Bron             : Raad
Onderwerp        : Raadsvergadering 27-11-96
Datum Raad       : 27-11-96
Datum publikatie : 27-11-96

OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 27 NOVEMBER 1996. Aanwezig: de leden Van der Aa (PvdA), mevr. Agtsteribbe (PvdA), mevr. Alkema (D66), Bakker (D66), Balai (PvdA), Van Bommel (SP), Bouma (VVD), Breunissen (GroenLinks), Bijlsma (PvdA), Cherribi (PvdA), Cornelissen (D66), Van Duijn (De Groenen), Enthoven (CD), Fortuné (CD), mevr. Van der Giessen (D66), Goedhart (CDA), Ten Have (D66), mevr. Hoogland (PvdA), Hooijmaijers (VVD), mevr. Ter Horst (PvdA), Houterman (VVD), Hulsman (GroenLinks), mevr. Irik (PvdA), mevr. De Jong (D66), Köhler (GroenLinks), mevr. Krikke (VVD), Van der Laan (PvdA), Levie (PvdA), Meijer (PvdA), Niamut (CDA), Oranje (D66), Peer (VVD), mevr. Princen (GroenLinks), Raksowidjojo (GroenLinks), Robbers (D66), mevr. Schutte (GroenLinks), Van Sitteren (CD), mevr. Spier-van der Woude (VVD), Spit (CDA), Stadig (PvdA), Van Wijk (VVD) en Yalin (PvdA). Afwezig: de raadsleden Graman (Onafh.), mevr. Grewel (PvdA) en mevr. Peters (VVD). Middagzitting op woensdag 27 november 1996. Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester. Secretaris: mevr. drs. M. Sint. De vergadering wordt om 13 uur geopend. De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat de Commissie voor de Werkwijze van de Gemeenteraad heeft besloten, dat deze raadsvergadering zal bestaan uit een middag- en een avondzitting. Voorts deel ik u mede, dat de punten 20 (vaststelling van het Stedenbouwkundig Programma van Eisen voor de parkeergarage aan het Rokin) en 34 (vaststelling van het beleidsplan Sociale zekerheid 1997) van de agenda zijn afgevoerd. Aan de orde is de agenda: 1 Notulen van de raadsvergadering op 13 november 1996. De notulen worden aanvankelijk goedgekeurd, doch aan de hand van een ordedebat (zie blz. 1260) wordt de goedkeuring van de notulen van de raadsvergadering van 13 november 1996 aangehouden. 2 Mededeling van de ingekomen stukken. 1ø Adres van 24 oktober 1996 van M. Brandt, namens het bewonerscomité AWV, inzake de wijziging van de naamgeving van het station Strandvliet in Arena. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 2ø Adres van 30 oktober 1996 van P. Paschenegger, namens het Wijkcentrum d'Oude Stadt, inzake de gang van zaken rond het inspreken in de commissies van advies. Besloten wordt, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Zorg, Emancipatie, Drugsbeleid, (Facilitaire) bedrijven, Bestuurlijke Vernieuwing en Informatievoorziening. 3ø Adres van C.J. Kramer, namens de Landelijke Organisatie voor Speeltuinwerk en Jeugdrecreatie, van 28 oktober 1996, houdende protest tegen de plannen tot aanleg van een parkeergarage onder de speeltuin U.J. Klaren. Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de door Burgemeester en Wethouders in te dienen voorstellen terzake. 4ø Adres van mevr. A. de Graaff, namens de Bond van Opera- en Operetteverenigingen en aangesloten verenigingen, van 6 november 1996, houdende verzoek, het betaald parkeren na 19 uur af te schaffen. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 5ø Adres van G.A. Pont, namens het Comité Nicolaas Witsenkade, van 6 november 1996 inzake invoering van een 30-km-regime in de binnenstad. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 6ø Brief van de voorzitter van de Commissie voor Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en Grondzaken van 7 november 1996, houdende aanbieding van zeven moties/amendementen van raadsleden met betrekking tot de begroting voor 1997. Besloten wordt, deze brief in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen om preadvies. 7ø Brief van de voorzitter van de Commissie voor Beheer Openbare Ruimte, Personeel en Organisatie, Nutsbedrijven, Gemeentevervoerbedrijf en Bestuurlijk Stelsel van 7 november 1996, houdende aanbieding van tien moties/ amendementen van raadsleden met betrekking tot de begroting voor 1997. Besloten wordt, deze brief in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen om preadvies. 8ø Brief van de voorzitter van de Commissie voor Financiën, Sport en Recreatie, Lokale Media en Binnenwaterbeheer van 11 november 1996, houdende aanbieding van negen moties/amendementen van raadsleden met betrekking tot de begroting voor 1997. Besloten wordt, deze brief in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen om preadvies. 9ø Adres van R. Poppe van 7 november 1996, houdende verzoek tot openbaarmaking van de nul-variantstudie met betrekking tot de Noord- Zuidlijn. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. De heer KÖHLER: Ik verzoek dit adres te betrekken bij punt 18 van de agenda. De VOORZITTER: Ik meen, dat de heer Köhler gelijk heeft met dit verzoek. Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de desbetreffende voordracht, punt 18 van de agenda. 10ø Adres van M.H. Nebig van 13 oktober 1996 inzake zijn huisvestingssituatie. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 11ø Adres van G. Ravesteijn, namens de bewonersraad Nieuwmarkt, van 13 november 1996 inzake sluiting van het consultatiebureau Moddermolenstraat. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Zorg, Emancipatie, Drugsbeleid, (Facilitaire) bedrijven, Bestuurlijke Vernieuwing en Informatievoorziening. 12ø Brief van de voorzitter van de Commissie voor Economische Zaken, Haven en Luchthavenaangelegenheden, Markt en Internationale Contacten van 14 november 1996, houdende aanbieding van 13 moties/amendementen van raadsleden met betrekking tot de begroting voor 1997. Besloten wordt, deze brief in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen om preadvies. 13ø Nota van het raadslid Balai van 14 november 1996, getiteld: Het ArenA-gebied: kansen voor een participatie-impuls! Samenwerken aan 4000 banen voor etnische minderheden in Zuidoost (Gemeenteblad afd. 1, nr. 723, blz. 3293). Besloten wordt, deze nota in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen om preadvies. 14ø Adres van F. Borias van 30 oktober 1996 inzake het functioneren van de Overleggroep Drugsoverlast. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. De heer SPIT: Ik verzoek een afschrift van het antwoord te zenden aan de Commissie voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken. De VOORZITTER: Ik heb daartegen geen bezwaar. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van afdoening zal afschrift worden gegeven aan de Commissie voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken. 15ø Adres van mevr. W. de Wijs van 7 november 1996, houdende verzoek tot behoud van het podium voor Amsterdamse amateurkoren. Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de slotbeschouwingen van de begroting voor 1997. 16ø Adres van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord van 14 november 1996, houdende reactie op het tracédeel van de Noord- Zuidlijn in Noord. Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de desbetreffende voordracht, punt 18 van de agenda. 17ø Adres van R. Uytenhaak van 10 november 1996 inzake toegenomen overlast van vliegtuigen boven Amsterdam. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. De heer BREUNISSEN: Ik verzoek om behandeling in de Commissie voor Economische Zaken enz., waar dit onderwerp voor de volgende vergadering geagendeerd is. Wethouder mevr. KRIKKE: Ik heb daartegen geen bezwaar. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Economische Zaken, Haven en Luchthavenaangelegenheden, Markt en Internationale Contacten. 18ø Adres van H.J. Knipers en vele anderen van 18 november 1996 inzake de besluitvorming met betrekking tot de Noord-Zuidlijn. Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de desbetreffende voordracht, punt 18 van de agenda. 19ø Adres van H.J. Kuipers van 18 november 1996 inzake de eventuele aanleg van de Noord-Zuidlijn. Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de desbetreffende voordracht, punt 18 van de agenda. 20ø Adres van H. van Twillert van 14 november 1996 inzake een vordering op de woning Jacob van Lennepkade 175 I. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 21ø Nota van het raadslid Van Duijn van 12 november 1996, getiteld: De burger als wortel van het groen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 724, blz. 3301). Besloten wordt, deze nota in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen om preadvies. 22ø Adres van M. Versteeg, namens de Vereniging Reizigers Openbaar Vervoer, van 24 november 1996 inzake de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de desbetreffende voordracht, punt 18 van de agenda. 23ø Adressen van mevr. E. Visser van 23, 24 en 25 november 1996 inzake de aanleg van Noord-Zuidlijn. Besloten wordt, deze adressen te betrekken bij de desbetreffende voordracht, punt 18 van de agenda. 24ø Adres van de Emancipatie Adviesraad Amsterdam van 21 november 1996 inzake de evaluatie van de tippelzone aan de Theemsweg. Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de desbetreffende voordracht, punt 35 van de agenda. 25ø Adres van M.H. van den Berg van 26 november 1996, houdende protest tegen het referenduminitiatief van het Platform Metro met betrekking tot de Noord-Zuidlijn. Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de desbetreffende voordracht, punt 25 van de agenda. 26ø Adres van P.C.C. de Vries van 24 november 1996 inzake het referendum met betrekking tot de aanleg van Ijburg. Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de desbetreffende voordracht, punt 26 van de agenda. 27ø Adres van M.R. Garcia, directeur van Swank Shot Studio Spui, van 22 november 1996 inzake de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de desbetreffende voordracht, punt 18 van de agenda. De VOORZITTER: Ik stel voor, thans eerst na te gaan, welke punten van de agenda zonder discussie en hoofdelijke stemming kunnen worden afgedaan. Conform besloten. 3 Stand van zaken regiovorming. Er zijn geen mededelingen. Punt 4 wordt even aangehouden. 5 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1996 tot vaststelling van de Verordening Precariobelasting binnenstad en westelijk havengebied 1997 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 714, blz. 3045). De VOORZITTER: Over dit onderwerp is in de Commissie voor de Werkwijze van de Gemeenteraad gesproken, met de vraag van de heer Köhler of dit niet in december a.s. kan worden behandeld, samen met de Verordening roerende-ruimtebelasting. De commissie had daarvoor een voorkeur. De behandeling van deze voordracht wordt aangehouden tot de raadsvergadering van 18 en 19 december 1996. 6 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1996 tot vaststelling van de Reclamebelastingverordening Amsterdam 1997 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 713, blz. 3037). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3038 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 7 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1996 tot wijziging van de Verordening brandweerrechten 1995 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 716, blz. 3057). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3058 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 8 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1996 tot wijziging van de Verordening reinigingsheffingen binnenstad en westelijk havengebied 1996 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 715, blz. 3055). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3056 van afdeling 1 van het Gemeenteblad. 9 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1996 tot wijziging van de Heffingsverordening Marktgelden 1995 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 717, blz. 3063). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3064 van afdeling 1 van het Gemeenteblad. 10 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1996 tot herziening van de Tariefbepalingen, onderdeel van de Algemene Voorwaarden voor de levering van drinkwater (Gemeenteblad afd. 1, nr. 718, blz. 3069). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3070 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Punt 11 wordt even aangehouden. 12 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1996 tot het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden aan 14 wegen in de binnenstad (Gemeenteblad afd. 1, nr. 707, blz. 3019). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3020 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 13 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1996 tot naamgeving aan de openbare ruimte Borneo/Sporenburg, alsmede naamgeving Panamalaan (Gemeenteblad afd. 1, nr. 701, blz. 2999). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3000 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 14 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1996 inzake een negatief advies aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen naar aanleiding van het verzoek om aanwijzing tot beschermd monument van de panden Keizersgracht 539, 541, 543 en Nieuwe Spiegelstraat 22 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 705, blz. 3013). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3015 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 15 Voordrachten van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1996 tot voorbereiding van een partiële herziening van: a het bestemmingsplan Jordaan (Egelantiersgracht 159) (nr. 710); b het bestemmingsplan Plantage- en Muiderpoortbuurt e.o. (Plantage Kerklaan 61) (nr. 709). (Gemeenteblad afd. 1, nrs. 709-710, blz. 3023-3025). De voordrachten worden zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien de besluiten, vermeld op blz. 3023- 3025 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 16 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1996 tot aankoop van het spooremplacement Westerdoksdijk ten behoeve van de stedenbouwkundige planvorming voor het Westerdokseiland (Gemeenteblad afd. 1, nr. 704, blz. 3011). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3013 van afdeling 1 van het Gemeenteblad. 17 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 november 1996 tot aanschaffing van de eerste inrichting voor de achtste groep van de bijzondere basisschool De Eilanden (Gemeenteblad afd. 1, nr. 697, blz. 2992). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2993 van afdeling 1 van het Gemeenteblad. Punt 18 wordt even aangehouden. 19 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1996 tot het treffen van facilitaire voorzieningen voor de Ringlijn (Gemeenteblad afd. 1, nr. 711, blz. 3027). Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE (stemmotivering): Bij deze voordracht wil de VVD-fractie de directie niet voor voeten lopen, maar wij zouden ons wel kunnen voorstellen dat een prioritering in de uitgaven wordt aangebracht. Niet alles lijkt ons even urgent, al is dit aan de directie om uit te maken. Wij gaan wel accoord met de voordracht. De heer CORNELISSEN: Wij gaan met deze voordracht accoord, waarbij wij wel opmerken dat ook weer een krediet wordt verstrekt voor kantoorfaciliteiten voor de metro. Wij verwachten van de reorganisatie van het Gemeentevervoerbedrijf (GVB), dat nu ook drastisch zal worden ingegrepen in het aantal locaties en in de hele huisvestingsproblematiek. Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken, dat er door de zeer decentrale huisvesting onnodig veel geld aan huisvesting wordt besteed. Wij gaan met dit krediet accoord, maar verwachten wel dat straks de huisvesting van het GVB nog eens goed wordt bezien. De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3030 van afdeling 1 van het Gemeenteblad. Punt 20 is reeds van de agenda afgevoerd. 21 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1996 tot delegatie van de bevoegdheid tot het vaststellen van peilbesluiten (Gemeenteblad afd. 1, nr. 696, blz. 2291). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2992 van afdeling 1 van het Gemeenteblad. Punt 22 wordt even aangehouden. 23 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1996 tot ruil van gronden aan de Poeldijkstraat (Gemeenteblad afd. 1, nr. 703, blz. 3003). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3004 van afdeling 1 van het Gemeenteblad. Punt 24 wordt even aangehouden. 25 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van november 1996 inzake kennisgeving referenduminitiatief met betrekking tot aanleg van de Noord- Zuidlijn (Gemeenteblad afd. 1, nr. 734, blz. 3377). Hierbij is tevens in behandeling: Adres van M.H. van den Berg van 26 november 1996, houdende protest tegen het referenduminitiatief van het Platform Metro met betrekking tot de Noord-Zuidlijn. De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3377 van afdeling 1 van het Gemeenteblad. Punt 26 wordt even aangehouden. 27 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1996 tot intrekking van het raadsbesluit van 29 mei 1996, nr. 235, inzake de privatisering van de Gemeentelijke Organisatie voor Verzorging en Verpleging (Gemeenteblad afd. 1, nr. 692, blz. 2984). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2986 van afdeling 1 van het Gemeenteblad. 28 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1996 tot het verlenen van eervol ontslag aan de directeur van het Slotervaartziekenhuis (Gemeenteblad afd. 1, nr. 693, blz. 2986). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2986 van afdeling 1 van het Gemeenteblad. 29 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1996 tot vaststelling van de Verordening op de Dienst Welzijn Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 548, blz. 2795). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2797 van afdeling 1 van het Gemeenteblad. 30 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1996 tot realisering van de omvorming van het Bureau Maatwerk tot zelfstandige gemeentelijke tak van dienst en vaststelling van de Verordening op de gemeentelijke Dienst Maatwerk Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 694, blz. 2987). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2988 van afdeling 1 van het Gemeenteblad. 31 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1996 tot wijziging van de Verordening op de stadsdelen in verband met de rijksdecentralisatie van de onderwijshuisvesting en vaststelling van de Verordening huisvestingsvoorzieningen onderwijs Amsterdam 1997 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 722, blz. 3111). De heer HULSMAN (stemmotivering): Met de voorliggende voordracht krijgt het College een jaar de tijd om een creatievere oplossing voor dit probleem te bedenken. Met die kanttekening gaat mijn fractie accoord met het voorstel. De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3119 van afdeling 1 van het Gemeenteblad. 32 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1996 tot vaststelling van de bedragen, bedoeld in art. 105c van de Wet op het basisonderwijs, voor het jaar 1997 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 698, blz. 2993). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2994 van afdeling 1 van het Gemeenteblad. 33 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1996 tot vaststelling van de bedragen, bedoeld in art. 102c van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, voor het jaar 1997 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 699, blz. 2994). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2996 van afdeling 1 van het Gemeenteblad. Punt 34 is reeds van de agenda afgevoerd. De punten 35 en 36 worden even aangehouden. Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE (orde): Mijnheer de Voorzitter. U bent de vaststelling van de notulen reeds gepasseerd. Ik was heel blij met de snelle aanlevering van de notulen van de vorige vergadering, maar zij zijn natuurlijk nog ongecorrigeerd. Ik heb de correcties namelijk nog niet eens ingeleverd. (De VOORZITTER: Dan hebt u wellicht de termijn overschreden waarop u correcties kon indienen.) Zij liggen er inmiddels wel, maar formeel kunnen wij de notulen op dit moment wat mij betreft niet goedkeuren. (De VOORZITTER: De termijn is vastgesteld waarbinnen u kunt reageren op de u voorgelegde tekst.) De concepten zijn nog niet gecorrigeerd, dus daarmee kunnen wij niet uit de voeten. (De VOORZITTER: U hebt uiteraard niet zes maanden de tijd om die correcties aan te brengen. Daar staat een bepaalde termijn voor.) Dat begrijp ik. Ik wilde alleen maar zeggen dat de concept-notulen nog niet waren gecorrigeerd. Mevr. AGTSTERIBBE: Als wij de notulen vlak voor het weekeinde krijgen, is het natuurlijk heel aardig te zeggen dat wij deze in twee dagen kunnen doorlezen, maar voor dit debat lijkt het mij ietwat onzinnig. Die ruimte hoort er te zijn, zeker in dit soort drukke tijden. De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. U hebt gelijk, dat wij een termijn hebben om te reageren. Dat doen wij dus ook allen, en wel op onze eigen teksten. Ik kan echter de juistheid van de notulen, voor zover het de weergave betreft van wat ik in de Raad heb gehoord, pas beoordelen wanneer ik die teksten op schrift heb en niet wanneer ik alleen mijn eigen teksten maar heb gelezen. De VOORZITTER: De aanleiding van mevr. Spier betrof naar ik aanneem haar eigen teksten en niet die van anderen. Misschien is het goed, dat wij op de procedure in de Commissie voor de Werkwijze van de Gemeenteraad terugkomen. Het is nu voor het eerst dat dit zo wordt opgeworpen. Nu zijn wij buitengewoon snel met de samenstelling van de notulen en worden wij daarvoor gestraft. Ik kom hierop terug in de Commissie voor de Werkwijze van de Gemeenteraad voor de volgende raadsvergadering. (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: U wordt niet voor de snelheid gestraft; wij vinden die snelheid heel plezierig. Het gaat nu alleen om de formele vaststelling.) De concrete vraag is nu wat de Raad wil. Bij het z.g. hameren heb ik de notulen laten vaststellen. Als men dit nu allemaal te snel vindt, moeten wij dat besluit ongedaan maken. Ik stel nader aan de Raad voor, dat wij, gelet op de zojuist gemaakte opmerkingen, terugkomen op het besluit tot vaststelling van de notulen en deze aanhouden tot de volgende vergadering. Dat is echter eens maar nooit weer. Wij moeten voortaan goed weten wat wij doen. Dat zullen wij bespreken in de Commissie voor de Werkwijze van de Gemeenteraad. Conform besloten. Aan de orde zijn de benoemingen. De VOORZITTER: Ik nodig de leden Ten Have, Hooijmaijers en mevr. Schutte uit, met mij het bureau van stemopneming te vormen. Benoemd worden tot: Directeur van de Dienst van de Stadsschouwburg (nr. 721): mevr. C. Habbema. Directeur Dienst Maatwerk Amsterdam (nr. 695): B.J. Bugter. Gemeentelijke Ombudsman (nr. 700): mevr. E.H.C. Salomons. Ingeleverd werden 40 biljetten. De heer Bugter werd benoemd met 38 stemmen voor en twee stemmen tegen. Mevr. Habbema en mevr. Salomons werden benoemd met 40 (algemene) stemmen. De VOORZITTER: Ik dank de leden van het bureau van stemopneming voor de mij verleende hulp. Aan de orde is thans: 4 a Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 17 september 1996 tot vaststelling van baten en lasten van de takken van dienst en de inkomsten en uitgaven van de gemeente over het dienstjaar 1995 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 469, blz. 2336 en bijlagen O en O1). b Missive van Burgemeester en Wethouders van 17 september 1996 ten geleide van de gemeenterekening over 1995 (Gemeenteblad 1995, bijlage O11). c Verslag van de Rekeningen-commissie van 24 september 1996 inzake de gemeenterekening over 1995 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 719, blz. 3079). d Reactie van Burgemeester en Wethouders van 5 november 1996 op het verslag van de Rekeningen-commissie over de gemeenterekening 1995 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 720, blz. 3095). Mevr. IRIK (voorzitter van de Rekeningen-commissie): Mijnheer de Voorzitter. De Rekeningen-commissie adviseert de Raad, het College van Burgemeester en Wethouders decharge te verlenen voor het gevoerde financiële beleid en beheer over het jaar 1995. De financiële situatie van de stad is gezond, de administratie is op hoofdlijnen op orde en de informatievoorziening van het College naar de Raad is opnieuw vollediger dan voorgaande jaren. Complimenten zijn op hun plaats, niet alleen voor dit College, maar ook voor de voormalige wethouder De Grave, die een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het financieel gezond maken van deze stad. De complimenten zijn van harte gemeend, maar tegelijkertijd constateert de Rekeningen-commissie dat het nog niet op alle onderdelen van het administratieve proces rozengeur en maneschijn is. In haar verslag heeft de commissie gewezen op 26 punten, die toelichting dan wel verbetering behoeven. De vragen van de Rekeningen-commissie betreffen dit jaar in meerderheid de doelmatigheid. De organisatie van de gemeente Amsterdam is permanent in beweging. Is de inrichting van de administratieve organisatie voldoende om dit veranderingsproces goed op te vangen? De beantwoording van het College is serieus, maar toch blijft de commissie met enkele vragen zitten. Dat het hier soms vragen betreft die ook de vorige voorzitters van de Rekeningen-commissie, de heer Veldman en mevr. Agtsteribbe, hebben gesteld, mag duiden op een zekere consistentie in de standpuntbepaling van de commissie, maar geeft ook aan dat aanpassingen niet altijd in het gewenste tempo plaatsvinden. Dat geldt bijvoorbeeld voor de reactie van het College inzake het Grondbedrijf. In het debat over de rekening van 1991 stelde de heer Veldman vragen over de administratie van het percentage gereed en de "cost to complete". Net als toen stelt het College dat hard aan verbeteringen van het systeem wordt gewerkt, maar ontwijkt het een antwoord op de vraag, of er voor het jaar 1996 een volledig bevredigende situatie kan worden bereikt. De Rekeningen-commissie bepleit niet alleen een extra inspanning, maar zou met het College gaarne sluitende afspraken over de resultaten maken om de rekening 1997 op dit punt in orde te krijgen. Dit verzoek gaat dus verder dan de implementatie van een automatiseringssysteem. Een knelpunt is immers ook, dat het Grondbedrijf voor de informatievoorziening in belangrijke mate afhankelijk is van de stadsdelen en andere diensten. De commissie verzoekt het College dan ook, het komend jaar zo nodig de beheerders, die in de informatievoorziening aan het Grondbedrijf achterblijven, terzijde te staan. De Rekeningen-commissie vraagt aandacht voor het verkorten dan wel faseren van de looptijd van de grondexploitatieplannen tot vijf jaar. Zij is ingenomen met de gedragsregels voor het Vereveningensfonds. Van vertraging van het tempo lijkt ook sprake te zijn bij het GVB. Na het verschijnen van het voortvarende plan van aanpak van de bestuurlijke gedelegeerde, de heer De Jong, is het de commissie niet helder, wat op dit moment de stand van zaken precies is. De beantwoording door het College roept vragen op over de concrete planning in de jaren 1996 en 1997. Wanneer vindt de bestuurlijke besluitvorming over het actieplan van de heer De Jong plaats? Welke stappen zijn sinds het verschijnen van dit actieplan genomen om de administratieve organisatie te verbeteren? Aan wie zal er eens in de twee maanden worden gerapporteerd? Is al een dergelijk rapport verschenen? Heeft het uitbrengen van een deugdelijke jaarrekening wel de hoogste prioriteit? Tot zover de opmerkingen van de commissie over de deugdelijkheid van de rekening 1995. Over de doelmatigheid merk ik op dat de Rekeningen-commissie heeft gewezen op het cruciale belang van een goede administratieve organisatie voor het slagen van reorganisatieprocessen. De toenemende eisen die inwoners stellen aan de gemeentelijke dienstverlening en de snelle wijziging van rijksregelgeving op veel beleidsterreinen maken dat ook in de komende jaren reorganisaties eerder regel dan uitzondering zullen zijn. Is er bij de start van een reorganisatieproces sprake van een administratieve achter- stand, bijvoorbeeld op het punt van afstemming van binnengemeentelijke vorderingen of beschrijving van verantwoordelijkheden op het gebied van beheer en controle, dan wordt het reorganisatieproces onnodig belast. De commissie verschilt van mening met het College over de vraag, hoe dit is te voorkomen. De reactie van het College is ietwat berustend, bijvoorbeeld voor wat betreft stadsdeel Zuidoost, terwijl de commissie juist een pro- actieve aanpak had bepleit. Mogelijk kan het Concernhandboek Financiën worden uitgebreid met algemene stelregels over de wijze van opereren bij de overdracht van taken aan andere beheerders. Naar het oordeel van de commissie zou bij de presentatie van reorganisatievoorstellen een "quick scan" inzake de administratieve organisatie niet mogen ontbreken, met daaruit voortvloeiend een stappenplan met ijkpunten. Wanneer het rapportcijfer onvoldoende blijkt, kan tijdelijke versterking van de zittende administratie noodzakelijk zijn. Is het College bereid het Concernhandboek aan te passen? Is het College bereid middelen ter beschikking te stellen voor de preventie van administratieve problemen voorafgaand aan een reorganisatieproces? De commissie denkt daarbij bijvoorbeeld aan een bredere bestemming van de knelpuntenpot. Ook op het gebied van de grote automatiseringsprojecten acht de Rekeningen-commissie nieuwe spelregels gewenst. In het verleden heeft de Commissie-Herweijer zinvolle aanbevelingen gedaan voor de beheers- en verantwoordingsafspraken over grote investeringsprojecten. De ontwikkelingen met het Nieuwe Uitkeringssysteem (NUS) bij de Gemeentelijke Sociale Dienst geven aan, dat de voortgangsbewaking van het project en de financiën te wensen overliet. Bij grote automatiseringsprojecten zijn bijvoorbeeld sluitende afspraken over ambtelijke en bestuurlijke verantwoordelijkheden een must, naast een heldere financiële en beleidsmatige beheersstructuur en goede afspraken over periodieke verantwoording van de beheerder aan de bestuurlijk verantwoordelijken over het percentage gereed en "cost to complete". Ten slotte noem ik de samenhang tussen de organisatorische veranderings- processen die meestal met de invoering van een nieuw systeem gepaard gaan. Daarnaast is ook een van beheerder en bestuurder onafhankelijke toets onontbeerlijk. Het debat over de rekening dient op hoofdlijnen te worden gevoerd. Tot deze hoofdlijnen rekent de commissie ook de volgende zaken. De Rekeningen-commissie bepleit een actieve aanpak van fraude en corruptie. Zij acht het een goede zaak, dat op 1 januari 1997 een intern meldpunt van start gaat. Het College geeft echter geen antwoord op de vraag van de commissie waar buitenstaanders zich kunnen vervoegen. Ook bepleit de commissie meer voortvarendheid bij de aanpassing van het Concern- handboek Financiën dan uit de reactie van het College blijkt. De informatievoorziening door het College over de vermogenspositie van Amsterdam was uitgebreider dan ooit. Daarvoor maken wij het College een compliment. De Rekeningen-commissie is wijzer dan ooit. Heeft zij thans echter het volledige inzicht? Dat is niet het geval. Ook acht de commissie meerjarenramingen bij de vermogenspositie wenselijk. Zij verzoekt het College, bij de jaarrekening 1997 opnieuw een poging te wagen, de informatie op een voor raadsleden en andere lezers eenvoudige en begrijpelijke wijze te presenteren. Het is kennelijk nog niet iedereen duidelijk, wat het karakter van een behandeling van de rekening in de Raad is, respectievelijk hoe bepaalde gegevens in de rekeningmissive dienen te worden geïnterpreteerd. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan de vervroegde afschrijving van 198 miljoen gulden bij Stedelijk Beheer. Volgend jaar komt de Rekeningen-commissie hierop terug. De commissie is verheugd over de expliciete toezegging van het College, extra inspanningen te leveren om op het terrein van bijvoorbeeld het Parkeerfonds en de egalisatiereserve Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) de coördinatie te verbeteren. Niet het vormen van een spaarpot maar het realiseren van gestelde doelen staat immers voorop. Ik kom bij planning en control. De commissie is een warm voorstandster van meerjarenramingen, niet alleen op het terrein van achterstallig onderhoud en niet alleen voor de stadsdelen. De commissie constateert met genoegen dat het College dit standpunt onderschrijft. Dat het niet alleen om woorden gaat, blijkt uit de dit jaar verschenen Meerjarenplanning Openbare Ruimte Binnenstad. De commissie zal in het jaar 1997 het initiatief nemen, met de afdeling c.q. de wethouder voor Financiën van gedachten te wisselen over de wijze waarop aan de meerjarenramingen concernbreed kan worden vormgegeven, om de naar de mening van de commissie toch ietwat slepende discussie over planning en control nieuw leven in te blazen. Dat er ruimte zit tussen de opvattingen van de commissie en die van het College, concludeert de commissie uit de beantwoording van het College op haar vragen naar de afwikkeling van subsidies. Dit jaar zijn er voor verschillende diensttakken monitoren verschenen waarmee het bereiken van resultaten op de voet kan worden gevolgd. Ook diverse bedrijven rapporteren kwartaalsgewijs. Dit gaat de commissie voor gesubsidieerde instellingen in het algemeen te ver. Wel bepleit zij uitbreiding van het inkoopexperiment. Ook zou het inzicht van de Raad in de besteding van subsidies kunnen worden vergroot door een steekproefsgewijze controle op het behalen van beoogde resultaten. De commissie heeft haar waardering uitgesproken voor het financiële beheer door het merendeel van de stadsdelen. De in de rapportage Stadsdeelfinanciën 1996 beschreven gedragslijn ten aanzien van de stadsdelen was verhelderend. Is het College ten aanzien van stadsdeel Zuidoost niet te geduldig? Loopt de gemeente in dat stadsdeel geen risico's? De beantwoording van het College van de vragen over de stadsdelen Osdorp en Westerpark roept vraagtekens op over de bestuurlijke naleving van deze spelregels. Waarom heeft centraal nog geen bestuurlijke besluitvorming over De Aker plaatsgevonden? Is het College niet op de hoogte van de bestuurlijke reactie in stadsdeel Westerpark op de uitvoering van parkeerbeheer naar aanleiding van de rekening 1995? Ten slotte heeft de Rekeningen-commissie het merendeel van haar werkzaamheden dit jaar verricht onder leiding van mevr. Agtsteribbe als voorzitter. Op deze plaats wil ik haar bedanken voor haar inzet en het vele geduld dat zij voor de nieuwe leden van de commissie heeft weten op te brengen. De heer LEVIE: Mijnheer de Voorzitter. Met plezier hebben wij waargenomen dat de Rekeningen-commissie decharge het College verleent over de rekening 1995. Eveneens met plezier hebben wij waargenomen dat, ondanks - in vergelijking met het vorige jaar - enige verklaarbare vertraging, het tempo er nog steeds goed in zit. Dat moeten wij ook zo houden. De tijden van weleer, waarbij vele jaren lagen tussen het jaar van handeling en van vaststelling van de rekening liggen gelukkig ver achter ons. Namens de PvdA-fractie dank ik de Rekeningen-commissie voor het vele werk dat zij voor de Raad heeft verricht bij het controleren van de rekeningen en voor de voortreffelijke punten die zij aan het College heeft voorgelegd. Veel reacties van het College hebben onze instemming. Over enkele punten verneem ik gaarne meer. In sommige gevallen sluit dit aan bij hetgeen mevr. Irik heeft betoogd, op een enkel onderdeel is de reactie van de Rekeningen-commissie mij niet geheel duidelijk. Zeer benieuwd ben ik naar datgene wat het College precies van plan is te ondernemen op het gebied van automatisering. De Rekeningen-commissie heeft verwezen naar de Commissie-Herweijer. Ik heb begrepen dat de fractie van GroenLinks op dit punt een motie zal indienen. Ik ben benieuwd naar de mening van het College hierover. Enige stappen om nog deskundiger dergelijke grote processen te beheersen lijken ons op hun plaats. Wij vinden het antwoord van het College op punt 18 van het verslag van de Rekeningen-commissie, de meerdere beheerders, enigszins onbevredigend. Het College gaat wel in op het voorbeeld dat de Rekeningen-commissie aanhaalt, maar niet op de zaak zelf. De Rekeningen- commissie vraagt om het eenduidig regelen van beheer. Ik neem aan dat het College bedoelt te zeggen dat het het daarmee eens is, maar dat staat niet in het antwoord. Een derde punt is de discussie op papier tussen de Rekeningen-commissie en het College over de stand van zaken van de administratieve organisatie. Wij zijn er zeer verheugd over, dat het College het standpunt van de Rekeningen-commissie heeft overgenomen en bereid is, hieraan in de jaarrapportage nog meer aandacht te geven. Wij vinden dat een bijzonder goede zaak. Ten slotte kom ik bij een punt waarover misschien enige discussie tussen de Commissie voor Financiën enz. en de Rekeningen-commissie op haar plaats is. De Rekeningen-commissie geeft aan dat zij wil gaan trekken aan planning en control, waarvan zij waarneemt dat deze ietwat achterblijft, en noemt meerjarenramingen als de oplossing daarvoor. Ik ben heel benieuwd naar wat de Rekeningen-commissie zich daarbij precies voorstelt en hoe zij haar eigen rol daarbij ziet. In de Raad heb ik steeds beweerd dat de relatie tussen begroting en rekening de kern is. Meerjarenramingen kunnen daarbij ongetwijfeld helpen, maar uiteindelijk gaat het om het benoemen van de gewenste output en de controle daarop. Wellicht leidt dit op enig moment tot een discussie tussen de Rekeningen-commissie en de Commissie voor Financiën enz. De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Aan de hand van de verminderde omvang van de reactie van de Rekeningen-commissie kunnen wij andermaal constateren dat de financiën aardig op orde raken. Dat is een goede zaak. Ik concentreer mij op een enkel punt naar aanleiding van het verslag van de Rekeningen-commissie. Waar het gaat om de deugdelijkheid, constateer ik ten aanzien van het GVB, dat het in de bedoeling ligt, over de voortgang voortaan tweemaandelijks te rapporteren. Ik vraag mij af, of dit dan nog niet het geval is. Dat had ik eigenlijk toch wel verwacht. Ik mag aannemen, dat die tweemaandelijkse rapportages niet alleen voor het College bestemd zijn, maar ook voor de desbetreffende raadscommissie. Gaarne krijg ik daarop een reactie. Een belangrijk punt, dat ook de Rekeningen-commissie naar voren haalt, betreft de administratieve organisatie. Dat is een van de twee kernpunten van mijn opmerkingen hedenmiddag. Ik vind dat het College buitengewoon lauw is in zijn reactie op de opmerkingen van de Rekeningen-commissie. Het haalt voor reorganisaties het excuus aan, dat het allemaal niet zo te sturen is. Men zou verwachten dat het College juist moeite zou doen om op deze gewijzigde situatie te anticiperen. Het neemt wel de suggestie van de Rekeningen-commissie over, maar ik heb niet het gevoel dat het er echt van harte achteraan gaat. Dat verbaast ons sterk, omdat dit een onderwerp is dat reeds zeer lang speelt. Gaarne krijg ik hierop een reactie. Dan hoor ik uiteraard tevens het antwoord aan de Rekeningen-commissie. Deze geeft de duidelijke aanwijzing, dat reorganisaties eerder regel dan uitzondering zullen zijn in de komende jaren. Op grond daarvan mag men een heel actieve houding van het College verwachten. Ik vind het wel aardig, dat de Rekeningen-commissie tot de conclusie komt dat het NUS niet geheel aan de eisen van de GSD kan voldoen. Dat vind ik net zoiets als "een beetje zwanger zijn". Naar mijn mening voldoet het dus gewoon niet, want een systeem voldoet of wel of niet. Dit vind ik nogal eufemistisch omschreven. Vervolgens kom ik bij het hoofdpunt, beheersing automatiserings- projecten. Al vele jaren heb ik hierover bij bespreking van de rekening gesproken. Ik heb nogal wat moeite met hetgeen het College op blz. 3105 in de beantwoording stelt, te weten dat het er niet om gaat, zelf te kunnen beoordelen en adviseren over grote projecten, maar dat het erom gaat, te kunnen beschikken over de noodzakelijke kennis om adviezen van derden te kunnen beoordelen. Dit komt mij buitengewoon onhelder over. De opdrachtgever, de inhoudelijke dienst, is eigenaar van het probleem en is er ook voor verantwoordelijk dat er een oplossing komt. De problematiek ligt niet bij de automatiseringsfirma - dat kan wel, maar dat is een afgeleide - maar het gaat er primair om, dat de eigenaar ziet dat er een systeem komt dat hem bevalt. De reactie van het College, dat men bij projecten niet zelf behoeft te kunnen beoordelen, maar dat men alleen adviezen van derden moet kunnen lezen, is heel onlogisch en onhelder. Als men de door een derde aangedragen oplossing wil kunnen beoordelen, moet men de inhoudelijke oplossing kennen. Daar het gebrek aan inhoudelijke kennis van de diensten het grote probleem is, pleit ik er andermaal voor, dat er projectleiders komen die de inhoudelijke afdeling kunnen bijstaan bij hun automatiseringsactiviteiten. Als men dit zou weten te realiseren en deze kennis weet aan te trekken, waarvan afdelingen op leenbasis gebruik kunnen maken, kunnen deze projectleiders sturing geven aan die projecten en de inhoudelijke afdelingen bij de hand houden. Dan is er veel meer kans dat dit lukt. Zolang dit op al te grote afstand gebeurt, blijf ik mijn twijfel houden en vrees ik dat het fout blijft gaan. De heer HULSMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik complimenteer de Rekeningen-commissie met het uitstekende werk dat zij heeft verricht. Zij heeft het enige tijd zonder volledige steun van onze fractie moeten stellen, de laatste tijd is deze er gelukkig weer. Niettemin heeft de commissie prima werk geleverd. Ook maak ik een compliment aan het College voor het financiële beleid, dat behoorlijk op orde aan het raken is en voor de aanvullende rapportages over de toevoegingen aan de reserves, waarom ik had gevraagd. Een punt van zorg blijft de afhandeling van de onderdelen, die nog steeds achterlopen op onze planningen. Wij vragen het College, of er toch geen