Bron             : CvA
Onderwerp        : Besluitenlijst van de Commissie Verkeer, Milieu, Cultuur en
                   Monumentenzorg (Bakker) d.d. 5 november 1996.
Comm. van Advies : Commissie Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg
                   (Bakker).
Datum CvA        : 05-11-96

Verslag van de openbare vergadering van de Commissie voor Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg, gehouden op dinsdag 5 november 1996 ten stadhuize. Voorzitter : Mevr. A. Grewel Secretaris : Mevr. A. Smits Wethouder : E. Bakker Aanwezige raadsleden : de dames Agtsteribbe (PvdA), De Jong (D66), Schutte (GroenLinks), Spier-van der Woude (VVD); Bijlsma (PvdA), Van Bommel (SP), Van Duijn (De Groenen), Köhler (GroenLinks), Niamut (CDA) en Robbers (D66); Aanwezige ambtenaren : J.A. Elderhorst (Projectdirecteur Noord- Zuidlijn), A. Klinkert (Opdrachtgeversbureau Noord-Zuidlijn); Adviseur : A. ter Mors (TauwMabeg Civiel en Bouw BV). Goedgekeurd op : 4 december 1996 De voorzitter opent de vergadering om 14.00 uur en stelt aan de orde: - Conceptraadsvoordracht Zuidelijk tracé Noord-Zuidlijn en Bijlagen: I Afweging van varianten in zuidelijk tracédeel II Tekeningenbundel: Overzicht ontwerp- en tracé-alternatieven in Zuid III Samenvatting IMK-rapport: 'Effecten van de Noord-Zuidlijn voor het bedrijfsleven in de Pijp' IV Verslag van de inspraakbijeenkomst over het zuidelijk tracédeel van de Noord-Zuidlijn d.d. 5 september 1996 - Conceptraadsvoordracht Programma van Eisen kerntraject Noord-Zuidlijn en Bijlage: I Nota Definitief Programma van Eisen kerntraject Noord-Zuidlijn - Conceptraadsvoordracht Schaderegeling Noord-Zuidlijn en Bijlagen: I Juridische schadenotitie Noord-Zuidlijn II Concept-Nadeelcompensatieverordening Noord-Zuidlijn III Verslag van de voorlichtingsbijeenkomst van 26 augustus 1996 over de schaderegeling in het kader van de Noord-Zuidlijn - Conceptraadsvoordracht Samenwerkingsovereenkomst Noord-Zuidlijn en Bijlage: I Samenwerkingsovereenkomst - Concept Raamraadsvoordracht Aanleg Noord-Zuidlijn 1. Opening en mededelingen De voorzitter deelt mee, dat nu de eerste termijn wordt gehouden, met het antwoord van de wethouder. De tweede termijn volgt na de laatste inspraakavond van deze maand. Mevr. De Jong vraagt waarop de inspraak betrekking heeft. Zij veronderstelt dat deze niet alle voorliggende besluiten betreft en is van mening dat enkele conceptraadsvoordrachten die niet met de inspraak te maken hebben nu wellicht kunnen worden behandeld. De voorzitter wijst erop dat de commissie maximaal een half uur reserveert voor inspraak in de volgende vergadering, alleen over het bekende kleine stukje. De overige inspraak is achter de rug. Dhr. Robbers verzoekt om afhandeling van zaken, die nu afgehandeld kunnen worden. Het lijkt hem nogal wat om alle onderdelen op 20 november a.s. aan de orde te hebben. Mevr. Agtsteribbe wijst erop, dat de besluiten die genomen moeten worden, in de Raad aan de orde komen. Zij wil deze nu niet afwerken. Dhr. Robbers zou het jammer van de tijd vinden als over alle onderwerpen op 20 november a.s. een tweede termijn wordt gehouden, terwijl de inspraak alleen over een onderdeel gaat. Mevr. Spier-van der Woude acht het verstandig het aangeboden pakket in één keer af te handelen op 20 november a.s. en daarna in de Raad. De voorzitter merkt op dat het hele pakket raadsvoordrachten nu in eerste termijn wordt behandeld, waarna de volgende commissievergadering de tweede termijn volgt. Daarna zal behandeling in de gemeenteraad plaatsvinden. Mevr. Agtsteribbe begint met de procedure. Een en ander gaat snel, met nu een commissievergadering, volgende week inspraak over de zogenaamde 14e variant, op 20 november a.s. de tweede termijn en op 27 november a.s. het raadsdebat over een van de belangrijkste onderwerpen in deze periode, met grote gevolgen voor de komende jaren. Zij wil expliciet horen of er enige ruimte voor uitstel is. De commissieleden hebben tot gisteren stukken ontvangen; er moeten nog vragen worden beantwoord. Wellicht moeten vragen van commissieleden ook schriftelijk worden behandeld. Zij vindt het goed, aan te geven waarom de Noord-Zuidlijn gewenst is. Het gaat daarbij om de bereikbaarheid en de positie van de binnenstad, de vervoerswaarde, de verbinding met de regio, het terugdringen van de mobiliteit en het positieve effect op economie en milieu. Eerder is het besluit genomen over een metrolijn Buikslotermeerplein-CS- WTC. Daarbij is ook gesproken over het station Van Hasseltweg. Bij de besluitvorming heeft spreekster gesteld, de motie-Köhler niet te kunnen beoordelen, omdat zij bepaalde stukken niet had. Naar haar mening wordt in een van de stukken hieromtrent een mogelijkheid geboden. Welke mogelijkheden zijn er om door enige verlegging van het station de vervoers- en gebruikswaarde ervan te vergroten? Daarbij gaat het vooral ook om - sociale - veiligheid. Nu gaat het vooral om het tracé van het Weteringcircuit naar het WTC. Met dit voorstel wordt het Beatrixpark gespaard; men komt voor de RAI uit. Een van de belangrijke punten van het tracé is de verhoogde vervoerswaarde. Door de vorm van het station - lang en dun - kan sloop zoveel mogelijk worden vermeden. Spreekster vraagt bij het nemen van het principe-besluit daarbij ruimte te maken voor een gezamenlijke invulling en uitvoering met de stadsdelen, met name De Pijp, bewoners en het bedrijfsleven. Deze partijen moeten optimaal betrokken worden bij het proces. Men kan denken aan een convenant, waarin een tijdsschema wordt vastgelegd en de verantwoordelijkheden van de diverse partijen worden afgebakend. Ook de inzet van middelen en ambtelijke capaciteit kan hierin vermeld worden. Het is belangrijk, dat de stadsdelen kunnen meebeslissen over de vormgeving van de stations en de omgevingsmaatregelen in het kader van de stadsvernieuwing. Hierbij is ook belangrijk de verbetering van het economisch klimaat. Gezamenlijk moet men nagaan hoe men het maximale kan doen aan de beperking van overlast en hinder, hoe het gebied bereikbaar blijft en hoe de schaderegeling wordt uitgevoerd. Deze punten moet men samen met de stadsdelen vorm geven. Spreekster verzoekt een hinderkaart te maken en daarop aan te geven wat, waar, door wie, wanneer, waarom en gedurende welke tijd, gebeurt en van welke soort overlast sprake is. Zij vindt het belangrijk nadere aandacht aan de schaderegeling te geven en deze mogelijk aan te scherpen. De resultaten van de gesprekken met het bedrijfsleven moeten verwerkt worden. Het moet helder zijn waar de gemeente Amsterdam binnen de procedure verantwoordelijk is. Een en ander moet aan termijnen gebonden zijn en het is heel belangrijk, dat er één loket is. Zij stelt voor, een onafhankelijk persoon te benoemen bij wie iedereen terecht kan met klachten over schade, hinder enz. Het gaat om iemand die in de eerste plaats door burgers en bedrijven als onafhankelijk wordt gezien, dus om een soort ombudsfunctie. Zij vindt het nuttig, een economische nulmeting uit te voeren, met name in De Pijp, zodat per individuele ondernemer en voor het totale economische klimaat kan worden nagegaan wat de huidige stand van zaken is. Vervolgens wordt een en ander via monitoring bijgehouden. Eenmaal per halfjaar, of zo dikwijls als nodig is, moet hiervan verslag worden gedaan aan de commissie, teneinde de stand van zaken te kunnen controleren. Zo nodig kan deze hierop, samen met het stadsdeel, inspringen. Spreekster vraagt verder om een bereikbaarheidskaart waaruit blijkt welk openbaar vervoer waar en met welke frequentie zal blijven rijden en welke aanvullende maatregelen nodig zijn. Wellicht is in het kader van de stadsvernieuwing het tijdelijk inzetten van een buurtbus mogelijk voor direct gehinderden en ouderen. Het is nodig een plan te ontwikkelen, waarin de economische en de stadsvernieuwingsaspecten in beeld worden gebracht, om ervoor te zorgen dat De Pijp voor bewoners en bedrijven goed kan blijven functioneren. Steeds is gesteld, dat het Stadsvernieuwingsfonds en de algemene middelen kunnen worden ingezet. Het is nodig, de omstandigheden waarin en de condities waarop