gemeentevervoerbedrijf amsterdam Afdeling Strategische Planning, maart 1997 [VORIG HOOFDSTUK] [INHOUD] [INDEX] [VOLGEND HOOFDSTUK] 9. Financieel resultaat en de marges Op basis van de hoofdstukken 6 t/m 8 zal in dit hoofdstuk aandacht besteed worden aan het financiële resultaat voor het GVB. Het gaat hier zowel om de kostendekkingsgraad als om het financiële tekort dan wel overschot dat in de toekomst zal ontstaan. In de laatste paragraaf zal een overzicht gegeven worden van de risico's die kleven aan de gehanteerde uitgangspunten, als wel aandacht besteed aan de vraag hoe deze risico's zoveel mogelijk kunnen worden tegengegaan. 9.1 Kostendekkingsgraad Het Rijk gaat in zijn taakstelling voor nieuwe projecten uit van een kostendekkingsgraad van 50% inclusief beheer, onderhoud en instandhouding infra. In deze paragraaf zal de kostendekkingsgraad worden gebaseerd op de opbrengsten verkregen op basis van het gemiddelde GVB-tarief. De kostendekkingsgraad wordt als volgt berekend: Kostendekkingsgraad (incl./excl. infra) = opbrengsten kaartverkoop / exploitatiekosten (incl./excl. infra). Dit resulteert in tabel 9.1. In 2004 zal de dekkingsgraad van de bedrijven en het GVB t.o.v. 1993 verbeteren als gevolg van een sterkere groei van de opbrengsten dan de kosten. Tussen 2004 en 2005 zal na aanleg van de Noord/Zuidlijn de dekkingsgraad van bus en tram afnemen en die van de metro stijgen. Dit resulteert per saldo in een stijging van 1%-punt voor het GVB, uitgaande van het gemiddelde GVB-tarief. De opbrengsten stijgen tussen 2004 en 2005 met 7 miljoen (22,8 ct.) respectievelijk 1 miljoen (WROOV), terwijl de kosten met 15 miljoen stijgen. Deze sterke kostenstijging wordt met name veroorzaakt door de hogere infrakosten als gevolg van de aanleg van de Noord/Zuidlijn. Daarnaast blijven de infrakosten voor de tram op nagenoeg hetzelfde niveau als in 2004. Het achter blijven van de opbrengsten wordt veroorzaakt door de lagere opbrengsten per reizigerkilometer voor de metro t.o.v. de tram. De aanleg van de Noord/Zuidlijn heeft een positieve invloed op de dekkingsgraad van de metro. Deze zal tussen 2004 en 2005 met 6%-, resp. 5%-punten stijgen. De Noord/Zuidlijn (kerntraject) zal in 2005 uitkomen op een dekkingsgraad van 62% à 58%. Tabel 9.1: Kostendekkingsgraad inclusief infrastructuur
Overigens geldt ook hier de kanttekening dat eventuele besparingen in het streeknet, als gevolg van het aantakken van lijnen of ritten, niet zijn meegenomen. In Tabel 9.2 wordt de kostendekkingsgraad gepresenteerd als alleen uitgegaan wordt van de exploitatiekosten. Tabel 9.2: Kostendekkingsgraad exclusief infrastructuur
9.2 Het financieel resultaat voor het GVB Naast de kostendekkingsgraad, is het van belang om te weten hoe het financieel resultaat van het GVB zich in de toekomst zal ontwikkelen. Om dit resultaat te bepalen moet het saldo bepaald worden van de baten en de kosten. Deze zijn als volgt opgebouwd: * baten: - opbrengsten kaartverkoop * kosten: - exploitatiekosten + kosten infrastructuur 9.2.1 Het resultaat In tabel 9.3 wordt een overzicht gegeven van de ontwikkeling van de baten. De baten zijn opgebouwd uit de inkomsten uit kaartverkoop, de rijksbijdrage voor de exploitatie, de rijksbijdrage voor de infrastructuur en een post overige rijksbijdrage. Tabel 9.3: De totale baten
De berekeningsmethode van de kaartopbrengsten op basis van het gemiddelde GVB-tarief, dan wel op basis van WROOV, heeft geen invloed op de omvang van de baten. Immers de netto rijksbijdrage ontstaat door de bruto normvergoeding te corrigeren met de kaartopbrengsten. Hogere kaartopbrengsten hebben dus geen invloed op de bruto rijksbijdrage, maar wel op de netto rijksbijdrage. Kortom verhoging van de kaartopbrengst is vooral van belang voor het Rijk, omdat de netto-rijksbijdrage daardoor kan dalen. Als gevolg van een stijging van de opbrengsten en rijksbijdrage tussen 1993 en 2004 zullen de inkomsten van de bedrijven en het GVB stijgen. Naar 2005 toe vindt er