen heeft onze instemming. Wij vinden namelijk, dat op een dergelijke belangrijke lijn in het centrum, die ook veel zal worden gebruikt door toeristen, conducteurs moeten worden aangesteld. Bovendien is dat overeenkomstig het programaccoord, waarin immers staat dat op alle trams conducteurs komen. Als er een Cirkeltram komt, is er geen enkele reden om die tram daarvan uit te sluiten. (De heer KÖHLER: Heeft u daarvoor ook een financiële dekking?) Die is er door het feit dat de laatste lijn enkele maanden later van een conducteur zal worden voorzien. (De heer KÖHLER: Dat is geen financiële dekking. Tegen die tijd moeten er extra conducteurs worden betaald. Het wordt dan weer ongeveer 1 miljoen gulden meer dan nu in de stukken staat.) Ik vind het wat moeizaam om op dit moment in het kader van deze begroting te spreken over een dekking van dit probleem. Bekend is, dat er meer zaken open zijn. Ik neem aan, dat die in de begroting die wij in juni zullen bespreken duidelijk zullen zijn. Bekend is ook, dat er zaken met betrekking tot de dekking van het conducteursproject worden doorgeschoven; ik wijs hierbij op de Schaefer-gelden. In de commissie is niet gebleken, dat het College er al uit is, hoe die gelden in de Algemene Dienst hun dekking vinden. Dat zal ongetwijfeld in juni aan de orde komen. Over het Ondersteuningsteam (OT) hebben wij begin 1995 gesproken. De gelden zijn in de richting van de Politie gegaan. De discussie loopt maar en loopt maar, maar er gebeurt ogenschijnlijk niets. Aan de orde was de vraag, of de gelden die de Politie mede voor het OT heeft gehad worden gebruikt voor inzet van de Politie en het OT kan instromen in de Politie, waardoor een deel van de taakuitoefening en dus de exploitatie van het GVB wordt verlicht, dan wel of het een taak van het GVB moet blijven, waardoor het geld van de Politie naar het GVB zou moeten overgaan. Ik heb daarover zeer vaak gesproken en de wethouder heeft ook anderhalf jaar geleden een brief terzake aan de korpsbeheerder geschreven, maar al met al heeft dat niet geleid tot een verschuiving van het geld, respectievelijk tot een oplossing van het probleem. Ons is gemeld, dat het College op 22 oktober 1996 heeft besloten, een en ander nader uit te zoeken. Ik heb de wethouder gevraagd, bij die stukken ook ten aanzien van het OT met een oplossing te komen, maar dat is nog steeds niet gebeurd. Ik zou toch graag van het College vernemen, wat er nu met het OT gebeurt. Is het nu zo, dat de Politie het geld voor de taken die het OT uitvoert, alsnog overdraagt aan het GVB, zoals dat naar mijn mening ook absoluut zou moeten? Dat is ook de uitspraak die is gedaan in een overleg, waarvan wij ook het protocol hebben ontvangen, tussen de toenmalige waarnemend burgemeester De Grave en de toenmalige wethouder Ten Have. Daarin staat, dat de Politie de politietaken zal uitoefenen en dat er capaciteit zal worden verbijzonderd voor het GVB, waarbij dan ook de middelen horen. Oud-wethouder De Grave heeft als waarnemend burgemeester op 23 maart 1994 in deze Raad uitdrukkelijk gezegd, dat de Raad binnen een maand zou worden geïnformeerd. Wij zijn nu drie jaar verder en wij hebben nog niets gehoord. Ik wil nu van het College horen, wat het voor heeft met het OT. Afhankelijk van het antwoord zal ik dan in tweede termijn de Raad daarover een uitspraak vragen. De VOORZITTER: Ik vraag de heer Cornelissen om ten behoeve van mijn informatie als korpsbeheerder de schriftelijke overeenstemming tussen de heren De Grave en Ten Have aan mij over te leggen. Ik ben namelijk niet op de hoogte van deze overeenkomst. De heer VAN WIJK: Mijnheer de Voorzitter. De VVD is blij dat dit stuk nu aan de orde is. Het nieuwe jaar is al begonnen en de begroting is er nog niet, dus eigenlijk was er geen autorisatie om tot uitgaven over te gaan. Na vandaag zal dat anders zijn. Anderzijds is de VVD-fractie helemaal niet blij met deze voordracht. De staat van het stuk, zoals ook door het College aangegeven, is zeer marginaal. Het is een tijdelijk stuk, omdat er niet beter voorhanden is. Is dit vreemd? Misschien eigenlijk niet, want de Raad heeft de afgelopen jaren dito begrotingen en zelfs rekeningen gehad. Er werd steeds aangenomen dat alles vrij correct was, maar wij kunnen nu vraagte- kens zetten of die voorspiegeling wel altijd even correct was. Anders hadden wij nu niet de onderhavige problemen gehad. De grote winst die wij nu boeken is, dat de directie aangeeft, dat wij niet te veel van deze begroting moeten verwachten; zij steekt voor deze begroting haar hand niet in het vuur. Het College is die mening ook toegedaan. Deze keer spreken wij dus met elkaar met open vizier. Het is natuurlijk jammer dat, als men al geruime tijd beschikt over het plan-De Jong, daaraan in feite tot nu toe op dit bestuursniveau nog geen uitvoering is gegeven. Ik wijs er wel op, dat in het najaar van 1996 een nieuwe algemeen directeur van het GVB is benoemd en dat per januari 1997 een financieel directeur is aangesteld. Was het dan te verwachten dat men eerder met een plan van aanpak zou komen en dat men eerder tot uitvoering zou overgaan? Ik denk, dat dit niet op enigszins verantwoorde wijze mogelijk was. Het uitstel is uitermate vervelend, maar als wij een directie zouden hebben gehad die erop was toegesneden om deze problemen aan te pakken, zou alles in een veel vlotter tempo zijn aangepakt. Dat is niet gebeurd; dat is jammer, maar wij kunnen nu die nieuwe start maken. (De heer KÖHLER: U vindt het dus kennelijk acceptabel, dat, als een gemeentelijke dienst of bedrijf tijdelijk geen algemeen directeur of financieel directeur heeft, het College geen deugdelijke begroting voor die dienst of dat bedrijf kan overleggen. Dat zou toch een interessant precedent scheppen!) Gezien de bijzondere situatie waarin het GVB de afgelopen tijd verkeert, vind ik dit in dit geval acceptabel, maar niet wenselijk. Ik zou er geen gewoonte van willen maken. (De heer KÖHLER: Zo bar wilt u het natuurlijk niet maken.) Inderdaad, maar ik zie geen mogelijkheid om het anders te doen. Men had wellicht wel iets kunnen presenteren - misschien moeten het College kwalijk nemen dat dit niet is gebeurd - maar de vraag is dan, wat daarvan de betrouwbaarheid zou zijn geweest en wat wij ermee zouden kunne doen. Gezien de situatie in de afgelopen jaren zou men daarbij een groot vraagte- ken moeten zetten. Om die reden vindt de VVD-fractie, dat de wijze waarop het nu gaat toch de goede weg is, al is het niet de meest prettige weg. Wij hebben nu een begroting die voor een korte periode zal functione- ren. De nieuwe directie van het GVB is aan de slag gegaan en komt binnen afzienbare tijd met een herziene begroting voor 1997. Cijfers kunnen uitermate gewillig zijn; als de rekening klopt en er ergens keurig nul onder staat, is iedereen zeer tevreden. De VVD-fractie vindt echter, dat er toch wel meer moet gebeuren. De grondslag van die herziene begroting zal naar onze mening een meerjarig beleidsplan moeten zijn. Ik zeg met nadruk meerjarig; dat behoeft niet tot in details te zijn, maar voor 1997 zal het wel goed moeten zijn uitgebouwd. Wij denken bij dergelijke zaken ook aan een investeringsplan, dus van investeringen die wij in de komende vijf tot tien jaar nog kunnen verwachten. Het bedrijf zal daarop moeten worden gestoeld. De directie moet met die gegevens een plan maken, wellicht een ondernemingsplan, zoals men ook een nieuw bedrijf start. Misschien moeten wij spreken over de nieuwe start van het GVB, weliswaar met een erfenis, maar wel met de mogelijkheden om opnieuw het vertrouwen te winnen, zowel van het gemeentebestuur als van de burgers van Amsterdam, maar ook van het eigen personeel. Het personeel moet vol vertrouwen tegemoet kunnen zien hoe het bij het bedrijf aan het werk kan gaan en hoe het dit kan uitbouwen; het moet niet onder druk blijven staan. Wij zullen de directeur ruimte moeten geven om dat te verwezenlijken. De heer Cornelissen gaf met betrekking tot het plan-De Jong aan - hij deed dat nu realistischer dan in eerste instantie in de commissie van advies - dat dit plan al oud is en dat daarbij dan de vraag kan worden gesteld, of men zich wel zo strak aan dit plan zal moeten houden. In de commissie heb ik gezegd, dat het plan-De Jong richtinggevend zou moeten zijn bij het plan van aanpak dat de directie zou moeten opstellen. Het woord mede dat de heer Cornelissen heeft gebruikt vind ik uitstekend; wat mij betreft zit daarin niet zoveel verschil van interpretatie. Ik sprak over ruimte geven aan de directie, maar ik zou ook ruimte willen geven - de NZH is ook met plannen terzake in de media verschenen - om aansluitend op het openbaar vervoer, een zeer toegesneden individueel vervoer, dus een product op maat - voor een deel zou dat Stadsmobiel kunnen zijn - te realiseren. Het gaat er uiteindelijk om, de burgers in het openbaar vervoer te krijgen, waardoor geld kan worden verdiend. Men zal dan iets moeten bieden waaraan behoefte bestaat. Ik kom aan het punt van de conducteurs. Bij een normaal bedrijf, zeker als een nieuwe start wordt gemaakt, zullen alle kosten die voor de normale uitoefening van het bedrijf noodzakelijk zijn, in het ondernemingsplan moeten worden meegenomen. Wat de VVD-fractie betreft behoren punten als conducteurs, metroconciërges enz. daar ook bij. Men moet daarbij echter ook de consequenties aangeven. Het kan zijn, dat men ertoe moet besluiten - dat hebben wij de afgelopen periode steeds gezien - dat het financieel niet haalbaar zal zijn voor het bedrijf. Dat moet dan ook helder ter tafel worden gebracht. Laat de directie in het plan aangeven wat financieel wel en niet haalbaar is, zodat in de Raad daarover besluitvorming kan plaatsvinden. Men moet echter niet voetstoots aannemen dat het vanuit de normale bedrijfsvoering allemaal niet mogelijk is. Het zou voor het bedrijf vele malen aantrekkelijker zijn om van de conducteurplaatsen volwaardige arbeidsplaatsen te maken. Dit betekent dat er meer sturing kan zijn en dat er meer aan opleidingen kan worden gedaan, zodat het personeel efficiënter kan worden ingezet, waardoor er meer product wordt geleverd. De afgelopen dagen is het sociaal plan van het GVB in het nieuws geweest. Ik heb een cryptisch persbericht ontvangen, waarin werd veronder- steld dat men er uit zou zijn. De VVD-fractie interpreteert het bericht zo, dat men er uit is om rond de tafel te gaan zitten, maar dat men zeker nog niet uit het probleem is. Naar onze mening behoren de sociale plannen van het GVB binnen het beleid van deze gemeente te passen en zij moeten derhalve niet uit de pas te lopen. De VVD-fractie heeft er vertrouwen in, dat de directie van het GVB en het College deze zomer met een goed plan zullen komen, op basis waarvan de herziene begroting voor 1997 in de Raad kan worden behandeld. Als er strubbelingen mochten zijn, verzoeken wij het College om de Raad daarvan tijdig op de hoogte te stellen, zodat wij niet voor een voldongen feit komen te staan. Het moet namelijk niet zo zijn, dat wij vanaf nu zes maanden niets meer vernemen omdat wij het College ons vertrouwen hebben gegeven om in alle rust te werken. Dat lijkt ons niet wenselijk. Tijdens de redevoering van de heer Van Wijk heeft de burgemeester de vergadering verlaten, na het presidium te hebben overgedragen aan wethouder Peer. De heer KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Ik krijg nu onverwacht snel het woord, want ik had verwacht dat de VVD-fractie nog wat zou zeggen over de GVB-begroting voor 1997. Ik zal namens de fractie van GroenLinks een oordeel geven over datgene waarmee het College bezig is en ons voorlegt. Ik kan wat dat betreft nauw aansluiten bij datgene wat het College zelf naar voren brengt. Ik denk dat het een typisch voorbeeld van politieke vernieuwing is dat het College een brief aan de Raad stuurt waarin staat, dat de begroting niet deugdelijk is, hoewel die drie maanden te laat komt, maar dat vervolgens wordt medegedeeld, dat het bedrijf nog steeds "out of control" is. Het College had naar mijn mening juist moeten mededelen, wat het daaraan ging doen. Met dergelijke mededelingen komen wij niet veel verder. Mijn vraag is, of het College nog in staat is, het politiek bestuur over het GVB te voeren, of dat het zich met deze nadere toelichting een brevet van onvermogen geeft en zegt, dat het allemaal niet weet en dat het zich schaart achter het standpunt van de VVD-fractie. Wellicht zal de directeur het allemaal opknappen. Dat is toch wel de kernvraag en ik naam aan, dat het College zich die vraag in al die maanden dat het niet in staat was, de zaken vooruit te helpen, regelmatig heeft gesteld. Daarop kan het de Raad dan wel een eenduidig antwoord geven. Ik constateer tot mijn leedwezen, dat de heer De Jong al een jaar geleden constateerde dat het GVB "out of control" was; overigens is dit niet de eerste kritische studie die hierover verscheen, want al eind 1994 hebben wij van de vorige directie vernomen, dat de financiële perspectieven ten aanzien van het bestaande beleid zeer somber waren. Nadat de heer De Jong in juni 1996 een reorganisatieplan presenteerde, waar het College zich onverkort achter stelde, deelt het College nu in maart 1997 mede, dat het geen deugdelijke begroting voor 1997 van het GVB kan voorleggen en dat de uitvoering van het reorganisatieplan van de heer De Jong feitelijk nog niet is begonnen, laat staan dat een daarbij behorend sociaal plan is overeengekomen. Dat is een zeer sombere balans. Als raadslid moet men zich dan ook afvragen wat wij hiermee aan moeten. Toen het plan-De Jong verscheen hebben wij ook al gezegd, dat wij daarvan het onze dachten. Wij willen graag met het College discussiëren over de financiële sanering van het GVB, over wat de overheid eventueel wil bijleggen om het openbaar vervoer in stand te houden, over het alsnog komen tot een sluitende begroting, over de vraag of al dan niet de arbeidsvoorwaarden van het personeel moeten worden aangetast enz. Dit zijn toch vraagstukken waarmee het gemeentebestuur, zolang het GVB een gemeentelijk bedrijf is, zich bezig zou moeten houden. Het College moet ons dus een plan voorleggen dat wij kunnen amenderen of accorderen. Tot nu toe is dat onmogelijk, omdat het College als een soort door lichaam tussen het GVB en de Raad verder dobbert. De Raad krijgt af en toe stukken, waarbij een begeleidend briefje is gevoegd dat het nog steeds niet deugt, maar dat het wellicht deze zomer tot een betere begroting voor 1997 zal komen. Dat lijkt mij niet gemakkelijk voor de mensen bij het GVB om in de laatste vier maanden van het jaar de zaak alsnog met een nieuwe begroting te moeten rechttrekken. Ik vraag mij ook af, of dat dan ook met terugwerkende kracht zou kunnen gebeuren. Vervolgens deelt het College ons nog een aantal dingen mede over projecten die buiten de GVB-begroting of voor een deel daar buitenom lopen, hetgeen de fractie van GroenLinks niet vrolijk stemt. Wat het conducteursproject betreft gaat het om enkele grote problemen. Eén probleem betreft de mensen die indertijd vanuit de oude banenpool zijn doorgestroomd naar het bedrijf zelf; daarvoor bestond een tijdelijke financiering. Die mensen moesten uit die functie doorstromen, aangezien anders de financiële lasten niet waren te overzien. Dat blijkt helemaal niet te gebeuren. In de voordracht staat, dat de verwachting is, dat pas eind 1998 van de 151 conducteurs er 21 zullen doorstromen en dat er eens een plan voor die doorstroming zal worden gemaakt. Hoe is dit nu mogelijk? Er is rond de jaarwisseling 1994/1995 afgesproken, dat dit zou gebeuren. Hoe kan het College ons dan twee jaar later zonder een nadere uitleg een briefje sturen waarin staat, dat er sprake is van een probleem en dat er een plan voor de doorstroming zou moeten worden gemaakt. Zegt het College hiermee, dat het twee jaar niets aan het plan heeft gedaan? Mijn vraag is: waarom dan niet? Het College deelt over de Melkert-conducteurs mede, dat die veel duurder blijken te zijn dan werd gedacht. In 1998 moet er een dekking worden gezocht voor minimaal 10 miljoen gulden; wij hebben tot nu toe een dekking van 2,4 miljoen gulden. De verdere dekking vereist dan een pot waarvan naar ik meen in de eerste plaats wethouder Van der Aa binnen de collegiale samenwerking de verdeling aan zich zou willen houden. Dat wordt ons echter nog niet onthuld, maar het College komt wel met een voorstel om aan het huidige aantal conducteurs, waarvoor wij nog geen financiële dekking hebben, het volgend jaar nog een flink aantal toe te voegen. De fractie van GroenLinks stelt, dat wij moeten ophouden met het op elkaar te stapelen van mooie wensen en de financiële dekking te verschuiven naar een nog niet te overziene toekomst. Eerst moet worden aangegeven hoe men het kan betalen en dan kan men pas bepaalde zaken wijzigen of uitbreiden. Dat is toch een les die deze Raad zo langzamerhand zou hebben moeten hebben geleerd, maar helaas dus nog niet. Hier vinden het College en de raadsmeerderheid elkaar in onzorgvuldig financieel beheer; ik ben benieuwd wat de Commissie-Van der Zwan daarover gaat schrijven. Ik vrees echter, dat hier sprake is van continuïteit van beleid. Met betrekking tot Stadsmobiel wil het College heronderhandelen; de gemeente betaalt ook als opdrachtgeefster uit de post Wet Voorzieningen Gehandicapten. Uit die post mag evenwel niet onbeperkt worden "bij-ge- plust". Het kan natuurlijk niet zo zijn, dat er straks meer moet worden bij- geplust dan een gewoon taxiritje kost. Dan kunnen wij beter de mensen net als vroeger gewoon geld voor de taxi geven. Het moet een efficiënt vervoer blijven, anders heeft het geen toegevoegde waarde. Dit betekent, dat het huidige tekort van 2 miljoen gulden op jaarbasis in de eerste plaats moet worden weggewerkt doordat Stadsmobiel efficiënter gaat werken. Als het GVB daartoe niet in staat is, is dat jammer, maar dan moeten wij een ander bedrijf zoeken dat dit wel kan. Het College krijgt van mijn fractie de tijd om op dat punt alsnog met betere voorstellen te komen, maar het moet wel snel gebeuren, want op deze manier kan het niet verder. Het is toch te gek dat wij er aan de ene kant heel veel voor betalen, terwijl aan de andere kant het bedrijf er elk jaar miljoenen guldens op toelegt. Gezien de hele voorgeschiedenis verbijstert het mij dat er ten aanzien van Stadsmobiel in de begroting verkeerde cijfers zijn opgenomen. In de commissie van advies heb ik er ook op gewezen; de omzet vorig jaar was 6 miljoen gulden en voor dit jaar wordt een omzet van 15 miljoen gulden verwacht. Dat klopt niet; het College heeft naar onze mening ons de verkeerde begroting toegezonden met een omzet van 6 miljoen gulden. Dat is niet een typfoutje. De financieel directeur heeft daarop geantwoord, dat ik gelijk heb; er is per ongeluk voor meer dan de helft een verkeerde kolom afgedrukt. Zoiets kan natuurlijk gebeuren, maar als het nu gaat over de GVB-begroting, over het slecht daarmee omgaan en over de bestuurlijke controle daarop, en als de Raad dan drie weken later opnieuw de verkeerde kolommen ontvangt en ons wordt gevraagd om die te willen vaststellen, denk ik dat dit toch wel teken is dat het College zelf op dit punt ook niet alert genoeg is. De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Deze begroting is in de Raad aan de orde, niet omdat het College een begroting gereed had die in de Raad moet worden besproken, maar omdat er onder druk van de Raad een moment moest worden gezocht waarop het beleid van het GVB eens een keer aan de orde zou kunnen komen, annex het plan-De Jong. Dat is de reden waarom wij deze krakkemikkige begroting vandaag in de Raad behan- delen. Het gaat dus veel meer om het beleid dan om die begroting zelf. Op de begroting kom ik straks terug. Het eerste beleidsstuk dat wij kregen en waarover wij vandaag voor het eerst in de Raad spreken is het plan-De Jong. Het beleid bestond in mijn ogen uit drie hoofdpunten. De heer De Jong merkte in de