dit gebeurt, vast te stellen. Hierdoor kunnen later discussies worden voorkomen. Spreekster vraagt ook om extra maatregelen voor verbetering van de communicatie. Hieraan moet voortdurend aandacht worden gegeven. Vragen van personen of groepen moeten publiekelijk beantwoord worden, in een krantje, een persbericht, Metronieuws enz. Men moet reageren op op- en aanmerkingen die in het openbaar zijn gedaan. In ieder geval moeten opmerkingen worden beantwoord, onderzocht, weerlegd of beaamd. Dhr. Van Duijn vraagt naar de indruk van mevr. Agtsteribbe van de hoorzittingen. Is er voldoende politiek draagvlak bij het nadenkende deel van de Amsterdamse bevolking? Mevr. Agtsteribbe merkt op dat deze vraagstelling impliceert dat slechts het nadenkende deel van de Amsterdamse bevolking de hoorzittingen zou hebben bijgewoond. Het nadenkende deel is echter groter. Zij verwijst naar de vraag om een onderzoek, de "methode-Hageman", en naar de zinnige opmerkingen van dhr. Jansen Maneschijn tijdens een van de hoorzittingen over de materieelbreedte, waardoor het "concern Amsterdam" voordelen zou hebben. In de investeringen scheelt dit ca. 140 miljoen gulden en in de exploitatie ca. 10 miljoen gulden per jaar. Er wordt uitgegaan van smal materieel, maar breed materieel is niet onmogelijk. Spreekster is van mening, dat bij het inkopen van grotere aantallen sprake kan zijn van kwantumkorting. Voor haar zijn de gesprekken met vertegenwoordigers van de stadsdelen, met haar partij-afdeling en met bewoners en ondernemers uit De Pijp belangrijk geweest. Haar opmerkingen komen mede uit deze gesprekken voort. Uit de hoorzitting heeft zij begrepen, dat er discussie is ontstaan over het station Mosplein. Hierop vraagt zij een toelichting. Zij refereert aan het raadsdebat, waarin de toezegging is gedaan dat het station Mosplein als een reële mogelijkheid zou worden beschouwd, bij de tweede fase van de aanleg, te weten de aftakking naar Zaandam-oost. De mogelijkheid van een station aan de Sixhaven moet daarbij openblijven. Spreekster vindt het belangrijk, iets meer inzicht te krijgen in het flankerend beleid. Daarbij gaat het vooral om het bovengronds openbaar vervoer en de parkeervoorzieningen. Haar uitgangspunt is, dat het voorzieningenniveau op peil moet blijven. Tenslotte komt zij bij de exploitatie. Voor de zomer van 1997 zal er een uiteindelijke beschikking komen. Zij informeert naar de laatste stand van zaken hieromtrent, met in het achterhoofd de algemene beschouwingen waarin vooral over de Ringlijn is gesproken. Het is goed, dat instrumenten worden ingezet om speculatie en fraude te voorkomen. Het is verder goed te constateren, dat de monumentale binnenstad geen gevaar loopt. Een prettig bericht is het, dat de minister 1,8 miljard gulden in de aanlegkosten heeft toegezegd. Spreekster dringt erop aan, mede gezien de stemming in het overleg, zo spoedig mogelijk te zorgen voor redelijk concrete plannen voor regionalisering. Zodra er enige ruimte ontstaat, moet men daarop kunnen inspelen. Tijdens de inspraak heeft zij vernomen, dat een tweede station in de binnenstad - dat de Raad om verschillende redenen heeft teruggewezen - slechts 50 miljoen gulden duurder zou zijn en 10% meer passagiers zou aantrekken. Zij vraagt hierop een onderbouwde toelichting. In de volgende commissievergadering zal zij haar oordeel over een en ander geven. Mevr. Spier-van der Woude merkt op dat het nu gaat om een belangrijke fase in het besluitvormingsproces over een project dat voor tenminste vier generaties zal gelden. De voorbereidingen zijn al ca. 8 jaar gaande. November a.s. wordt hiervoor een cruciale maand. Men moet nog afwachten of er een referendum over dit onderwerp zal plaatsvinden. Zij vindt het goed een referendum niet uit de weg te gaan. Immers, de commissie zit hier niet om een project te verkopen maar om met voldoende argumenten tot besluitvorming te komen. Spreekster wil zeker niet iemand iets door de strot duwen. Belangrijke uitgangspunten voor haar fractie zijn steeds geweest, dat de Noord-Zuidlijn onderdeel moet worden van het uit te bouwen regionet, dat de lijn moet dienen voor het overeind houden van de economische functies van de stad, dat de lijn het maximale vervoersrendement moet hebben en dat deze zo weinig mogelijk hinder moet verschaffen. De laatste voortgangsrapportage is gegeven in de vorm van een tracébesluit. Daarbij zijn vragen gesteld en uitspraken en suggesties gedaan. In feite is min of meer besloten over het tracé tot aan het Weteringcircuit. Op diverse vragen is inmiddels antwoord verkregen. Spreekster heeft waardering voor het geduld van het projectbureau om steeds gegevens aan te leveren. In de vorige bespreking heeft zij opgemerkt, dat Amsterdam-Noord een andere keuze heeft gemaakt. Uiteindelijk heeft men gekozen voor het belang van aansluiting bij de stad en voor ontsluiting naar de regio. Dit vindt zij een verstandige beslissing. Vandaar dat zij schrok, dat tijdens de inspraak van de afgelopen week het station Mosplein weer werd genoemd. Het Mospleintracé had inderdaad voordelen. In de raadsbehandeling is gesteld, dat de aftakking naar Zaanstad, ongeveer ter hoogte van het Mosplein en op een zo kort mogelijke termijn, een optie is die moet vastliggen. Andere boogreserveringen moet men dan niet openhouden, omdat daarmee de mogelijkheid van een eerdere aftakking naar Zaanstad wordt gefrustreerd. Uitvoerig is de cityfunctie van de stad aan de orde geweest; de bereikbaarheid van de stad, juist vanuit de regio, moet in stand worden gehouden. Grote zorgvuldigheid in het omgaan met de historische binnenstad is noodzakelijk. Voorts is er het tracé vanaf het Weteringcircuit. Bij de vragen over de Ferdinand Bolstraat ging het om de voorkant van de RAI, de aansluiting op de Zuidas en de aansluiting op en ontsluiting van De Pijp. Zelfs is gezegd, dat bij de keuze voor een echte regiolijn te onderzoeken valt of het mogelijk is in één keer onder De Pijp door te gaan, vanaf het Weteringcircuit en uitkomend bij de RAI, zodat niemand daar last van heeft. Het nadeel hiervan is, dat De Pijp dan niet wordt ontsloten. Deze variant is onderzocht; de gebruiks- en vervoerswaarde ervan is kleiner, maar de hinder ook. In een eerdere discussie is aan de orde geweest, dat de Albert Cuyp en de Noord-Pijp ermee gediend kunnen worden als er geen station aan de Vijzelgracht komt, maar meer in de richting van de Ferdinand Bolstraat. Het volgende station zou dan aan het Cornelis Troostplein komen; daarvoor is ruimte aanwezig. Wel is er dan een lange aansluiting van het net op de Ceintuurbaan. De Zuid-Pijp kan met het geschetste alternatief beter worden bediend; dit is een reële overweging. Hierdoor worden niet alleen de bestaande winkels, maar ook het Okura-hotel bediend. Echter, het Cornelis Troostplein is als mogelijkheid verworpen, met als reden dat het 200 meter van de Ceintuurbaan af ligt. De VVD-fractie wil nagaan of de Zuid-Pijp op een andere manier bediend kan worden door onder het Cornelis Troostplein een parkeergarage te bouwen, zodat zowel het Okura- hotel als de Zuid-Pijp van een probleem wordt verlost. Van daaruit kan men van de Noord-Zuidlijn gebruik maken. Het College heeft gekozen voor het Ferdinand Bolstraattracé met een lang, dun station. Spreekster zou het een goede zaak hebben gevonden als de keuze voor dit station was besproken voor het collegebesluit. Zij acht de overwegingen van de ondernemersverenigingen De Pijp voor het korte, brede station redelijk. Nu mist men het loopstuk voor de winkels tussen de Ceintuurbaan en het plein enigszins. Het uitgangspunt is zoveel mogelijk hinder en overlast te voorkomen. Overigens moet men niet menen dat er geen overlast ontstaat. Voor bewoners en bedrijven komt er een akelige periode, die 2,5 tot 3 jaar zal duren. Zeker voor de bedrijven is de schaderegeling van groot belang. De schaderegeling is een rijksregeling voor regionale projecten. Men moet goed bezien of iedereen zo gedifferentieerd mogelijk aan zijn trekken kan komen. De suggesties van mevr. Agtsteribbe moeten zeker worden bezien. Belangrijk is de economische potentie van De