voor het GVB een geringe afname plaats. Na vergelijking van de baten uit tabel 9.3 met de kosten uit tabel 6.3 ontstaat het saldo voor de bedrijven en het GVB. In tabel 9.4 staat de ontwikkeling van het financieel resultaat voor het GVB tussen 1993 en 2005. In vergelijking tot 1993 zal de financiële situatie zich tot 2004 binnen de bedrijven aanzienlijk verbeteren. In 2005 zal de financiële situatie voor het GVB verslechteren. Dit wordt veroorzaakt door een daling van de normvergoeding. Immers er worden in 2005 steeds meer reizigerskilometers op de metro gemaakt i.p.v. op bus en tram. De vergoeding voor metrokilometers ligt echter aanzienlijk lager, 307.8 cent tegen 548.95 cent en 570.82 cent per 1000 rkm voor bus en tram. Dit leidt tot een achteruitgang van 18 miljoen voor het GVB, tussen 2004 en 2005. Deze daling zal wellicht verder geoptimaliseerd kunnen worden aan de kant van de exploitatiekosten. Het is van belang dat de komende tijd onderzoek gedaan wordt naar een optimalisatie van het totale (tram-, bus- en metro-) net met als vertrekpunt het metronet in 2005. Tabel 9.4: Ontwikkeling financieel resultaat GVB
9.3 De marges in de financiële berekeningen Een drietal zaken zijn niet in de cijfers verdisconteerd, namelijk: hogere normvergoeding voor de Amstelveenlijn, 1% zwart/grijsrijden in de tram en besparingen bij het streekvervoer. In het kader van het aktieplan " Naar een gezond GVB" zijn met het Rijk afspraken gemaakt over een hogere normvergoeding voor de Amstelveenlijn (lijn 51). Achtergrond hiervoor is het feit dat de Amstelveenlijn in Buitenveldert en Amstelveen op maaiveld rijdt en zich eerder als een tram dan als een metro gedraagt. Aard van de afspraak is het bepalen van de werkelijke kosten per reizigerkilometer, hetgeen resulteert in een normvergoeding van 39 cent. Voor 1993 en 2004 ontstaan er dan extra rijksbijdragen voor de exploitatie van respectievelijk 8 en 12 miljoen. Het verschil van 4 miljoen wordt verklaard door de toename in reizigerskilometers die tot 2004 op dat traject optreedt. Hoewel er ook tussen 2004 en 2005 vervoerseffecten optreden op het onderhavige tracé - vervoersgroei door toevoeging van de NZL, alsmede effecten door de gewijzigde lijnvoering vanuit Amstelveen - zijn we er vanuit gegaan dat ook in 2005 de extra bijdrage beperkt blijft tot 12 miljoen (niveau Amstelveenlijn 2004). Dit vanwege de grotere vervoersvraag en daarmee hogere kaartopbrengsten voor de Noord/Zuidlijn op met name het kerntraject t.o.v de Amstelveenlijn. Een tweede aspect betreft het aandeel zwart/grijsrijden in de tram. In het rapport is gerekend met een gemiddeld percentage in 2004 en 2005 van 5%. Dit omdat is verondersteld dat dan nog niet alle lijnen met conducteurs worden gereden. Deze aanname is aan de voorzichtige kant. Gaan we er vanuit dat rond 2004 à 2005 wel alle lijnen voorzien zijn van een conducteur, dan nemen de opbrengsten uit kaartverkoop in 2004 en 2005 met respectievelijk 4 en 3 miljoen toe. De daling door de komst van de NZL wordt veroorzaakt door een afname van het aantal tramreizigers tussen 2004 en 2005. Het verschil lijkt wat aan de hoge kant, maar hierbij dient bedacht te worden dat de cijfers zijn afgerond op miljoenen guldens. Daarnaast benadrukken wij dat tegenover deze extra inkomsten geen extra kosten staan, aangezien is verondersteld dat ook in 2004 en 2005 de conducteurs via andere kanalen worden gefinancierd. Om nader inzicht te verkrijgen is voorts een rekensom gemaakt op basis van 3% zwart/grijsrijden voor de tram in 2004 en 2005. Die veronderstelling levert ten opzichte van de cijfers in het rapport een toename aan kaartopbrengsten op van respectievelijk 2.5 en 1.7 miljoen gulden. Vermindering van het zwartrijden heeft effect op de hoogte van de netto rijksbijdragen voor de exploitatie, die enerzijds evenveel afnemen als de kaartopbrengsten toenemen, doch anderzijds toenemen doordat er meer betaalde reizigerskilometers (basis voor de normvergoeding) worden