Bron : Raad
Onderwerp : Raadsvergadering 13-11-96
Datum Raad : 13-11-96
Datum publikatie : 13-11-96
OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 13 NOVEMBER 1996.
Aanwezig: de leden Van der Aa (PvdA), mevr. Agtsteribbe (PvdA), mevr.
Alkema (D66), Bakker (D66), Balai (PvdA), Van Bommel (SP), Bouma
(VVD), Breunissen (GroenLinks), Bijlsma (PvdA), Cherribi (PvdA),
Cornelissen (D66), Van Duijn (De Groenen), Enthoven (CD), Fortuné
(CD), mevr. Van der Giessen (D66), Goedhart (CDA), Ten Have (D66),
mevr. Hoogland (PvdA), Hooijmaijers (VVD), Houterman (VVD),
Hulsman (GroenLinks), mevr. Irik (PvdA), Köhler (GroenLinks), mevr.
Krikke (VVD), Van der Laan (PvdA), Levie (PvdA), Niamut (CDA),
Oranje (D66), Peer (VVD), mevr. Princen (GroenLinks), Raksowidjojo
(GroenLinks), Robbers (D66), mevr. Schutte (GroenLinks), Van Sitteren
(CD), mevr. Spier-van der Woude (VVD), Spit (CDA), Stadig (PvdA), Van
Wijk (VVD) en Yalin (PvdA).
Afwezig: de raadsleden Graman (Onafh.), mevr. Grewel (PvdA), mevr.
Ter Horst (PvdA), mevr. De Jong (D66), Meijer (PvdA) en mevr. Peters
(VVD).
Middagzitting op woensdag 13 november 1996.
Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester, later drs. E.F.L. Peer, wethouder.
Secretaris: mevr. drs. M. Sint.
De vergadering wordt om 13 uur geopend.
De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat de vergadering van heden zal
bestaan uit een middag- en een avondzitting.
Ik deel u voorts mede, dat wethouder mevr. Ter Horst in verband met
ziekte de vergadering niet zal bijwonen.
Ten slotte deel ik u mede, dat punt 23 (vaststelling Verordening op de
Dienst Welzijn Amsterdam) van de agenda is afgevoerd.
Aan de orde is de agenda:
1
Notulen van de raadsvergadering op 23/24 oktober 1996.
De notulen worden ongewijzigd goedgekeurd.
2
Mededeling van de ingekomen stukken.
1ø Adres van R. Heeck van 16 oktober 1996 inzake de Verordening
roerende-ruimtebelasting.
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de door Burgemeester en
Wethouders in te dienen voorstellen terzake.
2ø Adres van P. Sagel, namens de fracties van de stadsdeelraad
Watergraafsmeer, van 11 september 1996, houdende verzoek tot het houden
van een evaluatie met betrekking tot de sloop van het Nikhef-gebouw.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
De heer KÖHLER: Ik stel voor, dit adres te bespreken in de Commissie
voor Volkshuisvesting enz.
Wethouder STADIG: In het College heb ik een poging gewaagd om dit
om een innovatieve wijze aan te pakken door meteen aan de Raad mede te
delen, dat wij op dit adres positief zouden reageren. Dat blijkt niet te
kunnen en dan krijgt men de nu gebruikte formulering. Ik ben dus van plan,
positief op het adres te reageren en ik stel daarom voor, de commissie van
advies een afschrift van het antwoord te zenden.
De heer KÖHLER: Als wij het antwoord niet positief genoeg vinden
kunnen wij het adres alsnog in behandeling nemen.
De VOORZITTER: Het verzoek om een evaluatie behoeft niet meer
aan de orde te komen, want er komt een evaluatie en daarvan zal een
afschrift aan de commissie worden gezonden.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor
Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en Grondzaken.
3ø Adres van mevr. G. Groot van 19 oktober 1996 inzake het
personeelsbeleid bij gemeentelijke diensten in het algemeen en het
Projectmanagementbureau in het bijzonder.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
4ø Adres van A. Kasdorp van 21 oktober 1996, namens de
Exploitatiemaatschappij De Purmer BV, inzake de besluitvorming met
betrekking tot het pand Herengracht 531-537.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
5ø Adres van A.H.I. Rodenburg, namens de Bond van Volkstuinders, van
21 oktober 1996, houdende voorstellen voor een rechtvaardiger verdeling
van de kosten voor volkstuinders terzake van reinigingsheffingen.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
6ø Adres van D. Kamlag, namens de Stichting Samenwerking voor
Bijzondere Noden Amsterdam, van 23 oktober 1996 inzake het
armoedebeleid.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
Mevr. ALKEMA: Ik stel voor, dit adres te behandelen in de Commissie
voor Werk enz.
Wethouder VAN DER AA: Daartegen bestaat geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Werk, Onderwijs, Sociale Zaken, Minderheden en
Nieuwkomersbeleid.
7ø Adres van M. de Visser, namens Dutch Watch, van 23 oktober 1996
inzake het vestigen van studentenwoningen op boten.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
8ø Adres van M. Irrgang van 21 oktober 1996 inzake het niet nakomen van
mondelinge toezeggingen door de Dienst Binnenwaterbeheer Amsterdam.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
De heer YALIN: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord te zenden
aan de Commissie voor Financiën enz.
Wethouder PEER: Ik heb geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Financiën,
Sport en Recreatie, Lokale Media en Binnenwaterbeheer.
9ø Adres van A. Visser van 19 oktober 1996, houdende bezwaar tegen de
beschikking tot het verwijderen van uitstallingen en windschotten voor de
bloemenwinkel Singel 522.
Besloten wordt, dit adres in handen te stellen van de Commissie voor
bezwaar- en beroepschriften.
10ø Adres van K. Warmenhoven van 24 oktober 1996, houdende bezwaar
tegen het plan om tramlijn 7 niet in de Plantagebuurt te laten rijden.
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de door Burgemeester en
Wethouders in te dienen voorstellen terzake.
11ø Adres van J.W. Dijker, namens de bewonersgroep Strandvliet, van 23
oktober 1996 inzake wijziging van de naamgeving van het metrostation
Strandvliet in Arena.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
12ø Adres van de ministers van Verkeer en Waterstaat en van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 25 oktober
1996 inzake de terinzagelegging van aanwijzingsbesluiten terzake van het
luchtvaartterrein Schiphol.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
13ø Adres van F.J.L. Tikkemeijer, namens de Vereniging Molenwijk, van
22 oktober 1996 inzake het parkeerbeleid in de Molenwijk.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
14ø Adres van M. Daamen, namens de Stichting Amsterdams Filmhuis
Rialto, van 28 oktober 1996 inzake de wijze waarop het beleidsonderdeel
film wordt behandeld in het concept-Kunstenplan 1997-2000.
Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de desbetreffende voordracht,
punt 21 van de agenda.
15ø Brief van de voorzitter van de Commissie voor Algemeen Bestuurlijke
en Juridische Zaken van 30 oktober 1996, houdende aanbieding van vijf
amendementen/moties van raadsleden met betrekking tot de begroting voor
1997.
Besloten wordt, deze brief in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen om preadvies.
16ø Brief van de voorzitter van de Commissie voor Zorg, Emancipatie,
Drugsbeleid, (Facilitaire) bedrijven, Bestuurlijke Vernieuwing en
Informatievoorziening van 31 oktober 1996, houdende aanbieding van
16 amendementen/moties van raadsleden met betrekking tot de begroting
voor 1997.
Besloten wordt, deze brief in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen om preadvies.
17ø Adres van drs. J.J. Onnes van 30 oktober 1996 inzake het initiatief tot
oprichting van een woonvoorziening voor lichamelijk gehandicapten in het
Centrum.
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de door Burgemeester en
Wethouders in te dienen voorstellen terzake.
18ø Adres van P. Edwards, namens het bestuur van Wilhelmina Inc., van
14 september 1996 (ingekomen 31 oktober 1996), houdende verzoek, het
gebouw Wilhelmina over te dragen aan de Stichting Wilhelmina.
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de door Burgemeester en
Wethouders in te dienen voorstellen terzake.
19ø Brief van de voorzitter van de Commissie voor Werk, Sociale Zaken,
Onderwijs, Minderheden en Nieuwkomersbeleid van 1 november 1996,
houdende aanbieding van 15 amendementen/moties van raadsleden met
betrekking tot de begroting voor 1997.
Besloten wordt, deze brief in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen om preadvies.
20ø Adres van G. v.d. Veen van 4 november 1996 inzake de verlening van
een bouwvergunning voor het pand Oudezijds Voorburgwal 79 in relatie tot
de handhaving van het prostitutiebeleid.
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de desbetreffende notitie,
punt 5A van de agenda.
21ø Adres van S.D.K. Ramdhani van 31 oktober 1996 inzake de juridische
procedure met betrekking tot het pand Holendrechtstraat 30.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
22ø Adres van V.P.A. van Lamoen e.a. van 4 november 1996 inzake een
klacht zoals bedoeld in art. 6 van de Algemene Inspraakverordening
Amsterdam met betrekking tot de Noord-Zuidlijn.
Besloten wordt, dit adres om advies in handen te stellen van de
Beklagcommissie Inspraak.
23ø Adres van J.C. Hageman, namens Stadsvervoerbelang, van 3 november
1996 inzake de aanleg van de Noord-Zuidlijn.
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de door Burgemeester en
Wethouders in te dienen voorstellen terzake.
24ø Adres van W.D. van Leeuwen van 30 oktober 1996 inzake de tarieven
van de onroerende-zaakbelasting.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
25ø Adres van R. Schlichting, namens de Ondernemingsvereniging Zuid-
Pijp, van 1 november 1996 inzake de aanleg van de Noord-Zuidlijn.
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de door Burgemeester en
Wethouders in te dienen voorstellen terzake.
26ø Adres van M. Dolan, namens het Comité Kooplieden de
Noordermarkt, van 31 oktober 1996 inzake een klacht over de
inspraakprocedure, zoals die heeft plaatsgevonden in de vorm van de
Inspraakavond Noordermarkt.
Besloten wordt, dit adres om advies in handen te stellen van de
Beklagcommissie Inspraak.
27ø Adres van B.J. Gerritsen van 27 oktober 1996 inzake geluidsoverlast
door vliegtuigen.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
De VOORZITTER: Ik stel voor, thans eerst na te gaan, welke punten
van de agenda zonder discussie en hoofdelijke stemming kunnen worden
afgedaan.
Conform besloten.
3
Stand van zaken regiovorming.
Er zijn geen mededelingen.
4
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 31 oktober 1996 inzake
de huisvesting van kleinere diensttakken (Gemeenteblad afd. 1, nr. 566, blz.
2843).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2844 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
5
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 31 oktober 1996 inzake
de verhuizingen binnen het Stadhuis, nodig voor het huisvesten van de
Dienst Binnenstad (Gemeenteblad afd. 1, nr. 565, blz. 2840).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2842 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
5A
Notitie van 12 november 1996 inzake de mogelijkheden met betrekking
tot aanscherping van het prostitutiebeleid in de binnenstad (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 613, blz. 2915).
Hierbij komt tevens in behandeling:
Adres van G. v.d. Veen van 4 november 1996 inzake de verlening van een
bouwvergunning voor het pand Oudezijds Voorburgwal 79 in relatie tot de
handhaving van het prostitutiebeleid.
De VOORZITTER: Verschillende fracties hebben in de Commissie voor
de Werkwijze van de Gemeenteraad gevraagd, deze notitie in de volgende
raadsvergadering te behandelen omdat de notitie laat in handen van de
fracties is gesteld.
Conform besloten.
Punt 5A wordt van de agenda afgevoerd.
6
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 5 november 1996 tot
wijziging van de Tabel, behorende bij de Legesverordening 1996
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 594, blz. 2876).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2877 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
7
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 31 oktober 1996 tot
wijziging van het Ambtenarenreglement Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 592, blz. 2871).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2873 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
8
Advies van de Commissie voor de Binnengemeentelijke Decentralisatie
van 31 oktober 1996 inzake het geschil tussen het dagelijks bestuur van het
stadsdeel Oud-West en het College van Burgemeester en Wethouders
betreffende de vraag wie verantwoordelijk is voor de kraakschade aan het
pand Zocherstraat 23 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 549, blz. 2799).
De conclusie van het advies wordt zonder discussie en hoofdelijke
stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op
blz. 2801 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
9
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 31 oktober 1996 tot het
mechaniseren van twee bruggen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 557, blz. 2817).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2818 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
10
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 31 oktober 1996 tot
uitbreiding van het werkgebied van de Dienst Stadstoezicht en aanschaffing
van parkeerapparatuur (Gemeenteblad afd. 1, nr. 556, blz. 2815).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2816 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
11
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 25 oktober 1996 tot
goedkeuring van een overeenkomst tussen Gemeentewaterleidingen en de
gemeente Amstelveen voor de levering van water (Gemeenteblad afd. 1, nr.
551, blz. 2804).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2805 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
12
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 25 oktober 1996 tot
goedkeuring van een overeenkomst tussen Gemeentewaterleidingen en de
gemeente Ouder-Amstel voor de levering van water (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 552, blz. 2805).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2806 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
13
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 31 oktober 1996 tot
reconstructie van de walmuur van de Groenburgwal, oneven zijde, tussen de
Staalstraat en de Staalkade (Gemeenteblad afd. 1, nr. 558, blz. 2819).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2819 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
Punt 14 wordt even aangehouden.
15
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 31 oktober 1996 tot de
huur en inrichting van onderwijsleerpakket en meubilair ten behoeve van de
school De Werkruimte (Gemeenteblad afd. 1, nr. 560, blz. 2822).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2823 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
16
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 31 oktober 1996 tot
aanschaffing van een onderwijsleerpakket en meubilair voor de school
Oostelijke Eilanden (Gemeenteblad afd. 1, nr. 561, blz. 2824).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2825 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
17
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 31 oktober 1996 inzake
de aanvraag Opstapje-project 1996 in het kader van de meerjarenplanning
voor- en vroegschoolse voorzieningen in de binnenstad over de periode
1996-2000 (Gemeenteblad afd. 1, afd. 1, nr. 588, blz. 2863).
De heer VAN SITTEREN (stemmotivering): De CD-fractie stemt in
met de voordracht, maar wij verwachten wel, dat op korte termijn resultaat
zal worden geboekt. Als dat niet het geval zal zijn, ligt het volgens ons voor
de hand, dat er stringente maatregelen worden genomen om taal- en
aanpassingsproblemen op te heffen.
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2867 van
afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door de heer Van
Sitteren namens de fractie van de CD gemaakte opmerking.
Punt 18 wordt even aangehouden.
19
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 25 oktober 1996 tot het
uitvoeren van groot onderhoud op de Stadhouderskade (Gemeenteblad afd.
1, nr. 550, blz. 2802).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2803 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
20
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 5 november 1996 tot
het aangaan van een samenwerkingsovereenkomst met het rijk ter
realisering van de aansluiting van het rijkswegenknooppunt A2/A9 op de
Meibergdreef (Gemeenteblad afd. 1, nr. 593, blz. 2875).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2875 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
De punten 21 en 22 worden even aangehouden.
Punt 23 is reeds van de agenda afgevoerd.
24
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 31 oktober 1996 tot
voorbereiding van een herziening van het bestemmingsplan Amstel III
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 555, blz. 2813).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2814 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
25
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 31 oktober 1996 tot
vaststelling van de bedragen, bedoeld in art. 96i van de Wet op het
voortgezet onderwijs (Gemeenteblad afd. 1, nr. 559, blz. 2820).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2821 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
De punten 26 en 27 worden even aangehouden.
De VOORZITTER vraagt, of er leden zijn die het woord verlangen over
de voor geheime zitting bestemde voordracht. Daar dit niet het geval blijkt
te zijn, is thans aan de orde:
27A
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 31 oktober 1996 tot het
verlenen van ontslag aan de directeur van het Adviesbureau voor Bouw en
Installaties GEAM (Gemeenteblad afd. 1, nr. 591, blz. 2870).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het bij de voordracht behorende
besluit.
Aan de orde zijn de benoemingen.
De VOORZITTER nodigt de leden Goedhart, mevr. Spier-van der
Woude en Yalin uit, met hem het bureau van stemopneming te vormen.
Benoemd worden tot:
Voorzitter van de Referendumadvies- en klachtencommissie (nr. 595):
prof. mr. E.C.M. Jurgens.
Lid van de Referendumadvies- en klachtencommissie (nr. 595): mevr. drs.
M.J. Poort, mevr. prof. mr. I.C. van der Vlies, mr. V.H. Bruins Slot, prof.
mr. N.S.J. Koeman en prof. mr. J.J. Vis.
Ingeleverd werden 34 biljetten, waarvan 1 biljet geheel blanco was. Allen
werden benoemd met 33 (algemene) stemmen.
De VOORZITTER dankt de leden van het bureau van stemopneming
voor de hem verleende hulp en stelt aan de orde:
14
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 31 oktober 1996 tot
realisering van het nieuwbouwplan Lijnbaansgracht 365-372/Fokke
Simonszstraat 72-74 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 589, blz. 2867).
Mevr. PRINCEN: Mijnheer de Voorzitter. In de voordracht staat, dat er
in de commissie van advies verschil van mening was over het aantal aan te
leggen parkeerplaatsen. In de toegevoegde tekst stond, dat het voor de
verkoopbaarheid van de koopwoningen noodzakelijk was, 12 parkeer-
plaatsen aan te leggen. Volgens mijn interpretatie had dat geen betrekking
op de huurwoningen. Wij zouden dan voor dit kleine complex op een
parkeernorm van 0,8 komen. Andere leden in de commissie gingen uit van
het totale complex en kwamen uit op een norm van 0,5. In de voordracht
staat, dat het College op het standpunt staat dat het bouwplan als een
geheel moet worden beschouwd, zodat wordt voldaan aan de parkeernorm.