Pijp. Op korte termijn kan men debacles verwachten in De Pijp. Als daar een "grote zandbak" komt, wordt het voor veel bedrijven moeilijk zich staande te houden. De VVD-fractie is er echter van overtuigd, dat de Noord-Zuidlijn van groot belang kan zijn voor de economische ontwikkeling van De Pijp. Er zijn inmiddels enkele economische ontwikkelingsplannen voor De Pijp. Vanuit de ondernemers en de politiek moet gewerkt worden aan een plan dat de potenties van De Pijp in brede omvang, na de aanleg uitbuit. Zij ziet veel in het aanstellen van een "city manager", die thans al begint, vanuit de potentiële situatie die na de aanleg kan ontstaan. Spreekster komt bij de financiering. De minister heeft 1,8 miljard gulden beschikbaar gesteld voor de aanleg. Dat vindt de VVD een goede zaak, maar het gaat niet alleen om de aanleg. Al eerder is de exploitatie aan de orde geweest. Ook de problemen bij de Ringlijn zijn bekend. Indertijd is gesteld, dat men niet tot aanleg van een Ringlijn moet overgaan als de exploitatie niet duidelijk is. Alvorens een lijn "vette" jaren ingaat, zal er sprake zijn van zeven magere jaren. De kosten daarvan drukken op de stad. Op zeer korte termijn moet de wethouder, samen met de wethouder voor het GVB en met de vervoerregio, bij de minister aandringen op het zo snel mogelijk verschaffen van duidelijkheid over dat probleem. Spreekster neemt aan, dat er een referendum zal plaatsvinden. Voordat hiertoe wordt overgegaan, moet er duidelijkheid over de exploitatie zijn. Immers, een lijn moet niet worden aangelegd als de financiering op termijn niet geregeld is. Het aanlegbesluit zal mogelijk niet aan het einde van deze maand in de Raad aan de orde kunnen komen. Spreekster neemt aan, dat er begin 1997 duidelijkheid kan worden gegeven. In de inspraak heeft dhr. Jansen Maneschijn opgemerkt, dat er een rapport zou zijn over de breedte en lengte van het te gebruiken materieel. Spreekster vraagt hierover nadere informatie. Mevr. De Jong deelt mede dat haar fractie een warm voorstandster is van snelle aanleg van de Noord-Zuidlijn. Zij was daarom ook blij, dat voor het zomerreces een tracébesluit voor het eerste deel van de Noord- Zuidlijn is vastgelegd, te weten van het Buikslotermeerplein tot het Weteringcircuit. Het College heeft daarbij een aantal vragen en opmerkingen gekregen, omdat haar fractie niet gelukkig was met het laatste deel van het tracé. Dit had onder meer te maken met de RAI. Er gebeurt veel in de Rivierenbuurt, het Europaplein. Het is goed daar de Noord-Zuidlijn een station te geven en niet om de hoek van de RAI. Bovendien had het als belangrijk extra voordeel, dat de druk op het Beatrixpark kleiner wordt. Het College heeft nader onderzoek gedaan en heeft de Ferdinand Bolvariant gepresenteerd. Daarin is aan een aantal wensen van de D66-fractie voldaan: een beter station, ontzien van het Beatrixpark en een hogere vervoerswaarde. Op termijn liggen hier grote mogelijkheden en potenties voor De Pijp. Spreekster realiseert zich dat de bouw veel problemen oplevert. Het bestuur moet echter ook naar de langere termijn kijken. De opmerkingen vanuit De Pijp moet men niet als "Nimby-gezeur" afdoen, maar men moet er op een verstandige manier mee omgaan. Overigens zijn de ontwikkelingen die nu in De Pijp gaande zijn, ook niet zo gunstig, zoals het MKB-rapport. De Noord-Zuidlijn kan een goede impuls zijn voor De Pijp, zeker als de gemeente samen met het stadsdeel uit stadsvernieuwingsgelden een economische en algemene impuls voor De Pijp organiseert. Het is belangrijk, de bewoners en bedrijven in De Pijp tijdens het gehele proces bij de zaak te betrekken. Er moet een duidelijk aanspreekpunt zijn. De wethouder heeft extra inspraak toegezegd voor het laatste deel. Formeel is dat niet nodig, maar het is goed dit wel te doen, omdat het gevoel bestaat dat men erbuiten is gehouden. Voor de D66-fractie staat de noodzaak van de Noord-Zuidlijn onomstotelijk vast. Het is goed dat op de inspraakavond vertegenwoordigers van het bedrijfsleven aanwezig waren, die aangaven blij te zijn met de Noord-Zuidlijn. In opmerkingen van insprekers komt steeds naar voren, dat de Noord-Zuidlijn een lokaal boemeltje zou zijn en daarmee een concurrent van tram en bus. Er zal geen sprake zijn van concurrentie, maar juist van een aanvulling op het bestaande net. Daarom wil spreekster ook niet veel haltes. Als men voor meer haltes pleit, kunnen daardoor tramlijnen vervallen. Mevr. Agtsteribbe wijst erop, dat bij de metro in andere wereldsteden gemiddelde afstanden bestaan. Sommige stations liggen dicht bij elkaar, andere verder van elkaar. Een kortere tussenafstand tussen stations moet bewezen worden door het gebruik dat ervan wordt gemaakt. Mevr. De Jong antwoordt dat de Noord-Zuidlijn begint als een lokale lijn. Zij herinnert eraan, dat de NS ooit is begonnen tussen Amsterdam en Haarlem. Men moet ergens beginnen, in de hoop te kunnen uitbouwen. Tijdens de inspraak hebben bewoners uit de Bloemenbuurt in Amsterdam- Noord aangegeven, dat de Van der Pekstraat wellicht open zou komen te liggen. Door een bijeenkomst van het stadsdeel zijn zij echter op het verkeerde been gezet. Het tracé is immers vastgesteld. Daarbij is afgesproken, dat in de toekomst wellicht een aftakking naar Zaanstad zal worden gemaakt. Het ligt dan zeer voor de hand het Mosveld daarin te betrekken. Dit is thans absoluut niet aan de orde. Deze gang van zaken vindt spreekster zeer spijtig; dit verklaart haar reactie aan het adres van dhr. Van Duijn. Dhr. Van Duijn wijst erop dat hij vroeg wat er met de bus in Amsterdam- Noord zal gebeuren. Waarom mag men niet over de bus in Noord spreken? Mevr. De Jong antwoordt, dat men daarover mag spreken, maar dat er verwarring wordt opgeroepen door telkens weer de discussie te heropenen. Diverse insprekers hebben gewezen op de sociale onveiligheid van de stations. Onveiligheid is een van de grootste vijanden van het openbaar vervoer. Het is belangrijk daaraan veel aandacht te besteden. De gemeente heeft de architect nadrukkelijk opdracht gegeven rekening te houden met de - sociale - veiligheid. Het verhaal van dhr. Jansen Maneschijn over het materieel vindt zij interessant. Zij heeft zich erover verbaasd, dat het College zo onafhankelijk opereert. De wethouder voor Verkeer bezit het genoemde rapport niet, hetgeen spreekster verwondert. Indertijd is op grond van rapporten van het GVB besloten tot smal materieel. Dit had te maken met de Munt. Er mochten zeker geen "Pisa-effecten" optreden. De voorzitter wijst erop, dat het niet alleen om Pisa-effecten ging, maar ook om het feit dat de Munttoren 15 centimeter zou moeten worden verplaatst. Mevr. De Jong vervolgt, dat dhr. Jansen Maneschijn rapporten heeft genoemd, ook van het GVB, waarin staat dat breed materieel wel mogelijk is. Wat is er gebeurd: is er een nieuwe GVB, zijn er nieuwe technieken, is er voortschrijdend inzicht? Ongeacht de gebruikte techniek of het aangeschafte materieel, men moet zich realiseren dat dit bij ingebruikname verouderd is. Men moet kiezen voor één systeem of één soort materieel. De D66-fractie is voorstandster van het snel aanleggen van de Noord-Zuidlijn. Het kan en mag niet de bedoeling zijn, dat een voorziening die bedoeld is Amsterdam en de regio te verbeteren, tot nadeel van een aantal mensen, bijvoorbeeld in De Pijp, zal leiden. Het is belangrijk te komen tot een constructie vanuit het Stadsvernieuwingsfonds, om problemen voor betrokkenen uit De Pijp zoveel mogelijk te ondervangen. Spreekster vraagt naar het standpunt van het GVB over smal en breed materieel. Zij begrijpt dat de tunnel zo wordt gemaakt, dat bij verandering van inzicht ander materieel kan worden ingezet. Zij wil overigens niet dat de suggesties van dhr. Jansen Maneschijn aanleiding tot uitstel zijn. Het nu in gang gezette traject moet doorgaan. De voorzitter kent het bedoelde rapport niet, maar aangezien dit al is gemaakt behoeft er geen sprake te zijn van vertraging. Dhr. Köhler zal de voorstellen toetsen op de twee hoofdpunten: de vervoerswaarde van de lijn in relatie tot het totale openbaar vervoernetwerk en de gevolgen voor