afgezet. Immers de rijksbijdrage wordt bepaald door op de normvergoeding de kaartopbrengsten in mindering te brengen. Voorts heeft een daling van het zwart- en grijsrijden effect op de dekkingsgraad van het GVB. Het financieel resultaat wordt er dus positief door beïnvloed. Tenslotte geldt dat er besparingen op het streeknet ontstaan als gevolg van het aantakken. In deze studie is uitgegaan van het vervoerskundig optimum, dus gedeeltelijk aantakken van de streekbussen. Die passagiers die baat hebben bij de Noord/Zuidlijn, worden verondersteld over te stappen. Het gaat om reizigers uit noordelijke richtingen die niet bii het Centraal Station moeten zijn, maar die een bestemming ergens ten zuiden van CS hebben, binnen het invloedsgebied van de NZL. Deze laatste categorie reizigers kan ofwel bij CS overstappen op ander openbaar vervoer, of ze stappen in Amsterdam Noord op de NZL. Kortom in het doorgerekende model stappen alleen passagiers over die er beter van worden. Vanuit de noordelijke regio betreft dat circa 30% van de reizigers en vanuit het zuiden circa 50%. Doordat reizigers overstappen op de NZL hoeven er minder streekbussen naar het Centraal Station te rijden. Per saldo leidt dat tot een besparing in het streekvervoer. Een conservatieve raming van dit effect, komt neer op 4 miljoen gulden (circa 30 miljoen reizigerskilometers). Benadrukt wordt dat de besparing niet 'hard' is, aangezien wij de kostenopbouw van de betrokken streekvervoerder niet kennen en evenmin weten hoe het streeknet er in 2005 precies uit zal zien. Hoewel dat slecht zou zijn voor de klant, is het denkbaar dat alle streeklijnen aantakken op de NZL. Dan ontstaat er een andere situatie, die niet is doorgerekend. De besparingen in het streekvervoer zijn groter, maar er haken reizigers af omdat deze een extra overstap krijgen of omdat zij er op een andere manier op achteruitgaan. De NZL krijgt er reizigers bij en het effect op de rest van het OV-net is niet bekend. Derhalve kunnen we niet aangeven welke vervoerskundige en financiële situatie er dan ontstaat. Eventuele besparingen in het streekvervoer zijn in principe noch van invloed op de rijksbijdragen voor het GVB noch op onze dekkingsgraad-cijfers noch op het GVB-bedrijfsresultaat. Voor het totale beslag op de rijksmiddelen (GVB + streek) heeft het natuurlijk wel degelijk effect. GVB-dekkingsgraad (incl. WROOV-correctie, excl. hogere normvergoeding Amstelveenlijn en excl. infra)
(*) Hier is - ten behoeve van het inzicht - aangegeven welk effect er optreedt indien de bezuiniging op het streeknet wordt beschouwd als direct effect van de NZL en dus wordt toegerekend aan het GVB (incl NZL). 9.4 De onzekerheden en risico's van de uitkomsten Om een goed beeld te krijgen van de uitkomsten is het belangrijk om een beeld van de uitgangspunten te krijgen zoals deze zijn gehanteerd in de verschillende hoofdstukken en tevens van de daaraan verbonden onzekerheden en risico's. 9.4.1 Vervoerskundige resultaten Bij de invoer van de referentievariant en de synthesevariant in het GENMOD-model zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
9.4.2 Exploitatiekosten Bij de exploitatiekosten kunnen de risico's aan twee kanten liggen. De werkelijke exploitatiekosten kunnen hoger uitvallen dan wel de infrastructuur blijkt duurder. Aan de andere kant kunnen de kosten ook lager uitvallen. De volgende uitgangspunten zijn gehanteerd:
9.4.3 Opbrengsten uit kaartverkoop De ontwikkeling van de opbrengsten uit kaartverkoop is van een tweetal ontwikkelingen afhankelijk. Ten eerste van de vervoersvraag en ten tweede van de gehanteerde berekeningsmodellen. Dit heeft geleid tot de volgende uitgangspunten:
9.4.4 Rijksbijdrage Bij de beoordeling van de hoogte gelden een groot deel van de uitgangspunten zoals deze gehanteerd zijn bij de opbrengsten en exploitatiekosten. Er zal daarom alleen aandacht besteed worden aan de onzekerheden en risico's. Over de ontwikkeling van de volgende punten bestaan onzekerheden.