eerste plaats op, dat de negatieve reserve, die door verschillende oorzaken over de laatste jaren in het bedrijf is opgebouwd, groot 240 miljoen gulden, moet worden gesaneerd, want een bedrijf met een dergelijke molensteen om zijn nek krijgt men nooit op de rails. Daarbij wees hij voor een belangrijk onderdeel naar de Raad en voor een ander onderdeel naar het rijk. In de tweede plaats merkte hij op, dat een van de oorzaken waardoor het bij het bedrijf niet goed is gegaan, is dat het bestuurlijk niet op afstand staat. De Raad en het College zitten constant op de lip van het bedrijf. Het bedrijf moet op afstand worden geplaatst. De derde opmerking was, dat er een aantal bedrijfsinterne bestuurlijke maatregelen moest worden genomen die tot een bedrijfseconomische sanering van het bedrijf zouden leiden. Als men nu op basis van de begroting en datgene wat daar omheen wordt gezegd vraagt, of dat het beleid is dat het College voert, kom ik tot de conclusie, dat dit niet het geval is, integendeel. Ten aanzien van het beleid inzake de financiële sanering heeft de wethouder voor Financiën kans gezien, tijdens de begrotingsbehandeling 100 miljoen gulden vrij te maken en die voor minder dan de helft te bestemmen voor het plempen van het gat. Dat is goed, maar de vraag is of dat een sanering is. Dat is het niet. Het is een eerste besluit, maar in de begroting zijn de gevolgen van dit besluit nog niet te merken. Het is toch wel wat vreemd dat, als er 100 miljoen gulden in de negatieve reserve wordt gestopt, men dat in de begroting in februari/maart nog niet kan zien. Waarom niet? Het is toch een tamelijk eenvoudige rekensom? Ook kunnen wij in de begroting niet de gevolgen van een achtergestelde lening van 40 miljoen gulden zien. Er moet nog een bedrag van 90 à 100 miljoen gulden van het rijk komen. Daarover zijn wel wat berichten, maar wat wij nu precies krijgen en wat daarvan de gevolgen zijn voor de sanering van het bedrijf is nog niet bekend. Naar mijn mening had dit al bekend kunnen zijn, althans er had op een rijtje kunnen worden gezet welke maatregelen men wil nemen om die sanering tot stand te brengen. Het volgende beleidspunt betreft het bestuur op afstand plaatsen. Zijn wij daarmee bezig? Nee, dat is niet het geval; wij halen de zaak nog dichter naar ons toe. Wij zetten er een commissie van nota bene vier wethouders op en een hele reeks ambtenaren. Wij kondigen een vacaturestop af die al jaren geldt. Iedereen in het bedrijfsleven weet, dat een vacaturestop van langer dan drie maanden niet meer werkt; die wordt gecompenseerd door overwerk, tijdelijke inleenkrachten en allerlei andere compensatiemaatre- gelen. Men moet dat niet doen. Er is ook een uitgavenstop en die wordt nog eens versterkt door te zeggen dat men voor elke uitgave toestemming moet komen vragen aan de wethouders. Het team van vier wethouders kan zo'n bedrijf stagneren in het nemen van de juiste maatregelen. Het lijkt niet dat dit de juiste combinatie is. (De heer VAN DUIJN: U constateert dat de afstand van het GVB en de gemeente te gering is geweest, maar is het niet zo dat de afstand tussen het GVB en de Raad het afgelopen jaar sinds de introductie van het plan-De Jong juist veel te groot is geweest?) Daarover kan men verschillend denken. Over het productieplan gaat in de commissie wethouder Bakker; in dat plan staan wel veel zaken waarvan de Raad vindt dat het anders zou moeten, maar wat daarvan de financiële consequenties zijn wordt niet vermeld. De Raad moet daarnaar maar raden. Dat is niet "op afstand plaatsen". (De heer VAN DUIJN: Dat productieplan is een onderdeel van het plan-De Jong, dat over het geheel van het GVB gaat. Dat is nu aan de orde, terwijl het al driekwart jaar oud is.) Ik constateer, dat de heer De Jong heeft gezegd dat het bedrijf niet op afstand is geplaatst en men daarmee is men nog steeds niet bezig. Er moet helder worden beslist, of de heer De Jong daarin moet worden gevolgd. Zelfs over deze beslissing wordt in deze situatie nog niet gesproken. Ik kies voor het advies van de heer De Jong: plaats het bedrijf heel duidelijk op afstand. Doe dat bijvoorbeeld ook door ervoor te zorgen, dat de directeur met slechts één wethouder te maken heeft. Dat de Raad met een handvol wethouders over openbaar vervoer en het GVB moet praten is nog tot daaraan toe - daaraan zijn wij gewend, hoewel dat ook niet goed is - maar de directeur moet één wethouder hebben met wie hij moet praten en dan niet meer dan een keer per veertien dagen; de rest van zijn tijd kan hij dan aan zijn bedrijf besteden. Ten aanzien van de bedrijfsinterne maatregelen constateert mijn fractie, dat het bedrijf "out of control" is. Allereerst wil ik dan zien - dat is ook al verschillende keren beloofd - een planning om de administratieve organisatie van het bedrijf op poten te krijgen. Daarvoor kunnen verschillende maatregelen worden getroffen. Elk organisatiebureau kan een dergelijke planning zo opspuiten. (De VOORZITTER, wethouder PEER: Ik attendeer u erop, dat uw spreektijd voorbij is. Ik verzoek u, uw betoog af te ronden.) Ik heb nu vijf minuten en 36 seconden verbruikt. (De VOORZITTER, wethouder PEER: U hebt iemand die de spreektijd bijhoudt, maar wij ook en ik houd mij vast aan onze tijdwaarneming.) Ik moet hiertegen protesteren. Het kan toch niet zijn dat bij een dergelijk belangrijk onderwerp na een betoog van zes minuten de spreektijd helemaal op is. Dat is dwaasheid. (De VOORZITTER, wethouder PEER: Maakt u uw betoog af; dan kom ik er na uw betoog nog even op terug.) Ik protesteer tegen uw opmerking; dat u een hekel hebt aan het CDA is mij bekend. (De VOORZITTER, wethouder PEER: Ik hoop dat u die opmerking terugneemt. De spreektijd werd mij ingefluisterd door mijn ambtenaren. Wat ik wel of niet van het CDA denk heeft hiermee niets te maken.) Ik reageer op uitlatingen die u in Amstelveen hebt gedaan. (De heer HOUTERMAN: Er werden andere uitlatingen gedaan die u ongetwijfeld als muziek in de oren hebben moeten geklonken.) Mijn opmerking heeft niets te maken met de functie van wethouder Peer nu als Voorzitter. Ten aanzien van de interne bedrijfsmatige maatregelen wil ik nog het volgende opmerken. Wij benoemen een algemeen directeur en deze gaat aan het werk. Er is echter ook een Ondernemingsraad in het bedrijf en als ik informeer, of er kort nadat die directeur aan de slag is gegaan een termijnagenda is gemaakt ten aanzien van de interne onderwerpen die met de directeur zullen worden besproken om het bedrijf van binnenuit gesaneerd te krijgen, is het antwoord nee. Die agenda is er nog niet en dat zou toch het eerste zijn wat ik als directeur van een bedrijf - dat is voor mij wel enige tijd geleden - zou voorstellen. (De heer VAN WIJK: Vandaar!) Niet "vandaar". Toen wisten wij het al dat wij het zo moesten doen. (De heer VAN WIJK: Wellicht zijn er intussen wat zaken veran- derd.) Het eerste wat men in een dergelijk geval van sanering doet is overleggen met de Ondernemingsraad. Dat heeft nog niet plaatsgevonden. Ik kan mij voorstellen, dat er aan de directeur een commissie wordt meegegeven die hij als klankbord kan gebruiken. Het moet dan een commissie zijn van enkele ervaren ondernemers en een paar topambtena- ren, omdat het tenslotte een gemeentelijk bedrijf is, die de directeur regelmatig bijna als klankbord kan gebruiken voor het ontwikkelen van beleid. De directeur beschikt niet over een dergelijke commissie en hij moet het nu doen met het af en toe ontmoeten van een groep wethouders. Ik denk niet dat dit het juiste klankbord is voor de sanering van het bedrijf en ik heb dat samengevat in een motie, die ik hierbij wil indienen. (De heer BALAI: Kunt u mij, voordat u uw motie indient, uitleggen wat in het kader van uw laatste opmerking over de ondersteuning door ambtenaren of ondernemers en uw verhaal over de Onderne- mingsraad uw visie is met betrekking tot het op afstand plaatsen van het bedrijf? De heer de Jong zegt, dat het bedrijf rust moet krijgen en dat de directeur eens in de zoveel weken met de wethouder moet spreken, maar u stelt, dat wij de directeur richtlijnen moeten meegeven en dat hij met de Ondernemingsraad moet spreken, waarbij topambtenaren aanwezig moeten zijn enz. Hoe creëert u nu die afstand?) Wij zeggen tegen de directeur dat wij hem het vertrouwen geven in het uitvoeren van het saneringsbeleid. Wij vragen dan om de termijnagenda die de Ondernemingsraad binnen het beleid heeft. Dat is een gewone check die men uitvoert. Wij gaan niet voorschrijven wat er op die termijnagenda moet staan, want dan gaan wij op de lip van de directeur zitten. Wij vragen alleen naar de uitvoering van dat bepaalde onderdeel, namelijk hoe hij denkt de administratieve organisatie weer op orde te krijgen. Dat onderwerp was kennelijk in het gesprek tussen de directeur en het College niet aan de orde. Ik zou in dit verband een planning willen hebben. Dat is de functie die de raad van commissarissen normaal uitoefent bij een bedrijf waar de directeur zijn plannen maakt. Ik dien hierbij mijn motie in; mijn opmerking over de klankbordgroep heb ik niet in mijn motie opgenomen, omdat ik vind dat dit meer een kwestie is, waarover de directeur wellicht ook zijn suggesties kan doen als hij daarmee zou willen werken. Ik heb echter getracht, de meest concrete maatregelen in de motie vast te leggen. De VOORZITTER, wethouder PEER: Ik deel de heer Spit mede, dat zijn fractie nog drie minuten spreektijd heeft. Voorts deel ik de Raad mede, dat is ingekomen: 26ø Motie van 19 maart 1997 van het raadslid Spit inzake het voorleggen van een beleidsvoorstel in het kader van de gezondmaking van het Gemeen- tevervoerbedrijf (Gemeenteblad afd. 1, nr. 150, blz. 671). De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Het GVB is nu al een jaar "out of control". Wij zitten nu met een begroting die eigenlijk alleen voor de vorm op tafel ligt. Zij bevat cijfers waarvan niemand, ook het College zelf niet, weet wat men eraan heeft. Ik kan niet anders dan constateren, dan dat het budgetrecht van de Raad te grabbel wordt gegooid. Dat is een bijzonder kwalijke situatie. De oorzaak ligt diep. Het is het jarenlange oprukken van het autoverkeer ten koste van het openbaar vervoer, dat in de wielen wordt gereden en langzamer gaat. Het bedrijf is door die situatie gedemoraliseerd geraakt. De passagiers van het openbaar vervoer zullen vroeg of laat de rekening krijgen. Ik vind het ook buitengewoon te betreuren, dat de Gemeenteraad van Amsterdam eigenlijk in het hele proces min of meer buitenspel is gezet, want vanaf de introductie van het plan-De Jong hebben wij er in de Raad niet echt over kunne spreken. De afstand tussen het GVB en de Raad als gekozen volksvertegenwoordiging is veel te groot geworden. Wat zich afspeelt in het contact tussen het College en het GVB is onnaspeurlijk en weinig heilzaam gebleken. De vraag dient zich dan ook aan, of het College nog vertrouwen verdient in zijn beheer over het GVB. Kan wethouder mevr. Ter Horst het nog aan? Kan aan het College het vertrouwen worden gegeven om dit beleid nog op deze manier voort te zetten? Wij zitten met deze vragen, waarop ik op dit moment geen antwoord wil geven; daarom wil ik het rapport-Van der Zwan afwachten en dat lezen. Ik wens het College toe, dat het in de tussentijd nog de nodige krachten kan mobiliseren om bij het GVB nog iets ten goede te keren. De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Ik moet het kort houden, want later komt mijn notitie nog aan de orde. Ik kan ook kort zijn, omdat de frustraties van de fractie van GroenLinks en het CDA ook de mijne zijn. Het bedrijf was, is en zal voorlopig nog "out of control" blijven. De hamvraag is dan ook, welke garantie het College kan geven dat het bedrijf over enkele maanden of zelfs nog binnen deze collegeperiode wel in een beheersbare situatie komt. Wij werken met een begroting die een hoog fantasiegehalte heeft. Wat er aan het eind van het jaar uitgegeven blijkt te zijn moeten wij nog maar afwachten. De werkelijke begroting zal ons medio dit jaar daarover meer kunnen zeggen. De vertrouwenskwestie is nu niet aan de orde, maar na het verschijnen van het rapport-Van der Zwan uitdrukkelijk mogelijk wel. Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. Er is opgemerkt, dat de situatie bij het GVB zeer zorgwekkend is. Dat geldt overigens niet alleen voor de financiële positie van het bedrijf, want soms denkt men dat die nog het gemakkelijkst kan worden opgelost; ook als het gaat om het management en de cultuur binnen het bedrijf moet er buitengewoon veel gebeuren. Dat de situatie bij het bedrijf zorgwekkend is kan men ook afleiden uit een aantal dingen die hier door verschillende raadsleden naar voren zijn gebracht. De heer Köhler stelde de vraag of, als er bij een bedrijf geen directeur is, het acceptabel is dat er dan ook geen behoorlijke begroting komt. Dat is het in principe niet, maar dat geeft bij het GVB precies aan, waarin nu de crux zit. Als er geen algemeen directeur en geen financieel directeur zijn, is het bedrijf niet in staat om een behoorlijke begroting te maken. Er zijn nu twee mensen aangetrokken in wie het College alle vertrouwen heeft. Zij moeten het met bijzonder weinig manschappen zien te redden. De eerste prioriteit is daarom ook het invullen van het management bij het bedrijf. In september 1996 was er een nieuwe algemeen directeur, in januari 1997 een nieuwe financieel directeur; de nieuwe directeur Personeel en Organisatie begint per 1 mei 1997 met haar functie. In ieder geval zijn dan drie belangrijke functies bij het bedrijf bezet en men ziet, dat er regelmatig advertenties verschijnen om ook op midden-managementniveau de troepen te versterken. Dat geeft ook meteen aan, dat er geen sprake is van een absolute vacaturestop bij het bedrijf, want dat zou zelfmoord zijn. De afspraak is, dat het gaat om vervulling van functies die noodzakelijk zijn voor de gezondmaking van het bedrijf en dat het College zich daarachter zal stellen en daarvoor ook toestemming zal geven. De heer Van Duijn merkte op, dat het bedrijf een jaar "out of control" is. Dat is natuurlijk niet juist; het bedrijf is al veel langer "out of control". Ik denk dat de heer Van Wijk daarin de juiste toon had. (De heer VAN DUIJN: Ik heb gezegd, dat het officieel een jaar was.) Men kan nu buitengewoon treurig zijn over het feit dat de begroting die nu aan de orde is boterzacht is, maar ik ben het eens met de manier waarop de heer Van Wijk dat ziet. In elk geval zeggen wij nu dat die begroting boterzacht is. Ik denk dat in het verleden een van de grote problemen is geweest - ik hoop dat het rapport-Van der Zwan daarover duidelijkheid biedt - dat veel problemen bij het GVB nooit openlijk door het College en de Raad zijn besproken. Men mag dit College verwijten, dat het een puinhoop is bij het GVB en dat de begroting niet goed is, maar in elk geval leggen wij alle kwetsbaarheden die er op dit moment zijn op tafel en kunnen wij daarover openlijk met de Raad discussiren. Wij geven ook aan, wat er aan de situatie zou moeten gebeuren. Het bedrijf is al jaren "out of control". Er lagen altijd begrotingen waarop formeel niets aan te merken was, maar als men dat vergelijkt met deze begroting, hadden die niet meer de status van een harde begroting dan nu het geval is. Dat heeft men ook kunnen afleiden uit het grote verschil dat steeds optrad tussen begroting en rekening, soms 25 miljoen gulden. Dat geeft al aan dat de begroting boterzacht is. Vroeger werd dat niet gezegd en nu wel. Het is dan ook een illusie om te denken, dat het GVB in één à twee jaar weer gezond is. Ik ga ervan uit, dat dit zeker een vijfjarenplan is, zo niet een tienjarenplan. Ik heb het dan over het gezond maken van een bedrijf op de aspecten die ik noemde: financieel, management en cultuur. Betekent dit, dat wij stellen dat de begrotingen de komende tien jaar boterzacht zijn? Zeker niet. Men mag van het College verwachten, dat het in de loop van dit jaar greep krijgt op de financiële organisatie van het bedrijf. Na de zomer is er voor de Raad een begroting beschikbaar waarin cijfers staan waarop men staat kan maken. In de loop van het jaar moet het mogelijk zijn dat door het bedrijf aan het College en de Raad managementinformatie wordt verstrekt, zodat men simpelweg weet, wat er op financieel gebied binnen het bedrijf gebeurt. Dat is bij bijna alle gemeentelijke bedrijven het geval. Van de andere bedrijven die ik in mijn portefeuille heb krijg in kwartaalrapportages en bij het GVB moet dat ook onze doelstelling zijn. Ik denk dat wij dat dit jaar kunnen realiseren, maar het in al zijn facetten gezond maken van het bedrijf lukt dit jaar en ook het volgend jaar niet. Daarvoor zullen wij zeker vijf jaar nodig hebben. Dit jaar moet er bij de herziene begroting ook een duidelijk plan van aanpak liggen. De Raad en het College moeten inzicht krijgen in de vraag, welke maatregelen de directie voorstelt ter verhoging van de efficiency in het bedrijf. Dit waren mij opmerkingen in algemene zin; ik zal vervolgens de opmerkingen van de verschillende sprekers nalopen. De heer Balai heeft gevraagd, of er een reële mogelijkheid is dat het plan-De Jong integraal wordt uitgevoerd. Ik wijs erop, dat de directie een beoordeling heeft gemaakt van het plan-De Jong en heeft gezegd, dat er een aantal maatregelen in zit, die men buitengewoon zinvol vindt, maar dat er daarnaast nog verschillende andere maatregelen zijn die men wil treffen. Dat zal ook noodzakelijk zijn, want de directie heeft ook aangegeven dat de analyse die door de heer De Jong is gemaakt op een aantal punten onvolledig is. Dat zou ertoe kunnen leiden, dat er meer geld nodig is dan de heer De Jong heeft aangegeven en dit betekent dan ook, dat het actieplan dat de directie zal maken, ook afwijkingen kan vertonen ten opzichte van het plan-De Jong. Ik vind dat op zichzelf ook helemaal niet erg, want wij zijn in deze Raad vaak geneigd om, als er een rapport verschijnt, net te doen alsof de wereld bij dat rapport is begonnen en ook om te doen alsof dat rapport voor de eeuwigheid geldig is. Geen van beide is waar. Het plan- De Jong is een zeer zinvolle momentopname geweest en heeft er ook toe geleid, dat wij ons allen hebben gerealiseerd hoe ernstig de situatie is, maar dat neemt niet weg dat er afwijkingen van het plan kunnen optreden. Die afwijkingen moeten wel door de directie worden aangegeven. Wij gebruiken het plan-De Jong als reorganisatieplan op hoofdlijnen, dus wij gaan ervan uit, dat het kader is, maar dat neemt niet weg dat het College vindt, dat de directie de ruimte moet hebben om in haar concrete reorganisatieplannen af te wijken van het plan-De Jong in hoofdlijnen. De vraag is, of die ruimte ook in financiële zin bestaat. De heer Cornelissen doet een voorzet die ik niet helemaal begrijp. Hij vraagt zich af, of het nu wel verstandig is om het plan-De Jong in financiële zin tot kader te verheffen. Het College vindt van wel. Ondanks het feit dat de maatregelen die de directie zal nemen afwijken van het plan-De Jong vinden wij, dat de directie moet worden gehouden aan de financiële kaders zoals die in het plan zijn geschetst. Alleen als de directie kan aangeven waarom de voorspellingen die de heer De Jong heeft gedaan niet kunnen worden nagekomen, kunnen het College en de Raad zeggen of het wel of niet acceptabel is. Ik vind het op dit moment veel te vroeg om het financiële kader zoals dat in het plan is aangegeven te wijzigen op basis van signalen die er vanuit het bedrijf zijn gekomen. (De heer CORNELISSEN: Ik vraag mij af, waar het plan-De Jong in essentie afwijkt van het plan van McKinsey and Company uit 1992. Volgens mij loopt die lijn gewoon door en is het plan-De Jong helemaal niet zo bijzonder in zijn uitwerking. Hanteert het College dit plan nu als enig strak kader? Ik neem toch aan dat het College veel verder wil gaan. Grote delen uit het plan-De Jong zijn namelijk wat betreft uitgaven en inkomsten door