de ruimtelijke ordening. De vraag is of het bouwen een economische ontwikkeling rond de stations bevordert, waar men deze wenst, dan wel of het bouwen op niet gewenste plaatsen dreigt. De GroenLinks-fractie zal de gevolgen op korte termijn bezien. Men moet trachten de overlast te minimaliseren. Het lang toegezegde referentiescenario - groei van het openbaar vervoer zonder Noord-Zuidlijn - is in samenvatting toegezonden, maar het volledige rapport ligt sinds kort ter inzage. Daarvan heeft hij dan ook nog niet kennis kunnen nemen. Hij wil over het rapport kunnen beschikken en daarna een discussie aangaan met het College over de vraag of - zolang het GVB een monopolie heeft op het openbaar vervoer in de stad en daarmee ook op de gegevens - de gegevens geheim moeten blijven. Dit lijkt hem een op termijn onhoudbare stelling. Een onderdeel van de conclusie van de alternatieve studie naar de vervoerswaarde is, dat de vervoerswaarde goed is ingeschat. Men moet echter niet alleen een vergelijking maken met het nieuwe, maar ook met wat er bovengronds kan gebeuren. Dat geeft immers aan of voor de verdere groei van het openbaar vervoer een Noord-Zuidlijn nodig is. De uitkomsten in de samenvatting vallen hem niet mee. In de begeleidende brief is sprake van 4% groei op het gehele openbaar vervoernetwerk in het jaar 2004, zonder Noord-Zuidlijn. Uit de kolommen blijkt, dat het hier gaat om 2%. Dat betekent een lagere groei, zij het dat het in absolute aantallen gaat om 30.000 tot 35.000 reizigers per dag. Op korte termijn is het rendement op de investering niet zo groot. Het rendement op de langere termijn houdt verband met de vraag of het autoverkeer in de toekomst kan worden beperkt. In de modellen is men uitgegaan van het huidige beleid inzake het autoverkeer. Als dit met het tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer wordt uitgevoerd, zal er een extra rem worden gezet op de groei van het autoverkeer en kan de Noord- Zuidlijn een grotere vervoerswaarde krijgen. De GroenLinks-fractie heeft zich afgevraagd of het verkeer bovengronds zal vastlopen in de komende tien jaar, als er meer bovengronds openbaar vervoer zal zijn. Uit de studie blijkt dat dit niet het geval is. Wel zal in 2005 een aantal trajecten de maximale belasting naderen. Volgens de studie kan de groei van het openbaar vervoer met 37% goed bovengronds worden verwerkt. Dit neemt niet weg, dat de Noord-Zuidlijn ook andere gevolgen heeft dan alleen de groei van het vervoer, zoals de exploitatie. Spreker schat in dat dit positieve gevolgen zullen zijn, ook voor de rest van het net. Het voornaamste argument hierbij is, dat de lijn - na de investering en de afboeking in één keer - zeer rendabel kan worden geëxploiteerd. Veel mensen kunnen snel - met weinig personeel - vervoerd worden. Als men 58% kostendekking haalt, levert dat bij het bestaande rijksbeleid een sterk overschot op om zwakkere lijnen in stand te houden. Deze andere lijnen zullen verzwakken, omdat zij ten dele aanvoeren op de stamlijn. Spreker is geïnteresseerd in de prognose van de exploitatie van het overige net. Hij heeft op deze eerder gestelde vraag nog geen antwoord gekregen. De minister heeft onlangs geschreven: "Gezien de omvang van de investering vind ik het van belang om voor het tijdstip van de subsidiebeschikking een goed inzicht te hebben in de exploitatieverwachting van zowel de Noord-Zuidlijn als van de effecten op het net." Spreker vindt, dat men de minister niet kan afschepen met de opmerking, dat de rest van het net groei vertoont, vergeleken bij het meetjaar 1995. Hij wil ook betere informatie hierover. Overigens ziet hij de situatie zonder Noord- Zuidlijn nog somberder in. Aangegeven is, dat het openbaar vervoer de komende 10 jaar met 36% groeit; wie gaat dat betalen? Het huidige openbaar vervoer in de stad kan niet voldoen aan de door het rijk gestelde normen en zal misschien alleen al om die reden ingekrompen moeten worden. Zijn fractie meent, dat de Noord-Zuidlijn op lange termijn een beter exploitatieperspectief biedt. Hij wil dit nader onderbouwd zien. Er is nog geen exploitatie-overeenkomst met het rijk. Eerder heeft de Raad nadrukkelijk vastgelegd, dat er bij de definitieve besluitvorming over het aanlegbesluit een exploitatie-overeenkomst met het rijk moet zijn. Er is wel een samenwerkingsovereenkomst Noord- Zuidlijn Amsterdam, waarin de mening van Rijk en gemeente over de exploitatie staat, maar waarin niet is vermeld op welke punten partijen overeenstemming hebben bereikt. Spreker vraag wanneer de exploitatie- overeenkomst aanwezig kan zijn. Deze moet er zijn voordat men tot aanleg overgaat. In haar brief schrijft de minister, dat de zaak efficiënter kan worden. Daaruit kan men lezen dat er geen extra geld komt voor de vervoersgroei. Als dit de bedoeling is, is er sprake van een meningsverschil met de minister. Het is overigens goed, dat de samenwerkingsovereenkomst er is en dat de minister stelt, dat over dit project sprake is van goed overleg tussen gemeente en rijksoverheid. Interessant in de samenwerkingsovereenkomst vindt hij de zin "Over de locatie van het tweede station Amsterdam-Noord moet nog overeenstemming worden bereikt tussen het rijk en de gemeente Amsterdam." Deze voorzichtige zin spreekt boekdelen. Kennelijk is hetgeen hier is besloten over het traject en de stations in Noord niet in overeenstemming met de mening van het rijk, dat kennelijk problemen ziet inzake het station Van Hasseltweg. GroenLinks heeft daarmee ook problemen en is tegen een station daar. Kan de wethouder dit meningsverschil aan de Raad voorleggen? Misschien moet deze op zijn schreden terugkeren. Dan moet wel duidelijk zijn waarover het meningsverschil gaat. Het is bekend dat GroenLinks verplaatsing van het station naar het Kraaienplein e.o. wenselijk vindt vanuit het oogpunt van ruimtelijke ordening, de vervoerswaarde en de sociale veiligheid. Ook spreker wil de studie over de materieelbreedte ontvangen. Er zijn overigens veel aspecten aan verbonden, zodat het hem niet duidelijk is of men hierover op korte termijn een uitspraak moet doen. Dit moet wel duidelijk zijn, omdat hierover nu wordt vastgelegd, dat men kiest voor materieel met een breedte van 2,65 meter. Ombouw is mogelijk, zij het dat dit kostbaar is. Nu moet een principekeuze worden gemaakt. De tracékeuze hangt nauw samen met de ruimtelijke ordening. GroenLinks is van mening, dat een tracé door de Ferdinand Bolstraat, richting Europaplein, en een station Ferdinand Bolstraat en Europaplein positief zijn, niet alleen omdat hierbij sprake is van een hogere vervoerswaarde, maar ook omdat dit op langere termijn een grote uitstraling kan hebben op de gewenste extra ruimtelijke ontwikkelingen rond het Europaplein en op het economisch functioneren van De Pijp. Duidelijk is inmiddels, dat de minister akkoord gaat met de extra kosten van dit tracé. Spreker vindt dat er sprake is van een goede keuze. Dit neemt niet weg, dat vooral rond de bouwput bij het station Ferdinand Bolstraat problemen te verwachten zijn. Overleg daarover met het stadsdeelbestuur is goed, naast overleg met ondernemers over schade. Het overleg met het stadsdeelbestuur kan tot keuzes leiden, bijvoorbeeld of de tramlijn er tijdens de bouw van het station moet blijven rijden, met veel problemen. Men moet nagaan of het tram- en ander verkeer kan worden omgeleid, als men ervoor kiest niet door de Ferdinand Bolstraat te gaan tijdens de bouw. Daarbij kan bijvoorbeeld aan de orde komen of de halte van lijn 4 kan worden verplaatst naar de Van Woustraat/Albert Cuypstraat. Ook moet dan de kwantiteit van het autoverkeer door de Van Woustraat aan de orde komen. Een en ander moet in overleg met het stadsdeel plaatsvinden, voordat men concreet aan de gang gaat. Dit geldt ook voor de in- en uitgangen van het voorgestelde lange station. Op dit moment hoeft men niet vast te leggen of er een trap komt bij het Picoplein of iets verder, maar dit heeft wel te maken met de inrichting van de openbare ruimte; dit is een taak van het stadsdeel. Bovendien gaat het hier om een extra impuls voor de stadsvernieuwing, alsmede om