aanleiding zou zijn om het financieel toezicht op het stadsdeel Zuidoost te intensiveren, opdat dit ook in de pas gaat lopen met de verantwoording, want wij kunnen zo langzamerhand niet meer beoordelen of daar voor de gemeentebegroting risico's aanwezig zijn. Met genoegen stellen wij vast dat er voortvarend wordt gewerkt aan het inzichtelijker maken van de gang van zaken bij het Grondbedrijf, waarvoor verleden jaar een pleidooi is gehouden. Het lijkt mij een goede zaak, als het College ook de aanbeveling overneemt om in de jaarlijkse toetsgesprekken meer aandacht te besteden aan de administratieve organisatie. Ik geef het College tevens in overweging om niet alleen oog te hebben voor de vraag of alles financieel goed is verantwoord, maar ook voor de administratieve organisatie als basis voor managementinformatie. Dat blijkt een uitzonderlijk zwak punt te zijn in sommige diensten. Het tweede punt betreft de WVG. In zijn reactie op de aanbevelingen van de Rekeningen-commissie stelt het College, dat het zal zorgen dat de stand van de egalisatiereserve daarop beter te controleren zal zijn door de Raad. Mijn fractie gaat verder en geeft het College in overweging om jaarlijks concreet met een begroting en dus ook een afrekening van het budget in het kader van de WVG te komen, waardoor de Raad ook betere sturings- mogelijkheden op dat onderdeel krijgt. Gaarne krijg ik hierop de reactie van het College. Ten aanzien van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GG&GD) wordt gesproken over twee stichtingen die zich onttrekken aan de gemeentelijke controle. Het College antwoordt dat dit geen stichtingen betreft waarvoor de Raad verantwoordelijk is. Het gaat echter wel om activiteiten waarvoor deze Raad verantwoordelijk is. Ik vind daarom dat het College zich hier iets te gemakkelijk van afmaakt. Het kondigt wel aan, hierop terug te komen, maar ik geef het College in overweging, deze passage nogmaals goed te bezien, want wij vinden dat deze zaak hiermee niet is afgedaan. Ten slotte kom ik bij de automatiseringsprojecten. Verleden jaar hebben wij in onze bijdrage uitvoerig stilgestaan bij het NUS-project. Na een jaar moeten wij vaststellen, dat het weer enigszins op de rails lijkt te komen, zij het dat de ambities zijn aangepast. Toch is het ons onduidelijk, waarom het College de nadrukkelijke suggestie van de Rekeningen-commissie om de aanbevelingen van de Commissie-Herweijer hierop te betrekken niet overneemt. Daarbij gaat het vooral om de aanbeveling, bij grote automatiseringsprojecten ook een externe budget- en procesbewaker aan te stellen, die rechtstreeks rapporteert aan de opdrachtgever over de stand van zaken. Daarmee hebben wij uitstekende ervaringen. Ik heb de rapportages gezien, bijvoorbeeld over de koolfiltratiebouw voor de waterleiding. Dat gaf uitstekende sturingsinformatie, waarbij men kon zien of het project op streek lag. Dergelijke projecten bleven dan ook binnen de begroting. Dit geldt ook voor zeer grote projecten als de AVI-West. Het blijkt een zeer effectief middel en ik heb dan ook de eer de Raad, mede namens de heer Niamut, een motie aan te bieden waarin ik het College vraag, de aanbeveling van de Commissie-Herweijer ook van toepassing te verklaren op grote automatiseringsprojecten. De VOORZITTER deelt mede dat is ingekomen: 28ø Motie van 27 november 1996 van de raadsleden Hulsman en Niamut om de aanbeveling van de Commissie-Herweijer ook van toepassing te verklaren op grote automatiseringsprojecten (Gemeenteblad afd. 1, nr. 741, blz. 3389). De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik maak mijn complimenten aan de Rekeningen-commissie en in het bijzonder aan de nieuwe voorzitter. Ik vind dit, mede omdat wij nu discussiëren met de nieuwe wethouder voor Financiën, een goed moment om de rode draad in het verslag, te weten de problematiek bij met name de administratieve reorganisatie centraal te stellen. Bij de grote reorganisaties die wij kennen, vooral die van bedrijven en diensten, komt de vraag op, of de bestaande traditie dat de afdeling, c.q. de portefeuille Financiën een soort grensrechtersrol heeft en langs de lijn van het proces staat, terwijl binnen de dienst zelf de primaire verantwoordelijk- heid voor het administratieve proces ligt, de toekomst van deze gemeente zou moeten zijn en of wij in de toekomst niet tot een heroverweging zouden kunnen of moeten komen, waarbij de portefeuille Financiën in een aantal gevallen de scheidsrechter in dat administratieve reorganisatieproces zou moeten zijn en van positie langs het veld zou moeten veranderen naar die in het veld. Daarbij zou de wethouder, c.q. de afdeling Financiën als een soort bok op de haverkist moeten zitten om bij dergelijke grote veranderings- processen als een actieve speler in het veld of als scheidsrechter op te treden. Als men de historie beziet en ook het verslag van de Rekeningen- commissie, dan komt daaruit naar voren dat de gemeente sterk is in routinematige zaken, vooral waar het administratie betreft, maar minder goed in administratieve veranderingsprocessen. Het zou goed zijn, in de toekomt op vier punten anders te opereren. Dit betekent niet alleen een andere plaatsbepaling van de portefeuille Financiën, maar het betekent ook, dat bij dergelijke reorganisaties sprake is van een afzonderlijke persoon die dit soort processen zal trekken. Binnen de dienst of het bedrijf moet men eigenlijk een man of vrouw hebben die zich kenmerkt door management- kwaliteiten bij veranderingsprocessen, maar men zou ook - met excuses aan het CDA voor het gebruik van het begrip "rentmeester" - een man of vrouw moeten hebben die met name oor en oog heeft voor de administratieve kant. Ik meen, dat het menselijk bijna onmogelijk is, bij een directeur van een bedrijf beide componenten in één persoon te verenigen. De ervaring van de laatste jaren is toch, dat de administratieve reorganisatie in de meeste gevallen letterlijk en figuurlijk het kind van de rekening is geweest. Bij de plaatsbepaling van de portefeuille Financiën zien wij, dat men vooraf de juiste signalen geeft en goed aangeeft waaraan gedacht moet worden en dat men vaak ook heel goed achteraf weet te analyseren wat goed of juist mis is gegaan. De vraag is of in die tussenliggende periode deze portefeuille niet meer interactief zou moeten opereren. In de derde plaats hebben wij een goede traditie opgebouwd van besturen op afstand, met name daar waar het de bedrijven buiten dit huis betreft. Dit mag echter niet leiden tot afstandelijk besturen waar het de financiën betreft. Er is een groot verschil tussen besturen op afstand en afstandelijk besturen. Bij het laatste constateert men vaak pas achteraf, dat er iets is misgegaan waarvoor wij, in ieder geval vanuit de belastingbetaler bezien, primair verantwoordelijk zijn. In de vierde plaats kunnen wij ons de vraag stellen of wij in de toekomst niet een cultuuromslag moeten hebben als het gaat om de trots die wij kennen - dit geldt ook voor mij - dat de gemeente heel veel zelf kan en dat wij meestal een natuurlijke schroom hebben om extern zaken in te kopen. Wij hebben een hoge mate van "doe-het-zelf-mentaliteit". In de administratieve reorganisatieprocessen, met name waar het automatisering betreft, is juist sprake van een vakspecialisme waarvan men niet mag menen of willen, dat men al die know-how zelf in huis heeft. Ik zou zeggen, dat wij op het inkopen van externe know-how in de toekomst eigenlijk trots moeten zijn en dat wij ons daarvoor niet behoeven te schamen. Te lang doe-het- zelven leidt niet altijd tot het beste eindresultaat; ik constateer dat ook in mijn eigen woning. De Rekeningen-commissie signaleert ook al, dat wij in een hoger tempo vragen stellen dan de beantwoording door het College daarvan in de afgelopen tien jaar; die is vaak toch heel langzaam geweest. Er komen nu nog steeds antwoorden op vragen die blijkbaar vier, zes of acht jaar geleden ook al eens waren gesteld. Dan kan het College beter zeggen, dat de Rekeningen-commissie of de Raad ongelijk heeft, dan wel dat het een onmogelijke vraag betreft, maar ieder jaar opnieuw de illusie wekken, dat het een goede vraag is en dat men daarop zal terugkomen, kan men niet levenslang volhouden. Ik vind dan ook, dat in deze eeuw alle vragen moeten zijn beantwoord. In positieve zin begint het ons op te breken, dat wij door alle verzelfstandigingen in onze gemeente onafhankelijke bedrijven en diensten krijgen die elkaar onderling diensten gaan verlenen. Ik vind, dat wij tot een nieuw protocol zouden moeten komen voor de wijze waarop gemeentelijke bedrijven en diensten met elkaar omgaan. Wij hebben nu een collegiale sfeer, waarbij allen ambtenaren zijn en tot hetzelfde concern behoren, maar wanneer men op een gegeven moment voor miljoenen guldens aan elkaar gaat leveren - zoals binnen de automatisering - zal men een traditionele relatie van leverancier-afnemer moeten creëren, inclusief alle juridische consequenties van dien en met een goede vorm van arbitrage ingeval van een conflict. De vraag is, hoe die arbitrage, intern dan wel extern, zou moeten worden geregeld en of wij ons ook in de toekomst niet veel meer zouden moeten gaan verzekeren voor bedrijfsrisico's wanneer het ene gemeentelijke bedrijf in gebreke blijft ten opzichte van het andere. Nu is dat een soort vestzak-broekzak-mentaliteit, waardoor zaken vaak ook niet worden gekapitaliseerd of gebudgetteerd. Ik vraag de wethouder voor Financiën of hij de mogelijke problemen in kaart kan brengen van gemeentelijke diensten die onderling een discussie hebben over claims die boven de markt hangen en die nog niet in onze boeken zijn verschenen. De meeste partijen hebben ook bij de algemene beschouwingen al de nodige woorden gewijd aan stadsdeel Zuidoost. Ik meen, dat de Raad en het College ook aan de hand van het signaal van de Rekeningen-commissie de doelstelling moeten hebben, dat wij in 1998 in Zuidoost met een schone lei kunnen beginnen in de nieuwe collegeperiode daar, en dat wij een streep onder het financiële verleden zouden moeten zetten. Ik zou het psychologisch onverstandig vinden, in 1998 in Zuidoost nog bezig te zijn met problemen uit het verleden. Het is het stadsdeel van de toekomst. Ik vind dan ook, dat wij in financiële zin de komende twee jaar alle hens aan dek moeten krijgen om daar de zaken op orde te krijgen. Circa twee jaar geleden hebben wij in deze Raad een nogal fundamentele discussie gevoerd over de controle op onze deelnemingen en onze gemeentelijke bedrijven en over de rol die commissarissen daarbij zouden kunnen spelen. Die discussie is het afgelopen jaar bij de rijksoverheid ook weer actueel geworden in verband met de positiebepaling van rijkscommissarissen, ook naar aanleiding van de discussies over de gang van zaken bij Fokker. Het College heeft onze fractie een notitie toegezegd over het belang van commissarissen en hun rol namens de overheid, waarbij ook wordt aangegeven wie dit namens de gemeente zouden moeten zijn, wat de voor- en nadelen zijn wanneer wethouders zelf commissaris zijn in een gemeentelijke deelneming en of daarbij ook zou gelden dat de controleur dan de controleur controleert. De punten die ik noemde klinken nogal kritisch en zo waren zij eigenlijk ook bedoeld, omdat ons uitgangspunt goed is en onze financiën voor een belangrijk gedeelte op orde zijn, maar onze administratieve reorganisatie een punt is dat verbetering behoeft. Wij hebben niet een nieuwe wethouder voor Financiën gekregen om op de winkel te passen, maar er is nog voldoende werk aan de winkel. Er moet nog het nodige worden verbouwd aan die winkel, niet alleen in de etalage, maar ook in onze magazijnfunctie, die meestal niet interessant is en ook meestal niet over het voetlicht komt. Die functie, die betekent dat men intern de zaken op orde moet hebben, zal de komende jaren bij reorganisaties de nodige aandacht vragen. Er zullen in die winkel de nodige kassa's moeten worden veranderd. Er zullen meer alarminstallaties moeten worden aangebracht waardoor wij signalen eerder te horen krijgen. Als het winkelpersoneel niet meer past bij de supermarkt van 2000, zullen wij ook in een aantal gevallen naar andere personeelsleden moeten omzien. (De heer LEVIE: De heer Houterman spreekt van een nieuwe rol voor de wethouder voor Financiën. Ik begrijp niet precies waar hij heen wil. Eerst trekt hij hem een korte broek aan, geeft hij hem een fluitje en zegt hij dat hij scheidsrechter moet worden. Vervolgens geeft hij hem een trekhaak en zegt hij dat hij trekker moet worden. Dan verstrekt hij hem een jagershoedje en zegt dat hij rentmeester moet worden, en op het laatst trekt hij hem een stofjas aan en zegt hij dat hij magazijnmeester moet worden.) U hebt goed geluisterd! (De heer LEVIE: Vertelt u mij nu even wat u precies wilt, want ik begrijp het niet!) Dat is in vier metaforen precies wat ik wil, met de plaatsbepaling van een portefeuille Financiën, waarvan men kan zeggen dat deze marginaal toetsend of interactief sturend is. De kern van mijn verhaal is, dat wij van een marginaal toetsende afdeling Financiën bij reorganisaties niet het primaat alleen binnen het bedrijf zelf moeten leggen, maar dat de concernafdeling Financiën daarin in de toekomst een actievere rol moet spelen. Dat is een cultuuromslag die wij heel bewust in de afgelopen jaren nooit hebben gevolgd, omdat wij altijd hebben gezegd dat het primaat ligt bij het reorganiserende bedrijf. Bij de "vier G's" - de GG&GD, de GSD, het GVB en het Grondbedrijf - moeten wij ons afvragen of dat altijd de meest verstandige politiek is geweest. Dat is de kern van mijn verhaal. Ik dank u overigens voor uw hulp. (Wethouder STADIG: Dan vind ik het Grondbedrijf een slecht voorbeeld, omdat dit administratief nu op orde is.) Administratief is dat zo, maar ik doel op de vraagtekens bij de toekomstige exploitatie. U kent net zo goed als ik de historie en u weet hoeveel energie wij daarin hebben moeten steken. Het blijft echter altijd een heel moeilijke tak van sport, met de nodige vraagtekens en de nodige risico's. De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. Luisterend naar de metafoor van de heer Levie dacht ik, dat een wethouder voor Financiën met een korte broek, een stofjas en een overall aan het nogal warm kan krijgen. Het lijkt mij niet verstandig, hem zo op te tuigen. Beter lijkt het mij, hem de functie te geven bij reorganisatieprocessen die de sector Financiën behoort te krijgen. Ik dank de Rekeningen-commissie voor de duidelijke wijze waarop zij haar werk heeft verricht. De benadering van de nieuwe voorzitter geeft ons meer dan voldoende vertrouwen in de toekomst. Uit de rekening over 1995 blijkt, dat de financiële positie van Amsterdam gezond is, zij het dat er hier en daar enkele opmerkingen over te maken zijn. De neiging om achterover te leunen moet er niet toe leiden, dat wij ons beperken tot toezien. Voortzetting van de gezondmaking is van belang. In dit kader is vergroting van het inzicht in een meerjarenperspectief voor de Raad van belang, zoals de Rekeningen-commissie ook aangeeft. Dit geeft de politieke partijen in de Raad de ruimte voor het stellen van prioriteiten. Wat de automatisering van niet-bouwprojecten betreft, ben ik benieuwd naar de reactie van het College op de ingediende motie. Ik kom bij de vermogenspositie en de deelnemingen van de gemeente. De heer Houterman heeft gesproken over de bestuurbaarheid en de controle op het bestuur vanuit commissariaten. Wij verkrijgen gaarne inzicht in alle deelnemingen van de gemeente, ook in NV's. Het gaat niet alleen om het positieve saldo, dat wij in de vermogenssfeer weer terugzien op de begroting, maar vooral ook om verborgen NV's. Zo was er blijkbaar een voor ons verborgen NV, waarin de nieuwe directeur van het GVB werd aangesteld. Hetzelfde geldt voor de NV Werk. Op welke manier zien wij de subsidiegelden weer terug en hoe is de controlefunctie daarbij precies geregeld? Wethouder PEER: Mijnheer de Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de aan de Rekeningen-commissie gemaakte complimenten. Die complimenten zijn welgemeend, ook doordat de controle op de jaarrekening van de centrale stad elk jaar met grote deugdelijkheid en snelheid gebeurt. Ik maak deze complimenten namens alle deskundigen die hier aanwezig zijn en die weten wat voor moeilijkheden de commissie heeft ondervonden bij de controle van de rekening. De complimenten aan het College zijn genuanceerd, omdat ik mij als wethouder voor Financiën slechts met één jaar heb beziggehouden. Terecht is erop gewezen dat mijn ambtsvoorganger bij diens aantreden in 1990 nog de jaarrekening over 1986 moest behandelen. Er zijn jaren geweest waarin hij meer dan één rekening heeft moeten behandelen om de achterstand in te lopen. Het feit dat het College er nu van kan profiteren dat wij per jaar één jaarrekening hebben te behandelen en in een redelijk tempo hebben kunnen werken komt vooral op het conto van mijn ambtsvoorganger. De woordvoerders en de Rekeningen-commissie hebben gezegd dat de financiële situatie van de stad gezond is en dat de administratie op orde is, uitzonderingen daargelaten. Daarom moet het mij van het hart, dat bij de publiciteit rond de jaarrekening nu al een aantal jaren negatieve publiciteit de hoofdrol heeft gespeeld. Ik kan er geen vinger achter krijgen waarom dat zo is - misschien komt het doordat positief nieuws geen nieuws is - maar ik vind het wel uitermate treurig, dat daarbij het beeld dat de bewoners van Amsterdam krijgen onevenredig wordt geschaad. Niet alles is op orde. De Rekeningen-commissie heeft op 26 punten vragen gesteld, maar slechts op een aantal punten moet een serieuze financiële discussie worden gevoerd en moeten rapportages volgen. Ik vind het geen goede zaak, uit de totale omzet van het concern Amsterdam van ruim 7 miljard gulden de punten te lichten die iets zwakker zijn, maar waaraan ook hard wordt gewerkt; daarop moeten wij ook tamboereren in de pers. Bij de administratieve organisatie zijn de nodige vraagtekens te stellen, waardoor sommige woordvoerders hebben gezegd, het antwoord van het College te laconiek te vinden. Dat is absoluut niet de bedoeling geweest. Het College heeft in de beantwoording trachten aan te geven, dat in de administratieve organisatie van het gemeentelijk apparaat serieus aandacht moet worden besteed aan een aantal knelpunten. Het belangrijkste daarvan is de reorganisatie. Ik onderscheid de opbouw, de bedrijfsvoering en de afbouw van een organisatie. Met diegenen die zich kritisch hebben uitgelaten over de administratieve organisatie ben ik het eens, dat men in alle de drie fasen op dit moment nog niet volledig het financiële instrumentarium beheerst om alles soepel te laten verlopen, op een zodanige wijze dat wij alles inzichtelijk hebben gemaakt. Ik heb van mijn ambtenaren begrepen, dat de heer Lankhorst in 1979 heeft gezegd dat het gemakkelijker scoren is voor politici bij het bouwen van een school dan bij de financiële administratie van het onderwijs. Bijna twintig jaar later geldt dit in feite nog steeds. Ook bij het opzetten van een nieuwe ambtelijke dienst komt doorgaans veel eerder in beeld wat de doelstellingen zijn, wat de personele invulling is en hoe het logo en het briefpapier moeten worden dan het antwoord op de vraag hoe die ambtelijke organisatie eruit gaat zien. Ik ben het met de critici op dit punt eens, dat men hier toch meer de vinger achter zou moeten krijgen. Ik heb dat nu nog niet. Vaak stellen raadsleden heel goede vragen, waarvan ik namens het College zeg dat wij erop moeten terugkomen. Vaak duurt het echter lang voordat zo'n vraag echt goed kan worden beantwoord omdat het proces zo langdurig en moeilijk is en omdat bepaalde vragen niet met "ja" of "nee" te beantwoorden zijn. Ik zal hierop met de commissie terugkomen en ik zal bezien of ik voorstellen op dit punt kan doen. Ook in de afbouwfase van een organisatie geef ik de critici gelijk, die zeggen dat hierover een ietwat laconiek antwoord is gegeven. Toch springen dit College en deze Raad in dit opzicht het minst laconiek om met de diensten. Vier elementen zijn bij de afbouw van een organisatie van belang. Zij zijn geformuleerd bij de liquidatie van de Dienst Openbare Werken. Ten eerste dient de afbouw goed te worden opgezet en gepland. Ten tweede dient de leiding van de dienst te worden vervangen wanneer deze in afbouw gaat. Ten derde dient een afbouwgroep te worden ingesteld, waarvan medewerkers met kennis van de af te bouwen dienst deel uitmaken. Ten vierde dienen periodiek rapportages te worden uitgebracht. Hiermee zijn handvatten gegeven om met de afbouw van diensten meer de vinger achter het probleem te krijgen dan op dit moment geldt voor de opbouw. De suggesties van een "quick scan" en een stappenplan vind ik waardevol. Op dit moment kan ik daarop moeilijk "ja" zeggen, maar ik ga er op het gevoel vanuit, dat zij kunnen worden overgenomen. Bij de stadsdelen bestaat een onderscheid tussen de positie van Zuidoost en de andere twee stadsdelen waarover is gesproken. Voor het overige is het een zaak van de