Bron             : Raad
Onderwerp        : Raadsvergadering 27-11-96
Datum Raad       : 27-11-96
Datum publikatie : 27-11-96

Avondzitting op woensdag 27 november 1996. Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester. Secretaris: mevr. drs. M. Sint. De VOORZITTER heropent om 19.30 uur de des middags geschorste vergadering en stelt aan de orde de v o o r t z e t t i n g van de behandeling van: 18 a Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 22 november 1996 inzake het zuidelijke tracé van de Noord-Zuidlijn (nr. 727). b Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 22 november 1996 inzake het programma van eisen voor het kerntracé Buikslotermeerplein-Zuid/WTC van de Noord-Zuidlijn (nr. 728). c Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 22 november 1996 inzake een schaderegeling in het kader van de aanleg van de Noord- Zuidlijn (nr. 729). d Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 22 november 1996 inzake een samenwerkingsovereenkomst ten behoeve van de aanleg van de Noord-Zuidlijn (nr. 730). e Raamvoordracht van Burgemeester en Wethouders van 22 november 1996 inzake de aanleg van de Noord-Zuidlijn (nr. 731). (Gemeenteblad afd. 1, nr. 727-731, blz. 3343 - 3361). met de daarbij aan de orde gestelde stukken. De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. Wij zijn aangekomen op het moment van besluitvorming over de toekomst van Amsterdam als het gaat om de ruimtelijke inrichting, de leefbaarheid, de bereikbaarheid en een goede mix van de compacte stad: wonen, werken en recreëren. In de voorbereidingen die hebben geleid tot de huidige voordracht zijn velen betrokken geweest: verschillende gemeentelijke diensten, burgers, experts en bestuurders. Ik verwacht ook, dat het besluit van vandaag tot ver in de volgende eeuw een doorwerking zal hebben voor de stad, voor haar inwoners en voor de regio. Naar de mening van de CDA-fractie zal dat een positieve doorwerking zijn. Doorwerking naar de volgende eeuw betekent ook, dat de Noord-Zuidlijn vooral gericht is op de toekomst, maar ook op de toekomstige gebruikers van de stad. In dat kader is het van belang, de jongeren van nu te betrekken bij de ontwikkeling van de metro, bij de bouw en de informatievoorziening. In dat kader heb ik een motie opgesteld waarin ik vraag om een informatiecentrum en om het ontwikkelen van educatieve materialen die daarbij kunnen worden gebruikt. De voorstellen zijn wel heel fraai, maar er zijn natuurlijk ook zaken die beter zouden kunnen. Een van de laatste onderzoeken die ons heeft bereikt is een onderzoek van de Universiteit van Amsterdam naar de werkgelegen- heid die gedurende en na de bouw wordt gecreëerd. Het gaat daarbij om tamelijk veel werkgelegenheid. Het is toch van belang, deze in belangrijke mate te doen toekomen aan de Amsterdamse werkzoekenden. Ook daarover dien ik een motie in, waarin ik het College vraag, na te gaan in hoeverre een substantieel deel van de nieuwe werkgelegenheid die wordt gecreëerd in samenwerking met andere projecten, zoals het project Vakmanschap, kan toekomen aan Amsterdam. Het bouwen van de Noord-Zuidlijn zal natuurlijk overlast veroorzaken. Daarover behoeven wij niet geheimzinnig te doen. De beperking van die overlast is van heel groot belang, vooral voor diegenen die er direct bij betrokken zijn. Met de fractie van GroenLinks hebben wij daarom een motie ingediend tot beperking van immateriële schade van de bouw voor mensen die daar heel dicht bij wonen. Waar het gaat om de beperking van schade voor bedrijven, met name in de Ferdinand Bolstraat, is het van belang te bezien in hoeverre de schaderegeling die op dit moment bestaat, kan worden verhoogd van 75% tot 80%. Ook dat vraag ik bij motie. Het voorkeurstracé dat er lag hebben wij geamendeerd, in die zin dat ontsluiting van het Beatrixpark voor ons niet acceptabel was. Gelukkig is er aan de voorzijde van de RAI een ontsluiting gekomen. Van het tracé via de Ferdinand Bolstraat zijn wij voorstander, net als van een lang en dun station met openingen aan de Ceintuurbaan en aan de Albert Cuypstraat om meer vervoer te genereren. Met betrekking tot het verdere tracé, met name in Noord, vraag ik het College of de bouw en de fasering ervan op dit moment al vaststaan en of het te overwegen is, het eerste deel aan te leggen vanuit het Centraal Station naar het Buikslotermeerplein en van daaruit een deel al in exploitatie te nemen, zodat Noord tamelijk snel kan worden ontsloten via de Noord-Zuidlijn. Daarmee nemen wij dan niet in één keer een complete Noord-Zuidlijn in gebruik, maar doen wij dat in delen. Op die wijze heeft Noord al direct een snellere verbinding met het Centraal Station en kan veel sneller de vervoerswaarde worden gegenereerd. Beperking van overlast is van belang. Is het mogelijk, het afvoeren van grond bij het realiseren van stations zodanig te doen plaatsvinden dat er geen buizenvoorziening boven het maaiveld komt maar daar onderdoor gaat? Dat zou heel veel in overlast schelen, ook in immateriële schade waarvan mensen last hebben. De VOORZITTER deelt mede dat zijn ingekomen: 32ø Motie van 27 november 1996 van de raadsleden Niamut en Spit inzake educatieve programma's en een informatiecentrum met betrekking tot de bouw van de Noord-Zuidlijn (Gemeenteblad afd. 1, nr. 746, blz. 3393). 33ø Motie van 27 november 1996 van de raadsleden Niamut en Spit om een substantieel deel van de werkgelegenheid door aanleg van de Noord- Zuidlijn ten goede te laten komen aan werkzoekenden in Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 747, blz. 3394). 34ø Motie van 27 november 1996 van de raadsleden Niamut en Spit inzake vergoeding van 80% van de door aanleg van de Noord-Zuidlijn geleden schade (Gemeenteblad afd. 1, nr. 748, blz. 3395). De moties worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer ENTHOVEN: Mijnheer de Voorzitter. Een oud gezegde luidt: "Waar gehakt wordt, vallen spaanders". Dat is zeker van toepassing op de aanleg van de Noord-Zuidlijn. De CD-fractie is het in principe eens met die aanleg. Wij zijn van mening, dat de bereikbaarheid tussen de stadsdelen en de snelheid waarmee metropassagiers worden vervoerd voor de toekomst van Amsterdam van groot belang zijn. Als wij het autoverkeer willen terugdringen, dan is de Noord-Zuidlijn, in combinatie met een goed opgezet tram- en busnet, de enige remedie, dit om te voorkomen dat de stad in de toekomst volkomen dichtslibt met autoverkeer. De CD is het eens met het tracé onder de Ferdinand Bolstraat. Stadsdeel de Pijp zal hierdoor in de toekomst mogelijk leefbaarder worden en op economisch gebied een impuls krijgen. De CD geeft ook de voorkeur aan een halte aan de voorzijde van de RAI, die hierdoor direct bereikbaar en voor bezoekers interessanter is. Uiteraard zijn er veel voor- en tegenstanders. Een referendum zal uiteindelijk moeten aantonen wat de Amsterdammers willen. Voor de CD staat de uitslag vast: de Noord-Zuidlijn komt er. Wat de schadeloosstelling van winkeliers en marktkooplui betreft begrijpt de CD de tegenwerking van voornoemde groepen. Door de aanleg van de Noord-Zuidlijn valt het zwarte inkomstencircuit weg. Dit zal niet tot de schadeuitkering behoren en vijf jaar ellende zal men niet kunnen dragen. De CD is het daarom ook eens met motie nr. 743 van de PvdA en hoopt dan ook, dat de PvdA zich zal inzetten voor handhaving van de inhoud van die motie. Tevens zullen wij steun verlenen aan motie nr. 742. De CD stemt in met de voordrachten onder a, b, c en d. Tevens steunen wij de raamvoordracht onder e. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Nu ik de heer Enthoven heb gehoord, zou ik, als ik wethouder Bakker was, zeggen "non tali auxilio, nec defensoribus istis", ofwel "niet met zodanige hulp en niet met zulke verdedigers". (De VOORZITTER: Het tentamen Romeins recht is met goed gevolg door de heer Van Duijn afgelegd!) Eerlijk gezegd ontleen ik deze uitspraak aan de heer Bolkestein. Met dank aan hem, merk ik op dat de geschiedenis zich nooit herhaalt, behalve dan vandaag, zo lijkt het. In 1970 heb ik namelijk aan de toenmalige wethouder voor Publieke werken gevraagd of de metro er wel in zou slagen de groei van het autoverkeer te beteugelen. Toen heeft wethouder De Wit mij in de Raad als volgt geantwoord: "Ik ben ervan overtuigd, dat er nog een grote groei van het autopark zal komen en dat de binnenstad zo is gebouwd, dat daarvoor geen oplossing denkbaar is als men haar niet, binnen de mogelijkheid van een modern openbaar vervoer, dat wil zeggen de metro, bereikbaar doet zijn." Wethouder Bakker geeft in principe hetzelfde antwoord als destijds de heer De Wit. Hij vestigt er immers de aandacht op, dat er een groei van 70% van het autoverkeer te verwachten is en dat wij dus een nieuwe metrolijn nodig hebben. Is men er nu in geslaagd om door de aanleg van de oostlijn het autoverkeer naar de binnenstad af te remmen? Natuurlijk niet, integendeel. Sinds 1970 is het autoverkeer vele malen vermeerderd. (De heer SPIT: Dat is toch onzin?) Is het autoverkeer afgenomen, dacht u? (De heer SPIT: Elke keer als ik met de metro kom, kom ik niet met de auto. Dus is er minder autoverkeer. Dat is toch logisch?) Dacht u dat er sinds 1970 minder auto's naar de binnenstad gaan? (De heer SPIT: Ja, want elke keer als ik met de metro kom, kom ik niet met de auto. Dus betekent dat minder autoverkeer.) Dit vind ik toch een enigszins autistische waarneming. Tellingen wijzen namelijk anders uit. Ik wens u toe, dat u dan eens kennis neemt van de werkelijkheid buiten u om. (De heer SPIT: Snapt u het niet of moeten wij het nog eens uitleggen?) Ik meen, dat ik u afdoende heb geantwoord. Het autoverkeer is met factor acht tot negen gegroeid sinds het einde van de jaren '60, toen deze woorden werden gesproken. (De heer ORANJE: Maar niet in de binnenstad. Daar is het afgenomen.) Zelfs in de binnenstad is het autoverkeer toegenomen. Zelfs de afgelopen jaren is het autobezit nog toegenomen. U hebt dat zelf uitgelegd aan menigeen die het maar wilde horen. (Mevr. DE JONG: Leest u de stukken toch eens voordat u uw inbreng voorbereidt!) Het is gewoon een feit, dat het autobezit in de binnenstad met duizenden is toegenomen. Een historische vergelijking tussen de besluitvorming van toen en nu is zinvol. Daarvan kunnen wij namelijk iets leren. Toen was de prognose voor de vervoerswaarde van de oostlijn, in de visie van de heer De Wit en, later, de heer Lammers, dat er 70 miljoen passagiers te verwachten zouden zijn, te realiseren begin jaren '80, wanneer Zuidoost 100.000 inwoners zou hebben. Nu zijn die 100.000 inwoners er, maar het aantal passagiers van de oostlijn bedraagt slechts de helft, namelijk 35 miljoen. (Mevr. DE JONG: Dit is onjuiste informatie. U baseert zich op een prognose die was gemaakt bij de verwachting dat er een totaalpakket aan lijnen zou zijn. Er is slechts één van die lijnen gerealiseerd, namelijk de oostlijn, dus natuurlijk zijn er minder passagiers. Het aantal passagiers dat gebruikmaakt van de oostlijn is echter vele malen hoger dan de meest voorzichtige prognose die toen is gemaakt. Uw cijfers kloppen dus niet.) U hebt ongelijk. In 1970 was namelijk niet het plan, dat in het begin van de jaren '80 het gehele net klaar zou zijn. Zelfs al was het hele net klaar geweest, dan nog had dit helemaal niet in de rede gelegen, in het licht van de afname van de openbaar-vervoersreizigers in totaliteit. De harde feiten blijven dus, dat die prognose absoluut niet is waargemaakt. Dat zou dus ook het geval kunnen zijn met de huidige prognose. Destijds verwachtte wethouder Lammers een spoedige regionalisatie. Er zou een verbinding komen met Schiphol, met Purmerend en met Zaandam-Oost. Daarvan is nu dus ook sprake; 25 jaar later dagdroomt het College daarvan nog steeds, maar zelfs in het overzicht van de regiorail dat verleden week is aangeboden ontbreken die verbindingen als metrolijn. Wij zitten dus nog steeds met het feit dat het een soort blinde verbinding is. In de commissie heeft wethouder Bakker mij gezegd: zelfs al zou die vervoerswaarde van 160.000 niet worden waargemaakt - al zouden wij op 100.000 passagiers per dag blijven steken - dan nog moeten wij het doen. Daarmee steekt hij wel echt zijn hoofd in het zand. Als wij met de huidige prognose van 160.000 passagiers per dag nog maar op een vervoersgroei komen van 3%, dan betekent dit, dat er bij een aanzienlijke afname van die prognose geen groei zal zijn bij het GVB maar, integendeel, een flinke krimp. Ik daag wethouder Bakker uit, deze stelling te weerspreken. De kosten van de oostlijn zijn ook een leerzaam geval. In 1970 werd de Raad voorgespiegeld dat die kosten 250 miljoen gulden zouden bedragen. Het is ongeveer zes maal zo veel geworden. De vraag is of de kosten voor de Noord-Zuidlijn nu dan wel juist zijn geraamd. (Mevr. AGTSTERIBBE: Wij werken nu ook met een prijspeil, net als toen. Van de cijfers geeft u niet precies een goede voorstelling. U hebt wel gelijk dat er destijds een overschrijding heeft plaatsgevonden, maar niet in deze orde van grootte, wanneer men op de normale manier rekent.) Wellicht kunt u toch erkennen dat het een aanzienlijke overschrijding was, waarmee de Raad ook jaren in zijn maag heeft gezeten. (Mevr. AGTSTERIBBE: U overdrijft ietwat.) Het is een zes maal zo hoog bedrag geworden. Ik zal u de cijfers laten zien. (De heer NIAMUT: Zou het niet interessanter zijn, iets recentere projecten in ogenschouw te nemen? Ik nodig u uit, de vergelijking te maken met de beheersbaarheid van kosten bij de Ringlijn en de AVI- West.) Dan nodig ik u uit, uw ogen te openen voor het feit dat de Ringlijn en de AVI-West geen omstreden projecten zijn. Daartegen was geen verzet. Wel is er op het parlementaire vlak over gediscussieerd, maar er zijn geen actiegroepen tegen in het geweer gekomen. (Wethouder BAKKER: Is dit een omstreden project?) Ja, de Noord-Zuidlijn is een omstreden project. Er is verzet tegen; ik zeg het u maar. Er is zelfs een referendum tegen te verwachten. Er zijn bijvoorbeeld mogelijkheden voor juridische procedures die destijds bij de oostlijn niet mogelijk waren omdat de Algemene wet bestuursrecht toen nog niet bestond. Bovendien zijn er technische problemen te verwachten en ook op het gebied van schaderegelingen kunnen er extra uitgaven te verwachten zijn. De heer De Waal heeft er bijvoorbeeld uitdrukkelijk de aandacht op gevestigd, dat verzakkingen mogelijk zijn. Stel nu eens, dat het blijft bij een kleine 2 miljard gulden. Dan nog is het de vraag of er niet een rendabeler mogelijkheid te bedenken is om in het openbaar vervoer te investeren, zoals de Ringlijn voltooien naar het Centraal Station, een verbinding met Noord maken of de frequentie van lijnen opvoeren. Het lijkt mij, dat dit efficiënter zou zijn en ook goedkoper en dat het meer passagierswinst zou opleveren. (De heer KÖHLER: Denkt u echt, dat alleen het aanleggen van het stukje naar Noord naar verhouding meer passagiers oplevert dan het aanleggen van deze Noord-Zuidlijn?) Ik noemde u een heel programma. Ik meen ook, dat het mogelijk zou zijn de tarieven te verlagen. Wanneer men de beschikking heeft over 2 miljard gulden, zou men zelfs kunnen besluiten - ik voer dit maar even ter illustratie aan - dit geld op de bank te zetten en het zodanig te investeren dat wij er 80 miljoen gulden rente per jaar van krijgen. Wij vermijden dan bovendien 60 miljoen gulden exploitatiekosten. In totaal is dit dus 140 miljoen gulden per jaar. Met een dergelijk bedrag kan men aardig wat doen. (Mevr. AGTSTERIBBE: Deze hersengymnastiek is buitengewoon aardig maar slaat nergens op. U weet dat wij dit bedrag niet zomaar voor een vrije investering in het openbaar vervoer of voor andere, voor Amsterdam zeer nuttige, zaken krijgen. Hiermee zaait u verwarring bij anderen, die menen dat wij wel kunnen doen wat u zegt.) Deze redenering geef ik om aan te geven dat dit bedrag op veel verschillende manieren te besteden is, zodanig dat het efficiënter is. Het is juist, dat Amsterdam niet zomaar kan beslissen over deze 2 miljard gulden, maar wanneer wij het met de Regering over een meer rendabele investering eens zouden kunnen worden, zou een dergelijke oplossing zelfs denkbaar zijn. (De heer TEN HAVE: En met het ROA!) Ook het ROA, niet te vergeten. Nu zegt het College: wij hebben ermee te maken, dat de tram het niet meer aankan. De Noord-Zuidlijn dient dus ter ontlasting van het tramnet. Dat vind ik een ongeloofwaardige redenering. Het aantal trampassagiers is nota bene het laatste jaar gedaald. Er zit dus een flinke ruimte in de capaciteit van het tramnet. Ook volgens de rapporten van het College kunnen wij daarmee nog een behoorlijk aantal jaren toe. Ik vermoed, dat de wethouder diep in zijn hart vindt, dat dit ontlastingsargument eigenlijk niet deugt. Ik kom bij het grootste bezwaar dat ik voel tegen de Noord-Zuidlijn, namelijk dat het leidt tot een inkrimping van het tramnet. Als deze lijn er als aanvulling bij kwam, zou er zeker iets voor te zeggen zijn, maar dat is helaas niet het geval. De Noord-Zuidlijn komt in plaats van een aantal tramlijnen. Dit is in feite een slechte ruil. Het is een negatieve ontwikkeling, die voor de reizigers een achteruitgang betekent. Nu beperkt men zich nog tot een opheffing van 40 tramhaltes, maar de berichten over omleggingen en inkortingen van tramlijnen, naast geheime rapporten over snijden in tramlijnen, liegen er niet om. Zodra de beslissing er na het referendum eventueel door is, zal naar mijn mening duidelijk worden, dat door de Noord-Zuidlijn tenminste vier tramlijnen vrijwel verloren gaan, te weten de lijnen 4, 5, 24 en 25. Wethouder Bakker grijpt nu in feite terug op de conceptie van het stadsspoor uit de jaren '60, een spook dat ons achtervolgt. Toen was men er ook al van overtuigd, dat dit stadsspoor in de plaats van het tramnet zou moeten komen. Men koos ervoor, het openbaar vervoer onder de grond te brengen. Ik kan mij nog levendig herinneren, dat het toenmalige raadslid Heerma spottend zei: "Dit is nu de socialistische onderbouw van de maatschappij". Het is opmerkelijk te zien, dat de pragmaticus Bakker deze socialistische onderbouw thans voor een deel gaat helpen verwezenlijken. Ik ben bang dat de tram zal verdwijnen als gevolg van deze nieuwe opmars van het stadsspoor. Mijn conclusie is, dat een stadsbestuur dat niet verder nadenkt dan het eerste het beste aanbod van centen uit Den Haag, gedoemd is een grote historische fout te herhalen en de stad op te schepen met een groot en onvruchtbaar conflict. De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Als iets duidelijk is geworden in het metrodebat dat maandag jl. is gevoerd, dan is het wel dat er rond de aanleg van de Noord-Zuidlijn nauwelijks garanties zijn te geven: geen garantie voor het bestaande net van het openbaar vervoer, geen garantie voor de schade aan gebouwen die mogelijk ontstaat, geen garantie met betrekking tot faillissementen van de middenstand in de Pijp, geen garantie van de reizigersaantallen en geen garantie voor de tweede fase van de Noord-Zuidlijn, die door velen hier wordt genoemd als belangrijke voorwaarde voor de lijn, om er een regionaal vervoermiddel van te maken. (De heer KÖHLER: Is het niet zo dat die garanties nooit te geven zijn? Kunt u zich een project voorstellen, met uw steun, waarin dit allemaal gegarandeerd wordt?) Ik meen, dat men bijvoorbeeld zou kunnen afspreken dat men geen lijnen opheft. Dan is dat een garantie. Men zou verder kunnen afspreken, dat er onder geen enkel beding faillissementen worden geaccepteerd. (De heer KÖHLER: Dus een bedrijf dat nu de poort sluit en besluit om vijf jaar niets te doen als daar gegraven wordt, wilt u garanderen dat het niet failliet gaat.) Een bedrijf dat aantoonbaar door de aanleg van de Noord-Zuidlijn zoveel verlies lijdt dat het daardoor failliet gaat, zou men kunnen compenseren. (Mevr. DE JONG: Dat gebeurt toch ook?) (De heer KÖHLER: Dat staat al in de schaderegeling. Naast de 75% is er namelijk een hardheidsclausule. Wat wilt u dan nog meer garanderen?) Er is inderdaad een hardheidsclausule, maar faillissementen zijn niet uit te sluiten. Wanneer er meer dan 100 bedrijven failliet gaan, wil ik nog wel eens zien of die hardheidsclausule zoveel ruimte geeft, dat al die bedrijven volledig worden gecompenseerd. (Mevr. AGTSTERIBBE: Misschien bent u daar tegen die tijd zelf bij. Dan kunt u zich daarvoor inzetten.) Ik stel vast dat er nu op dit punt onzekerheid is. Het debat over deze nieuwe metrolijn krijgt daardoor bijna een religieus karakter. Men gelooft erin, men twijfelt eraan of men heeft de overtuiging dat het Noord-Zuid- metrogeluk niet bestaat. Een grote meerderheid in deze Raad heeft al te kennen gegeven, voorganger Bakker te willen volgen in zijn metrogeloof. Dat metrogeloof gaat bij een enkeling in deze Raad zelfs zo ver, dat hij zijn broek vanavond ophoudt met metrobretels. De SP-fractie voelt zich in dat gezelschap niet thuis. In algemene zin denk ik positief over metroverbindingen. De metro kan over een grote afstand veel mensen snel vervoeren. Het is per definitie een goed te exploiteren vervoermiddel en zou daarom een welkome aanvulling op het huidige openbaar- vervoersnet kunnen zijn, omdat dit juist bovengronds zeer fijnmazig is. De Noord-Zuidlijn kan naar mijn mening echter alleen voor verbetering zorgen als de bestaande fijnmazigheid van het net onaangetast blijft. Daarover bestaat grote onzekerheid. Door de komst van de Noord-Zuidlijn zullen er op dat tracé minder trams gaan rijden. Dat lijkt logisch, omdat die rit sneller en voor de gemeente goedkoper met de metro kan worden gemaakt. Toch kan men niet zomaar bovengrondse verbindingen opheffen of verminderen omdat men een ondergrondse lijn heeft aangelegd. De tram heeft immers veel meer haltes dan de metro en wordt om die reden door veel reizigers gebruikt. Als men echte winst wil boeken, zou men geen enkele bovengrondse verbinding moeten opheffen. Ook het gedeeltelijk opheffen van lijnen is bezwaarlijk, omdat men dan met overstaptijden komt te zitten, die door de lage stations heel lang kunnen worden. Een tweede factor die de fijnmazigheid van het huidige net bedreigt, is de financiële situatie van het GVB. De nieuwe directeur kan wel van de daken roepen dat er geen enkele lijn wordt opgeheven, maar ook hier geldt: eerst zien, dan geloven. Op dit moment besluiten een metro aan te leggen, is gezien de situatie bij het GVB naar mijn mening onverantwoord. In het metrodebat, en eerder al in Het Parool, is een goede discussie ontstaan over de risico's van schade