de tijd ingehaald.) Dat klopt. Ik zou het echter buitengewoon jammer vinden als wij nu zouden afwijken van het financiële beeld dat in het plan-De Jong voor de komende jaren is geschetst. Het gaat dan met name om het moment waarop de heer De Jong vindt dat een sluitende begroting kan worden gepresenteerd. Ik zou mij graag willen houden aan de voorspellingen van de heer De Jong en de directie de mogelijkheid willen geven om beargumenteerd daarvan af te wijken, zoals overigens nu in de begroting voor 1997 is gebeurd. (De heer CORNELISSEN: Ik begrijp dat u dat zegt, maar ik heb er juist buitengewoon veel moeite mee omdat niet alleen de begroting boterzacht is, maar tot op de dag van vandaag ook het plan-De Jong. Dat is geen diskwalificatie van de heer De Jong, maar wel een aanduiding dat het plan is achterhaald. Als men zich nu dan toch nog zo strak baseert op het plan-De Jong en men dat als enig normatief kader hanteert, komt men er geheid verkeerd uit.) (De heer VAN WIJK: De VVD-fractie leeft op dit punt erg met u mee, maar de wethouder gaf ook aan, dat zij het advies wel meegeeft, maar dat beargumenteerd daarvan kan worden afgeweken. Dat geeft een opening.) (De heer CORNELISSEN: Dat geeft geen opening; kijkt u maar naar punt II van het besluit. Dat was ook de inzet van dat deel van mijn betoog. Daarin staat dat in financiële zin het plan-De Jong het enig stellende kader is. Daarom heb ik gezegd, dat dit plan mede als een belangrijk kader moet worden gezien en dat ik aanneem dat het College veel verder wil gaan. Als daarop een bevestigend antwoord komt, ben ik tevreden gesteld. Ik neem toch aan dat het door College niet tot een absolute norm wordt verheven.) (De heer VAN WIJK: In eerste termijn heb ik u daarin gesteund. De wethouder heeft daarop echter gereageerd met de woorden, dat het gestelde in het plan niet precies die uitkomst moet zijn. Daarvan kan beargumenteerd worden afgeweken, maar men moet niet vanzelfspre- kend aannemen dat er maar wordt afgeweken. Volgens mij is het verschil niet zo groot en ik kan mij daarin wel vinden.) Ik denk ook, dat het verschil niet zo groot is. Ik zal nog één poging wagen. In het plan-De Jong wordt een aantal maatregelen geschetst dat moet worden genomen en er wordt uitgegaan van een aantal uitgangspun- ten, bijvoorbeeld dat de bekostiging van het rijk doorgaat. Wij constateren nu al, dat sommige maatregelen waarschijnlijk minder gewenst zijn en dat wij een aantal maatregelen willen toevoegen. Wij constateren ook, dat verschillende besluiten die het rijk voornemens was te nemen, niet zullen worden genomen. Dit betekent dus, dat de maatregelen die in het plan-De Jong staan veranderen en daarmee kan ook het financiële beeld veranderen. Ik zeg daarom, dat wij het plan-De Jong als kader nemen, maar dat er zowel wat betreft de maatregelen als wat betreft het financiële effect beargumenteerd kan worden afgeweken. Het lijkt mij een veiliger weg om het zo te doen dan wat de heer Cornelissen voorstelt, want als aan het bedrijf verschillende financiële kaders worden gegeven, weten wij straks helemaal niet meer wat wij met elkaar hebben afgesproken. Dat zou ik buitengewoon betreuren, want het komt er nu juist op aan een duidelijke communicatie te hebben tussen het gemeentebestuur en het bedrijf over wat gewenst is. Ik denk dat dit een duidelijke boodschap is. Wij enten ons zowel wat betreft de maatregelen als het financiële beeld op het plan-De Jong, terwijl daarvan beargumenteerd mag worden afgeweken. Ik pleit er sterk voor, dit als lijn vast te houden en daaraan nu al niet te gaan sleutelen. (De heer CORNELISSEN: Met deze interpretatie van punt II van het besluit kan ik leven.) De heer Balai heeft het College een compliment gegeven voor het resultaat van het overleg met het rijk. Ik dank hem daarvoor. Wij hebben niet alles binnengehaald wat wij wilden. Wat betreft de Amstelveenlijn was onze wens, met terugwerkende kracht van minister Jorritsma gedaan te krijgen, dat zij een hogere vergoeding voor die lijn zou geven. Zij heeft gezegd, dat zij daarvoor geen ruimte heeft, maar wij zijn er wel zeer tevreden over, dat zij heeft geaccepteerd dat er voor de Amstelveenlijn meer geld beschikbaar zou moeten komen dan in het verleden het geval was. Veel belangrijker nog - de laatste stap moet daarover nog door de Tweede Kamer worden gezet - is het nieuwe bekostigingsmodel. Dit model, dat door de minister aan de Tweede Kamer is gepresenteerd, biedt Amsterdam een extra financiële ruimte van circa 16,5 miljoen gulden. Het enige wat de Tweede Kamer daarop behoeft te zeggen is: ja. De Tweede Kamer is deze week druk in overleg geweest over een aantal dossiers, met name over het al dan niet toestaan van concurrentie in het openbaar vervoer; dat is voor de Tweede Kamer een zeer belangrijk onderwerp. Het bekostigingssysteem is een beetje ondergesneeuwd, maar wat de kamerleden daarover hebben gezegd was positief. Ik hoop, dat de Tweede Kamer het debat daarover snel zal afronden en dat wij vanaf 1 januari 1998 een nieuw bekostigingsmodel hebben, dat meer financiële ruimte geeft. Het College heeft zich, daarin gesteund door velen, ingespannen voor het niet laten doorgaan van de bezuiniging op het openbaar vervoer. De minister - zij verdient in dat opzicht een compliment - heeft zich laten overtuigen door de verschillende mensen die hebben aangetoond dat een bezuiniging op het openbaar vervoer niet leidt tot het bereiken van haar doelstelling: meer mensen in het openbaar vervoer. Zij zal zich ook bij het Kabinet sterk maken voor het niet laten doorgaan van de bezuinigingen die aan het begin van de regeerperiode zijn afgesproken. Als het Kabinet daartoe besluit, betekent dit voor het GVB opnieuw wat meer financiële ruimte. Voor alle duidelijkheid wil ik stellen, dat wij er hiermee absoluut nog niet zijn. Het bedrijf zal een efficiencyslag moeten maken en wij moeten niet achterover gaan leunen en denken dat wij de problemen hebben opgelost. De heer Balai heeft gesproken over de verschillende verantwoordelijkhe- den binnen het College ten aanzien van het GVB. Er zijn drie wethouders bij betrokken, die het zogenaamde bestuurlijk team vormen. Dit team heeft één keer in de maand overleg over de situatie bij het GVB. Wij voelen ons daarvoor alle drie verantwoordelijk. Wat betreft de begroting is er wat onduidelijkheid ontstaan over de vraag wie nu waarvoor op welk moment verantwoordelijk is. Ik heb met de wethouder voor Financiën afgesproken, dat waar het gaat om de begroting voor 1998 wij helder zullen onderscheiden welke procedure wij daarvoor zullen kiezen. Ten aanzien van "Ruim Baan" zal het College binnenkort een kwartaal- rapportage leveren waaruit duidelijk zal blijken, of de planning die was beoogd bij het uitvoeren van de projecten in het kader van Ruim Baan ook inderdaad wordt gehaald. De heer Cornelissen merkte ten aanzien van de Cirkeltram op, dat er op die tram conducteurs moeten komen, aangezien in het programaccoord staat dat er op alle tramlijnen een conducteur moet komen. Als de heer Cornelissen flauw wil zijn, kan ik dat ook. In het programaccoord staat namelijk, dat in beginsel op alle trams een conducteur moet komen. Ik vind dan, dat de heer Cornelissen moet accepteren, dat op het moment dat er op de Cirkeltram conducteurs komen, dit een vertraging betekent in het voorzien van conducteurs op andere lijnen. (De heer CORNELISSEN: Dat heb ik al meteen in één adem genoemd. Dat was namelijk een antwoord op de vraag van de heer Köhler omtrent de financiering. Hij vond de doorschuiving geen echte oplossing.) Ik constateer, dat niet alleen de fractie van D66, maar ook de andere fracties in de Raad en overigens ook het College ervoor pleiten om conduc- teurs op de Cirkeltram te brengen en te accepteren dat dit voor de andere tramlijnen een vertraging betekent. Op 28 maart a.s. gaat de eerste Cirkeltram rijden en wij hebben het zo geregeld, dat daarop conducteurs komen. De vraag is gesteld, wat er nu met Stadsmobiel gaat gebeuren. Ik heb aan de directie gevraagd met een voorstel te komen. Ik vind, dat een dergelijke activiteit voor het GVB van groot belang zou kunnen zijn. Ik ben ook blij, dat verschillende fracties hebben gezegd, dat in principe het GVB deze activiteit moet uitvoeren, althans van de Raad nog een kans krijgt om te bewijzen dat het daarin een goede opdrachtnemer is. In het College zal worden besproken hoe tussen de gemeente en het GVB ten aanzien van Stadsmobiel moet worden geopereerd. De heer Cornelissen heeft geconstateerd dat de onderhavige begroting een zeer tijdelijk stuk is. Dat is juist. Ik heb geprobeerd hem uit te leggen, dat het stuk ten aanzien van plan-De Jong beleidsmatig niet, maar financieel wel taakstellend is. Ik wijs zijn suggestie om het plan-De Jong voor de komende begrotingen mede taakstellend te maken af. Vervolgens heeft de heer Cornelissen een niet onbelangrijke opmerking gemaakt, namelijk dat het eigenlijk niet zou mogen, dat het plan-De Jong pas in 1997 inhoud krijgt, omdat het plan er al in 1996 lag. Het zou niet al te best zijn dat het plan nu nog geen inhoud heeft. Ik bestrijd dat. Binnen drie maanden na het verschijnen in juni 1996 van het plan-De Jong is een nieuwe algemeen directeur van het bedrijf en in januari 1997 is een nieuwe financieel directeur aangetrokken. Waarom legt ik nu de nadruk op die functionarissen? Het College kan niet zelf orde op zaken stellen in een bedrijf. Het College kan wel aangeven wat er in het bedrijf moet gebeuren; de directie moet ervoor zorgen, dat het bedrijf weer op orde komt; daarbij wordt ook onmiddellijk aangegeven dat het College bereid is, de directie daarin te steunen. Wat het College wil is duidelijk - daarover is ook duidelijk met de directie gecommuniceerd - en het is aan de directie om dat uit te voeren, gesteund door het College en naar ik mag hopen door de Raad. Ik wijs erop, dat het leven niet is begonnen met het plan-De Jong. Als de heer Cornelissen vraagt, wat dit College de eerste drie jaar dan heeft gedaan, kan ik hem mededelen, dat dit alles een kwestie was van "dammage-control". Toen ik een halfjaar wethouder voor het GVB was, werd het mij duidelijk, dat de financiële positie van het bedrijf zeer slecht was. Ik kan de heer Cornelissen verwijzen naar de behandeling van een aantal rekeningen uit het verleden, waarbij mijn voorganger, een halfjaar voordat het nieuwe College aantrad, de uitspraak heeft gedaan, dat zijn opvolger het zeer saai zou krijgen. Ik denk, dat de beoordeling die het toenmalige College over de situatie van het GVB heeft gehad niet spoorde met de werkelijkheid. Ik kan u verzekeren, dat het op dit moment absoluut niet saai is. (De heer CORNELISSEN: Sommige mensen hebben een eigen invulling omtrent het hectische van het leven.) Inderdaad. Wij hebben een vacaturestop en een uitgavenstop in het leven geroepen, omdat dit, zij het zeer botte, maar wel zeer effectieve maatregelen zijn. Men heeft ook kunnen zien, dat in de voorafgaande begrotingen de effecten daarvan wel degelijk zichtbaar zijn geworden. Bovendien is, nadat de strategische notitie van het bedrijf in 1994 was verschenen, een opdracht verstrekt aan Morest, Ernst & Young om een beter beeld te krijgen van de financiële situatie bij het bedrijf. Toen dat rapport gereed was, heeft de toenmalige directeur, de heer Smit, besloten op te stappen omdat hij niet het gevoel had dat hij degene was die die slag bij het GVB kon maken. In die lacune is onmiddellijk voorzien in de persoon van de heer De Jong die, zoals bekend, in 1996 zijn plan heeft uitgebracht. Wij werpen dus verre van ons dat er de afgelopen periode niets is gebeurd. Ik wijs erop, dat, als een bedrijf in een dergelijke situatie verkeert, men dat niet binnen één of twee jaar in een gezonde situatie terugbrengt. Bovendien raad ik de heer Cornelissen aan, even het rapport- Van der Zwan af te wachten. Het heer Cornelissen heeft gevraagd, hoe het nu precies staat met het OT. In oktober 1996 is het sociaal veiligheidsplan behandeld. Daarin zaten nog enkele beslispunten in, onder andere waar het OT zou moeten worden ondergebracht en wie, onafhankelijk waar het zal worden ondergebracht, het moet financieren. Het College had er behoefte aan te weten, wat er met die gelden van 100 miljoen gulden is gedaan. Zijn die naar de Politie of naar het GVB gegaan? Die opdracht is toen verstrekt en de wethouder voor Financiën kan uitleggen wat daarmee de afgelopen tijd is gebeurd. Ik dank de heer Van Wijk voor de steun die hij aan het adres van het College heeft uitgesproken ten aanzien van de wijze van werken. Hij vraagt om een meerjarig beleidsplan. Ik vind, dat dit er zeker moet komen, maar over de termijn waarop zou ik op dit moment niets durven zeggen, omdat, als ik alles optel wat de directie nu voor het reces aan het College moet leveren en wat er voor de Raad direct na het reces ter bespreking voorligt, dat al heel wat is. Wat de termijn betreft wil ik daarvoor wat ruimte nemen. (De heer VAN WIJK: Ik heb niet bedoeld, dat er voor de komende tien jaar in detail een meerjarig beleidsplan moet liggen. Ik begrijp dat dit niet mogelijk is, maar het lijkt mijn fractie uitermate moeizaam om een betrouwbare begroting voor 1997 en een beleids- plan voor de komende maanden te presenteren als men er geen idee van heeft, hoe het er een paar jaar daarna uit zal zien. Voor de VVD- fractie is het noodzakelijk, dat de Raad in september a.s. het idee heeft dat hij de toekomst, gezien de maatregelen die op dat moment zijn genomen en nog zullen worden genomen, met vertrouwen tegemoet kan zien. Op een aantal punten hebben wij daarvoor meerjarige inzichten nodig.) Wij hebben de directie gevraagd, een herziene begroting te leveren. Daarnaast hebben wij gevraagd om de risicoanalyse, die is geleverd bij de begroting voor 1997 te vertalen, dus aan te geven hoe groot de risico's zijn. Voorts is gevraagd, ten aanzien van de investeringen aan te geven welke investeringen wanneer noodzakelijk zijn en wij hebben de directie gevraagd, met een plan van aanpak te komen, gebaseerd op het plan-De Jong. Ik kan mij niet voorstellen, dat er bij wat de directie zal leveren, niet een doorkijk zal zijn naar wat er in de komende jaren zal moeten gebeuren. De heer Van Wijk heeft gesproken over de conducteursplaatsen als vol- waardige arbeidsplaatsen. Ik wijs erop, dat, als men dat wil, men daarmee de financiering uit de Melkert-systematiek zou verliezen en dat de salariskosten echt gigantisch zullen zijn. Ik meen dat, waar de Raad conduc- teurs wil, wij moeten proberen dat te realiseren. Ik zie op dit geen andere mogelijkheid dan wat te regelen via de Melkert-systematiek. (De heer VAN WIJK: Ik heb dit specifiek gevraagd omdat, als een nieuwe start met het bedrijf wordt gemaakt, alle "ins" en "outs" moeten worden meegenomen en alle consequenties moeten worden aangegeven. Uit de berekening van de directie blijkt ook dat het niet haalbaar is, een en ander buiten de Melkert-systematiek om te doen, maar wij moeten niet het hoofd in de schoot leggen en zeggen, dat het toch niet haalbaar zal zijn en dat wij het dan maar anders doen. Wij vinden dat iets te gemakkelijk. Wij willen toe naar een goed bedrijf, dat volwaardig kan functioneren en het is dan aantrekkelijk om conducteurs als volwaardige arbeidsplaatsen in het bedrijf te hebben. Het gaat ons erom, bij de herziene begroting voor 1997 de consequenties daarvan aan te geven, zodat de Raad daarover een oordeel kan vellen.) Het is heel eenvoudig uit te rekenen hoeveel de conducteurs kosten als die niet volgens de Melkert-systematiek zouden worden gefinancierd. Voorts heeft de heer Van Wijk een vraag gesteld over het sociaal plan. Hij vroeg, of de impasse is doorbroken of dat wij er helemaal uit zijn. Ik kan melden, dat het er vorige week dinsdag nog op leek, dat de bonden en de gemeente er niet uit zouden komen; het overleg is toen gestopt. Daarna hebben wij nog eens een nadere analyse gepleegd ten aanzien van het punt, wat ons nu eigenlijk scheidt en die analyse heeft ons de stellige overtuiging gegeven, dat wij eruit zouden moeten komen. Van belang is natuurlijk de wens van beide partijen om eruit te komen. De bonden en de gemeente realiseren zich, dat beiden er wat aan hebben als wij er met elkaar uitkomen. Wij wilden de laatste inspanning op dat punt plegen; daaraan wordt op dit moment gewerkt en ik heb er ale vertrouwen in, dat er op zeer korte termijn een sociaal plan ligt. De heer Van Wijk heeft gezegd, dat, als er strubbelingen zijn, die onmiddellijk moeten worden gemeld. Het is mijn bedoeling om de Raad tot na het reces niets meer te laten horen over het GVB. De Raad zou mij trouwens daartoe toch de kans niet geven. De heer Köhler heeft gevraagd, of het College in staat is om het politieke bestuur van het GVB te zijn en hoe zich dat dan verhoudt tot de constatering dat het bedrijf "out of control" is. Ik heb reeds gezegd, dat de grote winst is, dat het College zegt dat het bedrijf "out of control" is, maar niet als het gaat om de bestuurlijke aansturing. Het is niet zo, dat wij de directie niet onder controle hebben; daar zit het probleem niet. Als dat wordt bedoeld met "out of control", ontken ik dat ten stelligste. Het is volstrekt helder wat dit College wil, zo ook wat deze Raad wil. Ik denk, dat er ook weinig licht zit tussen wat wij en de directie willen. De vraag is alleen, hoe men het bedrijf zo in de hand krijgt dat men ook realiseert waarop men uit is. In de commissie heb ik ook al gezegd, dat als wij het gevoel zouden hebben dat de gezondmaking van het GVB ook maar enigszins wordt belemmerd door het feit dat dit College daarvoor verantwoordelijk is, wij de eersten zullen zijn om ons dat te realiseren en om onze plaats ter beschikking te stellen in de hoop dat anderen het beter zullen doen. Wij zijn echter niet tot die conclusie gekomen en dat is ook de reden voor ons om ons die vraag niet te stellen. De heer Köhler heeft een opmerking gemaakt over de Maatwerk-con- ducteurs en heeft gezegd dat in de voordracht staat dat het College daarover met een aparte rapportage zal komen. Ik deel u mede, dat het bedrijf regelmatig is gemaand om de afspraak die toen bij de onderhandelingen met de bonden is gemaakt over de Maatwerk-conducteurs ook uit te voeren. De directie heeft gemeld, dat dit onmogelijk was. Een belangrijke oorzaak was de vacaturestop, want als er sprake is van een vacaturestop kan men ook geen mensen laten doorstromen. Daarbij speelde, dat er weinig mensen beschikbaar zijn voor de functie van conducteur. Wij hebben al moeite om op de conducteurslijnen conducteurs te plaatsen en het zou dan wel een zeer vreemde figuur zijn als tegelijkertijd Maatwerk- conducteurs in groten getale zouden doorstromen, want dat betekent dat men minder conducteurs heeft in plaats van meer. (De heer KÖHLER: Het was wel de afspraak. Er was een financiële dekking voor een paar jaar voor het doorstromen naar een vast dienstverband en dat zou financieel bij het bedrijf alleen maar lukken als die mensen ook dan weer naar andere functies zouden gaan. Begin 1995 hebt u dat voorstel aan de Raad voorgelegd en als u nu allerlei argumenten hebt om daarvan af te wijken, kunnen wij die al dan niet goed vinden, maar dan hadden wij dat in de loop van 1995 of 1996 toch wel eens mogen horen.) Met de directie is afgesproken, dat die doorstroming zal plaatsvinden. Wij moeten echter constateren, dat een deel van de mensen is wel doorge- stroomd, maar vooralsnog onvoldoende. Wij hebben nog tot 1997 de tijd om dat te doen, maar ik denk niet dat het realistisch is om te denken dat de hele groep zal doorstromen. Dit betekent dat wij een probleem hebben. Ik heb ook al aangegeven, dat aan de Raad een voorstel zal worden voorgelegd over de manier waarop wij met dat probleem zullen omgaan. Daar zijn verschillende mogelijkheden voor en het lijkt mij nu nog te vroeg om daarop vooruit te lopen. In de commissie kom ik erop terug. Wat de