extra geld uit de centrale kas. Dit vereist een plan dat alleen na overleg met het stadsdeel tot stand kan komen. Spreker is niet bij voorbaat overtuigd van het feit dat de reikwijdte van de schaderegeling slechts 200 meter rond de stations en bouwputten moet zijn. De vraag is of met name het tweede deel van de Albert Cuypstraat hier niet onder moet vallen. Hieraan zijn uiteraard kostenconsequenties verbonden. Men onderhandelt nog over het percentage schadevergoeding op winstderving. Spreker neemt aan dat voor de definitieve vaststelling van de regeling de Raad een rapportage van de uitkomst van de onderhandelingen zal krijgen. De Kamer van Koophandel verwijst naar jurisprudentie over schaderegelingen van 20% tot 40%, en stelt 15% voor. Tot nu toe ontbreken voorstellen voor het vergoeden van immateriële schade van bewoners, bijvoorbeeld bewoners die langdurig met een bouwput worden geconfronteerd of die jarenlang een afvoerbuis voor hun woning krijgen. Ook zij ondervinden gedurende lange tijd schade. Men moet nagaan of er voor hen ruimte is voor financiële compensatie. Spreker wil in vertrouwelijkheid hierover nader spreken, omdat hij niet weet wat de ruimte in de begroting is voor schadevergoedingsregelingen. Afsluitend wijst hij op de notitie "Inrichting besluitvormingsproces", nodig vanwege de mogelijkheid van een referendum. De onafhankelijke adviescommissie heeft hierover de nodige kritische opmerkingen gemaakt. Spreker informeert naar een aangepast voorstel voor de volgende commissievergadering. De notitie over de inrichting van het besluitvormingsproces kan dan niet op 13 november a.s. in de raad worden behandeld, tenzij de reactie van het College daarop op zeer korte termijn aanwezig is. Dhr. Niamut is van mening, dat de Noord-Zuidlijn er al had moeten zijn vanwege de toegevoegde waarde voor de groei van het vervoer en het opvangen van de vervoersmobiliteit die de komende eeuw in de binnenstad zal ontstaan, wil Amsterdam als economische potentie en leefbare stad kunnen meetellen. Vervoerslijnen op maaiveldniveau moeten binnen korte tijd een maximale benutting krijgen. De CDA-fractie kan instemmen met de Noord-Zuidlijn, nadat zij eerder haar "onaanvaardbaar" had uitgesproken over een halte aan de achterzijde van de RAI. Gepleit is voor het meenemen in het onderzoek van de Ferdinand Bolstraat, met een haltering/opening aan de Ceintuurbaan en een opening aan de kop van de Albert Cuypmarkt. Inspraak daarover vindt hij een goede zaak. Hij is het eens met de opmerkingen over de schaderegeling. Hij vraagt van het College antwoord op de vragen in de brief van 18 oktober jl. van de Kamer van Koophandel. Hij is vooralsnog voorstander van het oprekken van de 75%-vergoeding voor winstderving. Het tegengaan van overlast en compenserende maatregelen voor bewoners moeten nadere aandacht krijgen. Bij compenserende maatregelen moet men denken aan alternatieve vervoerwijzen. Het doorgaan van het vervoer, ook al duurt de bouw daardoor langer, moet mede in het licht van economische aspecten onderzocht worden. Er moet zoveel mogelijk gedaan worden aan het creëren van een draagvlak. Daarbij speelt vooral het korte-termijndenken een rol. Het gaat immers om het beperken van overlast. De Raad moet nagaan wat de lijn op langere termijn kan betekenen. Op dit moment is 1,8 miljoen gulden beschikbaar. Spreker is het eens met opmerkingen over de exploitatie. De besluitvorming over de materieelbreedte moet men naar zijn mening uit het voorstel lichten totdat een vergelijkbaar onderzoek naar de exploitatie heeft plaatsgevonden. Procedureel is er juist gehandeld. Bij de besluitvorming zullen inspraak en voortdurende betrokkenheid van bewoners een rol moeten spelen, ook vanwege het draagvlak. Bij de uitvoering lijkt het goed de toegevoegde economische investering een rol te laten spelen, zodanig dat er met name rondom de haltes een masterplanontwikkeling komt, in samenwerking met de daarbij horende bestuurslagen. Per halte - met name in De Pijp, bij het Rokin, bij de RAI en in Noord - zal een complete masterplanontwikkeling moeten komen, waaruit blijkt welke aanvullende investeringen moeten plaatsvinden in verband met de economische potentie. Uiteraard speelt de sociale veiligheid van de haltes een belangrijke rol. Er zal regelmatig over de uitvoering gerapporteerd moeten worden. Op basis van planmatig handelen moet zo goed mogelijk uitvoering worden gegeven aan dit infrastructurele project. Spreker is het eens met mevr. De Jong, dat een extra halte in de binnenstad de druk op het bestaande net zou opvoeren. In eerste instantie is hij niet voor een extra halte, omdat een tracékeuze is afgesproken vanaf Noord tot het Weteringcircuit. Vooral de discussie over één of twee haltes in de binnenstad heeft een belangrijke rol gespeeld. Diverse fracties hebben aangedrongen op een goede halte- ontsluiting van de Dam. In het huidige tracé is daarin voorzien. Mevr. Agtsteribbe vindt dat de raadsdebatten hierop moeten worden nagelezen. Iedere vraag die gesteld wordt, moet worden beantwoord. Dhr. Niamut wijst op verschillende argumenten die op dit punt zijn aangevoerd. Hij geeft de reactie van zijn fractie op de door mevr. Agtsteribbe gestelde vraag naar een extra halte. Hij vindt het onjuist te reageren op basis van de negatieve belevingselementen van de aanleg van de Noord-Zuidlijn op korte termijn ten opzichte van het voordeel op langere termijn voor de vervoerswaarde. Hij hoopt, dat de woordvoerder van De Groenen over 20 jaar - indien hij nu tegen aanleg is - alsnog voor het gebruik van de metrolijn zal zijn. Dhr. Van Duijn zou het ongemak van overlast en de ongunstige economische gevolgen op de korte termijn voor lief nemen als hij de overtuiging had dat de Noord-Zuidlijn op langere termijn een verbetering van het openbaar vervoer teweeg brengt. Hij heeft die overtuiging niet; sterker nog, zijn vrees dat de aanleg van de Noord-Zuidlijn leidt tot inkrimping van het bovengronds openbaar vervoer krijgt steeds meer realiteitsgehalte. Enige tijd geleden is aangegeven, dat lijn 6 zou worden opgeheven; lijn 17 zou worden ingekort. Verleden week is gesteld, dat 40 haltes, waaronder belangrijke, worden opgeheven. Vanmorgen ontving hij een brief van een bewoner van de Hoogte Kadijk, die vroeg te voorkomen dat lijn 7 zou worden opgeheven. Dhr. Van Duijn vreest, dat na aanleg van de Noord-Zuidlijn de lijnen 4, 24 en 25 eerst worden omgelegd en vervolgens verdwijnen, omdat zij te zwaar worden beconcurreerd om nog maar enigszins kostendekkend te kunnen zijn. Overigens is de bekostigingssystematiek in het voordeel van de metro. Hij is het met dhr. Jansen Maneschijn eens, dat het bovengronds openbaar vervoer steeds meer zal verdwijnen. Mevr. Agtsteribbe verzoekt dhr. Van Duijn volledig te citeren. Dhr. Jansen Maneschijn heeft meer gezegd, hetgeen ook in de oordeelsvorming moet worden betrokken. Als de Noord-Zuidlijn er niet is, staat niet bij voorbaat vast dat het voorzieningenniveau van het huidige net alles kan opvangen. Dhr. Van Duijn onderschrijft dit tot op zekere hoogte. De aanleg van de Noord-Zuidlijn zal de inkrimping van het bovengronds openbaar vervoer versnellen. Mevr. Agtsteribbe meent dat er bij een goede exploitatie van de Noord- Zuidlijn middelen overblijven om zwakkere lijnen te steunen. Dhr. Van Duijn vindt daarom het berekenen van de vervoerswaarde in de variant van het versterken van de tram, heel belangrijk. Daarom zal hij het referentie-onderzoek graag lezen. Dit is relevante informatie voor de discussie. Het onderzoek moet openbaar kunnen zijn en men moet erop kunnen reageren. Belangrijk is, door te rekenen wat er mogelijk is aan verbetering en uitbouw van het bovengrondse tramnet als daarvoor de extra middelen kunnen worden ingezet. Mevr. Agtsteribbe vraagt zich af in hoeverre de minister hierin meegaat. Per kilometer is het gewoon duurder. Dhr. Van Duijn is van mening, dat men door het terugdringen van het autoverkeer uiteindelijk veel meer passagiers kan winnen dan met aanleg van de Noord-Zuidlijn. Er wordt naar zijn mening onvoldoende aandacht gegeven aan het terugdringen van het