Betekent dit, dat de bewoners van de huurwoningen een parkeerplaats
kunnen kopen of zijn die parkeerplaatsen alleen bestemd voor de
koopwoningen?
Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Naar mijn mening is het
een zaak voor de exploitant; die bouwt de garages. Het ligt in het
onderhavige geval wel voor de hand, dat de kopers van de vrije-
sectorwoningen graag een parkeerplaats willen hebben en daarvoor ook
willen betalen. Dat is ook in de totale rekensom verwerkt. Ik vind die
gedachtengang niet onlogisch. Er is sprake van losse garages. Indien een
van de kopers van een vrije-sectorwoning zegt, dat hij geen parkeerplaats
wil hebben, maar een huurder van een sociale-huurwoning dat wel wil, moet
dat kunnen. Zover ben ik op de casus niet ingegaan en dat ben ik ook niet
van plan.
Mevr. PRINCEN: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder zegt, dat het
aan de exploitant is, maar wij hebben in de Raad afgesproken, welke
parkeernormen wij hanteren. Als wij spreken over het totale complex, is er
sprake van een parkeernorm van 0,5 en als wij het hebben over
parkeerplaatsen voor de vrije-sectorwoningen, is sprake van een
parkeernorm van 0,8. Als het betekent, dat het gewoon een voordracht is
waarin dit een keer gebeurt, zijn wij daar ook tegen. Is het echter de
bedoeling dat in het vervolg in Amsterdam bij nieuwbouwcomplexen zo
wordt omgegaan met de parkeernorm? De wethouder kan er zeker sturing
aan geven. Hij heeft nu gezegd, dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat, als
er huurders zijn die een parkeergarage willen kopen, dat kunnen doen. Ik
spreek dan over de parkeernorm 0,5.
(De heer CHERRIBI: Het mooie van dit project is, dat de dure
woningen de sociale woningen financieren; daarom kunnen daar
sociale woningen worden gebouwd. Wat is daarover uw mening?)
Daar heb ik het niet over; ik heb het over de parkeernorm die wordt
gehanteerd.
De heer ORANJE: Mijnheer de Voorzitter. Mevr. Princen stelt een zeer
interessante vraag. Zij heeft gelijk, maar wij moeten wel kijken of de basis
wel klopt. De vraag hierbij is, hoe het met die parkeernorm van 0,5 is
gesteld. De enige juridische grond die daarvoor bestaat is het
bestemmingsplan. Het is een kwestie die zich op het ogenblik bij meer
projecten in diverse moeilijkheidsgraden voordoet. Stel, dat de parkeernorm
van 0,5 wordt gehanteerd, dan is in dat licht de vraag van mevr. Princen
zeer interessant. Het lijkt mij goed, in de commissie nader te spreken over
de gebouwde parkeerplaatsen in dergelijke projecten, omdat deze kwestie in
toenemende mate tot spanningen en misverstanden gaat leiden. Het is dan
zaak dat wij daarover een consistente en eenduidige visie hebben.
Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Naar mijn mening is de
normering van gebouwde parkeerplaatsen in woningbouw- en bedrijfs-
projecten een kwestie van ruimtelijke ordening. Dat wordt vastgelegd in
bestemmingsplannen en bij het afgeven van bouwvergunningen wordt de
norm toegepast.
De beleidsregel die door de Raad is vastgesteld is: één parkeerplaats per
twee woningen. Er is een andere beleidsregel: één gebouwde parkeerplaats
erbij, één op straat eraf. Daarin wordt geen onderscheid gemaakt naar
financieringscategorie; koop of huur is geen planologisch begrip. Wij
hebben dat wel eens geprobeerd, maar dat is toen uit het bestemmingsplan
geschrapt. Men kan ook zeggen, dat de mededeling die in het stuk staat in
zekere zin overbodig is. De ontwikkelaar dient een plan in voor 15 vrije-
sectorwoningen, 12 sociale-huurwoningen en 12 parkeerplaatsen. Wij
toetsen dan dit plan. Het plan is één geheel, 23 woningen gedeeld door 2,
einde oefening.
Het lijkt mij onwaarschijnlijk, dat de garages een verbinding hebben met
de woonkamers. Het zijn losse garages die ook los kunnen worden gekocht
of gehuurd. Het lijkt mij vreemd, ervan uit te gaan dat de bewoners van de
sociale- huurwoningen daarvan zouden zijn uitgesloten. De gemeente stelt
echter geen voorwaarden; wij toetsen alleen het aantal parkeerplaatsen.
Aan het adres van de heer Oranje merk ik op, dat het College ook het
gevoel had dat de zaken nog eens op een rij moeten worden gezet. Een
eerste inventarisatie levert op, dat deze kwestie behoorlijk ingewikkeld in
elkaar zit; er kleven allerlei aspecten aan. Om de versnippering niet te laten
toeslaan heb ik met wethouder Bakker afgesproken dat hij het hele veld
erbij betrekt. Hij zal met een nota komen waarin ook deze zaken aan de
orde zullen komen.
(Wethouder BAKKER: Er is afgesproken, dat een dergelijke nota zal
verschijnen onder de regie van de Dienst Binnenstad.)
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2868 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
18
Notitie van Burgemeester en Wethouders van 5 november 1996 inzake de
inrichting van het besluitvormingsproces met betrekking tot de Noord-
Zuidlijn (Gemeenteblad afd. 1, nr. 597, blz. 2893).
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Het College stelt voor,
het referendum over IJburg in maart 1997 houden. Ik meen dat er zeer
goede redenen zijn om ook het referendum over de Noord-Zuidlijn op die
dag te houden. Uit het oogpunt van zowel opkomstbevordering als financiën
heeft het grote voordelen om beide referenda op dezelfde dag te houden. Ik
begrijp ook wel, dat de termijnen waaraan beide referenda zijn
onderworpen op elkaar moeten kunnen aansluiten. Wanneer de
betrokkenen bij het referendum over de Noord-Zuidlijn snel hun
handtekeningen inleveren, zou het mogelijk zijn, eind maart 1997 beide
referenda op één dag te combineren. Vindt het College dat een goed idee?
De heer VAN SITTEREN: Mijnheer de Voorzitter. De CD is voor de
Noord-Zuidlijn. Wij vinden, dat de techniek niet mag worden gestagneerd.
De bereikbaarheid van Amsterdam moet optimaal worden. Op technisch
gebied zijn er veel haken en ogen. Naar onze mening dient een optimale
vergoeding met vaste afspraken voor gedupeerden tot stand te komen.
Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik
moet zeggen dat de heer Van Duijn af en toe een goed idee heeft, maar
daar valt het onderhavige idee niet onder. Ik heb dit punt uitvoerig
besproken met het desbetreffende referendumcomité.
(De heer VAN DUIJN: Dat comité heeft ook een brief geschreven
waarin zij daar zelfs op aandringt!)
Ik heb een uitvoerig gesprek gehad. Het comité wilde het referendum zo
vroeg mogelijk en die datum zou dan zijn gevallen in de eerste week van
maart. Ik heb dit ontraden, omdat die datum precies in het voorjaarsreces
zou vallen. Ik heb zelf toen de datum 19 maart 1997 genoemd, maar ik heb
daarover niets meer gehoord.
De heer Van Duijn wil nu termijnen vaststellen, maar ik heb vanaf het
begin steeds gezegd, dat ik mij strikt aan de Referendumverordening
vasthoud. Ik vind dat belangrijk voor dit instrument en ik ben niet van plan,
daarmee te gaan sjoemelen.
(De heer VAN DUIJN: Dat is ook niet mijn voorstel.)
U wilt een uitspraak uitlokken over een situatie die nog helemaal niet
bestaat. Ik wacht rustig af. Er is nog geen kennisgeving voor een
referendum over de Noord-Zuidlijn, er is nog geen goedgekeurd inleidend
verzoek, er zijn nog geen handtekeningen enz. Volgens de verordening kan
het, zelfs al beginnen wij op 27 november 1996, niet meer op de genoemde
datum. Ik houd mij daaraan.
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik las in de stukken, dat
de wethouder het referendum over de Noord-Zuidlijn in juni 1997 wil
houden; zij heeft er dus toch wel over nagedacht.
Ik zou het een gemiste kans vinden als twee referenda zo ver uit elkaar
worden getrokken en niet worden gecombineerd. Ik geef toe, dat de
wethouder af en toe ook goede ideeën heeft, maar ik heb uitvoerig contact
met beide comités en zij stellen het beide zeer op prijs om de referenda uit
het oogpunt van opkomstbevordering op dezelfde dag te houden, hetgeen de
kans van het welslagen van het referendum, wat natuurlijk de wethouder
ook een zorg is, bevordert.
Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Mijnheer de Voorzitter. Wat
mijn zorg is, is dat er een Referendumverordening in deze stad blijft en wat
mijn zorg is, is dat het instrument goed functioneert. Wat ik vanuit die
zorgen absoluut niet wil is sjoemelen met de verordening.
(De heer VAN DUIJN: U begint weer over sjoemelen, maar dat
hoeft helemaal niet. Ik wil dat niet en dat mag u zelfs niet van mij!)
Ik houd u daar aan. Laten wij dus afwachten tot er een kennisgeving en
een goed inleidend verzoek. Dan kunnen wij er met elkaar over praten.
De heer SPIT (orde): Mijnheer de Voorzitter. Ik vraag u, of wij ons aan
de orde van de vergadering kunnen houden. Wij spreken over een
startnotitie en niet over het bepalen van een datum voor het houden van
een referendum. De heer Van Duijn is naar mijn mening buiten de orde.
De heer KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Als in bijlage II, het stuk
waarover de heer Van Duijn sprak, als referendumdatum juni 1997
voorkomt, is dat indicatief. Over die datum kunnen wij nog apart spreken.
Naar ik meen staat dat voor december 1997 op de termijnagenda.
De VOORZITTER: Voor de raadsvergadering van 27 november 1996
staat de beslissing over de Noord-Zuidlijn op de raadsagenda. Als er een
kennisgeving en een inleidend verzoek zijn, volgt dat daarop. De termijnen
gaan dan lopen vanaf medio december 1996. Het is dus niet zo vreemd, dat,
als het zo zou uitkomen, ergens in het late voorjaar 1997 een referendum
zou kunnen worden gehouden, niet in december 1997.
De heer KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Ik vind dat prima, maar als
wij er in december 1996 over spreken, moet dan niet van de kant van het
College worden gezegd, dat de Raad wist dat het juni zou worden en dat wij
dat toen al zouden hebben laten passeren.
De VOORZITTER: Dat zal niet worden gezegd.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2897 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
21
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 31 oktober 1996 tot
vaststelling van het Kunstenplan 1997-2000 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 564,
blz. 2839).
Hierbij zijn tevens aan de orde:
Adres van M. Daamen, namens de Stichting Amsterdams Filmhuis Rialto,
van 28 oktober 1996 inzake de wijze waarop het beleidsonderdeel film
wordt behandeld in het concept-Kunstenplan 1997-2000.
Een aantal moties die op 6 november 1996 tijdens de behandeling van het
Kunstenplan in de commissie van advies zijn ingediend.
Mevr. AGTSTERIBBE: Mijnheer de Voorzitter. Amsterdam is de
culturele hoofdstad van Nederland. Cultuur kan op vele manieren worden
omschreven. Uit de berg van definities maak ik een keuze om de
samenhang met kunst en onze opvattingen daarover aan te geven. Cultuur is
een samenhangend stelsel van waarden en normen, gedragswijzen en
produkten daarvan, zoals kunst, die door een bepaalde groep worden
gedeeld en overgedragen. Men kan ook zeggen, dat cultuur een proces is.
Cultuur is als het ware ook een werkwoord. Het begrip is in de loop van de
tijd in samenhang met de veranderingen in de sociale en economische
structuur van de maatschappij steeds veranderd. De beoordeling van de
kunst en het kunstbeleid verandert mee. In het algemeen worden
schoonheid en de kwaliteit van de kunst aan de hand van opvattingen van
een kleine groep bepaald. Desondanks blijven de makers gewoon bezig
vanuit hun eigen noodzaak; creativiteit laat zich immers niet opsluiten. Er
wordt gewoon kunst gemaakt. Dat is belangrijk voor de stad en dat bepaalt
het klimaat in de stad, direct en indirect. Het beïnvloedt ons denken en
handelen veel meer dan wij denken, zelfs al nemen wij niet actief deel aan
het kunstleven. Kunst hoort bij de samenleving; het is er een essentieel en
integrerend bestanddeel van.
Amsterdam is de culturele hoofdstad, omdat hij de stad is van creativiteit,
de spiritualiteit van kunst en wetenschap, van realisme, van de verbeelding,
van de zakelijkheid en de dienstverlening en uiteraard van kunst en cultuur.
Ik heb deze woorden ook gebezigd bij de behandeling van het Structuurplan
en ik herhaal deze in dit debat over het Kunstenplan.
Dat Amsterdam vitaal is, komt omdat het zichzelf blijft vernieuwen; het
is tegelijkertijd trots en zuinig op zijn erfgoed. Er wordt steeds opnieuw
geproduceerd, gereproduceerd en het eenmalige, onvervangbare wordt op
waarde geschat en geconserveerd en nog steeds bekeken, bespeeld, gedanst,
gelezen en onderwezen. Boekman was een van de eersten die termen voor
kunstbeleid heeft bepaald. Wij bouwen vanaf 1945 met verschillende
generaties raadsleden en dus ook wethouders daarop voort. Boekman zei:
"De overheid heeft slechts te stimuleren, te bevorderen op actieve wijze, zij
heeft de levende krachten in de maatschappij, van kunstenaars om de
kunstgevoeligen en kunstbehoevenden te wekken en elkaar te doen
naderen." Laten wij dit bij de behandeling van dit Kunstenplan en ten
aanzien van ons beleid in gedachten houden.
De stad is de plek voor kunst, voor tolerantie en vrijheid De
middeleeuwers zeiden al: stadslucht maakt vrij. De mensen komen naar de
stad met al haar activiteiten om daar hun eigen activiteiten te kunnen
ontplooien. Daarbij hoort ook kunst. Daar krijgen nieuwe ontwikkelingen
een kans, ook in de kunst en de cultuur. De stad wordt in de eerste plaats
gemaakt door de mensen die er wonen, die er werken en haar bezoeken en
die daar dan ook hun ideeën vormgeven door middel van kunst. Amsterdam
is een open en multiculturele stad. Culturele en kunstactiviteiten, of wij die
nu al of niet herkennen en erkennen, zijn daarvan een afspiegeling. Er zijn
veel culturele circuits die reeds lang functioneren zonder dat wij er in de
Raad mee te maken krijgen, laat staan dat wij erover beslissen. Toch
bepalen ook deze mede het klimaat. In Amsterdam moeten duizend
bloemen kunnen bloeien en mag de verbeelding aan de macht zijn. Welke
bloemen wij begieten, welke wij extra Pokon geven en welke niet is een
kwestie van kunstbeleid; dat hangt van onze keuzen af. Ik zou zeggen: een
extra beetje Pokon voor bepaalde sectoren is niet weg. Ik denk daarbij aan
bijvoorbeeld de productiehuizen, de multiculturele theatermakers, de
dansers, de onafhankelijke theatermakers enz.
Als wij over kunstbeleid spreken maakt de PvdA de keus voor participatie
en educatie, voor actieve en passieve deelname en voor het betrekken van
de bevolking bij de kunst door educatie en toegankelijkheid. De Stadspas is
hierbij een uitstekend middel gebleken. Ik wil er nog wel aan toevoegen,
dat de inzet daarvan op sommige plekken nog zou kunnen worden vergroot.
Het zou fijn zijn als mensen met een Stadspas ook naar het Muziektheater
en de Stadsschouwburg zouden kunnen gaan.
De PvdA kiest voor vernieuwing naast behoud, extra aandacht voor
kunstarbeid en wel door te investeren in mensen, dus in de stad. Daarom
spreken wij over een "kunstbanenplan"; ik kom daarop terug.
De PvdA wil dat Amsterdam in 2015 - men moet toch een perspectief
hebben - nog steeds als een bloeiende culturele hoofdstad van het land is
met een goede culturele infrastructuur, waardoor hier veel kunstenaars
kunnen werken. Het is niet onbelangrijk als de mensen die hier werken hier
ook kunnen wonen en soms werken en wonen kunnen combineren. Ik wil er
dan ook voor pleiten om naast de kunstgebouwen ook woon-werkgelegen-
heid te laten bestaan of waar nodig te scheppen.
Met een goede culturele infrastructuur kunnen mensen kunst blijven
maken en kunnen zij van kunst blijven genieten.
Kunstenaars moeten zich kunnen ontplooien. Wij hechten daarom aan
productiehuizen, productiegeld, werkplaatsen en makers. De PvdA vraagt
daarom om een kunstbanenplan omdat de PvdA wil investeren in mensen.
Wij vragen het College, alle regelingen die mogelijk zijn om banen te
creëren in te zetten. Ik denk dan aan Melkert-banen, de banenpool, het
Jeugdwerkgarantieplan en aan de eventuele toekomstige Wet
Inkomensvoorziening Kunstenaars (WIK) biedt. Als wij dat doen,
investeren wij "buitengeld" in de kunstensector. Er kunnen dan meer
mensen aan het werk; er gaat meer geld om en dat versterkt de positie van
het veld. Het is ook een economische impuls voor de stad.
Over vijf jaar zal naar ik hoop het woord "kunstbaan" voor de Melkert-
banen een geuzennaam zijn. Wij vragen het College in een motie, te
onderzoeken wat de resultaten zouden kunnen zijn van een extra
investeringsimpuls van 10% in de kunstsector. Wat levert dat op voor de
leefbaarheid, de economie, de werkgelegenheid, de maatschappelijke
samenhang en het culturele klimaat in de Amsterdamse regio? Wat
betekent dat voor onze gemeentebegroting?