stadsdelen om over hun rekening te discussiëren. In antwoord op de vraag waar de gemeente risico loopt bij de vastgestelde of nog vast te stellen rekeningen zeg ik, dat ik op dit moment geen aanleiding heb hierover te discussiëren in die zin dat wij risico's zouden lopen. Het aantal stadsdelen dat keurig op tijd rapporteert neemt jaar op jaar toe. Ik geef de stadsdelen in het algemeen dan ook een pluim voor de wijze waarop zij de financiële administratie oppakken. Een uitzondering vormt de situatie in Zuidoost. Ik zie wel lichtpuntjes. Het stadsdeel Zuidoost zal naar alle waarschijnlijkheid in december a.s. en februari of maart 1997 de jaarrekeningen over 1994 en 1995 goedkeuren. Op de vraag in hoeverre die rekeningen inderdaad een adequaat beeld geven, wil ik nu niet vooruitlopen. Ik ben het eens met de wens van de Raad, inzicht te krijgen in de risico's die de gemeente loopt. Het lijkt mij dan ook verstandig, dat ik met de Commissie voor Financiën enz., na een gesprek dat ik zal voeren met het stadsdeel Zuidoost, meer inzicht geef in de positie van dit stadsdeel op dit moment. Gevraagd is naar de reserveringen van de gemeente. De Commissie voor Financiën enz. wordt daarvan op de hoogte gesteld via een rapportage van de reserveringen en voorzieningen die wij kennen. Die rapportage heeft de Rekeningen-commissie pas later gekregen. Ik neem de suggestie over, de Rekeningen-commissie in dezelfde mate te informeren als de Commissie voor Financiën enz. Ik heb getracht een zo helder mogelijk beeld te geven. Het is ook mijn bedoeling, de Rekeningen-commissie alles te vertellen waarvan ik meen dat die informatie nodig is om de rekening te kunnen beoordelen. De heer Levie heeft gezegd, dat meerjarenramingen zoals voorgesteld door de Rekeningen-commissie wel een hulpmiddel kunnen zijn, maar dat het eigenlijk nog veel belangrijker is, jaarlijks begroting en rekening aan elkaar te koppelen om te bezien hoe datgene wat men met de begroting wilde bereiken ook is bereikt. Toch ben ik met de Rekeningen-commissie van mening, dat meerjarenramingen hierbij een hulpmiddel zijn. Niet alleen begrotingen en jaarrekeningen verschaffen inzicht, gedetailleerder dan een meerjarenraming, maar een meerjarenraming maakt ook op langere termijn duidelijk waar men heen wil en maakt daarmee ook de controle eenvoudiger bij het beantwoorden van de vraag of men het gestelde doel benadert. In die zin is de schriftelijke beantwoording misschien iets cryptischer. Bij dezen zeg ik toe, dat ik zal streven naar meerjarenramingen in onze begroting. Ik ben verheugd, dat de heer Cornelissen heeft gesproken van een deugdelijke begroting en een deugdelijke administratieve organisatie van de gemeente Amsterdam. Ik hoop, dat de heer Verlaan dit ook hoort. Aan de heer Houterman vraag ik, welk pak ik nu moet aantrekken: een korte broek, een overall of een stofjas, terwijl ik als arts gewend ben in een witte jas te lopen. De kern van zijn verhaal was, in hoeverre men in het proces eerder betrokken wil worden dan wanneer er brand ontstaat. Ik noem als voorbeeld het GVB. Wanneer iedereen al lang aanvoelt dat er iets mis is, wordt ook aan de afdeling Financiën gevraagd in een ambtelijk team te gaan zitten om te bezien of er iets aan te doen is. Ik vind, dat een meer pro-actieve rol van de afdeling Financiën in het vroegtijdig toetsen van rapportages en bij reorganisaties op zijn plaats is. In hoeverre ik daardoor 's ochtends, 's middags en 's avonds in verschillende pakken moet rondlopen, weet ik niet. Dit is echter inherent aan de positie van wethouder. Alle wethouders hebben verschillende portefeuilleonderdelen, waarbij zij de ene keer opdrachtgever en de andere keer opdrachtnemer zijn. De ene keer moet men een visie hebben, de andere keer moet men een brandje blussen. Elke portefeuille kent zo verschillende kledingstukken en attributen om mee te werken. Ik voel mij in die rol als wethouder voor Financiën dan ook wel thuis. Ik hoop, dat hierover een discussie tussen de fractiewoordvoerders op gang komt. Ik heb hierover nog geen mening namens het College. De beantwoording door het College is volgens sommigen te laat. Ook ik ben van mening, dat de Raad recht heeft op zo spoedig mogelijke beantwoording. Het antwoord moet echter ook goed zijn en er moet iets mee gebeuren. Als wij "ja" zouden zeggen en "nee" doen, zou de Raad bozer zijn dan als wij zeiden, dat wij nog zitten te broeden. Een aantal gestelde vragen heeft te maken met processen die langer duren voordat ons helder voor ogen staat wat wij precies willen, zoals de vraag of de afdeling Financiën niet pro-actiever moet zijn. Daarvoor moeten wij eerst goed in kaart brengen wat wij gaan doen en wat voor regels wij opstellen. Dan moet er ook één persoon verantwoordelijk blijven. Wie moet dat dan zijn? Dat kan niet de afdeling Financiën zijn als het gaat om een probleem bij een andere dienst. Met deze zaken moet de Raad serieus omgaan. Ik hoop, dat de heer Houterman ons meer tijd gunt voor een antwoord, dat in ieder geval nog deze eeuw zal komen. (De heer HOUTERMAN: De vraag was positief bedoeld en was erop gericht, dat volgend jaar bij de behandeling van de rekening vragen van de heer Veldman niet meer behoeven te worden herhaald.) De vraag naar de risico's kan ik ook niet op korte termijn beantwoorden. Soms is men tegelijk afnemer van en leverancier aan de eigen dienst. Soms is men zelfs wethouder, verantwoordelijk voor twee diensten waarvan de ene aan de andere levert. De vraag of er bedrijfsrisico's zijn waarvoor men zich moet verzekeren vind ik heel nuttig. Ik zal daarop terugkomen omdat ik er nu geen antwoord op kan geven. Hetzelfde geldt voor de vraag naar de commissariaten. (De heer HULSMAN: Ik had eigenlijk van de wethouder voor Financiën een antwoord verwacht op de motie over de aanbevelingen van de Commissie-Herweijer. Ik spreek daarmee niet de wethouder voor Bedrijven aan.) Het gaat u vooral om de automatiseringsbudgetten. Dat is een zaak van de wethouder voor automatisering. (De heer HULSMAN: Nee, het gaat om het concernbeleid van de gemeente als geheel.) Vindt u het goed dat wij binnen het College uitmaken wie namens het College antwoordt en dat u gewoon een antwoord krijgt? (De heer HULSMAN: Als ik maar een integraal antwoord krijg.) Natuurlijk, wij spreken altijd integraal in het College. Als u mij vraagt of ik als wethouder voor Financiën alvast een preadvies wil geven, antwoord ik dat ik dat pas wil doen na overleg met de andere collegeleden. Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. De voorzitter van de Rekeningen-commissie heeft gevraagd wanneer bestuurlijke besluitvorming plaatsvindt over het actieplan van de heer De Jong. In de vergadering van 25 juni 1996 heeft het College actieplan van de bestuurlijk gedelegeerde besproken, waarna het op 26 juni jl. inhoudelijk en op 4 juli jl. technisch is besproken in de commissie van advies. Met het aantreden van de heer Testa als directeur van het GVB op 16 september jl. werd het van belang, ook diens oordeel over het actieplan en de implicaties ervan voor het bedrijf te vernemen. In de vergadering van de genoemde raads- commissie van 21 november jl. heeft de directeur zijn zienswijze hierop gegeven. In concreto is naar aanleiding daarvan afgesproken, dat de door de heer De Jong aangegeven eerste tranche aan mogelijke bezuinigingen zal worden verwerkt in de begroting voor 1997 van het bedrijf, welke conceptbegroting begin december a.s. zal worden ingediend. De commissie heeft daarbij uitgesproken, dat zij graag een koppeling zou zien met het sociaal plan. Bij de bestuurlijke behandeling van deze begroting in januari 1997 zal uiteraard in College en raadscommissie aan deze eerste tranche uitvoerig aandacht worden besteed. Of dit tot concrete en specifieke besluiten leidt, kan thans nog niet worden aangegeven. De tweede vraag van de Rekeningen-commissie betreft de stappen die sinds het verschijnen van het actieplan-De Jong zijn genomen om de administratieve organisatie te verbeteren. Als belangrijkste feit kan in dat verband worden genoemd het per 1 januari 1997 aantrekken van een financieel directeur. Als men de trap wil schoonvegen, moet men immers van bovenaf beginnen. Daarnaast is een begin gemaakt met het opzeggen van de overeenkomsten voor de inzet van interimmanagers, hetgeen ertoe moet leiden dat deze functies door voldoende gekwalificeerd, eigen personeel zullen worden bezet. Gezien het brede en diepe reorganisatie- proces dat op korte termijn moet worden uitgevoerd en de hoge mate van personeelsgevoeligheid wordt op dit moment zeer actief geworven voor een directeur sociale zaken. Gelet op de inmiddels ontstane vacature en het probleem van te weinig kennis en kunde aan de top van het trambedrijf wordt ook hier naarstig gezocht naar een nieuwe bedrijfsdirecteur. Indien en zodra deze spilfuncties zijn bezet, kan een daadwerkelijk begin worden gemaakt met het ter hand nemen van noodzakelijke verbeterings- maatregelen. De derde vraag van de Rekeningen-commissie was, aan wie tweemaandelijks zal worden gerapporteerd en of er al een dergelijk rapport is verschenen. Het voorstel van de heer De Jong was, tweemaandelijks te rapporteren over de voortgang in de uitvoering van de maatregelen in zijn actieplan. In principe blijft deze termijn gehandhaafd, zij het dat per aandachtsveld een gerichte periodieke rapportage plaatsvindt van de directeur aan het College, die vervolgens ter bespreking wordt voorgelegd aan de leden van de commissie van advies. Ik zeg hierbij dus niet dat over alle onderwerpen eens per twee maanden zal worden gerapporteerd, maar wel dat de commissie een overzicht zal krijgen van de afspraken die worden gemaakt, over de onderwerpen waarover wordt gerapporteerd en van de frequentie waarin dat gebeurt. Als er rapportages verschijnen, spreekt het vanzelf dat zij ook in de commissie kunnen worden besproken. De vierde vraag van de Rekeningen-commissie betreft het uitbrengen van een deugdelijke jaarrekening, waarvan is gevraagd of dit wel de hoogste prioriteit van dit College heeft. Men zal begrijpen, dat het antwoord daarop "ja" is. Het uitbrengen van een deugdelijke jaarrekening heeft uiteraard voor het College een hoge prioriteit. Het feit dat het om tal van redenen, waarop ook de heer De Jong heeft gedoeld, niet altijd mogelijk is geweest binnen de gestelde termijn een deugdelijke rekening in te dienen heeft met name de aanleiding gevormd voor het College om ervoor te zorgen dat de rekening over het dienstjaar 1996 binnen de termijn zal worden ingediend. De directeur van het GVB onderschrijft deze prioriteitsstelling, doch heeft erop gewezen dat dit mede afhankelijk is van het tempo waarin de kwaliteitsverbetering van het management kan worden gerealiseerd. De wethouder voor Financiën heeft aangegeven dat de afdeling Financiën en hij pas bij de zaak worden betrokken als iedereen aanvoelt dat er iets mis is. Ik heb daarover een andere opvatting, omdat de begroting en de rekening als eerste bij de wethouder voor Financiën worden ingediend. Dat is het moment waarop men kan bezien of iets al dan niet goed gaat. Vooral uit het onderzoek van de Commissie-Van der Zwan zal blijken hoe precies die rolverdeling in het verleden heeft gelegen en of daarbij ook veranderingen gewenst zijn. (De heer HOUTERMAN: Dit is misschien ook de crux van de discussie. Onder normale omstandigheden hebt u gelijk, dat de jaarlijkse rekening een goed toetsmoment zou moeten zijn, maar bij ingrijpende administratieve reorganisaties is het de vraag of die jaarlijkse frequentie niet te laag is en of niet de portefeuille Financiën hierbij tussentijds en interactief betrokken moet zijn. Wij spreken in deze Raad nu al tien jaar over de zorgelijke situatie bij het GVB.) Dat betekent dat ook de afdeling, c.q. de portefeuille Financiën al tien jaar bij die discussie betrokken is geweest. (De heer HOUTERMAN: Had kunnen zijn!) Die discussies vinden toch in openbaarheid plaats? (De heer HOUTERMAN: Jazeker. Betrokkenheid is echter iets anders dan de discussie aanhoren.) Laten wij het rapport van de Commissie-Van der Zwan afwachten, dat ook een aardige analyse zou kunnen geven van de verschillende verantwoordelijkheden. Misschien zal dit ook leiden tot een andere rol voor de afdeling Financiën. Met betrekking tot fraude is gevraagd, hoe externe meldingen kunnen worden geregeld. Vanuit de Hoofdafdeling Personeel en Organisatie is het initiatief genomen voor een intern meldpunt. Het betreft hier met name een registratiepunt. De bedoeling is, dat alle afdelingen, diensttakken en stadsdelen die worden geconfronteerd met fraude dit ook melden bij dat meldpunt, waar registratie plaatsvindt en waar ook wordt bezien of de sancties die worden getroffen overal gelijk zijn. Als iemand vanuit de ambtelijke organisatie een fraudegeval wil melden, kan dat via zijn eigen directeur. Als dat onmogelijk is, zal de gemeentesecretaris die rol op zich nemen. Ik betuig mijn dank aan de Rekeningen-commissie voor het compliment voor het meerjarenplan van de sector Openbare Ruimte/Binnenstad. De Rekeningen-commissie heeft terecht opgemerkt, dat een dergelijk meerjarenplan alleen maar zinvol is als er ook meerjarenramingen zijn. Anders blijft het niet meer dan een groslijst. In de metaforen van de heer Levie bij de inbreng van de heer Houterman over de portefeuille Financiën ontbrak naar mijn mening die van de dienstverlening. Ik meen, dat het goed is, in het College en in samenspraak met de Raad nog eens te spreken over de gewenste rol van de afdeling Financiën. Ik beschouw het als een goede ontwikkeling van de Bestuursdienst dat er een Sector Concern komt, waarin zowel de financiële poot als de personeel- en organisatiepoot zit. Van veel gemaakte opmerkingen, die zeker relevant waren, vraag ik mij namelijk af of zij een zaak zijn voor een financiële afdeling, dan wel voor een afdeling die zich verantwoordelijk voelt voor de organisatie. Juist het raakvlak tussen beide maakt het goed mogelijk, bij de vorming van de Bestuursdienst een eind in deze richting te komen. Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Wij zijn het met elkaar eens, dat dat de administratieve organisatie van het Grondbedrijf nu grosso mode op orde is. Ik heb dit jaar al tweemaal in het College een complimentje van de wethouder voor Financiën mogen incasseren. Dat gebeurt niet alle dagen. De vraag die nu overblijft, waarbij ook de accountant een voorbehoud maakt, is of de voorziening voor de grondexploitaties juist is. Ik merk, dat meerjarenramingen vanmiddag sterk "in" zijn. Ik meld daarom, dat die voorziening is gebaseerd op een enorme meerjarenraming. De contante waarde daarvan wordt tot een bedrag herleid. De vraag is of dat nu het juiste bedrag is. Daaronder hangen zaken als "cost to complete" en percentage gereed. Naar mijn mening is de juiste omvang van de voorziening nooit te bepalen, in die zin dat één bedrag juist zou zijn en alle andere bedragen niet. Het gaat immers om een meerjarenraming en dus om de toekomst, met alle onzekerheden van dien. Men kan dus nooit zeggen dat iets wat betrekking heeft op de toekomst en daarmee op een bepaalde manier rekening houdt, de juiste oplossing zou zijn. Dat is ook heel goed te zien aan de risicografieken die wij tegenwoordig maken en die ik als een grote stap voorwaarts beschouw. Bij iedere grondexploitatie, net als bij het totaal daarvan, geven wij vandaag de dag niet de mededeling zoals vroeger "het tekort op deze grondexploitatie is X", maar geven wij er een keurige grafiek en een toelichting bij, waaruit blijkt dat de kans dat het X is of beter bijvoorbeeld 70% is. De vraag is dus niet of X juist is, maar of dat percentage acceptabel is. (De heer HOUTERMAN: Een complimentje voor de wethouder Grondzaken!) De tweede vraag is of bij alles wat er op ons afkomt in een meerjarenraming de beheersing van risico's en van kosten goed is geregeld en of er in administratief-organisatorische zin voldoende voorzieningen en bijsturingsmogelijkheden zijn om te kunnen zeggen, dat het Grondbedrijf er naar het zich laat aanzien in zal slagen binnen de bandbreedte van de kansverdeling te blijven. Er zijn variabelen die het Grondbedrijf niet kan beheersen. De belangrijkste daarvan zijn uiteraard de rentestand en de markt. Van de zaken die het Grondbedrijf wel kan beheersen, is vooral de post verwervingen van belang. Wij hebben bij de Middelveldsche Akerpolder (MAP) daarbij ook het nodige leergeld betaald. Naar aanleiding van de MAP is toegezegd, dat er een halfjaarlijkse rapportage komt van de stand van zaken bij alle verwervingen in de diverse grondexploitaties. Bij het eerste halfjaarrapport van dit jaar zat die er ook netjes bij. Mijn conclusie bij lezing was, dat dit wel voldoende onder controle is. Er zijn meer plussen dan minnen. Minder interessant vind ik de vraag of een aannemer die een terrein bouwrijp aan het maken is op enig moment nu precies op 35% van het werk is gekomen en of dit een maand later 40% is geworden. Ik heb het gevoel dat de discussie zich daarop ten onrechte toespitst. De moeilijkheid blijkt ook te zijn, dat die aannemer dit op die manier niet bijhoudt. Wij proberen dit, overeenkomstig alle afspraken, boven water te krijgen, maar aannemers hebben hun proces helemaal niet zo georganiseerd dat zij dit halverwege de rit kunnen vertellen. Meestal heeft een aannemer een aanneemsom en een bestek, met een tijd waarbinnen het werk moet worden uitgevoerd. De discussie tussen aannemer en opdrachtgever richt zich op de vraag of het werk binnen het bestek, binnen de tijd en binnen de aanneemsom gebeurt. De precieze verdeling over de termijnen is daarbij secundair. Bij de verwervingen ben ik het echter volkomen met de gemaakte opmerkingen eens. Naar mijn gevoel hebben wij dit nu evenwel redelijk onder controle. Belangrijk is ook of de aanbestedingsprocedure juist is. Veel interessanter dan de verdeling van de termijnen van de aannemer in de tijd is de vraag of de aanbesteding zo in elkaar zit, dat het werk zo goedkoop mogelijk is aanbesteed. De Raad heeft dienaangaande enige tijd geleden de notitie ontvangen waarin het College heeft uitgesproken, als regel openbaar te willen aanbesteden, met uitzonderingen die moeten worden gemotiveerd. Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Mijnheer de Voorzitter. De Rekeningen-commissie vraagt in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) heel nadrukkelijk om beheersmaatregelen opdat de uitgaven helder in beeld worden gebracht en opdat aan het einde van het jaar het egalisatiefonds ook goed herkenbaar wordt gepresenteerd. Op vragen van mevr. Schutte in de commissie heb ik al toegezegd, dat met ingang van volgend jaar de begroting van de WVG als één geheel vanuit de portefeuille MGZ zal worden gepresenteerd en dat al die zaken op die manier inzichtelijk zullen worden gemaakt. Ik neem aan, dat dit aan de wens van de Rekeningen-commissie tegemoetkomt. Verder zijn vragen gesteld over de automatisering en de beheersing daarvan. Het NUS heeft ons geleerd, dat een goede controle op dergelijke processen onontbeerlijk is. De Rekeningen-commissie suggereert een aanpak conform de aanbevelingen van de Commissie-Herweijer. Naar de mening van het College moet men in elk geval bij de automatisering goed letten op sluitende afspraken tussen de ambtelijke en bestuurlijke verantwoordelijkheden, op een heldere financiële en beleidsmatige beheersstructuur, en op een goede periodieke verantwoording van alle stappen van de beheerder aan de bestuurlijk verantwoordelijke, waarbij wordt aangegeven wat gereed is en wat nog betaald moet worden om de zaak uiteindelijk compleet te maken. Hierbij moet men goed de samenhang bezien tussen al die organisatorische veranderingsprocessen. Ik verwacht, dat wij de motie op dit punt naar de geest zullen overnemen. Ik hoop dat de indieners het ons toestaan, dat wij met een specifieke uitwerking in de automatiserings- processen komen, analoog aan de aanbevelingen van de Commissie- Herweijer. Een onafhankelijke toets ten opzichte van het bestuur en de beheerder achten wij hierbij strikt noodzakelijk. Wij nemen de motie dan ook over en komen nog met regels voor dit soort grote processen, die wij dan op dat moment zullen vaststellen. De heer Cornelissen had kritiek op de formulering op blz. 3105. Het gaat erom, dat er bij de Secretarie iemand moet zijn die verstand heeft van de processen, iemand die bij dit soort grote automatiseringsprocessen weet waar hij de know-how voor de begeleiding kan inkopen en die dit kan aansturen. Men kan zeggen dat het NUS heel groot is. Ik geef het voorbeeld van de WVG, waarbij wij voor de onafhankelijke indicatiestelling een automatiseringssysteem hebben gekocht voor Tot en met. Daarbij denk ik niet onmiddellijk aan een "Herweijer-achtige" structuur, maar het zou heel goed zijn als ook dat hele proces beter kan worden begeleid en als de afdeling MGZ die know-how binnen de Secretarie had kunnen vinden om hierbij te helpen. Dat is met de genoemde passage bedoeld. Niet alles is zo groot dat het met een zo sterk opgetuigde organisatie moet worden opgezet. Ik neem aan, dat dit ook overeenkomt met de bedoeling van de heer Cornelissen. De informatie van het concern zit bij de Secretarie. Zodra de reorganisatie van de Bestuursdienst zal zijn afgewikkeld, heb ik ook een helder beeld in welk cluster dit terechtkomt. Binnen een maand of twee weet de Raad naar ik hoop precies waar en hoe. (De heer CORNELISSEN: Dat veronderstelt dan wel, dat er een soort gedwongen winkelnering is bij omvangrijke projecten, doordat men verplicht is het advies van de Secretarie in te winnen. Als diensten en bedrijven daaromheen zouden gaan, zou dat dus niet effectief blijken te zijn.) Het blijkt dat veel diensten op dit moment niet weten wat zij kopen. Als voorbeeld noem ik het feit dat er een integrale indicatiestelling moet komen, waarvoor een systeem wordt gekocht. Dan komen er zeven aanbieders met proposities die niemand goed kan beoordelen. Ik vind het van belang, dat de diensten die hiermee veel te maken krijgen ervoor zorgen dat zij die expertise zelf in huis hebben, terwijl diensten die dit op kleine onderdelen moeten doen daarbij de ondersteuning van de Bestuurs- dienst kunnen vragen. In de poot ITM is het van het grootste belang dat er iemand komt die van de technische kant iets weet, evenals van het soort processen en van de wijze van aanbesteding en aansturing. (De heer CORNELISSEN: Het aansturen van het proces is inderdaad het probleem.) Inderdaad, dat is hier bedoeld. (De heer CORNELISSEN: Dan zijn wij het met elkaar eens.) De VOORZITTER: Mij rest een slotopmerking aan het adres van de voorzitter van de Rekeningen-commissie over de vraag hoe externen, niet behorend tot de ambtelijke dienst, aangifte kunnen doen van fraude en corruptie. Wethouder mevr. Ter Horst heeft de procedure voor de interne aangifte al geschetst. Iemand uit het publiek die wordt geconfronteerd met of vermoedens heeft van fraude of corruptie dient gewoon naar de politie te gaan teneinde daarvan aangifte te doen. Bij interne aangifte van corruptie dient men altijd te overwegen of ook dit zou moeten leiden tot een externe aangifte bij de politie, teneinde vast te stellen dat er corruptie binnen het ambtelijk apparaat plaatsvindt, zodat vervolging kan plaatsvinden en de zaak niet alleen personeelsmatig of intern wordt afgedaan. Men denke aan de kwestie van ontslagprocedures die hieruit zouden kunnen voortvloeien; die zijn bij een veroordeling steviger te voeren dan zonder deze. Er kan ook nog een sepot komen van de kant van het Openbaar Ministerie (OM), dan wel een vrijspraak. Het OM dringt er echter in het algemeen op aan, bij fraude- en corruptiezaken te komen tot aangifte. Bij externe aangifte van fraude en corruptie zal in de meeste gevallen de portefeuillehouder, in dit geval de burgemeester, geen directe informatie daarover krijgen. Er is een standaardprocedure waardoor de burgemeester wordt geïnformeerd wanneer men over voldoende bewijs meent te kunnen beschikken en zal overgaan tot huiszoeking, tot aanhouding, dan wel tot een begin van vervolging. De burgemeester is dus van arrestaties, dan wel huiszoekingen en dergelijke altijd op de hoogte. Meestal leidt dit ertoe, dat ik hierover spreek met de betrokken portefeuillehouder. Ik doe dat met enige voorzichtigheid, niet omdat ik de wethouders niet vertrouw, maar omdat sommige van hen het absoluut niet op prijs stellen dergelijke zaken te weten voordat de politie zijn werk heeft gedaan. Daarvoor is de burgemeester in de eerste plaats verantwoordelijk. Vervolgens blijven wij verder buiten de afwikkeling van een strafrechtelijke vervolging. Dat is een zaak die volgens ons rechtsstelsel geheel bij het OM en bij de rechterlijke macht berust, om te komen tot een sepot dan wel een veroordeling. De gevolgtrekkingen die men kan doen vanuit een eenmaal verkregen veroordeling of een vrijspraak zijn aan de wethouder voor Personeelszaken enz., die daarmee naar bevind van zaken kan omgaan, dan wel het College daarover een voorstel kan doen. Wij hebben bij de Brandweer wel eens gemeld, dat er sprake was van een veroordeling tot een geruime tijd aan gevangenisstraf, hetgeen ertoe leidde dat deze straf, die betrekking had op handel in verdovende middelen, leidde tot strafontslag. Dat vind ik doodnormaal. Bij fraude en corruptie moet men dus niet alleen denken aan fraude en corruptie op basis van de hoofdwerkzaamheid van de betrokkene, maar aan het algemene gedrag van personeelsleden in het geheel van de uitoefening van de publieke dienst in Amsterdam. Mevr. IRIK: Mijnheer de Voorzitter. Mede namens de leden Ten Have, Bouma, mevr. Hoogland en mevr. Schutte dank ik u allen zeer voor uw complimenten. Wij hebben inderdaad hard gewerkt. Wij zijn ingenomen met het grote draagvlak in deze Raad voor de kernpunten van het betoog van de Rekeningen-commissie: meer aandacht voor de administratieve processen bij reorganisaties, een meer preventieve aanpak om financiële risico's beperkt te houden en problemen te voorkomen. Dat is een positief punt. De wijze waarop de verschillende fracties het standpunt van de Rekeningen- commissie hebben onderschreven, zowel in algemene zin als met betrekking tot automatiseringsprojecten, biedt naar mijn mening aanknopingspunten voor constructieve afspraken, niet alleen over verantwoordelijkheden van de bestuurlijke portefeuillehouders, maar ook over de ambtelijke verantwoordelijkheden voor de fase van het proces waarin ambtelijk en bestuurlijk kan worden ingegrepen en voor de wijze waarop verantwoording wordt afgelegd aan de Raad en deze hierbij wordt betrokken. De grote eenstemmigheid op dit punt betekent wel, dat het niet alleen een kwestie is van verantwoordelijkheid van het College, maar dat wij, de Raad, het College hierop bij de verschillende reorganisatievoorstellen die wij langs zien komen ook uitdrukkelijk moeten aanspreken. Het gaat mij te ver, nu de gedetailleerde varianten hoe men de administratieve reorganisatie zou kunnen aanpakken langs te lopen. Ik ben blij met de toezeggingen dat er een soort procedure-Herweijer komt voor de automatisering en dat wij nog nader van gedachten zullen wisselen over de vraag hoe het beter en pro-actiever kan. Blij ben ik ook met de toezeggingen dat de Rekeningen-commissie meer inzicht krijgt in de reserveringen en de stelling dat een meerjarenraming kan bijdragen tot nog meer inzicht in de controle. Planning en control heeft ook te maken met een koppeling van beleid aan het begrotings- en rekeningproces. Dat betekent dus een meervoudige betrokkenheid van het College bij de vormgeving van nadere voorstellen. Wij hopen in 1997 op dit punt echt iets te zien, in de Commissie voor Beheer Openbare Ruimte enz. of in de Commissie voor Financiën enz. Hoe zit het nu met het Grondbedrijf? De Rekeningen-commissie acht het niet zo boeiend wat de wethouder, wij of het Grondbedrijf interessant vinden. Wij zijn van mening, dat dit bedrijf net als alle andere bedrijven moet voldoen aan wettelijke verplichtingen. Wij bepleiten dus simpelweg, dat de comptabiliteitsvoorschriften die weliswaar recentelijk zijn veranderd maar die gelden voor heel Nederland ook hier worden uitgevoerd. Wij hebben kennelijk een kans laten lopen om die voorschriften iets minder strak te formuleren. Wij hebben er gewoon aan te voldoen. Wij ontkennen zeker niet, dat de situatie bij het Grondbedrijf op veel punten, naar aanleiding van de MAP en naar aanleiding van de afspraken over de informatieuitwisseling tussen Raad en College, sterk is verbeterd in het afgelopen jaar. Dat zien wij ook als zeer positief. De Rekeningen-commissie meent, dat fraude in deze stad eigenlijk niet zo heel vaak voorkomt. Het gaat dan ook om een procedureafspraak voor uitzonderingen. De ervaring leert dat wanneer iets niet routinematig is, de communicatie daarover heel helder moet zijn. Wat intern gebeurt is helder. Ook de reactie van de burgemeester is helder. Uiteraard heeft de politie het primaat. Mogelijkerwijze aarzelen buitenstaanders soms om toch actie te ondernemen, omdat de grenzen tussen grijs en echt zwart, tussen misbruik en fraude, niet altijd even scherp zijn. Mogelijk verdient het toch aanbeveling, iets duidelijker jegens de stad te communiceren waar men met vragen over deze kwesties terecht kan. Ik constateer tenslotte, dat het debat dat wij dit jaar hebben gevoerd met het College en met de Raad constructief is geweest. Wij zijn benieuwd naar de acties die in 1997 worden ondernomen. Wij hopen dat wij niet alleen een sterke stad worden op routinematige punten, maar dat wij ons ook als stad in verandering zeer krachtig zullen laten zien. De heer LEVIE: Mijnheer de Voorzitter. Zoals ook uit mijn interruptie al bleek, ben ik sterk geboeid door de vormgeving van een meer pro-actieve rol van de afdeling Financiën. Ik meen dat wethouder mevr. Ter Horst terecht heeft gezegd, dat wij dit breder moeten zien en dat het gaat om de Sector Concern en de Bestuursdienst. Ik wil daaraan ook nog de juridische toets toevoegen. Ik heb bij debatten over subsidiebeleid, reclamecontracten enz. ook waargenomen, dat daar soms het pro-actieve juridische deel enigszins ontbreekt. Als het College enige voorstellen in deze richting overweegt, waarbij ik mij wel iets kan voorstellen ten aanzien van de vraag in hoeverre de Bestuursdienst dienstverlenend zal zijn jegens de verschillende vakafdelingen, verzoek ik het College, die voorstellen aan de Commissie voor Financiën voor te leggen, al dan niet samen met de Commissie voor Beheer Openbare Ruimte enz. Ik ben benieuwd wat voor soort voorstellen dit zijn. Ik kan mij echter ook enig "overeten" voorstellen van de afdeling Financiën. De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik begrijp de opmerkingen van de wethouder over automatisering. Dit lijkt mij een goede zaak, maar ik zie dit wel als de absolute minimumbasis. Ik vind het van groot belang dat de diensten en bedrijven met een hoge automatiseringsgraad en veel ingewikkelde processen, zoals de GSD en het GVB, er goed voor zorgen dat zij zelf voldoende bekwame mensen hebben, met name om deze processen te sturen. Het gaat erom dat zij zelf hun architect in huis halen. Dan kunnen zij vervolgens decentraal buiten de deur het systeem laten bouwen. Zij moeten echter zelf weten wat zij willen. Het omgekeerde zou toch de eer van elke dienst te na moeten zijn. Bovendien raken wij dan echt in de problemen. Enkele jaren geleden heeft de heer Houterman hier vurig gepleit voor het beperken van het aantal interimmanagers en adviseurs. Daarin past ook helemaal onze aanpak van het GVB. Ik hoor hem nu echter zeggen, dat wij trots moeten zijn op inleen. (De heer HOUTERMAN: Ik heb het over het inhuren van specialisten. Interimmanagers zijn meestal geen specialisten.) Ik herhaal, dat men de architectuur van wat men wil in huis moet hebben, terwijl men de uitvoering kan uitbesteden. Als u het zo bedoelt, zijn wij het eens. De opmerkingen over de sturende rol van de afdeling Financiën vragen om een reactie. Ik vond het antwoord van wethouder mevr. Ter Horst op dit punt zeer adequaat voor wat betreft de relatie tot de organisatorische afdelingen en het zeer fundamentele aspect van dienstverlening daarin, dat wethouder Peer over het hoofd ziet. Naar mijn mening kan men niet zeggen dat de afdeling Financiën van de majeure zaken die hij noemde niet tijdig op de hoogte was en daarin niet haar rol heeft gespeeld. Dat blijkt ook wel uit antwoorden van de voorganger van wethouder Peer in deze Raad. Ik meen dan ook, dat de wethouder dit te veel uit zijn verband trekt. Dat neemt niet weg, dat de afdeling Financiën natuurlijk wel een bepaalde anticiperende rol kan hebben, maar om daarmee een soort superafdeling te worden die alle andere afdelingen runt ten aanzien van risico's en de administratie lijkt mij veel te ver gaan. Bovendien kan die afdeling dit nauwelijks behappen, in de zeer brede organisatie die wij kennen. Men moet er toch ook niet aan denken, dat alle ellende van de bedrijven allemaal op het hoofd van wethouder Peer en diens mensen zou terechtkomen? Dat lijkt mij ook niet terecht. Daarvoor heeft iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid in dit huis. Daarvoor maken wij planning en control en managementcontracten. Het lijkt mij, dat wij dit niet te veel moeten concentreren in één hand, ook vanwege de discussie over de relatie tussen opdrachtgever- en opdrachtnemerschap die wij bij de aanvang van deze collegeperiode hebben gevoerd. Die zaken moeten wij uit elkaar houden. Ik beluister bij de wethouder te veel de neiging, dit juist op elkaar te stapelen. Dat lijkt mij niet verstandig. De heer HULSMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de wethouder voor Zorg voor de toezegging, in het kader van de WVG met een heldere procedure te komen. Die toezegging was inderdaad al eerder gedaan maar leek niet meer terug te vinden in het antwoord aan het adres van de Rekeningen-commissie. Ik dank het College ook voor de positieve reactie op de motie, die het College naar ik begrijp ook breder wil interpreteren dan hier is gesteld, door hierbij niet alleen de externe budgetbewaking maar ook de andere aspecten van de Commissie-Herweijer te betrekken, die de beheersstructuur betreffen. In combinatie met het door de heer Cornelissen aangeroerde punt, het opdrachtgeverschap sterker te benadrukken, zeker waar het om automatisering gaat, meen ik dat dit tot een goed beleid in de toekomst kan leiden. De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. In de beantwoording door en de toezeggingen van het College kan ik mij goed vinden. Wethouder mevr. Ter Horst heeft mij in positieve zin aan het denken gezet. Waar ik in mijn betoog van "de portefeuille Financiën" sprak, is het bij nader inzien inderdaad beter, van "de cluster Middelen" te spreken in het kader van de nieuwe Bestuursdienst, omdat in die cluster misschien het conglomeraat van disciplines zit dat mij voor ogen staat. Daaraan zou ik niet zelf hebben gedacht. Dit beschouw ik als een waardevolle aanvulling. Het is uiteraard niet de bedoeling dat de wethouder voor Financiën een soort Atlas wordt die alles op zijn schouders krijgt. De kern van mijn boodschap was, dat het niet een kwestie is van op elkaar stapelen maar van naast elkaar zetten, in die zin dat het cluster Middelen niet alleen vooraf of achteraf bij een zaak wordt betrokken, maar ook tijdens de rit, om eerder te kunnen participeren. Dat geeft die cluster ook een extra dimensie. Ik trek dit ook enigszins naar mijzelf toe, in die zin dat ik de afgelopen jaren bij een aantal dossiers het gevoel heb gehad, dat wij eerder zagen aankomen dat een portefeuille in moeilijkheden zou komen en dat wij de zuiverheid hebben gehad te wachten tot het zo ver was. (De heer CORNELISSEN: Het zal u toch ook niet zijn ontgaan dat wij de neiging hebben, bij agendering van jaarstukken in commissies daar snel overheen te gaan, terwijl daarin nu juist de signalen staan om er iets mee te doen. Wij moeten dus ook naar onszelf kijken.) Daarin hebt u gelijk, maar in jaarstukken staan vaak ook niet de vroege waarschuwingen, waardoor een doorsnee raadslid, dat niet is geschoold op dit gebied, de signaalfunctie van de jaarrekening niet voldoende benut. Zoals wij ook zeggen dat er een "burgerbegroting" moet komen waardoor iedere Amsterdammer de gemeentebegroting zou kunnen lezen, zou ook een jaarrekening de elementen moeten bevatten die raadsleden wakker schudden. (De heer CORNELISSEN: Ik vond het buitengewoon nuttig dat wij bij de begrotingsbehandeling ook al de rekening in ons bezit hadden, waardoor wij dwarsverbanden konden leggen.) Wethouder PEER: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb gezegd voorstander van meerjarenramingen te zijn. Overigens heb ik niet gezegd, dat er op dit moment geen meerjarenraming zouden zijn. Er is een strikte koppeling van een meerjarenraming en het komend programaccoord. Elke vier jaar wordt inzichtelijk wat de financiële positie van de gemeente Amsterdam is. Die informatie kan men gebruiken bij het opstellen van verkiezings- programma's, maar ook van het programaccoord. Ik wil er net als de directeur Financiën naartoe, dat er ook een soort voortschrijdend inzicht in die meerjarenraming komt. Dat is ook wat de heer Levie vraagt. Daardoor kan men bijvoorbeeld na twee jaar zien wat er is gebeurd, wat de financiële positie is, wat de financiële vertaling van het programaccoord is, maar ook wat het effect van die financiële inspanningen is. Ik hoop daarvoor een systeem te kunnen opbouwen. Over de rol van de afdeling Financiën kom ik namens het College niet met een standpunt. De heer Houterman heeft gezegd, dat dit niet een soort Atlas moet worden. Atlas is een mythologische figuur, die de aarde op zijn schouders draagt, maar het is ook de hoogste ruggenwervel van de mens, waarop het hoofd draait en scharniert. Dit betreft dus de signalerings- functie: doordat men het hoofd draait, kunnen de ogen signalen opnemen. Voor een goede aansturing in financiële zin moet men ook op tijd kunnen signaleren dat zich ergens een probleem voordoet. Ik meen ook niet, dat de heer Houterman pleit voor een soort supercluster waarin de financiële problematiek van de gemeente op de schouders wordt genomen, maar wel dat hij pleit voor het inbouwen van een "early warning-system" in het concern Amsterdam, in die zin dat men nog voordat de brandmelders aanslaan al ruikt dat er iets mis is en dat daaraan misschien iets moet worden gedaan, veel meer dan achteraf sterk ingrijpen. In reactie op de opmerkingen van wethouder mevr. Ter Horst en de complimenten die ik daarin beluister over de dienstverlening die de afdeling Financiën op dit moment levert, merk ik op dat zij dit als geen ander kan onderbouwen, omdat de afdeling zich de afgelopen maanden heeft uitgeput in dienstverlening bij bepaalde problemen in haar portefeuille. Met die complimenten sluit ik mijn bijdrage aan dit debat maar af. De VOORZITTER: Aan het adres van mevr. Irik ga ik nog in op de vraag of er ook andere mogelijkheden zijn om het primaat van de politie met betrekking tot de externe aangifte van fraude en criminaliteit te vermijden, vanwege het feit dat men niet zo gauw naar de politie zou gaan met een aanklacht op dit terrein. In de praktijk merken wij, dat men daarmee nogal eens bij mij of bij mijn medewerkers komt. Ik speel dit dan wel onmiddellijk door naar de politie. Er is natuurlijk geen sprake van, dat ik zelf ooit op enige wijze op onderzoek zou uitgaan. Schriftelijke of mondelinge meldingen die niet anoniem zijn en die betrekking hebben op fraude of criminaliteit worden doorgegeven aan de korpsleiding, teneinde die zaken verder te onderzoeken. Daarbij wordt altijd de discretie in acht genomen, in die zin dat iedereen onschuldig is totdat het tegendeel is bewezen. Een enkele maal is ook een wethouder bij mij gekomen met de vraag, een situatie met betrekking tot mogelijke fraude of corruptie met mij te bespreken, waarbij ik dan zeer snel een lid van de korpsleiding dan wel een dienstdoende politiefunctionaris heb betrokken, om daardoor de zaak in goede banen te leiden. De discussie wordt gesloten. De heer HULSMAN (orde): Ik heb begrepen dat de motie ruimhartig is overgenomen door het College. Ik heb dus aan stemming geen behoefte meer. De motie-Hulsman c.s. (nr. 741), ingetrokken zijnde, maakt geen onderwerp van behandeling meer uit. De voordracht onder A, nr. 469, wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2337 van het Gemeenteblad. De missive onder B, bijlage O11, de nota onder D, nr. 720, en het verslag onder C, nr. 719, worden voor kennisgeving aangenomen. Aan de orde is thans: 11 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1996 tot actualisering van de statuten van de NV Energieproduktiebedrijf UNA (Gemeenteblad afd. 1, nr. 706, blz. 3015). De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Dit onderwerp is twee maal in de commissie van advies aan de orde geweest. Wij zijn daarbij buitengewoon kritisch geweest. In tegenstelling tot wat er in de voordracht staat, heeft onze fractie zich niet voor de voordracht uitgesproken, maar daarbij een voorbehoud gemaakt. Dat was ingegeven door het feit dat er in technische zin niet veel tegen deze statutenwijziging is in te brengen, maar dat deze inhoudelijk de opmaat is naar het door het Ministerie van Economische Zaken voorgestane en door Amsterdam afgewezen proces van fusie en privatisering. Met deze statutenwijziging komt de vorming van één landelijk productiebedrijf, waarin de distributiebedrijven medezeggenschap hebben, absoluut een stap dichterbij. Dat is een ontwikkeling die de machtsconcentratie in die sector vergroot. Dat is niet in het belang van de consument, de Amsterdamse burger. Voor die belangen zitten wij hier. Om die reden hadden wij het er toch moeilijk mee, ons gewonnen te geven voor deze in feite technische bijstelling. Wij zullen echter toch onze steun aan de voordracht geven, maar wij kunnen niet nalaten, bij de vaststelling ervan deze kanttekening te maken. Ik weet, dat het College alert reageert in de richting van Den Haag om het Amsterdamse standpunt duidelijk te maken, maar ik meen dat wij er nog eens over moeten nadenken wat ons nog meer te doen staat om dit ook breder ingang te doen vinden. Naar onze heilige overtuiging is het namelijk een slechte zaak wanneer wij naar een dergelijke machtsconcentratie in de nutssector toe gaan. De heer KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Ook de fractie van GroenLinks is geen voorstandster van privatisering van de elektriciteits- productiebedrijven en dus ook niet van de UNA, zeker niet zolang er feitelijk nog sprake is van een monopoliepositie. Nu dreigt dit wel te gebeuren met de voorstellen die de directie van de UNA had ontworpen, maar het College schrijft in de voordracht dat dit probleem van de baan is, omdat het aandelenkapitaal nu nog maar wordt uitgebreid van 225 tot 450 miljoen gulden, "zodat te allen tijde een meerderheid van het aandelen- kapitaal in handen blijft van de huidige aandeelhouders." Die aandeelhouders zijn diverse overheden. Die zinsnede zou het College toch nog iets meer moeten toelichten, omdat dit helemaal niet een oorzakelijk verband betreft dat is weer te geven met het woord "zodat". Immers, als men vrij mag verkopen, is 225 miljoen gulden weliswaar de helft van 450 miljoen gulden, maar zou nog altijd een van de drie overheden zoveel kunnen gaan verkopen dat er uiteindelijk geen meerderheid meer over is. Ik vraag daarom of, in afwijking van de statutenwijziging zoals de directie die oorspronkelijk had opgesteld en die ook aan de commissie was voorgelegd, waarin stond dat er niet statutair zou worden vastgelegd dat de meerderheid in handen van overheden zou moeten blijven, nu bij de toezegging van de directie ook hoort dat wel op de een of andere manier wordt vastgelegd dat de meerderheid van deze aandelen in handen van de overheden blijft. Anders zal het College de steun van onze fractie hiervoor niet kunnen krijgen. De heer MEIJER: Mijnheer de Voorzitter. In de commissie hebben wij over dit onderwerp uitvoerig van gedachten gewisseld. Daarbij was voor de PvdA een van de kernpunten dat ook op de korte of de middellange termijn het meerderheidsbelang van de deelnemende overheden in de UNA gewaarborgd is. Wij hebben van het College begrepen, dat dit in ieder geval voor de middellange termijn geldig blijft. Om die reden kunnen wij ook met dit voorstel instemmen. De voorstellen die nu door het Kabinet worden ontwikkeld om de hele elektriciteitsproductiesector te saneren en te komen een landelijke productiemaatschappij zijn hier gelukkig nog niet aan de orde. Wat de nu voorliggende voordracht betreft, menen wij dat er voldoende waarborgen zijn voor het Amsterdamse belang. Daarom zal mijn fractie voor de voordracht stemmen. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Houdt deze wijziging van de statuten niet een sluipende privatisering in de energiesector en een toenemende concentratie van macht in? Bergt dat niet het gevaar in zich van een steeds toenemend gebrek aan democratische controle, en dat terwijl in deze sector toch belangrijke besluiten worden genomen, met gevolgen voor milieu en consument? Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. De heer Cornelissen heeft gezegd dat hij tegen machtsconcentratie in de nutssector is. Ik heb daar wel gevoel voor, maar wij moeten wel de realiteit in het oog houden. Als minister Wijers - tot dezelfde partij behorend als de heer Cornelissen, die dan ook zeker van de mogelijkheid tot beïnvloeding gebruik zal maken - doorgaat in het spoor dat hij nu heeft ingezet en als de Tweede Kamer hem daarin steunt, kunnen wij niet anders dan constateren dat er op de markt van de elektriciteitsproductie concurrentie zal optreden. Dat betekent, dat buitenlandse elektriciteitsproducenten op het Nederlandse grondgebied kunnen opereren en dat Nederlandse elektriciteitsproducenten dat in het buitenland ook kunnen. Wil men voorkomen dat de Nederlandse elektriciteitsproductiewereld onmiddellijk wordt opgekocht door buitenlandse elektriciteitsproducenten, dan moet men dus zorgen dat er in Nederland ook een redelijk sterke speler op dat veld is. Mijn inschatting is, gebaseerd op onderzoek, dat de huidige elektriciteits- productiemaatschappijen in Nederland op zichzelf te klein zijn om die concurrentie aan te gaan. Mocht het tot een dergelijke ontwikkeling komen, dan meen ik dat het verstandig is - al ben ik het in principe met de heer Cornelissen eens dat het de vraag is of dit nu de gewenste richting is - dat wij in Nederland ook onze krachten bundelen. (De heer CORNELISSEN: Zoals u het nu zegt is het juist, maar u vertelt niet waar de crux zit. Dat is namelijk dat vervolgens de distributiebedrijven een sturend aandeel kunnen hebben in de productiesector. Daar zit het probleem, niet in de concentratie van de productie op zichzelf.) Dan weet u ook, dat de gemeente Amsterdam in het begin voor gek werd versleten, maar dat wij nu gaandeweg steeds meer steun beginnen te krijgen voor ons standpunt, dat het ongewenst is dat de distributiesector aandelen heeft in de productiesector. Of wij dat standpunt overeind kunnen houden, is overigens nog maar de vraag. Mocht het landelijk productiebedrijf dat minister Wijers wil niet doorgaan - waarop het begint te lijken omdat er weinig steun voor is - dan verwacht ik een ontwikkeling waarbij in Nederland bedrijven zullen ontstaan die zowel produceren als distribueren. Dat zal in het noorden, het oosten en het zuiden van het land het geval zijn. De vraag is dan of wij in het westen van het land wijs bezig zijn als wij daar productie en distributie gescheiden houden, omdat wij dan binnen Nederland weer een zwakke speler zijn. Laten wij echter niet vooruitlopen op die ontwikkeling. Ik meen, dat de heer Cornelissen en het College het op dit punt volledig met elkaar eens zijn. De heer Köhler heeft gezegd, tegen privatisering te zijn en heeft gevraagd of deze statutenwijziging er niet toe leidt dat wij als overheid de instrumenten uit handen geven. Zonder het onaardig te bedoelen, vind ik dat hij daarin een achterhoedegevecht voert, juist in relatie tot de ontwikkelingen die plaatsvinden. In de huidige situatie blijft de meerderheid liggen bij de overheden. Als de minister de Elektriciteitswet zou gaan wijzigen, is het onzeker wat er gebeurt. Dan is het heel goed mogelijk, dat er nu provinciale en gemeentelijke overheden zijn die eieren voor hun geld kiezen en hun aandelen verkopen. Als zij dat doen en als de andere overheden binnen de UNA die aandelen niet willen overnemen, bestaat inderdaad de kans dat er een minderheid ontstaat in het overheidsbelang. (De heer KÖHLER: Dus de zin in de voordracht "zodat te allen tijde de meerderheid van het aandelenkapitaal in handen blijft van de huidige aandeelhouders" is niet juist.) Wel in de omstandigheid dat die aandeelhouders dat ook willen. Als dat niet meer het geval is, kunnen wij natuurlijk ook niet garanderen dat die aandelen in handen van de overheid blijven. (De heer KÖHLER: Dan heeft die hele verlaging van 500 naar 450 miljoen gulden geen zin. Immers, ook bij 500 miljoen gulden zouden die aandelen bij voorkeur eerst bij die overheden komen, die alleen zouden kunnen verkopen als zij dat zelf willen. Dat kan met deze statutenwijziging nog steeds. Als een of twee van de aandeelhouders, niet zijnde Amsterdam, gaan verkopen, kan men dus in een minderheidspositie komen.) Het gaat nu om 225 miljoen gulden. Als men het aandelenkapitaal uitbreidt tot 450 miljoen gulden en de huidige aandeelhouders zouden die nieuwe aandelen niet willen hebben, dan bestaat de kans dat die aandelen in handen komen van anderen. Dat is dan nog altijd de helft van de aandelen, dus dan heeft men een meerderheid bij een aandelenbezit van 50%, wanneer men slechts één aandeel koopt. Dan is de meerderheid in overheidshanden. Als overheden, zoals de gemeente Amsterdam en de provincie Noord-Holland, het niet meer belangrijk vinden deze aandelen in overheidshanden te hebben en die willen verkopen, kan er niets anders gebeuren dan dat de overblijvende aandeelhouders die aandelen opkopen. Vinden zij het niet belangrijk genoeg om de meerderheid te houden, dan worden deze aandelen natuurlijk aan externen verkocht. (De heer CORNELISSEN: Het standpunt van de heer Köhler pleit eigenlijk voor een soort overnameplicht. Dat gaat wel veel verder. Het is de vraag of dat binnen deze constructie wel noodzakelijk is. Ik meen van niet. Ik vind de argumentatie van de wethouder wel juist, dat hierin op zichzelf voldoende waarborgen zitten.) Ik ga ervan uit, in de redenering van de heer Köhler, dat de overheden hechten aan dit soort aandelen. De mogelijkheid is nu gecreëerd om de meerderheid te behouden. Als men daaraan niet meer hecht, moeten wij het ook laten lopen. Men kan echter niet zeggen, dat er dan een plicht is voor de overblijvende overheden om aandelen over te nemen. Zo ver zou ik niet willen gaan. (De heer CORNELISSEN: Dat lijkt mij heel correct.) Bovendien heeft men dan de kans dat men een te hoge prijs betaalt. Dat lijkt mij ook niet wenselijk. (De heer VAN DUIJN: Als er nu op Nederlandse schaal gefuseerd is, is er dan een garantie dat dit allemaal niet wordt opgekocht door buitenlandse producenten?) Nee, die garantie is er absoluut niet. (De heer VAN DUIJN: Dat moeten wij ons misschien inderdaad bij Duitsland aansluiten, om te voorkomen dat iets in die geest gebeurt.) Zelfs als er één landelijk productiebedrijf zou komen, dan is dat in vergelijking met landelijke productiebedrijven in andere landen aan de kleine kant, maar in ieder geval heeft men dan een kans op overleving. Ik sluit echter absoluut niet uit, dat het Nederlandse productiebedrijf ook weer met anderen besprekingen zal aangaan om met derden te gaan fuseren. (De heer VAN DUIJN: Moeten wij ons dan wel door die angst laten leiden?) Als men tot dit soort liberalisering en marktwerking overgaat, ontstaan dergelijke processen. Dan ben ik het met de heer Cornelissen eens, dat men zich serieus de vraag moet stellen of dit nu de gewenste richting is. De gemeente Amsterdam is echter één speler op het veld. Wij brengen dit soort opvattingen ook over, maar of dat bepalend zal zijn voor de koers die de minister en de Tweede Kamer zullen volgen, weet ik niet. Ik hoop van wel, maar ik heb daarover natuurlijk geen zekerheid. De heer KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Ik lees de statutenwijziging toch zo, dat straks die aandelen kunnen worden verkocht, zij het weliswaar bij voorrang aan de mede-aandeelhouders. Dit geldt ook voor die eerste 225 miljoen gulden. Ik zie nergens staan, dat alleen de nieuwe aandelen dan langs die weg moeten worden doorverkocht. Dat schept dus, in weerwil van wat het College in de voordracht schrijft, de mogelijkheid dat er een minderheidsaandeel voor de overheden komt. Dan is dit toch echt een eerste stap naar de mogelijkheid van privatisering. Daar is mijn fractie niet voor. Wij zullen wij de statutenwijziging dan ook niet kunnen steunen. Wethouder mevr. TER HORST: De heer Köhler heeft formeel gelijk, maar het zijn de aandeelhouders zelf die beslissen of aandelen worden verkocht of niet. Als het gaat om de aandelen die de gemeente Amsterdam bezit, bepaalt deze Gemeenteraad of er wordt verkocht. Als de meerderheid van deze Raad daar voor zou zijn en de heer Köhler tegen, dan gebeurt het toch. In formele zin heeft hij echter gelijk, dat het mogelijk is dat ook het aandelenbezit uit die eerste 225 miljoen wordt verkocht aan anderen, waardoor de overheidsaandeel- houders een minderheid hebben. (De heer KÖHLER: Dat kan dus ook als deze Raad dat niet wil maar de twee andere overheidsaandeelhouders dat gaan doen.) Dat is juist, maar dan heeft deze Raad de mogelijkheid om die aandelen over te kopen. Als de Raad het zo essentieel vindt dat er bij de UNA een meerderheid van overheidsaandeelhouders blijft bestaan, kunnen wij de aandelen van de gemeente Utrecht, de provincie Noord-Holland of de provincie Utrecht opkopen. (De heer KÖHLER: Dan moeten wij er 100 miljoen gulden in steken!) Dat is afhankelijk van het standpunt van deze Raad, dus overtuigt u uw collega's maar! De discussie wordt gesloten. Aan de orde is de stemming over de voordracht (nr. 706). De heer VAN BOMMEL (stemmotivering): De SP wijst privatisering van nutsfuncties af. Wij menen dat deze statutenwijziging privatisering dichterbij brengt. Daarom zal ik tegen deze voordracht stemmen. De heer VAN DUIJN: Ik ben tegen privatisering van het energiebedrijf en vind, dat wij ons niet door angst voor schaalvergroting moeten laten leiden en dat wij daarover als overheid zelf beslissingen kunnen nemen. De redenering dat Nederland te klein zou zijn, toont wel aan dat wij met een absurde gedachtengang bezig zijn. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3017 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door de leden Van Bommel, Van Duijn en Köhler namens hun fracties gevraagde aantekening. Aan de orde is thans: 18 a Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 22 november 1996 inzake het zuidelijke tracé van de Noord-Zuidlijn (nr. 727). b Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 22 november 1996 inzake het programma van eisen voor het kerntracé Buikslotermeerplein-Zuid/WTC van de Noord-Zuidlijn (nr. 728). c Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 22 november 1996 inzake een schaderegeling in het kader van de aanleg van de Noord- Zuidlijn (nr. 729). d Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 22 november 1996 inzake een samenwerkingsovereenkomst ten behoeve van de aanleg van de Noord-Zuidlijn (nr. 730). e Raamvoordracht van Burgemeester en Wethouders van 22 november 1996 inzake de aanleg van de Noord-Zuidlijn (nr. 731). (Gemeenteblad afd. 1, nr. 727-731, blz. 3343 - 3361). Hierbij zijn tevens in behandeling: Adres van mevr. E. Visser, ingekomen 25 oktober 1995, houdende bezwaren tegen de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Adres van dr. M.F. Schutte van 17 februari 1996 inzake de Noord- Zuidlijn. Adres van ir. A. Burgmeijer van 21 mei 1996 inzake de Noord-Zuidlijn. Adres van mevr. E. Visser van 7 oktober 1996 inzake de plannen voor een halte van de Noord-Zuidlijn op het Europaplein voor de RAI. Adres van mevr. E. Visser van 8 oktober 1996 inzake de plannen voor de aanleg van de metro door de Ferdinand Bolstraat. Adres van G. Uunk, namens ECO 2000, van 8 oktober 1996 inzake de aanleg van de Noord-Zuidlijn onder de Ferdinand Bolstraat. Adres van R. Poppe van 7 november 1996, houdende verzoek tot openbaarmaking van de nul-variantstudie met betrekking tot de Noord- Zuidlijn. Adres van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord van 14 november 1996, houdende reactie op het tracédeel van de Noord- Zuidlijn in Noord. Adres van H.J. Knipers en vele anderen van 18 november 1996 inzake de besluitvorming met betrekking tot de Noord-Zuidlijn. Adres van H.J. Kuipers van 18 november 1996 inzake de eventuele aanleg van de Noord-Zuidlijn. Adres van M. Versteeg, namens de Vereniging Reizigers Openbaar Vervoer, van 24 november 1996 inzake de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Adressen van mevr. E. Visser van 23, 24 en 25 november 1996 inzake de aanleg van Noord-Zuidlijn. Adres van M.R. Garcia, directeur van Swank Shot Studio Spui, van 22 november 1996 inzake de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Mevr. AGTSTERIBBE: Mijnheer de Voorzitter. De PvdA-fractie is voor de aanleg van de Noord-Zuidlijn volgens het tracé van het Buikslotermeer- plein naar het Weteringcircuit, vervolgens door de Ferdinand Bolstraat, voor de RAI langs en ten slotte naar het WTC. Zij is er ook voor, dat de Noord-Zuidlijn wordt geregionaliseerd, en wel naar Schiphol, Hoofddorp, Zaandam-Oost en Purmerend. Wij zijn daar ten eerste voor omdat de bereikbaarheid van de binnenstad daardoor wordt vergroot. Dat betekent overleven als binnenstad, zowel in cultureel als in economisch opzicht, en niet marginaliseren. Wij zijn er ten tweede voor, omdat de regio hierdoor onderling wordt verbonden. Dat maakt de kans groter dat mensen de auto laten staan als zij van hun woning naar hun werk gaan. Ten derde zijn wij ervoor omdat de automobiliteit hierdoor wordt teruggedrongen en wij dan meer frisse lucht zullen hebben dan wanneer wij dit niet doen. Dat verbetert - dit is onze vierde reden om ervoor te zijn - het milieu. Ten vijfde zijn wij ook voor deze lijn omdat deze een hoge vervoerswaarde heeft; veel passagiers zullen ervan gebruik maken, zeker als de lijn geregionaliseerd is. De verbinding is frequent, stipt en snel. Ten zesde zijn wij ervoor omdat de lijn extra passagiers mogelijk zal maken voor het hele openbaar-vervoerssysteem. Ten zevende zijn wij ervoor omdat deze lijn goed is voor de economie. Het onlangs verschenen rapport van KPMG onderbouwt dat. De Noord-Zuidlijn betekent veel extra banen voor de stad en de regio en heel wat extra banen in de bouw. (De heer VAN DUIJN: Ik heb u een nogal wezenlijke vraag te stellen. In 1974 hebt u zich ook uitgesproken over de metro. Toen hebt u het tegendeel gezegd van wat u nu zegt, namelijk dat de metro het wezen heeft om verkeersaantrekkend te zijn in plaats van verkeersafstotend. U hebt daaraan toen toegevoegd, dat u van mening was dat de oostlijn niet ten dienste was van de werkende bevolking van Amsterdam maar ten nadele, en ten koste zou gaan van veel sloop, verpaupering en speculatie. Hoe komt het dat u zo van mening bent veranderd?) Ik kom hierop terug bij mijn verantwoording, niet om de heer Van Duijn te gerieven maar omdat ik vind, dat ik dit verplicht ben. Ik vervolg mijn betoog met een samenvatting. De Noord-Zuidlijn is naar de mening van de PvdA-fractie ten slotte goed vanwege de hoge vervoerswaarde en de ruimtelijke en economische effecten. In de loop van alle debatten die wij hebben gevoerd hebben wij hieraan voorwaarden gesteld. Daarmee is veel gebeurd. Op de meeste punten zijn maatregelen genomen, die ik hier wil noemen. Er zijn maatregelen genomen om speculatie tegen te gaan en om het behoud van onze monumentale binnenstad te garanderen. Over bovengrondse voorzieningen wordt diep nagedacht. Wij hebben in de Raad vastgesteld, dat het belangrijk is, het voorzieningenniveau van bus en tram op peil te houden. Op de vragen en eisen die wij stellen op het gebied van de veiligheid van de metro hebben wij in het vorige debat antwoord gekregen; daaraan wordt gewerkt. Wij zullen binnen het huidige budget blijven. Daarvoor hebben wij een methode ontwikkeld. Van die methode, die wij in de wandeling de "methode- Herweijer" noemen, hebben wij de resultaten gezien bij de Ringlijn en de AVI-West. Er wordt zeer veel geïnvesteerd in Amsterdam. Daar zijn wij blij mee. Wij gaan ervan uit, dat die investering nog zal worden vergroot omdat wij menen, dat een Vinex-convenant dat wij ondertekenen alle partijen menens is en dat derhalve in de loop der jaren nog meer investeringen naar Amsterdam komen wanneer de lijn zal worden geregionaliseerd. Vervolgens heeft het College, met instemming van de Raad, uitgesproken dat er in de stad zal worden geïnvesteerd, ook uit eigen middelen, zowel uit het Stadsvernieuwingsfonds als uit de algemene middelen. Wij vinden dat de schaderegeling die nu voorligt - waarover wij nog vragen hebben - op zichzelf alleszins redelijk is, wanneer wij uitgaan van een nadeelcompensatie van de bruto-winst. Dat vinden wij een alleszins redelijk aanbod. Desondanks, mede gezien alle inspraak, het overleg met de Kamer van Koophandel en de brieven die wij hierover hebben gekregen, verzoeken wij het College, bij de onderhandelingen met de rijksoverheid 80% nadeelcompensatie als inzet te kiezen. Ik zeg dit zo, niet omdat ik verwachtingen wil wekken die wij niet kunnen waarmaken, maar omdat wij samen, rijksoverheid en gemeente Amsterdam, over deze zaken gaan. Als wij niet tot overeenstemming kunnen komen, zou de stad die extra 5% moeten trekken. Dat kan een nogal fors bedrag zijn, dat wij niet kunnen ophoesten. Ik vind wel, dat wij in onze pogingen moeten zien te geraken tot het maximale. Daarmee zeg ik ook, dat datgene wat wij tot nu toe volmondig hebben verdedigd, te weten 75%, zeer redelijk is. Ik heb het College al eerder gevraagd om een hinder- en schadekaart. Die vraag zal ik bij motie aan de Raad voorleggen, als resultaat van overleg met buurten, bewoners, winkeliers en anderen binnen het bedrijfsleven. Daarmee bedoel ik, dat iedereen altijd kan zien wanneer door wie wat waar, waarom en hoe wordt gedaan. Ik vraag het College tevens om een onafhankelijk persoon, bij wie men terecht kan als er sprake is van onverwachte hinder en schade. Ik vraag ook om een bereikbaarheidskaart, waarop men, volgens dezelfde formule, kan zien wanneer welke tram hoe vaak rijdt. Daarmee maken wij zichtbaar dat het ons menens is, dat met name De Pijp bereikbaar blijft. Dat is ook weer een reden om ons aan te spreken als er iets mis mocht gaan, opdat wij het spoedig kunnen herstellen. Sprekend van een organisatie, doel ik op een