autoverkeer. De wethouder heeft aangegeven, dat de Noord-Zuidlijn helpt de binnenstad autoluw te maken. Als tegelijk het voornemen bestaat, op het Rokin en bij het Weteringcircuit grote parkeergarages aan te leggen, zal daardoor autoverkeer worden gelokt naar het centrum. Dit doorkruist het autoluw maken van de binnenstad. Daarom gelooft hij er niet in dat de Noord- Zuidlijn niet veel automobilisten uit de auto zal lokken. Er is wel eens berekend, dat dit er ca. 8000 zullen zijn. Gelet op de investering van 1,8 miljard gulden vindt hij dit weinig. Dhr. Niamut vindt het niet juist, 8000 automobilisten te vergelijken megt een investering van 1,8 miljard gulden. De Noord-Zuidlijn is niet alleen bedoeld om automobilisten in de metro te krijgen. Er zijn meer doelen. Zijns inziens opereert dhr. Van Duijn onverstandig. Dhr. Van Duijn zou voorstander van de Noord-Zuidlijn zijn om daarmee de automobiliteit te kunnen afremmen. De keuze voor de Ferdinand Bolstraat is een zure appel, waar hij niet doorheen wil bijten, omdat dit geen verbetering brengt voor het openbaar vervoer. In de schaderegeling gaat men uit van 75% van de gederfde winst. De overige 25% wordt gezien als een normaal maatschappelijk risico. Hij vraagt zich af of het zo normaal is wanneer de overheid een grote investering doet die leidt tot bouwputten, zonder een duidelijke verbetering voor het openbaar vervoer. Hierbij denkt hij aan de afkoop van Gerard Bakker, die niet tegen ploffende tennisballen kon. Het is in dit licht gezien niet vreemd, dat ondernemers vragen om een schadeloosstelling van 85%. Bij de hoorzittingen is het hem opgevallen, dat de gemeenteraad de massale kritiek negeert. Het tracé is hier en daar aangepast, maar het feit dat voor de Noord-Zuidlijn wordt gekozen staat voor het overgrote deel van de Raad buiten de discussie. De bezwaren tegen aanleg door De Pijp worden ter zijde geschoven. Dit raakt bij spreker een historische zenuw. Hij vreest, dat conflicten zich opnieuw zullen voordoen. Het is beter in harmonie aan verbetering van de stad te werken dan onnodige conflicten te creëren. Hij is benieuwd naar de exploitatievergoeding van het rijk. Hij veronderstelt dat de gemeente een behoorlijk bedrag aan de investeringen moet bijdragen. Naarmate de jaren vorderen zal het bedrag van 1,8 miljoen gulden aanmerkelijk hoger worden; wellicht tweemaal zoveel. Hij vraagt waarom de prognoses voor de uitbreiding van het openbaar vervoer in Amsterdam plotseling 200.000 instappers ongunstiger zijn geworden. Eerst zouden er begin volgende eeuw 1,3 miljoen instappers zijn; nu is er sprake van 1,1 miljoen. Welke veranderingen zijn nog in de prognoses te verwachten? De fractie van De Groenen zal haar verzet tegen de Noord-Zuidlijn voortzetten. Spreker is verheugd dat het metroplatform gisteren heeft besloten een referendum te organiseren. Dhr. Van Bommel acht het nu voorliggende besluit het enige referendabele besluit en daarmee voor een mogelijke correctie door Amsterdammers de facto ook het belangrijkste besluit. Hij vindt het daarom passend nu principiële opmerkingen te maken over de aanleg van welke metrolijn dan ook. De SP ziet de metro als een hoogwaardig vervoermiddel voor het snel vervoeren van veel passagiers in een hoge frequentie over relatief grote binnenstedelijke afstanden. De metro is per definitie goed te exploiteren, beter dan tram of bus in de binnenstad. De metro kan daarom een welkome aanvulling zijn op het huidige openbaar vervoernet. Dit algemene uitgangspunt leidt voor de SP niet tot acceptatie van de Noord- Zuidlijn in Amsterdam. Dit komt door de grote onzekerheden waarmee deze lijn wordt omgeven. In dit verband noemt hij de financiering van de aanleg. Het project is opgenomen in de plan studietabel van het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT); over de rijksbijdrage en de inpassing in de beschikbare middelen moet nadere informatie komen. Het is volstrekt onduidelijk, ondanks brieven van de minister, welke gelden verkregen worden. Alvorens het besluit een nieuwe metrolijn aan te leggen kan worden genomen, moet hierover eerst duidelijkheid bestaan. Een andere onzekerheid is de situatie van het GVB. De tekorten en de sanering daarvan zetten het huidige bus- en tramnet zozeer onder druk, dat niet bekend is hoe een Noord-Zuidlijn in de toekomst in het bestaande net zal passen. Op grond daarvan vindt de SP het beter te wachten met een aanlegbesluit totdat er volstrekte duidelijkheid is over de toekomst van het bestaande net en de exploitatiemogelijkheid daarvan. Als er geschrapt wordt in lijnen, zal een ander exploitatiebeeld ontstaan. Dit heeft gevolgen voor het aansluiten van het bestaande net op een nieuwe metrolijn. Hierover kan thans niets worden gezegd. Er is een fijnmazig tram- en busnet nodig om te voorzien in de aansluiting op een nieuwe metrolijn. Zonder die aansluiting vervalt de mogelijke vervoersgroei en vervoerswaarde. De passagiersgroei kan tot ruim in het eerste decennium van de volgende eeuw opgevangen worden. Het is niet nodig nu opeens te besluiten tot aanleg van de Noord-Zuidlijn. Men zou kunnen kiezen voor een verbetering van het bestaande net en van de fijnmazigheid binnen de Ring; een andere mogelijkheid is het doortrekken van lijn 51 naar Noord of het sluiten van de Ringlijn. Dergelijke zaken zijn nooit serieus overwogen. Men beziet alleen het grote infrastructurele werk. Dit komt vooral ook door de regionale betekenis die het College voor de Noord-Zuidlijn ziet. Ook daarover is veel onzekerheid. Doortrekken naar Purmerend of Zaandam-Oost is afhankelijk van hetgeen in de regio gebeurt in de sfeer van wonen, werken en vervoeren. Mevr. Agtsteribbe wijst erop dat in het kader van de Vinex hieronder een handtekening is gezet. Dhr. Van Bommel wijst erop, dat dit afhankelijk is van de financiering en te verwachten exploitatie. Als men op dit punt niet scoort met het eerste deel van de Noord-Zuidlijn zal het tweede deel er nooit komen. Mevr. Agtsteribbe is het hiermee niet eens. Ook de minister heeft, namens het kabinet, een handtekening gezet. Dhr. Van Bommel noemt als vierde onzekerheid de bekostiging van de exploitatie van het openbaar vervoer in het algemeen en in Amsterdam in het bijzonder. De situatie in de grote steden is anders dan die op het platteland. Amsterdam en de andere grote steden zouden frontaal moeten inzetten op een andere bekostigingssystematiek van het grootstedelijk openbaar vervoer. Als nu besloten wordt tot de aanleg van de Noord- Zuidlijn wordt de andere bekostigingsystematiek op de tocht gezet. De minister wil natuurlijk dat een Noord-Zuidlijn wordt aangelegd die beter te exploiteren is dan een bus- of tramlijn. Daarmee geeft de gemeente haar vrij spel om te komen tot andere eisen aan de exploitatie. De veronderstelling is, dat de exploitatie van het bestaande net zelfs beter wordt, omdat de score boven de 50% zal liggen. De verwachting is ook dat de eisen van het rijk aan de exploitatiemogelijkheden van openbaar vervoernetten scherper zullen worden. Dit kan betekenen, dat de thans voorziene 58% bij de opening van de lijn en de verdere verschraling van het bovengrondse net onvoldoende zal zijn. Dhr. Köhler attendeert erop, dat er bestaand rijksbeleid is. Binnen 10 jaar zal de kostendekking 50% moeten zijn. Dhr. Van Bommel begrijpt daarom ook niet dat iedereen zo jubelt over de 58% die nu voorzien wordt voor een lijn in de verre toekomst. Zeker als blijkt, dat de lijn niet de gedachte regionale betekenis heeft. Dhr. Köhler vindt het dan interessant of dhr. Van Bommel verwacht dat de 50% met het bovengronds vervoer kan worden gehaald. Dhr. Van Bommel vindt dat men moet inzetten op het in stand houden van het nu aanwezige openbaar vervoer, dat fijnmazig is binnen de Ring. Wil men dit zo houden, dan moet men de Noord-Zuidlijn niet aanleggen, gelet op de negatieve verwachtingen van de eisen van het rijk. Hij voorspelt, dat bij het wel aanleggen van de Noord-Zuidlijn het fijnmazige net volkomen verschraalt. Hij hoort dit ook enigszins doorklinken in de woorden van dhr. Köhler, die echter tot een andere conclusie komt. Dhr. Köhler