Het rapport van KPMG "De kunsten gewaardeerd" bewijst, dat de
kunstsector een groeisector is. Wij wisten dat trouwens al, maar het rapport
onderbouwt die motie uitstekend. De sector genereert direct, maar ook
indirect duizenden en duizenden banen en is een belangrijke
vestigingsfactor. Het maakt duidelijk dat mensen met genoegen kunst
consumeren. Kunst is nodig, kunst is leuk, kunst scherpt de geest; het gaat
toch niet om brood alleen.
In onze andere moties is verwoord, dat de PvdA vindt dat producten van
creativiteit en cultuur zichtbaar maken wie in de stad leven. Amsterdam is
een multiculturele stad. Wij menen daarom, dat ook initiatieven die zijn
gebaseerd op dat multiculturele moeten worden gesteund.
De PvdA geeft haar mening en geeft ook haar prioriteiten aan.
Participatie, educatie, werk, vernieuwing en een goede infrastructuur heeft
zij vertaald in voorstellen tot herverdeling. Wij stellen voor, om bij
terugkeer van de Toneelgroep Amsterdam naar de schouwburg de Dienst
Stadsschouwburg op te heffen en doelmatiger te gaan werken; het
vrijkomende geld moet dan worden ingezet voor productie en educatie. Wij
vinden, dat het cultuurproject aan de IJ-oevers er moet komen, maar het
gereserveerde geld willen wij wat anders inzetten, zodat de muzikanten
verder kunnen musiceren. Wij willen dat Paradiso blijft, want Paradiso
hoort bij de stad. Wij doen een voorstel ten aanzien van een andere
financiering voor de Mojo-muziekhal en wij hebben voorstellen gedaan om
geld in te zetten voor de theatergroep De Nieuw Amsterdam.
Wij hopen, dat het Kunstenplan een meerjarige zekerheid geeft aan
groepen en kunstenaars. Er moet ruimte zijn voor flexibiliteit. Wat wij doen
moet controleerbaar en open zijn. Wij moeten controleren en
verantwoording afleggen. Dit geldt ook voor de instellingen en de
Amsterdamse Kunstraad. Als mensen adviezen krijgen waarmee zij het niet
eens zijn, moet er een mogelijkheid zijn om die opnieuw toe te lichten en
om in beroep te gaan. Het proces is nu zo, dat de Raad een
beroepsinstantie is voor mensen die het niet eens zijn met de Amsterdamse
Kunstraad. Dat is niet goed want de Raad heeft een andere functie. Er zal
moeten worden nagedacht over de vraag, of aan een dergelijke instantie
vorm zou kunnen worden gegeven.
Wij verwachten veel van de pleidooien die het College, bij monde van de
wethouder voor Cultuur, in Den Haag heeft gehouden bij de
staatssecretaris en de Tweede Kamer. Het resultaat hebben wij inmiddels
uit de krant mogen vernemen. Wij hebben een stuk ontvangen waarin staat
wat de Tweede Kamer toevoegt aan datgene wat Amsterdam ingevolge het
plan-Nuis al werd toebedeeld. In de motie van het lid van de Tweede
Kamer mevr. Van Nieuwenhoven c.s. wordt 16 miljoen gulden extra
gevraagd voor kunst. Dat zou voor Amsterdam een extra investering
betekenen van 7,6 miljoen gulden. Wij zijn daarvoor zeer dankbaar. Hieruit
blijkt dat men in Den Haag ook een hart heeft voor 's lands culturele
hoofdstad. Ik heb begrepen dat van Amsterdam ook een extra investering in
de kunst wordt gevraagd. Ik verzoek het College, in deze vergadering toe te
lichten wat van Amsterdam wordt verwacht en wat ons te doen staat, om
niet een deel van deze gelden, die wij hard nodig hebben, te missen.
Wij zien Amsterdam als cultuurhaven waar velen binnen komen zeilen,
aanleggen, gaan passagieren en blijven. Wij vinden, dat Amsterdam zijn
driehaven-concept moet uitbouwen naar een vierhaven-concept moet
worden. Naast de zeehaven, de luchthaven en de telehaven is Amsterdam
ook een cultuurhaven. Hoevelen hebben hier aangelegd? Hoevelen hebben
hier gewerkt en hoevelen zijn gebleven en hebben de ingezetenen in en
buiten hun vakgebied beïnvloed? De meningen hebben gebotst en dat
leidde tot vernieuwing. Als men eens kijkt naar wat wij in onze stad in de
loop der jaren hebben geïnvesteerd in onze zeehaven, luchthaven en
telehaven en als men dat vergelijkt met wat wij in de cultuur investeren, zal
het College bij het door de PvdA gevraagde onderzoek extra argumenten
vinden om te stellen dat, als wij onszelf op het gebied van de cultuur willen
profileren, een extra investering nodig is. Dat zal dan grote effecten
hebben. Als men kunstbeleid wil voeren vereist dit een open en transparant
beleid. Daarbij kan dit vierjaarlijkse Kunstenplan, waarmee wij het op
hoofdlijnen eens zijn, een goed instrument zijn. Er is echter meer nodig;
kunstbeleid is een onderdeel van cultuurbeleid.
Als het ons menens is dat Amsterdam de culturele hoofdstad is en moet
blijven, laten wij dan voor onze stad een internationale cultuurhaven maken
en laten wij als Amsterdam in deze vierde haven investeren zoals wij dat
ook in de andere drie havens doen.
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Mijnheer de Voorzitter. Wat de
VVD-fractie betreft was de eerste termijn van de bespreking in de
commissie van advies over het Kunstenplan de meest relevante. De tweede
termijn ging min of meer over onze voor de wethouder bestemde
boodschappenlijstjes, dus moties en amendementen; die komen voor een
deel opnieuw aan de orde bij de slotbeschouwingen over de begroting en
voor een deel bij deze behandeling van het Kunstenplan.
Het Kunstenplan is een instituut dat uit de vorige raadsperiode stamt; wij
hebben besloten, één keer per vier jaar een dergelijk plan op te stellen en
ook om de financieringssystematiek voor vier jaar te laten gelden. Dat
laatste is een uitzondering op het normale financieringssysteem. Wij
moesten dus afwachten hoe dat zou gaan werken.
Over het Kunstenplan dat wij eerder hebben samengesteld was de
consensus in grote lijnen groot. Wij waren het eens over de investeringen,
over de post achterstand onderhoud, de post educatie en de post voor
flexibiliteit. Het gaf voor de lange-termijnplanning de kans voor een
tussentijdse beoordeling. Intussen gebeurde er overigens in deze sector
meer dan ooit. Ik noem rapporten van Leyer & Weerstra Management
Consultants en het Amsterdams Uit Buro inzake het aantal bezoekers.
"Amsterdam als Kunstenstad" is van de grond getrokken, met de coalities
die daarbij zijn gevormd. Wij hebben met betrekking tot de investeringen in
het programaccoord prioriteiten vastgesteld en wij hebben in deze periode
ook een fonds, namelijk het Amsterdams Fonds voor de Kunst (AFK), van
de grond getrokken. De Amsterdamse Kunstraad kreeg een nieuw jasje:
Amsterdamse Kunstraad-nieuwe stijl. Er is een rapport - De kunsten
gewaardeerd - van KPMG Management Career Consulting verschenen
over het belang van de kunstsector. Wat echter is uitgebleven, is een
integrale visie op de toekomst van de culturele hoofdstad. Dat is een factor
van de eerste orde. Zo kon het gebeuren, dat tijdens de hoorzitting en ook
bij een gelegenheid daarna de wethouder en de Amsterdamse Kunstraad
tegenover elkaar kwamen te staan; dat er een zaal vol woedende, zich
miskend voelende zelfstandigen en autonomen zat met dédain voor andere
zelfstandigen en autonomen; dat er zelfs werd gedreigd met het gijzelen van
de commissie. "Actie, actie"!, maar ook veel solidariteit. Dat was wel aardig,
want het was waarschijnlijk het gevolg van de coalities die wij eerder
hadden gevormd. De grote coalities bleven echter stil en het publiek, dat
een perfecte neus heeft voor kwaliteit, of het nu opera betreft of musical,
of Pintertje dat wordt gespeeld door de Toneelgroep Amsterdam of door
het Kindertheater, ontbrak. Zo kan het ook gebeuren dat de Amsterdamse
Kunstraad roept om een integrale visie in plaats van een centrale regie en
daarbij naar het College kijkt. Ik meen wel, dat wij de hand in eigen
boezem moeten steken; het College, de Raad, de Amsterdamse Kunstraad
en de coalities in het veld hadden samen een toekomstbeleid moeten
ontwikkelen, met alle bestaande expertise. De VVD-fractie heeft daarom in
de commissie een motie ingediend om datgene voor elkaar te krijgen wat
wij eerder hadden moeten doen, namelijk: deze periode te evalueren en met
elkaar te debatteren om heldere lijnen uit te zetten voor de toekomst,
plannen te maken en de neveneffecten daarvan te bekijken, en te komen
met een duidelijke omschrijving van de taken en de verantwoordelijkheden
van alle partijen. De VVD-motie vraagt om activiteit voordat er in 1998 een
nieuwe Raad aantreedt. Ik heb toevallig deze week tijdens een bijeenkomst
de heer Robbers van D66, onbaatzuchtig en nijver als hij is, een aanbod
horen doen om een nota terzake te produceren. Daarvoor heb ik veel
waardering, maar wij zien toch liever een stuk van het College. Wij vinden
het typisch een taak voor de Amsterdamse Kunstraad-nieuwe stijl, om als
de opvolger van Amsterdam als Kunstenstad en voor de visionairen uit het
veld, samen met het College tot een dergelijk mooi toekomstbeleid te
komen. Die visionairen in het veld zijn er, zoals wij de afgelopen week nog
hebben kunnen horen in het politiek café.
Is er nu niets goed aan het Kunstenplan? Natuurlijk, er is heel veel goed
aan het Kunstenplan, al vinden wij dat de status quo weer enigszins wordt
gehandhaafd. Er zijn weliswaar keuzen gemaakt, maar er is weer dezelfde
consensus over kunsteducatie, achterstallig onderhoud - daarvan heeft men
een prachtig voorbeeld kunnen zien bij de heropening van het Museum
Willet Holthuysen - de flexibiliteit in het budget - ik hoop dat die in deze
opzet beter gegarandeerd is dan in de vorige waarin die binnen een halfjaar
was gebruikt - de incentives, zoals het plan van Double Your Money en
Business in the Arts, het plan van The Artists in residence (overigens een
prachtig plan, maar dan moet men het ook goed in de hand houden). Er
moeten dan mensen van topniveau hierheen worden gehaald; zij hebben
hier alleen als taak, zich te mengen met de Amsterdamse kunstwereld en
daaraan hun ideeën mee te geven.
Er is een experiment met de openingstijden geweest, bijvoorbeeld bij het
Stedelijk Museum. Ik meen dat de uitkomsten daarvan goed zijn. Wij zijn er
sterk voor; wij zijn voor een laagdrempelig beleid richting bevolking. Dat is
ook een zaak van educatie. Gratis familiedagen zijn in het buitenland
helemaal niet iets bijzonders; één zondag in de maand is veelal het museum
gratis open. Ik noem ook zaken als reducties en een uitleg van desnoods de
directeur van het museum. Er moet sprake zijn van een laagdrempelige
opstelling; de mensen hebben meer vrije tijd en minder geld. Juist in deze
sector moeten wij daarop inspelen.
In de commissie van advies is ook gesproken over een manifestatie in
deze stad, iets als een Amsterdams Kassel. De heer Robbers heeft dat een
biennale genoemd. Het mag van mij ook een triënale zijn, als er maar een
bundeling komt van de know how - wij hebben gesproken over de
mediakunst - van instellingen als Montevideo, Backbone, De Appel en het
Haagse Festival; het Stedelijk Museum zou daarvoor een ideaal forum zijn.
Men zal daarvan dan een happening van topniveau moeten maken. Er zijn
mensen genoeg in deze branche die zeer grote prestaties hebben geleverd.
In Amerika, Israël en België wonen grote videokunstenaars. Die zou men
erbij moeten halen, al zou men dat één keer in de drie jaar doen. Dan
hebben wij een factor waarmee in de wereld rekening wordt gehouden. Dat
kost geld en er is te dien aanzien opgemerkt, dat dit eventueel bij het
Holland Festival zou kunnen worden gehaald of dat er een combinatie van
het Holland Festival met mediakunst zou kunnen worden gemaakt. Ik vind,
dat er niet kunstmatig moet worden gecombineerd met het Holland
Festival, maar dat neemt niet weg, dat in een nieuw concept van het
Holland Festival nieuwe ontwikkelingen te vinden zouden moeten zijn. Wij
zijn het eens met een vorm van kritiek die over het Holland Festival is
losgebarsten, ook weer door de prikkelende opmerkingen van collega
Robbers, maar wij vinden niet - ik loop dan vooruit op de motie terzake
die is ingediend - dat het Holland Festival, dat nu met een nieuwe
benoeming en nieuwe plannen bezig is, zo kort moet worden gehouden dat
er in 1998 weer een financiële heroverweging zou moeten worden gemaakt.
Bij het organiseren van dergelijke evenementen is dat een onmogelijke
constructie.
Er is een Theaternota in het vooruitzicht gesteld; wij zijn daar erg blij
mee. Er komt een omvangrijke dansvoorziening in de Westergasfabriek. Ik
heb het gevoel dat de ontwikkelingen wat stagneren, maar het zal wel van
de grond komen. Er moet dan wel voor tijdelijke voorzieningen worden
gezorgd. Er is verder gesproken over het Binnengasthuis en de Dansers
Studio; daarmee moet wel zeer zorgvuldig worden omgegaan. Er zijn
mensen die zich jaren daarvoor hebben ingespannen. Deze mensen mag
men niet in de kou laten staan; zij moeten bijvoorbeeld niet een functie als
conciërge opgelegd krijgen.
Er zijn ook onderdelen waarmee wij minder gelukkig zijn, zoals het
structureel financieren uit het AFK. Wij vinden dat een slechte zaak, omdat
dit het fonds verstopt. De Ensembles voor Moderne Muziek, het
Amsterdamse Bos en de Stichting Perdu zouden bijvoorbeeld niet
structureel daaruit moeten worden gefinancierd.
Iedere fractie heeft natuurlijk haar wensen en haar boodschappenlijstjes;
er zijn veel overeenkomsten. Een deel zal vandaag ter sprake komen en een
deel bij de slotbeschouwingen. Er zijn creatieve dekkingen bedacht. De
dekking die de heer Spit heeft bedacht vind ik nog steeds moeilijk om uit te
leggen. Toevallig heb ik de wethouder voor Financiën een zeer slimme
uitleg horen geven en dat mag hij wat mij betreft te zijner tijd nog een keer
doen.
De plausibele moties die de PvdA en GroenLinks over de Mojo-
muziekhal hebben ingediend en de kapitaallasten-motie van de PvdA inzake
het Centrum Moderne Muziek (CMM) betreffen zaken die wij later moeten
bekijken. De verwarring is inmiddels groot. Mijn suggestie is om alles eerst
te inventariseren en om te zijner tijd met één verhaal te komen, zodat alle
restproblemen ten aanzien van een aantal instellingen die tussen de wal en
het schip dreigen te vallen, zoals het Rembrandthuis, Bellevue en Paradiso,
kunnen worden opgelost.
Inmiddels heeft de Tweede Kamer een deel van onze problemen vrij
voortvarend opgelost. Het probleem van de productiehuisfunctie van de
Stichting Nestheaters is voor een deel opgelost als wij dat zelf ook nog een
duwtje geven. Ik noem ook de Nieuwe Kerk, Cosmic en De Nieuw
Amsterdam; het is nogal wat. Wij zijn met dat extra geld heel gelukkig en ik
neem aan dat het College dat ook is.
Ik kom aan de grote investeringen. Ingevolge het programakkoord hebben
wij drie investeringsprioriteiten: het Stedelijk Museum, het CMM en het
theater voor modern toneel. Het Stedelijk Museum komt langzaam van de
grond; er is echter een "ezelsoor" op de weg van de directeur van het
Stedelijk Museum. Het CMM kent een lange historie; wij vergeten snel. De
IJsbreker zou naar Felix Meritis gaan. Als dat acht jaar geleden inderdaad
zou zijn gebeurd, zou er in die tijd in Felix Meritis veel leven in de
brouwerij zijn geweest; wij vergeten snel. De Beurs was een optie. Daar is
een museumruimte gecreëerd waarin wij veel subsidiegeld moeten stoppen.
De Westergasfabriek is ook "in the picture" geweest en nu dan het nieuwe
plan. De Toneelgroep Amsterdam kwam uit de Stadsschouwburg, ging naar
de Westergasfabriek, zou naar de Marnixstraat kunnen gaan en komt
waarschijnlijk weer terug in de Stadsschouwburg. In deze stad zijn veel
bouwheren en er lopen veel lijnen. Er kwam ineens het plan van de
Oostelijke Handelskade in ontwikkeling. Daar past, naast het Science
Center en naast de Passagiersterminal, zeker de cultuurcluster, een
publiekstrekker van de eerste orde. Het was echter wel een plan van een
andere orde; het was bijzonder aantrekkelijk. Wij besloten tot een
haalbaarheidsonderzoek; dit onderzoek leidt nu wel tot een halvering, maar
desondanks kan het nog aantrekkelijk zijn. Wij hebben ons daar echter wel
een beetje rijk gerekend. De deelnemers in het CMM zijn niet de financieel
sterksten; zij hebben ondersteuning nodig. Er is voor dit soort muziek één,
niet al te groot publiek.
Het is dan simpel: òf de ruimte komt daar leeg te staan òf er komt een
probleem met de binnenstad bijvoorbeeld bij Paradiso, de Kleine Zaal, de
Beurs enz. Zelfs als iedereen naar de cluster zou gaan, dan nog is die zwak.