aan de veelal historische panden. Vooral rond de bouwputten bij de stations ontstaat het risico van verzakking. De wethouder durft het niet met zoveel woorden te zeggen, maar sloop van een aantal panden is niet uit te sluiten. Kan hij misschien vanavond aangeven, in welke omvang hij sloop acceptabel vindt? Een andere discussie die goed op gang lijkt te komen, betreft de compensatie van winstverlies. De benadering van een ondernemer uit de Pijp sprak mij zeer aan. Het is natuurlijk geen 75%-regeling, maar een 25%-regeling. Natuurlijk kijken middenstanders naar het eindresultaat. Dat is, dat zij voor een kwart van het verlies zelf moeten opdraaien. Voor grotere bedrijven is zoiets misschien wel haalbaar, maar juist voor de kleine bedrijven - dat zijn er vele op het traject - zal het een lange, moeilijke periode worden. Faillissementen zijn niet uit te sluiten. Hoeveel faillissementen vindt het College aanvaardbaar? Worden dit dan allemaal gevallen die onder de hardheidsclausule vallen? Waarom houdt het College zo halsstarrig vast aan de 25%-regeling als uit jurisprudentie blijkt, dat dit ook tot 20% kan worden teruggebracht, en misschien zelfs verder? Over de verwachte vervoerswaarde van de Noord-Zuidlijn kan ik kort zijn. Behalve de gewone prognose en het slecht-weerscenario had er natuurlijk een rampscenario moeten worden ontwikkeld. Als er één gebied is waar zo ongeveer alles op losse schroeven staat, dan is het wel het openbaar vervoer. De kostendekkingsgraad moet almaar omhoog en de sector wordt bedreigd met privatisering. Tel daarbij de financiële problemen van het GVB op en men weet zeker, dat niets meer zeker is. Niemand weet hoe het Amsterdamse net eruit ziet op het moment dat de Noord-Zuidlijn gaat rijden. De vervoerswaarde van die lijn wordt mede bepaald door dat net, en is dus alleen maar met enorme marges vast te stellen. Onzekerheid over de vervoerswaarde betekent onzekerheid over de mate waarin de lijn te exploiteren is. Als er dan tekorten ontstaan, zit de gemeente zwaar in de problemen. De tweede fase moet zorgen voor aansluiting met de regio. Ik ben van mening, dat railverbindingen met Zaandam-Oost en Purmerend wenselijk zijn, en vooral ook mogelijk, omdat er op dit moment een Ringlijn is waarop de metroverbindingen vanuit die gebieden heel goed aangetakt zouden kunnen worden. In dat geval behoeven wij niet tot 2005 of later te wachten. De Ringlijn zou tot een gesloten ring kunnen worden gemaakt en samen met het bestaande, fijnmazige net zou een uitstekend geheel ontstaan in Amsterdam en omgeving, sneller dan wanneer wij wachten tot de Ringlijn klaar is en dan mogelijk gaan wachten op verbindingen uit de regio. Alleen op die manier krijgen wij de reizigers uit de regio uit de auto. Die automobilisten uit de regio schieten nu, maar vermoedelijk ook na de aanleg van de Noord-Zuidlijn, toch voordat zij een station bereiken de Ringweg op om in een bedrijfsgarage in Zuidoost of op de Zuidas te parkeren. De Noord-Zuidlijn krijgt pas milieuwaarde als de verbinding met de regio er is. Die verbinding kan er sneller komen zonder dan met de Noord-Zuidlijn. Alles overwegend, kan er bij de SP-fractie geen metrogeloof postvatten. Ik begrijp ook niet hoe dat bij zoveel andere fracties wel gemakkelijk kon gebeuren. Misschien is er inderdaad sprake van een onverwerkt verleden, zoals de heer Van Duijn vaststelde. De oostlijn, hoe lang geleden ook, ligt bij velen nog vers in het geheugen. De wil om het deze keer wel goed te doen is heel sterk, maar de voorwaarden waaronder die klus moet worden geklaard zijn boterzacht. Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Mevr. Agtsteribbe heeft de bereikbaarheid, de leefbaarheid, de mobiliteit, de werkgelegenheid en het milieu, argumenten die het College ook hanteert, nog eens de revue laten passeren. Ik dank haar voor die inbreng. Daarmee ben ik het eens. Wij nemen nu een besluit voor de toekomst. Zojuist werd nog gerefereerd aan het rapport van de Universiteit van Amsterdam. Daaruit blijkt inderdaad dat er sprake is van duizenden extra arbeidsplaatsen. Men moet er toch niet aan denken, dat de Effectenbeurs of de Optiebeurs uit de stad zou vertrekken? Vergelijk dat eens met de rechtbank, die bij de verhuizing naar de Parnassusweg vele kantoren met zich meesleepte naar die omgeving. Ik zou dat een ramp vinden voor het bruisende hart van onze stad, die wij graag bereikbaar en leefbaar willen houden. Daarnaast heeft mevr. Agtsteribbe gerefereerd aan het feit dat wij de bus en de tram op peil willen houden. Dat is inderdaad de bedoeling. Wij nemen nu een besluit omdat wij zien dat bus en tram straks tegen een plafond aanlopen. Dat zeggen de geleerden ons, maar wij merken dat ook zelf. Daarom is deze lijn van groot belang en doen wij die investering voor de toekomst, met hulp van minister Jorritsma. (De heer VAN DUIJN: U zegt, dat bus en tram tegen het plafond aanlopen, maar er is toch juist een afname in passagiers bij tram en bus?) Ja, en bij de metro een toename. Dat is toch mooi? De metro heeft een vervoerswaarde van 58%. (De heer VAN DUIJN: U sprak van tram en bus, niet van de metro.) Dit debat gaat over een nieuwe metro. (De heer VAN DUIJN: Uw argument was, dat er een plafond zou zijn bij tram en bus.) Moet ik nu iedere keer zeggen, dat u mij onlangs nog hebt verteld dat u eigenlijk voor de Noord-Zuidlijn was en pas toen er actiegroepen kwamen bent omgedraaid? (De heer VAN DUIJN: U stapt nu over op een heel ander onderwerp.) Natuurlijk willen wij dat hoogwaardig openbaar vervoer op peil houden, ook de tram en ook de bus. Wij zien echter wat er gebeurt en daarom doen wij dit voorstel voor de toekomst. Mevr. Agtsteribbe heeft gevraagd naar de schaderegeling, die zij wil verhogen. Wij zijn uitgegaan van de 75% die tot veler voldoening ook heeft gegolden in Rotterdam. Zij heeft gevraagd of ik nog eens wil nagaan bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat of dit niet 80% zou kunnen zijn. Ik heb zelfs gehoord, dat sommigen in deze Raad 85% zouden willen. Ik zal dit nog eens nagaan. Niet geschoten is altijd mis, maar ik wil ook geen valse verwachtingen wekken. Eerlijk gezegd, verwacht ik vanwege de ervaringen elders niet dat dit iets zal opleveren. De hinder- en schadekaart waarom mevr. Agtsteribbe heeft gevraagd zeg ik bij dezen toe. Zij heeft in haar motie verder gevraagd om een onafhankelijk persoon met een ruim mandaat. Ik ben wel voor een onafhankelijk persoon, maar ik ben niet van plan, deze een ruim mandaat te geven. Ik verzoek mevr. Agtsteribbe daarom, dat punt uit de motie te schrappen. Wij hebben een directeur en een wethouder, die uiteindelijk verantwoordelijk is. Een dergelijk ruim mandaat heeft een vorig groot project in deze stad geen goed gedaan. Ik zie het zo dat de ondernemers iemand krijgen, dat de bewoners zich kunnen wenden tot de projectmanager die het station begeleidt en dat er een trekker komt voor het ontwikkelingsplan van de Ferdinand Bolstraat en omgeving. Dat moet worden gecoördineerd. Met dat doel komt hier een onafhankelijk voorzitter boven. Als ik de motie zo mag uitleggen, heb ik daarmee geen moeite. (Mevr. AGTSTERIBBE: Ik heb er een toelichting bij gegeven en het voorbeeld genoemd van de gemengde projectgroep die was ontstaan tussen ambtenaren, burgers en bedrijven aan de VaRa-strook. Daar was een projectgroepvoorzitter die zeer goed zijn werk heeft gedaan en die binnen het bestuurlijk kader een ruim mandaat had.) Bij mijn weten had deze voorzitter niet een ruim mandaat. Het gaat mij in een dergelijk geval ook niet om een voorzitter die macht of een groot budget zou hebben. Het gaat hierbij meer om een voorzitter die invloed heeft. De verantwoordelijkheden zou ik, ambtelijk gezien, willen houden bij de directeur en, politiek gezien, bij de wethouder en het College. (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Er is wel degelijk een verschil. Wat mevr. Agtsteribbe bedoelt is meer een problemenoplosser, terwijl wij nu juist een toekomstgerichte kansenmanager zoeken, een "positivo", zoals de heer Houterman zegt. Dat is toch een andere figuur.) Ik heb de motie van mevr. Agtsteribbe ook niet zo opgevat, dat zij de kansen voor mensen in de Pijp zou willen uitsluiten. (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Dat vind ik een aardig antwoord, maar toch is dit meer gericht op het begeleiden van de probleemperiode, terwijl wij ons meer richten op de toekomst en de economische potentie van de Pijp.) De ondernemers krijgen iemand. De bewoners kunnen zich richten tot de projectmanager die het station aanpakt. Dat moet men coördineren. Daar moet men een onafhankelijke voorzitter op zetten. Die is aanspreekbaar, voor het bedrijfsleven en voor de bewoners. Daarnaast hebben de wethouders voor Economische Zaken en voor Volkshuisvesting met mij en in samenspraak met het stadsdeelbestuur van de Pijp de plannen al besproken om de kans waar te maken die wij met de aanleg van deze lijn hebben, juist voor dat gebied. Ik verwacht, dat wij samen door die deur kunnen en dat de uitgangspunten gelijk zijn, afgezien van de naamgeving. Wij hebben nu eenmaal al een projectmanagementbureau. Dan vind ik het moeilijk, daarnaast een projectorganisatie op te tuigen, omdat wij dan wellicht in de war raken. Wij zijn het echter eens over het uitgangspunt. De bereikbaarheidskaart kan ik toezeggen. Naar de breedte van het materieel is een onderzoek gedaan door het Metrobureau. Daarop wordt een reactie gevraagd van het GVB. Als het inderdaad zo is, dat materieel kan worden gebruikt van drie meter breedte, dus breder dan de 2,6 meter die wij noemen in de stukken, en als dit ons technisch en financieel het nodige zou opleveren, zouden wij wel gek zijn als wij dat niet zouden doen. Die opening heb ik ook al gegeven in de stukken. Wij zullen deze zaak graag oppakken. Ik zal hierover nader rapporteren zodra deze informatie beschikbaar is. Het is mij bekend, dat dit in ieder geval technisch mogelijk is. Het zou in de toekomst nog wel enkele miljoenen guldens kunnen opleveren. Die wijsheid heb ik nu nog niet in pacht. (Mevr. AGTSTERIBBE: Wethouder Ter Horst heeft een stuk in de commissie ter tafel gebracht waarin deze wijsheid wordt genoemd.) Wij zullen hierover nader rapporteren. Mevr. Spier zeg ik, dat wij de contacten met het bedrijfsleven echt op prijs hebben gesteld. Wij zullen die contacten ook blijven onderhouden. Zo hebben wij over de schaderegeling een direct advies gevraagd aan de Kamer van Koophandel, die hierop weer heeft gereageerd via een advocatenkantoor dat die instelling had ingehuurd. Wij hebben gezamenlijk met het bedrijfsleven en de Kamer van Koophandel al een bijeenkomst gehad met onze schade-expert over de schaderegeling. Enkele dagen geleden hebben wij ook een brief van de Kamer van Koophandel ontvangen waaruit is gebleken, dat wij elkaar al een behoorlijk eind zijn genaderd. Alleen het genoemde percentage is nog een punt van discussie. Mevr. Spier heeft gevraagd om goede coördinatie. Daarop heb ik al geantwoord, in die zin dat de manager voor de belanghebbenden er inderdaad zal komen. Mevr. Spier heeft verder gezegd, dat een motie door de stadsdeelraad de Pijp is aangenomen over een parkeergarage bij het Cornelis Troostplein. Het is mij bekend, dat het Okura Hotel een uitbreiding in gedachten heeft die een vergroting van een parkeergarage met zich kan brengen. Ik heb ook de directeur van de Dienst Stadstoezicht gevraagd, contact op te nemen met de directeur van dit hotel om de mogelijkheden te bespreken en mij daarover nader te berichten. Ik zal de Raad hierover informeren. (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Met coördinatie doelde ik onder meer op het opbreken van de Albert Cuypstraat voor de riolering en het aanpakken van de brug over de Singelgracht, om mensen niet drie maal lastig te vallen als dat eenmaal kan.) Ik heb al een bereikbaarheidsplan en een hinder- en schadekaart toegezegd. In dat kader moet men natuurlijk goed inventariseren wat er gebeurt en wat de mogelijkheden zijn, uiteraard in goede samenwerking met het stadsdeel. De veiligheid van de stations is nu juist het uitgangspunt van de architect die wij hebben gekozen voor alle stations. Ik weet hoezeer dit leeft. Wij houden dit ook goed bij. Mevr. Spier heeft gevraagd of de bagatelschade van 10% nog in de regeling zit. Dat is niet het geval. Ook op instigatie van de wethouder voor Economische Zaken hebben wij aan de schaderegeling toegevoegd, een bevoorschotting mogelijk te maken. Daarnaast wijs ik op de hardheids- clausule. Het concept van de samenwerkingsovereenkomst is een voorbereiding voor de beschikking. Daarmee zijn wij bezig. Die duidelijkheid komt later. Ik ben natuurlijk heel blij met de brief die minister Jorritsma ons heeft gestuurd. Dat is de "oplegger" voor die samenwerkingsovereenkomst. Wat gebeurt er als wij het referendum verliezen en wat moet Amsterdam dan betalen? Ik ga er helemaal niet van uit dat wij een referendum zouden verliezen. (De heer VAN DUIJN: Maar stel nu eens dat dat gebeurt.) Ik verwacht, dat de Amsterdamse bevolking door krijgt dat deze lijn van eminent belang is en dat er nu een gemeentebestuur zit dat bij de totstandkoming al heeft gezegd: van denken naar doen. Dit is nu een prototype van "eerst denken, dan doen"; wij bezien of wij met de bevolking in gesprek kunnen komen, naar aanleiding daarvan een besluit kunnen voorleggen en dat tot uitvoering kunnen brengen. (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Vindt u dit het antwoord op de gestelde vraag?) Meer dan dat. Als u op de kosten doelt en als het project onverhoopt niet mocht doorgaan, dan zijn die kosten fifty-fifty, ofwel 50% voor de gemeente Amsterdam en 50% voor het rijk. (De heer HOUTERMAN: Dus 100 miljoen gulden!) Nee, fifty-fifty. (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: U gaat nog een overeenkomst aan. Dit was een waarschuwing.) Dat moeten wij nog gaan doen. (Mevr. AGTSTERIBBE: Ik meen, dat wij in deze Raad bewust een risico hebben genomen. Wij hebben een krediet beschikbaar gesteld voor de voorbereiding.) (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Natuurlijk, maar wij spreken nu over de concept-overeenkomst.) (De heer VAN BOMMEL: Mevr. Spier stelt toch gewoon een heldere vraag? Er circuleren hier allerlei bedragen. Zo hoor ik 100 miljoen gulden. Geeft u nu eens gewoon antwoord.) Ik geef toch gewoon antwoord. (De heer VAN BOMMEL: Nee, u zegt "fifty-fifty" , maar er is gevraagd naar de hoogte van het bedrag.) Dat weet ik niet, want ik weet niet wanneer de uitslag er zal zijn en hoeveel er dan zal zijn uitgegeven. Op het moment dat een referendum zou worden gewonnen door degenen die dat aanvragen - en die aanvrage gehonoreerd krijgen, hetgeen ook nog moet gebeuren - worden de kosten van de uitgaven die tot dan toe zijn gedaan op fifty-fiftybasis verdeeld. Ik kan dat precieze bedrag hier nu niet noemen. (De heer VAN BOMMEL: Kunt u dan een schatting geven? Er wordt hier wel een bedrag van 100 miljoen gulden genoemd?) Dat bedrag komt er zo aan. Ik noem een bedrag van circa 30 miljoen, te verdelen op fifty-fiftybasis. (De heer VAN BOMMEL: Het bedrag komt zo, begrijp ik. Dan wachten wij daar nog even op.) Ik voeg hieraan toe, dat dan die metro niet doorgaat. Dan verliezen wij niet de helft van 30 miljoen gulden, maar dan verliezen wij veel en veel meer. Wij houden inderdaad de reservering Mosplein in stand. Dat is belangrijk voor dat gebied, dat dan ook tot ontwikkeling kan komen. De heer Köhler hoopt door de audit die Verkeer en Waterstaat heeft gevraagd alsnog zijn zin te krijgen met een station aan het Kraaienplein. Wij kiezen voor de Johan van Hasseltweg, zoals dat in de stukken is vastgelegd en zoals wij hebben afgesproken. Ik zal over de audit natuurlijk later verslag doen. Verder is gesproken over overschrijdingen. Vooralsnog ga ik daarvan natuurlijk niet uit. Wij hebben wel de post onvoorzien opgehoogd. Ik noem als voorbeelden van projecten die alle binnen het budget zijn gebleven de AVI-West, een project van 1 miljard gulden, de Ringlijn, waarmee circa een half miljard gulden gemoeid is, en de Piet Heintunnel, waarbij het gaat om circa 350 miljoen gulden. (De heer VAN DUIJN: Dat zijn wel aanzienlijk kleinere budgetten.) Als wij fl 10.000 voor één struik moesten uitgeven, heb ik u nog nooit horen zeggen dat u dat te veel geld vond! (De heer VAN DUIJN: U vlucht in een niet terzake doende vergelijking.) Houdt u nu maar op met die demagogie! Met de brief van de minister ben ik heel blij. Onze adviseur grote projecten, prof. Frieling, heeft ons laten weten dat het in het hele land nog nooit is voorgekomen dat bij een dergelijk groot project al een zodanige toezegging door het rijk is gegeven. Dat mag hier wel eens duidelijk worden gezegd. Het succes dat wethouder mevr. Ter Horst onlangs heeft geboekt in het gesprek met minister Jorritsma, waardoor de problemen met de Amstelveenlijn en de Ringlijn toch nagenoeg zijn opgelost, geeft mij ook zeer veel vertrouwen. Hoe dekken wij de genoemde 5%? Amsterdam stelt zich garant. Dat wordt later natuurlijk in ROA-verband geregeld. Het onderzoek daarnaar is gaande. Dit punt zal ook pas na het jaar 2003 gaan spelen. (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Uw argumentatie in de voordracht vond ik wonderlijk. Diezelfde argumentatie zou men namelijk kunnen toepassen op een project als de IJ-rail. Waarom nu bij de Noord-Zuidlijn deze procedure en waarom bij de andere projecten, bijvoorbeeld de IJ-rail, de procedure die formeel juist is, namelijk via de vervoerregio?) Ik meen, dat dat een kwestie van voortschrijdend inzicht is. (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Ik heb meer de indruk dat dit degressief is.) Nee, dit is gewoon een goede afspraak. (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: U geeft zelf in de voordracht aan, dat u afwijkt van het eerder genomen besluit. Dan moet u daarvoor ook argumenten geven die zo steekhoudend zijn dat zij niet op een ander project kunnen slaan, alleen op de Noord-Zuidlijn. Dat mis ik in de voordracht.) (De heer KÖHLER: Misschien zou u mevr. Spier kunnen vragen hoe zij denkt, dat het ROA die eigen bijdrage van 100 miljoen gulden gaat betalen. Daar hangt het natuurlijk op. Als zij daarop een antwoord weet, lijkt het mij heel verstandig als de gemeente het in dat geval aan het ROA zou overlaten.) Ja, dan wel! (De heer HOUTERMAN: Dat was ook beter geweest!) (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: U laat zich toch niet souffleren?) U weet precies hoe de situatie op dit moment is. Ik zeg: Amsterdam stelt zich garant. Dat heeft het College besloten. Dit wordt later in ROA- verband geregeld. Daarnaar loopt nu vanuit het ROA een onderzoek. Wij hebben hiermee geen haast. U weet, dat dit pas in het jaar 2003 of daarna gaat spelen. Mevr. De Jong dank ik voor haar enthousiaste inbreng. Zij wilde er al een feestelijke dag van maken. Ik ben nog niet zo ver. Ik vind het wel een belangrijk moment als wij vandaag tot de aanleg van de Noord-Zuidlijn zouden besluiten. Extra aardig in haar betoog vond ik het, dat zij haar verbazing erover uitsprak dat nu ineens over het bedrag wordt gesproken. Bij de aanleg van asfaltwegen wordt daarover niet of nauwelijks gesproken. Ik wijs erop, dat de aanleg van de Westrandweg en de uitbreiding van de Coentunnel ongeveer hetzelfde bedrag zullen gaan kosten. Dat mag ook wel eens worden gezegd. Mevr. De Jong hield een boeiend betoog over de manier waarop men met inspraak moet omgaan. Ik ben het met haar eens. Wij zijn in maart 1995 al begonnen met de inspraak. Wij hebben het hele traject afgelopen en zelfs nog enkele extra inspraakavonden georganiseerd en daaraan ook nog een extra hoorzitting gekoppeld. Mevr. De Jong heeft ten slotte gezegd "geen woorden, maar daden". Wij hebben altijd gezegd: laten wij na de goede voorbereiding en het denken ook eens doen. Ik meen, dat dit Amsterdam op zijn best is. Ik sluit mij aan bij de woorden van lof voor de inbreng van de medewerkers en medewerksters van het projectbureau, die het laatste moment keihard hebben gewerkt. In het jaar 2005 gaat de zaak vollopen. Dus moeten wij klaar zijn op het moment dat de troep echt op ons bordje ligt. Ik ben dat met de heer Köhler eens. Als wij nu niet op korte termijn investeren zijn wij op lange termijn niet klaar en hebben wij niets. Dan zijn wij nog veel verder van huis. Over de exploitatie is nog overleg gaande. De immateriële schade zal het rijk niet vergoeden. Ik vind het van belang, dat wij met de belanghebbenden goed in gesprek zijn, dat wij aan goede voorlichting doen en dat de projectbegeleiding hiervoor oog en oor heeft. Als wij in dit zeer belangrijke maar toch incidentele geval immateriële schade zouden gaan vergoeden, zouden wij een ernstig precedent scheppen. Door goed overleg wil ik zoveel mogelijk hinder voorkomen. Met de analyse van de heer Köhler van de ruimtelijke ontwikkelingen ben ik het eens. Ik deel zijn zorgen over een uitholling van de binnenstad, waardoor er een ontwikkeling moet komen rondom de stations. Natuurlijk is zijn opmerking over aandacht voor het milieu mij ook uit het hart gegrepen. (De heer KÖHLER: Bij uw opmerking over immateriële schade begrijp ik de precedentwerking niet goed. De schaderegeling voor bedrijven is ook alleen voor dit extreme geval, met als redenering dat de schade en overlast uitgaan boven normaal bestaande schadevergoedingen. Elders komt het niet voor, dat van bouwwerken sommige mensen - overigens maar een beperkte groep - jarenlang directe overlast hebben. Waarom zouden wij in het ene geval een aparte schaderegeling maken voor tientallen miljoenen guldens, terwijl een tegemoetkoming voor de immateriële schade - waarbij het om een tiende van dat bedrag gaat voor die kleine groep bewoners die erbovenop zit - niet mogelijk is? Hebt u dat besproken met het rijk en heeft men daar gezegd, dat dit onmogelijk kan worden ingebouwd in de begroting?) Ja, deze mogelijkheid is ambtelijk nagegaan. Ik heb het risico van precedentwerking genoemd omdat het de vraag is hoe wij dan straks omgaan met mensen waar bijvoorbeeld de riolering in de straat moet worden uitgegraven. (De heer KÖHLER: Dat geldt dan ook voor de schaderegeling voor bedrijven. Die is ook anders dan wanneer er sprake is van jarenlange overlast. Daarom staat ook in onze motie, dat het hier uitgaat boven de normale overlast. Jarenlange overlast is er niet als de riolering wordt vernieuwd.) U weet ook wel dat er verschillende soorten schade zijn. Mij is