9.4.5 Financieel resultaat Als gevolg van de onzekerheden en risico's in de opbrengsten, kosten en de rijksbijdrage, zal ook het uiteindelijke financiële resultaat onzeker zijn. Kort samengevat kan dit tot de volgende ontwikkelingen leiden:
9.5 Conclusies Door de komst van de Noord/Zuidlijn zal de opbouw van het openbaar vervoernetwerk in de agglomeratie Amsterdam gaan veranderen. Dit heeft tot gevolg dat er binnen dit netwerk verschuivingen gaan plaats vinden van de vervoersstromen tussen de stelsels en binnen de stelsels. Dit zal ook de nodige financiële gevolgen hebben voor de verschillende bedrijven binnen het GVB. Door het verlies van reizigers op het bus- en tramnet zullen de opbrengsten op basis van WROOV bij bus en tram dalen. Door afname van de vraag, treedt er ook een daling op in het aantal in te zetten wagens. De reizigerskilometers dalen sterker dan de plaatskilometers als gevolg van een slechtere bezettingsverdeling. Voor beide stelsels betekent dit een daling van de kostendekkingsgraad met zo'n 4%-punten tussen 2004 en 2005. De metro daarentegen zal door de komst van de Noord/Zuidlijn een groei meemaken van de vervoersvraag. Dit gaat gepaard met een groei van de opbrengsten. Door de uitbreiding van de metro/sneltraminfrastructuur en de toename van de wageninzet zullen de kosten ook stijgen. De kostendekkingsgraad van de metro zal tussen 2004 en 2005 met 5 à 6%-punten stijgen. Voor het totale GVB leidt dit tot een daling. van de dekkingsgraad met 1%-punt (WROOV) respectievelijk een stijging met 1% (gem. GVB-tarief). Tabel 9.5 A: Kostendekkingsgraad (incl. infra)
Uitgaande van de kostendekkingsgraad exclusief infrastructuur zal de dekkingsgraad van het GVB van 47% in 2004 naar 48% in 2005 stijgen. Tabel 9.5 B: Kostendekkingsgraad (excl. infra)
In tabel 9.6 staat een totaal overzicht van de kosten en inkomsten voor de bus-, tram-, metrobedrijf en het totale GVB. In bijlage 4 wordt nog een koppeling gemaakt tussen de jaarrekening en het kostenmodel '94. Het saldo van baten en kosten maakt dat de bus tussen 2004 en 2005 bus een verslechtering doormaakt van 22 miljoen en de tram van 12 miljoen. Het financieel resultaat van de metro verbetert met 16 miljoen en zal in 2005 een positief saldo hebben van 31 miljoen. Door de verslechtering van het saldo van bus en tram verslechterd ook het saldo voor het totale GVB met 18 miljoen. Tabel 9.6: Financieel overzicht
In paragraaf 9.3 zijn een groot aantal onzekerheden genoemd met de daaraan verbonden risico's. De onzekerheid van de ontwikkelingen in de komende 9 jaar leidt er toe dat de gepresenteerde cijfers, hoe doorwrocht ook, gezien moeten worden als indicaties, als richtsnoeren en niet al te zeer op hun absolute waarde beoordeeld moeten worden. De uitkomsten zullen de komende jaren nader uitgewerkt worden, met als bijkomend effect dat de marges steeds kleiner zullen worden. Voorts is het zaak om verder onderzoek te doen naar met name de kostenkant. Gekeken moet worden of en zo ja waar onnodige kostenposten vermeden kunnen worden. Een en ander neemt niet weg dat de trend tussen 2004 en 2005 duidelijk een negatief beeld geeft. Als afsluiting wordt in tabel 8.7 een overzicht gegeven van de financiële gegevens van de Noord/Zuidlijn van Buikslotermeerplein naar Westwijk. Uit de cijfers blijkt dat de lijn sec in 2005 voor het GVB winstgevend zal zijn. De lijn zal een dekkingsgraad behalen van 44% en een financieel resultaat van 6 miljoen positief. Rekening houdend met toekomstige verlengingen van de lijn de regio in mag verwacht worden dat dit resultaat zich mogelijk verder zal verbeteren. Hierdoor verbetert ook het resultaat van het GVB. Door deze verlengingen kan de lijn in de regio een belangrijke rol gaan spelen in het woon-werkverkeer. Hierdoor zal de vervoersvraag op de lijn en op de rest van het GVB-net verder stijgen. De kosten van de bovengrondse infrastructuur voor de regionale verlengingen zijn beperkt als deze vergeleken worden met de kosten voor het tunneldeel in de binnenstad. Bovendien wordt de dure infrastructuur van het kerntraject door de komst van de regionale verlengingen beter benut, hetgeen uit kostenoogpunt relatief gunstig is. Tabel 9.7: Financieel overzicht Noord/Zuidlijn
[VORIG HOOFDSTUK] [OVERZICHT] [INDEX] [VOLGEND HOOFDSTUK] |