Er zal dan nog ondersteuning nodig zijn van andere publiekstrekkers,
bijvoorbeeld van een IMAX-theater. Als men er mensen naartoe wil
hebben, moet men ervoor zorgen dat zij er inderdaad komen. Het is ook
niet onze bedoeling om de binnenstad te bevrijden van de moderne muziek
en de jazz. De plannen zijn wel mooi, maar wij vinden dat de bij-effecten
van de plannen moeten worden meegenomen in bijvoorbeeld de nota die
wat ons betreft in het voorjaar van 1998 gereed zou moeten zijn. Er moet
daarbij dan rekening worden gehouden met de wijziging en er moet worden
gekeken naar versterking van de positie. Wij pleiten voor het loskoppelen
van de bouw van het cultuurcentrum en de andere te bouwen projecten,
zoals de Internationale Passagiersterminal Amsterdam (IPTA).
Ook een heroverweging van de vorm van gebruik van de te bouwen
accommodatie na een aantal jaren acht mijn fractie wijs.
Resteert nog modern toneel. Passen wij de Stadsschouwburg aan?
Daarover hebben wij verder niet gesproken, maar het staat wel in het
Kunstenplan: er moet een fusie komen tussen de Toneelgroep Amsterdam
en de Stadsschouwburg; wij moeten nog wel spreken over de beheers- en
bestuursvorm. Wij willen over alles praten, maar wij willen de voorstellen
eerst wel zien voordat wij er verder over praten. Ik denk aan de begroting
voor de verbouwing en ook aan de vraag hoe het met de bespeling van de
Stadsschouwburg gaat in verband met het Holland Festival en bijvoorbeeld
de Reisopera.
Over de Stadsschouwburg en het programmeringsgeld daarvan zijn moties
ingediend. De VVD heeft samen met D66 een motie ingediend om het
structurele programmeringsgeld van fl 300.000 voor de Stadsschouwburg op
te slaan in een programmeringspot, met name te gebruiken voor
programmering in het Muziektheater. Als wij dat doen, beseffen wij ons
terdege dat wij de bruidsschat van de Stadsschouwburg bij de
onderhandelingen met de Toneelgroep Amsterdam verminderen.
In het concept-Kunstenplan heb ik de verhouding met de stadsdelen
gemist. Daar zijn ook theaters en daar is ook ruimte. Het zou prettig zijn,
daarin meer inzicht te krijgen.
Voordat ik in tweede termijn zal spreken over de moties wil ik nog
opmerken, dat cultuurbeleid meer is dan probleemoplossing. Ik hoop dat de
collega's de VVD-motie inzake een evaluatie en het opstellen van een
toekomstbeleid zullen steunen, zodat wij in 1998 een nieuwe Raad op pad
sturen met een mooi plan.
(Mevr. SCHUTTE: U vraagt om een visienota en u sprak over de
komst van een theaternota. Over die laatste nota heb ik niets gelezen.
De Amsterdamse Kunstraad heeft dat wel geadviseerd, maar bij mijn
weten is dat advies niet overgenomen. Zou u het een goed idee
vinden wanneer als integraal onderdeel van die visienota ook het
aspect van de theaternota, zoals bepleit door de Amsterdamse
Kunstraad, aan de orde zou komen?)
Ik zou dat prachtig vinden.
(De heer SPIT: Hebt u zich laten overtuigen door de wethouder dat
de subsidie van fl 300.000 voor de Stadsschouwburg per saldo geen
uitbreiding van die subsidie is maar een structurele vervanging van
een incidentele subsidie?)
Ja; alleen kunnen wij in een nieuwe constructie nog niet beoordelen of
dat bedrag het juiste is. De heer Robbers heeft dat ook opgenomen in de
overwegingen van de motie. Wij weten niet wat er in de komende tijd
precies met de Stadsschouwburg gaat gebeuren, dus welk management daar
zit en wat de plannen zijn. Wij zouden genoemd bedrag graag in een
algemeen programmeringsfonds zien, zodat er zonodig op verschillende
plaatsen iets mee kan gebeuren.
(De heer SPIT: Het is toch wel merkwaardig als u eerst zegt dat het
per saldo een verhoging is, zodat men dat er dus kan afhalen en als u
nu zegt dat u ervan overtuigd bent dat het geen verhoging is, maar
dat u het er desondanks toch afhaalt. Dat is geen verschil van
fl 300.000 maar van fl 600.000 ten opzichte van uw vorige redenering.)
Ik ben in elk geval niet met u van mening dat dit bedrag op dit moment
structureel zou moeten worden.
De VOORZITTER (orde): Mevr. Spier sprak ook over de cultuurcluster
aan het IJ. Mijn vraag is, of zij daarop straks nog terugkomt. Ik vraag dit,
omdat de andere raadsleden niet bang behoeven te zijn dat dit onderwerp
niet afzonderlijk aan de orde zou worden gesteld. Het lijkt mij verstandig
dat de wethouder in zijn beantwoording de zaken uit elkaar houdt en pas bij
het volgende agendapunt reageert op de opmerking over de cultuurcluster.
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Het maakt zo'n integrerend
onderdeel van het Kunstenplan uit dat ik vond dat het hierbij moest worden
behandeld.
De VOORZITTER: Natuurlijk, maar het moet niet zo zijn dat alle
andere woordvoerders zich nu moeten haasten om hetzelfde te doen als u,
waardoor wethouder Bakker genoodzaakt zou zijn nu twee onderwerpen in
één keer te behandelen en andere woordvoerders hun verhaal zouden
moeten aanpassen omdat u dat hebt gedaan. Ik ga ervan uit, dat beide
onderwerpen gescheiden worden behandeld.
De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. De systematiek van het
Kunstenplan is door velen besproken en wordt dit keer weer anders dan de
vorige keer. Normaal gesproken wordt in het "nulde" jaar een Kunstenplan
vastgesteld; in het eerste en tweede jaar kan men dan aan het werk.
Gedurende het derde jaar wordt een evaluatie gehouden en worden
aangebrachte doelstellingen geëvalueerd en gecontroleerd. Het vierde jaar
is gelijk aan het nulde jaar voor het volgende Kunstenplan; er wordt dan
een nieuw plan vastgesteld op basis van de ervaringen van het jaar
daarvoor. Wat er nu gebeurt, vermenging van de behandeling - althans in
de tijd - van het Kunstenplan en de begroting is daarom verwarrend. Het
eerste Kunstenplan hebben wij in juli behandeld en toen hebben wij ook
een aantal financiële besluiten genomen die door het College in de
begrotingen voor de daarop volgende jaren zijn verwerkt. Nu zijn wij bezig
met een beleidsdiscussie, terwijl over een paar weken de consequenties
daarvan, tegelijk met andere onderwerpen, door ons opnieuw moeten
worden besproken. Ik vind dat jammer en ik zou hier het College nu alvast
willen verzoeken, het volgende Kunstenplan in juli 2000 aan de Raad voor
te leggen en niet in november.
De evaluatie in het derde jaar is een belangrijk punt. Wij nemen onze
beslissing op grond van een opeenstapeling van kwaliteitsoordelen. Het
College maakt een keuze uit de adviezen van de Amsterdamse Kunstraad en
die raad zou zijn adviezen baseren op de evaluatie van het lopende
Kunstenplan en de kwaliteit van alles wat in de stad gebeurt. In het geheel
heb ik de controleerbaarheid door degene die de beslissing moet nemen -
de laatste in de rij, namelijk de Gemeenteraad - over de consistentie van
die lijn, gemist. Wij kunnen niet goed zien of het advies van de
Amsterdamse Kunstraad consistent is met de evaluatie en de rapporten van
de instellingen over wat zij zelf vinden dat zij hebben waargemaakt van de
eigen doelstellingen. Doelstelling is wel iets anders dan kwaliteit. Men kan
natuurlijk vier jaar schitterend poppentheater hebben gemaakt, maar als
men op basis van een beleidsplan geld heeft gekregen om een kinderorkest
in stand te houden, heeft men niet aan zijn doelstelling voldaan, hoe hoog
de kwaliteit van het poppenspel ook was. Ik geef een extreem voorbeeld om
aan te geven dat een evaluatie van een doelstelling wel iets anders is dan de
kwaliteit van het geleverde werk.
Wij hebben reeds een lange discussie in twee termijnen in de commissie
van advies achter de rug, waar ook veel belangstelling van het veld was,
zodat nu niet alles moet worden herhaald wat daar is gezegd. De
belangrijke vraag in de discussie is, wat de vrijheid en de ruimte van de
Gemeenteraad is om af te wijken van het voorstel van het College en wat
de ruimte van de Raad en het College tezamen is om af te wijken van de
letterlijke adviezen van de Amsterdamse Kunstraad. Dat punt komt altijd
naar voren. Als ik als raadslid denk dat het van belang is, eens te kijken
naar het slagen van de doelstellingen en de kwaliteit van wat door het
Holland Festival aan het cultureel bruisende Amsterdam wordt toegevoegd,
is de vraag wanneer ik dat moet doen.
Een evaluatie is niet ter openbare
kennis gebracht; daaraan heb ik dus geen discussie kunnen koppelen. Het
advies van de Amsterdamse Kunstraad werd snel gevolgd door een voorstel
van de wethouder. Noch de Amsterdamse Kunstraad noch de wethouder
hebben aan hun toch wel tot vragen aanzettende toonzetting consequenties
verbonden. Er was dus geen ander moment dan het moment dat ik heb
gekozen om daarbij dan maar eens vragen te stellen, waarbij dan de
volgende vraag is, of daaraan consequenties moeten worden verbonden. Ik
kan hetzelfde verhaal houden bij mijn voorstel inzake de subsidieverlening
aan de Stichting De Appel. Er is voor mij als raadslid die verantwoordelijk
is voor de besluiten, maar één mogelijkheid om daarmee aan te komen. Ik
vind het dan vreemd dat op zo'n moment van alle kanten wordt geroepen
dat ik er zo eigenlijk niet over mag praten. De stad heeft zich gelukkig van
dat verwijt niets aangetrokken en de hele kunstenwereld heeft erover
gesproken. Men moet bij mij niet aankomen met het verwijt dat ik niet zo
maar even op een achternamiddag de subsidie van het Holland Festival ter
discussie kan stellen.
(Wethouder BAKKER: Wie maken dat verwijt?)
Behalve de bijval die ik heb gekregen, is de kritiek vooral gekomen over
het feit dat ik het ter discussie stelde en de kritiek werd nog heviger...
(Wethouder BAKKER: Niet van de kant van het College!)
Dat heb ik ook niet gezegd. Het College heeft zich echter niet onbetuigd
gelaten in het ventileren van zijn standpunt ten aanzien van het Holland
Festival. Dat men ergens consequenties aan verbindt kan alleen maar in
deze discussie naar voren worden gebracht. Dat is dan ook de reden
waarom ik na mijn eerste bijdrage in de commissievergadering, waar ik
kritische opmerkingen heb geplaatst bij de gemaakte keuzen van het
Kunstenplan, al die vraagtekens heb vertaald in concrete voorstellen, zodat
de Raad kan beslissen of hij het wel of niet met mij eens is, zo ook met
andere voorstellen om de zaak weer voor vier jaar vast te leggen.
Ik kom daarmee bij de keuze ten aanzien van het Holland Festival. In
mijn motie, die in december met een preadvies van het College zal worden
behandeld, heb ik naar mijn mening voldoende duidelijk gemaakt dat ik niet
uit ben op het einde van het Holland Festival. Ik ben wel uit op een goede
afweging van de verantwoordelijkheid van de gemeente Amsterdam voor de
majeure keuzen van geldstromen naar bepaalde sectoren van de kunst. Ik
wil die keuzen boven tafel hebben, waarbij de afweging in die zin dat een
bepaalde sector te weinig krijgt op grond van wat zij van de adviezen mag
verwachten en een andere sector te vanzelfsprekend op een carte blanche-
achtige manier weer het krediet krijgt, een onderdeel van die discussie is.
Ik heb enkele moties ingediend die vandaag wel worden behandeld over
de werkwijze van het Amsterdamse Fonds voor de Kunst. Ik vind, dat, als
die zaak op afstand is gezet, men dat ook zo moet laten. Men moet dan wel
de resultaten van de toewijzingen van subsidie bekijken, maar men moet
niet zeggen dat het op een andere manier moet worden gedaan. Vandaar
dat ik voorstel, het fonds geen opdrachten mee te geven over de wijze van
toekenning. Over een eventuele suggestie kunnen wij natuurlijk wel
debatteren, maar dat is iets anders dan een aanwijzing.
Ik vraag de wethouder, nog geen beslissingen te nemen over de eventuele
vestiging van een Joop van den Ende-theater in de Marnixstraat, voordat de
plannen van het Nederlands Filmtheater op tafel liggen, omdat mij
geruchten bereiken dat er een kans is dat dit een vestiging zal worden die
voor de gemeente geen grote of helemaal geen financiële gevolgen heeft. Ik
wil, dat wordt gewacht met toezeggingen totdat een reële afweging kan
worden gemaakt.
Met betrekking tot de Stadsschouwburg dank ik het College voor de
correctie die is aangebracht op de tekst van het Kunstenplan zoals die ons
is toegezonden. Het was bij het misleidende af wat daar stond; ik was niet
de enige die het gewoon las zoals het er stond. Er was "per saldo geld
bijgevoegd", terwijl moet worden gelezen dat het per saldo op gelijk niveau
was gebleven. Dat is echter geheel iets anders dan dat er voor de
Stadsschouwburg fl 300.000 bij komt. Los daarvan ben ik van mening, dat,
ook in de nieuwe situatie, na de discussies die wij in de stad hebben
gevoerd, het succes dat is geboekt met de programmeringsgelden aldaar in
de afgelopen jaren en met de programmamogelijkheden van de andere
theaters, wel degelijk mag worden gezegd, dat deze fl 300.000 structureel in
de nieuwe combinatie Stadsschouwburg/Toneelgroep Amsterdam nog even
in de ijskast kan. Wij houden dit bedrag dus in de sfeer van de
programmabudgetten en geven het niet meteen aan iets anders uit.
Bij de Stichting De Appel heeft de Amsterdamse Kunstraad kritische
kanttekeningen geplaatst. De wethouder heeft gezegd, dat dit eigenlijk zou
moeten betekenen dat er condities aan subsidiëring moeten worden
verbonden. Wanneer in werkelijkheid daaraan geen condities worden
verbonden en wij gewoon weer vier jaar verder gaan, hebben wij die
kritische kanttekeningen niet waargemaakt. Het geld is volgens mijn
voorstel vanaf 1999 nog niet voor iets anders bestemd. Ik ga ervan uit, dat
de Stichting De Appel aan de condities zal voldoen en ik ga ervan uit, dat
de beoordeling van wat bijvoorbeeld in 1997 bij de Stichting De Appel is
bereikt, kan worden vergeleken met de vorige peildatum in 1994. Wij
moeten dat goed met elkaar vergelijken; wij moeten er geen valse
verhoudingen in brengen. Ik heb er vertrouwen in dat het tot een positieve
uitslag leidt, maar ik wil wel dat het wordt bekeken en niet dat bij
voorbaat wordt aangenomen dat het wel weer goed zal komen en dat hier
weer voor vier jaar het geld vaststaat.
Het is het aardige van het Kunstenplan, maar veel beter zou een
systematiek zijn waarbij de overheid regelmatig in de gelegenheid werd
gesteld, gelden incidenteel of tijdelijk voor iets in te zetten. Als men dan
gelijktijdig de doelstelling van het Kunstenplan, namelijk dat de instellingen
voor vier jaar doorgaans verzekerd zijn van hun inkomsten, overeind wil
houden, moet men eigenlijk drie of vier parallel en ongelijktijdig lopende
kunstenplannen creëren. Voor de instellingen is dat geen enkel punt. Men
houdt rust, men kan beter evalueren, men kan beter trendwijzigingen
signaleren en wanneer een bepaalde trend begint af te nemen en daaruit
geld vrijkomt, kan men dit incidenteel gebruiken totdat men constateert dat
naar een ander terrein dat een jaar of twee jaar later aan zijn
kunstenplanperiode begint er juist geld bij moet. Dat geld is dan één of
twee jaar vrijer beschikbaar en daarna kan men het weer structureel
inzetten. Daarover wil ik te zijner tijd aan de Raad een notitie voorleggen,
zodat daarover evenwichtig kan worden gediscussieerd.
Mevr. SCHUTTE: Mijnheer de Voorzitter. Met plezier heb ik de
uitkomsten van het debat in de Tweede Kamer over de landelijke
cultuurnota Pantser of Ruggegraat vernomen. De Haagse bijdrage aan de
Amsterdamse kunsten is door de paarse coalitiepartijen in de Tweede
Kamer substantieel verhoogd. Daaraan kunnen onze paarse collega's hier
een voorbeeld nemen, want het Amsterdamse Kunstenplan is meer een pas
op de plaats, meer een conservering van het bestaande dan echt
vernieuwend en inspirerend. Bovendien wordt naar de mening van
GroenLinks een aantal belangrijke ontwikkelingen onvoldoende gecoverd.