conducteurs betreft verschilt de heer Köhler van mening met de rest van de Raad. Het College gaat ervan uit, dat de Raad het programac- coord uitgevoerd wil zien. Dit betekent, dat er in beginsel op alle trams conducteurs komen. Het betekent ook, dat, aangezien de afspraak is geweest dat het conducteursproject voor het bedrijf budgettair neutraal is, dus dat het niet mag drukken op de exploitatie van het GVB anders dan dat door de reductie van het aantal zwartrijders een bepaald bedrag aan inkomsten is ingeboekt, het circa 1,6 miljoen gulden kost. Dit houdt in, dat de financiële consequenties bij de gemeente liggen. De afspraak is gemaakt, dat voor een bepaald bedrag daarvoor de Schaefer-gelden kunnen worden aangesproken. Als die onvoldoende zouden zijn, spreken wij de algemene middelen daarop aan. Het ging niet om een bedrag dat nu in de begroting van het GVB staat. Er wordt op dit moment op gestudeerd, hoe dat bedrag tot stand is gekomen. Het College zal een kritische analyse maken van de opgave van het bedrijf. Als wij een bepaald bedrag redelijk vinden, zullen wij voorstellen, dat uit de Schaefer-gelden te betalen en als zou blijken, dat er bepaalde kosten drukken op het conducteursproject die daar niet thuishoren, zullen die daaruit worden verwijderd. Er is ten aanzien van Stadsmobiel opgemerkt, dat het GVB het nog één keer mag proberen. Ik vind dat ook en ik zou het zeer goed vinden als er een contract tot stand komt waarbij het GVB niet tekort komt, want dat is nu het geval, maar waarbij ook de opdrachtgever, even gepersonifieerd in de persoon van wethouder mevr. Van der Giessen, tevreden zal zijn over de inhoud van het contract en de wijze waarop Stadsmobiel functioneert. De heer Spit zegt, dat het om het beleid gaat en niet zozeer om de inhoud van de begroting. Hij wijst daarbij op wat er in het plan-De Jong staat. Volgens het plan zou men de negatieve reserve moeten saneren. Dat heeft de gemeente ook gedaan, dus wij hebben ons aan de afspraak gehouden. Het rijk zou ook zijn bijdrage leveren en doet dat ook in de Amstelveenlijn, de Ringlijn en het bekostigingssysteem. Als het gaat om een sanering van de negatieve reserve, heeft de minister steeds gezegd, dat, als het bedrijf zou verzelfstandigen, zij bereid is om nader met de gemeente te overleggen om ervoor te zorgen dat zij voor de financiële positie van het bedrijf, waarin dan nog meer zou moeten worden geïnvesteerd dan nu het geval is, daarop aanspreekbaar is. De heer Spit heeft ook gesproken over op afstand plaatsen van het bedrijf. Ik ben er helemaal niet tegen, sterker nog, ik ben er een groot voorstandster van, dat er een duidelijke scheiding komt tussen de verantwoordelijkheden van het bedrijf en het gemeentebestuur. Ik vind ook, dat het gemeentebestuur meer op afstand zou moeten functioneren. Individuele leden van de Raad zouden dit zich ook moeten aantrekken, want het College wordt op het kleinste detail ten aanzien van het bedrijf aangesproken. (De heer SPIT: Die opmerking richt u toch niet tot mij hoop ik.) Dat hebt u mij niet horen zeggen. Ik denk ook, dat het op dit moment onverstandig zou zijn om het bedrijf op afstand te plaatsen, want door de plaatsing op afstand verbetert er helemaal niets. De directie is het met het College eens, dat het er in deze periode om gaat, niet erg veel met elkaar te praten, door ervoor te zorgen dat de heer Testa regelmatig op het Stadhuis is, maar om ervoor te zorgen dat er een zeer goede communicatie en afstemming bestaan over wat er precies moet gebeuren. Ik zou het onverantwoord vinden als op dit moment het bedrijf op afstand van het bestuur zou worden geplaatst. Ik denk ook, dat de Raad mij dat niet zou toestaan omdat, als er maar iets bij het bedrijf gebeurt, het College daarvoor - overigens terecht - ter verantwoording wordt geroepen. Dat is de reden dat de aanbeveling van de heer De Jong wordt gevolgd, dat er geen stappen in die richting worden gemaakt, anders dan dat wij afspraken met het bedrijf zwart op wit zetten en ook expliciteren, zodat wij weten wat wij met elkaar afspreken. Dit betekent echter niet, dat de verzelfstandiging van het bedrijf er nooit zal komen. De Tweede Kamer heeft ook in den brede gezegd dat het GVB zal moet worden verzelfstandigd en ook deze Raad heeft daarover een uitspraak gedaan. De Raad heeft echter ook gezegd, dat er eerst zicht moet komen op een financieel betere positie van het bedrijf voordat wij tot verzelfstandiging van het bedrijf overgaan. Wat betreft een agenda tussen de directie en de Ondernemingsraad vind ik, dat, als men echt op afstand wil besturen, men zich daarmee niet moet bemoeien; ik bemoei mij derhalve niet met die agenda. Het punt van de "klankbordcommissie" heeft de heer Spit niet opgenomen in zijn motie. Mijn standpunt daarover is, dat, als de directie buiten het gemeentebestuur met mensen wil praten en dat als klankbordgroep wil zien, zij daartoe alle vrijheid heeft. In de motie van de heer Spit wordt gesproken over het concentreren van de verantwoordelijkheid voor het gemeentelijk openbaar-vervoerbeleid en die voor het GVB bij één wethouder. Soms denk ik, dat het onhandig is dat er verschillende wethouders bij betrokken zijn; de ene is bezig met het beleid en de andere met de financiën. Om twee redenen vind ik het echter toch een goede keuze die is gemaakt. Wij willen toe naar een situatie waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer. De rolverhouding in het College is zo, dat wethouder Bakker zich opstelt als opdrachtgever en ik als opdrachtnemer. Ik zeg tegen wethouder Bakker, dat hij het wel kan willen, maar dat het zoveel kost. Als hij meer wil, kost het meer en de Raad merkt dat bij de besprekingen van het productieplan ook; dat is heel goed. (De heer SPIT: Het probleem is, dat wij het juist niet merkten. Wij moesten het productieplan terugsturen om te vragen of wij er de financiële consequenties bij konden krijgen; die hebben wij in tweede instantie gedeeltelijk gekregen.) De essentie is, dat er nu, als er iets moet gebeuren op het gebied van verkeer en vervoer, door een ander wordt gekeken naar de financiële conse- quenties. Dat is zeer zinvol. Als het bijvoorbeeld gaat om de MAP-Sloten en er wordt gesproken over de vraag, of die met een tram of een bus moet worden ontsloten, zitten daaraan twee aspecten. Het ene is het vervoerskundige en het andere het financiële aspect. Die twee dingen moeten naast elkaar bestaan en die moeten ook met elkaar in discussie zijn. De tweede reden is de volgende. Als men naar het verleden kijkt, ziet men dat er verschillende vervoersprojecten zijn voorgesteld waarvan men zich kan afvragen, of het financieel gezien altijd gewenst was om die projecten uit te voeren. In het verleden waren die twee verantwoordelijk- heden in één hand en ik vind niet dat dit zo fantastisch was dat wij dat weer moeten gaan doen. Alles afwegende ben ik er een groot voorstandster van, deze twee zaken te scheiden. Tijdens het betoog van wethouder mevr. Ter Horst is de Burgemeester weer ter vergadering gekomen en deze heeft het presidium overgenomen van wethouder Peer. Wethouder PEER: Mijnheer de Voorzitter. Met betrekking tot de vraag, of het bedrijf op afstand is gezet, deel ik mede, dat dit niet het geval is. Sterker nog, ik denk dat de band tussen het College, met name tussen de wethouder voor Financiën en het bedrijf, alleen maar is aangehaald. In die zin is er in de komende maanden sprake van een aparte positie van de wethouder voor Financiën ten aanzien van dit bedrijf. Er is een lijnverant- woordelijkheid van de wethouder voor het GVB en daarnaast, omdat ik samen met mijn collega van het GVB de resultaten van de controlecommis- sie controleer en ook aanstuur, is er ook voor de komende maanden een lijnverantwoordelijkheid voor de wethouder voor Financiën bijgekomen. Ik wijs erop, dat dit een aparte positie is. Dat brengt overigens met zich, dat er ook vanuit de afdeling Financiën zeer nadrukkelijk is meegedacht en meegestuurd en dat er de komende maanden met het bedrijf wordt gewerkt aan het op poten krijgen van een begroting waarvan de Raad na het zomerreces wel kan zeggen dat het een begroting is waarop hij kan sturen en dat het ook een begroting is waarmee het bedrijf eventueel wat op afstand kan worden gezet. Hoe langer ik wethouder voor Financiën ben, hoe meer ik ervan overtuigd raak dat het van belang is dat het bedrijf meer op afstand komt te staan; die overtuiging heb ik ook ten aanzien van andere bedrijven. Waarom dan toch de komende tijd deze aparte positie? Wethouder mevr. Ter Horst heeft dat ook nog heel uitdrukkelijk aangegeven. Het is niet zozeer, dat de directie niet aan te sturen is, het gaat veel meer om wat zich daaronder afspeelt. Ook de directie kon in de gesprekken die wij hebben gevoerd over de begroting die in december 1996 is ingediend, geen harde cijfers op tafel leggen en kon niet aantonen, dat er binnenkort cijfers ter tafel zouden komen. De directie heeft het als een steun ervaren dat ook vanuit de kant van Financiën er zeer nadrukkelijk bij het bedrijf - tijdens de algemene beschouwingen hebben wij daarover al gesproken - meer een pro-actieve rol van de wethouder en de afdeling Financiën zal plaatsvinden. Er is een vergelijking gemaakt met het bedrijfsleven en daarbij is de vraag gesteld, of deze situatie een uitzondering is en of die in het bedrijfsleven niet voorkomt. Deze situatie komt ook in het bedrijfsleven voor. Wij hebben gesproken over een "out of control-positie", maar ik noem het liever een surséance-positie. Ik doel dan op een bedrijf waar het zeer lastig is om inzicht in de boeken te krijgen en zelfs lastig is om aan betalingsverplichtingen te kunnen voldoen als de overheid - de Gemeenteraad in dit geval - niet bepaalde garanties heeft. De directie van een dergelijk bedrijf kan een aantal dingen doen. Wij hebben ervoor gekozen om te sturen op "cash-flow", hetgeen in dit geval betekent, dat wij de controlecommissie heel nadrukkelijk een aantal mandaten willen geven, maar dat wij zeker aan onszelf houden, welk geld er de deur uitgaat. In het bedrijfsleven is ook sprake van een gedelegeerd commissaris richting directie als er problemen binnen een bedrijf zijn. Men moet de positie die wethouder mevr. Ter Horst en ikzelf bij het bedrijf innemen zien zoals in de markt een gedelegeerd commissaris zou functioneren, met in dit geval de specifieke taakopdracht om ervoor te zorgen dat de begroting straks voor de Raad een sturingsmiddel kan zijn en dat het ook een harde begroting is waarmee de directie en het personeel van het GVB kunnen werken. Dat is naar mijn mening in dit kader de positie van de wethouder voor Financiën. Aan het adres van de heer Spit merk ik ten aanzien van het genoemde bedrag van 100 miljoen gulden, zoals is uitgetrokken vanuit het Egalisatie- fonds voor de rente, op, dat dit de eerste consequenties heeft voor de rekening van 1996 van het GVB. Die rekening hebben wij nog niet, ook niet voor onze algemene rekening, en dit betekent, dat zo gauw de Raad de rekening over 1996 krijgt, die haar doorwerking heeft in de eerste herziene begroting voor 1997. Daar ziet men voor het eerst het effect van de 100 miljoen gulden die wij in het bedrijf alvast als reservering hebben afgeboekt. Met betrekking tot het OT is gevraagd, wat er precies is gebeurd met de gelden die voor het OT zijn uitgekeerd. Op 13 december 1994 heeft het College besloten, dat het OT bij het GVB blijft. Vervolgens heeft de afdeling Financiën zich specifiek gericht op de vraag, waar de gelden binnen het GVB zijn gebleven en of die doelmatig zijn besteed; de Gemeentelijke Accountantsdienst heeft daarin een rol gehad. Van dit onderzoek is het rapport in concept gereed. Meteen daarop heb ik samen met wethouder mevr. Ter Horst geconstateerd, dat dit rapport weleens onvolledig zou kunnen zijn, omdat er wellicht ook een geldstroom richting Politie is gegaan. Wij zijn nu bezig om ook die geldstroom boven water te halen en daarom duurt alles wat langer. Ik geef toe, dat wij dat meteen hadden moeten doen, maar aan de andere kant vind ik het wel juist, dat, als het afgelopen najaar de opdracht aan de afdeling Financiën is gegeven om de problemen bij het GVB te onderzoeken, die afdeling in eerste instantie naar de geldstroom bij het GVB heeft gekeken. Ik zeg de Raad toe, dat ik op korte termijn een volledig inzicht zal geven in de vraag waar de OT- gelden vandaan zijn gekomen en waaraan die zijn besteed. (De heer CORNELISSEN: Wat noemt u binnenkort?) Het lijkt mij - ik moet dit binnen het College ook nog afstemmen - dat binnen zes weken de Raad geïnformeerd moet kunnen zijn over de vraag, waaraan de gelden zijn besteed. (Wethouder mevr. TER HORST: Ik denk, dat de heer Cornelissen een besluit van het College op basis van dat rapport wil. Dat rapport over wat er met de shag-gelden is gebeurd kan er kennelijk binnen zes weken zijn en daarna zal het College zich dan beraden over de positionering en de financiering van het OT.) (De heer CORNELISSEN: Hoe het precies is gegaan met de bedragen, kan naar mijn mening eenvoudig worden achterhaald, maar mijn vraag is, wat wij vervolgens doen met de afspraken die destijds zijn gemaakt.) Ik meen, dat ik hierbij mij beantwoording heb afgerond. (De heer KÖHLER: Ik denk dat niet. Ik neem aan, dat u namens het College nog ingaat op mijn opmerking, dat ten aanzien van Stadsmo- biel zelf de verkeerde tabellen in de door u gepresenteerde begroting zijn afgedrukt.) Ik ben uiteraard verantwoordelijk voor de organisatie van de begroting van de diverse diensten en bedrijven, maar niet voor de cijfers die zijn afgedrukt. Ik vind echter wel dat wij, als er een tabel is gebruikt waarvan in de commissie al is aangetoond dat het een andere tabel had moeten zijn, beter hadden moeten opletten; ik ben blij, dat de heer Köhler wel goed heeft opgelet. Ik ga er overigens van uit, dat het weliswaar een tabel is die verkeerd is afgedrukt, maar dat de financiële consequenties boven en onder de streep dezelfde zijn. Dat neemt niet weg, dat, als die al niet dezelfde zijn, wij al hebben aangetoond dat deze begroting niet klopt en dat de Raad nu iets heeft gevonden waaruit blijkt, dat die ook niet klopt. Het College krijgt in dezen dus gelijk en ik waardeer de steun voor het collegebeleid op dit punt. De heer BALAI: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb in eerste instantie gevraagd, hoe het bestuurlijk team inzake het GVB functioneert. Als de wethouder nu stelt, dat dit team alleen maar is aangesteld om de papiertjes door te geven, terwijl anderen op de cijfers letten, vind ik dat niet de goede manier waarop dit team zou moeten functioneren; dat heeft dan geen zin. (Wethouder PEER: Er zijn drie verschillende tijdstippen waarover wij spreken. Het eerste is tot aan de begroting. Het bedrijf maakt een begroting, geeft die aan de wethouder die in de lijn verantwoordelijk is voor het GVB, die stuurt de begroting door aan de wethouder voor Financiën om die in te dienen in de algemene vergadering voor verdere bespreking. Dat wordt echter ook besproken in de commissie waarin het GVB thuishoort, dus niet in de Commissie voor Financiën enz. Vervolgens - dat is de aparte situatie vanaf nu - hebben wij samen met de directie geconstateerd dat dit geen begroting is die wij normaal gesproken aan de Raad willen presenteren. Er moet echter aan worden gewerkt, dat er rond het zomerreces wel een goede begroting ligt. Wij zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het proces om te komen tot een goede begroting. Als er straks opnieuw informatie aan de Raad wordt gegeven op grond waarvan de heer Köhler kan zeggen, dat er sprake is van een verkeerde tabel, zijn wethouder mevr. Ter Horst en ikzelf beiden evenzeer verantwoordelijk voor het feit dat in de begroting een verkeerde tabel staat.) Ik wilde dit antwoord horen. De wethouder merkte namens het College terecht op, dat het in tegenstelling tot voorgaande jaren open is als het gaat om de constatering dat het bedrijf "out of control" is en dat er problemen zijn. Wij stellen dat op prijs, maar wij gaan er wel vanuit, dat het College in september een goed verhaal heeft aan de hand waarvan wij een goede discussie kunnen voeren. Het verheugt mij, dat er een goed uitzicht is op overeenstemming met de bonden. Dat was voor ons een punt van zorg in het proces van voortgang met het plan-De Jong. De wethouder heeft gezegd, dat ten aanzien van de begroting voor 1998 duidelijke afspraken zullen worden gemaakt, terwijl er wat "Ruim Baan" betreft binnenkort een notitie zal worden gepresenteerd. Ik stel het op prijs, als wij op de een of andere manier bij de behandeling in de desbetreffende commissie van advies worden betrokken bij deze discussie. Het probleem voor mij als raadslid is, dat ik op een bepaald moment het zicht kwijtraak op wat op welk moment in welke commissie met betrekking tot dit ingewikkelde in moeilijkheden verkerende bedrijf plaatsvindt. Ik hoop, dat het College daarvoor op termijn een oplossing vindt om de commissieleden goed een beeld te geven van hoe het proces verder verloopt. De heer Cornelissen merkte op, dat het plan-De Jong in essentie niet verschilt van het rapport-McKinsey and Company. Ik was enigszins verbaasd over deze opmerking, want als hij dat zegt, had hij moeten vragen waarom dan niet het laatstgenoemde rapport wordt uitgevoerd. Ik vind dit acht maanden na het uitkomen van het plan-De Jong een opmerkelijke vergelijking. De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Over het normatieve karakter van het plan-De Jong als financieel taakstellend kader merk ik op, dat de wethouder heeft gezegd, dat zij zich daartoe wil beperken, maar dat zij vervolgens toch met de andere hand een uitleg geeft. Ik vind, dat zij dan toch in bijzondere mate afwijkt van het plan. Als ik de opbrengst van de verkoop van kaarten bezie en ik kijk naar de 36-urige werkweek enz. die in de plannen moeten en worden meegenomen, wijkt de wethouder in financiële zin toch af van het plan-De Jong. Een en ander betekent de facto, dat de wethouder dit met een zekere flexibiliteit bekijkt en dat zij daar waar zij verder kan gaan en kansen ziet voor een efficiëntere bedrijfsvoering, die uiteraard meeneemt. Ik denk dat wij dan in essentie niet ver van elkaar staan. In de motie-Spit staan voor mij verschillende bekende zaken. Ik mag toch aannemen, dat wanneer de begroting van het GVB in juni verschijnt en die wij in september zullen bespreken, dat daarin staat hoe de afwijking van het productieplan, voor zover dat een financiële vertaling heeft, in het geheel wordt meegenomen. Dat lijkt mij voor de hand liggend en ik ben het eens met de opmerking, dat als men het bedrijf op afstand wil houden en men niet al te detaillistisch wil zijn, men zich niet met de werkvergadering van de Ondernemingsraad moet gaan bemoeien. Dat gaat ons toch wel te ver. Ik vind de uitleg van de wethouder inzake het opdrachtgever- en opdrachtnemerschap in relatie tot wethouder Bakker zeer sterk, omdat dit de basis is geweest bij verschillende andere taakverdelingen, ook bij de discussie over de vorming van dit College. Voorts denk ik onder meer aan de discussie die is gevoerd in de sector van wethouder Stadig, waarbij mijn fractie met name op het onderscheid tussen opdrachtgever- en opdrachtne- merschap nogal de nadruk heeft gelegd. Dat is een punt in de motie dat wij niet delen, waardoor wij ook de motie als geheel niet zullen volgen. Dat neemt echter niet weg, dat er ook goede elementen in de motie staan; die zullen echter al door de wethouder worden meegenomen. Ik heb het voornemen om een motie met betrekking tot het OT in te dienen. Wij wachten het voorstel terzake af. Wij willen het College echter meegeven, dat het na het onderzoek toch mogelijk moet zijn, circa 5,5 miljoen gulden structureel over te boeken vanuit de Politie naar het GVB, dit ter bekostiging van het OT. Dit betekent, dat de wethouder gelden vrij kan