legt die angst naast wat er zou gebeuren met het bestaande rijksbeleid voor het huidige vervoer. De vraag is of het mogelijk is bovengronds de snelheden op te voeren, extra haltes weg te halen, om voor het bestaande tram- en busnet tot 50% kostendekking te komen. Dhr. Van Bommel erkent dat dit zeer de vraag is. Los daarvan moet men er rekening mee houden, dat in grote steden een andere maat is voor het exploiteren van een fijnmazig net. Er is alle aanleiding om bij de minister aan te dringen op een andere bekostigingssystematiek voor binnenstedelijk openbaar vervoer. Indien men nu op de Noord-Zuidlijn inzet zal de minister dit aangrijpen om niet over een andere bekostigingssystematiek te spreken. De Noord-Zuidlijn ligt er dan uiteindelijk, terwijl het overige net minder rendabel is. Hij voorspelt dan een verschraling van het bovengronds openbaar vervoer. De fijnmazigheid maakt het binnenstedelijk openbaar vervoernet de moeite waard. Anders zal men voor het binnenstedelijk verkeer de auto kiezen, of eventueel de fiets. Dhr. Köhler veronderstelt dat ook dhr. Van Bommel weet, dat in Den Haag, los van de Noord-Zuidlijn, gesproken wordt over een nieuwe bekostigingssystematiek. Amsterdam en andere gemeenten hebben gepleit voor een verstedelijkingsfactor. De minister heeft de Tweede Kamer voorgesteld dit het komend jaar niet te doen. De minister heeft een voorstel liggen, waardoor het komende jaar voor het huidige net 5 miljoen gulden minder wordt verkregen. Hij begrijpt niet waarom de bekostigingsproblematiek alleen negatief aangezet wordt voor de Noord- Zuidlijn, maar niet voor het bestaande net. Dhr. Van Bommel acht de bekostigingssystematiek voor binnenstedelijk openbaar vervoer in alle grote steden een probleem. De regering moet hieraan aandacht besteden. Op grond van de vier door hem genoemde onzekerheden voor de toekomst van het grootstedelijk openbaar vervoer kiest hij ervoor, deze eeuw geen nieuwe metrolijn aan te leggen. In de volgende eeuw kan men daarvoor misschien wel kiezen, omdat dan over een aantal zaken meer duidelijkheid aanwezig is. Hij verwacht dat er dan landelijk meer besef is voor de vervoersproblematiek in de grote stad en de regio. Hij geeft er de voorkeur aan, tegenover het rijk in te zetten op alternatieven. Natuurlijk kan men niet een rijksbijdrage inzetten om het binnenstedelijk vervoer binnen de Ring in stand te houden of fijnmaziger te maken. Als de Raad besluit geen Noord-Zuidlijn aan te leggen, is het gesprek met de minister niet afgelopen. Bij het spreken over de Ringlijn of het eventueel doortrekken van sneltram 51 naar Amsterdam-Noord kan men deze discussie voeren. Dhr. Bijlsma heeft geen gelegenheid gehad zich goed voor te bereiden op deze discussie en vraagt of het mogelijk is schriftelijke vragen in te dienen. De wethouder bevestigt dit. De vergadering wordt van 15.59 uur tot 16.09 uur geschorst. De wethouder wijst erop dat de Raad heeft besloten over het tracé tot het Weteringcircuit en heeft gevraagd na te gaan hoe het tracé tussen het Weteringcircuit en het WTC kan lopen, in allerlei varianten. Dat onderzoek is verrricht. Hij constateert dat enige aandacht voor Noord is gevraagd. Rijkswaterstaat zal de mogelijkheid nagaan van een optimalisatie van het tracé in Noord. De Raad zal daarover worden geïnformeerd. Er is voldoende gesproken over het Mosplein. De kosten daarvan zijn hoog, terwijl de meerwaarde gering is. Wel zal men er een reservering doen voor de verdere toekomst, in het belang van Noord omdat de ontwikkeling van het Mosplein dan niet gelijktijdig behoeft plaats te vinden met het Buikslotermeerplein, maar men kan wachten op doortrekking naar Zaandam. Dhr. Van Duijn meent dat het Mosplein groener is dan de Van Hasseltweg. De wethouder wijst erop dat er 13 varianten voor het Weteringcircuit zijn gemaakt. Allereerst is een tracé vanaf de Vijzelgracht bezien, met een iets zuidelijker situering van het station Vijzelgracht. Naar aanleiding van deze varianten heeft de inspraak plaatsgevonden, waarvan hij de resultaten aan het College heeft voorgelegd. Vervolgens heeft een optimalisatie plaatsgevonden en is men met het uiteindelijke voorstel gekomen, dat nu opeens wordt beschouwd als een veertiende variant. Over dit voorstel zal op 11 november a.s. nog inspraak plaatsvinden. In antwoord op de vraag naar ruimte in de tijd dringt hij er met klem op aan, daartoe niet te besluiten, omdat er dan ca. één jaar vertraging zou optreden. Hij heeft met instemming kennis genomen van de brief van de minister van vrijdag jl. Het College voelt zich hierdoor gesteund. Het komt weinig voor, dat bij projecten van een dergelijke omvang zo verregaande toezeggingen worden gedaan. De brief bevat enkele punten die men in het traject nog moet aanpakken, hetgeen men dan ook zeker zal doen, zoals de mogelijke optimalisering van de situatie rond de halte Meeuwenei. Hij vindt het niet verstandig, het rapport over de vervoerswaarde openbaar te maken, omdat daarin concurrentiegevoelige bedrijfsinformatie staat. Openbaarmaking kan het GVB geen goed doen. Bovendien heeft de minister om een second opinion van Rijkswaterstaat hierover gevraagd. Daaraan werkt de gemeente vanzelfsprekend mee. Dhr. Köhler had gevraagd om, alvorens de discussie te voeren of het rapport openbaar dient te worden gemaakt, het rapport aan de raadsleden ter beschikking te stellen. Hij kan het niet goed bestuderen op grond van het inzien van kopieën waarbij hij aantekeningen mag maken. De wethouder antwoordt dat het rapport ter inzage is gelegd. Het bevat bedrijfsgevoelige informatie. Hij vindt het niet goed als die gegevens op straat terecht komen. Mevr. Agtsteribbe wijst op de impliciete afspraak dat raadsleden stukken die zij in vertrouwen ontvangen onder zich houden. Daarmee ligt die informatie dus niet op straat. Dhr. Köhler heeft de ervaring, dat de ter inzage liggende stukken het vaakst in de krant komen. Hij is verbaasd dat dit met deze stukken nog niet is gebeurd. Het kan er bij hem niet in dat in dit rapport de bedrijfsgeheimen van het GVB zouden worden onthuld. Hij wil dan ook gewoon een ordentelijke begroting van het GVB voor het komend jaar ontvangen. Die kan men echter niet maken bij gebrek aan goede interne bedrijfsgegevens. Hij kan zich niet indenken, dat de concurrentie hieruit gegevens haalt die de bedrijfseconomische geheimen van het GVB onthullen. Zou dit wel gebeuren, dan zou men een hele stap verder zijn in de sanering van de financiële administratie. Vervoersprognoses kunnen zijns inziens niet geheim worden gehouden. Deze kunnen tenminste vertrouwelijk aan de Raad ter beschikking worden gesteld, die allerhande vertrouwelijke stukken krijgt toegestuurd. De wethouder heeft aangegeven waarom het rapport ter inzage is gelegd. Hij vindt het niet meer dan netjes dat hij met de wethouder voor het GVB zal bespreken hoe men hiermee kan omgaan. Dhr. Niamut vraagt of er een verschil is tussen tervisielegging voor de raadsleden of kabinet toezenden. Hij ziet hiertussen geen verschil. Hij ondersteunt het verzoek van dhr. Köhler. De wethouder zal met de wethouder GVB overleggen. Van de exploitatie van de Noord-Zuidlijn is bekend, dat de Raad en het College daaraan veel aandacht geven. Uiteindelijk zal men bij de beschikking hierover zekerheid moeten verkrijgen. Iedere gelegenheid grijpt het College aan om met de minister over de exploitatie te spreken. Twee weken geleden is een gesprek met haar gevoerd over het verdere traject. Dit heeft geleid tot de brief die het College vrijdag jl. heeft ontvangen. Daags na deze vergadering zal weer een gesprek met de minister van Verkeer en Waterstaat plaatsvinden, die zelf een dialoog heeft gestart waaraan het College deelneemt. Daarbij gaat het om de kostendekking en de bekostiging. Deze discussie zal een half jaar in beslag nemen. Een dezer weken zal wethouder Ter Horst met de minister spreken over de kwestie van de Ringlijn. Spreker benadrukt de positieve houding van de minister, zoals deze in de brief naar voren komt. De nieuwe bekostigingssytematiek zal vooral positief moeten zijn voor stedelijke agglomeraties. Bij de