Ik noem een aantal voorbeelden. Hoewel de wethouder zegt, het
kleinschalige te willen bevorderen ten opzichte van het grote bestaande, is
het College naar onze mening daarin onvoldoende geslaagd. Ik noem dan de
Stichting Perdu, de Republiek en de Cultural Coalition. Die zijn ondanks
positieve adviezen niet opgenomen in dit Kunstenplan. Volgens GroenLinks
is dat ten onrechte. Voor de Republiek is dat het geval vanwege het
interdisciplinair samenwerkingsverband tussen de verschillende circuits en
disciplines; een regiefunctie voor zo'n vruchtbare vrijplaats zou fl 100.000
kosten. Voor de Stichting Perdu is het vanwege haar langdurig bestaan als
podium voor de letteren; het is zowel een kweekvijver voor de vrijwilligers
die daar werken om via beroepsmatige ervaring die zij daar opdoen een
betaalde plek te kunnen veroveren in de literaire wereld, als een plek voor
de literaire programma's en hun deelnemers en bezoekers die er anders niet
zouden zijn. Voor de Cultural Coalition is het vanwege de vliegwielfunctie
voor de interculturelen, het speuren naar talent. Het zou de Amsterdamse
bijdrage aan de interculturele kunsten substantieel verhogen nu Den Haag
de Cosmic en De Nieuw Amsterdam voor zijn rekening neemt. Ik verneem
graag een voorlopig oordeel van de wethouder hierover.
Backbone is ook een voorbeeld waaruit blijkt dat een vernieuwend
initiatief voor de kunst, in dit geval in het Instituut voor Oude en Nieuwe
Media, voor relatief weinig geld, geen plaats krijgt in het Kunstenplan. De
verwarring rondom de invulling van het fonds van de gemeenschapsdiensten
is nu zodanig, dat wij de motie van D66 terzake ondersteunen, zodat ook
duidelijkheid kan komen over de vraag waaruit het Kunstkanaal zou moeten
worden gefinancierd.
Het door iedereen gewaardeerde Theater het Amsterdamse Bos krijgt
ook niet die financiële onderbouwing die na tien jaar ploeteren gewenst is.
Wat de theaters betreft ligt de werkplaats-/productiehuisfunctie onder
druk, zoals bij het Amphitheater en de Stichting Nestheaters. Dat is
gebeurd zonder een nadere motivering, terwijl naar mijn mening juist
andere problemen in de theaterwereld eerder voor een oplossing in
aanmerking zouden moeten komen. De Nes wordt nu door de Haagse
paarse motie genoemd, maar dan onder de voorwaarde van matching met
Amsterdam. Dat maakt mijn motie op dit punt zeer actueel. Is de
wethouder bereid, een bedrag beschikbaar te houden voor de productie-
huisfunctie van de Nes en wil hij in die zin mijn motie overnemen?
De argumenten van de Amsterdamse Kunstraad voor een nieuwe
theaternota legt men in het Kunstenplan min of meer stilzwijgend naast
zich neer. Erkent de wethouder de problemen die op blz. 4 van het advies
van de Amsterdamse Kunstraad naar voren worden gebracht? Het klemt
des te meer omdat er ook onderhandelingen gaande zijn met Joop van den
Ende voor een nieuw theater aan de Marnixstraat. Een afwachtende
houding op de effecten van een nieuw commercieel aanbod op het
gesubsidieerde past volgens ons niet; het zou moeten gaan om een meer
anticiperende houding op deze ontwikkelingen. Dat maakt voor ons dat die
theaternota er juist wel moet komen. Wij kunnen nu wel een motie
aannemen waarin om een toekomstvisie wordt gevraagd, maar dat is dan
toch wel wat vreemd, want wij stellen nu vast wat wij de komende vier jaar
gaan uitgeven. Men zou dan toch verwachten, dat daaraan een visie ten
grondslag ligt. Men zou voor bepaalde problemen, waarvan men nu zegt dat
men die helemaal nog niet in kaart heeft gebracht, het komende jaar een
deelvisie moeten hebben om een dergelijk probleem eens goed onder ogen
te zien. Dat lijkt mij meer op zijn plaats dan nu al een toekomstvisie te
ontwikkelen. Dat zou daarna kunnen met het oog op een nieuwe nota in
2000. Mijn vraag is, ook aan mijn collega's, of wij niet kunnen beginnen met
een theaternota; als men blz. 14 van het advies leest kunnen wij daar toch
niet omheen. De motie kan dan in twee delen worden gehakt: een deel
theaternota en een deel visie.
(Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: In het dictum van de motie
over de toekomstvisie wordt ook melding gemaakt van een evaluatie.
Daarin zou ook van alles kunnen gebeuren.)
Wordt het dan niet te veel op een hoop gegooid, zodat er niet expliciet
kan worden gesproken over de problemen waarover de theaternota zou
moeten gaan?
(Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Met mij kan dat wel!)
Daar houd ik u aan.
(De heer ROBBERS: Ik wijs u erop, dat er misschien twee discussies
door elkaar lopen. Ik noem de discussie over de behoefte aan een
herschikking van de totale begrotingsgelden en over de extra
toestroom naar Amsterdam als culturele stad. Dat is al bij de
algemene beschouwingen door een aantal fracties naar voren gebracht
en daarover is ook al een motie ingediend. Nu moeten wij eigenlijk
meer spreken over het beperktere gebied dat onder het Kunstenplan
valt. Ik denk dat u dan dicht bij uw theaternota komt. De andere
verhalen over investeringen, ontkokering enz. zijn ook al bij de
algemene beschouwingen naar voren gebracht; met het oog op de
verkiezingen, is door een aantal parijen gezegd.)
Ik kom vervolgens op het onderwerp dans. Wij zijn blij met het bedrag
van fl 400.000. Mijn handtekening staat ook onder de motie-Spit om in de
tussentijd trainingsfaciliteiten voor dans mogelijk te maken, aangezien de
nieuwe accommodatie niet van vandaag op morgen zal zijn gerealiseerd.
Er is nog een introductie van een commercieel initiatief binnen het
Kunstenplan, namelijk de al veel genoemde 1 miljoen gulden voor de Mojo-
muziekhal. Daar is echter geen extra bedrag tegenover gezet dat Paradiso
nodig heeft om zijn niet-commerciële functie overeind te houden. Die
functie wordt overigens door het rijk erkend met een productiesubsidie.
Ook hier is weer sprake van een afwachtende houding in het Kunstenplan
ten aanzien van de effecten van commerciële nieuwkomers op een
bestaande instelling; nu is er geen visie op de inzet van subsidiegelden voor
artistiek beleid als tegenwicht voor de introductie van het commerciële en
dat vind ik een gemis.
(Wethouder BAKKER: U maakt een onderscheid tussen het
commerciële en het artistieke. Zou men iets artistieks ook
commercieel kunnen benaderen of zijn dat twee verschillende dingen?
U stelt die begrippen zo tegenover elkaar.)
Ik doe dit, omdat naar mijn mening met subsidiegeld juist die initiatieven
worden gesteund die door de commercie niet volledig te dekken zijn. Dat
zijn initiatieven die niet direct een marktwaarde hebben, maar wel een
artistieke waarde, die men vanuit de gemeente zou moeten willen
ondersteunen omdat de markt dat niet doet. Ik neem het voorbeeld van de
Mojo-muziekhal. In Amsterdam is daarvoor ruimte - het is verder iets dat
zichzelf bedruipt - en die krijgt dan extra geld, terwijl het tegelijkertijd we
l
betekent dat men de niet-commerciële functie van Paradiso overeind wil
houden omdat daar vernieuwende dingen, die zichzelf niet kunnen
bedruipen, worden ontwikkeld. In dat geval is er geen extra geld nodig.
(Wethouder BAKKER: Ik kreeg even de indruk dat alleen datgene
artistiek was waaraan wij subsidie geven.
Dat vind ik niet.
(Wethouder BAKKER: Uw fractie vind dus ook wel dat, wanneer
men commercieel bezig is, dat ook best artistiek kan zijn?)
Zeker. Het gaat mij om de inzet van de subsidiegelden.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Zelfs als men niet-commercieel is en men
niet wordt gesubsidieerd, kan men toch nog artistiek bezig zijn.)
Ons voorstel is dan ook, genoemd bedrag van 1 miljoen gulden weg te
sluizen en de te bouwen voorziening te financieren uit het Fonds
Strategische Ruimtelijke Projecten en als eerste prioriteit de subsidie voor
Paradiso te verhogen tot het gewenste niveau.
Ik heb vernomen, dat er een aanpassing in het verschiet ligt van de
verordening op de Amsterdamse Kunstraad-nieuwe stijl. Is dat juist? Kan
daarbij dan ook aandacht worden besteed aan de procedure die zal worden
gevolgd bij de beleidsadviezen die de Amsterdamse Kunstraad uitbrengt?
Naar mijn mening blijven die nu te vaak in de lucht hangen en dat vind ik
een ongewenste situatie, zowel voor het debat als voor de uitwisseling van
argumenten, de besluitvorming en de erkenning van de denktankfunctie die
de Amsterdamse Kunstraad ook moet hebben. Als de Amsterdamse
Kunstraad zijn functie moet waarmaken, geldt dat ook voor het College. Bij
belangrijke beslissingen moet advies worden gevraagd en op zowel
gevraagde als ongevraagde adviezen van de Amsterdamse Kunstraad zal een
reactie moeten komen. Ik zou het ook wenselijk vinden, als wij zouden
kunnen spreken over de samenstelling van de adviescommissie. In de
columns in Het Parool van Steve Austen is er aandacht aan besteed, dat
men ervoor moet oppassen dat niet mensen elkaar beoordelen bij subsidie-
aanvragen uit hetzelfde circuit. Dat zou ik ook graag aan de orde willen
hebben bij de aanpassing van de verordening. Kan de wethouder mij dat
toezeggen?
De Visitatiecommissie heeft een aanbeveling gedaan op het punt van
bijstelling van de subsidievoorwaarden, met name om een beter inzicht te
krijgen in alle financiën en activiteiten van een instelling, ook als die voor
een deel in een nauw gelieerde rechtspersoon zijn ondergebracht. Het blijkt
dat dit soms wordt gedaan, met name omdat bij grote instellingen behoefte
bestaat om over reserves te beschikken waarmee productierisico's worden
opgevangen. Tegelijkertijd constateert de Visitatiecommissie ook, dat
daardoor niet altijd een even goed inzicht in de bedrijfsvoering kan worden
gegeven. In de commissie heb ik dit probleem aan de orde gesteld, maar ik
heb daarop geen antwoord gekregen. Ik dien een motie ter zake in.
De heer Robbers heeft uitvoerig gesproken over moties met betrekking
tot de financiering van de Stichting De Appel en het Holland Festival. Ik
wil er in dit verband op wijzen, dat men afwijkt van de systematiek van het
vier jaar subsidiëren. Ingevolge deze moties wordt toch bekeken hoe het er
na twee jaar mee staat. Ik vind dat vooralsnog ingewikkeld. Ik wil graag een
expliciete reactie van de wethouder daarop.
(Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Vindt u dat er een verschil is
in de beide moties? Ik weet wel dat er hetzelfde systeem wordt
aangeraden, maar is er een verschil tussen het Holland Festival met
zijn langdurige planning en de Stichting De Appel?)
Ik zal daarop nader ingaan nadat ik het antwoord van de wethouder heb
vernomen.
Bij mijn fractie leeft grote sympathie voor de motie van D66 om het
filmtheaterplan van Rialto in de Marnixstraat een kans te geven om zich te
bewijzen naast de plannen van Joop van den Ende, maar ik vind het wel een
beetje een slappe motie. Er wordt namelijk gesteld, dat er geen financiële
consequenties aan zijn verbonden, maar ik wil er dan wel op wijzen, dat het
Nederlands Filmtheater het gebouw van de gemeente in de Marnixstraat om
niet zou willen hebben. Als wij met Joop van den Ende in zee gaan, krijgen
wij daar natuurlijk geld voor. In die zin kost het Rialto-plan de gemeente
geld. Ik had graag gezien, dat de heer Robbers zich er niet zo van af
maakte als hij nu heeft gedaan, maar alvast enige voorlopige financiële
dekking had gegeven.
(De heer ROBBERS: Ik sluit in mijn motie niet uit, dat er misschien
wel plannen zijn om, evenals bij de Mojo-muziekhal, bij Joop van den
Ende ook nog wat meer te doen dan alleen maar commercieel. Ik stel
niet, dat er nu al moet worden gekozen voor iets anders, maar dat er
met kiezen moet worden gewacht tot het andere plan er ligt. Dan
moeten alle bestaande argumenten worden meegenomen.)
Het zou toch aardig zijn als u Rialto in zijn concurrentiestrijd in een
gelijkwaardige positie zou plaatsen als Joop van den Ende.
(De heer VAN DUIJN: Er is gelukkig ook nog een motie van De
Groenen over het Nederlands Filmtheater die een iets concretere
druk legt op de ontwikkeling van het Nederlands Filmtheater aan de
Marnixstraat.)
(De heer ROBBERS: Mijn inzet is, dat beide instellingen hun eigen
plan indienen zoals zij dat willen en zoals zij dat zien. Als de een geld
van de gemeente vraagt en de ander niet, kan de gemeente uit die
plannen kiezen op basis van de inhoud ervan.)
(Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Het lijkt mij toch dat, als wij
over deze motie spreken, wij het hebben over instellingen die op de
een of andere wijze worden gesubsidieerd, althans voor een deel. Dat
is bij Joop van den Ende helemaal niet het geval.)
Dat is juist.
Met betrekking tot de Stadsschouwburg en het samengaan met de
Toneelgroep Amsterdam constateer ik, dat een motie over de
Stadsschouwburg nu al in behandeling wordt genomen, terwijl de andere
moties in december worden behandeld. Ik vraag mij af of niet alle moties
inzake de Stadsschouwburg in december zouden moeten worden behandeld.
Dan kan die discussie verder worden afgemaakt.
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
28ø Motie van 13 november 1996 van het raadslid mevr. Schutte met
betrekking de inzichten in de activiteiten van rechtspersonen die zijn
gelieerd aan culturele instellingen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 676, blz. 2972).
De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Voordat ik zal spreken over het
Kunstenplan wil ik eerst mijn ergernis uitspreken voor het gebrek aan
belangstelling in de Raad voor dit onderwerp. Tweederde van de raadsleden
is permanent afwezig en ik stoor mij daar aan.
(De VOORZITTER: U was in de Commissie voor de Werkwijze van
de Gemeenteraad toch een van de mensen die meende dat vandaag
met een middagvergadering zou kunnen worden volstaan, omdat er al
verschillende uitvoerige zittingen in de commissies zijn gehouden en
daar eigenlijk alles al aan bod is geweest.)
Bij de algemene beschouwingen heb ik een scherpe opmerking gemaakt in
de richting van staatssecretaris Nuis en wethouder Bakker, omdat ik
meende dat zij beiden zich met de opstelling van de begroting en het
Kunstenplan te ver hadden verwijderd van de deskundige adviezen van de
Raad voor de Kunst en de Amsterdamse Kunstraad. Op dit moment moet ik
constateren, dat in elk geval de staatssecretaris naar aanleiding van
aandrang van de Tweede Kamer zijn leven heeft gebeterd. Hij heeft een
belangrijke stap gedaan in de richting van de adviezen van de Raad voor de
Kunst, hetgeen resulteert in een extra bedrag voor de kunstbegroting van
Amsterdam, groot 15,9 miljoen gulden. Ik vind, dat de wethouder die
richting ook moet volgen om er op die manier in elk geval voor te zorgen,
dat ten minste mijn kritiek op dat punt wordt uitgehold. Ik zou dat
toejuichen. Ik meen, dat dit ook mogelijk is, als de door mij ingediende
motie om uit de Amsterdamse begroting een kleine 1,5 miljoen gulden extra
richting kunsten te schuiven, zou worden gevolgd. Daar zit ook het
probleem van vandaag, want als ik het Kunstenplan moet goedkeuren
zonder dat ik weet dat die extra bijdrage er komt, voel ik daar niet zoveel
voor. Als ik echter een redelijk vertrouwen kan hebben dat er een positief
advies komt van het College op mijn moties dienaangaande, heb ik geen
moeite om de wethouder te steunen in dit Kunstenplan. Ik zou dus graag
van de wethouder vernemen of ik mag verwachten dat hij mijn moties
positief adviseert.
De eerste motie betreft de tijdelijke oplevering voor de dans. Dat moet
hij zonder meer kunnen toezeggen; die indicatie heeft hij mij althans
gegeven. De andere motie is moeilijker, want binnen het College blijken er
nogal wat problemen te zijn over de dekking daarvan. Overigens wil ik mijn
collega's van de VVD, die ik herhaaldelijk heb gevraagd of zij dat wel of
niet steunen, toevoegen dat men zich niet kan blijven verschuilen achter de
smoes dat men het niet begrijpt. Dat kan mevr. Spier zo niet doen. Als men
iets niet of nog steeds niet begrijpt, had mij moeten worden gevraagd, het
nog eens uit te leggen.
(Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Het is mij nu goed uitgelegd.
U zult toch met mij eens zijn dat het behoorlijk ingewikkeld in elkaar
zit, want anders was er niet zoveel verwarring over.)
Ik denk niet dat ik die financiële zaak nu in de tijd die voor het
Kunstenplan beschikbaar is nog eens uitleg. Ik wil dat anders graag doen,
maar als u zegt dat het u is uitgelegd, moet u een standpunt durven
bepalen. Dat doet u alsmaar niet en dat vind ik teleurstellend.
(Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: U hebt een mooi
boodschappenlijstje, maar ik wil van het College eerst vernemen wat
het vindt van uw dekking.)
Het College komt heus wel. Ik mag toch aan mijn collega's in de Raad
vragen wat zij van iets vinden? Wij hoeven dan toch niet te wachten totdat
het College u eerst voorkauwt wat u moet vinden?
Met betrekking het Holland Festival neem ik aan dat het College positief
op mijn motie preadviseert en dat wij allen ja zeggen tegen het
Kunstenplan, dat dit voor het Holland Festival betekent dat het voor vier
jaar verzekerd is van de financiën en dat het, zoals de voorzitter ook vraagt,
binnen die zekerheid kan overgaan tot het aanstellen van een nieuwe
directeur en tot wijzigingen in programmering en koers. Ik heb veel begrip
voor de leiding van het Holland Festival dat zij de koerswijzigingen het
gemakkelijkste kan realiseren als zij van de zekerheid van vier jaar kan
uitgaan. Dat is een van de onderdelen in het Kunstenplan dat ik in elk geval
graag zou willen steunen.