samenwerkingsorganisatie. In dit verband roep ik de Projectgroep VaRa-strook in herinnering, die buitengewoon goed heeft gewerkt. Dat was de eerste projectgroep in deze stad waarin ambtenaren, bewoners en bedrijven met elkaar werkten. Dat heeft tot zeer goede resultaten geleid. Wat heeft het debat nog meer opgeleverd? Het Beatrixpark blijft; wij komen voor de RAI uit, met een station met een hogere vervoerswaarde. Dat is alweer een pluspunt. Bij motie zullen wij het College verder vragen, de materieelbreedte nog eens te bezien en ons daarvan in het komend voorjaar verslag te doen. Ik vraag dat omdat wagons met een breedte van drie meter een besparing zouden opleveren op de aankoopsom van wagons en een besparing op de exploitatie. Ik kom vervolgens bij de communicatie, die altijd, hoe goed wij ons best ook doen, voor verbetering vatbaar is. Wij zullen steeds opnieuw alle vragen en opmerkingen moeten beantwoorden. Zij moeten worden onder- zocht, zij moeten worden weerlegd of zij moeten worden beaamd, want wie gelijk heeft, kan het krijgen. Dat wil echter nog niet altijd zeggen, dat wij daarmee ook iets kunnen doen, maar eerlijk is eerlijk, antwoorden horen erbij. Dan kom ik toe aan mijn verantwoording en aan het slot van mijn betoog. Natuurlijk, wij hebben veel gesproken en veel geluisterd, en dat blijven wij doen. Een voorbeeld daarvan is de methode-Hageman, die betrekking heeft op de diepwanden in de Ferdinand Bolstraat bij het bouwen van het station. De motie over de materieelbreedte is ook een gevolg van opmerkingen uit de inspraak door de heer Jansen Maneschijn. Stadsdeel De Pijp heeft heel veel punten ingebracht. Uit die samenspraak komen ook de nodige ideeën naar voren die in mijn motie zijn neergelegd. Waarom nu deze woordvoerster? Ik was inderdaad tegen de metro door de Nieuwmarkt en ik heb mij opnieuw, net als toen, nu de vraag gesteld ten behoeve van wie en wat wij zoiets aanleggen, en ten koste van wie en wat dit gaat. Dat legt men op de weegschaal en zo komt men tot een oordeel. In die tijd betekende het kaalslag. In die tijd betekende het ook, dat de woonfunctie, de werkfunctie enz. wel terug zouden komen, maar volgens een ander stratenpatroon, en veel duurder zouden worden. Bij de methode die wij nu hanteren zal dat, doordat wij kunnen boren, niet het gevolg zijn. Ik heb al gewezen op maatregelen om speculatie tegen te gaan. Wij willen hetzelfde als wat wij toen zeiden: wij willen een stad, een buurt waar mensen, jong en oud, kunnen wonen, werken, spelen, naar school gaan en recreëren. Als wij de maatregelen nemen die wij nu hebben genomen, als wij deze aanvullen in samenspraak met het stadsdeel, de bewoners en de bedrijven, verwacht ik dat wij dit ook kunnen bereiken en dat deze metro goed is voor Amsterdam. (De heer VAN DUIJN: Mag ik hieruit concluderen dat u nog steeds tegen de aanleg van de oostlijn bent?) Dat is je reinste onzin! Wat zou het helpen als ik daartegen was? Die lijn ligt er. Ik maak er dagelijks gebruik van, net als u. Ik meen, dat die lijn heel wat voordelen heeft en beter heeft uitgepakt dan wij indertijd dachten. Het gevolg van de actie in 1975 en daarna was dat er nu een prachtige Nieuwmarktbuurt staat, volgens het bestaande stratenpatroon. Dat hebben wij gezamenlijk gewonnen. Die lijn is er gekomen. Of het nu gaat om een bus, een tram, een trein of wat dan ook, men kiest per situatie wat het meest praktisch is en wat de hoogste vervoerswaarde heeft. De PvdA-fractie is voor deze Noord-Zuidlijn volgens het door het College voorgelegde tracé. Ik dien ten slotte de aangekondigde moties in. De VOORZITTER deelt mede dat zijn ingekomen: 29ø Motie van 27 november 1996 van het raadslid Agtsteribbe inzake de breedte van metromaterieel (Gemeenteblad afd. 1, nr. 742, blz. 3389). 30ø Motie van 27 november 1996 van het raadslid Agtsteribbe inzake overleg met stadsdeel, bewoners en bedrijven; een klachteninstantie; een hinderkaart, een bereikbaarheidskaart en flankerend vervoer bij aanleg van de Noord-Zuidlijn (Gemeenteblad afd. 1, nr. 743, blz. 3390). De moties worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben blij dat het nu 27 november is. Wij hebben eindeloos op deze datum gewacht. Tot op het allerlaatste moment is ons informatie toegezonden, die ook in de komende jaren van aanleg en verdere ontwikkeling nog wel zal blijven binnenstromen. Ik meen, dat wij op dit moment voldoende hebben gekregen om nu een aanlegbesluit te kunnen nemen. Dat is niet geheel gegaan zonder vragen en twijfel. Wij gaan een levende stad te lijf, met levende mensen. Rationele overwegingen zijn er vele, ook emotionele, veel persoonlijke overwegingen ook van mensen, veel ouderen en ondernemers, in de buurten waar wij gaan graven. In het algemeen betekent het, dat de stad op de schop gaat en dat dit een meerwaarde moet hebben, omdat men anders een dergelijk besluit niet moet nemen. Mijn fractie neemt vandaag de verantwoordelijkheid voor een periode van vier generaties. Mijn fractie heeft zich ook niet geroepen gevoeld mee te doen aan het "verkopen" van een project. Wij zijn nooit bezig geweest om het mensen door de strot te duwen, maar hebben aldoor argumenten afgewogen. Ik heb ook het gevoel dat wij vandaag de stad recht in de ogen kunnen zien. Wij hebben met heel veel mensen en organisaties gesproken. Er is serieuze inspraak geweest, iets wat wij altijd willen. Er zijn enquêtes geweest. Er is geconsulteerd op alle fronten. Al die consultatie in een vroeg stadium heeft onze voorkeur, maar ook het correctief referendum gaan wij niet uit de weg. De belangrijke uitgangspunten voor de VVD-fractie waren, dat deze lijn een belangrijk onderdeel zou worden van een uit te bouwen regionet, naast het overeind houden van de economische en de recreatieve functie van de binnenstad, de maximale vervoersrendementen, in samenhang met het bestaande vervoer, zo weinig mogelijk hinder en de financiële en technische haalbaarheid. Een groot deel van de zaken die wij vanaf het begin als belangrijk hebben beoordeeld is terug te vinden in de voordrachten. Wat de volgorde van de voordrachten betreft die het College aan ons heeft voorgelegd, noem ik ten eerste die voor het zuidelijk tracé onder nr. 727. Daarnaast hebben wij enkele maanden geleden de voortgangsrapportage behandeld. Een duidelijk oordeel ontbrak nog over datgene wat wij voorbij het Weteringcircuit zouden gaan doen in de richting van het WTC. De vervoerswaarde van de Ferdinand Bolstraat was hoger, de voorkant van de RAI was uiterst aantrekkelijk. Op den duur zou de impuls voor de Pijp ook aantrekkelijk zijn. Het College heeft ons dertien varianten - en later de veertiende - voorgelegd. Wij hebben gevraagd, een geboorde variant rechtstreeks onder De Pijp door te onderzoeken, omdat wij die in overeenstemming vonden met de regiogedachte. Als men dan toch besluit tot bulkvervoer, zou men ook voor de minste hinder moeten kiezen. Wij hebben verder gevraagd, de variant met een station onder het Cornelis Troostplein te onderzoeken. Het College heeft dat allemaal gedaan. Onze voorkeur ging op het laatst even uit naar een kort en breed station, omdat de ondernemers in de Ferdinand Bolstraat dit gunstig beoordeelden vanwege het feit dat men dan boven in het stukje ter plaatse de loop houdt. Dit leverde echter sloop op, het duurde langer en uiteindelijk koos het College voor een lang en smal station onder de Ferdinand Bolstraat, vanwege de vervoerswaarde. In de voordracht is aangegeven, dat de gevreesde ontwikkelingsdruk op het Beatrixpark is weggenomen. Moge dit meteen ook een waarschuwing voor het College zijn wanneer het verder gaat met de ontwikkeling van de Zuidas. Ik heb vanochtend gelezen, dat een koe in dit land 20 maal zo veel woonruimte heeft als een mens. Dat is in Amsterdam vast nog een veelvoud daarvan. Ik vind, dat wij heel zorgvuldig moeten zijn in deze stad wanneer wij trachten het groen veilig te stellen. Zo langzamerhand is de vierkante- meterprijs van groen soms belangrijker dan die van bouwruimte. Het belang van de RAI is uitermate groot. Daarom zijn wij verheugd, dat het College ervoor heeft gekozen aan de voorkant van de RAI uit te komen. De spin-off van de RAI, ook voor de Pijp, is enorm. Ik kom bij de gevolgen voor de Pijp. Dat hier sprake is van een lange- termijnimpuls, heb ik de wethouder voor Economische Zaken deze week nog eens zwaar horen benadrukken en ik meen dat zij gelijk heeft. Dit impliceert natuurlijk ook een zorgvuldige behandeling van de Pijp, schadebeperking zoveel als maar mogelijk is en een reddingsoperatie op korte termijn. Dan denkt mijn fractie ook aan een coördinatie van plannen. Waarom moet de Albert Cuyp dan op dit moment nog een keer open en moet de brug bij de Heinekenbrouwerij nu worden gerepareerd? Daarbij is misschien nog coördinatie mogelijk, zodat mensen niet eeuwig in de rommel zitten. Ik weet niet of dit kan, maar ik wil het hier in ieder geval bepleit hebben. Na die reddingsoperatie op korte termijn komt uiteraard het vooruitzien in het kader van gezamenlijke plannen om de Pijp van een rooskleuriger toekomst te voorzien. Ik gebruik het woord "rooskleuriger" omdat de Pijp ook nu al met grote economische problemen kampt. Wij hebben met het oog op de toekomst van de Pijp gezegd: stel een city- manager aan, die in samenwerking met het bestuur van de centrale stad en van het stadsdeel, met de ondernemers en met de bewoners nagaat wat er in de Pijp aan moois te verrichten is. Vergeet dan niet de zuid-Pijp, waar mogelijkheden liggen, bijvoorbeeld onder het Cornelis Troostplein, om de stad meer soelaas te bieden om auto's op te slaan. Ik heb begrepen, dat gisteravond in de Pijp een motie is aangenomen waarbij is besloten tot een onderzoek naar, bijvoorbeeld, een parkeergarage onder het Cornelis Troostplein. Wij gaan accoord met de voordracht onder nr. 727. De voordracht onder nr. 728, het programma van eisen, heeft het College bijgesteld, vooral op het onderwerp materieelbreedte. Het College laat de mogelijkheid voor aanpassing open. De VVD-fractie vindt ook, dat die zaak moet worden onderzocht door het GVB. Het is heel goed, dat hiervoor in de inspraak, met name door de heer Jansen Maneschijn, zoveel aandacht is gevraagd. Wij zijn van mening, dat dit een heel zinnig punt is waarmee het College iets kan. Verder is de voordracht aangepast op het punt van de veiligheid, waarbij de nadruk is gelegd op de operationele veiligheid. Dat is echter niet het enige, want het gaat ook om de sociale veiligheid. Daaraan kan nog meer nadruk worden gegeven dan nu al gebeurt. Wij gaan accoord met het opgestelde programma van eisen, met de mogelijkheid van aanpassing van de materieelbreedte. Ten aanzien van de voordracht onder nr. 729, de schaderegeling, hebben wij gezegd dat wij de 75%-regeling niet onacceptabel vinden. Dit is een rijksregeling voor regionale projecten. Desalniettemin wil het College volgens de voordracht een lager eigen risico bepleiten. Wij nemen aan, dat dit een welgemeende toezegging van het College is om daarover te gaan onderhandelen. Wij hebben niet de behoefte, dit nog door een motie te ondersteunen, omdat wij vinden, dat er misschien verwachtingen worden gewekt die men niet kan waarmaken. Dat is niet de stijl van de VVD- fractie. Wij vinden ook niet, dat men onderhandelingen waarbij nu al zoveel zaken ter sprake komen en waarbij de minister al zo vaak bereid is in onze richting te kijken onder druk moet zetten door een motie. Ik vind de welgemeende toezegging van het College voldoende om daarmee de onderhandelingen in te gaan. Ik heb begrepen, dat de 10%-drempel voor bagatelschade is vervallen en verzoek de wethouder, daarop nog in te gaan. Voor differentiatie van de gevallen hebben wij van meet af aan de aandacht gevraagd. Dit punt vind ik ook terug in de schaderegeling, evenals de wensen voor een onafhankelijk bureau, één loketfunctie en renteloze bevoorschotting, zo deze nodig is. Daarom kunnen wij met de regeling en met de genoemde toezegging accoord gaan. Met de voordracht onder nr. 730, de concept-samenwerkingsovereen- komst, heb ik op dit moment namens mijn fractie de grootste moeite, omdat deze nog zo vaag is. Drie bestuurslagen moeten hier met elkaar tot overeenstemming komen. Dat moet nog gebeuren. Zij moeten naadloos met elkaar samenwerken. Dan gaat het niet alleen om het vastleggen van intenties en om het maken van inventarisaties, maar het gaat uiteindelijk om het maken van een stevig bouwwerk van afspraken. Dat moet in december a.s. gebeuren. Als één van die afspraken in elkaar valt, zakt het hele bouwwerk in elkaar. Het College vraagt ons nu accoord te gaan met een mager concept. Mijn vraag is of alle onderhandelaars in deze overeenkomst accoord kunnen gaan met dit magere concept. Moeten de financiële risico's niet duidelijker worden benoemd en moet de verhouding tussen de vervoerregio en Amsterdam niet beter worden weergegeven dan nu gebeurt? Ik vind, dat daarover veel meer duidelijkheid zou moeten bestaan. Wat gebeurt er als er een referendum komt - en dat zit eraan te komen - en als Amsterdam "nee" zegt tegen de Noord-Zuidlijn en wij wel een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten waarin wij ons hebben gecommitteerd aan een aantal zaken? Blijft Amsterdam dan financieel hangen of zijn hiervoor voorzieningen getroffen? Ik vraag de wethouder om een antwoord. Dan kom ik aan het klapstuk, te weten de voordracht onder nr. 731, het aanlegbesluit. Dat is immers het referendabele besluit. Ik breng daarin een andere volgorde aan dan het College. Voor ons is een van de belangrijkste voorwaarden namelijk, dat het kerntracé een goede basis is voor verdere verbindingen naar de regio, die het wat ons betreft ook zo snel mogelijk moet krijgen, in overleg met de regio en met commitment van alle partijen. Ik wijs op de aangenomen motie in een vorige vergadering over een afslag in Amsterdam-Noord naar Zaanstad. In dit verband gaat het erom, dit zo snel mogelijk te doen en de ontwikkelingen daar niet te frustreren. Ik vind dan ook, dat het College daar niet een boogreservering op andere punten moet neerleggen, maar dat het de toezegging gestand moet doen dat op het afgesproken punt die afslag wordt gemaakt. Laat dan geen twijfel bestaan over de bedoelingen. Laat ook geen onzekerheid bestaan over een station aan de Johan van Hasseltweg of aan het Kraaienplein. Daarover mag geen twijfel meer zijn op dit moment. Noord kiest zelf voor de Johan van Hasseltweg en ik meen, dat de wethouder op dit punt nu dan ook een toezegging zou moeten kunnen doen. Verder zijn onze argumenten: de instandhouding van de bereikbaarheid van de binnenstad in economisch en cultureel opzicht, de verbinding van de binnenstad, Noord en de Pijp met de groeicentra aan de buitenkant en in de regio, alsmede de toevoeging die deze metro biedt aan het bestaande net. De metro kan echter niet een fijnmazig net, in welke vorm dan ook, vervangen. Als er dus extra overstapplaatsen komen en als delen van lijnen vervallen, zoals de lijnen 5, 24 en 25, moet ik dat wel kunnen verkopen aan mijn achterban. Dan moet dit ook allemaal goed op elkaar aansluiten, zodat ik inderdaad de mensen niet een rad voor ogen draai. Een conditio sine qua non is de technische en financiële haalbaarheid. Ik hoop dat over het eerste geen twijfel bestaat en dat wij zoveel goede techneuten aan het werk hebben gezet dat wij daarbij geen grote risico's lopen. Ik vind het eigenlijk schandelijk, dat er mensen zijn die proberen anderen ongerust te maken met indianenverhalen over het instorten van de halve stad. Wij hadden er nooit aan moeten beginnen als hiervoor niet de goede mensen waren uitgekozen, maar ik begrijp de verontrusting best. Als iemand tegen mij zegt "je huis staat op instorten", schrik ik mij ook wezenloos. Dat brengt mij bij de financiële haalbaarheid. Over de aanleg zijn inmiddels afspraken gemaakt, mits het in de begroting terechtkomt. Er is een tamelijk ruime marge voor calamiteiten. Als er nu toch een te grote overschrijding komt, vraag ik mij af of die dan te zijner tijd ten koste gaat van de andere plannen die wij in de regio hebben. Dan is er nog een "mits", namelijk de eigen bijdrage, te zijner tijd weliswaar. Normaal zou die eigen bijdrage worden geregeld via de vervoerregio. Het College heeft dat in de voordracht veranderd. Waarom wij die 5% nu helemaal in eigen beheer houden, is mijn fractie nog niet duidelijk. Ik zie daarvoor nog onvoldoende argumenten. Het College gebruikt namelijk dezelfde argumenten die het eventueel voor de IJ-rail ook zou kunnen gebruiken. Waarom daar niet en waarom hier wel? Een grote "mits" betreft de exploitatie. Wij hebben indertijd bij het besluit over de Ringlijn ook over de exploitatie gesproken. Daarbij heeft de VVD niet voor de aanleg van de Ringlijn gestemd, omdat wij daar geen duidelijkheid hadden in de nog altijd gangbare bekostigingssystematiek. Met spanning wordt hier en elders gewacht op de externe audit over de exploitatieberekeningen. Ik hoop, dat deze zo snel mogelijk komt. Er zijn dus losse eindjes genoeg. Wij hebben echter ook genoeg vertrouwen in deze minister, voor wie een gentlemens agreement altijd is wat het ook behoort te zijn. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat er geen risico's verbonden zijn aan een tegenvallende exploitatie. Die komen wel terecht bij het GVB en dus bij Amsterdam. Na zeven magere jaren komen zeven vette jaren, maar de zeven magere jaren zal men ook door moeten; daarvoor moet men dan ook de draagkracht hebben. Beperking van hinder is mogelijk door zoveel mogelijk te boren. Zoveel wordt er echter uiteindelijk niet geboord. Er wordt meer geboord dan in de eerste plannen, maar er blijft nog genoeg aan bouwputten over. Ik vind, dat het College volkomen eerlijk moet zijn tegenover de mensen die zo'n bouwput voor hun deur krijgen, dat er coördinatie moet zijn, ook buiten dit project om; dat er duidelijkheid moet zijn over de vraag wie er aanspreekbaar is. Mevr. Agtsteribbe heeft op dit punt een motie ingediend waarin zij vraagt om allerlei kaarten. Ik meen, dat men ook op andere wijze duidelijkheid kan geven over wat de betrokkenen boven het hoofd hangt. Wat mijn fractie betreft, moet hierbij geen sprake zijn van "lapzwanzerigheid" en moet men mensen niet langer in de ellende laten zitten dan nodig is, door zoveel mogelijk coördinatie, dit alles in samenhang met de schaderegeling. De laatste overweging van het College was een alternatief voor het toenemende autoverkeer. Daarmee zijn wij het natuurlijk ook eens. Het College legt ons een besluit II voor. Dat is voor de VVD-fractie zo niet de ontbindende, dan wel de bindende voorwaarde, namelijk geen geld, geen Noord-Zuidlijn. Met besluit III zijn wij het eens. Als het College ons nog duidelijk antwoord geeft op onze vragen en de gevraagde toezeggingen doet, kan de VVD-fractie waarschijnlijk accoord gaan met de voordracht. De toezeggingen betreffen de gevolgen van de motie van de PvdA en de VVD over de afslag in Noord en dus het opheffen van plannen voor andere bogen; het station Johan van Hasseltweg of Kraaienplein; argumenten voor de eigen bijdrage; de city-manager; de toekomst van de zuid-Pijp en de gevolgen als het referendum negatief uitpakt. Als afsluiting van mijn eerste termijn maak ik graag een compliment aan het projectbureau, waar met zeer veel geduld al onze vragen zijn beantwoord. Ik heb werkelijk met verbazing het geduld gadegeslagen dat de mensen van dit bureau hebben opgebracht bij alle hoorzittingen en informatiebijeenkomsten. Mevr. DE JONG: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie en ik zijn zeer gelukkig dat deze voordrachten er nu liggen. Ik veronderstel, dat sommige aanwezigen dit wel "een historisch moment" zullen noemen, maar voor mij is het vooral een feestelijk moment. Het historische moment lag mijns inziens in 1988, toen de toenmalige Raad te kennen gaf, de mogelijkheden voor een ondergrondse lijn te willen onderzoeken, daarmee het taboe doorbrekend dat op het begrip "metro" in Amsterdam lag. Hoe kwam men tot deze opmerkelijke ommezwaai? Ten eerste door het succes van de oostlijn, die vele malen de verwachtingen van reizigersaantallen bleek te overtreffen. Ten tweede door het inzicht dat het bovengrondse net aan de grenzen van de groei begon te geraken. Ten derde door de nieuwe technische mogelijkheden die een metroaanleg nu, zonder sloop, mogelijk maken. De grootschalige sloop was toch immers wat de metro-oostlijn zo omstreden maakte. Het feit dat dit niet meer mag gebeuren, stond en staat voor de Gemeenteraad vast. Het versterken van het openbaar vervoer is sinds 1988 alleen nog maar een belangrijker doel voor Amsterdam geworden. Wil Amsterdam de binnenstad aantrekkelijk en bereikbaar houden, met een levendig economisch klimaat, dan moet niet alleen het autoverkeer worden aangepakt, maar dan moet ook het openbaar vervoer een optimale kans krijgen. De situatie van ons vervoerbedrijf is zorgwekkend, maar wethouder mevr. Ter Horst en haar nieuwe directeur zijn hard bezig om het bedrijf in vorm te krijgen voor de volgende