laten vallen uit het VIC-budget, dat dan kan worden gebruikt voor de controle- en servicetaken. Wij zijn blij met de uitspraak van het College over het onderzoek dat er komt en wij willen als suggestie meegeven, dat een deel van de mogelijkheden daarvoor wordt benut. Ik zal een motie terzake indienen. Ik heb gevraagd, wat het College op dit terrein de afgelopen drie jaar heeft gedaan. Wat de wethouder daarover heeft gezegd vind ik wel plausibel. Ik ga dan ook mee met datgene wat de heer Van Wijk heeft gezegd; het is begrijpelijk, er is het een en ander gebeurd, terwijl de uitvoering van een aantal zaken zoals Mckinsey en Moret enz. in zekere zin vertraging heeft opgelopen door de komst van het plan-De Jong. De vraag daarbij is, in hoeverre toch meer mogelijk was geweest. Dat is echter een inschattingsverhaal. Er zijn veel opmerkingen te maken, maar wij kunnen daarmee best leven. Wij zijn ook benieuwd naar wat de commissie-Van der Zwan, gezien de opdracht die zij heeft gekregen, over de laatste periode zegt en ook naar het aantal aanwijzingen waaraan wij voor de toekomst iets zouden kunnen hebben. Ik hoop, dat dit in het rapport staat, want dat geeft een stuk meerwaarde aan de discussie over de begroting die in juni verschijnt. Al met al zijn wij niet buitengewoon tevreden, maar vooralsnog kunnen wij hiermee zeker leven. Wij wachten natuurlijk het rapport-Van de Zwan af, maar eigenlijk nog meer de begroting van juni, die toch echt de toetssteen zal worden van hoe het verder moet. Ik dien hierbij de aangekondigde motie in. De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen: 27ø Motie van 19 maart 1997 van de raadsleden Cornelissen en Ten Have om in de begroting van het Gemeentevervoerbedrijf een inkomstenpost op te nemen voor de bekostiging van het Ondersteuningsteam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 151, blz. 672). De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer VAN WIJK: Mijnheer de Voorzitter. Er is heel duidelijk gesproken over de vraag, welke afstand de Raad ten opzicht van het GVB in acht moet nemen. De wethouder heeft gezegd, dat zij de heer Spit niet aansprak op het punt van het regelen in details, maar later sprak zij in het kader van zijn motie hem daarop wel aan; ik steun haar daarbij. Wij hebben namelijk reeds eerder gezegd, dat, als men zich met dat soort zaken gaat bemoeien, men duidelijk niet meer bezig is met beleid, maar eigenlijk met beheer en een stukje uitvoering. Voor de VVD-fractie ligt daar het onderscheid. (De heer SPIT: Bent u van mening, dat met de Ondernemingsraad alleen maar beheerszaken en geen beleidszaken moeten worden besproken?) De vraag is, wie dat met de Ondernemingsraad bespreekt. Ik begrijp, dat u graag zelf alles met de Ondernemingsraad bespreekt - van mij mag dat - maar dat is niet de keuze die de VVD maakt. Wij menen, dat wij een directie hebben om zaken met de Ondernemingsraad te bespreken en dat is naar mijn mening zo ook wettelijk geregeld. Het verschil tussen beleid en betrokkenheid van deze Raad ligt wat mijn fractie betreft toch op een ander niveau dan bij de CDA-fractie. Wij praten hier over begrotingen en over hoofdlijnen van het beleid; de uitvoering daarvan dienen wij bij de directie neer te leggen. De vraag is bijvoorbeeld, wie er onderhandelt met de bonden. Moet de Raad dat doen? Moet het College dat doen of moeten wij dat aan het bedrijf overlaten. Wethouder Peer heeft zojuist een aantal aspecten genoemd over het bedrijfsmatig werken in vergelijking met het normale bedrijfsleven en ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat in het normale bedrijfsleven de onderhandelingen met de bonden door de directie worden gevoerd. De commissarissen zullen zich daarmee niet bemoeien; zij zullen alleen achteraf kijken of de inzet van de directie niet tot onacceptabele resultaten voor het bedrijf zal leiden. Het College zou in de komende tijd een goede start kunnen maken door aan te geven, dat het zaken zijn waar het gemeentebestuur op beleidsniveau buiten moet blijven. Het gaat ook om afspraken ten aanzien van de werkvloer die wij aan de directie moeten overlaten. De directie gaat met de bonden onderhandelen en wij als commissarissen hebben daarop een toeziend oog; daar stoppen wij. Voor de VVD-fractie zou dat een eerste stap kunnen zijn om aan te geven dat het gemeentebestuur het bedrijf als bedrijf wil benaderen en niet als "hobbybeestje". (De heer KÖHLER: Het is toch nog wel gemeentepersoneel! U kunt wel de directie laten onderhandelen over een sociaal plan, maar punten als de financiële ruimte en de gevolgen als er zonder sociaal plan meer mensen op wachtgeld komen zijn toch voor de gemeentebegroting? U spreekt er nu over alsof u het bedrijf wilt privatiseren.) Het gemeentebestuur bepaalt ook de uitvoeringsruimte bij de begrotingsbesprekingen. Dat is het kader dat de directie meekrijgt. Als de directie daar niet binnen kan blijven, kan zij met haar commissarissen c.q het bestuur terugkoppelen en stellen, dat zij er niet uit komt en dat zij meer vrijheid nodig heeft. Dat is de normale gang van zaken, dus geen blanco kaart afgeven en zeggen dat men zijn gang maar kan gaan en dat wij na een paar jaarrekeningen wel zien wat ervan is terechtgekomen. Dat is beslist niet het geval, maar wij moeten absoluut niet de onderhandelingen voeren. (De heer KÖHLER: Dat is ten aanzien van een sociaal plan een nieuwe lijn. Bij elk gemeentelijk bedrijf, niet alleen bij deze gemeente, wordt normaliter een sociaal plan afgesloten door degenen die vanuit de werkgeverskant in laatste instantie verantwoordelijk zijn.) De ervaringen van de laatste jaren zijn ook zo als wij naar het GVB kijken; het rapport-Van der Zwan zal wel aangeven hoe het zo ver heeft kunnen komen. Mijn conclusie is echter, dat door ons er zo mee te bemoeien, het in elk geval niet goed is gegaan. Onze bemoeienis heeft niet tot het resultaat geleid dat het blijkbaar in uw ogen had moeten zijn. Ik wil nog een stap verder gaan en dan kom ik op het verzelfstandigen van het bedrijf. Dat zou weleens tot stand kunnen komen als het gemeentebestuur niet bij machte is, een dergelijk bedrijf aan te sturen; dit is echter wel een zeer persoonlijke uitspraak. (De heer KÖHLER: U wilt het bedrijf privatiseren... Ik heb dat woord niet gebruikt. (De heer KÖHLER: Daar komt het natuurlijk wel op neer. U wilt het bedrijf privatiseren, maar u gaat eraan voorbij, dat het personeel, zolang het bedrijf niet is geprivatiseerd, valt onder rechtspositiere- gelingen, wachtgeldregelingen enz. waarvoor deze gemeente verant- woordelijk is, zowel voor het niveau van de arbeidsvoorwaarden als de gevolgen bij afslanking, sociaal plan enz. Als men daaraan voorbijgaand stelt, dat de directie dat maar met het personeel moet uitzoeken, zegt men eigenlijk dat het geen gemeentepersoneel zou moeten zijn. U mag dat vinden, maar ik vind het een raar verwijt richting College omdat de situatie nu niet zo is.) Wij kunnen nu een hele discussie gaan voeren over de vraag of het bedrijf wel of niet moet worden verzelfstandigd, maar dat is nu niet aan de orde. Ik heb slechts een persoonlijke opmerking gemaakt, namelijk dat wel eens zou kunnen blijken, dat dit soort bedrijven niet goed kunnen worden aangestuurd. Een aantal elementen die de heer Köhler heeft genoemd kan daarbij een rol spelen, maar de vraag is, waarom het gemeentebestuur fysiek zelf die onderhandelingen moet voeren. Het College heeft ook aangegeven dat het ook graag analoog aan het bedrijfsleven met dit bedrijf binnen de gemeente zou willen functioneren. Maak dan die stap en laat de onderhandelingen met de bonden enz. aan de directie over. De wethouder ziet wat betreft het sociaal plan nieuwe mogelijkheden en zij is optimistisch gestemd, in die zin dat zij er wel uit zal komen met de bonden. Ik ben erg benieuwd, of zij even optimistisch is over de vraag of de Raad ook zal instemmen met het onderhandelingsresultaat. Er is in principe overal overeenstemming over te bereiken, maar de vraag is dan ten koste van wat die wordt bereikt. Het behoeft naar mijn mening geen verder betoog, dat de VVD-fractie de motie van de heer Spit overbodig vindt; wij hebben daaraan geen behoefte. De heer KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Het College stelt zich nogal kwetsbaar op en slaat zich daarover ook nog op de borst door te stellen, dat het tenminste zegt dat het allemaal niet onder controle is en dat men het nog niet onder controle kan krijgen. Het College beschouwt dit als een soort compliment voor zichzelf. Ik zie dat niet zo. Ik denk dat het College keuzen moet maken over de richting waarin en ten behoeve waarvan het GVB zich moet ontwikkelen. Dat moet ook financieel worden vertaald en dergelijke zaken moet het College dan aan de Raad voorleggen. Daarin schiet het College tot nu toe ernstig tekort. Het College vraagt ons nu, in te stemmen met een begroting die ik niet kan amenderen, want bij alles wat ik zeg zegt het College, dat het alleen maar een bewijs is dat de begroting niet deugt. Hoe kan men mij dan met goed fatsoen vragen, met die begroting in te stemmen en daarvoor politieke dekking te geven? De fractie van GroenLinks komt niet verder dan de opmerking, dat er klaarblijkelijk geen begroting is. Men kan dit stuk vaststellen als een soort financieel kader voor de uitgaven van de directie - er moet toch ergens mee worden gebudgetteerd - maar politiek gezien komt onze fractie dan niet verder dan dat wij dit stuk voor kennisgeving kunnen aannemen. Wij hopen dat het College alsnog zo spoedig mogelijk komt met een serieuze begroting en dus met een serieus financieel beleid. Het College schiet daarin tot nu ernstig tekort. Ik heb de eer, een motie in te dienen die ertoe strekt, dat de Raad niet meer zal doen dan de voorgelegde begroting voor kennisgeving aan te nemen. (De VOORZITTER: Dat is een amendement en geen motie. Men kan niet een besluit vaststellen en vervolgens bij motie het besluit voor kennisgeving aannemen. Ik heb uw stuk als een amendement gekwalificeerd.) U hebt er gelijk in dat u mijn titel amendeert. De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen: 28ø Amendement van 19 maart 1997 van het raadslid Köhler om de begroting van het Gemeentevervoerbedrijf voor 1997 voor kennisgeving aan te nemen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 151, blz. 673). Het amendement wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Wethouder mevr. Ter Horst, versterkt door het betoog van wethouder Peer, zegt dat zij het er eigenlijk wel mee eens is, dat op den duur het bedrijf op afstand moet worden geplaatst. Wethouder Peer benadrukt dit zelfs. (Wethouder PEER: Ik heb gesproken namens mijzelf, want in het College is daarover nog geen besluit genomen.) Zo heb ik dat ook aangevoeld. Verder werd gesteld, dat wij nog lang niet zo ver zijn en dat wij voorlopig op de rem blijven trappen en dat wij de zaak dichter naar ons toe halen. Mijn motie betoogt, dat men dat niet moet doen. Men moet niet nu al beginnen met het op afstand plaatsen van het bedrijf. Als de heer Van Wijk dan zegt, dat mijn motie overbodig is, wil ik benadrukken, dat hij er geen snars van heeft begrepen, zeker niet wat betreft zijn opmerkingen over het laatste onderdeel. Als de wethouder zegt, dat zij zich liever niet wil bemoeien met de inhoud van de agenda van het overleg tussen de directie en de Ondernemingsraad, heeft zij daarin gelijk. Het gaat ook niet om de inhoud van die agenda, het gaat erom dat er een agenda is. De heer De Jong zegt namelijk, dat een van de problemen de interne personeelssituatie is. Als men dat probleem wil oplossen - wij zijn daarvoor medeverantwoordelijk - dient er voor de directie en de Ondernemingsraad een goede termijnagenda te zijn. Ik wil niet van A tot Z de punten bepalen, ik wil alleen weten of die agenda er is. Ik wil dan benadrukken, dat die agenda er nog steeds niet is, dit ondanks al de maanden die na de uitspraak van de heer De Jong zijn verstreken. De wethouder is daarvoor medeverantwoordelijk. Als de heer Van Wijk dit een overbodige opmerking vindt, is dat voor mij een teken dat hij echt niet heeft begrepen hoe het in elkaar zit. (De heer VAN WIJK: Begrijp ik hieruit, dat u in de huidige directie niet het vertrouwen stelt dat zij de normale procedures die met de Ondernemingsraad zijn afgesproken, zal nakomen?) Als ik het bedrijf op afstand wil zetten, kan dat alleen maar als ik vertrouwen in de directie heb. Dat is ook wat het College heeft uitgesproken. (Wethouder PEER: Wij konden niet eens een begroting indienen waarmee u als raadslid zegt, uit de voeten te kunnen. Hoe kunnen wij dan het bedrijf op afstand zetten?) Het gaat mij om de lijn die wordt gevolgd. Als het College zegt, dat het vertrouwen heeft in deze directie, kan men niet de volgende stap in de vorm van een vacaturestop en een uitgavenstop doen. Dat doet men alleen als men geen vertrouwen in de directie heeft. Dat soort tegenstrijdigheden probeer ik eruit te halen. Dat staat in mijn motie, die echter overbodig wordt verklaard. Inhoudelijk kan men met mij van mening verschillen - dat mag - maar ik kan er niet zo best tegen als men de motie overbodig noemt. (De heer VAN WIJK: Als men een bedrijf op afstand plaatst, gaat men zich toch niet bemoeien met een termijnagenda voor bepaalde overlegorganen.) Ik stel het nu voor de derde keer: ik bemoei mij er niet mee, ik wil alleen weten of die agenda er is. U weet ook niet of die er is. (De heer VAN WIJK: En u hebt blijkbaar niet het vertrouwen dat die er zonder uw motie zal zijn.) Correct. Die agenda had er al lang moeten zijn. Ik moet dus daarop wijzen. Ik concludeer, dat wij in de richting gaan van een beleid waarmee ik moeite heb. Ik heb er geen behoefte aan, een begroting vast te stellen die alleen maar is gebaseerd op het in financiële zin aan te wijzen taakstellend kader van de heer De Jong. Ik zou een beleid willen vaststellen dat het plan-De Jong in hoofdlijnen volgt, maar dat doet het College niet. Ik zal dan ook niet met deze voordracht instemmen. Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. De heer Balai heeft verzocht, betrokken te blijven bij de discussie over het GVB. Dat zal uiteraard gebeuren, maar ik vind wel, dat wij de directie ruimte moeten geven en zo weinig mogelijk tijd moeten laten besteden aan het voorbereiden aan stukken ten behoeve van het College en de Raad. Ik vind het vanzelfsprekend, dat de Raad bij de ontwikkeling blijft. De D66-fractie kan leven met de interpretatie zoals ik die heb gegeven ten aanzien van het financieel kader dat door de heer De Jong wordt gesteld aan toekomstige begrotingen. De heer Cornelissen heeft ook aangegeven, dat zijn fractie het plausibel vindt wat het College de afgelopen jaren heeft gedaan. Het College neemt daarvan kennis. Wat het OT betreft ligt er een motie van de heer Cornelissen (nr. 151). Het College kan daarmee niet instemmen. In de eerste plaats loopt de motie vooruit op de informatie waarvan het College heeft aangegeven dat die noodzakelijk is om een besluit te kunnen nemen over de positionering en de financiering van het OT. De motie komt dus te vroeg. In de tweede plaats wordt in de motie aangeven, dat ter bekostiging van het OT 5,5 miljoen gulden ten laste van de begroting van de regiopolitie wordt gebracht. Het College acht het onmogelijk, hieraan te voldoen. (De heer CORNELISSEN: Het is een verzoek om dat nader te bezien. Als u de motie nu negatief preadviseert, betekent dit dat u niet eens dit verzoek wilt inwilligen. Ik vind dat toch wel een beetje ver gaan.) Ik heb gezegd, dat wij eerst de informatie nodig hebben over de vraag, waar en in welke mate het bedrag van 100 miljoen gulden is terechtgekomen. Die informatie heeft het College nodig om te kunnen beslissen of het OT moet worden betaald uit de GVB-begroting of uit de Politiebegroting. (De heer CORNELISSEN: Als dat geld er is, bent u dan bereid om een dergelijk besluit te nemen.) Dat kan ik op dit moment niet zeggen, maar het maakt wel wat uit of uit het onderzoek blijkt, dat de shag-gelden naar het GVB zijn gegaan of naar de Politie. Is dit helder genoeg? (De heer CORNELISSEN: Nee, want het is heel duidelijk dat die gelden naar de Politie zijn gegaan. Daarover bestaat naar mijn mening geen enkel misverstand.) U zegt, dat daarover geen misverstand bestaat, maar het College had er behoefte aan, dat objectief te laten uitzoeken en op basis van die informatie zal het College een besluit nemen. (De heer CORNELISSEN: U kunt dan toch wel zeggen, dat, als blijkt dat het geld er is, het College bereid is om te bekijken, het OT op de door mij voorgestelde manier te bekostigen?) Het is heel gemakkelijk om te zeggen, dat het GVB 5,5, miljoen gulden minder moet betalen voor het OT. Dat is zo opgeschreven en dat vindt het College ook bijzonder prettig, maar de pijn zit natuurlijk aan de andere kant, want er moet tegelijkertijd ook worden beslist, dat de Regiopolitie 5,5 miljoen gulden in haar begroting moet opnemen ter bekostiging van het OT. Dat is niet een besluit dat wij nu zo maar even kunnen nemen zonder dat het College zich daarover heeft beraden en zonder dat wij over de informatie beschikken over de vraag waar het bedrag van 100 miljoen gulden is gebleven. (De heer TEN HAVE: Het resultaat van de interpellatie van de heer Robbers terzake is een keurig briefje van de Burgemeester van Amsterdam aan het bestuur van de Regiopolitie geweest, waarin stond, dat vanuit Amsterdam een verzoek zou komen voor ten minste 2,5 miljoen gulden om de veiligheid in het openbaar vervoer te bevorderen.) (De VOORZITTER: De Raad heeft mij gevraagd om dat te schrijven.) (De heer TEN HAVE: Inderdaad en in die orde van grootte moet de motie ook worden gezien. Het is een verzoek en u hoeft ons niet te vertellen dat wij de begroting van de Politie niet vaststellen. Wij hebben echter wel adviesrechten en wij kunnen de Burgemeester verzoeken, in het Regiocollege bepaalde standpunten naar voren te brengen. Zo moet u dat zien.) Het College realiseert zich, dat dit punt voor een grote meerderheid van de Raad van groot belang is. Ik verzoek de Raad, de besluitvorming waartoe hij het College wil aanzetten ook ordelijk te doen verlopen. Wij willen eerst de genoemde rapportage hebben, waarna dan zo snel mogelijk een besluit wordt genomen over de positionering en de financiering van het OT. (De heer CORNELISSEN: Gehoord uw betoog en de reacties van andere fracties in de Raad zal ik de motie hierbij intrekken. Wij zullen uiteraard terugkomen op de uitkomst van het onderzoek.) De mening van de Raad op dit punt is zeer helder; daarover bestaat geen enkel misverstand. De heer Cornelissen zegt steeds dat hij de begroting die in juni a.s. aan de Raad zal worden voorgelegd afwacht. Voor alle duidelijkheid wil ik erop wijzen, dat die begroting het College voor het reces zal bereiken en dat de bespreking met de Raad zo spoedig mogelijk na het reces zal plaatsvinden; er zal eerst een bespreking in de commissie worden gehouden en daarna volgt de bespreking in de Raad. De heer Van Wijk heeft gesproken over het overleg met de bonden. Ik meen, dat wij daarover nu niet een uitgebreid debat moeten houden. Ik wijs er overigens op, dat ik het overleg niet voer als de wethouder die belast is met zaken, het GVB betreffende, maar als wethouder Personeelszaken. Daarin heeft de heer Köhler gelijk. Als het overigens gaat om andere onderdelen van de gemeente en men er in het zogenaamde Informele Overleg niet uit komt, dus op ambtelijk niveau, worden de heikele kwesties voorgelegd aan het formele overleg waarin de wethouder als bestuurder aanwezig is. (De heer VAN WIJK: Wellicht moeten wij dat dan maar aan de directies overlaten.) Ik heb uw opvatting daarover gehoord. Ik deel de heer Van Wijk nog mede, dat het sociaal plan niet door de Raad, maar door het College wordt vastgesteld. Ondanks het feit dat de Raad daarover formeel niet gaat, zal hij daarover toch wel enthousiast zijn na