Wat betreft het bedrag van fl 300.000 voor de Stadsschouwburg begrijp ik
mijn collega's mevr. Spier en Robbers niet. Eerst zeggen zij dat het per
saldo een verhoging is die zij niet nodig vinden en dat zij het willen
parkeren om te zien of het wel nodig is. Als de wethouder dan aangeeft dat
dit als gevolg van de tekst in de missive op een misverstand berust, houdt
men als dit misverstand is opgehelderd toch vol dat er een structurele post
van fl 300.000 in de ijskast moet. Ik begrijp dat niet en vind het ook niet
logisch. Ik zal de motie terzake dan ook niet steunen. Ik sta overigens wel
voor een groot deel achter hun andere moties, maar ik vind deze motie nu
onjuist, want zij hadden dan opnieuw de zaak moeten beredeneren en
moeten zeggen dat er in de eerste situatie voor de Stadsschouwburg
fl 600.000 te veel is geweest. Ik hoop het antwoord van het College op de
moties spoedig te vernemen, zodat wij ons nader kunnen beraden op het
Kunstenplan.
(Wethouder BAKKER: Voor alle helderheid: wij hebben wel
afgesproken, dat wij de beleidsmoties vandaag zouden behandelen en
de financiële moties in december.)
U kunt dat voor alle helderheid wel afspreken, maar ik verkeer in de
situatie dat als ik nu "ja" zeg tegen het Kunstenplan, ik feitelijk "nee" heb
gezegd tegen mijn eigen moties. Dat kunt u toch niet van mij verlangen? Ik
kan alleen maar "ja" tegen het Kunstenplan zeggen als ik de redelijke
zekerheid heb dat u "ja" zegt tegen die moties.
(Wethouder BAKKER: De Raad bepaalt zelf zijn eigen agenda.
Daarover ga ik niet. Ik beperk mij vandaag echter zoveel mogelijk tot
de beleidsmoties.)
(Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Ik wil u erop attent maken, dat
er voor vandaag wel een financiële motie van de PvdA inzake de
Stadsschouwburg aan de orde is.)
(Mevr. AGTSTERIBBE: Die motie heeft consequenties voor 1998
en niet voor de begroting voor 1997. Desondanks vind ik dat de heer
Spit wel een punt heeft.)
(De VOORZITTER: Wij zullen precies nagaan hoe dat zit en
daarover zal ik de Raad later informeren.)
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Aan het adres van mevr.
Agtsteribbe merk ik op, dat de verbeelding nog steeds niet aan de macht is
gekomen. Sommige politieke spoken uit het verleden blijven ons kennelijk
hardnekkig achtervolgen.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Wellicht bij sommigen in de Raad niet,
maar in de stad gelukkig wel.)
Ik denk, dat over twee weken zo'n ons achtervolgend spook weer op de
raadsagenda staat, maar wat de cultuur betreft ben ik het met mevr.
Agtsteribbe eens dat die in de stad een buitengewoon inspirerende factor is;
het is ook een belangrijke reden om er te wonen, te werken, te blijven en
dood te gaan. Mijn duo-raadslid Jacobs heeft in de commissie van advies
daarover enkele indringende bijdragen geleverd en heeft ook moties
ingediend, waar ik vanzelfsprekend volledig achter sta.
Wij steunen ook de inventieve motie van de heer Spit, die een
compliment verdient voor de dekking die hij heeft bedacht, zo ook de
moties van de PvdA voor het doen van een onderzoek naar een investering
voor een uitbreiding van ongeveer 10% van de kunstsector.
Wij vinden, dat kleine vernieuwende initiatieven in deze stad wat te lijden
hebben onder wat er bij de grote kunstinstellingen gebeurt.
(Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Hebt ook een dekking voor de
10% die u noemde?)
De motie van de PvdA betreft een onderzoek. Ik verwijs u naar die partij;
een dekking is er niet voor nodig omdat het een beleidsmotie is.
Wij zijn er zeer sterk voor, dat het Nederlands Filmtheater iets wordt en
dat het naar de Marnixstraat komt. Wij zijn ervan overtuigd dat voor deze
instelling nu te weinig accommodatie is; Rialto is te klein. Wij hopen dat er
flink vaart achter kan worden gezet.
De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben al twee
keer eerder over het Kunstenplan gesproken en ik heb in eerste instantie
enkele opmerkingen gemaakt die wat mij betreft hoofdlijnen zijn in de
beoordeling van het Kunstenplan. Ik zal er heel kort op terugkomen.
Ik onderschrijf de systematiek van het Kunstenplan, maar er zit wel een
probleem in, omdat het een financiële kant heeft die in dit geval pas een
maand later wordt besproken. Het voorstel van de heer Robbers om dat bij
het volgende Kunstenplan op een andere manier te doen steun ik. Ik hoop
dat de wethouder daarop reageert zodat wij daarover meteen afspraken
kunnen maken.
De afstand tussen kunst en overheid is tegelijkertijd een afstand tussen de
kunstbeoefenaar en de bestuurder. Dat is een afstand die de SP wenselijk
vindt. Wij hechten waarde aan een centrale rol voor de Amsterdamse
Kunstraad en het Fonds voor de Kunst. Wij zijn blij dat de adviezen van de
Amsterdamse Kunstraad altijd in heldere bewoordingen zijn geschreven en
nooit aan duidelijkheid te wensen overlaten.
Ik heb ook gesproken over de risico's van de nieuwe zakelijkheid in de
kunst; wij zien dat landelijk en wij zien het ook in Amsterdam, onder
andere door visitaties op zakelijkheid. Wij vragen het College, over deze
visitaties te rapporteren, zodat wij in het oog kunnen houden wat de nieuwe
zakelijkheid in Amsterdam voor de kunstinstellingen en de beoefenaars van
de kunst betekent.
Nog steeds kan worden vastgesteld, dat de samenstelling van het
kunstpubliek tamelijk eenzijdig is. Ik wil ervoor waarschuwen, dat
prijsbeleid en ander kunstbeleid maken dat die samenstelling steeds
eenzijdiger wordt of dezelfde mate van eenzijdigheid behoudt. Ik weet dat
het College dat onderzoekt en wij blijven dat nauwlettend in het oog
houden.
Over de hele waslijst van moties die vandaag in stemming komen zal ik in
tweede termijn spreken, maar over twee moties die later ter stemming
komen wil ik nu alvast wat zeggen. De eerste motie betreft het Holland
Festival. In de laatste commissievergadering heb ik daarover ook nog
gesproken. Ik ben van mening, dat wij het Holland Festival op dit moment
niet de wacht moeten aanzeggen. Wij moeten afwachten wat een nieuw
Holland Festival ons te bieden heeft. Later moeten wij dan nader spreken
over het Holland Festival naar aanleiding van een advies van de
Amsterdamse Kunstraad, zoals ook in het Kunstenplan is voorgesteld.
Wat de tweede motie betreft ben ik er geen voorstander van, dat er geld
uit de kunstbegroting naar de Mojo-muziekhal gaat. Er zijn twee andere
voorstellen om dat geld ergens anders te halen, met bestemming van 1
miljoen gulden voor onder andere Paradiso. Aangezien er twee partijen zijn
die dit soort voorstellen indienen denk ik, dat een van beide wel een goede
kans van slagen heeft. Ik wil hier op voorhand beide mijn sympathie
toezeggen.
Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. De overheid moet blijven
stimuleren, moet participatie mogelijk maken, moet aan educatie doen,
moet zorgen voor werkplaatsen, moet zorgen voor een culturele
infrastructuur, moet zorgen voor toegankelijkheid, moet open zijn, moet
transparant zijn, moet zorgen voor flexibiliteit in het kunstenveld enz.
Dit is een lange lijst van wensen, waarbij ik mij wel kan aansluiten.
Uitgaande van de gedachten die wij bij het vorige Kunstenplan hadden, zijn
er nu in de commissie verschillende lijnen afgesproken: de accommodaties,
de activiteiten, de continuïteit, de flexibiliteit, de kunstenaar en het
publiek. Ik heb vanmiddag trouwens weinig gehoord over de positie van de
kunstenaar en de positie van het kunstpubliek. Naar mijn mening is dat toch
niet onbelangrijk. Ik heb daarvan altijd gevonden, dat dit moet worden
meegenomen als het erom gaat of er een gemeentebestuur is dat een
bepaalde visie heeft op het kunstbeleid. Ik heb altijd gezegd dat ik dat
daaronder versta, maar dat wij op weg gaan naar een nieuwe eeuw, zodat
het wellicht goed is om nog eens helder en kort onder woorden en op
schrift te brengen wat de visie van dit gemeentebestuur is om de komende
eeuw in te gaan.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Als u zegt dat er niet is gesproken over het
kunstpubliek, hebben wij elkaar kennelijk niet goed begrepen. Ik heb
gesproken over actieve en passieve betrokkenheid.)
Ik heb dat inderdaad gehoord.
Er zijn drie moties ingediend die betrekking hebben op de langere
termijn. In de eerste motie wordt gesproken over banen en 10% extra voor
cultuur; de tweede motie betreft de toekomst en de derde motie gaat over
investeren en ontkokering. Ik vind, dat wij die drie onderwerpen tegelijk
moeten aanvatten. Er zal dan een stuk worden moeten opgesteld waarin
deze drie onderwerpen zijn opgenomen en op grond waarvan in de nieuwe
collegeperiode kan worden gewerkt en eventueel een akkoord zou kunnen
worden gesloten. Dat is dus kunstbeleid op langere termijn, daaronder
begrepen Amsterdam als cultuurhoofdstad en toeristenstad, de
werkgelegenheid, de economische aanjaagfunctie van de sector, de culturele
investeringen en de verbindingen met andere sectoren en andere
portefeuilles; daarbij noem ik ook de trends en de veranderingen in kunst-
en cultuuropvattingen, de mobiliteit en de vrije-tijdsbesteding. Ik zou
daarbij ook een prominente rol willen geven aan de Amsterdamse
Kunstraad, die al heeft aangegeven, een soort dentankfunctie te willen
vervullen. Tevens zou ik daarbij willen betrekken het rapport van KPMG.
Dat is een goed rapport dat eigenlijk bij iedereen op het nachtkastje zou
moeten liggen. Ik vind het van belang, dit rapport te bediscussiëren met
andere organisaties en personen die betrokken zijn bij de wereld van kunst
en cultuur. Als ik die drie moties zo mag zien, verzoek ik de indieners, aan
te geven of zij het met mijn zienswijze eens zijn. Als de inhoud van de
moties apart zou moeten worden behandeld, krijgt men een versnippering
en daarom wordt niet gevraagd. Er wordt om een heldere visie gevraagd
waarmee wij de volgende periode in kunnen. Als ik dat zo gebundeld mag
zien, zou ik daaraan graag willen beginnen. Over circa een jaar, ruim voor
de raadsverkiezingen en ruim voor de totstandkoming van een accoord,
kunnen wij daarover dan discussiëren.
Ik loop de moties langs waarvan ik denk dat die vandaag aan de orde zijn.
Wij hebben afgesproken dat wij vandaag de beleidsmoties zouden
behandelen en medio december de financiële moties.
Ik begin dan met de motie-mevr. Schutte (nr. 654) inzake de productie-
huisfunctie van de Stichting Nestheaters. Ik heb vernomen wat er in de
Tweede Kamer op kunstgebied heeft plaatsgevonden; ik ben daarover zeer
verheugd. Ik krijg een uitnodiging van staatssecretaris Nuis om met hem te
komen praten. Ik wacht die uitnodiging af. De staatssecretaris moet nog
naar het Kabinet en wanneer ik hem ontmoet, zal ik wel vernemen wat het
Kabinet heeft gezegd en wat zijn eigen houding is ten opzichte van de
voorstellen die leden van de Tweede Kamer hebben gedaan. Het gaat mij
nu te ver om al te zeggen dat Amsterdam reeds een bepaald bedrag heeft
uitgetrokken. Men moet wel weten, dat wij hier opereren binnen een
bepaald budget, binnen het Kunstenplan en binnen de afspraken die wij
hebben gemaakt bij de begrotingsbesprekingen.
(Mevr. SCHUTTE: U weet dat in Den Haag een motie terzake ligt
waarover de staatssecretaris nog moet nadenken enz. U wacht dus
nog even af. Dat klopt niet helemaal, want in die motie van de
Tweede Kamer staat: Nestheater, een productiehuis, fl 500.000;
voorwaarde: "matching Amsterdam". In het overleg met de
staatssecretaris wilt u natuurlijk ook weten wat voor u dat "matching"
inhoudt. Dit betekent, dat u een gebaar zult moeten maken en moet
aangeven dat het vanuit Amsterdam op prijs wordt gesteld. Mijn
motie is zeer relevant; al zegt u alleen maar dat u die matching niet
uitsluit.)
Die motie is zeer relevant, want anders zou ik er niet zo uitgebreid op
ingaan. Het zou echter wel vreemd zijn om, als ik daar in een
onderhandelingspositie kom, hier in het openbaar al te zeggen wat ik in
mijn achterzak heb.
(Mevr. SCHUTTE: Ik heb opzettelijk geen bedrag genoemd; ik heb
alleen gesproken over het punt, dat Amsterdam het niet uitsluit dat
het die matching voor zijn rekening neemt.)
Ik ben op de hoogte van het voorstel en de getallen die daaraan
verbonden zijn. De staatssecretaris heeft in de Tweede Kamer de vrijheid
gekregen om niet alleen met Amsterdam, maar ook met andere steden aan
tafel te gaan zitten. Hij is niet zo gebonden als u suggereert. Ik wacht maar
af wat hij te zeggen heeft. Ik ben wel gebonden aan het financiële kader dat
wij hier afspreken.
(Mevr. SCHUTTE: Vandaar mijn motie, want dan hebt u iets meer
vrijheid in de onderhandelingen om het resultaat voor Amsterdam
binnen te halen met een eventuele kleine bijdrage vanuit
Amsterdam.)
Ik vind het positief, dat u extra geld ter beschikking wilt stellen, maar da
t
moet dan een uitspraak van de Raad zijn.
(Mevr. SCHUTTE: Daarom is er een motie om uw
onderhandelingspositie te versterken.)
Die motie is toch nog niet in stemming geweest? U moet niet
vooruitlopen op een nog niet in stemming gebrachte motie. Ik ga naar de
staatssecretaris en ik weet wat mijn grenzen zijn. Ik moet mij houden aan
het budget dat wij hier hebben afgesproken. Als ik daar iets verneem
waarover ik niets zou kunnen zeggen, zal men daarover nader horen.
(Mevr. AGTSTERIBBE: De kamerleden hebben uit het Hoofdstuk
Financiën van de rijksbegroting geld ingezet. De staatssecretaris heeft
daarop positief gereageerd. Wij kunnen ook naar andere begrotingen
kijken. De Raad en wellicht ook het College kunnen daaraan een
voorbeeld nemen.)
(Wethouder PEER: Als u dat wilt, moet deze motie worden
behandeld bij de slotbeschouwingen. De discussie gaat dan niet meer
over alleen het Kunstenplan, maar over de begroting die u zelf nog
moet vaststellen. Als raadslid hebt u dan nog alle vrijheid om
voorstellen over alle bedragen die u wilt veranderen in te dienen.)
(Mevr. AGTSTERIBBE: U hebt volkomen gelijk. Vervolgens komen
wij weer bij het dilemma dat de heer Spit hier ook heeft aangedragen.
Het zit soms moeilijk omdat de stemming over deze motie nu en de
stemming over de andere moties pas half december plaatsvindt.)
In dit geval hoeft dat niet, want er zit een bepaalde volgorde in. Wij
behandelen vandaag het Kunstenplan. Deze week is de Tweede Kamer met
staatssecretaris Nuis in de weer geweest en dat heeft een bepaalde uitslag
tot resultaat gehad. De staatssecretaris gaat daarmee vrijdag a.s. naar het
Kabinet en ik denk dat ik daarna een uitnodiging van hem krijg, nog
voordat de stemming op 3 december 1996 in de Tweede Kamer plaatsvindt.
Daarna hebben wij hier de behandeling van de financiële moties. Wanneer
ik bij de staatssecretaris ben geweest, krijgt de Raad te horen wat de
uiteindelijke uitslag voor de Amsterdamse kunsten inhoudt. Wij kunnen dan
altijd nog kijken hoe wij ons medio december opstellen.
(Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Zou de duiding van matching
ook niet symbolisch kunnen zijn? Als wij naar de begroting van het
rijk kijken en naar die van de gemeente, ziet men dat die zich
verhouden als 1:10. Wij komen dan een heel eind.)
(De heer SPIT: De wethouder is kennelijk zelfs niet bereid, zich uit
te spreken over zijn advies of bepaalde moties wel of niet moeten
worden aangenomen. Als dit het geval is, is het onmogelijk om
vandaag te beslissen over het Kunstenplan. Ik stel dan uitdrukkelijk
voor, dit plan pas in stemming te brengen nadat wij de begroting
hebben behandeld. Ik zie geen andere oplossing.)
(De heer KÖHLER: De wethouder was bezig met de motie van
mevr. Schutte en hij gebruikte daarbij als argument dat die motie nog
niet in stemming is geweest. Dat lijkt mij een moeilijke manier van
adviseren; het advies moet altijd komen voordat een motie in
stemming komt. In de motie staat, dat de Raad uitspreekt dat de
wethouder kan gaan onderhandelen met eventuele inzet van de ruimte
die er binnen het Kunstenplan nog is voor matching. Beschouwt de
wethouder dit nu als een ondersteuning of niet? Hij noemt alleen
maar data waarop hij gesprekken zal voeren, maar dat is niet zo
relevant. Neemt de wethouder de motie over, dan behoeft die niet
meer in stemming te worden gebracht; beschouwt hij die als een
ondersteuning of wijst hij die af?)