gezegd, dat wij hieraan bij immateriële schade niet moeten beginnen omdat het dan de vraag is wie wij wel moeten honoreren en wie niet. Wij weten niet wie zich straks allemaal zullen melden. Dat kan voor de gemeente in de miljoenen guldens gaan lopen. Bovendien vind ik dat men met de aanleg van een werk ook wel eens iets mag doen. De opdracht is al vanaf het begin geweest, zo weinig mogelijk hinder te veroorzaken. (De heer KÖHLER: Jawel, maar er is een kleine groep die niet een halfjaar maar twee, drie of vier jaar de bouwput recht voor de deur heeft, of een afvoerbuis recht voor het raam. Voor die extreme gevallen stellen wij voor, een regeling te laten ontwerpen.) Ik heb u gezegd dat ik dat niet doe. Ik vind dat veel te riskant. Het rijk zal daarin ook niet meegaan. Dat is mij van ambtelijke zijde verzekerd. Ik zie er veel meer in, de hinder zo goed mogelijk te voorkomen. Zo heeft de heer Niamut op dit punt een concrete vraag gesteld over de afvoer van grond. Wij zullen hieraan samen met de stadsdelen die het betreft gaan werken. (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: De heer Köhler sprak van de ondernemers. Bij hen betreft het natuurlijk materiële en niet immateriële schade. Hij doelt op overlast, dat wil zeggen een hinderlijke situatie.) Een ondernemer zou ook wel eens immateriële schade kunnen hebben. (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Daarvoor is een voorziening opgenomen in de Huurprijzenwet, waarbij men dus eventueel zou kunnen aanhaken. Hierover bestaan rechterlijke uitspraken, bijvoorbeeld dat stadsvernieuwing niet een reden is om tot een blijvende aftrek conform de Huurprijzenwet te komen. U zou hierbij kunnen aanhaken en kunnen bezien of dit eventueel kan worden gehonoreerd, maar dan zou u de verhuurders hiervoor schadeloos moeten stellen.) Ik ben het roerend met de heer Niamut eens op het punt van een positieve doorwerking in de komende eeuw. Ik waardeer ook zijn positieve instelling tegenover de Noord-Zuidlijn. Ik geef een bevestigend antwoord op zijn vraag naar het ontwikkelen van educatieve materialen. Daarmee zijn wij zelfs al bezig. Hij heeft ook gewezen op het rapport van de Kamer van Koophandel. Inderdaad zal deze lijn duizenden nieuwe arbeidsplaatsen creëren, hetgeen van groot belang is voor de stad. Hij heeft een motie ingediend waarin hij vraagt, in relatie tot het project Vakmanschap een substantieel deel van deze werkgelegenheid ten goede te laten komen aan werkzoekenden in Amsterdam. De gedachte hierachter waardeer ik. Ik weet niet in hoeverre dit mogelijk is, maar waar dit mogelijk is, zou dit natuurlijk het uitgangspunt moeten zijn. Bij een dergelijk project zijn echter ook vele specialisten nodig. Die arbeidsmarkt moet er dan maar net zijn. (De heer NIAMUT: Bij de besluitvorming over het stadion ArenA is dit argument ook genoemd. Wij moeten achteraf constateren, dat het niet heeft gewerkt en dat de werkgelegenheid daarbij in onvoldoende mate aan Amsterdamse werkzoekenden ten goede is gekomen. Daarom vraag ik dit nu. Wij hebben deze vraag ook bij het debat over IJburg gesteld. Die benadering houden wij consistent vast. Ik zou graag zien, dat het argument dat er zoveel specialisten nodig zijn die blijkbaar niet te vinden zijn in Amsterdam nu eens niet werd gehanteerd, want dat houdt geen stand.) Ik moet het voor de veiligheid natuurlijk wel inbouwen. Wij hebben een bureau uit Deventer ingehuurd. Die mensen wonen daar en zij wonen toevallig niet hier. Ik begrijp echter uw intentie. U wilt zoveel mogelijk Amsterdammers aan het werk hebben, waar dat maar mogelijk is. Ik zeg u toe, dat dat de intentie zal zijn in het overleg met de aannemers met wie wij contracten zullen afsluiten. (De heer NIAMUT: Dat zijn dus concrete afspraken.) (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Dit is toch staand beleid?) Wij proberen hieraan zoveel mogelijk aandacht te schenken. Ik hoop, dat dat ook eens lukt. (De heer NIAMUT: Als dit staand beleid was, zouden wij niet al jarenlang zoveel werkzoekenden in Amsterdam hebben.) (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Dat heeft er niets mee te maken. Het is staand beleid van de gemeente.) (De heer NIAMUT: In Zuidoost is er een megaproject. Daarbij zijn vrijwel geen Amsterdamse werkzoekenden aan het werk.) (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Dan spreekt u ook over het stadsdeel Zuidoost.) De afvoer van materialen proberen wij zoveel mogelijk per schip te laten plaatsvinden. Er gebeurt al zoveel mogelijk ondergronds, maar er zal altijd hinder zijn. Ik zal niet de flauwe belofte doen, dat bij een project van deze omvang geen hinder zal optreden. Die hinder zal echter zo gering mogelijk zijn. De heer Van Duijn heeft oud-wethouder De Wit aangehaald. Ik riep daarbij al van achter de tafel, dat wij inderdaad jongens van De Wit zijn. (De heer VAN DUIJN: Is dat leuk?) Ja, dat is in dit geval heel goed. U hebt ook gesproken van een stadsbestuur dat niet verder nadenkt. Inderdaad, een stadsbestuur dat niet nadenkt over de verdere toekomst en dat zo kortzichtig bezig is als u... (De heer VAN DUIJN: Gaat u even zakelijk op mijn inhoudelijke argumenten in.) ...is geen knip voor de neus waard. Wij behoren hier na te denken over wat de toekomst ons brengt. (De heer VAN DUIJN: U roept in feite alleen dat ik slecht ben, maar u moet op mijn argumenten ingaan.) Ik heb helemaal gezegd, dat u slecht bent. U bent soms te goed voor deze wereld. (De heer VAN DUIJN: Dat komt op hetzelfde neer. Ik wil gewoon een zakelijke beoordeling van de argumenten.) Een zakelijke beoordeling van de argumenten is, dat een lijn die 160.000 mensen per dag zal vervoeren en bijna 2 miljard gulden waard is, die bovendien goed is voor de werkgelegenheid, voor de leefbaarheid en voor de bereikbaarheid van onze stad en bovendien voor het milieu de moeite waard is. Dat is een zakelijke afweging. (De heer VAN DUIJN: Dat geld had ook op een andere manier kunnen worden geïnvesteerd.) Bij milieukosten, zoals indertijd het Oosterscheldeproject, hebt u nooit gezegd dat daaraan te veel geld werd uitgegeven. Dit is het waard, dit zijn de kosten en die zijn voor volgende generaties van belang. Zoals u nu elke dag met veel plezier in de oostlijn stapt, zullen uw kinderen waarschijnlijk in de toekomst in die andere lijn stappen. (De heer VAN DUIJN: Het plezier zou groter zijn geweest als die bovengronds was geweest en niet de Nieuwmarkt schade had gedaan.) De heer Van Bommel heeft een prachtig verhaal gehouden. Hij heeft gezegd dat wij geen garanties geven voor dit en geen garanties voor dat. Ik kan inderdaad niet voor alles garanties geven. Wij zijn met een project begonnen. Daarvoor hebben wij bepaalde argumenten. Wij komen nog steeds zaken tegen en wij zullen daarover blijven rapporteren, maar ik kan geen garantie geven. Wel geef ik de garantie dat Amsterdam altijd een fijnmazig openbaar-vervoersnet zal houden, al zal dat niet hetzelfde zijn als nu. Het is een kwestie van en, en. Deze lijn is een aanvulling op het openbaar-vervoersnet dat wij thans kennen. Er zullen straks geen zes lijnen meer over het Rokin lopen, maar daar zal dan ook geen file meer zijn van trams zoals nu. Wij zullen aantakkingen maken van oost naar west op de Noord-Zuidlijn, dus de fijnmazigheid van het net blijft overeind. De heer Van Bommel heeft het GVB erbij gehaald en heeft gezegd dat het al zoveel kost. Deze metrolijn is juist een geschenk uit de hemel voor het GVB, met een bezettingsgraad van 58%. Die gaat het GVB juist geld opleveren. Daarover zou de heer Van Bommel eens moeten nadenken. Daarmee kan het GVB straks zijn voordeel doen. Ik ben de inspraak ingestuurd met het motto: geen hinder, pas op de centen en geen sloop. Ik zeg: zo weinig mogelijk hinder, dat zullen wij ook blijven volgen. Er zal geen sloop plaatsvinden. (De heer VAN BOMMEL: Garandeert u dat?) Zoals de plannen er nu liggen, zal er geen sloop plaatsvinden. Wanneer de Raad positief stemt over de raadsvoordracht - ik heb de indruk dat dat zal gebeuren - meen ik, dat wij een besluit nemen dat van belang is voor de verre toekomst van onze stad. Mevr. AGTSTERIBBE: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank het College voor het antwoord. Het College legt ons een aantal voorstellen voor die ik nog even langs loop, na mijn betoog in eerste termijn waarmee het College het in hoge mate eens was. Tegen het zuidelijk tracé zeggen wij ja, omdat dit door de Ferdinand Bolstraat loopt, een hogere vervoerswaarde heeft, het Beatrixpark spaart en voor de RAI uitkomt. Om die redenen staan wij positief tegenover de voordracht onder 18a. Bij 18b is sprake van het kerntracé. Bij motie heb ik gevraagd, daaraan nog iets toe te voegen. In de voordracht staat, dat het College drie meter brede wagons niet onmogelijk wil maken. Vandaar mijn motie, waarin ik vraag, de Raad in het eerste kwartaal van 1997 een stuk voor te leggen waarin een vergelijking wordt gemaakt. (Wethouder BAKKER: Ik heb tegen die motie geen bezwaar.) (De heer KÖHLER: Waarom deelt u in motie nr. 742 de conclusie van het door u gevraagde onderzoek al in de derde overweging mee? Is dat niet tegenstrijdig?) Nee, ik deel slechts mee wat er in een stuk staat dat door het College is aangereikt in de Commissie Beheer Openbare Ruimte enz. Daarin staan deze cijfers, dus ik neem aan, dat zij niet uit de lucht zijn gegrepen. Ik haal deze cijfers als voorbeeld en als ondersteuning aan. Ik meen, dat men zeker in die richting uitkomt als die vergelijking plaatsvindt. Wat de schaderegeling betreft, ben ik zeer gesticht door de toezeggingen die de wethouder heeft gedaan. Wij zijn het met elkaar eens. Ik ben blij met zijn inzet naar het rijk toe. In de voordracht wordt gesproken van gegevensbeheer van nulmetingen. Nu hebben wij over nulmetingen wel eens de degens gekruist. Ik meen, dat het heel goed is, in de Pijp een nulmeting te doen. Dit betekent, dat men nagaat wat de economische stand van zaken daar is en dat men die met vaste intervallen, bijvoorbeeld halfjaarlijks, bijhoudt. Dat is nuttig om het beleid op af te stemmen. Dat kunnen wij immers beter op feiten afstemmen dan op natte-vingerwerk. De samenwerkingsovereenkomst, waarin nog veel kan veranderen, beschouw ik als een concept. De veiligheid in de metro, de overzichtelijkheid, de bewaking enz. breng ik hier nogmaals onder de aandacht van de wethouder, juist omdat ik een frequent gebruiker van de metro ben en er ook nog bovenop woon. Daardoor weet ik wat er allemaal bij te pas komt. Ik merk dat iedere dag. Ik doel op de veiligheid bij het rijden, het lopen, het wachten en het kaartjes kopen. Ik doel ook op de veiligheid door goed materiaalgebruik. Ik had in de commissie om uitstel met een maand gevraagd. De bedoeling was dan, in januari a.s. dit debat te voeren. Ik ben echter overtuigd door de argumentatie, dat anderhalve maand uitstel vanwege de kerstvakantie zou leiden tot een te laat debat, waardoor wij te dicht op de verkiezingen zouden komen en waardoor de mogelijkheid zou kunnen ontstaan, dat wij deze periode geen debat meer zouden voeren waardoor wij dit aan een volgende Raad zouden moeten overlaten. Dat was niet de opzet van mijn verzoek. De VOORZITTER: Ik vind het buitengewoon vervelend om u te moeten onderbreken. Ik moet echter mededelen, dat er om 20.52 uur een bommelding voor de raadzaal is binnengekomen van het Comité Anti Metro. Ik schors de vergadering om onze veiligheidsmensen de gelegenheid te geven tot een inspectie van de zaal. Ik verzoek het publiek ook, de tribune te verlaten. Ik maak mijn excuses aan u allen. Dit was echter te verwachten. De vergadering wordt om 21.00 uur geschorst tot 21.16 uur. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering en deel u mede, dat de Politie en onze eigen afdeling Beveiliging de raadzaal hebben geïnspecteerd en daarbij niets hebben gevonden. Ik geef het woord aan mevr. Agtsteribbe voor de voortzetting van haar betoog. Mevr. AGTSTERIBBE: Mijnheer de Voorzitter. Wij waren ervan overtuigd, dat wij in deze periode een besluit moesten nemen. Dank breng ik vervolgens aan al die mensen die de moeite hebben genomen ons te benaderen, ons op te bellen of ons brieven te schrijven. Wij hebben ongelooflijk veel gesproken en geluisterd. Dat heeft ook tot resultaten geleid. Ik betuig mijn dank aan de bewoners, aan de bedrijven en aan het stadsdeel. Ten slotte breng ik dank aan de ambtenaren; tegen hen zeg ik niet zo snel "dank je wel", omdat ik heel veel van hen verwacht en omdat ik het heel normaal vind dat zij hard werken. Voor het schepje erbovenop dank ik hen nu. Ik heb hen op bepaalde momenten vaak lastig gevallen door maar te blijven doorvragen over technische, juridische en financiële zaken, net zo lang tot het mij zo helder was dat ik het zelf ook kon uitleggen. Ten slotte merk ik op, dat in motie nr. 743 het woord "ruim" kan vervallen. De motie-mevr. Agtsteribbe, nr. 743, ingetrokken zijnde, maakt geen onderdeel van behandeling meer uit. De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen: 35ø Motie van 27 november 1996 van mevr. Agtsteribbe inzake overleg met stadsdeel, bewoners en bedrijven; een klachteninstantie; een hinderkaart, een bereikbaarheidskaart en flankerend vervoer bij aanleg van de Noord-Zuidlijn (Gemeenteblad afd. 1, nr. 744, blz. 3391). De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder heeft in eerste termijn eigenlijk alles meegenomen waarom ik in mijn eerste termijn had gevraagd. Het enige wat ik nog erg graag van hem wil horen, is de keiharde toezegging dat de boogreserveringen in Noord eraf gaan, zodat men daar weet waar men aan toe is. Dat wil hij mij kennelijk niet toezeggen. Ik hoop, dat dit wel spoedig gebeurt. Mevr. DE JONG: Mijnheer de Voorzitter. Ik was buitengewoon teleurgesteld door de inbreng van de heer Van Bommel, omdat ik vind dat hij een zeer defensieve houding kiest, die weinig getuigt van durf. Hij wil voor alles 100% garanties hebben. Ik weet niet of hij van plan is ooit een kind te nemen, maar ook dan begint men met veel goede bedoelingen en met alle hoop en inzet, maar ook dan kan men geen garantie geven, net zo min als dat mogelijk was toen men begon met de bouw van het Concert- gebouw of de Westerkerk. Men kan nooit vooraf alles uitsluiten. Wel kan men de risico's zoveel mogelijk proberen te beperken. Ik kan hem wel één garantie geven. Als deze lijn niet wordt aangelegd, gaat het zeker niet beter met de binnenstad en met de stad als geheel. De heer Van Bommel zegt, dat het al zo slecht gaat met het GVB, dat dit er niet bij kan. Nee, de kostendekkingsgraad die door de komst van de metro omhoog gaat, zal de redding van het GVB moeten zijn. (De heer VAN BOMMEL: Als alle prognoses van de reizigers- aantallen uitkomen! De wethouder heeft in het metrodebat gezegd, dat de geraamde 160.000 reizigers per dag er ook 100.000 mogen zijn. Dat geeft wel aan waar de marges liggen.) U zegt dus gewoon: "wij doen maar niets"; dan loopt u geen risico. (De heer VAN BOMMEL: Nee, ik zeg niet "wij doen maar niets".) Zo heb ik het opgevat. Verder is gevraagd wat wij verliezen en of de wethouder dat zou kunnen begroten. Dat zou 30 miljoen gulden zijn. Veel belangrijker is het echter, dat wij de geloofwaardigheid bij onze gesprekspartners in Den Haag volledig zouden verliezen voor toekomstige projecten. Ik meen, dat dat nog veel kostbaarder is. Ik kom bij de moties. Ik ben natuurlijk voor motie nr. 742 over metromaterieel. Daarvoor behoeft echter eigenlijk geen motie te worden ingediend, omdat ik heb begrepen dat dit punt toch al terugkomt. In reactie op motie nr. 744 zeg ik, het heel belangrijk te vinden dat er in de Pijp, maar ook in andere delen van de stad waar een en ander op de schop gaat, namelijk in de binnenstad, iemand komt die direct aanspreekbaar is, met een ombudsmanfunctie. Dat onderstreep ik, maar ik heb ook bij deze motie het gevoel, dat dit eigenlijk allemaal zaken zijn die al in de commissie zijn toegezegd. Omdat ik het goed vind, dat die punten nog eens op een rijtje zijn gezet, zal ik mijn fractie voorstellen deze motie toch te steunen. Met betrekking tot motie nr. 745 over immateriële schade vind ik dat er nogal wat verschil is tussen bedrijven en bewoners. De materiële schade maakt de situatie op een gegeven moment zodanig, dat iemand geen brood meer op de plank heeft en daaraan onderdoor gaat. Aan de vergoeding van immateriële schade kan men niet beginnen. Bij mij in de buurt wordt al vier maanden aan de riolering gewerkt. Daar staan de meubels bij de mensen te dansen. Wanneer moet men dan wel of niet tot schadevergoeding overgaan? Ik wijs ook op de precedentwerking. Het leven kan gewoon doorgaan, ook al heeft men overlast. Ik vind dat bij een bedrijf een andere situatie. (De heer KÖHLER: Men kan toch wel degelijk een grens trekken? Het is toch niet meer te vergelijken met de aanleg van riolering als men bijvoorbeeld vier jaar lang aan een bouwput zit waar om 6 uur 's ochtends het werk voor de deur begint? Dat is toch buiten- proportionele schade?) Er zijn zoveel projecten in de stad, zoals de Vendex-driehoek, waarvoor dit dan zou kunnen gelden, dat ik vind dat wij hieraan niet moeten beginnen. Wij gaan ook niet een baatbelasting vragen van bewoners en bedrijven die straks gaan profiteren van deze lijn. Motie nr. 746 vind ik heel sympathiek. Ik zal mijn fractie vragen, die te steunen. Van motie nr. 747 zeg ik, dat het natuurlijk goed is, zoveel mogelijk werkzoekenden in te schakelen bij een dergelijk project, maar het is niet een kwestie van wil alleen. Er zijn specialisten voor nodig, die men misschien niet altijd in huis heeft. Ik meen, dat wethouder Van der Aa hierin een rol zou moeten spelen. (De heer NIAMUT: U bent er dus voor?) Nee, mevr. Spier heeft ook al gezegd dat het in feite staand beleid is om zoveel mogelijk werkzoekenden uit Amsterdam hierbij te betrekken. Het College heeft als motto "Werk, werk, werk", dus ik neem aan, dat het hieraan gehoor zal geven. Het gevraagde in motie nr. 748 kunnen wij nooit bewerkstelligen. De wethouder heeft gezegd uit te gaan van 75% en te bezien of er nog iets bij te "pingelen" is, maar veel meer zit er niet in. De heer KÖHLER: De wethouder heeft nog niet volmondig beaamd, dat het in weerwil van het programma van eisen dat wij nu vaststellen en waarin alles tot in detail is vastgelegd, nog mogelijk is de nadere detaillering in overleg met de desbetreffende stadsdelen te gaan vastleggen, vooral waar dit betrekking heeft op de openbare ruimte, bijvoorbeeld de uitgangen van de stations. Ik begrijp, dat hij dat wel wil, maar ik wil dat ook graag vastgelegd hebben in dit debat om elk misverstand daarover te voorkomen. De wethouder is niet ingegaan op de openbaarheid van het blauwe rapport, getiteld Noord-Zuidlijn, financiën en exploitatie. Er is contra- expertise geweest op verzoek van anderen, met medewerking van de gemeente. In dat rapport stond, dat de gemeente ook nog een zogenaamde nulmeting zou moeten doen, met beantwoording van de vraag hoe het er in het jaar 2004 voor staat zonder Noord-Zuidlijn en met vergelijking daarvan met de Noord-Zuidlijn. Dat is een heel wezenlijke studie, ook voor de besluitvorming van de Raad en voor de exploitatiegevolgen, waarover wij over een aantal maanden nog nader komen te spreken. Als men hierover dus nog een publiek debat mogelijk wil maken en als men wil voorkomen dat iedereen uit dit rapport maar citeert wat hem uitkomt, waardoor allerhande zaken een eigen leven gaan leiden, is daarvoor maar één oplossing, namelijk dat openbaarheid in dezen het grootste goed is. Wethouder Bakker moet dit als D66-wethouder natuurlijk volmondig beamen. In dit rapport, dat ik nu tweemaal diepgaand heb bestudeerd, heb ik geen enkel gegeven gevonden waarin een bedrijfsgeheim van het GVB zou worden onthuld als wij dit naar buiten brengen. In het allerergste geval zou men kunnen besluiten, de bedrijfskengetallen in bijlage 5 eraf te knippen, hoewel wij die gewoon in de openbare begroting van het GVB zouden zien als wij een normale begroting voorgelegd zouden krijgen. Ook die bijlage mag er van mij aan blijven. Verder zie ik geen enkel argument. Het lijkt mij ook uitermate onverstandig als deze brij aan gegevens de komende maanden geleidelijk aan zou gaan uitlekken en alle discussies bij een eventueel referendum zou gaan verzieken. Waarom brengt het College dit dus nu niet gewoon in de openbaarheid? Er is geen enkele reden om het te laten. Ik garandeer het College, dat iedereen die op grond van de wet Openbaarheid van bestuur een procedure start, die gewoon wint. Overigens staan er gegevens in die wij ook in dit debat moeten gebruiken. Wij hebben gevraagd om cijfers over de exploitatiegevolgen. Ik ben er ook op ingegaan in dit debat, want waarom levert het College ons anders die stukken? Het College kan die openbaarheid dus beter zelf actief kiezen. Ik wil toch ook nog enkele argumenten van tegenstanders bespreken, hoewel mij dat wel enige moeite kost. Er wordt naar mijn mening nogal veel "gefreewheeld", bijvoorbeeld door de heer Van Duijn. Hij probeert toch het ene gat met het andere te vullen. Hij heeft bijvoorbeeld gezegd: stel nu dat wij al die miljarden guldens ter beschikking hadden gehad - dat hebben wij niet - dan kunnen wij daarmee de tarieven verlagen. Dat leidt inderdaad tot een enorme tariefverlaging. Als wij dat zouden doen, zou misschien het gebruik van het openbaar vervoer wel met 50% stijgen. Dan is de hamvraag niet of de heer Van Duijn dat geld gebruikt om de tarieven te verlagen maar hoe hij al die mensen gaat vervoeren die dan instappen. Dan zal hij toch heel veel moeten investeren, ten bedrage van enkele miljarden guldens, om dit allemaal te kunnen doen. (De heer VAN DUIJN: Op het ogenblik is er nog ruimte; het passagiersaantal is namelijk teruggelopen. Wanneer dat verheugende verschijnsel zich aankondigt, kunnen wij gaan investeren met de winst van het toegenomen passagiersaantal. Overigens heb ik dit als illustratie aangevoerd van datgene wat men met dat kapitaal kan doen. Liever zou ik die 2 miljard gulden gewoon in een bovengrondse uitbreiding van het tram- en busnet steken.) De vraag is of men door dat geld in één keer uit te geven daarmee ook in de toekomst efficiënter kan exploiteren. Dat is ook bij deze metro de vraag. Een investering moet op een bepaald moment gaan lonen, niet alleen in het gebruik van het openbaar vervoer, maar ook financieel. Anders zou de heer Van Bommel nog gelijk krijgen. (De heer VAN DUIJN: Dit is nu een discussie op niveau. Men kan tegen elkaar gaan afwegen