eeuw. Als de daadkracht van de heer Testa ook maar enigszins spoort met zijn krachtig taalgebruik, gloort er wat mij betreft toch echt wel hoop aan de einder. De aanleg van de Noord-Zuidlijn is een logische aanvulling op het bestaande net, om zo ook de positie van het GVB te versterken. De afgelopen jaren is al gebleken, dat de meeste groei in passagiersaantallen bij de metro zit, en ook in andere steden is de metro het gunstigst voor de exploitatie vanwege het zogenaamde bulkvervoerkarakter. Ook om een betere aansluiting te geven op de regio, en dus een goede concurrent voor de auto te zijn, is de Noord-Zuidlijn een belangrijke schakel. Echter, om het voorafgaande waar te maken moet dit wel een lijn worden met grote afstanden tussen de stations om op die manier snel grote stukken te kunnen rijden. Er is nadrukkelijk geen behoefte aan een ondergronds tramnet. Dat zou immers alleen maar concurrerend en niet versterkend gaan werken ten opzichte van het bestaande net. Het gaat dus om een grofmazig aanvullend net, als aanvulling op en versterking van het bestaande net. Tegenstanders van de Noord-Zuidlijn hebben erop gewezen dat voor een regiolijn het tracé Buikslotermeerplein-Amsterdam Zuid wel wat mager is. Daarmee ben ik het eens. Ik vind dan ook, dat het niet bij deze lijn moet blijven, maar nu beginnen is de eerste stap. De Nederlandse Spoorwegen zijn begonnen tussen Haarlem en Amsterdam. Een wereldnet legt men niet in één keer aan, maar als men nooit begint zal het er ook nooit komen. In de discussie is ook vaak opgemerkt dat nog niet duidelijk is wanneer die bovengrondse tramcapaciteit zal gaan vastlopen. Is dat in 2010 of in 2005? Ik zou het wel heel slecht vinden als de politiek daarop ging zitten wachten. Dat is net zoiets als wij in Limburg en het rivierenland hebben gezien: eerst moet de boel flink overstromen en dan komt de politiek met een noodwet in actie. In Amsterdam pakken wij dat anders aan. Wij nemen graag maatregelen voordat de nood zo hoog is geworden. Dan is er nog een aspect waarover ik graag iets wil zeggen, te weten het financiële aspect. De Noord-Zuidlijn is een buitengewoon kostbaar project; dat zal ik niet bestrijden. Waar ik mij echter nogal over verbaas is de commotie als er nu eindelijk eens een enorme investering in het openbaar vervoer wordt gedaan, een investering in een duurzame oplossing voor mobiliteit, met een tunnel voor honderd jaar. De aanleg van een autoweg is op de korte termijn zeker goedkoper, zeker als men alleen het asfalt en niet het beslag op de schaarse ruimte rekent, maar wat kost auto-infrastructuur en onderhoud over honderd jaar? Daar hoort men nooit iemand over, want geld voor autowegen is normaal; dat wordt gewoon uitgegeven. Ik ben ervan overtuigd, dat de investering in de Noord-Zuidlijn verantwoord is. De heer Niamut heeft in de commissie gevraagd, vooral ook in de sfeer van de educatie iets met de Noord-Zuidlijn te doen. Dat vind ik een heel goed idee. Mijn collega Oranje wees mij erop, dat hij in Berlijn tijdens een reis had gezien dat de putten van stations daar werden gebruikt voor exposities. Ik meen, dat dit spoort met het idee van de heer Niamut, dat ik dan ook ondersteun. Mijn fractie is tevreden over het voorgestelde tracé in Zuid. In een eerdere fase hadden wij onze zorgen over de halte die net om de hoek van de RAI lag en eigenlijk te dicht bij het Beatrixpark. De halte voor de RAI die nu is gepland ontziet niet alleen het park, maar zal een belangrijke impuls zijn voor de herinrichting van het Europaplein en voor de uitstraling van de RAI, kortom belangrijk voor de hele Rivierenbuurt. Dat geldt overigens langs het hele tracé. De lijn zal eerst overlast geven en daarna nieuwe kansen voor bereikbaarheid en inrichting van het maaiveld. Voor een deel van de bewoners en de ondernemers van de Pijp is de keus voor dit tracé op de korte termijn bedreigend en onprettig. Voor de langere termijn echter meen ik, dat ook de Pijp baat zal hebben bij dit tracé, maar de bewoners en ondernemers moeten wel goed door deze moeilijke periode heen worden geholpen. Gemeente en stadsdeel zullen alles in het werk moeten stellen om het leed tijdens de bouw zoveel mogelijk te verzachten, zoals met een duidelijk aanspreekpunt en een activiteitenkalender. Ook na de aanleg zal er extra aandacht en geld vrijgemaakt moeten worden. Mijn fractie heeft hiertoe bij de algemene beschouwingen over de begroting al een motie ingediend. De door het College voorgestelde schaderegeling is nadrukkelijk bedoeld om de ondernemers te helpen. Ik mis dat aspect wel eens in de reacties, waarin af en toe wordt gesuggereerd dat dit niet zo is. De bedoeling is, zo min mogelijk schade aan de bedrijven toe te brengen. Daarom is deze schaderegeling zo opgesteld. Ik volg dezelfde redenering als mevr. Spier. Het College heeft aangegeven, dat het aansluit bij een regeling zoals deze ook in Rotterdam is gebruikt en dat het zal proberen in Den Haag het onderste uit de kan te halen voor onze ondernemers. Ik vind het dus zinloos, voor een compensatie van 80% tot 120% te pleiten. Dat zit er gewoon niet in. Wij moeten reëel zijn en mensen geen verwachtingen voorspiegelen die wij gewoon niet kunnen waarmaken. Als in Rotterdam 75% is gegeven, zal dat in Amsterdam zeker ook kunnen. (De heer KÖHLER: Het College stelt in de voordracht dat het het pleidooi van de Kamer van Koophandel zal ondersteunen om dit percentage op te trekken tot 80. Dus het College spiegelt daarmee iets onnozels voor.) Ik heb gezegd: als er iets extra kan, prima. Ik vind 75% echter een prachtig uitgangspunt. Ik kom bij de inspraak. Bij dit project is er sprake geweest van uitgebreide voorlichting en inspraak. Dat is ook belangrijk bij een project van een dergelijke omvang. Ook na vandaag zal de inspraak moeten doorgaan, bijvoorbeeld over de inrichting van de stations en de veiligheidsaspecten. De gemeente zal ook speciale groepen mensen moeten aanspreken, niet alleen ondernemers maar bijvoorbeeld ook de ouderenbonden. Een deel van de inspraak is tot nu toe ook vertaald in aanpassing van de plannen, zoals in Noord, waar de historische en kwetsbare Buiksloterdijk werd ontzien, en in Zuid, waar naar aanleiding van de inspraak werd afgeweken van het oorspronkelijke tracé door de Boerenwetering. Heel veel mensen hebben zich ingezet om van een goed plan een beter plan te maken. Soms ook bekroop mij echter het gevoel, dat inspraak alleen als middel wordt gebruikt om te traineren, door te vragen om nog een onderzoek en nog een hoorzitting. Hoorzittingen en inspraak moeten er zijn om de Raad te wijzen op fouten, op lacunes en om ideeën te verschaffen. Iedereen die met een serieus verhaal komt, kan op mijn oren rekenen, maar als mensen tweemaal op een hoorzitting komen met hetzelfde verhaal, begint inspraak te verworden tot een rituele dans. Daarmee is niemand gediend en zeker niet de democratie. Nieuwe en aanvullende onderzoeken blijven overigens nodig bij de ontwikkeling van deze lijn. Dat is inherent aan een dergelijk, dynamisch proces. Het zou een schande zijn als de Raad het projectbureau verbood verder na te denken. Daarmee kom ik dan, lest best, bij het projectbureau. Ik heb zelden zoveel bewondering gehad voor al die mensen die wij telkens op al die avonden zagen opduiken: de heren Klinkert en Elderhorst en al die anderen die zonder een spier te vertrekken van alles over zich heen hebben gekregen en het steeds weer hebben uitgelegd. Een verwijt dat wij vaak van insprekers hebben gehoord was "nou, die mensen zijn ook wel hartstikke voor". Ja, gelukkig wel, de gemeente mag blij zijn dat er mensen zijn die voluit in hun project geloven en dat ook nog eens uitdragen. Ik vind, dat dit de stad een bijna Rotterdamse uitstraling geeft. Ik besluit dan ook met de opmerking: "geen woorden maar daden", dat was toch ook het motto van deze Raad en dit College. De heer KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Dit is bijna de laatste keer dat de Raad de Noord-Zuidlijn moet bespreken en de finale afweging moet maken of hij, gelezen alle informatie en gehoord alle discussie, daar nu voor is of niet. Het zal een dure lijn worden, bij elke nieuwe voordracht iets duurder. Dat is ook niet zo vreemd. Hierin zijn bijvoorbeeld prijsstijgingen verwerkt. Wij spreken nu toch over 1,9 miljard gulden, met als enige geruststelling dat het positief is dat de minister zich inmiddels schriftelijk heeft gebonden aan een inspanningsverplichting om dat bedrag ook op tafel te leggen, althans 95% daarvan. Voor ons is de politieke vraag of wij dit project die 2 miljard gulden waard vinden, ongeacht of dit nu rijks- dan wel gemeentegeld is. Mijn fractie heeft dat steeds getoetst aan drie zaken, namelijk de vervoerswaarde, de gevolgen voor de ruimtelijke ontwikkeling in de stad en de vraag of de hinder bij de aanleg voldoende geminimaliseerd kan worden. De nadere informatie over de financiën en de mogelijkheden voor exploitatie van het openbaar vervoer na aanleg van de gedachte Noord-Zuidlijn stemmen ons niet zonder meer enthousiast. Als wij het helaas nog vertrouwelijke blauwe rapport goed lezen, komt het er toch op neer dat de te verwachten groei van het openbaar vervoer in de komende tien jaar - in de prognose van 36% - ook op te vangen zou zijn op het bestaande bovengrondse openbaar-vervoersnet, dat de aanleg van het nieuwe tracé van de Noord-Zuidlijn via Ferdinand Bolstraat en Europaplein wel circa 170.000 reizigers tot gevolg zou hebben, maar dat dit in totaal in eerste instantie weinig of geen extra reizigers en reizigerskilometers toevoegt aan datgene wat met een andere ontwikkeling van het openbaar vervoer ook mogelijk zou zijn. In dat licht is de kritiek van bijvoorbeeld de vereniging Reizigers Openbaar Vervoer (ROVER) wel begrijpelijk. Is dit project deze investering waard? Die vraag kunnen wij ook stellen bij het perspectief voor de exploitatie van het toekomstige net. Dat is heel belangrijk, omdat de zogenaamde kostendekkingsgraad, waarbij het erom gaat in hoeverre de reizigersinkomsten de kosten dekken, steeds belangrijker wordt. Het rijk wil namelijk in de toekomst steeds minder bijleggen bij het openbaar vervoer. Onze overweging is ook altijd geweest, dat men door een dergelijke, dure aanleg vervolgens goedkoop kan exploiteren, omdat men veel mensen snel en dus goedkoop kan gaan vervoeren. Ook wat dat betreft vallen in het genoemde rapport in eerste instantie de cijfers niet mee. Er zou, inclusief onderhoud van de infrastructuur, sprake zijn van een verbetering van de kostendekkingsgraad op het hele openbaar vervoer in Amsterdam van 36,3% naar 36,5%. Dat is nooit weg, maar het is nog geen schokkende verbetering. In dat licht vind ik de vijfde overweging in het aanlegbesluit, dat de Noord-Zuidlijn een positieve bijdrage kan leveren aan de kostendekkendheid van het tram- en busnet, nogal haaks staan op de uitkomsten van deze studie. Dit is natuurlijk mogelijk in de verre toekomst, maar beter zou er misschien kunnen staan, dat het op lange termijn een positieve bijdrage levert aan de kostendekkendheid voor het hele openbaar- vervoersnet. Dat zou dan toch dichter bij de werkelijkheid komen, maar eventueel zou deze overweging in het besluit ook wel kunnen worden gemist. Tot zover bestaat bij ons dus niet direct groot enthousiasme voor de aanleg. Daarbij komt nog, dat, gezien de huidige kostenvergoedingen, die voor de metro per reizigerskilometer veel lager zijn dan die voor bus of tram, het rijk en het GVB juist niet zou gaan profiteren van de verschuiving van passagiers van bus en tram naar de Noord-Zuidlijn. Dit moet het College dus allemaal nog gaan rechttrekken bij het rijk. Nu staat die vergoedingenmethodiek overigens op de helling, dus wij gaan ervan uit dat dit wordt rechtgetrokken wanneer wij hiervoor nieuwe voorstellen krijgen. Op korte termijn is dit, wat de totale groei van het openbaar vervoer en de gevolgen voor de exploitatie betreft, voor onze fractie nog niet zonder meer een reden om te zeggen "doe het maar". Kijken wij daarentegen vooruit naar de verdere toekomst - het leven zal ook na het peiljaar 2005 door moeten gaan - dan is ook uit de studies af te leiden dat een verdere groei van het openbaar vervoer boven 36% uit deze prognose bovengronds in eerste aanleg moeilijk en op termijn niet te verwerken zal zijn. Dat is wel precies wat GroenLinks beoogt. Wij gaan ervan uit dat het huidige autowerende beleid, zoals bijvoorbeeld vastgelegd in het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan, alsnog zal worden uitgevoerd, ook meer dan tot nu toe is aangenomen in de prognoses in deze studies. Eigenlijk wil GroenLinks nog veel meer op dit vlak. Als alternatief daarvoor zal dan het openbaar vervoer moeten verdubbelen. In het verleden werd nog enthousiast gesproken van "o.v. maal anderhalf", of zelfs van "o.v. maal twee". Die doelstelling hebben wij nog steeds. Wij vinden het onmiskenbaar, dat daarvoor in de toekomst juist voor de drukste stukken in de stad, zoals dat van Centraal Station naar station Zuid, ondergronds vervoer zal moeten rijden om dit dan te kunnen verwerken. Op termijn zullen dan de exploitatieresultaten gunstiger zijn. Als men hier meer verkeer gaat verwerken, krijgt men dus betere exploitatieresultaten. Dat zal ook gebeuren als er in de toekomst regionale aftakkingen komen, bijvoorbeeld naar Zaandam-Oost. Een tweede aspect dat wij van groot belang vinden zijn de gevolgen voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling. Daarbij is er ook sprake van een groot verschil met de situatie bij de aanleg van de oostlijn. Indertijd was er sprake van zogenaamde cityvorming, met het oprukken van kantoren en sommige andere economische functies als eenzijdige ontwikkeling en met het wegdrukken van de woonfunctie. Dat vonden wij ongewenst. Met die lijn zou dat effect nog extra worden versterkt doordat tegelijk zou worden gesloopt, waarna voor andere functies zou worden teruggebouwd. Naderhand is dat bijgedraaid en zijn er alsnog woningen gebouwd. Die situatie is precies de tegenovergestelde van de huidige. Nu dreigt de economische functie, zowel de winkelfunctie als andere werkfuncties in de binnenstad, sterk terug te lopen. Dat is negatief, juist ook voor het milieu. Als wij dus de binnenstad met openbaar vervoer in de toekomst minder snel bereikbaar maken maar alleen toegankelijk houden met langzamer vormen van openbaar vervoer, terwijl het gebied rond de Ring en daarbuiten alleen maar beter toegankelijk zal worden, zal het autogebruik toenemen. Ook als men daar meer met openbaar vervoer komt, zullen daar toch nog veel meer mensen met de auto heengaan dan nu naar de binnenstad. Het uitwaaieren van die functies is dus negatief, niet alleen voor de werkgelegenheid in de binnenstad maar ook voor de totale ruimtelijke ordening en het milieu. Het is nu dus juist, te bepleiten, dat het openbaar vervoer met zware verbindingen wordt gericht op onder andere de binnenstad. Dit is voor ons een van de meest zwaarwegende argumenten om dit project positief te bezien. Dit geldt eigenlijk bij het nu voorgestelde tracé op alle plaatsen. Bij het Buikslotermeerplein gaat het er niet zozeer om, dat wij een openbaar-vervoersverbinding van daar naar het Centraal Station krijgen - die is er nu ook wel - maar dat dit op een veel centralere plek komt te liggen bij het openbaar-vervoersnetwerk. Dat is zowel psychologisch van belang om daar vestigingen te trekken als op langere termijn ook reëel om dat gebied zoveel mogelijk met openbaar vervoer te bereiken als daar meer mensen dan nu gaan werken. Dit geldt ook, in heel sterke mate, voor de winkelfuncties in de Pijp, een gebied dat net als andere oude stadswijken dreigt terug te lopen. Het geldt nog sterker voor het Europaplein, waar de ontwikkeling van uitbreiding van de RAI en van kantoren nuttig is, terwijl deze nu juist in het Beatrixpark, bij het vorige beoogde tracé, naar onze mening onverstandig zou zijn. Het geldt wat onze fractie betreft eigenlijk alleen niet voor de halte Johan van Hasseltweg. Met dat standpunt zitten wij goed. Uit de stukken blijkt immers dat het rijk daarmee niet wil instemmen en dat er nog een nadere discussie komt. Ziedaar, het rijk schijnt te denken aan de halte Kraaienplein. Waar heb ik dat eerder gehoord? Van onze fractie in deze Raad. Dit komt dus nog wel goed, naar wij verwachten. In ieder geval komt het nog terug in deze Raad, zoals wij mogen aannemen. Over de exploitatiegevolgen moet er nogal wat worden afgesproken met het rijk; niet alleen of eventuele vervoersgroei tegen die tijd zal worden vergoed, maar ook hoe kan worden voorkomen dat wij door een verschuiving van bus- en trampassagiers naar de metro uiteindelijk de zwarte Piet van de exploitatie op ons bordje krijgen. Wij gaan ervan uit dat wij nu weliswaar een principebesluit nemen, dus op het laatste station in de besluitvorming zijn gekomen, maar dat wij daar toch nog even stilhouden voordat de trein verder gaat en dat wij eerst nog, voor de komende zomer, zullen horen dat het met de exploitatie geregeld is met het rijk en dat wij dan ook de subsidiebeschikking binnen hebben. Die twee gelezen hebbende, zou de Raad dan kunnen zeggen "ga nu maar door", maar liefst niet voor die tijd. Graag krijg ik van het College een bevestiging op dit punt. Ondanks de nu aangewende ondergrondse boormethode komt er natuurlijk hinder, met name bij de bouwputten, en kan er schade optreden, bijvoorbeeld voor ondernemers. Wij gaan ervan uit, dat het huidige voorstel voor een vergoeding van 75% van de winstderving reëel is. Op verzoek van de Kamer van Koophandel bepleit het College nu nog bij het rijk - dat moet betalen - 80%. Onze zegen heeft het daarvoor. Ik verwacht niet, dat het verder kan komen. Het verbaast ons wel, dat er in verhouding tot de schade voor de ondernemers zo weinig is gesproken over de immateriële schade voor de omwonenden. Op veel plaatsen is het normaal dat men last heeft van een bouwwerk. Dat geldt ook als een nieuwe riolering wordt aangelegd. Er is nu echter een beperkt aantal plaatsen, vooral in de Ferdinand Bolstraat en omgeving, waar een beperkt aantal omwonenden jarenlang last krijgt omdat men direct bij het deel van de bouwput zit dat jarenlang openblijft of omdat men jarenlang door zijn smalle straatje een brede afvoerbuis voor zijn raam krijgt. Er is dus een kleine groep omwonenden die zeer zwaar zal worden getroffen. Wij gaan ervan uit, dat er voor hen een immateriële schadevergoeding zou moeten komen om hen enigszins tegemoet te komen. Ook hierbij gaat het om mensen die veel meer hinder ondervinden dan redelijkerwijze in de stad voor normaal kan worden gehouden. Ik heb de eer, samen met de heer Niamut een motie aan de Raad voor te leggen. Wij gaan ervan uit, dat er uit de stadsvernieuwingsmiddelen geld komt om in De Pijp een aantal projecten die goed kunnen worden gekoppeld aan de aanleg van het station Ferdinand Bolstraat in diezelfde periode te kunnen aanpakken. Het verkleint de hinder als men die projecten gelijktijdig aanpakt. Daarbij valt ook te denken aan behoud of creatie van goedkope bedrijfsruimten. Het moet natuurlijk niet zo zijn, dat het economisch karakter daar na de aanleg helemaal gaat veranderen en dat er alleen maar dure functies kunnen terugkomen. Er ligt nog een motie van de heer Cornelissen, die wij over drie weken in stemming krijgen. Los van de precieze tekst onderschrijft onze fractie de strekking daarvan. In dit debat zou ik hierop graag een reactie van het College horen. Hoewel wij nu het programma van eisen gaan vaststellen, gaan wij ervan uit dat het College over de verdere detaillering, bijvoorbeeld de plaats van de stationsuitgangen - moet dit nu precies op het Picoplein of kan dat ook bij een ander bouwblok - nog zal overleggen met de stadsdeelbesturen in de verschillende stadsdelen. Het lijkt ons ook nuttig, over die uitvoeringskwesties vooraf afspraken te maken met de desbetreffende stadsdelen en het financiële kader en de procedure op dit vlak vast te leggen in een overeenkomst, zodat iedereen weet wie hierin dan verder welke verantwoordelijkheid moet gaan nemen. Alles afwegende, wat de vervoersgroei en exploitatieverbetering van het openbaar vervoer op korte termijn betreft, zou een investering van 2 miljard gulden het ons niet waard zijn. Willen wij de groei van het openbaar vervoer daarentegen op langere termijn verder voortzetten en willen wij de ruimtelijk-economische effecten die de lijn met zich brengt op diverse plekken bevorderen - en dat willen wij - dan is de conclusie van de GroenLinks-fractie, dat wij moeten besluiten tot de aanleg van deze Noord- Zuidlijn. De VOORZITTER deelt mede dat is ingekomen: 31ø Motie van 27 november 1996 van de raadsleden Köhler en Niamut inzake een op te stellen regeling voor immateriële schade als gevolg van aanleg van de Noord-Zuidlijn. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 745, blz. 3392). De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De discussie wordt geschorst. De vergadering wordt om 16.30 uur geschorst tot 19.30 uur.