Ik wil eerst kijken wat de staatssecretaris zelf op tafel legt.
Ik ga hier niet tevoren in het openbaar zeggen wat ik in mijn achterzak heb.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Als u nagaat wat de Tweede Kamer heeft
gezegd - de staatssecretaris houdt natuurlijk rekening met datgene
wat de vergadering heeft gezegd, zoals dat hier ook gebeurt - wat
was naar uw mening dan de intentie van de indieners van de motie? Is
het "binnengeld" (dan spreek ik over de kunstbegroting) of is het
"buitengeld"; dan heb ik het over de totale begroting? Wij zouden dan
een voorbeeld kunnen nemen aan wat er in de motie van de
kamerleden staat.)
Ik hoop, dat men vindt dat ik dat gesprek met de staatssecretaris mag
aangaan binnen de kaders die de Raad mij daarvoor heeft gegeven. Dat is
het Kunstenplan en de begroting die wij hier vaststellen; daarmee heb ik te
maken. Ik heb een budgettair kader en op grond daarvan ga ik met de
staatssecretaris praten. Ik ben zeer tevreden over wat er op dit moment aan
Amsterdam is toegeschreven, maar ik loop er niet op vooruit. De
staatssecretaris gaat nog naar het Kabinet en er moet nog een definitieve
stemming in de Tweede Kamer plaatsvinden.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Het gaat erom of u het eens bent met de
argumentatie van de motie. U geeft wel een lijstje van allerlei
bedragen enz. maar de vraag is of wij dat goed interpreteren. Wat is
uw reactie op dit initiatief?)
Ik wijs de motie af omdat ik binnen het kader dat wij hier hebben
afgesproken met de staatssecretaris het gesprek wil hebben.
(De heer SPIT: Het is onmogelijk dat wij over het kader van een
budget afspraken hebben gemaakt; dat bestaat pas nadat wij de
begroting hebben behandeld. Wij hebben er geen budget voor
afgesproken. Ik wil het omdraaien: eerst de begroting vaststellen en
daarna het Kunstenplan.)
Moet ik dan niet naar de staatssecretaris gaan? Dat is dan wel het gevolg!
(De heer ROBBERS: Als u spreekt over kaders van het Kunstenplan
en de begroting, betekent dit dus voor die voorstellen die zijn
ingediend waarbij geld van buiten de kunstbegroting aan de
kunstbegroting wordt toegevoegd, dat die bedragen mogelijkerwijs
wel tot de ruimte van de wethouder behoren als die voorstellen
worden aangenomen. Dat weten wij pas bij de stemming over die
moties. Als die moties worden aangenomen, is er sprake van een
ander financieel kader van de portefeuille kunst dan op dit moment
bekend is. Die ruimte moet ook worden meegenomen als u naar Den
Haag gaat en als u samen met uw collega's preadviezen op de moties
gaat uitbrengen.)
In de motie van mevr. Schutte wordt ook gesproken over een flexibele
financiële ruimte. Ik wijs erop, dat bij het Kunstenplan de verlaging van de
BTW was betrokken. Ik heb uit Den Haag begrepen, dat daarvan op dit
moment nog geen sprake is.
Ik wijs erop, dat ten aanzien van amendement-Robbers c.s. (nr. 665)
inzake de Stadsschouwburg, hoewel dat ook een financiële motie is, is
afgesproken, dat wij een vloer- en stoelenplan zouden afwachten. Wanneer
wij die uitslag hebben, zou wellicht over het samenbrengen van de
Toneelgroep Amsterdam en de Stadsschouwburg kunnen worden gesproken.
Men kan nu niet zeggen, dat het een bepaald bedrag, laat staan 1 miljoen
gulden oplevert. Wij zullen de voor- en nadelen bekijken; wanneer er
bijvoorbeeld diensten worden veranderd wil dat ook wel eens geld kosten.
Als er echter wat uit te halen is, zullen wij dat zeker niet nalaten.
De heer Robbers heeft een motie ingediend over het Amsterdams Fonds
voor de Kunst (AFK) (nr. 663). Ik zie niet zo goed wat het verschil onder 1
van het besluit is tussen iets vragen aan de Amsterdamse Kunstraad of iets
suggereren.
(De heer ROBBERS: U maakt van "meer geld naar minder
instellingen" een opdracht aan het AFK, hetgeen betekent dat het dit
moet doen. Ik stel voor, het bij een suggestie te laten. Men kan het
doen, maar als men dit niet doet, is dat de eigen vrijheid.)
Ik zie het verschil nog niet zo duidelijk.
Wat betreft het tweede punt van het besluit in de motie wijs ik erop, dat
het fonds al speelruimte heeft. Ik heb er nog nooit een klacht over gehoord.
De BKR-gelden zijn rijksgelden; daarover hebben wij niets te zeggen.
Over de motie-Robbers (nr. 664) om het AFK toe te staan toezeggingen
te doen inzake toekenningen voor een volgend kalenderjaar, dan wel
garanties te verlenen, kan ik twee dingen zeggen. Ik kan zeggen dat ik geen
bezwaar heb, het budgetrecht van de Gemeenteraad onverlet latend, en ik
kan ook zeggen dat de motie overbodig is, aangezien het fonds die vrijheid
al heeft. Ik raad de heer Robbers aan, deze motie nog eens in zijn fractie te
bespreken.
Ik heb geen bezwaar tegen de motie-Robbers (nr. 668) inzake het
vestigen van een theatercombinatie aan de Marnixstraat. Het is natuurlijk
nog niet zeker wat daar in de toekomst gaat gebeuren. Ik benadruk nog
eens, dat het wel buiten bezwaar van het gemeentelijk budget is.
In de motie-Robbers (nr. 669) inzake het Kunstkanaal en het Instituut
voor Oude en Nieuwe Media wordt gevraagd om opheldering te
verschaffen. Wij zullen dat straks doen.
(De heer VAN BOMMEL: U geeft dus uw steun aan die motie.
Wellicht kan ik dan mijn motie intrekken, maar u spreekt alleen over
het verschaffen van de gevraagde opheldering. In de motie wordt ook
gesproken over het zo mogelijk wegnemen van belemmeringen.)
Dat komt dan medio december aan de orde. Dat zal immers ook
financiële consequenties hebben.
(De heer VAN BOMMEL: U hebt zojuist gezegd, dat die motie nu
in stemming komt.)
In de motie wordt om het verschaffen van opheldering en het wegnemen
van belemmeringen gevraagd. Ik geef de Raad half december daarover
verslag. Dan is dat onderdeel van gezamenlijke beraadslaging. Dat lijkt mij
de juiste gang van zaken.
(De heer VAN BOMMEL: Deelt u dan de motie in twee delen en
zegt u dat het eerste deel vandaag in stemming komt en dat u over
het tweede deel later uitleg geeft?)
Nee, ik voer een motie uit zoals die in haar geheel is voorgelegd.
(De heer VAN BOMMEL: Dat is duidelijk.)
Ik zit echt met de motie-Robbers (nr. 670) inzake de Stichting De Appel.
Misschien zou de heer Robbers nog een kunnen uitleggen waarom juist
deze stichting de eer te beurt valt.
(De heer ROBBERS: Dat is heel eenvoudig want het is de enige
instelling waarvan in het Kunstenplan is vermeld dat het continueren
van de subsidieverlening onder condities zal plaatsvinden. Bij alle
andere instellingen wordt die kwalificatie niet toegevoegd. Ik vul die
condities in.)
U stelt er ook een limiet van twee jaar aan. Ik vind die twee jaar te kort.
Als men dit opneemt in het Kunstenplan en iedereen voor vier jaar wordt
meegenomen, geldt dit ook voor de Stichting De Appel. Als de Raad een
andere mening heeft hoor ik dat wel.
(De heer ROBBERS: Alle instellingen in het Kunstenplan staan
onder de conditie, dat zij aan de kwaliteiten en de doelstellingen
moeten voldoen voordat zij over vier jaar weer mogen meedoen. Bij
de Stichting De Appel zegt u, dat voor deze periode een conditie
wordt gesteld. Ik trek daaruit de consequentie en ik doe wat u hebt
nagelaten te doen.)
Nee, ik was niet van plan het zo te doen als u dat doet. Laten wij de
Stichting De Appel gewoon voor vier jaar meelopen en dan zien wij later
wel verder. Als wij nu al de effecten van de Stichting De Appel zouden
moeten bekijken, vind ik dat niet een redelijke termijn voor een
beleidsverandering. Ik blijf bij mijn standpunt en ik gun de stichting graag
vier jaar. Ik raad derhalve deze motie af.
(Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Was die conditie er ook voor
het Holland Festival?)
Nee.
De motie-Van Duijn c.s. (nr. 671) inzake het Amphitheater spoort niet
met onze plannen.
Met betrekking tot de motie-Van Duijn c.s. (nr. 672) inzake het
Nederlands Filmtheater wijs ik erop, dat ik daarover reeds heb gesproken
bij de motie van de heer Robbers terzake. Uitstel betekent overigens niet
dat er een zak geld klaar staat.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Geeft u die motie een min, een plus of een
plusminus?)
Een min. Deze motie gaat veel verder dan die van de heer Robbers. Ik
heb ook nog gezegd dat men er niet op moet rekenen dat er een zak met
geld klaar staat.
Ik heb geen bezwaar tegen de motie-Van Duijn c.s. (nr. 673) inzake het
Kunstkanaal.
Ik ontraad de motie-Van Bommel (nr. 674) inzake het niet bij voorbaat
uitsluiten van steun aan nieuwe initiatieven op museumgebied. Dit zou
namelijk de weg vrijmaken om allerlei verzoeken te doen. Ik heb
bijvoorbeeld eens iemand bij mij gehad met een verzoek inzake een
museum voor een munitiecollectie in de Van Speijkstraat. Dat was
natuurlijk wel aardig bedacht, maar dergelijke zaken komen dan wel
allemaal langs. Echte uitzonderingen, waarvan wij menen dat die voor de
stad zeer belangrijk zijn, zijn natuurlijk wel mogelijk. Er worden echter al
talrijke aanvragen ingediend en om dergelijke aanvragen te voorkomen
verzoek ik de heer Van Bommel, zijn motie in te trekken.
Wat betreft de motie-Van Bommel (nr. 675) om in overleg met de
Amsterdamse Kunstraad uit de verborgen reserveringen middelen vrij te
maken om een overbruggingsperiode voor Kunstkanaal te financieren, deel
ik mede, dat mij geen verborgen reserveringen bekend zijn.
Ik heb mij wel eens kritisch uitgelaten over de Amsterdamse Kunstraad,
in die zin dat ik geen prioriteitsstelling had gekregen of dat het advies niet
helder was. Anderzijds moet ik ook zeggen dat die raad ook zeer vele goede
dingen doet.
Mevr. AGTSTERIBBE: Mijnheer de Voorzitter. Ik hecht eraan, mijn
motie nr. 657, inzake werk en een extra investering van 10%, in stemming
te brengen. Hoe die samen met de andere moties wordt uitgevoerd is aan
het College; wij wachten dat af.
De wethouder heeft gereageerd op de PvdA-motie inzake de
Stadsschouwburg. Het jaar 1998 wordt genoemd. Vier of vijf jaar geleden is
een rapport van de Commissie-Antonis verschenen, waarin wordt gesproken
over efficiency en waarin een bedrag wordt genoemd van naar ik meen
fl 900.000. Het gaat erom, dat er efficiency wordt behaald als de
Toneelgroep Amsterdam naar de Stadsschouwburg gaat. Over de
vormgeving, de mogelijke besteding dekking en tijdspad kunnen wij nader
spreken. Dat is de richting van die motie. Ik denk dat het mogelijk is om
doelmatiger te werken en ik wil, dat de wethouder met die inzet gaat
praten. De wethouder vraagt, nu nog geen bedrag te noemen; ik geef een
richtbedrag. Reorganisatie kan inderdaad geld kosten, maar daarna levert
die wel iets op.
Er zijn al rapporten en die zouden de inzet kunnen zijn.
Wij hebben inmiddels een overzicht gekregen van de moties die nu in
stemming komen. Ik verzoek de wethouder deze moties te voorzien van een
plus- of een minadvies, aangezien dat wat eenvoudiger werkt bij de
stemmingen.
Ik sprak over de motie die in de Tweede Kamer is ingediend door mevr.
Van Nieuwenhoven c.s.; de wethouder sprak over de motie van mevr.
Schutte. Ik constateerde dat daardoor een misverstand ontstond. Ik heb de
wethouder gevraagd om naar aanleiding van de motie van mevr. Van
Nieuwenhoven een beeld te geven van de gebeurtenissen in de Tweede
Kamer. Daarover heb ik niets vernomen, wel iets over de cijfers, maar niets
over de belangrijke tekst die er staat en wat volgens hem door de
kamerleden met "matching" wordt bedoeld.
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Mijnheer de Voorzitter. Ik meen,
dat ik er in eerste termijn met het aangeven van de ontstane verwarring niet
naast zat. Ik herhaal mijn voorstel om alles te inventariseren en het als één
verzamelverhaal, met de mogelijke financiële dekkingen, nog eens bij de
slotbeschouwingen te bespreken.
"Matching" kan ook symbolisch zijn bedoeld en daarom is het wel aardig
te weten wat de Tweede Kamer bedoelde met matching: de BTW blijft naar
mijn informatie nog een tijdje liggen. Wij moeten er dus wel voor zorgen,
dat die flexibiliteit op de een of andere manier binnen de kunstbegroting
beschikbaar blijft of komt.
Wij kunnen de motie-mevr. Schutte (nr. 676) steunen omdat wij nu
eenmaal voor transparantie van bestuur zijn. Ik denk, dat het bij de
visitaties belangrijk is, alle gegevens boven water te hebben.
Het financiële signaal zal ik laten afhangen van de matching.
De motie-mevr. Agtsteribbe c.s. (nr. 657) inzake werk zouden wij graag,
zoals mevr. Agtsteribbe dat ook ziet, geïncorporeerd zien in de grote
beleidsmotie teneinde te bekijken hoe wij er in 1998 voor staan en of wij
alles kunnen meenemen. In de overwegingen van onze motie nr. 661 wordt
de werkgelegenheid, die ook wordt genoemd in het KPMG-rapport,
meegenomen. Het zou mooi zijn als daarvan een combinatie kan worden
gemaakt.
(Wethouder BAKKER: Dat is niet natuurlijk niet aan mij, maar aan
de Raad. Ik heb een zo zorgvuldig mogelijke omschrijving gegeven
van wat er in de drie moties staat en dat betekent dan een
toezegging.)
Ik kom daarop terug.
Met betrekking tot de motie van de PvdA inzake de Stadsschouwburg wijs
ik er op, dat het sommetje al niet klopt. Als er al wat te halen zou zijn,
moeten wij toch eerst alle onderzoeken afwachten. Wij zijn daar niet voor.
Ik kom aan onze motie nr. 661, inzake een integrale toekomstvisie. Als de
wethouder de overwegingen leest zal hij daarin alles terugvinden. Het
verhaal dat hij hield was exact het verhaal dat wij in 1992 hebben gehouden
en dat ik nu in 1996 herhaal en dat ik ook heb opgenomen in deze motie.
Voor alle duidelijkheid heb ik de motie uit 1992 bijgevoegd.
Het amendement-Robbers (nr. 662) steunen wij uiteraard niet. De
overwegingen daarvoor heb ik al gegeven.
(Mevr. SCHUTTE: Dit komt in december in stemming.)
U hebt gelijk.
Ik begrijp heel goed wat de heer Robbers bedoelt met het verschil tussen
opdracht en suggestie als het gaat om zijn motie nr. 663. Wij zullen die
motie steunen. Suggestie vind ik aardig, opdracht vind ik niet terecht.
De motie-Robbers (nr. 664) om het AFK toe te staan toezeggingen te
doen van toekenningen voor een volgend kalenderjaar, dan wel garanties te
verstrekken; wij vinden het een beetje gevaarlijk om een jaar tevoren al die
planning te doen, maar het lijkt ons in deze sector een voor de hand
liggende zaak. Wij zullen die motie steunen.
Wat betreft de motie-Robbers (nr. 668) inzake een theatercombinatie aan
de Marnixstraat ziet mijn fractie een mix van bezoekers en levendigheid van
het Leidseplein als de Van den Ende-plannen doorgaan. Wij willen de
motie steunen om nog even te wachten tot een reële afweging is gemaakt.
In dit geval ligt er geen enkel probleem, voor wie dan ook.
Met betrekking tot de motie-Robbers (nr. 669) inzake het Kunstkanaal en
het Instituut voor Oude en Nieuwe Media, die van het kastje naar de muur
worden gestuurd, geven wij de heer Robbers groot gelijk met hetgeen hij in
de motie stelt. Wij steunen hem in zijn verzoek om de belemmeringen weg
te nemen en die instellingen op te nemen waar zij horen.
De motie-Robbers (nr. 670) inzake de Stichting De Appel steunen wij
niet. Er waren inderdaad condities gesteld, maar ik vind dat die als
financiële sanctie in het systeem van het vierjarig Kunstenplan niet
thuishoren.
Ik vind de motie-Van Duijn c.s. (nr. 671) inzake het Amphitheater een
aardige motie, maar ik denk niet, dat zo een plattevloertheater geschikt is
voor de Toneelgroep Amsterdam. Wij steunen die motie niet.
Wij zullen de motie-Van Duijn c.s. (nr. 672) inzake het Nederlands
Filmtheater ook niet steunen, hoewel wij al heel lang vinden dat in de
toekomstvisie wel de nodige aandacht aan het filmbeleid moet worden
geschonken.