of men dat geld moet uitgeven om de tarieven te verlagen, dan wel om investeringen boven de grond te gaan doen. Dat vind ik een reëel gespreksthema!) Ik betwist de stelling niet, maar wij hebben dit geprobeerd in eerste termijn. In relatie tot de vraag of het vervoer in de toekomst ook beter te exploiteren is, herinner ik eraan dat ik de vijfde overweging in het referendabele besluit heel ongelukkig geformuleerd vind. Ik geef de wethouder nogmaals in overweging, daarvan te maken: "de Noord-Zuidlijn op termijn een positieve bijdrage kan leveren aan de kostendekkendheid van het openbaar-vervoersnet." Dan is dit enigszins in overeenstemming met de gegevens die wij zelf hebben laten maken ten behoeve van dit project. Dat is voor onze fractie ook de afweging. De afweging is niet of deze lijn komt naast het bestaande bus- en tramnet. Nee, de afweging is of bus, tram en metro samen gemiddeld een beter en ook duurzamer openbaar-vervoersnet zullen opleveren en of dit de ruimtelijke ontwikkelingen zal stimuleren op plaatsen waar wij dat willen. Daar zit voor ons de grens waarom wij zeggen: ondanks de hoge kosten en ondanks het feit dat er heel veel geld is voor zo weinig vervoersgroei in eerste instantie, willen wij toch die kant op. De argumenten van de SP vind ik gelegenheidsargumenten. Wij hebben tal van stadsvernieuwingsprojecten met de warme steun van de SP-fractie goedgekeurd waarbij wij niet konden uitsluiten dat de funderingen van belendende panden wellicht toch zouden bezwijken of dat deze projecten, in winkelstraten, wellicht zouden leiden tot faillissementen. Sterker nog, als wij niets doen, kan men absoluut niet uitsluiten dat in de Ferdinand Bolstraat de komende tien jaar funderingen het niet zullen houden en evenmin dat er in die straat de komende tien jaar geen faillissementen zijn. De heer Van Bommel kan zijn argument dus bij willekeurig welk project eindeloos herhalen. Hij doet dat niet, aangezien hij niet stemt tegen alle investeringen in deze stad. Hij doet het nu heel selectief, omdat hier geen 100% garantie is. Ik vind dat echt een gelegenheidsargumentatie. (De heer VAN BOMMEL: Dat is het niet. U hebt al bij een ander onderwerp, namelijk de schaderegeling, aangegeven dat u ook daar een bijzondere omstandigheid in ziet. Het gaat hier om een massaal project, waarbij heel veel mensen betrokken zijn en waarmee zeer hoge kosten gemoeid zijn. Ik heb juist gewezen op de uitzonderlijke risico's die hieraan vastzitten. In die zin is dit dus een bijzonder project, waarbij ik van mening ben dat men alles moet afwegen.) Dat ben ik helemaal met u eens, maar dat is voor mij geen reden om te zeggen: omdat er ook risico's aan zitten - bovendien zit er nog 200 miljoen gulden onvoorzien in de begroting zit, een omvang die wij anders helemaal niet kennen - durven wij dit niet aan. Wij vinden het wel nodig, zo te investeren. Als men dat niet doet, kan men misschien zeggen dat het huidige tramnet voldoende capaciteit heeft, maar men kan in ieder geval niet voldoen aan datgene wat wij, en naar ik meen ook u, willen, te weten - in de toekomst - "o.v. maal anderhalf" of "o.v. maal twee". Als men nu niet gaat investeren, kan men dat in het jaar 2005 - als u en ik het voor elkaar krijgen dat het beleid die kant op gaat - niet meer verwerken. Dus waarom wilt u nu stappen die u nu kunt zetten maar achterwege laten, alleen vanwege het feit dat de garanties niet 100% waterdicht zijn? (De heer VAN BOMMEL: Het project is niet eens 100% waterdicht, maar op vele punten gewoon lek. Dat hebt u zelf ook aangegeven in eerste termijn, waarin u hebt gezegd, dat de regioaansluiting van groot belang is en dat er in het binnenstedelijke gebied nog veel problemen zijn die zouden moeten worden opgelost. Uw eerste termijn vind ik in dat opzicht ook heel slecht passen bij uw tweede termijn. Ik heb gesproken over de risicofactor, die heel groot is. Daarom vind ik, dat men tot een andere afweging zou kunnen komen.) Over de binnenstad en de regio hebben wij gezegd, dat wij vinden dat men juist dit soort zware regionale lijnen moet aanleggen in de drukke gebieden en in de gebieden die men in de toekomst ook druk wil houden, zoals de binnenstad. Ik kan, ook vervoerstechnisch, niet meegaan met de redenering: laten wij nu zware verbindingen voor honderden miljoenen guldens gaan aansluiten op de Ringlijn, waarbinnen een soort stop is, waar mensen moeten gaan overstappen, nota bene naar het drukste gebied, en iedereen met langzaam openbaar vervoer verder moet. Daaraan lijkt mij elke logica te ontbreken. Als u bijvoorbeeld in uw tweede termijn zegt, dat wij Zaandam met voorrang moeten aansluiten op de Ring, is mijn reactie: waar spreekt u over? Zaandam is allang aangesloten op de Ring, met een NS-spoor en met een heel laag gebruik van het openbaar vervoer. Het zou nu juist zo aardig zijn als men reizigers uit Zaandam met het doortrekken van deze lijn tot in het hart van de stad zou kunnen brengen, met allerlei voorzieningen die hier zitten, aan het Rokin, in de Pijp of waar dan ook. Dat is toch de toegevoegde waarde van deze lijn? Ik durf ook te voorspellen, wat de vervoersprognoses betreft, dat de honderden miljoenen guldens die u daar wilt investeren al helemaal niet renderen als men het vervoer naar het hart van de stad niet beter maakt. Hiernaar krijgen wij inderdaad ook nog onderzoeken. De meeste van de verbindingen die hierbij worden genoemd, ook door de heer Van Duijn, staan nog op de rol. (De heer VAN DUIJN: Jawel, maar niet als metro. Dat maakt natuurlijk wel verschil.) Dat is niet waar. Waar u de Ring wilt sluiten, moet er een kruisingsvrije verbinding zijn, bij het deel van het Centraal Station naar Sloterdijk. Dat gaat wel degelijk om een metroverbinding, die geheel kruisingsvrij wordt aangelegd. (De heer VAN DUIJN: In de presentatie van verleden week van het regiorailnet zijn dergelijke verbindingen niet genoemd. Als zij wel genoemd zijn, dan niet als metro. Dus dan sluiten zij niet aan op de Noord-Zuidlijn.) Wij hebben een gemeentelijk beleid, zoals u weet, waarin ook het sluiten van de Ring nog op de rol staat. Dat is wel degelijk in het stedelijke net. Door de NS is dit namelijk al lang gesloten, door zes treinsporen over dit stukje. (De heer VAN DUIJN: Dat moet ook zo snel mogelijk gebeuren. Dat ben ik met u eens, in plaats van dit project.) Ook dan zal blijken, dat dit op zichzelf, zonder verdere extra beperking van het autoverkeer tegenover enkele honderden miljoenen guldens, slechts een zeer gering aantal openbaar-vervoersreizigers erbij brengt. (De heer VAN DUIJN: Als men het openbaar vervoer onder de grond brengt, maakt men boven de grond meer ruimte voor de auto. Dat zal ook zeker gebeuren.) Dat betwijfel ik in dit verband. Wij zijn natuurlijk ook goed nagegaan of dit metro-project daarop gericht was, maar overal waar dit hier speelt, met dit tracé, blijft die vrije trambaan boven de grond gewoon gehandhaafd. Er is namelijk geen enkele plek waar dit tracé loopt waar dan straks een vrije baan ten behoeve van de auto zou kunnen gaan verdwijnen. Op al die plekken blijven namelijk ook trams rijden, zij het op sommige plekken minder trams doordat veel mensen de Noord-Zuidlijn zullen nemen. Ik zou niet weten waar dit dan dreigt. Noemt u mij dan eens een concrete plek. (De heer VAN DUIJN: Bent u het eens met een van de voorgangers van GroenLinks, namelijk de CPN, die in 1973 verklaarde dat degenen die zich verzetten tegen de bouw van de metro vijanden van de arbeidersklasse zijn?) U weet, dat ik in die tijd lid was van en actief was in een andere partij. Ik vond die stelling indertijd niet juist en nu nog niet. Als men kan aantonen dat met enig project de arbeidersklasse vijandschap wordt aangedaan, zou het ook voor de GroenLinks-fractie doorslaggevend zijn om het project te bestrijden. In uw bijdrage heb ik dat element echter helaas gemist, dus vooralsnog houdt mijn fractie vast aan instemming met de gevraagde besluiten. De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. Wij zullen straks ook instemmen met de voordrachten. Ik kom echter nog terug op twee punten waarop de wethouder niet heeft gereageerd. Ik had gevraagd of het eerste deel van het tracé, namelijk van het Buikslotermeerplein naar het Centraal Station, als eerste kan worden aangelegd en voor een deel ook al eerder in exploitatie kan worden genomen. Ik vraag de wethouder om een reactie, ook al maakt dit punt geen onderdeel uit van de voorgelegde besluiten. Het lijkt mij zinnig om Noord al in een vroeg stadium te ontsluiten. Ik onderschrijf de opmerkingen van mevr. De Jong over de bijdrage van de heer Van Bommel, die naar mijn mening de omgekeerde weg volgt bij zijn afwijzing van de Noord-Zuidlijn, in die zin dat hij vooral uitgaat van de risico's en niet van de kansen, met voorbijgaan aan de vraag wat het niet- realiseren van de lijn zou betekenen voor Amsterdam. Als hij die redeneertrant had gevolgd, zou hij misschien tot een ander oordeel zijn gekomen. De heer Van Duijn bedient zich naar mijn mening duidelijk van gelegenheidsargumenten om tegen de aanleg te zijn. (De heer VAN DUIJN: Behalve dan dat die argumenten al dertig jaar oud zijn en steeds terugkeren.) Ik constateer alleen maar een feit. In het antwoord van de wethouder beluister ik, dat vergoeding van immateriële schade problematisch zou zijn. Naar ons gevoel is dat niet zo en zou bij een dermate groot project met zoveel overlast voor direct betrokkenen moeten worden bezien, hoe deze schade kan worden vergoed en wat voor regelingen mogelijk zijn. In eerste instantie gaat het er vooral om, de overlast zoveel mogelijk te beperken. Wij willen toch ook niet ontkennen, dat voor een deel van de bewoners aanzienlijke immateriële schade zal optreden, vooral door de bouw van de stations. Men kan zeggen, dat zij die maar voor lief hebben te nemen, maar wij kunnen ook zoeken naar een regeling. Wij blijven bij ons standpunt. Wat de werkgelegenheid betreft neem ik kennis van de argumenten van de fracties van de VVD en D66, in die zin dat het staand beleid is, zoveel mogelijk Amsterdamse werkzoekenden bij grote projecten te betrekken. Ik constateer, dat dit bij grote projecten in onvoldoende mate werkt. Ik heb op geen enkele wijze gemerkt dat dit staande beleid heeft geresulteerd in contracten met uitvoerders en ondernemers, waarin is aangegeven hoe via toeleiding en scholing arbeidskrachten uit de Amsterdamse werkzoekenden kunnen worden geleverd. Ik vraag dan ook de Raad, aangezien "werk, werk, werk" als adagium voor deze raadsperiode geldt, hierover een uitspraak te doen, vanuit het gegeven dat zeer recent weer is gebleken, vooral bij grote projecten in Zuidoost, dat het staande beleid niet heeft gewerkt. Als de collegepartijen hiertegen stemmen, vraag ik mij af, hoe straks de preadvisering zal zijn op de notitie van de heer Balai over werkgelegenheid in de marktsector, terwijl het hier gaat om een project van gemeentewege, waaraan wij toch veel meer sturing kunnen geven. Mijn laatste punt betreft de schadevergoeding. De wethouder heeft gezegd, met het ministerie te willen overleggen om de genoemde 75% tot 80% op te rekken. Dat is in feite het enige wat wij vragen. Ik dank de wethouder voor de ondersteuning op het punt van de educatieve waarde van het project Noord-Zuidlijn ten behoeve van de doelgroep, waarom ik bij motie heb gevraagd. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Wethouder Bakker heeft verklaard, dat de kostendekkingsgraad mooi hoog komt te liggen. Dat komt echter alleen maar doordat de investering van een kleine 2 miljard gulden in de infrastructuur niet wordt meegerekend. De wethouder heeft in de commissie gezegd dat dit wel het geval is, maar het is echt niet zo. De infrastructuurinvestering wordt niet meegerekend in de berekening van de kostendekkingsgraad, die alleen daarom schijnbaar gunstig uitkomt op 58%. Wij moeten natuurlijk wel steeds in het oog houden dat wij hier per reiziger een veel lagere vergoeding van het rijk krijgen, namelijk ongeveer de helft, dan voor tramreizigers. Financieel is dit dus helemaal niet zo gunstig voor Amsterdam. Samenvattend stel ik dat eigenlijk alle kernfeiten op historische gronden hoogst twijfelachtig mogen heten. Ten eerste berust de vervoerswaarde op drijfzand, want het blijkt dat in het verleden dergelijke voorspellingen ook veel te hoog waren geraamd. Ten tweede zijn de kosten van een kleine 2 miljard gulden buitengewoon twijfelachtig; dit kan gemakkelijk veel duurder worden. Ten derde zijn de gevolgen voor de tram helemaal niet te overzien door de grote financiële lasten die rusten op het GVB en door de enorme concurrentie die de Noord-Zuidlijn de bovengrondse noord-zuidtrams zal aandoen. Dit zijn drie belangrijke gronden om te bepleiten, dat wij dit geld echt beter bovengronds kunnen investeren. Ik ben het volkomen eens met de heer Köhler dat het door hem genoemde rapport ten onrechte geheim wordt gehouden. Ik vraag mij wel af waarom dat gebeurt. Is dat niet juist omdat ook uit dat rapport duidelijk wordt, dat men veel beter bovengronds in het openbaar vervoer zou kunnen investeren en dat er veel trams kapot zullen gaan aan de Noord-Zuidlijn? (De heer KÖHLER: Mijn argument voor openbaarheid is nu juist om te voorkomen dat dergelijke interpretaties bij mensen die het rapport niet kunnen lezen serieus worden genomen.) Ik zou er graag in het openbaar over willen discussiëren. De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Er zijn aanvaardbare en onaanvaardbare risico's. Kinderen krijgen is in mijn optiek en die van mevr. De Jong een aanvaardbaar risico - overigens in veel gevallen ook gewoon een ongeluk - maar de Noord-Zuidlijn aanleggen is naar mijn mening een onaanvaardbaar risico en wordt zeker een ongeluk. De wethouder beweert, dat de kwaliteit van het huidige bovengrondse net zal blijven bestaan. Ik bestrijd dat. Het wordt natuurlijk overstappen op tramlijnen die aansluiten op de metro. De bovengrondse verbindingen zullen op termijn ook minder frequent gaan rijden en zullen op termijn ook minder kostendekkend zijn, juist doordat de Noord-Zuidlijn wordt aangelegd. De fijnmazigheid van het nu bestaande net zal op termijn ook onder druk komen te staan, door de problemen bij het GVB maar ook door de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Hoe het bovengrondse net er over tien jaar uitziet weet niemand. Ook de wethouder kan daarover niets zeggen. In het jaar 2005 zullen wij zien wat de resultaten zijn van de besluitvorming van vandaag, als dit project al doorgaat. Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. De meting waarom mevr. Agtsteribbe heeft gevraagd zullen wij in overleg uitvoeren. Het lijkt mij, dat ook de bedrijven en het stadsdeel daarbij moeten worden betrokken, evenals de wethouder voor Economische Zaken. Ik ben er voorstander van, duidelijkheid te verschaffen over wat er precies gaat gebeuren. Dat is ook een kwestie van goede communicatie om de mensen ter plaatse, die last hebben, goed op de hoogte te houden en te trachten, zoveel mogelijk hinder te voorkomen. Ik dank de woordvoerders, die op het laatste moment nog veel informatie hebben ontvangen, voor het feit dat wij toch dit debat hebben kunnen houden. Ik ben het eens met mevr. De Jong, dat een eventuele negatieve uitslag van het referendum ons veel meer zou kosten dan alleen de 30 miljoen gulden. Het geld dat wij krijgen van minister Jorritsma is namelijk geoormerkt; het is alleen maar bestemd voor deze eerste fase van een heel belangrijke lijn voor het openbaar vervoer in Amsterdam, die ook nog eens regiolijn is en die in de toekomst in ons prachtige ROA-gebied zal worden doorgetrokken. Ik onderstreep, dat Amsterdam dan ook zijn geloofwaardigheid tegenover Den Haag zou verliezen. Tot overleg met de stadsdelen over de in- en uitgangen ben ik bereid. Van het rapport waarvan is gevraagd of het openbaar kan worden gemaakt is mij gezegd, dat er informatie in staat die niet aan de openbaarheid zouden mogen worden prijsgegeven. Ik ben bereid hierover nog eens in het College te overleggen met de wethouder die als eerste verantwoordelijk is voor het GVB. De heer Köhler heeft gelijk met zijn opmerking over de korte en de lange termijn. Ik heb nog eens de vijfde overweging van het aanlegbesluit gelezen, waarin staat dat "de Noord-Zuidlijn een positieve bijdrage kan leveren aan de kostendekkendheid van het tram- en busnet en dit net bovendien op belangrijke trajecten kan ontlasten". Wij spreken hier ook over een lijn die pas in het jaar 2005 of 2006 in gebruik zal komen. Ik meen dan ook, dat ik staande kan houden wat hier staat. (De heer KÖHLER: Dat kunt u naar mijn mening niet. Ik hecht hier zo aan omdat deze tekst van het besluit ook op het referendumformulier zou worden gedrukt en ik dan ook wordt geacht die te gaan verdedigen als ik straks voorstem. Als u nu nog zegt, dat dit in het jaar 2020 misschien wel het geval kan zijn is het iets anders, maar uit de tekst in het rapport, dat u na overleg met wethouder Ter Horst gelukkig openbaar zult maken, blijkt dat er een hoge kostendekkingsgraad wordt gehaald met de metro en een veel lagere met bus en tram, zelfs een lagere dan nu. In totaal ziet het er echter niet slecht uit. Dat zou u dus in die overweging moeten zetten, maar u suggereert hier dat met name voor het tram- en busnet de kostendekkingsgraad toeneemt. Dat doet u in eerste instantie met die metrolijn niet. Het is dus heel onverstandig om dit zo naar buiten te brengen.) U kunt wel over de korte termijn spreken, maar ik heb het oog op de langere termijn. (De heer KÖHLER: Ja, maar wij hebben maar één berekening, over het jaar 2005.) U houdt er dan een andere mening op na. Dat spijt mij. Ik spreek over de lange termijn. Op de korte termijn hebt u wel gelijk, maar op de lange termijn heb ik gelijk. De opmerkingen van de heer Niamut over starten in Noord lijken zinvol, maar de bouw van de passage van het Stationseiland duurt zo lang dat er slechts een verschil van zes maanden is wanneer het project conform de planning wordt gerealiseerd. Indien de bouw van het deel ten zuiden van het Centraal Station uitloopt, zou dit deel eerder in gebruik kunnen worden genomen als dat exploitatief interessant is. Ik blijf bij mijn opmerkingen over de immateriële schade. De motie daarover ontraad ik dan ook. Tegen aanneming van de motie over de materieelbreedte heb ik geen enkel bezwaar. (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Ik herinner nog aan mijn vraag of u wilt toezeggen dat de boogreserveringen in Noord zullen worden geschrapt.) Ik heb gezegd, dat wij een reservering inplannen juist via het Mosplein. (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: ...en dan dus de overbodige boogreserveringen schrappen? Daar gaat het mij om.) Daarop durf ik niet zomaar een antwoord te geven zonder overleg met wethouder Stadig, omdat dit veel met ruimtelijke ordening te maken heeft. (Mevr. AGTSTERIBBE: Wij hebben in het vorige debat een motie ingediend. Daarin stond deze tekst. Dit moest in overleg gebeuren met stadsdeel Noord. Wij hadden ook een motie over een reservering via het Mosplein naar Zaandam-Oost. Daarvan heeft het College ettelijke malen gezegd, voor die reservering maar niet voor een motie te zijn. Als u hier voor bent en als u erop mikt, via het Mosplein naar Zaandam-Oost te gaan, kunt u gevoeglijk de ruimte die overblijft benoorden het Buikslotermeerplein gebruiken om te bebouwen.) (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: En dus kunt u die boogreser- vering schrappen. Dat zou een prettige toezegging zijn.) Ik heb keer op keer al gezegd dat ik er een warm voorstander van ben, het Mosplein en omgeving de kans te geven zich later te ontwikkelen. U vraagt nu om het schrappen van de andere boogreservering. Dat durf ik niet toe te zeggen zonder dat ik wethouder Stadig heb geraadpleegd, omdat ik niet weet hoe hij hierover denkt. Bij mijn weten zit de reservering bij het Buikslotermeerplein nog in zijn plannen. Wethouder VAN DER AA: Mijnheer de Voorzitter. Het College waardeert zeer de steun van de CDA-fractie voor het werkgelegenheids- beleid, maar motie nr. 748 heeft toch wel een bijzonder karakter. Het gaat hierbij om twee soorten werkgelegenheid. In de eerste plaats gaat het om de aanleg van de lijn. In de tweede plaats zullen zich na de ingebruikneming, rond het jaar 2006, waarschijnlijk bedrijven in de buurt van de lijn vestigen die werkgelegenheid zullen opleveren. In de derde overweging van de motie staat, dat pogingen om deze werkgelegenheid - welke dat is wordt niet aangegeven - aan Amsterdamse werklozen ten goede te laten komen tot nu toe weinig hebben opgeleverd. Dat vind ik een schot in de lucht. Immers, de Arbeidsvoorziening is zeer wel in staat om heel veel werklozen jaarlijks werk in Amsterdam te bezorgen. De kwestie van het ArenA-gebied is genoemd. Daarbij ging het echter niet om Amsterdamse werklozen, maar om allochtone werklozen uit Zuidoost, een heel bijzondere groep. In het algemeen gesproken is de stelling absoluut onjuist. De motie maakt vervolgens gewag van het project Vakmanschap. Dat is maar één van de projecten, waarmee wij al lang bezig zijn. De heer Niamut weet ook, dat wij voor het inzetten van Amsterdamse werklozen in bouwprojecten al de bouwopleidingspool hebben en dat wij ook al hebben besloten, dat wij deze mensen ook bij dit soort projecten inzetten. Hij weet ook, dat wij bezig zijn, voor weg- en waterbouw eenzelfde pool op te zetten. Het grote probleem wordt niet gevormd door de projecten maar door het gebrek aan geschoolde werklozen. Hiermee zijn wij hard bezig. De motie voegt daaraan niets toe. Een vage verbinding met het project Vakmanschap levert naar mijn mening geen enkele toevoeging aan het beleid op en zal aan geen enkele werkloze ten goede komen. Ik vind deze motie dus in deze vorm misleidend, maar in ieder geval overbodig. Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. De afslagbogen doen mij denken aan vroegere handleidingen bij ingewikkelde technische apparaten, waarin witte pagina's stonden waarboven stond "ruimte voor toekomstige uitbreiding". Dat zijn die afslagbogen ook. Het zijn stippellijnen op de kaart, die in het structuurplan worden vrijgehouden om ons later in staat te stellen, zijtakken aan de stamlijn te hangen. Zij gaan naar het oosten en naar het westen op het Buikslotermeerplein. Inmiddels is dank zij de vorige ronde in de Raad ook de variant-Mosplein bezien. De conclusie is inmiddels, dat wij, zodra wij naar het westen gaan, wij er verstandig aan doen de Mospleinvariant te nemen, die toch iets beter ligt in het stedelijk weefsel. Dit betekent dat de westelijke boog niet meer nodig is. Het probleem met de oostelijke boog is, dat deze misschien het geplande stadsdeelkantoor in de weg zit. Onze ambtenaren zijn heel vindingrijk. Zij zijn inmiddels zover, dat beide mogelijk zijn. Het stadsdeelkantoor kan dus worden gebouwd en die boog kan er toch omheen. Dat maakt dat wij die reservering gewoon nog even vasthouden. (De heer KÖHLER: Zou het niet verstandiger zijn als het College, dat nu kennelijk nadere informatie heeft over wat in de verre toekomst de beste afbuiging in westelijke richting is, die ordentelijk aan de Raad voorlegt, in plaats van nu, bij een ander agendapunt, de reservering uit het structuurplan mondeling te schrappen?) Ik klap uit de keuken van onze ingewikkelde procedures. Er komt nog een moment waarop dit ordentelijk aan u wordt voorgelegd. Hiernaar werd nu echter gevraagd en u zou toch ook niet willen, dat ik u informatie onthoud die ik u nu al kan geven? (De heer KÖHLER: Nee, maar ik zou ook niet willen dat wij op basis van deze ene mondelinge mededeling nu opeens de structuurplanreservering zouden gaan schrappen.) Dat doen wij niet. Dat wordt u netjes voorgesteld. Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Ik stel nader voor, de tekst achter het vijfde gedachtestreepje in de overweging van voordracht nr. 731 de woorden "tram- en busnet" te wijzigen in: "openbaar-vervoersnet". (De heer KÖHLER: Dat lijkt mij heel verstandig.) De VOORZITTER: Ik constateer, dat door deze opmerking van de wethouder in het besluit van de voordracht onder nr. 731 tot aanleg van de Noord-Zuidlijn de tekst na het vijfde gedachtestreepje als volgt komt te luiden: "de Noord-Zuidlijn een positieve bijdrage kan leveren aan de kostendekkendheid van het openbaar-vervoersnet en dit net bovendien op belangrijke trajecten kan ontlasten". De discussie wordt gesloten. Aan de orde is de stemming over de voordrachten en de ingediende moties. Mevr. AGTSTERIBBE (stemmotivering): De PvdA-fractie is voor de voorliggende voordrachten. Ik deel mede, dat de heer Bijlsma niet aan de stemming zal deelnemen omdat hij op basis van de aanwezige informatie voor zichzelf geen goede afweging heeft kunnen maken van de voor- en nadelen van de Noord-Zuidlijn en van al dan niet mogelijke alternatieven. Onze fractie zal niet voor motie nr. 745 inzake immateriële schade stemmen omdat wij de omvang daarvan niet kunnen overzien en dit een open einde regeling zou kunnen worden. Wel vind ik, dat de gedachtengang die de indieners hier hebben neergelegd moet worden meegenomen in de verdere bespreking in projectgroepen enz. Wij vinden motie nr. 746 sympathiek en zullen daar voor stemmen. Motie nr. 747 is een kwestie van staand beleid. Wij verzoeken het College, dit met kracht uit te voeren en ons tussentijds te rapporteren hoe het met de pogingen om dit beleid uit te voeren staat. Met die opmerking meen ik, dat deze motie niet nodig is. Ten aanzien van een schadevergoeding van 80% ben ik tevreden met de toezegging van de wethouder. Ook de motie daarover lijkt mij daarom niet nodig. Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Alleen bij de voordracht onder nr. 730, de samenwerkingsovereenkomst, tekent mijn fractie aan, dat het duidelijk om dit concept gaat waarmee wij wel accoord gaan, maar dat wij het voorlopig allemaal nogal mager en onduidelijk vinden. Met de overige voordrachten gaan wij accoord, inclusief het aanlegbesluit. Motie nr. 742 zullen wij steunen, hoewel de wethouder hierover toezeggingen heeft gedaan, te meer omdat wij het aardig vinden, een overzicht te krijgen van de eerder genomen besluiten over het probleem van de materieelbreedte. Motie nr. 743 dekt zeker niet wat wij aan toekomstplannen voor De Pijp begeleid zouden willen zien. Het is echter een sympathieke motie, waarin van alles staat wat de wethouder al heeft toegezegd, die evenwel niet helemaal overbodig is en die wij daarom zullen steunen. Motie nr. 745 betreft de vergoeding van immateriële schade, hetgeen een juridisch novum zou zijn. Ik meen, dat aansluiting bij de mogelijkheden die de Huurprijzenwet hiervoor biedt en die ook al juridisch getoetst zijn meer kans van slagen kan hebben. "Hinderlijke situaties" is dan de ingang. Wij zullen de motie dus niet steunen, omdat zij juridisch te weinig kans heeft en mensen blij zou maken met een dode mus. Motie nr. 746 over educatieve programma's en een informatiecentrum zullen wij steunen. Motie nr. 747 betreft staand beleid, waarover al eerder moties zijn ingediend. Wij vinden de motie nu dus overbodig. Motie nr. 748 wekt verwachtingen. De toezeggingen van de wethouder zijn glashelder. Wij achten het daarom niet verstandig, deze motie nu te steunen en vertrouwen op de inzet van de wethouder. De heer KÖHLER: Wij zullen alle voordrachten steunen, in blijde afwachting van de nadere overeenkomst over de financiering en de exploitatie en in afwachting van de nadere discussie over het tweede station in Noord en de beste locatie daarvan. Motie nr. 742 zullen wij steunen omdat het ons goed lijkt, op korte termijn nader te spreken over de materieelbreedte, met de kanttekening dat wij de derde overweging eigenlijk niet onderschrijven, omdat men naar onze mening niet kan zeggen dat dit nu blijkt; onzes inziens moet dit nu juist eens worden onderzocht en in discussie gebracht. Motie nr. 744 zullen wij ook steunen, met dien verstande dat wij besluit I zo lezen, dat de gemeente en de stadsdeelraad uiteraard hun eigenstandige bestuurlijke bevoegdheid behouden, ondanks het feit dat zij in dezen in één organisatie met elkaar en met derden gaan overleggen. Motie nr. 745 handhaven wij, omdat wij het College in staat achten, hiertoe een sluitende regeling op te stellen en het ons niet alleen om de huurders, maar ook om bewoners van koopwoningen in de desbetreffende buurten gaat. Motie nr. 746 zullen wij steunen. Motie nr. 747 zou men overbodig kunnen noemen, maar dan had het College deze motie maar moeten overnemen onder het motto "wij doen dit al". Verder zien wij hierin geen kwaad en wel veel goede bedoelingen, dus wij zullen onze stem daaraan niet onthouden. Motie nr. 748 zullen wij niet steunen, omdat het daarin gevraagde, namelijk bij het rijk in te brengen die schaderegeling op te trekken naar 80%, al gebeurt, zoals in de voordracht staat. Als deze motie iets anders beoogt, namelijk de suggestie dat wij dit hoe dan ook moeten doen, meen ik dat wij dat niet kunnen waarmaken. Het zou dan ook verwarring wekken als de Raad deze motie aannam. De heer NIAMUT: Wij zullen de voordrachten steunen, evenals de moties nrs. 742 en 744. Motie nr. 748 trekken wij in op basis van de toezegging van de wethouder om te proberen, in de onderhandelingen de gevraagde 80% binnen te halen. De motie-Niamut c.s. (nr. 748), ingetrokken zijnde, maakt geen onderwerp van behandeling meer uit. De heer VAN DUIJN: Over motie nr. 746 merk ik op, dat de Raad, die zo weinig van de geschiedenis van de metro heeft geleerd, zich niet moet aanmatigen, de inhoud van het onderwijs te kunnen beïnvloeden met metropropaganda. Daarin zal ik deze motie niet kunnen steunen. Over de voordrachten vat ik mijn opstelling als volgt samen. Een uitbreiding met 3% van het aantal reizigerskilometers bij het GVB bij een zo grote investering acht ik onrendabel. De kleine 2 miljard gulden zou veel beter kunnen worden geïnvesteerd in het bovengrondse tram- en busnet. Ik meen, dat de schade aan het tramnet als gevolg van de Noord-Zuidlijn ongunstig is voor Amsterdam. Daarom zal ik tegen de voordrachten stemmen. De heer VAN BOMMEL: Ik zal tegen de voordrachten stemmen. Wel ben ik een groot voorstander van een referendum over de Noord-Zuidlijn en ben ik dus voor besluit III van voordracht nr. 731. Ik ben van mening dat de aanleg van de Noord-Zuidlijn onder de huidige omstandigheden een bedreiging vormt voor het Amsterdamse net van openbaar vervoer. Als men iets een slecht plan vindt, moet men daar tegen stemmen en zich niet van stemming onthouden. Dat vind ik laf. De moties zijn te zien als goede voorstellen bij een slecht plan. Ik zal alle moties steunen. Aan de orde is de stemming over de voordrachten onder de nrs. 727 tot en met 731. De voordracht onder nr. 727 wordt bij zitten en opstaan aangenomen; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz 3350 van afd. 1 van het Gemeenteblad. De VOORZITTER constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Van Bommel en Van Duijn zich tegen de voordracht hebben verklaard. De voordracht onder nr. 728 wordt bij zitten en opstaan aangenomen; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz 3354 van afd. 1 van het Gemeenteblad. De VOORZITTER constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Van Bommel en Van Duijn zich tegen de voordracht hebben verklaard. De voordracht onder nr. 729 wordt bij zitten en opstaan aangenomen; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz 3357 van afd. 1 van het Gemeenteblad. De VOORZITTER constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Van Bommel en Van Duijn zich tegen de voordracht hebben verklaard. De voordracht onder nr. 730 wordt bij zitten en opstaan aangenomen; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz 3360 van afd. 1 van het Gemeenteblad. De VOORZITTER constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Van Bommel en Van Duijn zich tegen de voordracht hebben verklaard. De voordracht onder nr. 731 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3371 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door de leden Van Bommel en Van Duijn gevraagde aantekening. Aan de orde is de stemming over de ingediende moties. De motie-Agtsteribbe (nr. 742) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Alkema, Cornelissen, Ten Have, mevr. De Jong, Oranje en Robbers zich tegen de motie hebben verklaard. De motie-Agtsteribbe (nr. 744) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat geen van de bij de stemming aanwezige raadsleden zich tegen de motie heeft verklaard. De motie-Köhler c.s. (nr. 745) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Van Bommel, Breunissen, Van Duijn, Goedhart, Hulsman, Köhler, Niamut, mevr. Princen, Raksowidjojo, mevr. Schutte en Spit zich voor de motie hebben verklaard. De motie-Niamut c.s. (nr. 746) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden het lid Van Duijn zich tegen de motie heeft verklaard. De motie-Niamut c.s. (nr. 747) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Van Bommel, Breunissen, Van Duijn, Goedhart, Hulsman, Köhler, Niamut, mevr. Princen, Raksowidjojo, mevr. Schutte en Spit zich voor de motie hebben verklaard. De vergadering wordt om 22.18 uur geschorst tot 22.26 uur. De VOORZITTER heropent de vergadering en stelt aan de orde: 22 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1996 tot exploitatie van de openbare ruimte nabij het Stadion Amsterdam ArenA in het Centrumgebied Amsterdam Zuidoost (Gemeenteblad afd. 1, nr. 712, blz. 3031). De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Wij gaan met deze voordracht accoord, met de opmerking dat wij toch graag zouden zien dat - ook al is er geen gedwongen winkelnering - ons Gemeentelijk Reclamebureau bij een zo belangrijk reclamecontract als hier wordt ingeschakeld in de procedure. Tijdens de procedure kan dan blijken of het bod van dit bureau wel of niet passend is. Een gemeentelijke instelling die het moeilijk heeft en die hiervan moet leven helemaal niet in de procedure betrekken, vinden wij ongewenst. Dit geldt breder dan in dit geval alleen. Ook al kennen wij geen gedwongen winkelnering, wij willen toch graag dat gemeentelijke organisaties tenminste een eerlijke kans krijgen. Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. In het algemeen ben ik het met de heer Cornelissen eens. Het is hier iets anders gelopen doordat deze zaak nogal lang heeft geduurd. Daardoor heeft het Gemeentelijk Reclamebureau misschien niet een volstrekt gelijke kans gekregen als anderen, maar daartoe was het op dat moment ook nog niet helemaal bemand, hetgeen inmiddels weer is verbeterd. Ik bevestig dan ook, dat dit bureau in de toekomst in voorkomende gevallen een eerlijke kans moet krijgen. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3034 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 24 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van november 1996 inzake bezwaarschrift vernietiging Referendumverordening 1996 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 732, blz. 3373). De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Toen de vernietiging van dit besluit aan de orde was in deze Vergadering en wij de noodverordening bespraken, heb ik uitdrukkelijk gevraagd of het College, als het overwoog tegen de vernietiging van het besluit in beroep te gaan, wilde aangeven wat het belang van deze gemeente is om in beroep te gaan. In het nu voorliggende stuk meldt het College wel, dat het voorstelt in beroep te gaan, maar geeft het met tittel noch jota aan wat het belang van deze gemeente in die beroepsprocedure is. Dat vind ik een gemis. Vandaag staan twee referendumverzoeken op de agenda, waarover zelfs geen van de fracties het woord heeft gevraagd. Met andere woorden, de Raad accepteert zonder discussie twee verzoeken tot een referendum. Blijkbaar is er niet één partij die moeite heeft met die twee referenda. Daaruit blijkt al, dat wij heel goed kunnen zonder limitatieve opsomming. Wij kunnen per referendumverzoek heel gemakkelijk besluiten het wel of niet toe te staan. Daartegen bestaat geen enkel bezwaar. Dus heeft het College geen belang bij het in beroep gaan tegen het vernietigingsbesluit. Om die reden stemt mijn fractie tegen deze voordracht. Het verheugt mij buitengewoon, te kunnen melden dat ik dit ook namens de VVD-fractie heb mogen betogen. Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben de discussie over het belang voor de gemeente al meermalen gevoerd. Wij hebben in de vorige debatten nadrukkelijk gesteld, dat wij het van belang achten, dat de burger alle duidelijkheid heeft en dat het in het belang van de gemeente is om helder te communiceren. Naar onze opvatting en die van vele juristen treden wij daarmee niet buiten de Grondwet. Vanuit datzelfde belang hebben wij ook gekozen voor startnotities. De minister heeft gezegd, die opvatting niet te delen, maar dit een belangwekkend juridisch geschil te vinden. Aangezien dit geen enkele schade doet doordat wij een tijdelijke verordening hebben aangenomen, is het in het belang van de gemeente, van de relatie met de burger en van het instrument referendum om dit te toetsen, zoals ook andere gemeenten bij geschillen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken hebben gedaan. Het feit dat wij vandaag twee verzoeken hebben gehonoreerd op grond van een niet-limitatieve opsomming is een omkering van de feiten. Men kan namelijk ook zeggen, dat juist omdat wij die opsomming hebben iedereen wist, dat wij deze twee verzoeken nooit niet-referendabel zouden kunnen verklaren. Die helderheid was er bij voorbaat, die dan ook in de startnotities is terechtgekomen. De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Op mijn vraag naar een argumentatie van het belang van de gemeente volstaat de wethouder met de opmerking, dat het belang is dat zij vindt dat het van belang is. Het enige argument dat zij verder geeft, is dat daarmee de helderheid voor de burger toeneemt. Dat betwist ik. De helderheid neemt namelijk niet toe door het feit dat iets op een lijst staat, maar doordat deze Raad een consistent beleid voert ten aanzien van het toe- of afwijzen van referenda. Dat consistente beleid komt voort uit besluiten die wij hier nemen en niet uit een simpele lijst waarbij de gemeente, zoals bij de Afrikahaven, gewrongen probeert een onderdeel daarvan te gebruiken om een keer "nee" te kunnen zeggen en een zaak opeens tot spoedeisend te verklaren. Dat was wat men noemt manipulatie. Ik vind dan ook, dat men de helderheid juist niet laat toenemen door die limitatieve opsomming te handhaven. Het College zou daarin verstandiger moeten zijn. Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Mijnheer de Voorzitter. Wij verschillen hierover duidelijk van mening. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3374 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met de aantekening dat de leden Bouma, Goedhart, Hooijmaijers, Houterman, Niamut, mevr. Spier-van der Woude, Spit en Van Wijk worden geacht tegen de voordracht te hebben gestemd. 26 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van november 1996 inzake definitief referendumverzoek met betrekking tot de aanleg van IJburg, de datumbepaling; tevens beantwoording raadsadressen over koppeling referenda IJburg en Noord-Zuidlijn (Gemeenteblad afd. 1, nr. 733, blz. 3375). Hierbij komt tevens in behandeling: Adres van P.C.C. de Vries van 24 november 1996 inzake het referendum met betrekking tot de aanleg van IJburg. De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3376 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 35 Notitie van Burgemeester en Wethouders van 19 november 1996, houdende een evaluatie van de tippelzone aan de Theemsweg gedurende de periode van 1 januari 1996 tot en met 15 oktober 1996 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 726, blz. 3317). Hierbij komt tevens in behandeling: Adres van de Emancipatie Adviesraad Amsterdam van 21 november 1996 inzake de evaluatie van de tippelzone aan de Theemsweg. Bij de behandeling van dit agendapunt draagt de burgemeester het presidium over aan wethouder mevr. Ter Horst. De heer VAN BOMMEL: Mevrouw de Voorzitter. Uit de evaluatie van de tippelzone ontstaat het volgende beeld. Er is een zone ontstaan waar nagenoeg geen verslaafde vrouwen werken, maar vooral Zuid-Amerikaanse prostituees die veelal geen verblijfstitel hebben. Op die zone is sprake van vechtpartijen tussen prostituees, mishandeling, beroving en vrouwenhandel. Verslaafde prostituees werken vooral in het Wallengebied, achter het Centraal Station, in de Czaar Peterbuurt en in Zuidoost. De vrees die bij de instelling werd uitgesproken, is vrijwel helemaal uitgekomen: er is een zone ingericht die door de doelgroep, de verslaafde prostituees, nauwelijks wordt gebruikt. Ondanks dit onthutsende beeld concludeert het College, dat het concentreren van de straatprostitutie is gelukt en dat het verschijnsel beheersbaar is geworden. Dat is zeggen dat het mooi weer is terwijl men drijfnat wordt van de regen. Mijn conclusie is, dat de tippelzone is mislukt. Er is geen gebied ontstaan waar verslaafde prostituees veilig kunnen werken en bereikbaar zijn voor de hulpverlening. De Raad heeft op 29 juni 1995 een motie aangenomen volgens welke er een project zou komen dat verslaafde prostituees uitzicht biedt op een andere leefwijze en op ander werk. Hoe wil het College die motie gaan uitvoeren nu de verslaafde prostituees massaal wegblijven? En wat vinden de indieners van deze motie, de fracties van de PvdA, de VVD, D66, maar ook het CDA en De Groenen, van het uitblijven van uitvoering van deze motie? Dan kom ik bij de volksgezondheid. Van de verslaafde prostituees is 30% HIV-geïnfecteerd. Zij hebben een grotere kans op tbc. Nu deze vrouwen moeilijk bereikbaar zijn voor de hulpverlening, ontstaat er een gevaar voor de volksgezondheid. Wat gaat het College daaraan doen? Vervolgens kom ik bij de illegaliteit. Nu richt ik mij even exclusief tot de burgemeester. Toen ik in een vroeg stadium aandacht voor de illegaliteit op de tippelzone vroeg, verweet de burgemeester mij een grote mond; ook in deze evaluatie schrijft hij, dat er alleen bij strafbare feiten naar de verblijfspapieren wordt geïnformeerd. Wie schetst mijn verbazing toen ik enkele dagen geleden de brief van de burgemeester ontving waarin wordt gesteld dat het beleid op dit punt wordt aangescherpt? Er komt nu een waarschuwingsactie en er zal worden gecontroleerd. De burgemeester is op dit punt 180 graden gedraaid. Ik mag dan misschien een grote mond hebben, de burgemeester is een draaiend zitvlak, dat vandaag het een zegt en morgen het tegenovergestelde. Wat mij ten slotte zeer verbaast, is de afwezigheid van welk voorstel dan ook. Ondanks de afwezigheid, nu, van verslaafde prostituees en, straks, mogelijk van een groot deel van de andere vrouwen blijft men doen alsof de neus bloedt. De tippelzone die er nu is, rechtvaardigt niet de inzet van zoveel mensen en middelen. De zone kan beter worden gesloten, zodat de aandacht en het geld kunnen worden besteed aan de doelgroep waarom het allemaal te doen was, namelijk de verslaafde vrouwen. Ik heb echter niet de indruk dat het College van plan is, ook maar iets te ondernemen. De tippelzone is daarom hetzelfde lot beschoren als de IJ-markt. Iedereen weet dat het fout gaat, maar niemand doet iets. De behandeling van deze evaluatie zal daarom zeker niet de laatste keer zijn dat wij in deze Raad over de tippelzone spreken. Mevr. SCHUTTE: Mevrouw de Voorzitter. Ik geef mijn bijdrage een motto mee, dat ik heb ontleend aan een uitspraak van de Franse filosoof Michel Foucault, als theoreticus en practicus bekend met de vraagstukken van de seksualiteit, namelijk "genot kent geen paspoort". Wanneer wij rondkijken op de Wallen en bij de tippelzone, kunnen wij constateren dat de prostituanten uit alle windstreken komen en dat ook de prostituees, die weten dat er aan genot veel te verdienen valt, uit alle windstreken daarheen komen. Dat is de situatie in Amsterdam. (De heer VAN BOMMEL: U spreekt van genot op de tippelzone. Hebt u de rapporten wel gelezen? Daarin is sprake van mishandeling, beroving met geweld, vrouwenhandel en andere strafbare feiten.) Wij bespreken hier de evaluatie, waarin is geconcludeerd dat als de Politie surveilleert op de tippelzone geen sprake is van de calamiteiten die u noemt. U schudt deze uit uw mouw zonder daarvoor enig bewijs te leveren. (De heer VAN BOMMEL: Ik zal u het rapport laten lezen, waar het gewoon in staat.) Uit de uitgebreide evaluatie, waarvoor ik mijn erkentelijkheid uitspreek, komen cijfers naar voren van 50 tot 70 prostituees die van de tippelzone gebruik maken. Zij zullen daar meerdere contacten hebben, dus ik constateer dat het om enkele honderden autobewegingen gaat. De tippelzone is in die zin een succes, dat het afwerken plaatsvindt op de afwerkplekken bij de tippelzone. Dat betekent, dat wij al die autobewegingen niet meer in de stad hebben maar dat zij