zoveel maanden van onderhandelen. (De heer VAN WIJK: Wij zijn uitermate benieuwd en wij zullen onze reacties laten weten.) De heer Köhler heeft een amendement ingediend, waar naar mijn mening in alle overwegingen niets anders staat dan wat er in de voordracht van het College staat. Het enige verschil is, dat hij voorstelt, de GVB- begroting voor kennisgeving aan te nemen, waar het College voorstelt, de begroting vast te stellen. Het College houdt eraan vast, dat de Raad de begroting vaststelt omdat anders onduidelijk is, wat het financiële kader is. Met een aantal elementen in de motie van de heer Spit zou het College kunnen leven, maar er staan ook verschillende elementen in waarmee het niet kan leven. Daarop ben ik al inhoudelijk ingegaan. Het College ontraadt aanneming van deze motie. De heer Spit heeft gezegd, dat men maatregelen als vacaturestop en uitgavenstop alleen neemt als men geen vertrouwen in de directie heeft. Dat is beslist niet het geval. Deze maatregelen zijn ook in overleg met de directie tot stand gekomen en het geeft de directie ook de mogelijkheid om binnen het bedrijf de lagen die onder de directie zitten de verplichting op te leggen om vacatures aan de directie te melden. Ik wijs erop, dat het maatregelen zijn die een tijdelijk karakter moeten hebben. Ik heb ook altijd gezegd, dat op het moment dat het College en de Raad het gevoel hebben, dat het bedrijf goed draait, wij de eerste zullen zijn om voor te stellen dit soort maatregelen op te heffen. Met teleurstelling heb ik ten slotte geconstateerd, dat de CDA-fractie tegen de voordracht van het College zal stemmen. De motie-Cornelissen c.s. (nr. 151) ingetrokken zijnde, maakt geen onderwerp van behandeling meer uit. De discussie wordt gesloten. Aan de orde is allereerst de stemming over de motie-Spit (nr. 150) en het amendement-Köhler (nr. 152). De heer KÖHLER (stemmotivering): In de motie van de heer Spit (nr. 150) staat een aantal nuttige overwegingen. De strekking van het gestelde om de daarin vervatte beleidspunten nu eindelijk eens te laten leiden tot voorstellen en beleidskeuzen voor de Raad voor 1 juni a.s. steunt mijn fractie. Wij zullen voor de motie stemmen. De heer BALAI: Ik heb in eerste termijn aangegeven, dat er ten aanzien van enkele onderdelen van de motie van de heer Spit een verschil van inzicht bestaat tussen de CDA-fractie en de fractie van de PvdA. Er staan wel waardevolle elementen in de motie, maar desondanks zullen wij toch tegen stemmen. De heer CORNELISSEN: Ik sluit mij geheel aan bij de stemverklaring van de heer Balai; ik verwijs daarbij naar mijn bijdrage in tweede termijn. De heer VAN DUIJN: Ik zal voor de motie van de heer Spit stemmen, alleen al vanwege zijn pleidooi voor één wethouder voor het GVB. Ik stem ook voor het amendement van de heer Köhler, omdat het naar mijn oordeel ook verstandiger is, nu deze GVB-begroting alleen maar voor kennisgeving aan te nemen. De heer SPIT: Mijn verklaring dat ik tegen de voordracht zal stemmen, maakt het mij onmogelijk om voor het amendement van de heer Köhler (nr. 152) te stemmen. De heer CORNELISSEN: Naar mijn mening kan men niet een begroting voor kennisgeving aannemen; men neemt de begroting aan of men verwerpt die. Wat nu in het amendement van de heer Köhler wordt gevraagd kan derhalve niet onze instemming hebben. De heer VAN WIJK: Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Cornelissen. De motie-Spit (nr. 150) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Van Bommel, Breunissen, Van Duijn, Goedhart, Hulsman, Köhler, Niamut, Raksowidjojo, mevr. Schutte en Spit zich voor de motie hebben verklaard. Het amendement-Köhler (nr. 152) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Van Bommel, Breunissen, Van Duijn, Hulsman, Köhler, Raksowidjojo en mevr. Schutte zich voor de motie hebben verklaard. Aan de orde is de stemming over de voordracht (nr. 138). De heer KÖHLER (stemmotivering): Er wordt ons nu gevraagd, een niet-deugdelijke begroting van inkomsten en uitgaven voor 1997 voor het GVB vast te stellen. Mijn fractie komt tot de conclusie, dat het afstemmen van de begroting even zinloos is als het aannemen daarvan. Wij hebben daaraan geen behoefte en daarom laten wij deze voordracht voor kennisgeving passeren. (De VOORZITTER: U stemt dus tegen?) Een niet-deugdelijke begroting is voor ons niet de moeite waard om tegen te stemmen. Wij zouden niet weten waar wij tegen zouden moeten stemmen. (De VOORZITTER: Uw fractie stemt dus voor.) Wij stemmen inderdaad niet tegen. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 471 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met dien verstande, dat de fracties van het CDA en De Groenen geacht willen worden, tegen de voordracht te hebben gestemd. Aan de orde is wederom: 2A Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 18 maart 1997 inzake toewijzing van het definitief referendumverzoek met betrekking tot de aanleg van de Noord-Zuidlijn, datumbepaling en tevens afhandeling van het raadsadres van het Referendumcomité Noord-Zuidlijn, alsmede subsidieverlening aan maatschappelijke organisaties (Gemeenteblad afd. 1, nr. 139, blz. 473). De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. In de commissievergadering van vanmorgen is een aantal redenen genoemd waarom het verstandig zou zijn, het referendum niet op 25 juni a.s. te laten plaatsvinden, zoals het College voorstelt, maar op 11 juni a.s., zoals dat wordt voorgesteld door het referendumcomité. Ik noem die redenen nog even. Er zal in Amsterdam, een Eurotop worden gehouden vlak voor de datum waarop het College het referendum heeft gepland. Dit zou kunnen resulteren in veel discussie en openbare debatten, in ieder geval in veel aandacht van de media voor die Eurotop, kort voor, tijdens en na die top. Er zal waarschijnlijk een Verdrag van Amsterdam worden gesloten dat pas dan bekend zal worden en dat ongetwijfeld veel aandacht van de media zal vragen. Dat zou een reden kunnen zijn om het referendum vóór de Eurotop en niet kort erna te houden. Hetzelfde geldt voor de schoolvakantie, die juist omstreeks die periode begint. Als men het referendum negen werkdagen eerder houdt, zou men ook iets verder van die vakantie komen te zitten, hetgeen wenselijk is. Een tweede reden die in de commissie is genoemd, is het feit dat binnen vier weken na de uitslag van het referendum de Raad moet beslissen wat hij met die uitslag wenst te doen. Op 25 juni is het inmiddels twee dagen voor het zomerreces en derhalve zou de Raad op 26 juni bijeen moeten komen om een beslissing te nemen. Het is niet uit te sluiten, dat de inwoners besluiten het raadsbesluit over de Noord-Zuidlijn te verwerpen en er zou dan onvoldoende tijd zijn voor de fracties om met hun achterban of met anderen nog van gedachten te wisselen. Het CDA heeft het aardig verwoord, door te stellen dat die fractie zelfs een kater niet uitsluit. Een en ander leidt ertoe dat er naar mijn mening aanleiding is om te kijken of wij het moment van het referendum kunnen vervroegen door het negen werkdagen eerder te plannen, dus op 11 juni 1997. Ik heb in de commissie al gesteld dat de termijn van 93 dagen na de bepaling dat een besluit referendabel is, een arbitrair aantal dagen is. Er zitten daarbij ook weekeinden, feestdagen enz. In het ene geval zijn het dan ook meer werkdagen dan in het andere; dat verschilt van referendum tot referendum. Ik meen daarom dat er in dit aantal dagen enige ruimte zit. Ik dien derhalve een amendement in om te komen tot vervroeging van de datum tot 11 juni 1997. De VOORZITTER deelt mede dat is ingekomen: 29ø Amendement van 19 maart 1997 van het raadslid Van Bommel om het referendum over de Noord-Zuidlijn te houden op 11 juni 1997 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 153, blz. 674). Het amendement wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. De regels met betrekking tot het referendum zijn door de Raad aangescherpt. Zij maken het moeilijker om tot een meerderheid tegen te komen. Dat is naar mijn mening een reden te meer om de omstandigheden waaronder een referendum plaatsvindt zo goed mogelijk te doen zijn, om iedereen een eerlijke kans te geven. Als nu het referendumcomité erop wijst dat er twee belangrijke bezwaren zijn tegen de datum 25 juni 1997 - de heer Van Bommel heeft die al genoemd - moet het mogelijk zijn, het referendum te plannen op 11 juni a.s. Ik weet dat door het Bevolkingsregister een grens van 93 dagen wordt gehanteerd, maar met goede politieke wil moet 11 juni toch mogelijk zijn als iedereen zich er even voor inzet. De heer BREUNISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Naar mijn mening is er bij de datum 25 juni 1997 voor het referendum sprake van bijzondere omstandigheden. Er is al gesproken over de Eurotop en de dan aanstormende vakanties. Dat is niet de ultieme sfeer om een goede opkomst te bevorderen. Verder moet de dag erna al door de Raad worden beslist wat er met de uitslag gebeurt. Voor de rest zijn wij zo zorgvuldig met de procedure in dezen. Nu zou het College midden in de nacht een voordracht moeten opstellen en zou de Raad de volgende dag een besluit moeten nemen. Dat lijkt mij iets te snel. Ik meen dan ook dat 11 juni een uitstekende datum is. Het betekent dat het Bevolkingsregister negen dagen sneller zou moeten zijn, op een termijn van 13 weken. Dat moet met enige inspanning toch mogelijk zijn. De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie ziet in de datum 11 juni in feite een slechter alternatief dan in 25 juni. De laatstgenoemde datum heeft echter het grote bezwaar dat wij de dag erna in de Raad al een beslissing zouden moeten nemen. Naar de mening van mijn fractie is het besluit van de Raad niet iets wat automatisch uit de uitslag van het referendum voortvloeit; het is geen vanzelfsprekendheid. Mijn vraag aan het College is dan ook, in hoeverre het kans ziet, of het nu in de nacht is of 's morgens vroeg, een zorgvuldige voorbereiding van de besluitvorming voor de Raad te verzorgen. Mevr. HOOGLAND: Mijnheer de Voorzitter. In de voordracht van het College wordt gevraagd, 25 juni als datum voor het referendum over de Noord-Zuidlijn te kiezen. Mijn fractie steunt de voordracht. Wij vinden de argumenten van het referendumcomité te zwak om de wijziging te steunen, zoals voorgesteld door enige fracties in de Raad. Wij zijn van mening dat voorbeschouwingen in de kranten vanaf 11 juni evenveel ruimte en aandacht zullen innemen als nabeschouwingen. Sterker is voor ons echter het argument dat wij op basis van de Referendumverordening gewoon een afspraak hebben, in die zin dat 93 dagen tijd wordt genomen voordat een referendum kan plaatsvinden. Mijn fractie wil zich zo strak mogelijk houden aan de regels die in dezen zijn vastgelegd. De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. De termijn van 93 dagen is wat ons betreft niet echt heilig. Die is alleen gebaseerd op het feit dat de ambtenaren blijkbaar niet in staat zijn eerder dan op die termijn gereed te zijn met hetgeen wij hen wilden laten doen. Dat is de enige reden waarom wij het getal 93 hebben geaccepteerd, niets anders. Als de wethouder morgen zou stellen dat het ook bijvoorbeeld wel twee dagen eerder kan, zie ik niet in waarom deze willekeurig gekozen datum niet zou kunnen worden verschoven. Dat vind ik dan ook geen hard argument om voor of tegen een bepaalde datum te zijn. Ik voel veel meer voor de argumentatie van het College daarbij, in die zin dat men op een gegeven moment ook een einde moet maken aan alle discussies enz. Men moet het referendum ook een keer echt gaan houden, liefst voor de zomervakantie. Andere mogelijkheden dan hier voorgesteld zijn er dan niet. Meer moeite hebben wij met de datum 26 juni, al staat die gelukkig niet in het te nemen besluit. De raadsvergadering zou op die dag moeten plaatsvinden. Het argument als verwoord door de heer Goedhart is in dat verband niet als enige opportuun, maar wij vinden ook dat de Raad niet als het ware automatisch een beslissing zou moeten laten voortvloeien uit de uitslag van het referendum. Wij zijn ook zeker van mening dat het wel eens zo zou kunnen zijn, gezien de importantie van het besluit, dat, als er "nee" uitkomt, de contractpartners van de gemeente Amsterdam dan onmiddellijk overleg zouden willen hebben met in ieder geval de verantwoordelijke wethouder. Ik weet bijna zeker dat dit ook zal komen te staan in de stukken van het rijk. Ik kan mij dan ook voorstellen dat dit een probleem kan vormen. Ik verzoek het College daarom, de bereidheid uit te spreken om, indien dit van de zijde van het rijk noodzakelijk wordt geacht, meer tijd uit te trekken voor de vakwethouder. Dit zou betekenen dat de Raad in het reces terug zou moeten komen. Ook ik kom niet graag terug tijdens het reces, maar deze beslissing lijkt mij belangrijk genoeg. Als de uitslag onverhoopt negatief mocht zijn, zal de vakwethouder zeker heel wat extra overleg nodig hebben om te redden wat er te redden valt. De uitslag van het referendum kan twee kanten uit vallen en ik zou de wethouder niet de kans willen ontnemen om extra onderhandelingen te voeren. Ik weet zeker dat uit zijn brein dan wel een plan zal ontspruiten om alsnog het geld voor de gemeente Amsterdam te redden of iets in die geest. (De heer VAN DUIJN: Ik weet dat u een voorstander bent van goede relaties ook met het Europese circuit. Bent u niet bang dat de Eurotop overschaduwd gaat worden door het Amsterdamse referendum?) Ik neem aan dat u zelf het antwoord op die vraag wel weet; ik ben daar niet al te benauwd voor. Bovendien hebben de meeste kranten binnenland- en buitenlandpagina's. Ik verwacht dan ook dat het referendum wel prominent op de binnenlandpagina's zal staan. (Wethouder BAKKER: Suggereert de heer Van Duijn dat de ministers Kok en Van Mierlo serieus moeten overwegen de Eurotop te verplaatsen?) (De heer VAN DUIJN: Dat zou ik mij kunnen voorstellen, gezien de publiciteit die er is geweest rond het referendum over IJburg. Ik vrees nu het ergste voor de Eurotop.) Met de drie door het College gevraagde besluiten hebben wij geen enkele moeite. Wel houden wij nog even het voorbehoud ten aanzien van de datum 26 juni, al wordt daaromtrent vandaag formeel geen besluit gevraagd. Wij houden wat dat betreft een slag om de arm totdat wij het antwoord van de wethouder hebben gekregen. (De VOORZITTER: Kunt u mij nog aangeven, waar in het Reglement van Orde staat dat de Gemeenteraad van Amsterdam recesperiodes kent? Ik heb die nooit aangetroffen. Er zijn inderdaad maanden waarin wij niet vergaderen, maar het is niet vastgelegd.) Dan is het des te gemakkelijker. De heer TEN HAVE: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal mij in mijn opmerkingen beperken tot het probleem van de ene dag bedenktijd van de Raad na de uitslag. Voor mijn fractie vormt de uitslag van het referendum het resultaat van een proces. Wij hebben toch al weken ervoor van gedachten kunnen wisselen, niet zozeer met de heer Hooijmaijers als wel met onze burgers. Besturen is vooruitzien. Wij moeten dan ook in staat zijn om na kennisneming van de uitslag verstandige beslissingen te nemen. Bij een negatieve uitslag kunnen wij het genomen raadsbesluit intrekken en vervolgens nader overleg plegen met onder meer de heer Hooijmaijers. D66 wil echter vooral niet de daadkracht van het College na de door ons verwachte uitslag, dat wil zeggen in positieve zin, frustreren; de verantwoordelijke wethouder zou dan de hele zomer moeten zitten duimendraaien. Dan moet de lijn ook meteen worden aangelegd. Ik ken de heer Hooijmaijers ook door zijn eigen daadkracht en kan mij dan ook niet voorstellen dat hij de daadkracht van wethouder Bakker in de weg zou willen staan. Kortom, wij zijn het eens met de voordracht van het College. (De heer HOOIJMAIJERS: Uiteraard wil ik de daadkracht van de wethouder niet in de weg staan, integendeel. Ik wil die juist bevorderen door hem, wanneer de uitslag onverhoopt negatief uitvalt, hem de ruimte te bieden voor onderhandelingen. Sommige dingen kan men nu eenmaal niet al vooraf regelen. Wij zijn dan ook meer voor het Zwitserse model.) U weet misschien niet, hoe slim het College soms is met het formuleren van besluiten. Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Mijnheer de Voorzitter. In de voordracht is mede een reactie verwerkt op het raadsadres van het referen- dumcomité. Waarom is gekozen voor de datum 25 juni 1997? Ik herinner eraan dat met name naar aanleiding van het referendum over de stadsprovincie door de Raad is gezegd dat men nooit meer discussies wilde hebben over data, verkorting van termijnen enz. Men wilde heldere afspraken. In de op dit moment vigerende verordening staan die aangegeven, als gewenst door de Raad op basis van de evaluatie. Die afspraken zijn ook getoetst aan de opvattingen van externe mensen, zoals de heer Jurgens. Bepaald is, dat er 93 kalenderdagen nodig zijn. Soms vallen inderdaad enige werkdagen uit; gerekend is op een maximale uitval van vijf werkdagen. Het Bevolkingsregister heeft die volle periode nodig om op 20 juni klaar te zijn. Waarom is dan toch gekozen voor 25 juni? Omdat wij in Nederland verkiezingen houden op houden op woensdag. Dat heeft met name te maken met wensen van het onderwijs. Als scholen lokalen moeten afstaan, behoeven zij de leerlingen dan slechts een halve dag naar huis te sturen. Impliciet is daarmee tevens bepaald dat de beslissing van de Raad over de uitslag zal plaatsvinden op 26 juni. In de verordening staat immers dat die beslissing binnen vier weken na een referendum moet zijn genomen. Die raadsbeslissing is niet een vanzelfsprekende zaak. Grondwettelijk is de situatie namelijk nog steeds zo, dat de Raad kan besluiten de uitslag niet over te nemen. Daarom is een uitspraak van de Raad ook juist noodzakelijk. Bij bijvoorbeeld de discussie die heeft plaatsgevonden over het Gemeentevervoerbedrijf, waarbij het College in het overleg met Werkwijzer wat langer tijd wilde hebben, is van de kant van Werkwijzer gesteld dat men snel zou kunnen doorgaan. Wij hebben echter gemeend u niet voor dit ene onderwerp tijdens het reces terug te moeten laten komen. (De heer HOOIJMAIJERS: Er is dus geen principieel bezwaar om bij voorbeeld op 3 juli terug te komen?) Nee, als het maar voor 19 juli gebeurt; dat is het enige wat vaststaat. De heer Hooijmaijers heeft er ook op gewezen dat wethouder Bakker tijd nodig zal hebben. Ik ken de heer Bakker echter als een vooruitziend collega, die al lang en breed de nodige gesprekken heeft gevoerd over wat er zou moeten worden gedaan na de uitslag van het referendum. Dat is mede een overweging geweest bij deze voordracht van het College. (De heer HOOIJMAIJERS: Ik weet toevallig dat de minister heeft geweigerd erover te praten.) Wat de minister u weigert, hoeft zij nog niet aan de wethouder te weigeren. Ik kan u uit eigen ervaring verzekeren dat het weigeren van een verzoek van wethouder Bakker niet meevalt. Ik herhaal dat het geen principiële beslissing is om het raadsbesluit op 26 juni te nemen, maar het moet wel voor 19 juli. Als de Raad ons laat weten wanneer hij die beslissing wil nemen, regelen wij dat. De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Mijn argument met betrekking tot de aandacht van de media blijft overeind. Met betrekking tot de principiële beslissing om het raadsbesluit eventueel uit te stellen, merk ik op dat in de praktijk uiteraard geldt dat raadsleden ook hun vakantie boeken en in de week die volgt op de laatste vergaderdatum gewoon vertrekken. Er zit in de praktijk dan ook niet veel ruimte meer tussen. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de opmerking van de heer Van Bommel. De heer BREUNISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Aan het adres van de fracties van het CDA en de VVD merk ik nog op dat, als zij een zorgvuldige besluitvorming van belang achten, een eenvoudiger oplossing voor de hand ligt, namelijk door te stemmen voor het amendement van de heer Van Bommel en het referendum te houden op 11 juni. Daar is ook geen principieel bezwaar tegen. (Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Dat is er wel.) De Referendumverordening maakt het mogelijk. In de toelichting staat dat het onder normale werkomstandigheden bij het Bevolkingsregister 93 dagen kost. Ik meen dat er van een bijzondere situatie sprake is en dat wij van het Bevolkingsregister een bijzondere inspanning mogen vragen om die termijn te halen. (Wethouder BAKKER: Het gaat ook om de discussie in de stad. Daar is ook ruimte voor gevraagd, zoals u heel goed weet. Geeft u mij nu ook ruimte om alle voordelen van de Noord-Zuidlijn goed aan de bevolking uit te leggen. De stad moet informatie kunnen krijgen. Dat was ik van plan gedurende die 93 dagen.) De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben blij met de woorden van de wethouder. Mijn fractie is van plan serieus te overwegen om naar aanleiding van wat in de komende weken op dit punt staat te gebeuren tussen Amsterdam en het rijk te bepalen of het uiteindelijk toch zinvol zou zijn om wellicht de raadsbeslissing te verschuiven naar bij voorbeeld 3 juli. Wij zijn blij met die ruimte in het te nemen besluit. Ik heb in eerste termijn verzuimd een opmerking te maken over het aantal gecontroleerde handtekeningen. Daarbij is mij opgevallen dat er toch een vrij groot percentage is dat valt onder wat men zou kunnen noemen witte fraude, verschrijving enz. Bij een normale verkiezing is het zo dat mensen die bewust of zelfs onbewust dit soort fouten maken kunnen worden gestraft. Als het referendum een serieus middel van besluitvorming moet zijn, begin ik mij toch af te vragen of ook niet moet worden gezocht naar mogelijkheden om iets te doen aan gevallen waarin willens en wetens de boel... (De heer VAN BOMMEL: Ik meen dat u nu over de rand gaat. U wekt de suggestie alsof mensen willens en wetens de lijst anders zouden invullen dan zij mogen doen. Dat is een suggestie die u niet hard kunt maken. Het woord "fraude" is hier ook zeker niet op zijn plaats. Ik meen dat u dat terug moet nemen.) Dan moet u de stukken beter lezen. Er staat wel degelijk in dat mensen hun handtekening hebben gezet terwijl zij niet zijn ingeschreven in het Bevolkingsregister van Amsterdam. Iedere Nederlander wordt toch wel geacht enigszins de wet te kennen en weet dus maar al te goed dat hij niet kan stemmen als hij niet is ingeschreven. (Mevr. HOOGLAND: Dit is een discussie die nu niet aan de orde is!) Dat ben ik met u eens. Ik vroeg daarom aan de wethouder ook alleen, op dit punt terug te komen. Ik neem aan dat zij mijn zorg deelt. De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb mij wat verwonderd over het betoog van de heer Ten Have. Deze gaat uit van een positieve uitslag van het referendum en wil dan dat de wethouder daarop daadkrachtig inspeelt. Ik vraag mij af, in hoeverre de heer Ten Have het referendum dan serieus neemt. Als wordt gesteld dat wethouder Bakker een vooruitziend man is en met de uitslag al best rekening kan houden, zouden er naar mijn oordeel op zijn minst twee scenario's moeten zijn. Ik wil best aannemen dat voorbereidingen kunnen worden getroffen voor het door de Raad te nemen besluit naar aanleiding van de uitslag van het referendum. Ik hecht er echter aan nogmaals te zeggen dat die uitslag als zodanig een voorbereiding zou moeten zijn op de beslissing van de Raad, die er niet automatisch uit voortvloeit. Uit het antwoord van wethouder mevr. Van der Giessen heb ik opgemaakt dat zij, als dat nodig mocht zijn, meer ruimte voor de besluitvorming van de Raad zou willen inbouwen. In die zin stemmen wij in met de voordracht. Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Mijnheer de Voorzitter. Aan het adres van de heer Hooijmaijers merk ik nog op dat ik na het referendum over de stadsprovincie al heb gezegd dat het instrument in de praktijk zou moeten worden getoetst. Ik heb toen ook medegedeeld dat ik de tweede versie van de verordening als een verfijning zag; verfijning is een proces dat nooit stopt. Ik zal daarmee dan ook doorgaan. Ook nu zijn er nog enige onvolkomenheden en wij moeten ervoor zorgen dat die verdwijnen. Aan het adres van de heer Goedhart merk ik op dat hier een voorstel van het College ligt. Als er uit de Raad een verzoek komt om het raadsbesluit een week later te nemen, is dat echter geen enkel probleem; als het maar wordt genomen voor 19 juli. De discussie wordt gesloten. Het amendement-Van Bommel (nr. 153) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Van Bommel, Breunissen, Van Duijn, Hulsman, Köhler, Raksowidjojo en mevr. Schutte zich voor het amendement hebben verklaard . De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 474 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 27 Preadvies van Burgemeester en Wethouders van 5 maart 1997 op de notitie van het raadslid Van Bommel, getiteld: Amsterdam ziet ze vliegen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 136, blz. 459). De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. De belangrijkste reden voor het schrijven van mijn notitie over Schiphol is de toename van het aantal vluchten boven Amsterdam en de daarmee gepaard gaande overlast. Het preadvies en de daarop volgende commissiebehandeling van de notitie vinden wij ronduit teleurstellend. Het College hamert niet op naleving van de afspraken tussen de luchthaven en onze gemeente, maar wijst steeds op het bedrijfseconomische belang van de luchthaven. Dat belang wordt door de SP niet ontkend, maar wij gaan ervan uit dat de luchthaven, de Luchtverkeersbeveiliging en de gemeente dit ook in het achterhoofd hebben gehad bij de opstelling van de letter of intent. Er is wat ons betreft dus alle reden om de gemaakte afspraken strikt na te komen. Hoewel het College in het preadvies afstand neemt van onze eis tot compensatie van het aantal vluchten boven de stad en mogelijke sluiting van de Schiphol-Oostbaan, ben ik toch niet alleen negatief. Vrij vlot na de bespreking in de commissie blijkt wethouder mevr. Krikke namelijk tot inkeer te zijn gekomen. Gezaghebbende kranten schrijven nu ineens, dat het College Schiphol aan de gedane toezeggingen zal houden. Een citaat uit Het Parool: "Krikke heeft Schiphol nu laten weten dat Amsterdam niet van plan is om met die normen te marchanderen." Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, is dan mijn reactie. De bespreking in de commissie en het preadvies doen echter tegen die achtergrond wel wat raar aan. Graag verneem ik van het College wat er toch is gebeurd tussen de bespreking in de commissie en het gesprek dat de wethouder met de luchthaven heeft gehad. Heeft mevr. Krikke ze nu ook zien vliegen? Nu er in de Raad eenstemmigheid met betrekking tot de overlast van de luchthaven lijkt te ontstaan, ben ik natuurlijk bereid mijn zegeningen te tellen. Om die wens te verzilveren heb ik een aantal moties voorbereid die aansluiten bij onze notitie en een enkele die voortkomt uit het debat in de commissie. Om te beginnen heb ik samen met GroenLinks een motie opgesteld om de eis tot compensatie van het aantal vluchten boven de stad kracht bij te zetten. De heer Breunissen zal deze motie straks indienen. Vervolgens heb ik een motie waarin wordt aangedrongen op het verruimen van de aanvlieghoogte naar 2500 voet en verruiming van de landingshoek, zaken die technisch gezien mogelijk zijn, ook al wordt daarmee van de standaardnorm afgeweken. U zult begrijpen dat wij ons bij dit voorstel niet hebben laten leiden door onze eigen fantasieën, maar dat wij hierover advies hebben ingewonnen bij luchtvaartdeskundigen. Verder heb ik een motie waarin wordt aangedrongen op het maken van afspraken met de luchthaven en de Luchtverkeersbeveiliging over het aanvliegen boven andere delen van de stad, delen buiten het Centrum, waarvoor op dit moment de letter of intent nog niet geldt. Een derde motie komt voort uit de enorme toename van het aantal vliegbewegingen. De letter of intent dateert uit 1994 en uit het historische aantal vliegbewegingen is de 1%-norm afgeleid. Door de toename van het aantal vliegbewegingen is een evenredige toename van het aantal vluchten boven het centrum van de stad toegestaan. Wij vinden die werkwijze ongewenst en stellen voor, ook een absoluut aantal vluchten boven de stad op te nemen. Dit zou betekenen dat er een beperking komt van het aantal vluchten boven de stad. Ten slotte dien ik een motie in die voortkomt uit de nasleep van de El Al-ramp in Zuidoost. Omdat dit toestel een contragewicht had waarin uranium zat dat bij hoge temperatuur, veroorzaakt door brand, op een gevaarlijke wijze kan vrijkomen, is er mogelijk jaren na de ramp nog sprake van gezondheidsrisico's. Veel vliegmaatschappijen hebben contragewichten van dit materiaal vervangen door ander, onschuldig materiaal. Wij vinden het zinvol, bij de minister aan te dringen op druk op vliegmaatschappijen om deze contragewichten te vervangen. In de motie wordt daarom in feite gevraagd om een brief aan minister mevr. Jorritsma. Deze motie dien ik mede namens de heer Balai in. De VOORZITTER deelt mede dat zijn ingekomen: 30ø Motie van 19 maart 1997 van het raadslid Van Bommel om naderingen boven delen van de stad buiten het centrum in aantal te beperken (Gemeen- teblad afd. 1, nr. 154, blz. 675). 31ø Motie van 19 maart 1997 van het raadslid Van Bommel inzake de aanvlieghoogte en de landingshoek voor vliegtuigen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 155, blz. 676). 32ø Motie van 19 maart 1997 van het raadslid Van Bommel om het aantal toegestane vliegbewegingen voortaan uit te drukken in een absoluut aantal (Gemeenteblad afd. 1, nr. 156, blz. 676). 33ø Motie van 19 maart 1997 van de raadsleden Van Bommel en Balai om contragewichten met uranium in vliegtuigen te vervangen door contragewichten uit onschuldig materiaal (Gemeenteblad afd. 1, nr. 157, blz. 677). De moties worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer BREUNISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Volgende week maandagavond organiseert het Platform Vliegtuigoverlast Amsterdam een protestbijeenkomst in de Vondelkerk. Bewonersgroepen uit het Centrum, Zuid en Oud-West hebben zich verenigd vanwege het toenemende vliegtuiglawaai boven Amsterdam. "Vliegtuiglawaai moet gewoon stoppen", eisen zij. Die eisen hebben zij via adressen aan de Raad inmiddels ook aan ons overgebracht. Nu zijn het de bewoners van de binnenstad die te hoop lopen tegen het vliegtuiglawaai, andere keren zijn het mensen die wonen in Zuidoost, Buitenveldert of de westelijke tuinsteden. Amsterdammers houden wel van een feestje, maar niet van lawaaioverlast. Steeds meer mensen blijken dan ook hun beklag te doen bij de Commissie Geluidhinder Schiphol. Om de geluidsoverlast van Schiphol binnen de perken te houden, hebben de gemeente en Schiphol in 1994 in een z.g. letter of intent afspraken gemaakt. Schiphol houdt zich echter niet aan de afspraken. Het maximum aantal keren dat van de Oostbaan gebruik mag worden gemaakt werd in 1995 en 1996 fors overschreden en dreigt ook dit jaar weer te worden overschreden. Ook van de afspraak dat het in het ene jaar te veel gevlogene in een volgend jaar wordt gecompenseerd door minder te vliegen komt niets terecht. Daarmee bestempelt Schiphol zich als een lawaaimaker die zich niet aan zijn afspraken houdt. GroenLinks vindt dat de gemeente Amsterdam met de vuist op tafel moet slaan en Schiphol aan zijn afspraken moet houden. Het preadvies op de notitie van de SP is in dit opzicht dan ook bijzonder teleurstellend en slap. In plaats van dat de wethouder schrijft dat de luchthaven compensatieafspraken moet nakomen, somt zij juist argumenten op waarom Schiphol zich daaraan niet behoeft te houden. Ik citeer: "Daarmee is het economisch belang van Amsterdam niet gediend. Of hieraan (aan de compensatie) moet worden vastgehouden, zal mede afhangen van het door de luchthaven ontwikkelde pakket van maatregelen. Vanzelfsprekend zullen hierbij ook de bedrijfseconomische consequenties voor de luchthaven in ogenschouw moeten worden genomen." Dat is toch stuitend? Het belang van de inwoners van Amsterdam wordt niet eens genoemd, terwijl de letter of intent toch juist bedoeld is om Amsterdammers te beschermen tegen het luidruchtige economisch belang. Nog zo'n stuitende poging tot vergoelijking van het gedrag van Schiphol doet de wethouder als zij schrijft over de overschrijding van de 1%-norm vorig jaar. Er was geen sprake van bijzondere omstandigheden; dat erkent ook de wethouder. Meteen daarna voert zij echter de zuidwestelijke wind op die toen een aantal weken waaide en bombardeert zij die tot "een bijzondere omstandigheid in de geest van de letter of intent". De wethouder jongleert hier met wind en geest, maar haar bewering is volkomen uit de lucht gegrepen. De letter of intent definieert precies wat bijzondere omstandigheden zijn en de wind is dat niet. De overschrijding van de 1%- norm vorig jaar is niet door de wind veroorzaakt, maar gewoon doordat Schiphol de Oostbaan inzet voor extra landingscapaciteit. Tijdens de commissievergadering over het preadvies is de wethouder door verschillende partijen aangesproken op het slappe preadvies en gelukkig heeft dat enig resultaat gehad. Weliswaar is helaas de tekst van het preadvies niet gewijzigd, maar wel is aan Schiphol een brief gestuurd met het verzoek, het gebruik van de Oostbaan te beperken. Over de compensatie van de overschrijdingen in 1995 en 1996 wil de wethouder nader overleg. Mijn fractie wil de wethouder hierbij graag een steuntje in de rug geven en daarom dien ik mede namens de heer Van Bommel een motie in, waarin wij de inhoud van dit overleg formuleren. Het komt erop neer dat onmiddellijk na het beëindigen van de werkzaamheden aan de Kaagbaan met compensatie moet worden begonnen. Tijdens de redevoering van de heer Breunissen heeft de Burgemeester de vergadering verlaten na het presidium te hebben overgedragen aan wethouder Van der Aa. De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA, deelt mede dat is ingekomen: 34ø Motie van 19 maart 1997 van de raadsleden Breunissen en Van Bommel om tijdens de werkzaamheden aan de Kaagbaan het aantal landingen op de Oostbaan zoveel mogelijk te beperken en onmiddellijk na beëindiging van die werkzaamheden te beginnen met compensatie van het in de vooraf- gaande periode te veel gevlogene (Gemeenteblad afd. 1, nr. 158, blz. 678). De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer BALAI: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben de motie van de heer Van Bommel over het uranium medeondertekend om daarmee duidelijk te maken dat wij ons zeer grote zorgen maken over het gebruik van verarmd uranium als contragewicht. Wat wij met de motie tot uitdrukking willen brengen is onder meer - het staat al in de motie, maar ik herhaal dit omdat wij bij de Bijlmerramp hebben gemerkt wat er gebeurt als het verkeerd gaat - dat een dergelijke situatie niet goed is en dat wij het liefst zien dat vliegtuigen die over onze stad vliegen en hier landen niet van dat materiaal gebruik maken. Ik maak een compliment aan de wethouder voor haar brief aan Schiphol van 27 februari jl., waarin wordt gesteld dat de letter of intent op een goede manier moet worden nageleefd. Ik weet niet of wij onze hand wellicht overspelen door in de brief te stellen dat, als het niet lukt, de Oostbaan zal moeten worden gesloten. Ik weet niet of dit in onze macht ligt. Toen ik de brief las had ik wel een probleem voor wat betreft de compensatie. Is het mogelijk dit te compenseren of is het een afspraak die weliswaar in de letter of intent is gemaakt, maar die waarschijnlijk niet zal kunnen worden nagekomen? Als men bij voorbeeld in 1996 1000 vliegtuigen te veel heeft gehad, moet dan aan het adres van de vliegmaatschappijen worden gezegd dat er 1000 vliegtuigen minder zullen moeten komen? Hoe werkt compensatie in de praktijk precies? Tijdens de redevoering van de heer Balai is de Burgemeester weer ter vergadering gekomen en heeft deze het presidium overgenomen van wethouder Van der Aa. De heer VAN WIJK: Mijnheer de Voorzitter. De laatste zin van het preadvies van het College meldt, dat de notitie van de heer Van Bommel wordt gezien als een ondersteuning van het beleid. Als ik hoor wat de heer Van Bommel zegt over hetgeen via de kranten tot ons in gekomen over de manier waarop het College is opgetreden, is dit geen loze zin geweest en mag de heer Van Bommel tevreden zijn over het feit dat op deze manier uitvoering is gegeven aan zijn voorstellen. Ik begrijp dan ook niet helemaal waarom de heer Van Bommel nu zo ongelukkig is. (De heer VAN BOMMEL: U hebt gelijk: die laatste zin is prachtig, Ik denk echter dat die niet geheel past bij het voorafgaande.) Ik kan voor een deel wel met u meevoelen, maar wil toch nog het volgende opmerken. Ik ben van mening dat u met uw notitie hebt gescoord en dat het College een en ander heeft opgepikt en aan de slag is gegaan. Als ik het preadvies lees, denk ik echter ook dat het allemaal wel keurig en vriendelijk is opgeschreven, maar dat het wel wat steviger en feller zou mogen. De fractie van de VVD is altijd voorstandster geweest van de ontwikkeling van Schiphol als mainport, maar dit betekent niet dat wij allerlei afspraken die wij maken over overlast enz. maar terzijde kunnen schuiven, in de zin van "jammer, maar het zij zo". Dat is al te gemakkelijk. Er mag best een wat krachtiger taalgebruik worden gehanteerd. Ik heb in de commissie al opmerkingen gemaakt over zaken als landingshoeken enz. Het is allemaal erg moeilijk en vergt kennelijk aanpassingen, maar het merkwaardige is dat het op een aantal vliegvelden in de wereld wel gebeurt. Men kan zeggen dat dit niet bij alle vliegtuigen mogelijk is, maar waarom zou men dan de vliegtuigen waarbij het wel kan niet onder een betere landingshoek laten dalen? Vliegtuigen die dat niet kunnen zullen dan nog enige tijd wat meer overlast veroorzaken. Een groot deel kan echter een steilere landingshoek wel aan. Ik dring er dan ook op aan om Schiphol duidelijk te maken dat wij dit zo willen. Is er overigens bij de gemeente wel voldoende technische expertise aanwezig om tegenspel te kunnen bieden aan Rijksluchtvaartdienst en de luchthaven? Ik kan niet beoordelen of dit zo is en ik weet ook niet waarom het op deze wijze is opgeschreven. Ik wil er echter wel aandacht voor vragen, omdat ik meen dat het heel belangrijk is om dit te doen. Overigens is het taalgebruik dat in de kranten terecht is gekomen al beter. Laat het College daarop zijn inzet aanpassen en duidelijker stelling nemen. Het College moet zich niet met een kluitje in het riet laten sturen. De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. Direct na het verschijnen van de notitie van de heer Van Bommel en behandeling in de commissie, waarbij in het algemeen sprake was van brede ondersteuning, is een verhoogde activiteit bij het College waarneembaar geweest. Dat is pure winst. In die zin verdient de heer Van Bommel onze complimenten. Inhoudelijk gezien wil ik twee opmerkingen maken. De eerste is dat het in de notitie voornamelijk gaat over de situatie van verhoging van het aantal vliegbewegingen, anders dan gesteld in de letter of intent, alsmede over de mate waarin eventueel na de herstelwerkzaamheden compensatie zou kunnen worden geboden. Ik steun de heer Van Bommel daarin, voor zover het erom gaat dit mee te nemen in de onderhandelingen met de luchthaven; de bevoegdheid ligt immers niet in Amsterdam. Als ik de motie terzake (nr. 156) zo mag interpreteren dat het zal worden meegenomen in de onderhan- delingen, zal ik die steunen. Wij kunnen hierin niet zelf een beslissing nemen. Mijn tweede opmerking betreft het uranium en het ongeluk in Zuidoost. Daarover hebben wij al eerder schriftelijke vragen gesteld aan de Burgemeester. Blijkens het antwoord heeft de Burgemeester van het Kabinet nul op het rekest gekregen. Als nu dezelfde vraag wordt gesteld zal dezelfde route moeten worden gelopen en zal eenzelfde antwoord volgen. Als een nieuwe route wordt bedoeld, ben ik benieuwd naar de benadering van de heer Van Bommel in dezen. Over de andere moties zal ik mij straks bij stemmotivering uitlaten. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Het vliegtuiglawaai is inderdaad toegenomen. Dat moet stoppen. Amsterdam moet naar onze mening eisen dat niet boven de stad wordt gevlogen. Ik vraag het College, voor die eis op te komen. Dat gaat nogal ver, maar het lijkt mij toch nodig, want op deze manier neemt de ellende alleen maar toe. Als dat niet gebeurt, vermoed ik dat ook bijvoorbeeld huiseigenaren gaan eisen dat compensatie wordt gegeven in de betaling van OZB. Het woongenot in grote delen van de stad wordt immers aangetast door het steeds ergere lawaai. Verder lijkt het mij dat Schiphol ernaar moet streven dat er een verbod komt op de verkoop van tickets voor korte afstanden. Ik acht het onzinnig dat tickets worden verkocht voor reisjes naar bij voorbeeld Brussel of Parijs. Amsterdam zou die stellingname naar mijn mening moeten bepleiten. Op het gebruik van uranium als contragewicht heb ik in een interpellatie vrij kort na de Bijlmerramp al gewezen. Ik ben het ermee eens dat dit niet meer mag worden gebruikt en dat op dit punt in Den Haag aan de bel moet worden getrokken. De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Wij zijn wel tevreden met het preadvies, zij het dat dit op een aantal punten wel wat concreter had kunnen zijn. Ik meen dat de wethouder na de commissievergadering voortvarend aan het werk is gegaan. Daarmee wordt in behoorlijke mate recht gedaan aan datgene wat van de zijde van de SP is gevraagd. Wat de hinder voor de stad betreft heb ik er in de commissie al op gewezen - ik herhaal het hier - dat wij natuurlijk belang hechten aan het tegengaan van de overlast, maar dat wij anderzijds ook een reëel standpunt moeten innemen en rekening moeten houden met onze buren. Als het grote Amsterdam het allemaal kan verleggen, komt de ellende bij de buren terecht. Wij moeten ook in een zekere gemeenschappelijkheid de lusten en de lasten dragen. Dit wil niet zeggen dat wij alles maar moeten accepteren. Dat is zeker niet de strekking van mijn opmerking. Vandaar dat ik ook van mening ben dat er op zijn minst een zekere compensatie moet plaatsvinden voor de overschrijding op bij voorbeeld het Oostbaantje. Het is duidelijk dat die compensatie voor de periode van ombouw van de Kaagbaan niet nodig is, als men dit althans redelijk in de hand houdt. Voor wat echter tot dusver is overschreden, moet in behoorlijke mate compensatie worden gegeven. Ik ga absoluut niet zover dat het volledig moet worden gecompenseerd, maar wel in redelijke mate, opdat Schiphol ook duidelijk in de gaten heeft dat niet alles meer acceptabel is. Wat landingshoeken en andere technische zaken betreft zal ik graag vernemen of dit allemaal zo kan. Motie nr. 154 vind ik wat vreemd. Er wordt gevraagd, met de luchthaven afspraken te maken om een aantal zaken te beperken. In welke mate dat moet, wordt echter niet aangegeven. Ik wijs erop dat in het convenant niet alleen wordt gesproken over het centrum, maar ook al over Noord en Zuid. Voegt deze motie nog wel iets toe? Ik meen dat dit niet het geval is. Wethouder mevr. KRIKKE: Mijnheer de Voorzitter. Zoals wij allen weten, is Schiphol een van de belangrijkste economische motoren in deze regio. Er werken op Schiphol ongeveer 50.000 mensen en ook bedrijven die zich in de Amsterdamse regio vestigen omdat Schiphol er is leveren zeer veel werkgelegenheid op. Moet voor Schiphol dan ook maar alles wijken? Nee. Amsterdam heeft een economische motor nodig; het zal niemand verbazen dat ik dat zeg. Ik vind echter ook dat Amsterdam een prettige plek moet blijven om te wonen. Schiphol moet zich dan ook naar mijn mening houden aan de gemaakte afspraken. De overlast van Schiphol is niet een natuurverschijnsel dat over ons komt zoals regen. Er zijn afspraken gemaakt tussen Amsterdam, Schiphol en het rijk en die afspraken moeten worden gehandhaafd. Zoals bekend, ben ik afgereisd naar het verre Schiphol om te spreken over de maximaal 2% afwijking in het aantal vliegbewegingen die is toegestaan voor Noord, de binnenstad en Zuid; het gaat namelijk niet alleen om de binnenstad. Ik distantieer mij van de opmerking dat het alleen de binnenstad zou zijn waarvoor wij te hoop lopen. Er is een letter of intent met Schiphol en ik heb eraan gehecht om Schiphol erop te wijzen dat eenderde deel van de vliegtuigen die over Noord, de binnenstad en Zuid mogen vliegen al in februari was langsgeko- men. Ik wilde er nu al de aandacht op vestigen dat ik de letter of intent zou willen handhaven. Ik heb gesteld dat het anders naar mijn mening zo zou zijn dat de aanvliegroutes over de genoemde stadsdelen zouden moeten worden gesloten. Ik beluister in het debat dat niet geheel duidelijk is geworden wat Schiphol daarop heeft gezegd. Na deze onderhandelingen heeft Schiphol namelijk toegezegd dat men de letter of intent zal handhaven. Derhalve is nogmaals bevestigd dat maximaal 2% van de dalende vluchten over Noord, de binnenstad en Zuid zullen vliegen. Schiphol zal zich daaraan houden. (De heer CORNELISSEN: Ik begrijp dat "handhaven" betekent "afwijzen van wat u vroeg"?) In de letter of intent is afgesproken dat in bijzondere jaren 2% van het landingsverkeer over Noord, de binnenstad en Zuid mag gaan. Die bijzondere omstandigheden doen zich nu voor in verband met de renovatie van de Kaagbaan. Ik heb gesteld dat, als die 2% zou zijn bereikt, naar mijn mening de aanvliegroutes over de genoemde stadsdelen zouden moeten worden gesloten. Schiphol is dat met mij eens en heeft toegezegd dat dit zo zal gebeuren. Het is dus geen loos verhaal: Schiphol heeft opnieuw bevestigd dat de aanvliegroutes zullen worden gesloten als de 2% is bereikt. Waarom doe ik dit met de letter of intent in de hand? Zoals u weet, is de letter of intent het enige echte machtsmiddel dat de gemeente heeft; het is een afspraak tussen de gemeente en de luchthaven. Ik hecht eraan, dat ook de andere wijken geen last hebben van Schiphol als een natuurverschijnsel. Daarop is ook iets gevonden. Er zijn namelijk geluidscontouren vastgesteld. Dat is wettelijk bepaald en degene die deze handhaaft is de minister. Ik zal ook die contouren scherp in de gaten houden en aan de bel trekken bij Schiphol als ik ook maar enigszins het gevoel heb dat die worden overschreden. Behalve het handhaven van de letter of intent wil ik dus ook de geluidscontouren goed in de gaten houden en Schiphol en de minister erop opmerkzaam maken als die dreigen te worden overschreden. Dan zal de minister moeten ingrijpen, want zij heeft de wettelijke bevoegdheden in dezen. Ik herhaal: mijn zorg geldt niet alleen Noord, de binnenstad en Zuid, maar de gehele stad. Voor Noord, de binnenstad en Zuid zal ik de letter of intent handhaven. Voor de rest zal ik nagaan of de geluidscontouren niet worden overschreden. Ik dank vervolgens de heer Van Bommel voor zijn complimenten aan mijn adres. Hij vroeg wat er inmiddels is gebeurd na de commissie- vergadering. Ik denk dat er niet zoveel is gebeurd. Ik denk dat wij als politici echter meer afgaan op ronkend taalgebruik dan op keurig geformuleerde zinnen. Dan lijkt het alsof het in het preadvies allemaal veel rustiger is verwoord, maar dat valt wel mee. Zo staat op blz. 460 het volgende: "De inzet van ons College is het gebruik van de Oude Schiphol- Oostbaan tijdens de werkzaamheden aan de Kaagbaan binnen de perken te houden en de rest van het jaar te minimaliseren." Diverse sprekers lichten het economisch belang eruit. Dan lijkt het alsof het preadvies zich met name daarop richt. Niets is minder waar, maar het is niet in ronkend taalgebruik opgeschreven. Ik zal er de volgende keer rekening mee houden en het in ronkend taalgebruik verwoorden. (De heer VAN BOMMEL: De wethouder provoceert mij nu. De hele volgende alinea bevat weer een afzwakking van juist de bewering dat geminimaliseerd zal worden. Dat is het probleem dat onder meer is gesignaleerd door de heer Breunissen.) Ik deel uw visie niet. Ik heb uitgelegd waarom een en ander naar mijn oordeel wel in het preadvies staat en heb daarnaast het ronkend taalgebruik genoemd. (De heer VAN BOMMEL: Uw "ronken" in de pers zou zo mooi hebben gestaan in het preadvies!) Misschien moet dat dan maar in een volgend preadvies gebeuren; ik ben ervan overtuigd dat wij nog wel eens een nota van u krijgen. Vervolgens is gesproken over de compensatie. In de brief die ik heb geschreven aan Schiphol blijkt al dat de onderhandelingen daarover zijn geopend. Het is niet iets wat ik was vergeten. De letter of intent spreekt daarover heldere taal. Ik zal er straks nog op ingaan bij de behandeling van de moties. Ik ben mij ervan bewust dat er aanstaande maandag een bijeenkomst wordt gehouden in de Vondelkerk; ik zal daar ook zijn. Ik dank ook de heer Balai voor zijn complimenten. Hij stelde de vraag of compensatie wel mogelijk is. Die is altijd mogelijk, al zitten er wel consequenties aan. Ik heb al uiteengezet dat, als de 2% is bereikt, de aanvliegroutes over Noord, de binnenstad en Zuid dicht moeten. Dat heeft natuurlijk bedrijfseconomische consequenties. Het is een illusie te denken dat men maar willekeurig zou kunnen compenseren. Dat heeft te maken met hetgeen ik heb gesteld over evenwicht: Schiphol moet niet alleen maar een economische motor zijn waarvoor alles zou moeten wijken; het is geen natuurverschijnsel. Er liggen afspraken en die hebben consequenties. De heer Van Wijk heeft gesproken over de landingshoek. Ik zal erop ingaan bij de behandeling van de moties. Dit geldt ook voor hetgeen de heer Niamut zei over gebruik van uranium als contragewicht. Wat de fractie van De Groenen betreft moet ik zeggen dat mijn taalgebruik niet zo ronkend kan zijn. Ik ben het namelijk niet eens met de stelling dat er boven Amsterdam niet meer zou moeten worden gevlogen. Schiphol is behalve een last voor de omgeving ook een lust. (De heer VAN DUIJN: Wij moeten toch sancties treffen tegen al die overschrijdingen van de afspraken?) Dat heb ik al gezegd. In uw bijdrage stelde u echter dat u wilt dat er niet boven Amsterdam wordt gevlogen. Ik heb aangegeven dat er afspraken zijn en dat die moeten worden gehandhaafd, maar dat is iets anders. Of er een compensatie in de OZB zou moeten zijn voor huiseigenaren zou ik niet weten. Ik meen dat daarbij appels met peren worden vergeleken. De heer Van Duijn merkte nog op dat naar zijn mening Schiphol geen tickets zou moeten verkopen voor korte afstanden. Ik neem aan dat die aantallen te zijner tijd ook minder zullen worden als de hoge-snelheidslijn eenmaal is aangelegd. Mensen zullen er dan voor kiezen niet meer korte stukjes naar Brussel enz. te vliegen, maar comfortabel per trein te gaan. De heer Cornelissen was tevreden met het preadvies en de verdere gang van zaken daarmee. Hij wees erop dat, als de stad minder hinder zou willen hebben, de problemen niet moeten worden verlegd naar de buren. Met zijn opmerking over de lusten en de lasten ben ik het eens. (De heer CORNELISSEN: Als u het met mij eens bent, heeft dit dan ook consequenties voor uw gesprek over aanpassing van het convenant met Schiphol?) Op aanpassing van het convenant kom ik terug bij de behandeling van de motie terzake. Ik heb aan het begin van mijn betoog al aangegeven dat Schiphol een belangrijke economische motor is voor de stad en de regio en dat er lusten en lasten bij horen. Zowel Amsterdam als de omliggende gebieden zullen er last van hebben, maar daar staan ook lusten tegenover. Ik kom ten slotte tot mijn opmerkingen over de ingediende moties, eerst motie nr. 155 inzake de landingshoeken. Ik ontraad aanneming van de motie. Er wordt op dit moment gewerkt aan een onderzoek over deze zaken. De uitkomsten zijn nog niet bekend. Ik zou pas willen reageren als die uitkomsten er zijn, zodat wij ook kunnen zien, hoe de technische problemen liggen en wat zou kunnen worden gedaan. Motie nr. 157 betreft het gebruik van uranium als contragewicht. Ik kan mij een dergelijk verzoek voorstellen. Er zijn op het ogenblik andere materialen beschikbaar, zodat uranium zou kunnen worden teruggetrokken. De heer Niamut heeft er echter al op gewezen dat de Burgemeester een brief heeft geschreven er dat daarop ook een antwoord is gekomen. Hij acht het weinig zinvol een dergelijke exercitie nogmaals te ondernemen. (De heer NIAMUT: De heer Spit heeft op dit punt vragen gesteld en daarop is geantwoord. Ik neem aan dat het antwoord dat zou worden ontvangen naar aanleiding van deze motie niet anders zal zijn.) Ik zou mij kunnen voorstellen dat ik er nog eens een brief over schrijf, want het is een belangrijk onderwerp. Ik ga uiteraard niet over contragewichten in vliegtuigen, maar wel kan ik een brief aan de minister schrijven waarin de zorg van Amsterdam op dit punt nog eens wordt uitgesproken. Als ik de motie in die zin mag interpreteren, heb ik er geen bezwaar tegen. Over de letter of intent en de geluidscontouren heb ik al iets gezegd. Daarnaar verwijs ik. In motie nr. 154 wordt gevraagd, in de letter of intent niet alleen afspraken te maken voor Noord, de binnenstad en Zuid, maar ook voor andere stadsdelen. Ik ontraad die motie. Ik wees er al op dat er geluidscontouren zijn vastgesteld en dat ik die de komende tijd nauwkeurig in de gaten zal houden. Ik zal aan de bel trekken bij zowel de minister als Schiphol als die dreigen te worden overschreden. (De heer VAN WIJK: Daarvoor heb ik wel enige duidelijkheid nodig. Wat motie nr. 154 betreft hebben wij er geen probleem mee om afspraken te maken met Schiphol en de Luchtverkeersbeveiliging, niet meer dan dat. Afspraken over de wijze waarop wordt aangevlogen, over welke delen van de stad dan ook, lijkt ons geen probleem.) Er zijn twee soorten afspraken. In de eerste plaats is er de letter of intent, die geldt voor Noord, de binnenstad en Zuid. In de tweede plaats hebben wij afspraken over geluidscontouren, die ook gelden voor de andere stadsdelen. Ik heb gezegd dat ik die geluidscontouren scherp in het oog zal houden en dat ik, als er sprake is van overschrijdingen, de minister en de luchthaven daarop zal wijzen. In motie nr. 156 wordt gevraagd, niet vast te houden aan een percentage, maar uit te gaan van een absoluut aantal. Ik blijf de voorkeur geven aan een percentage, omdat het gaat om zowel de lusten als de lasten. Als het aantal absoluut zou zijn is er minder sprake van delen van de lusten en de lasten. Ik voel er niet voor de letter of intent open te breken en een absoluut aantal op te nemen. Natuurlijk is er overlast van vliegtuigen die over Amsterdam vliegen, maar anderzijds wijs ik ook op de economische motor. (De heer VAN BOMMEL: Mijn bedoeling is niet de letter of intent open te breken, maar te komen tot een aanvulling, omdat er sprake is van een explosieve groei van het aantal vliegbewegingen. Ik denk aan het aanbrengen van een plafond aan het aantal vluchten boven de stad.) Als ik zou willen gaan van een percentage naar een absoluut aantal, is dat toch een openbreken van de letter of intent. Die spreekt nu van 1% in normale jaren en anders 2%. Wat u in de motie vraagt betekent de facto een openbreken van de letter of intent. In motie nr. 158 staat een wat storende fout. Er staat dat 4,5% van alle landingen in 1996 via de Oostbaan hebben plaatsgevonden, terwijl dit volgens onze tellingen 2,7% van alle landingen was. Hoe komen wij tot dit verschil? In het ene geval is gebruik gemaakt van cijfers over aanvliegroutes over Noord, de binnenstad en Zuid en in het andere geval is uitgegaan van andere aanvliegroutes. De letter of intent betreft 2,7%. Voor de overige landingen geldt dat die wel op dezelfde baan zijn gekomen, maar niet gelden voor het percentage in de letter of intent. (De heer BREUNISSEN: Er was in de commissie ook al sprake van een verschil van inzicht over de cijfers. U zou ons daarover schriftelijk informeren. Dat is helaas niet gebeurd. Ik heb daarom zelf maar getelefoneerd met de afdeling op Schiphol die gaat over starts en landingen en op basis van die informatie ben ik tot dit cijfer gekomen. Wat mij betreft mogen alle feitelijke percentages op dit moment wel even uit de motie. Het gaat om de intentie, namelijk dat er wordt gecompenseerd. Wij kunnen dan in de commissie nog wel eens spreken over de precieze percentages.) Laten wij er in de commissie nog maar eens de tijd voor nemen. In de motie draagt u vervolgens aan het College een aantal dingen op, waarmee ik volgens mij al druk bezig ben. Gevraagd wordt, het aantal landingen op de Oostbaan tijdens de werkzaamheden aan de Kaagbaan zoveel mogelijk te beperken. Op dat punt ligt er een afspraak over 2% van het dalende verkeer over Noord, de binnenstad en Zuid. Verder wordt gevraagd om onmiddellijk na beëindiging van de werkzaamheden aan de Kaagbaan te beginnen met de compensatie van het te veel gevlogene. Ik heb de onderhandelingen daarover met Schiphol geopend. Naar mijn oordeel is deze motie dan ook overbodig. (De heer VAN BOMMEL: In het preadvies gaat het over minimaliseren. Dit impliceert feitelijke sluiting van de Oostbaan.) De VOORZITTER: Ik stel voor, de discussie gezien de tijd nu te sluiten en verder te volstaan met stemmotiveringen over de moties. De tweede termijn zou dan dus komen te vervallen. De heer CORNELISSEN: Ik stel voor, de discussie dan nu te schorsen en de tweede termijn, alsmede de stemmingen, te doen plaatsvinden in een volgende vergadering. Het onderwerp is naar mijn mening te belangrijk om het nu zo af te doen. Ik heb in eerste termijn ook vragen aan de heer Van Bommel gesteld ter toelichting op zijn moties. Ik heb dan ook behoefte aan een discussie in tweede termijn. De heer VAN BOMMEL: Ik zou mijn bijdrage in tweede termijn heel kort kunnen houden. Er zijn mij enige heel concrete vragen gesteld, die ik kort kan beantwoorden. De VOORZITTER: Ik stel dan nader voor, de discussie thans te schorsen en die voort te zetten in de volgende vergadering. Ik heb niet de indruk dat nu nog iemand dit debat met enige interesse volgt. Wethouder mevr. KRIKKE: Ik zou nu graag de stemmingen laten plaatsvinden, maar ik geef mijn mening voor een betere. Er zijn in de komende tijd nog verschillende gelegenheden om over Schiphol van gedachten te wisselen. De VOORZITTER: Het voorstel van de heer Cornelissen was, de discussie in tweede termijn op te schorten tot de volgende vergadering. De heer NIAMUT: Ik stem in met het voorstel van de heer Cornelissen. De heer BALAI: Dat geldt ook voor mij. De heer BREUNISSEN: Ook ik kan daarmee instemmen. Ik ga er dan vanuit dat er ook nog een discussie in tweede termijn mogelijk is. De VOORZITTER: Dat is juist. Ik stel derhalve voor in die zin te beslissen. De discussie wordt geschorst. De VOORZITTER: Ik wil ten slotte graag iets zeggen tegen iemand die in ons midden is, namelijk tot de heer Pierre Heijboer. Dit is de laatste vergadering waarin de heer Heijboer als journalist van De Volkskrant in deze zaal aanwezig is. Jarenlang is hij een vertrouwde man op de perstribune geweest, in onze commissievergaderingen, in de Raad en in een goede traditie van De Volkskrant ook in de wandelgangen en aan de telefoon. Wij kennen Pierre als een nauwgezet journalist, fair in de omgang met de raadsleden en de leden van het College, maar vooral ook een man die houdt van onze stad. Pierre vertrekt en neemt afscheid van de Amsterdamse redactie van De Volkskrant. Het ga je bijzonder goed! Dank voor je vriendschap en voor de talentvolle wijze waarop je Amsterdam in je krant over het voetlicht hebt gebracht: kritisch of niet kritisch, het ging altijd om onze stad. Vele goede jaren voor jou en je familie. Je bent altijd welkom in ons midden, maar dan niet meer als journalist op de perstribune. Tot ziens! Applaus. De vergadering wordt gesloten om 17.23 uur.