beschikking zal er duidelijkheid moeten zijn; deze beschikking verwacht men rond de zomer van 1997. De discussies over de materieelbreedte, onder een andere wethouder voor Verkeer, herinnert hij zich goed. De bocht bij de Munttoren heeft hierin een grote rol gespeeld. Wethouder Ter Horst en hij hebben de directeur van het metrobedrijf gevraagd om een rapport over dit punt om te bezien of men de situatie zou kunnen optimaliseren, zoals spreker dat ook doet in de tracékeuze. Als men hiermee grote besparingen zou kunnen behalen, moet men dat niet nalaten. Dit rapport is gemaakt; wethouder Ter Horst heeft het GVB vervolgens gevraagd deze zaak te bezien. Daarna is spreker aan de beurt en krijgt hij deze informatie, waarna hij hiermee bij de commissie zal komen. Mevr. Agtsteribbe vraagt of hierover al voor het raadsdebat enige helderheid kan worden geboden. Zij heeft vernomen dat het effect op de investeringen en de exploitatie heel gunstig kan zijn. De wethouder weet niet wanneer hij dit rapport zal krijgen. In zijn ogen is men het erover eens dat men tot deze aanpassing moet overgaan als deze beter is. Mevr. Agtsteribbe meent dat dit ook van belang kan zijn voor de Ringlijn. Dhr. Elderhorst wijst erop, dat gezien de discussie hierover in de raadsvoordracht is opgenomen, een breedte van 3 (drie) meter niet onmogelijk wordt gemaakt. Mevr. Agtsteribbe heeft de neiging de redenering om te keren. De wethouder meent dat de inzet dezelfde zal zijn. Over de economische effecten zijn verschillende rapporten uitgebracht, gezamenlijk met stadsdeelbestuurders, bewoners en bedrijven. Hierover heeft hij heden geen vreemde voorstellen vernomen. Alle gemaakte opmerkingen worden in de verdere procedure meegenomen in het overleg met de stadsdelen. Daarover zal hij de commissie regelmatig blijven informeren. Hij hecht aan een goede dialoog met goede voorlichting en inspraak. Wat de veiligheid betreft is met opzet gekozen voor een architect die ervaring heeft met de uitbreiding van de RAI en van Schiphol. Spreker gaat ervan uit, dat er dan ook sprake zal zijn van tourniquettes. Het College heeft naar zijn mening gehoor gegeven aan de wensen van inspraak en heeft opmerkingen uit de inspraak ter harte genomen. Zo is men niet doorgegaan met een tracé achter de RAI en heeft men besloten het Beatrixpark te sparen. Er behoeft geen sloop plaats te vinden, terwijl er ook een hogere vervoerswaarde uitkomt. Op de vraag naar een onafhankelijk persoon voor klachten zal hij in overleg met stadsdeelbestuurders nagaan hoe men hieraan vorm kan geven. Het Cornelis Troostplein ligt 250 meter van de Ceintuurbaan. De vervoerswaarde wordt bij verplaatsing minder. Een station met een in- en uitgang bij de Ceintuurbaan en bij de Albert Cuypmarkt vindt hij een goede zaak. Hier stappen per dag ca. 30.000 mensen in en uit. Dit acht hij goed voor een economische impuls. De prognoses voor het verdere net komen bij de second opinion naar voren. De definitieve aanleg van de Noord-Zuidlijn is aan de orde bij de beschikking. De nu voorliggende raadsvoordracht is het referendabele besluit. De openbare ruimte in de binnenstad, maar ook in de stadsdelen is belangrijk. In overleg met de stadsdelen is besloten een coördinerend omgevingswethouder aan te wijzen, te weten wethouder Stadig. De stadsdelen hebben overigens eigen bevoegdheden voor hun omgeving. Voor de binnenstad zal de wethouder Beheer Openbare Ruimte zich niet onbetuigd laten. Uit onderzoek op milieugebied komt naar voren, dat de huidige plannen neutraal tot licht positief zijn. Bij doortrekking van de Noord-Zuidlijn zal het milieurendement hoger worden. De directeur van de Milieudienst concludeert in zijn advies dat het bijzonder is, dat een zo grote investering die in hoofdzaak is gericht op economische groei van de stad nog milieuvriendelijk ook kan worden genoemd. Spreker steunt die gedachte. Hij zou al tevreden zijn als er slechts 1000 auto's van straat verdwenen. Dhr. Van Duijn wijst erop dat hierbij geen rekening is gehouden met de afbraak van het openbaar vervoer bovengronds, waardoor weer passagiers verloren gaan. De wethouder meent, dat dhr. Van Duijn dan een verkeerd uitgangspunt hanteert, namelijk dat het hier gaat om afbraak van een fijnmazig net. Spreker beweert juist dat dit een aanvulling is op het goede openbaar vervoernet. Hij daagt dhr. Van Duijn uit, helder te zeggen waarom hij eerst voor de Noord-Zuidlijn was en nu niet meer. Dhr. Van Duijn neemt die uitdaging aan. Aanvankelijk had hij de indruk dat het zou gaan om uitbreiding van het bestaande openbaar vervoer. Hij is allengs tot het inzicht gekomen, dat hiervan geen sprake is, maar dat het juist een vervanging wordt van het bovengrondse openbaar vervoer. Dat vindt hij geen verbetering. De wethouder handhaaft zijn mening, dat het milieurendement eerst neutraal tot licht positief is en later zal toenemen. Bij het onderzoek hiernaar worden echt alle aspecten afgewogen. Vanaf het begin zal de Noord-Zuidlijn 8000 mensen uit de auto halen en zal deze 160.000 mensen per dag ondergronds vervoeren. Dhr. Van Duijn meent dat het gaat om 80.000 mensen. De wethouder vervolgt dat dit goed is voor het milieu en dat de lijn nog meer rendement zal opleveren dan nu is aangegeven. Hij meent dat dhr. Van Duijn terecht de exploitatie aan de orde heeft gesteld, maar hij vindt het jammer dat deze niet zegt blij te zijn dat het College niet voor de Beatrixvariant heeft gekozen. Dhr. Van Duijn komt altijd op voor bomen, hetgeen spreker zeer respecteert, maar spreekt daarbij nooit over een prijskaartje. Dhr. Van Duijn meent dat de wethouder blij moet zijn, dat hij niet over het Van Hasseltstation en het daarbij behorende verlies aan groen is begonnen. Mevr. De Jong wijst erop, dat dit een ander station betreft. Dhr. Ter Mors geeft een nadere toelichting op de schaderegeling. Bij het advies terzake van de Kamer van Koophandel heeft mevr. Agtsteribbe de suggestie gedaan de schaderegeling aan te scherpen naar aanleiding van overleg met de Kamer van Koophandel. Spreker is gevraagd te reageren op dit advies. De reactie van het bureau waarvoor hij werkzaam is wordt heden aan het opdrachtgeversbureau verzonden en zal ook aan wethouder Bakker ter kennis worden gebracht. Hierna zal zeker verder overleg met de Kamer van Koophandel plaatsvinden. Van de procedures, zoals vermeld in de Nadeelcompensatieregeling, zal een overzicht gemaakt worden. De bedoeling van het schadebureau is een centraal station te creëren voor de afhandeling van alle typen schade. Het schadebureau moet zo veel mogelijk onafhankelijk zijn, teneinde een efficiënte afhandeling van allerlei schaden en claims te kunnen waarborgen. Dit sluit aan bij de ombudsmangedachte. Op dit moment kan hij niet overzien of een ombudsman in het schadebureau worden opgenomen. Mevr. Spier heeft gevraagd naar differentiatie tussen verschillende categorieën binnen de regeling. In principe wordt geen substantieel onderscheid gemaakt tussen ondernemers en particulieren. Er wordt een algemene schadevergoedingsgrondslag geschapen. Deze wordt voor de ondernemers toegespitst en geconcretiseerd tot een schadevergoedingsniveau tot 75% van de winstderving. Dhr. Köhler heeft gevraagd naar de adherentie van 200 meter. Spreker attendeert erop, dat de verordening op dit moment geen fysieke afgrenzing bevat. Er wordt een definitie gehanteerd: als er aantoonbare schade is, veroorzaakt door de aanleg van de Noord-Zuidlijn, wordt deze vergoed. Er is derhalve afgezien van de hantering van een lijn op de kaart. De Kamer van Koophandel heeft in haar advies aangedrongen op 85% vergoeding van de schade. Spreker meent, dat het geldend recht geen steun biedt aan een dergelijke hoogte, gelet op de vermelding dat kortingspercentages tussen 20 en 40 gebruikelijk zijn. Een schadevergoeding van 75% lijkt hem redelijk, mede gelet op de gemiddelde aftrek tussen de gebruikelijke 20% en 40%. De voorzitter sluit hierna de discussie en herhaalt dat de tweede termijn zal plaatsvinden op 20 november a.s. terwijl de raadsbehandeling is gepland voor 27 november a.s. De vergadering wordt om 16.45 uur gesloten.