geconcentreerd zijn op een veilige plek. Autoprostitutie is namelijk een heel gevaarlijke vorm van prostitutie. Dat gevaar is hiermee weggenomen. De veiligheid is daar veel groter geworden. De huiskamer is hier gevestigd, waar de prostituees naar toe kunnen. Er is opvang en gezondheidszorg en zij kunnen daar condooms kopen. Dat is allemaal bevorderlijk voor de veiligheid en de gezondheid van de prostituees en de klanten. De tippelzone heeft ertoe geleid, dat deze vorm van prostitutie zoveel mogelijk op één plaats is geconcentreerd, waarmee de kans op uitwaaieren gering is. Wanneer dit wel gebeurt - ik zal niet ontkennen dat dit toch het geval is - wordt het voor de Politie veel eenvoudiger om op te treden, omdat deze de betrokken prostituees vervolgens kan verwijzen naar waar het wel is toegestaan. Als men, zoals de heer Van Bommel, vindt dat tippelprostitutie nergens mag, zadelt men de Politie met een heel groot probleem op. Getippeld wordt er namelijk toch. Nu kan men deze prostituees naar de tippelzone krijgen. De Czaar Peterbuurt is een probleem op zichzelf. Dat komt doordat daar drugspanden staan. Dit heeft niets te maken met het wel of niet hebben van een tippelzone. Daar moet iets gebeuren aan de drugspanden, waarna dit probleem daar zal verminderen. De grote vraag is wat er met de heroïneprostituees is gebeurd. Het is bijna ontroerend zoveel aandacht als zij krijgen. Zelfs de Emancipatie Adviesraad Amsterdam meent op basis van één gesprek met een aantal hulpverlenende instanties al een advies te kunnen uitbrengen. In de evaluatie komt ten aanzien van de positie van de verslaafde prostituees overtuigend naar voren, dat het niet zo is dat wij hen in de steek hebben gelaten. Zij pikken contacten op in de binnenstad, maar daarbij is geen sprake van autoprostitutie, zoals die wel bij de tippelzone voorkomt. Veel vrouwen in het Wallengebied pikken mannen op; daarvoor zijn de Wallen ook voor een groot deel ingericht, dus daarmee kan ik helemaal niet zitten. Op de Wallen is de GG&GD actief, zowel via de vertrouwensvrouw als via spreekuren. Daarvan kunnen deze prostituees gebruik maken. Daarnaast noem ik ook nog het prostitutie-passantenproject. Naar mijn mening is er dan ook veel minder gedoe over verslaafde prostituees dan voortdurend wordt gesuggereerd in de pers. Hulpverlening is aanwezig. (De heer VAN BOMMEL: U spreekt nu van "gedoe over verslaafde prostituees". U hebt zelf een motie hierover aangenomen. De tippelzone was oorspronkelijk voornamelijk bedoeld voor verslaafde prostituees. Nu verwijst u naar krantenberichten waarin staat dat zij op andere plaatsen werken en dus wel weer risico's lopen.) Ik weet waarop u doelt. Ik herhaal nog eens wat ik op 4 oktober 1995 heb gezegd, toen een motie door de PvdA werd ingediend, waar ik heel bewust niet mijn handtekening onder heb gezet. Ik heb toen tegen de burgemeester gezegd: "In de voordracht staat een redenering waarvan mijn fractie afstand neemt, namelijk dat de tippelzone een stap op weg is naar de hulpverlening, dat de hulpverlening vervolgens een stap op weg is naar afkicken van verslaafde vrouwen en dat het afkicken vervolgens weer zou moeten leiden tot werk. Dat is een verantwoordelijkheid die men op zich neemt die beslist niet kan worden waargemaakt." Ik heb hiervan dus voortdurend afstand genomen. Het is nogal logisch dat ik uiteindelijk wel mijn stem aan de motie heb gegeven omdat ik op zichzelf niet tegen hulpverlening aan verslaafde vrouwen ben. Waarom zou ik daarop tegen zijn? De vraag is alleen of men die hulpverlening moet concentreren op de tippelzone. Dat zie ik niet in. Er is ook gezegd: de hulpverlening moet de vrouwen volgen. Daar ben ik voor. De hulpverlening moet daar worden gegeven waar de problemen zich voordoen. Op dit moment is die mogelijkheid er op de Wallen voor verslaafde prostituees als zij daaraan behoefte hebben, voor andere tippelende prostituees is die hulpverlening aanwezig in het huiskamerproject, bij de spreekuren die daar worden gehouden. Dat is dan toch wat de Raad wil en dat is dan toch voldoende? (De heer VAN BOMMEL: Dus u vindt dat die motie is uitgevoerd, in die zin dat er een project is dat vrouwen toeleidt naar ander werk en een ander leven?) Ik ga ervan uit, dat al die mogelijkheden in Amsterdam aanwezig zijn. Dat kan de wethouder preciezer uitleggen dan ik, dus wacht u daar dan nog even op. Misschien kunnen wij in tweede termijn nog bezien of het wel of niet voldoende is. Ik kom op de categorie prostituees waarover ik mij grote zorgen maak, te weten de prostituees van wie wordt verondersteld dat zij hier zijn zonder geldige verblijfsvergunning. Ik haal document 2 aan, de eerste inhoudelijke reactie van het College op het rapport van de parlementaire enquête- commissie opsporingsmethoden, waarin bevindingen van de burgemeester en van de Politie staan. De burgemeester schrijft daarin, dat in Amsterdam prioriteit wordt gegeven aan de opsporing van illegale vreemdelingen voorzover zij zich schuldig maken aan strafbare feiten en/of overlast veroorzaken. Daarbij is uitdrukkelijk gesteld, dat er geen prioriteit wordt gegeven aan de opsporing van illegale vreemdelingen zonder meer. Nu hebben wij recentelijk een brief van de burgemeester gekregen, die ik maar de "novemberbrief" noem omdat zij ongedateerd is, waarin staat, dat op de tippelzone aan de Theemsweg geen ander beleid ten aanzien van illegale vreemdelingen geldt dan in de rest van de stad. Wie schetst mijn verbazing, dat ik helemaal aan het eind van die brief lees: "Zeker is echter, dat voor personen ten aanzien waarvan concrete aanwijzingen bestaan dat zij zonder geldige verblijfstitel in ons land verblijven een controle ten aanzien van de verblijfsdocumenten zal worden uitgevoerd." Ik constateer, dat de burgemeester hiermee afwijkt van wat hij eerder heeft gezegd, namelijk dat hij geen willekeurige controles zal houden. Hij moet mij maar eens vertellen hoe hij komt aan "concrete aanwijzingen". Dat zullen aanwijzingen zijn op grond van het uiterlijk. Ik zou niet weten hoe dat anders moet. Dan wordt er gezegd "die lijkt wel een transseksueel", of "dat uiterlijk lijkt toch wel sterk Zuid-Amerikaans, laten wij die maar eens controleren". Dat betekent een omkering van de bewijslast. Bij de algemene maatregel van bestuur is op basis van artikel 19, lid 5, in de Tweede Kamer uitvoerig gediscussieerd over het feit, dat het niet de bedoeling is, op die manier vreemdelingencontroles te houden. In Amsterdam wilden wij dat ook niet. Ik dien op dit punt een motie in, met als dictum, dat wij dit in Amsterdam niet op deze manier gaan doen, op de tippelzone noch in de rest van de stad. De VOORZITTER, wethouder mevr. TER HORST, deelt mede, dat is ingekomen: 36ø Motie van 27 november 1996 van het raadslid mevr. Schutte inzake het vreemdelingenbeleid op de tippelzone (Gemeenteblad afd. 1, nr. 749, blz. 3395). De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer MEIJER: Mevrouw de Voorzitter. Wij spreken hier over de tussenstand na een jaar. Mijn fractie blijft van mening, dat wij met de instelling van de tippelzone een belangrijke stap vooruit hebben gezet, ondanks het getrompetter van de heer Van Bommel over allerlei zaken die naar zijn oordeel niet deugen. Dit project deugde van meet af aan niet in zijn ogen. Er zal dan ook nooit een moment komen waarop aan zijn wensen kan worden beantwoord. (De heer VAN BOMMEL: Dat is net iets te gemakkelijk. Inderdaad was ik van meet af aan tegen, maar er liggen wel rapporten van de begeleidingscommissie en van de Politie. Dat is wel even iets meer dan "trompetteren" van mijn kant.) Wij blijven bij de positieve beoordeling op hoofdlijnen die wij in de eerste termijn al in de commissie hebben gegeven. Op de punten veiligheid, regulering, zorgverstrekking en het tegengaan van overlast zijn duidelijke stappen vooruit gezet. Er blijven voor de PvdA-fractie drie punten van discussie over, namelijk de kwestie van de illegaliteit, de kwestie van het tippelen in de binnenstad en de kwestie van zorg en hulpverlening aan met name de verslaafde prostituees. Op het eerste punt vind ik de brief van de burgemeester een verduidelijking. Daarin staat namelijk, dat wij in deze stad één beleid kennen voor illegale vreemdelingen en dat dit beleid ook zal gelden op de zone. Wij weten ook, dat wij op de tippelzone te maken hebben met een bijzondere situatie en dat er aanwijzingen zijn, dat daar een aantal illegale vrouwen circuleert. De burgemeester schrijft in zijn brief, dat wij, als daartoe aanleiding bestaat gericht, selectief, dus niet in het algemeen ook op de zone actie ondernemen. Dat is dus zeker ook niet een opjaagbeleid, maar lijkt mij een lijn die past binnen het algemene kader dat wij voor Amsterdam hebben afgesproken. (Mevr. SCHUTTE: Daarin vergist u zich toch, want het vermoeden van illegaliteit is op zichzelf juist nooit een aanleiding geweest, wel strafbare feiten of overlast. Dat is juist zo goed in Amsterdam.) Precies. Het gaat dus om het illegaal zijn plus nog iets. (Mevr. SCHUTTE: Dat zijn dus die uiterlijke kenmerken.) Dat weet ik niet. (Mevr. SCHUTTE: Wat is dan het andere punt waarop u doelt? Doelt u dan op strafbare feiten of overlast?) Bijvoorbeeld. Zo heb ik ook de brief van de burgemeester gelezen, namelijk dat wij op de zone een beleid voeren zoals dat ook elders in de stad wordt gevoerd. Wij hebben in de eerste termijn in de commissie, ons baserend op informatie van de Politie, gezegd het handhavingsbeleid van de Politie effectief te vinden. Toch blijven er uitermate hardnekkige geruchten van bewoners van de Czaar Peterbuurt bestaan, maar ook van de Emancipatie Adviesraad Amsterdam, dat er in de binnenstad nog steeds sprake is van een groep van 100 tot 120 verslaafde vrouwen die zich daar met tippelprostitutie bezighouden. (De heer VAN BOMMEL: Dat zijn geen geruchten, dat staat in de rapporten.) Het is het een of het ander. Het kan niet allebei waar zijn. Laten wij het in ieder geval eens zijn over de feiten. Dan kunnen wij daarna altijd nog van mening verschillen over de interpretatie daarvan. Is het niet denkbaar, dat de burgemeester aan de Dienst Stadstoezicht of aan een andere gemeentelijke instantie vraagt, een opname te maken van de feitelijke situatie als het gaat om tippelen in de binnenstad? Dan weten wij waarover wij spreken. Op dit moment zijn de berichten heel tegenstrijdig. Wie heeft er gelijk? Als er in de binnenstad nog steeds sprake is van de groep verslaafde vrouwen waarover ook de wethouder voor Zorg heeft gesproken en waar- mee ook nog steeds contacten bestaan via de hulpverleningsinstellingen, is dan het huidige hulpverleningsaanbod adequaat, of zou er op dat gebied wellicht meer moeten gebeuren? De heer ROBBERS: Mevrouw de Voorzitter. Ik dank het College voor deze overzichtelijke evaluatie. Wie tegen tippelprostitutie is, zal altijd uit een evaluatie lezen dat dit inderdaad negatieve aspecten heeft en zal dat bevestigd zien. Wie vindt, dat tippelprostitutie om een aantal redenen moet worden toegestaan, zal bezien of de daarbij in het oog genomen doelstellingen wel of niet dichterbij zijn gekomen door de tippelzone. In dit rapport wordt geconstateerd dat de zone heeft gewerkt op alle vier terreinen waarop doelstellingen waren geformuleerd. Dat nog niet alle daar werkende vrouwen gezond geworden zijn, dat niet alle vrouwen die willen tippelen automatisch naar de tippelzone van Amsterdam gaan en dat veel andere zaken nog niet gemaximeerd zijn, zal waar zijn, maar een evaluatie van nauwelijks een jaar feitelijke tippelzone kan dat natuurlijk ook nog niet opleveren. Het is ook maar de vraag of men dat moet willen. Ik steun de suggesties van het College. In de evaluatie staan ook wel degelijk aanbevelingen, met name op het gebied van de gezondheidssituatie, waarbij ook in de huidige situatie een aantal aandachtsgebieden nog nader moet worden bezien. Bij het punt van regulering van de overlast ben ik benieuwd naar het antwoord van de burgemeester op de welles-nietes-situatie die inderdaad voortdurend ontstaat, doordat er mensen zijn die zeggen dat er overal wordt getippeld, terwijl de Politie zegt dat diezelfde mensen nog nooit een klacht hebben ingediend of aangifte hebben gedaan en zich afvraagt hoe men dat dan kan controleren. Wij hebben een begeleidingscommissie ingesteld, juist om het contact tussen burgers en Politie ook op dit punt tot stand te brengen. Ik meen, dat wij er vooralsnog van moeten uitgaan dat de Politie de opdracht heeft, te handhaven en dat elke klacht daarover moet worden onderzocht als de Politie nalaat te handhaven wanneer mensen klagen over overlast buiten de tippelzone. Wat de controle op illegaliteit betreft, zou het de fractie van D66 een lief ding waard geweest zijn als de burgemeester vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid in de discussie met de hoofdcommissaris en commissaris Van Riessen heel helder had gezegd, dat hij niet gaat over de richtlijnen van het Ministerie van Justitie voor het vreemdelingenbeleid, maar dat hij nooit zal vragen om of aandringen op controle van mensen op de openbare weg. Dan zou hij een duidelijk bestuurlijk standpunt hebben ingenomen en dan had hij kunnen zeggen: "wij hebben daar geen behoefte aan". Dan zou het de verantwoordelijkheid van Justitie zijn, toch die opdracht aan de Politie te geven. Hierbij is wel sprake van enige dubbelheid. Wij waren het er altijd over eens dat de vrouwen op de tippelzone daar aan het werk zijn. Wie illegaal is in Nederland, mag geen werk uitoefenen. Dat is de regel. Op alle plaatsen waar mensen werken wordt gecontroleerd of zij een vergunning hebben. Dat is het dubbele in onze redenering. Het is weliswaar op de openbare weg, waar in de rest van de stad niet wordt gecontroleerd, maar het is wel werk. In die situatie wordt, net als in het openbaar vervoer, wel degelijk naar de identiteit van mensen gevraagd. Wanneer in dit kader steekproefsgewijs controle plaatsvindt, vind ik dat men daartegen geen bezwaar kan hebben. Ik zou de burgemeester echter vanuit de verantwoordelijkheid voor het bestuur van deze stad niet aanraden hierop aan te dringen, omdat dit voor ons niet een beleidsprioriteit is. (De heer VAN BOMMEL: Mag ik u zo samenvatten, dat u dus controle op de tippelzone zelf wel haalbaar vindt omdat het dan om werk gaat, terwijl bij tippelen buiten de tippelzone controle is toegelaten omdat er sprake is van een strafbaar feit?) Als er buiten de zone wordt getippeld is dat een overtreding van de APV. Daarop wordt inderdaad gecontroleerd door de Politie. Buiten de tippelzone meen ik dan ook, dat het het normale beleid is dat vrouwen worden aangehouden en naar hun identiteit wordt gevraagd. Zij overtreden namelijk de APV. De heer SPIT: Mevrouw de Voorzitter. Ik herhaal mijn vraag uit de commissie om een aparte rapportage over de benadering van de heroïneprostitutie en wat daaraan te doen valt, omdat ook de Emancipatie Adviesraad Amsterdam zegt, dat er nog altijd 100 tot 120 verslaafde prostituees in Amsterdam rondlopen en wij kennelijk het contact met hen zijn kwijtgeraakt. Verder heb ik gezegd, dat ik niet wil dat de tippelzone een vrijplaats is voor illegalen. Nu doet zich het feit voor, dat het daar kennelijk geen verzamelplaats van heroïneprostituees is doordat zij zogenaamd verdrongen zouden zijn door andere groepen prostituees, onder wie de groep illegalen. Er zijn dus twee redenen waarom men de groep illegalen in ogenschouw moet nemen, namelijk vanwege de illegaliteit, maar ook omdat de illegaliteit kennelijk de oorzaak is, dat onze oorspronkelijk voornaamste doelgroep, namelijk de heroïneprostituees, daar niet komt. Om deze tweede redenen moet men de illegaliteit strenger aanpakken dan wij in het algemeen doen. Wat dat betreft was ik blij met de brief van de burgemeester. De heer HOOIJMAIJERS: Mevrouw de Voorzitter. Kortheidshalve verwijs ik naar onze inbreng in de commissie. Ik verzoek wethouder mevr. Van der Giessen nog in te gaan op haar toezegging over het onderzoek naar de kostendekkendheid met betrekking tot deze zone, omdat het niet meer gaat om de oorspronkelijke mensen. De heer VAN DUIJN: Mevrouw de Voorzitter. In mijn ogen is het uitvoeringsbesluit tot inrichting van de tippelzone toch een onberaden en verkeerd besluit geweest; een miskenning van het signaal dat er een andere groep vrouwen naar toe zou trekken dan de doelgroep van de verslaafde prostituees. Nu wordt het Mirjamhuis node gemist in de binnenstad en lijkt het mij, dat wij zouden moeten overwegen de tippelzone te sluiten. De BURGEMEESTER: Mevrouw de Voorzitter. Wat is er feitelijk aan de hand op het punt van de illegaliteit? Ik herhaal wat er in de evaluatie staat. Vermoedelijk is een groot deel van deze vrouwen illegaal. De prostituees op de tippelzone worden door de Politie op hun vreemdelingenstatus gecontroleerd als zij zich schuldig maken aan een strafbaar feit. Wat is er nu veranderd tussen het moment van schrijven van deze evaluatie in oktober jl. en nu? In het algemeen hebben wij in de driehoek gesproken, ook in nauw overleg met het Ministerie van Justitie, over de wijze waarop in Amsterdam het illegalenbeleid dient te worden gehandhaafd. Ik verwijs naar de brief die ik daarover aan de Raad heb gestuurd, waarin ik uitdrukkelijk stel, dat op de tippelzone hetzelfde beleid geldt als in de rest van Amsterdam ten aanzien van illegale vreemdelingen. Dat betekent dus in feite, dat ook elders in de stad de situatie heerst zoals op de tippelzone, waarin vreemdelingen er wel op wordt gewezen dat zij illegaal zijn. Dat wil niet zeggen dat zij een afwijskaart krijgen of dat zij worden meegenomen om in vreemdelingenbewaring te worden gesteld. Eerst worden zij hierop gewezen. Vervolgens komt, nadat wij de inventarisatie van de stand van zaken en een voorlichtings- en waarschuwingsactie hebben gehad, de driehoek opnieuw bijeen. Er staat in mijn brief een grote streep onder "fase 2", met de zinsnede dat de effecten van de acties nader zullen worden besproken in de driehoek. Dat hebben wij afgesproken. Met andere woorden, het vervolg op de vraag, namelijk de mogelijkheid dat bij inventarisatie zou blijken dat een groot aantal personen op de tippelzone illegaal is, is onderwerp van nader beraad tussen de heren Nordholt, Vrakking en mij. Mevr. Schutte heeft gevraagd hoe wij dit weten en of wij aan die informatie komen op grond van uiterlijkheden. Nee, zo doen wij dat niet. Bij de GG&GD en bij de beheerders van het Mirjamhuis zijn de personen in het algemeen bekend. Het is opvallend, dat een zeer groot aantal personen afkomstig is uit Ecuador of Colombia, van wie het vermoeden bestaat dat zij geen verblijfsstatus hebben in ons land, dan wel een toeristenvisum. In het laatste geval zijn zij volkomen legaal in ons land en worden zij ongemoeid gelaten. Wanneer zij naar het buitenland vertrekken en na twee weken terugkomen met een nieuw toeristenvisum, hebben zij weer een verblijfsduur van drie maanden. Die situatie doet zich voor. Ik heb opnieuw geschreven dat ik geen heksenjacht op de tippelzone wil voeren, maar ik vind in alle redelijkheid, waar de Raad het beleid ten aanzien van de bordeelbedrijven in de binnenstad steunt, namelijk dat bordeelexploitanten geen illegalen mogen exploiteren, dat dit niet automatisch betekent dat alle illegalen dus op de tippelzone terecht moeten komen. Daardoor zou daar een concentratie kunnen optreden die te groot is om te kunnen handhaven. Ik waarschuw, ik inventariseer en vervolgens komen wij opnieuw bijeen. Over de vraag of er vervolgmaatregelen komen en, zo ja, welke heb ik niet alleen te beslissen. Die vraag hoort in de eerste plaats thuis bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie en niet bij mij. De opdrachtgever van de heer Nordholt op dit punt is de minister van Justitie en niet de burgemeester. (Mevr. SCHUTTE: U kunt er in de driehoek wel aan herinneren, dat ook de Tweede Kamer geen willekeurige controles op de verblijfsstatus op straat wil. Daar gaat het om. Ik ben het ook niet eens met het dilemma dat de heer Robbers heeft geschetst. Wij willen geen controles op straat. Dat hebben wij zo afgesproken.) De wijze waarop wordt gecontroleerd is, zoals ik schrijf in mijn brief, onderdeel van nader beraad. Ik erken, dat mevr. Schutte hierbij een punt heeft. Het is volstrekt duidelijk, dat het niet de bedoeling is, dat er een bus zou voorrijden bij de Theemsweg teneinde daar personen van wie is aange- toond dat zij illegaal zijn mee te nemen en hen in vreemdelingenbewaring bij het Grenshospitium af te leveren. Dat is uitdrukkelijk ook zo afgesproken in de driehoek. Voor het overige zitten wij natuurlijk, ook met het oog op de toekomstige Koppelingswet, toch in de situatie dat meer illegalen dieper in de illegaliteit gaan, maar ook dat illegalen uit zichzelf zullen vertrekken. Inderdaad vindt verdringing plaats op de tippelzone. Ik ben maandagavond jl. nog urenlang op de zone geweest om in het Mirjamhuis met de prostituees en de medewerkers te spreken, zoals ik al vele malen heb gedaan. Ik kan iedereen die zonder enige kennis van zaken spreekt aanraden dat eens te doen. Bij het Mirjamhuis zijn 240 tot 260 prostituees ingeschreven. Bij de filemeldingen op de radio zouden die op de tippelzone heel nuttig zijn, omdat daar een enorm aantal auto's in- en uitrijdt. De gemiddelde aanwezigheid bedraagt 50 tot 60 prostituees per avond. Iedereen die in het licht van deze feiten vervolgens zegt, dat de tippelzone niet functioneert, moet maar eens goed bedenken wat daar feitelijk gebeurt. Ik kom bij de overlast. Er zijn inderdaad berichten uit de Czaar Peterbuurt. In een televisiespot is aan de hand van een verklaring van mij van een jaar geleden ontkend dat daar sprake zou zijn van overlast. Deze buurt is inmiddels geïnventariseerd door de Dienst Binnenstad. Er blijkt sprake te zijn van 20 panden in de Czaar Peterbuurt waarop de verdenking rust, dat daar sprake is van prostitutie en van andere vormen van overlast. Er zijn verslaafden woonachtig en er wordt gehandeld in harddrugs. Er is een schreeuw om hulp vanuit de Czaar Peterbuurt. Die schreeuw is terecht. Wij zijn het ermee eens dat er iets moet gebeuren. De Dienst Binnenstad werkt daar hard aan. De totale overlast in de stad als geheel heb ik beschreven in de evaluatie. Er zijn 110 personen aangetroffen in een periode van maanden, maar niemand kan zeggen dat de overlast in de stad die bestond voor instelling van de tippelzone aan de Oostelijke Handelskade en later op de Theemsweg ooit nog in de binnenstad is teruggekeerd. Iedereen die één prostituée buiten de zone ziet en die roept, dat de zone mislukt is, weet dat mijn invalshoek van de openbare orde en de bereikbaarheid van anders niet bereikbare personen op de tippelzone een succes is. Ik blijf erbij, daarin gesteund door een meerderheid van de Raad, dat de tippelzone ook een volgende evaluatie zeker zal halen. Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Mevrouw de Voorzitter. Het gaat om feiten, waarover wij het eens moeten proberen te worden. Ik zeg de heer Meijer het door hem gevraagde onderzoek toe. Wij hebben daarbij zelf ook belang. Het is altijd moeilijk een absoluut getal te geven. Bij deze groep is hetzelfde het geval als bij de tellingen van zwervers. Er is namelijk altijd een marge. De mensen van het prostitutie-passantenproject, een heel gerenommeerd project in deze stad met een heel hoog bereik, gaan ervan uit dat zij 85% van de vrouwen bereiken, ofwel 15% niet. Dat is niet anders dan vroeger. Wij hebben namelijk altijd circa 15% niet bereikt. Dat percentage geldt ook voor de drugsverslaafden als geheel en voor de zwervers. Dat is dus de marge. Men moet echter altijd streven naar 100%. Dat hebben wij ook bij de spuitenomruil gezegd. Zijn er in deze stad voorzieningen die beogen wat het nieuwe project als extra zou bieden? Die voorzieningen zijn er inderdaad. Er was namelijk een vrouwenafkickproject bij de Jellinek-kliniek. Er was het Jannahuis waar de vrouwen zouden leren, met woonbegeleiding op eigen benen te staan. Wij hadden afgesproken, dat wij hen, als zij daaruit kwamen, aan werk zouden helpen. Het is echter duidelijk, dat vanuit het project bij de Jellinek-kliniek lang niet voldoende vrouwen in het Jannahuis zijn gekomen. Ik heb dat uitgebreid aan de commissie verteld. Op grond daarvan hebben wij die voorziening moeten sluiten. Moeten wij dan maar ophouden? Natuurlijk niet. Leidt alles tot succes? Zeker niet. Dat ben ik volkomen eens met mevr. Schutte. Mijn interpretatie is echter anders, namelijk dat men dan weer nieuwe wegen moet zoeken om toch te trachten deze mensen te bereiken. Wij hadden gedacht dat de heroïneprostituees naar de tippelzone zouden gaan. Dat is geen succes geworden. Dat betekent echter niet dat zij uit het beeld zijn verdwenen of dat zij buiten de hulpverlening vallen. Dat kan ook niet. Wij hebben namelijk fl 370.000 van het rijk gekregen, dat wij aan deze projecten moeten besteden. Wij ontwikkelen nu samen met Hulp voor Onbehuisden (HVO) en met het Mirjamhuis een nieuw project. Natuurlijk was het bestaande aanbod nog altijd aanwezig. De argumenten waarom de tippelzone op zichzelf een succes is zal ik niet herhalen. Ik heb de Raad nooit horen zeggen, dat wij vanuit het oogpunt van volksgezondheid illegalen, ongeacht het beroep dat zij uitoefenen, niet zouden moeten helpen, integendeel. Bij de Koppelingswet heeft iedereen gezegd, dat zorg in deze stad er voor iedereen moest zijn. Men kan van mij niet verwachten, dat ik een moreel oordeel uitspreek dat het ene beroep wel zorg krijgt en het andere niet. Dat zal niet gebeuren. Men moet altijd doorgaan met het aanbieden van hulp. Al zolang wij dit beleid kennen is er sprake van een zoekend beleid, met faalfactoren, maar ook nog altijd met een heel grote succesfactor. De vraag of er gefiscaliseerd kan worden heb ik bij wethouder Bakker neergelegd. Samen met hem zal ik nagaan of dit mogelijk is. Wij zullen daarnaar onderzoek doen. Parkeermeters zijn daarbij een mogelijkheid. Daarnaast zijn er misschien nog andere mogelijkheden. Het is nog niet duidelijk of de aanwezigheid van een slagboom betekent, dat er wel of niet sprake is van openbare ruimte. In het kader van het informatiebeleid komen er nogal wat publieke terminals. Misschien kan er een publieke terminal komen met een betaalkaart. Ik wil hierover graag met de Commissie voor Zorg verder spreken. De heer VAN BOMMEL: Mevrouw de Voorzitter. Ik stel vast dat er sprake is van een collectieve verstandsverbijstering. Er is duidelijk een probleem met de verslaafde vrouwen. De veiligheid die het College en de Raad aan deze vrouwen wilde bieden, wordt niet geleverd. Allerlei problemen die in buurten optreden worden gebagatelliseerd. De overlast die er is wordt afgedaan als zou het om geruchten gaan. Ik kan mij niet voorstellen, dat men daarmee tevreden is, maar kennelijk wil de Raad gewoon doorgaan met dit project. Men blijft trekken aan een dood paard. Wat dat betreft, heb ik er geen vertrouwen in dat het met de tippelzone ooit nog goed zal komen. De zone zal wel hetzelfde lot beschoren zijn als de IJ-markt: wij gaan ermee door totdat de wal het schip keert. De heer MEIJER: Mevrouw de Voorzitter. Ik vraag de burgemeester of na de tweede fase die hij in zijn brief schetst en wanneer er opnieuw overleg in de driehoek plaatsvindt over vervolgbeleid op de zone, de commissie of de Raad daarover nader worden geïnformeerd en of wij daarover dan ook onze mening kunnen geven. De BURGEMEESTER: Mevrouw de Voorzitter. Ik antwoord de heer Meijer, dat ik bereid ben, daarover te spreken. Ik zal dus teruggaan naar de driehoek. Ik ontraad aanneming van de ingediende motie omdat ik vind, dat ik enige beleidsvrijheid moet hebben omdat het niet alleen mijn beleid betreft en ik bovendien een aantal gevaren zie die zich op de tippelzone zouden kunnen voordoen en die mij ertoe kunnen noodzaken iets meer te doen dan elders in de stad gebruikelijk is. Hoe kan ik nog niet zien. Ik wil dat graag nader in de commissie bespreken. De discussie wordt gesloten. Aan de orde is de stemming over de motie-mevr. Schutte (nr. 749). De heer VAN BOMMEL (stemmotivering): Ik zal tegen de motie stemmen, omdat ik meen dat de overwegingen waarmee de burgemeester vandaag en in zijn brief gekomen is geldig zijn. De heer ROBBERS: De fractie van D66 zal tegen de motie stemmen. Als de tweede overweging en het dictum feiten aangeven en als mevr. Schutte meent, dat dit exclusief de situatie van controle op werkplekken is, kan mijn fractie de motie niet steunen. Alleen als inderdaad op alle fronten hetzelfde beleid zou worden gevoerd, zouden wij de motie hebben kunnen steunen. Mevr. Schutte heeft dat echter niet zo geïnterpreteerd. De heer HOOIJMAIJERS: De VVD-fractie stemt tegen op basis van de argumentatie van de burgemeester. De heer SPIT: Uit mijn betoog is al voldoende gebleken, dat ik tegen deze motie ben. De motie mevr. Schutte (nr. 749) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER, mevr. TER HORST, constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Breunissen, Hulsman, Köhler, mevr. Princen, Raksowidjojo en mevr. Schutte zich voor de motie hebben verklaard. De notitie (nr. 726) wordt voor kennisgeving aangenomen. 36 Notitie van Burgemeester en Wethouders van 12 november 1996 inzake mogelijkheden tot aanscherping van het prostitutiebeleid in de binnenstad (Gemeenteblad afd. 1, nr. 613, blz. 2915). Hierbij komt tevens in behandeling: Adres van G. v.d. Veen van 4 november 1996 inzake de verlening van een bouwvergunning voor het pand Oudezijds Voorburgwal 79 in relatie tot de handhaving van het prostitutiebeleid. De heer VAN DER LAAN: Mevrouw de Voorzitter. Ons motto is "Het licht op rood zetten", dit als reactie op de nota van mevr. Tanja en mevr. Onstenk "Groen licht voor rode lampen". Dat was een prachtige titel, maar hier en daar is er iets misgegaan en het wordt tijd voor een ander onderdeel van het beleid. Ik sta eerst stil bij het beeld dat onze fractie heeft van het College. Ik zeg dat omdat niet ambtenaren iets goed of fout doen; wij spreken hier als politici onder elkaar. Het College is hier verantwoordelijk. Het doet de PvdA-fractie enigszins denken aan de verzekeraar die een verzekering voor parachutisten aanbood. Dat was een fantastische verzekering, waarbij men geen opleiding of ervaring behoefte te hebben en toch dekking had. Het mocht ook een oude parachute zijn, het was allemaal even geweldig. Er was alleen een uitsluiting voor de laatste anderhalve meter. Dat is zo ongeveer het beeld van het prostitutiebeleid van het College. Dat probeer ik aannemelijk te maken door eerst even terug te grijpen op het rapport-Fijnaut, door in te gaan op wat er is gebeurd rond de testcase en stil te staan bij de voordracht. Ik moet beginnen bij het rapport-Fijnaut, omdat dit de hele "drive" is voor de PvdA en gelukkig ook voor andere fracties in deze Raad om echt een punt te maken van het prostitutiebeleid. Prof. Fijnaut heeft de situatie op de Wallen geanalyseerd en uitspraken gedaan waarvan elke zichzelf respecterende Amsterdammer, waar ik gemakshalve ook alle raadsleden onder schaar, zich een aap schrikt. Fijnaut heeft daarbij als uitgangspunt genomen, dat de economische belangen op de Wallen heel groot moeten zijn, omdat alleen al de 350 ramen per jaar een kale huur opleveren van meer dan 10 miljoen gulden. Daarbij roept hij de vraag op wie nu eigenlijk de Wallen bezitten. Op gezag van de Amsterdamse CID beantwoordt hij vervolgens die vraag met een lijst van 16 ondernemers met min of meer ernstige criminele antecedenten en/of duidelijke criminele connecties. Zij verwerven zich heel wat macht in de buurt, zoveel zelfs dat zij legale en normale ondernemers buitenspel kunnen zetten, bijvoorbeeld door aankopen te doen tegen een prijs die sterk boven de marktprijs uitgaat. Op dat moment komen wij in beeld. Dan legt Fijnaut namelijk een link met de kwaliteit van het bestuur van de stad. Hij zegt, dat als gevolg van discussies in het gemeentebestuur binnen en buiten de Wallen allerlei problemen niet worden opgelost of onduidelijk blijft hoe zij zullen worden opgelost. Dit gebrek aan bestuurlijke slagkracht biedt de georganiseerde misdaad nu juist goede mogelijkheden om zich te nestelen. Veel beslissingen worden, aldus Fijnaut, in dit verband ook genomen door individuele ambtenaren. Hierin schuilt dan weer het gevaar van corruptie. Hij concludeert vervolgens, dat de betrokken ondernemers/ondernemingen op grond van hun machtspositie niet alleen voor een belangrijk deel het economisch leven in de buurt regisseren, maar dat zij ook de grenzen markeren waarbinnen bestuur en politie nog vrijelijk kunnen handelen, dat alles zonder dat de lokale overheid hiertegen in het geweer is gekomen. Na lezing van het rapport-Fijnaut heb ik, gelukkig net als de meeste raadsleden, geconcludeerd dat wij ons als lokale bestuurders diep hadden te schamen en dat wij alles op alles zouden moeten zetten om de Wallen terug te veroveren. Het College leek de zaak eveneens heel serieus te nemen en legde ons snel een dikke stapel papier voor met allerlei beleidsvoornemens. Papier is echter geduldig, de Gemeenteraad hopelijk niet. Op het spoor gezet door buurtbewoners, bonafide bordeelhouders en de journalistiek, kregen wij in deze Raad kort na het rapport-Fijnaut te maken met het geval van de uitbreiding van het pand Oudezijds Voorburgwal 79. Waar eerst één prostituée achter één raam werkte, van ruim 1,5 meter breed, werkten er na verbouwing begin dit jaar twee achter twee ramen van circa 1 meter breed. "Hé", zeiden de omwonenden, de bordeelhouders en de journalisten, "jullie hadden toch gezegd dat de prostitutie op de Wallen bevroren zou worden, dat inpandige uitbreiding niet was toegestaan en dat ramen zoveel mogelijk 1,5 meter breed moesten worden?" Dat hadden wij inderdaad allemaal gezegd. Vooral toen bleek, dat de eigenaar van het pand voorkwam op de bewuste lijst van 16 aan criminaliteit gelieerde ondernemers en dat er heel wat meer van dit soort uitbreidingen plaatsvonden, werd dit ene simpele geval aan de Oudezijds Voorburgwal een testcase voor de vraag hoe serieus het College het rapport-Fijnaut neemt en hoe effectief wij zijn als lokale overheid. Dat werd een bedroevende ervaring. Dat het College het bezwaarschrift tegen de bouwvergunning niet gegrond kon verklaren, was te verwachten, maar dat in de motivering van de beschikking direct ook werd gesteld, dat de gebruiksbepalingen - de geschiktheidsverklaring - en de APV - de gedoogbeschikking - niet aan de toekomstige plannen van de eigenaar in de weg zouden staan, was niet alleen juridisch maar ook inhoudelijk en vooral politiek kwestieus. Volgens het College zou de Raad met "bevriezing" alleen hebben bedoeld "geen uitbreiding van adressen en verdiepingen", in de zin van het bestemmingsplan, en met "geen inpandige uitbreiding" alleen dat er geen vierkante meters bij mochten komen. Dit zou niet betrekking hebben op het aantal werkplekken of het aantal prostituees. De vitrinemaat van 1,5 meter gold nu eenmaal niet voor bestaande bedrijven in de zin van bestaande panden, dus er was niets aan de hand. Dat werd ons ook voorgehouden in de commissie van advies. Daarvan werd op een gegeven moment zelfs gemaakt, dat deze Raad bewust intensivering van de prostitutie op de Wallen niet zou hebben willen tegengaan. Dat vind ik schokkend, omdat het College zich daarmee eerder aan de kant van de desbetreffende ondernemers leek op te stellen dan aan de kant van Fijnaut en van de Raad. Dat kan ik hardmaken, hetgeen ik echter niet nu mondeling zal doen. Dat heb ik in mijn notitie gedaan door uitvoerig op een rijtje te zetten, wat er in de besluitvorming over de Pijp is vastgelegd over de relatie tussen overlast en de regels die daar gesteld zijn. Daaruit vloeit voort, dat heel duidelijk onder ogen is gezien, ook al met betrekking tot de Pijp in 1988, dat er een relatie is tussen de toename van het aantal werkplekken en prostituees en de toename van overlast. Terug naar het Wallengebied. Bij de bestemmingsplanwijziging in het Wallengebied ging men over van een beperking van het aantal vierkante meters op een beperking via vastlegging van de bestemming per adres en per verdieping. Daarbij is uitdrukkelijk gezegd, dat inpandige uitbreiding niet zou worden toegestaan. In de praktijk echter zegt men, dat inpandige uitbreiding alleen niet is toegestaan voor het aantal vierkante meters. Het doet er daarbij niet toe of het aantal ramen of het aantal werkplekken toeneemt. Als het College hierbij een trend op gang ziet komen waarbij binnen het vastgelegde aantal vierkante meters het aantal werkruimten en het aantal vitrines wel degelijk wordt uitgebreid, kan dan niemand op het idee komen, dat de Raad dit wellicht ziet als een ongewenste inpandige uitbreiding? Niet om vervolgens bouwvergunningen te weigeren en juridische problemen op de hals te halen, maar om deze kwestie aan de orde te stellen en vast te stellen, of deze Raad hierin nu wel of niet een probleem ziet en, zo ja, om oplossingen te bespreken. Tenslotte heeft de Raad - ik daag iedereen uit om het tegendeel te bewijzen - nooit ook maar met één woord expliciet gezegd, dat de raamsplitsingspraktijk op de Wallen en de intensivering door de uitbreiding van werkplekken geen probleem was. Dat is eenvoudigweg nooit uitdrukkelijk aan de orde geweest in de Raad. Dan is het toch van een huiveringwekkende simpelheid, zo niet van misleiding, te zeggen dat de Raad het bewust zo heeft gewild. Ik daag iedereen uit, mij aan te tonen dat hierover bewust is gediscussieerd en dat de Raad met het oog op deze consequentie desondanks heeft gezegd, dat hij dit voor lief nam. (De heer ROBBERS: Kan het ook zijn dat hierover nooit bewust is gediscussieerd omdat het bij niemand is opgekomen, ernaar te streven het aantal prostituees op de Wallen terug te dringen en omdat, integendeel, bij het concentratiebeleid, juist ruimte is gemaakt voor een uitbreiding op het concentratiegebied om in andere delen van de stad vermindering tot stand te kunnen brengen? De Raad heeft er zelfs nooit over gepiekerd om op die manier over de Wallen te spreken.) Als u mijn opsomming ziet, is dat zeker niet vol te houden. De Raad is nooit bewust voor de vraag gesteld: als het per adres en per verdieping geregeld is en het aantal vierkante meters breidt zich niet uit, maar men ziet een trend op gang komen op ramen te splitsen en het aantal werkplekken uit te breiden, wat vindt de Raad daar dan van? Die discussie is nimmer in de Gemeenteraad gevoerd. Mijn stelling is: bij beschouwing van de discussies over de APV uit 1994, uit 1988 over de Pijp, uit 1989 toen wij nog dachten dat het bordeelverbod zou worden afgeschaft, uit 1995 toen de vragen over het Singelgebied kwamen, en tussendoor nog op allerlei andere momenten, heeft nooit iemand daarover bewust op die manier gesproken. Toont u mij maar één tekst waaruit dat blijkt. (De heer ROBBERS: In geen van die teksten is dat onderwerp door een van de raadsleden naar voren gebracht...) Omdat wij in slaap werden gesust. (De heer ROBBERS: ...ook niet door u of uw partij.) Omdat de Gemeenteraad dacht, dat de situatie onder controle was en dat wij een scherp handhavingsbeleid hadden. Ik verwijs naar de brief van 5 september 1995 over de situatie in het Singelgebied, waarin uitvoerig het beleid voor de Pijp werd beschreven. In dat beleid werd de relatie gelegd tussen overlast en uitbreiding van het aantal werkplekken. Daarbij werd gezegd: als dit allemaal niet helpt, kunnen wij altijd nog het beleid van De Pijp van toepassing verklaren. Ik spreek nu het College aan. Wij zien nu aan de cijfers dat het allemaal niet heeft geholpen. Wanneer is het College gaan "piepen"? (De heer ROBBERS: U wilt nu met terugwerkende kracht een debat voeren dat u bij alle vorige gelegenheden hebt nagelaten. Wanneer daarbij het op de Wallen werkzame aantal vrouwen ter sprake was gebracht, zou daarover een debat zijn ontstaan. Dat was echter nooit aan de orde. Dat is ook niet door u aan de orde gesteld.) (De heer HOOIJMAIJERS: Omdat wij ervan uitgingen - net als wij dat ook doen bij bestemmingsplannen enz. - dat wij wel degelijk iets invoerden om daarmee iets te beperken.) (De heer ROBBERS: Wanneer wij in een bestemmingsplan bijvoorbeeld 100 meter bestemmen voor een bakkerij, is dat niet inclusief een maximum aantal werkzame personen. Dan gaat het om de oppervlakte in relatie tot het ruimtebeslag.) (De heer HOOIJMAIJERS: Met welk doel?) Ik verzoek u mijn tekst te lezen. Ik daag u uit, mij één tekst te geven waarin het probleem dat er een uitbreiding van prostitutie is door intensivering van werkplekken bewust ... (De heer ROBBERS: Uw probleem is dat die teksten er niet zijn. U komt terug op een debat dat niet is gevoerd.) Dat is niet gevoerd terwijl de mensen in de praktijk - formeel de collegeleden - zagen, dat al die stoere teksten over een scherp handhavingsbeleid niet werkten vanwege het gat in het beleid doordat ... (De heer ROBBERS: Een concentratiebeleid van plekken die over de stad verspreid zijn, waarbij rekening wordt gehouden met 10% uitbreiding op de Wallen om elders overlast weg te nemen, heeft niets te maken met een terugdringingsbeleid van het aantal vrouwen, waarvan u nu meent dat de Raad dat had moeten voeren en dat u zelf hebt nagelaten bij alle vorige gelegenheden aan de orde te stellen.) Ik spreek voor mijzelf. Ik heb mij tot aan het rapport-Fijnaut nooit beziggehouden met prostitutiebeleid, maar ik ben er nu ingedoken en heb vastgesteld wat de Raad daarover in het verleden heeft gezegd. Als u volhoudt dat u zich wel deze consequentie bewust geweest bent van de trend die als gat in de regeling kon ontstaan, dan bent u de enige in deze Raad. Dan laadt u wel een extra verantwoordelijkheid op zich. In het licht van de algemene teksten dat wij de zaak onder controle zouden hebben en houden, zou ik het op prijs hebben gesteld wanneer u mij dan als collega- raadslid in mijn onnozelheid had geholpen en gewaarschuwd. Als u zo slim was dat u dit door had, waarom bent u dan stil gebleven? Zodra ik het in de gaten kreeg, ben ik in de boom geklommen, net als anderen. U speelt nu het slimste jongetje van de klas, dat het allemaal geweten heeft, maar waarom hebt u dan nooit iets gezegd? (De heer TEN HAVE: Het zou kunnen zijn dat wij het niet geheel met u eens zijn.) Zegt u dat dan. (De heer TEN HAVE: Dat hebben wij de hele tijd gezegd. U was al weer weg toen wij over de coffeeshops begonnen. Dat heeft meer met georganiseerde misdaad te maken dan prostitutie.) U wilt dus verdedigen, dat er in de binnenstad volgens mijn informatie inmiddels ongeveer 35 extra ramen zijn bijgekomen, terwijl wij tegen de bevolking en de bonafide bordeelhouders hebben gezegd, dat wij de prostitutie zouden gaan bevriezen en dat wij tegen inpandige uitbreiding waren. (De heer ROBBERS: Ook dat is nooit gezegd.) Jawel. Waar dat gezegd is, kunt u vinden in mijn notitie. (De heer ROBBERS: Is dat een uitspraak van de Gemeenteraad?) Ja, dat is een uitspraak van de Gemeenteraad. (De heer ROBBERS: Dat wij de prostitutie en het aantal prostituees wilden bevriezen?) Niet het aantal. Dat is het punt. Dat vind ik ook het slechte. (De heer ROBBERS: Dat suggereert u steeds.) Neemt u nu van mij aan, dat beleidsmatig is gezegd "wij gaan de prostitutie bevriezen en geen inpandige uitbreiding toestaan". Dan denkt een gewoon mens, dat dat gaat gebeuren. U kunt het vinden in mijn notitie. Ik wil nog iets zeggen over de breedtemaat van 90 centimeter. In het verleden is een voorstel gedaan om voor de breedte van de ramen waarachter de prostituees zitten 1,5 meter als eis te stellen. In 1989 hebben de bordeelexploitanten daartegen bezwaar gemaakt omdat de meeste bedrijven die breedte niet zouden halen en hierdoor in grote exploitatie- problemen zouden worden gebracht. Daarop is als uitzonderingsbepaling geformuleerd, dat de ramen 90 centimeter breed mochten blijven, maar wat ziet men nu in de praktijk gebeuren? Iedereen die wil gaan verbouwen en die ramen heeft van meer dan 90 centimeter breed mag zijn gang gaan en krijgt de gebruiksbepaling, de geschiktheidsverklaring en de gedoogbeschikking mits hij maar niet beneden de 90 centimeter komt. De zaak is dus omgedraaid, met als consequentie, die wij ook in de praktijk hebben gezien, dat de genoemde trend op gang kon komen. Mijn stelling is, dat de interpretatie die het College aan deze regeling heeft gegeven die trend heeft versterkt. Ik sla nu over wat er verder is gebeurd in de Pijp en het Singelgebied en kom tot enkele korte vragen aan de burgemeester over de notitie. Ik stel met genoegen vast, dat hij hieraan in ieder geval vanaf dit moment een einde wil maken. Daar ben ik heel blij om. Is de laatste informatie die ik heb gekregen, namelijk dat het om vier adressen gaat waarop de lopende aanvragen in de notitie betrekking hebben juist, of is de informatie van enkele dagen eerder juist, dat het om maximaal tien adressen ging? Is het niet verstandig als wij vandaag afspreken, dat wij deze zaak niet alleen in de gedoogbeschikking regelen maar het ook als voorwaarde stellen voor de geschiktheidsverklaring, dus anders omgaan met de bestaande bedrijfs- situatie? Ik vraag dit omdat er ooit misschien toch een afschaffing komt van het bordeelverbod. Dan valt ons hele gedoogbeschikkingensysteem weg. Op dat moment zou het prettig zijn als wij de veiligheidsklep van de voorwaarde van niet splitsen en geen uitbreiding van het aantal werkplekken ook hebben opgenomen in de geschiktheidsverklaring. Omvat de aanscherping van het prostitutiebeleid binnenstad het Singelgebied? Ik heb geen gegevens over de ontwikkeling daar, maar ik zie geen reden om niet meteen te zeggen, dat wij een en ander naast de Wallen veiligheids- halve ook in dat gebied toepassen. Is dat mogelijk en is het College daartoe bereid? Wil het College bij de aanvrage van de bouwvergunning de betrokkene wijzen op de bevriezingsregeling, c.q. de weigering van de gedoogbeschikking? Wij hebben een bouwvergunning te verlenen als deze conform de Bouwverordening is, maar het is behoorlijk beleid aanvragers te wijzen op het feit, dat zij daarna vervolgens geen gebruiksvergunning en geen gedoogbeschikking krijgen. Dit was de eerste testcase na het rapport-Fijnaut. Wij zijn bezig met allerlei uitwerkingen en zien het werkplan gaarne tegemoet. Wij krijgen nog: de open pui, de controle op gokautomaten, de handhaving van bestemmingsplannen, het terugdringen van de geldwisselkantoren en de telehouses. Wij nemen onszelf als een geloofwaardige overheid serieus. Wat betekent dit? Ik meen, dat wij dit als individuele raadsleden nooit allemaal kunnen bijhouden. Daarom ben ik heel verheugd, dat ik met mevr. Schutte, de heer Hooijmaijers en de heer Spit een werkverdeling heb afgesproken waarbij wij de onderwerpen verdelen, zodat wij allen een deel van het pakket zullen bewaken en het College het tegenspel zullen kunnen bieden dat het verdient. Als wij er niet in slagen onze geloofwaardigheid op de Wallen terug te krijgen, zullen wij immers te zijner tijd de consequentie moeten trekken, hoe goed het College het ook bedoelt en hoezeer het slechts functioneel aansprakelijk is voor wat daar gebeurt, dat het de kop van het College is die moet rollen als het uiteindelijk niet goed gaat. Dat willen wij gaarne voorkomen door het College van meet af aan kritisch te volgen. De heer ROBBERS: Mevrouw de Voorzitter. Als de heer Van der Laan vaststelt dat in deze stad iets niet goed gaat, waaraan hij iets zou willen doen, moet hij de Raad een voorstel voor verbetering doen. Als hij een doelstelling die tot nu toe nog nooit door deze Raad was vastgesteld wel wil vaststellen, dient hij een motie in om dat te doen. Dat is een ordelijke aanpak. Men gaat echter niet trachten zijn gelijk te krijgen door het voor te stellen alsof de Raad in het verleden iets zou hebben gewild wat die Raad nooit heeft gewild, en bovendien schromelijk is tekortgeschoten doordat de Raad iets niet aan de orde heeft gesteld en de heer Van der Laan niet heeft gewaarschuwd, alsof de heer Van der Laan niet goed genoeg is om iets wat hij ziet zelf aan de orde te stellen. Hij heeft een punt aan de orde gesteld naar aanleiding van het rapport-Fijnaut, dat wij allen hebben gelezen en dat wij hebben besproken. In dat kader heeft de fractie van D66 gewezen op het gevaar van vervreemding van eigendom op de Wallen en van concentratie in criminele handen. Wij hebben niet lang daarna brieven gekregen, waarop ik de burgemeester ook heb gewezen, waaruit bleek dat de "ouderwetse" bordeelhouders van een bepaald stringent beleid ten aanzien van de gedoogvergunningen zeiden, daarmee in problemen te komen. Zij zeiden, dat hun panden wanneer zij deze zouden moeten verkopen in handen zouden kopen van de nieuwe, criminele eigenaren, die de zaak aan het opkopen waren. Dat is het signaal dat wij hebben gekregen. De heer Van der Laan wil nu, dat wij alle regels die wij hebben vastgesteld van onwaarde verklaren omdat hij een andere doelstelling wil. Ik lees dat deze Raad destijds primair de doelstelling in het Wallengebied heeft gesteld van bevriezing van het aantal raambordelen. Het aantal daarin werkzame prostituees speelde tot op heden geen rol. De Raad heeft dit gekozen beleid geformuleerd door het aantal vierkante meters te beperken, niet door het aantal ramen te beperken. Dat hadden wij in hetzelfde besluit kunnen doen, maar dat hebben wij niet gedaan. Men kan dus niet met terugwerkende kracht zeggen, dat de Raad iets niet had moeten willen. De Raad heeft een zeer consistent beleid gekozen. Tot dat beleid behoort niet het terugbrengen van het aantal prostituees. (De heer VAN DER LAAN: U bent altijd de eerste om te zeggen, dat de Raad moet besturen op hoofdlijnen. De Raad heeft zich niet bekreund over de precieze methodiek waarmee het algemene beleid kon worden ingezet. Als de Raad indertijd was gaan zeuren over de precieze relatie tussen het aantal werkplekken en het aantal vierkante meters, zou u als eerste hebben gezegd dat wij ons dienden te beperken tot hoofdzaken.) Naar aanleiding van die fase kwam er een nieuwe situatie. Daarbij ging het om een plan waarbij moest worden geconcentreerd. Vervolgens heeft de Raad met zoveel woorden besloten een concentratiegebied aan te wijzen waarbij zelfs, in tegenstelling tot de algemene regel, het vloeroppervlak met 10% mocht worden uitgebreid wanneer daarvoor ergens anders in de stad een prostitutiebedrijf zou verdwijnen. In dat verband hebben wij gediscussieerd over de toename van prostitutie in het gebied van de Spuistraat en de Singel. Daarbij heeft het College ons toegezegd, dat hieraan zeer strak de hand zou worden gehouden en dat iedereen die kandidaat was voor de Wallen en die in de Bergstraat of aan de Singel een bordeel zou achterlaten dus extra vierkante meters zou krijgen. Dat is door deze Raad vastgesteld beleid. In dat licht vind ik, dat de voorstellen van de heer Van der Laan tendentieus zijn en dat hij een slechte beurt maakt door het voor te stellen alsof deze Raad slordig is in de omgang met prostitutiebedrijven. Als wij onze regels handhaven, voldoen wij precies aan de lijn. Als dat allemaal is gedaan en bij de heer Van der Laan blijft alleen maar over dat hij eigenlijk vindt dat er minder hoeren op de Wallen moeten zitten, meen ik dat hij een moralistisch doel nastreeft en dat alle doelstellingen die hij aanhangt daarbij in het niet verdwijnen. (De heer VAN DER LAAN: Hebt u mij één moralistisch argument horen gebruiken? Ik spreek over het aantal werkplekken, niet over het aantal hoeren, en over het rapport-Fijnaut en de ontwikkeling van de georganiseerde misdaad.) U spreekt voortdurend over beslissingen die deze Raad niet heeft genomen, terwijl u zegt dat de Raad die wel heeft genomen. De heer HOOIJMAIJERS: Mevrouw de Voorzitter. Waar ging het ook alweer om? Hier ligt gewoon een voorstel tot aanscherping van het prostitutiebeleid, dat maar een onderdeeltje is van datgene wat wij voor hebben met het Wallengebied. Dit is dus slechts een klein onderdeel van de problematiek daar. Laten wij dus vooral beseffen, dat het alleen dit kleine stukje is dat wij hieruit lichten, maar dat wij veel meer kopzorgen op de Wallen hebben. Wat is ook alweer het doel van een bestemmingsplan? Ik ben het daarin niet eens met de heer Robbers. Het doel ervan is mijns inziens het maximeren van een bepaalde functie teneinde de stad goed in te richten in ruimtelijke zin. Wij hebben op dat gebied in het verleden problemen gekend, bijvoorbeeld met fastfood-winkels, met coffeeshops en met wisselkantoren. Daarop hebben wij altijd foefjes gevonden, zoals een "keerklepartikel", omdat wij niet wilden dat deze bedrijven tegen onze zin in toch zouden kunnen doorgroeien. In wezen gebeurt dat hier ook. Dat heeft niets te maken met het concentratiebeleid, waar wij allen nog steeds achter staan. Het een behoeft dus ook niet te stroken, in negatieve zin, met het ander, maar wel zouden wij hier vandaag gezamenlijk moeten kunnen zeggen: nu is het afgelopen, hier gebeurt iets wat wij niet hebben bedoeld. Wij hebben wel degelijk de bedoeling gehad om uitwassen te voorkomen. Als een van die uitwassen is gelegen in het feit dat het aantal prostituees per vierkante meter in een bestemmingsplan zou kunnen worden verhoogd terwijl wij dat niet willen, behalve wanneer dit is opgenomen in het concentratiebeleid dat wij hebben vastgesteld, dan moeten wij toch kunnen zeggen: "Burgemeester, stop, tot hier en niet verder, het is afgelopen, dat was niet de bedoeling"? (De heer ROBBERS: Wij hebben het aantal prostituees niet met zoveel woorden opgenomen in de beperkingen.) Dat is juist, maar wij hebben wel aangegeven dat wij de uitwassen van de voortdurende toename van prostituees niet wilden. Dat is wel altijd de bedoeling van deze Raad geweest. Vandaar dat wij hebben gezegd, dat wij de prostitutie zouden gaan concentreren in één bepaald gebied. (De heer ROBBERS: Dus meer prostituees betekent op zichzelf niet een uitwas?) U citeert mij verkeerd. In een aantal gebieden hebben wij problemen, die wij liever zoveel mogelijk beperken tot één of misschien twee gebieden. Daarvoor hebben wij zelfs een soort bonusregeling afgesproken in het kader van de concentratie. Aan de andere kant zeggen wij: als wij zien, dat mensen buiten de concentratieregeling om toch alleen maar willen uitdijen in dit gebied, dan gaan zij daarin een stap te ver. Dat is niet de bedoeling. Misschien beginnen zij daar wel een torenflat, waarvan wij dan niets zouden mogen zeggen, alleen maar omdat het aantal vierkante meters in enge zin niet wordt overschreden. (De heer ROBBERS: Zij hebben voor alles een vergunning nodig. De voorbeelden daarvan hebben wij in de commissie gekregen van de burgemeester en wethouder Stadig. Alle gevraagde vergunningen zijn volgens de regels van de wet en van deze gemeente beoordeeld.) Maar niet volgens de geest van de wet. (De heer VAN DER LAAN: Volgens de interpretatie die het College aan die regels heeft gegeven, waarbij de geschiktheids- verklaring en de gedoogbeschikking formeel nog niet eens aan de orde waren.) (De heer ROBBERS: Toen er een bezwaarschrift in de Raad werd gebracht omdat dit onjuist zou zijn, is het beroep dat daarop is gekomen verworpen. De verwerping van dat beroep is door de Raad aangenomen.) (De heer VAN DER LAAN: Omdat de bouwvergunning niet kan worden tegengehouden. In die zin kon dat bezwaarschrift dus geen doel treffen, aar de beslissing over de geschiktheidsverklaring en de gedoogbeschikking is heel vreemd.) De fracties van VVD, PvdA en CDA hebben een motie opgesteld die niet alleen maar betrekking heeft op datgene wat zich hier nu in de discussie met D66 heeft afgespeeld. Daarin wordt uitgesproken dat wij de verantwoording om te voorkomen dat zonder dat wij het willen de prostitutie in vierkante meters, dus in relatie tot het aantal werkplekken, zou worden uitgebreid willen toebedelen aan de Wallenmanager, zodat de burgemeester op basis daarvan in staat is actie te ondernemen. Ik dien die motie hierbij in. De VOORZITTER, mevr. TER HORST, deelt mede dat is ingekomen: 37ø Motie van 27 november 1996 van de raadsleden Hooijmaijers, Van der Laan en Spit inzake een taakuitbreiding van de Wallenmanager (Gemeenteblad afd. 1, nr. 750, blz. 3396). De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De BURGEMEESTER: Mevrouw de Voorzitter. Ik ben de heer Van der Laan zeer erkentelijk voor deze discussie, omdat die een mogelijkheid biedt, fundamenteel eens enkele punten aan de orde te stellen. De situatie van "voor Fijnaut" is, dat wij in dit gebied geen exploitanten of bedrijven kenden, maar alleen gebouwen en de staat daarvan. Wij hadden het oog op bestemmingsplannen en bouwverordeningen. Niet alleen hebben Van Traa en Fijnaut ons leren kijken naar personen, naar bedrijven, naar achterliggende structuren, maar ook naar ons eigen prostitutiebeleid, waarvoor, zoals men in de krant heeft kunnen lezen, de eerste beschikkingen deze week de deur uit zijn gegaan. Daarin is voor het eerst sprake van exploitanten. Wij hebben altijd gewacht op het antwoord op de vraag of het bordeelverbod door de Staten-Generaal zou worden afgeschaft om daarop vervolgens een verordening te zetten. Wij hebben later besloten, daarop niet te wachten en vooruitlopend op afschaffing van het bordeelverbod, die weer bij de Raad van State ligt, thans met een gedoogstelsel te komen. Wij kijken nu dus minder naar gebouwen en meer naar individuen en naar ondernemingen. In die zin heeft de heer Van der Laan gelijk. Wij hebben in het verleden ook nooit het oog gehad op beperking van het aantal prostituees, maar op beperking van het aantal zichtbare prostituees, omdat men natuurlijk let op datgene wat zich op de Wallen voor de ramen afspeelt, maar niet wat zich in achterkamertjes afspeelt. Dat kan men buitengewoon moeilijk controleren. Men kan alleen op basis van bouwverordeningen de voorkant controleren, evenals de hygiënische en de gezondheidsstaat van de personen die zich daar ophouden. De vraag naar het aantal prostituees is eigenlijk pas aan de orde gekomen doordat de heer Van der Laan, daartoe aangezet door de heer Van der Veen in zijn beroepschrift en vervolgens in zijn adres aan de Raad, ons daarop heeft geattendeerd. Ik prijs hierin de leden mevr. Schutte, Spit, Hooijmaijers en Van der Laan, dat zij van hun kant ook een onderlinge taakverdeling willen om ervoor te zorgen dat een zeer veelomvattend verhaal ook breed door de Raad kan worden gedragen. Ik stel overigens vast, dat wij de enige gemeente in het land zijn die tracht, de aanbevelingen van de Commissie-Van Traa serieus te nemen door een eigen uitvoerings- plan op te stellen. Ik heb bij geen van mijn collega's ooit gehoord dat zij dat doen. Dit kost jaren om goed in kaart te brengen. Wij nemen daarop nu een voorschot, omdat wij in de situatie zitten dat wij nog iets kunnen doen, namelijk via de gedoogvergunning. Het is juist dat dit in deze Raad nooit aan de orde is gesteld. Dat heeft de Raad nooit gedaan. Onze medewerkers hebben naar mijn mening te goeder trouw gereageerd op het feit, dat speciaal voor de Pijp iets was vastgesteld wat voor de binnenstad niet gold. Waar men altijd was uitgegaan van vierkante meters in totaliteit, zonder verdeling, en er voor een deel van de stad een beleidsbijstelling was, mocht men dus aannemen dat deze niet voor het Singelgebied en de Wallen gold en dat het beleid daar ongewijzigd was gebleven. Daarbij kwam, dat zich inderdaad bedrijven gingen verplaatsen naar het Wallengebied, met een uitbreiding van 10% die was overeengekomen als daarvoor een bordeel elders werd verlaten. De Raad is niet voor de vraag gesteld en behoeft zich niets kwalijk te nemen. Wij constateren op 27 november 1996, dat wij tegen een probleem zijn aangelopen en wij trachten dat nu op te lossen. Ik heb de vraag die de heer Van der Laan en zijn collega's mij hebben gesteld serieus genomen. Ik wil van niemand zeggen dat hij fout of te kwader trouw is; dat heeft de heer Van der Laan ook niet gesuggereerd. Het gaat erom wat wij nu gaan doen. Vandaar dit debat, waarop ik heb aangedrongen, omdat wij de zaken waartoe wij nu beslissen kunnen opnemen in het beleid dat wij de komende maanden voeren. Ik kom bij de concrete vragen van de heer Van der Laan. Kunnen wij de beperking, zoals wij in het slot van onze voorstellen uitspreken, in de gedoogbeschikking opnemen? Het antwoord daarop is "ja". Dit geldt ook voor het Singelgebied. Het aantal lopende aanvragen dat wij op grond van het bestaande beleid zouden moeten honoreren bedraagt vier, niet meer dan dat. Dat zijn dus vier gevallen onder het overgangsrecht; men kan niet heden iets vaststellen en de lopende aanvragen met terugwerkende kracht daaronder brengen. Dat redt men voor de rechter nooit. Het gaat hier om uitbreiding met in totaal vier ramen. Ik ben het ermee eens dat wij in de toekomst vooral moeten letten op de ontwikkelingen in de bedrijfs- en de personensfeer. Daarop heeft prof. Fijnaut ons gewezen. Ik ben van harte bereid, daarop met de Raad in te steken. Het kost heel veel moeite om dit in kaart te brengen, aangezien ook het rapport-Fijnaut slechts een journalistiek verslag was van datgene wat de onderzoeker in de Warmoesstraat en op het hoofdbureau als CID- informatie had aangetroffen en er geen analyse is gemaakt van informelere informatie ter plaatse. In die sfeer moeten wij het rapport-Fijnaut bezien. Ik ben ervan overtuigd, dat wij, gelet op de eenstemmigheid die op dit punt in deze Raad bestaat over het rapport-Van Traa, wel die kant op moeten gaan door deze zaken serieus te nemen en op te pakken. Zeker is namelijk, dat ook door het bordeelbeleid dat de Raad heeft vastgesteld in het bordelengebied een concentratie dreigt, doordat de kleintjes straks niet kunnen overleven en de zaak van de hand doen. Sluiting van de exploitatie in een pand wil namelijk niet zeggen, dat dit aan de bordeelpanden wordt onttrokken. Een andere exploitant kan daarvoor opnieuw een vergunning aanvragen, omdat het aantal panden niet vermindert zolang wij het niet voor deze bestemming aan de voorraad hebben onttrokken. Ook daarbij gelden de voorwaarden van het prostitutiebeleid. In de gedoogbeschikking zal het aantal vierkante meters per prostituee worden opgenomen, conform het voorstel dat hier voorligt. Ik beoordeel dus het initiatief van de heer Van der Laan tot dit debat positief. Ik voel mij daardoor gesteund. Laat dit een waarschuwing zijn dat het allemaal niet zo simpel is; het gaat niet alleen gaat om bouwvergunningen, maar er zit veel meer achter als het gaat om personen en exploitanten. Daarom zeg ik toe, dat wij de beperking van het aantal vierkante meters en van het maximale aantal ruimten per pand zullen opnemen in de gedoogvergunningen. Ik zal voor vier gevallen nog een vergunning moeten verlenen die aan alle vereisten voldoen. Het Singelgebied zal hierbij ook worden betrokken. Ik beschouw dit niet als een aanval op het College, op het beleid of onze medewerkers. (De heer ROBBERS: U zegt dat u aan vier aanvragers die aan de voorwaarden voldoen nog een vergunning zult geven. U zult toch aan alle aanvragers die aan de voorwaarden voldoen een vergunning geven?) Er zijn er niet meer dan vier. Onze eerste indruk was dat er tien aanvragen voor een bouwvergunning waren, maar bij nadere beschouwing bleken het vier echte bouwaanvragen te zijn die aan de voorwaarden voldoen. Voor die vier geldt het recht van voor 27 november 1996. Voor alle aanvragen die na die datum binnenkomen geldt het recht van na 27 november 1996. Dat is de feitelijke situatie. Ik kom bij de ingediende motie. Men weet, dat de Wallenmanager werkt onder verantwoordelijkheid van de directeur van de Dienst Binnenstad en rapporteert aan de burgemeester. Ik beschouw de motie als een ondersteuning van iets waartoe wij nog moeten overgaan, namelijk de precieze taakinvulling als het gaat om concrete zaken. Ik acht het geen enkel probleem om deze motie te beschouwen als een ondersteuning van het door ons gewenste beleid. Ik heb al in de commissie meegedeeld, dat de benoeming van de Wallenmanager voor de kerst tegemoet kan worden gezien. De heer VAN DER LAAN: Mevrouw de Voorzitter. Ik maak de burgemeester een compliment voor zijn buitengewoon zakelijke en constructieve benadering. Hij vat het precies op zoals het door ons bedoeld is. Aan de hand van dit soort concrete gevallen worden algemene zaken veel duidelijker. Die knokken wij op een goede manier uit, zonder goede of kwade trouw in de discussie te betrekken. Zo krijgen wij de verfijning die nodig is om dit gebied terug te veroveren. Als de burgemeester dit op deze manier blijft doen, heb ik er ook echt vertrouwen in dat dit goed komt. Als de uitkomst van dit debat is, dat iedereen in deze zaal zich steeds bij nieuwe gevallen afvraagt "hoe kunnen wij dit gat dichten?" in plaats van "hoe kunnen wij ergens de zwarte Piet neerleggen voor een bestaand gat en dat rechtvaardigen?", dan zijn wij waar wij zijn willen. De heer ROBBERS: Mevrouw de Voorzitter. Mij wordt een motie voorgelegd waarin staat dat in de geest van de gemeente, waarvan ik niet precies weet wat dat is, behalve datgene wat de gemeente in besluiten heeft vastgelegd, voorkomen moet worden dat het aantal prostitutie-werkplekken in relatie met het aantal vierkante meters prostitutie in het bestemmingsplan wordt overschreden. Ik zou zeggen, dat wij het aantal vierkante meters in het bestemmingsplan hebben vastgelegd. Dat zegt echter niets over het aantal vrouwen dat daar werkt. (De heer HOOIJMAIJERS: Dat zeggen wij juist wel.) Terwijl wij voor de gedoogvergunning en voor de geschiktheidsverklaring, die hier niet ter sprake is gebracht, een minimum aantal vierkante meters hebben vastgesteld per afwerkkamer? (De heer HOOIJMAIJERS: Het gaat ook niet om deeltijdfuncties, maar om werkplekken.) Daar kan men dus niet onderdoor. In de motie wordt mij ook nog verzocht, aan de taken van de Wallenmanager iets toe te voegen in algemene zin, namelijk het bewaken en handhaven van gemeentelijke besluitvorming naar letter en geest. Het zal u niet verbazen, dat wij deze motie, in het kader van de stemverklaring die de fractie van D66 heeft gegeven bij de instelling van de Wallenmanager, waarbij de vrees werd geuit dat hier een derde instantie naast alle bestaande instanties tot stand zou komen, onmogelijk kunnen steunen. De heer HOOIJMAIJERS: Mevrouw de Voorzitter. Wij hadden aan de heer Robbers gevraagd of hij ons in het vervolg misschien op iets zou kunnen wijzen op momenten waarop wij iets niet zien. Dan kunnen wij bij hem school gaan. Wij zullen hem op dit gebied graag onderwijzen. De discussie wordt gesloten. Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Ik verzoek om schorsing voor overleg binnen het College. De vergadering wordt om 00.07 uur geschorst tot 00.08 uur. De VOORZITTER, wethouder mevr. TER HORST, heropent de vergadering en stelt aan de orde de stemming over de motie-Hooijmaijers c.s. (nr. 750). Mevr. SCHUTTE (stemmotivering): Zoals de burgemeester al heeft gezegd, sluit de motie naadloos aan bij de notitie. Wij zijn niet tegen de notitie en zullen dientengevolge ook niet tegen de motie stemmen. De motie wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER, mevr. TER HORST, constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Alkema, Cornelissen, mevr. Van der Giessen, Ten Have, mevr. De Jong, Oranje en Robbers zich tegen de motie hebben verklaard. De notitie (nr. 613) wordt voor kennisgeving aangenomen. De vergadering wordt om 00.10 uur gesloten