De motie-Van Duijn c.s. (nr. 673) inzake het Kunstkanaal vinden wij een
zinnige motie en die zullen wij dan ook ondersteunen.
(Wethouder BAKKER: Die motie heeft geen financiële onderbouwing.)
U hebt wel gezegd, dat u belemmeringen gaat wegnemen.
De motie-Van Bommel (nr. 674) inzake de musea steunen wij niet, om de
eenvoudige reden dat het een "open-deurmotie" is.
(De heer KÖHLER: De wethouder heeft die motie ontraden omdat
hij dat zo helemaal niet wil.)
Ik doe dat omdat het mijns inziens een "open-deurmotie" is.
(De heer KÖHLER: Dat is een merkwaardige paarse cohesie,
namelijk dat de een de motie afwijst omdat hij het niet wil en de
ander zegt dat het zo'n open deur is, dat die motie niet behoeft te
worden ingediend.)
Dat kan bij dit soort moties voorkomen.
In de motie-Van Bommel (nr. 675) inzake het Kunstkanaal wordt geen
financiële dekking geleverd. Ik steun deze motie niet aangezien de
wethouder ten aanzien van een andere motie terzake al een toezegging
heeft gedaan.
Tijdens het betoog van mevr. Spier-Van der Woude heeft de
burgemeester de vergadering verlaten na het presidium te hebben
overgedragen aan wethouder Peer.
De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. Ten aanzien van het
verzoek van het rijk om enige matching in Amsterdam teneinde een
aanzienlijk bedrag te krijgen heb ik, evenals mevr. Schutte, begrepen, dat
dit vooral de subsidie aan de Stichting Nestheaters betrof en niet het
totaalpakket. Ik geef de wethouder in overweging, het ontraden van de
motie van mevr. Schutte nog eens nader te bezien, want het is een steun in
zijn rug als hij daarmee aankomt, zowel binnen het College - als de Raad
dat wil dan wil de Raad dat - als in Den Haag. Hij kan dan zeggen, dat in
Amsterdam de wil er is, ook als hij nog niet exact een precies besluit heeft
genomen. Er liggen voorstellen om ook intern bij ons al een matching te
laten plaatsvinden. Men zou kunnen zeggen dat de Mojo-motie en de
Brandweer-motie matchingsmoties zijn, want er liggen voorstellen om geld
van andere gemeentelijke instellingen naar de kunstbegroting te laten
vloeien. Als men dat bij elkaar in één pakket zet en de Raad zou dat
besluiten, dan kan de wethouder daarmee in Den Haag aankomen en kan
hij zeggen, dat wij uit het Fonds Strategische Ruimtelijke Projecten geld
naar de cultuurbegroting hebben gematched. Het is een kwestie van willen
en als het College het niet wil voorstellen, kan de Raad het misschien doen
door een motie terzake aan te nemen.
Wat betreft mijn motie inzake het over het kalenderjaar tillen van het
AFK wijs ik er op, dat het fonds twee systematieken kent, namelijk
toekenningen per seizoen of toekenningen per kalenderjaar; het is het een
of het ander. Albert Blitz heeft een voorbeeld gegeven aan de hand van de
HEMA-kijkkasten. Deze vallen in de categorie "toekenning per kalender-
jaar", maar men werkt eigenlijk een jaar vooruit in het bestellen en
opdrachten geven aan kunstenaars. Men wil hier niet weten of men dit jaar
geld krijgt voor de HEMA-kijkkasten - daarmee kan men heel goed uit de
voeten - maar of men het volgend jaar geld krijgt. Dat is op dit moment
binnen de systematiek van het fonds niet mogelijk. Mijn motie stelt niet
veel meer voor dan daarin enige beleidsvrijheid te bieden aan de mensen
die wij daarvoor hebben aangesteld.
Ik verwacht, dat mijn fractie zich bij de stemmingen over de moties voor
het grootste deel zal aansluiten bij de verklaringen van mevr. Spier
daaromtrent.
Mevr. SCHUTTE: Mijnheer de Voorzitter. Met betrekking tot de motie
inzake de Stichting Nestheaters is mijn vraag, of de wethouder naar de
staatssecretaris gaat met het idee, dat hij van de Raad niets mag bijdragen.
Heeft hij de motie nodig zodat hij eventueel iets kan bijdragen, of heeft hij
de motie niet nodig en komt hij in de Raad terug met de mededeling, dat
hij met de staatssecretaris heeft onderhandeld, dat er eigenlijk iets van
Amsterdam bij moest, maar dat hij heeft gezegd dat dit niet mogelijk was
omdat hij er geen geld voor heeft, zodat wij die productiehuisfunctie niet
krijgen? Als de wethouder het laatste zegt, begrijpen wij elkaar weer iets
beter. Ik sluit mij aan bij de vraag van andere sprekers, wat de opmerking
"matching Amsterdam" die alleen met een sterretje bij de Stichting
Nestheaters staat, betekent.
In mijn motie over de subsidievoorwaarden heb ik opzettelijk geen
instellingen genoemd; de Visitatiecommissie deed dat ook niet. Die
commissie stelde wel, dat het een probleem is en dat het goed zijn om in de
subsidievoorwaarden op te nemen, dat er doorzichtige begrotingen worden
ingeleverd. Ik handhaaf mijn motie nr. 676.
Het is wel leuk en aardig dat de heer Van Duijn het Amphitheater wil
steunen uit middelen die vrijkomen door af te zien van een onhaalbare
verbouwing van de Stadsschouwburg - afgezien van het feit dat ik in het
dictum van een motie nooit een waardeoordeel zou opnemen als "onhaal-
baar", want hij weet helemaal niet of dat zo is - maar ik begrijp de stelling
over die vrijkomende middelen niet, want in het Kunstenplan staat helemaal
geen dekking voor de verbouwing van de Stadsschouwburg. Dit lijkt mij dan
ook een ongedekte motie.
(De heer VAN DUIJN: De motie is niet ongedekt, maar gezien de
algehele atmosfeer rond deze motie lijkt het mij verstandiger, er een
volgende keer op terug te komen en de motie nu in te trekken.)
De motie-Van Duijn c.s. (nr. 671), ingetrokken zijnde, maakt geen
onderwerp van de behandeling meer uit.
De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder heeft geheel niet
gereageerd op wat ik heb gezegd. Ik zal het dus nog eens proberen. Is de
wethouder met de heer Robbers en mij van mening, dat het budgettaire
kader waarover wij spreken een totaal is van Kunstenplan plus eventuele
wijzigingen van de begroting? Waarom zegt hij dat dan niet ruiterlijk? Dan
zijn wij het een keertje eens met elkaar.
(Wethouder BAKKER: Ik zeg: ja.)
Ik roep al steeds om een antwoord op mijn vraag.
Mijn volgende vraag is, of de wethouder van mening is, dat, als ik nu "ja"
zeg tegen het Kunstenplan, ik mijn motie onderuit haal, want die twee
dingen zijn met elkaar in strijd. De motie is erop gebaseerd, dat het
Kunstenplan onvoldoende is. Als de wethouder dat niet zo ziet, als hij dat
argument niet gebruikt bij de behandeling van de motie, heb ik daarmee
minder moeite.
(De heer ROBBERS: Wij kunnen straks toch het Kunstenplan
aannemen behoudens die onderdelen waarvoor nog voorstellen liggen
waarover nog niet is beslist? Dat hebben wij bij de begroting ook
gedaan. Als het plan niet definitief wordt vastgesteld, krijgen wij in
december een eerste wijziging. Wij hebben afgesproken, dat er geen
nieuwe voorstellen over nieuwe posten zouden worden gedaan.)
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik kom nog even terug
op het Nederlands Filmtheater. Er is een probleem waarover al jaren wordt
gesproken, namelijk dat er Nederlandse filmproducties zijn waarvoor geen
vertoningsmogelijkheden bestaan. Vanuit Rialto wordt er steeds op
aangedrongen en er is steeds geen geld voor. Het zit erin, dat er aan de
Marnixstraat bioscopen vrijkomen en dat de wethouder zegt, dat wij ook
daarvoor geen geld hebben. Ik stel voor dat de wethouder met
staatssecretaris Nuis aan de slag gaat over dat Nederlandse probleem van
het ontbreken van een Nederlands Filmtheater, niet als een wisseltruc om
naar hem mee te nemen, maar als een positieve inbreng vanuit Amsterdam,
een nood waarop de aandacht moet worden gevestigd. Aangezien er nu
gelukkig nieuwe gelden uit Den Haag op tafel zijn gekomen is daar
misschien een mogelijkheid.
De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil nog over
enkele moties het woord voeren. Ik vind het jammer, dat de wethouder de
motie-mevr. Schutte (nr. 654) niet omarmt, omdat er vanuit Den Haag een
soortgelijk gebaar is en hetzelfde wordt gevraagd. De wethouder gaat
binnenkort naar Den Haag en dan kan hij een raadsuitspraak meenemen.
Hij wil het echter niet en dat is jammer.
De motie-mevr. Agtsteribbe c.s. (nr. 657) is wat mij betreft een
tweedelige motie. De ene helft betreft het onderzoek van 10% meer: wat
zou dit voor werkgelegenheid, toerisme en andere dingen kunnen
betekenen? Ik vat het maar even onder de term "toekomstmotie". De andere
helft betreft de kunstbanen. Ik zou graag zien dat die motie uit elkaar werd
getrokken en dat het deel inzake de toekomstvisie zou worden
gecombineerd met de motie-mevr. Spier-van der Woude (nr. 661), waarin
om een integrale visie met een tussentijdse evaluatie wordt gevraagd. Naar
mijn mening passen die dingen goed bij elkaar.
Wat betreft de motie-Robbers (nr. 663) heb ik ook bezwaar tegen het
uitgangspunt in het Kunstenplan om meer geld te besteden aan minder
producties. Ik omarm die motie. Het is echt anders dan de wethouder het
zojuist heeft samengevat.
Ik spreek mijn verbazing uit over de reacties op mijn motie nr. 674
waarin ik het heb over de musea. De wethouder zegt dat er een aanvraag is
ingediend voor een munitiemuseum in de Van Speijkstraat en dat idee heeft
hij bij voorbaat af(op)geblazen, niet op grond van wat er in het
Kunstenplan staat, namelijk dat er geen nieuwe initiatieven moeten worden
gesteund, maar op grond van wat ik in mijn motie stel. De wethouder heeft
dat voorstel op de eigen merites beoordeeld. Hij stelde, dat wij daaraan
geen behoefte hebben in Amsterdam en zeker niet in de Van Speijkstraat.
Hij heeft avant la lettre de motie eigenlijk al uitgevoerd. Dat zou dan
eigenlijk moeten leiden tot het omarmen van die motie. De wethouder doet
dat om onduidelijke redenen niet. Het is in geen geval een open deur, want
in het Kunstenplan staat nu juist, dat wij genoeg hebben en dat wij ons op
het standpunt stellen dat er van gemeentewege geen nieuwe musea moeten
worden bekostigd. Dat betekent bij voorbaat, wat er ook komt: wij zeggen
neen. Dat zou ik niet willen doen; die deur is nu dichtgetimmerd, het is
geen open deur.
Wat betreft mijn motie nr. 675 verbaas ik mij weer. De wethouder
omarmt de moties nr. 669 en nr. 673 inzake onder andere het Kunstkanaal.
Die moties hebben geen dekking en de wethouder zegt dat hij daar nog wel
even naar gaat zoeken. Ik dien een motie in met dekking en dan zegt hij,
dat hij dat geld niet zo ziet zitten en bovendien zou hij er al mee bezig zijn
omdat hij die andere motie zal uitvoeren. Ik vind dat een rare redenering.
Ik volg de wethouder niet en ik handhaaf mijn moties.
Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. De heer Van Bommel
spreekt in zijn motie ook over verborgen reserveringen, maar ik wijs erop
dat die er niet zijn.
(De heer VAN BOMMEL: Ik zeg dat in navolging van de
Amsterdamse Kunstraad.)
Er zijn geen verborgen reserveringen.
Ik blijf wat de motie inzake de musea betreft bij mijn standpunt dat ik in
eerste termijn heb ingenomen. Het gaat niet over expositieruimten, maar
echt over musea. Die moeten ook nog worden geëxploiteerd en dat kost
zeer veel geld. Anders zou er iets bijzonders moeten komen en als dat het
geval is zal ik daarvan melding maken.
In eerste termijn ben ik met betrekking tot het kunstbeleid op de langere
termijn met daarin de rol van Amsterdam als cultuurcentrum naar mijn
mening toch wel duidelijk geweest. Ik heb genoemd: Amsterdam als
toeristencentrum, werkgelegenheid, de economische aanjaagfunctie, de
culturele investering, de verbindingen met andere sectoren en andere
portefeuilles, trends en veranderingen in de kunst- en cultuuropvattingen,
mobiliteit enz. Als ik toezeg, dat ik het komende jaar met dat plan zal
komen en dat wij dit dan ook gezamenlijk bespreken, waarbij wij ook het
KPMG-rapport betrekken, met de Amsterdamse Kunstraad als denktank
enz., meen ik dat wij elkaar daarin wel kunnen vinden.
(Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: U neemt dus mijn motie over.)
Ik hoor het alleen van u en ik zou het ook graag van mevr. Agtsteribbe en
de heer Robbers hebben gehoord.
(Mevr. AGTSTERIBBE: U hebt van mij ook iets gehoord. Als u
daarop nu eens reageert, want anders duurt het allemaal zo lang.)
(De VOORZITTER, wethouder PEER: Het uitlokken van
interrupties vind ik even erg als het interrumperen zelf. Dit is al de
tweede ronde van het debat en dan acht ik dit niet meer nodig.)
(Mevr. AGTSTERIBBE: Ik ben het niet met de Voorzitter eens. Als
ik reageer op een opmerking van de wethouder en hij vraagt mij of ik
iets wil doen en ik geef hem daarop een antwoord, moet de
Voorzitter niet op deze manier reageren.)
(De VOORZITTER, wethouder PEER: De wethouder moet geen
interrupties meer uitlokken. Hij moet antwoord geven en geen vragen
meer oproepen.)
(Mevr. AGTSTERIBBE: Wij kunnen straks dan moeilijk stemmen.)
Mijn antwoord op de motie van de PvdA is, dat ik die graag in het geheel
zal betrekken.
Ik kom aan de matching van Amsterdam en de motie terzake van mevr.
Schutte. Zij spreekt ook over een flexibele financiële ruimte binnen de
begroting. Die zouden wij voor een deel ook moeten halen uit de verlaging
van de BTW, van 17% naar 6%. De Tweede Kamer heeft daarvan
aangegeven dat dit nog niet zover is. Als dat nu zou zijn doorgegaan, zou
Amsterdam 1 miljoen gulden ontvangen. Ik zou dan ook geld hebben om te
matchen. Wat een echte "matching-motie" is, is natuurlijk de motie van de
heer Spit die in december aan de orde komt. Daarmee zou men dan wat
kunnen doen. Ik zie het nog steeds zo, dat, wanneer de Tweede Kamer
vraagt om te matchen met Amsterdam, dat extra geld van ons zou
betekenen. Ik heb goed begrepen dat men de productiehuizen voor de
Stichting Nestheaters wil, waarvoor wij een bepaald bedrag krijgen. Ik krijg
nog een uitnodiging van de staatssecretaris om te komen praten, in welk
gesprek hij mij wellicht zal vragen wat Amsterdam er zelf tegenover stelt.
Er is hier een meerderheid die stelt dat ik straks niet moet terugkomen en
mag zeggen dat het niet doorgaat, aangezien ik niets in mijn zak had. Ik heb
de afgelopen weken al zeer veel gesprekken gevoerd over het eerste
voorstel van de staatssecretaris. Wij hebben tot dusver nog niet te klagen.
Ik verzoek de Raad, mij de ruimte te geven. Ik kom bij de Raad terug
wanneer ik bij de staatssecretaris ben geweest. Ik behoef geen bedrag te
noemen en naar mijn mening is die motie op dit moment niet nodig.
Mevr. AGTSTERIBBE (orde:): Ik heb de wethouder een vraag gesteld
en het antwoord daarop zou voor mij de stemming hebben vereenvoudigd.
Dat antwoord heb ik niet gekregen. Ik verzoek derhalve om een korte
schorsing.
De heer KÖHLER: Wij hadden begrepen, dat wij in de pauze tussen de
raadszittingen over de moties zouden kunnen spreken. Ik steun echter het
verzoek van mevr. Agtsteribbe, zodat ik de moties nu in mijn fractie kan
bespreken.
De vergadering wordt geschorst van 16.10 uur tot 16.21 uur.
Tijdens de schorsing is de burgemeester weer ter vergadering gekomen en
heeft deze het presidium overgenomen van wethouder Peer.
De VOORZITTER heropent de vergadering en stelt aan de orde de
stemming over de moties.
Mevr. SCHUTTE (stemmotivering): Ik zal mijn motie (nr. 654) inzake
de Stichting Nestheaters niet in stemming brengen. De intentie van de
motie is door de wethouder voldoende overgenomen. Wij wachten met
belangstelling de resultaten af.
Met betrekking tot de motie-mevr. Agtsteribbe c.s. (nr. 657) inzake een
onderzoek naar een extra investering van 10% in de kunstensector zeggen
wij
uitdrukkelijk, dat wij voor het onderzoek zijn, maar dat wij ons nog op geen
enkele manier willen binden aan de verdere inhoud.
Wij steunen de moties nr. 663 en nr. 664 van de heer Robbers inzake het
AFK. Dat geldt ook voor motie nr. 668 inzake het Nederlands Filmtheater
en motie nr. 669 inzake het Fonds Gemeenschapsdiensten.
Wij zijn er niet voor om ten aanzien van de Stichting De Appel (motie nr.
670) extra condities te verbinden. Wij vinden dat in strijd met de vierjaren-
systematiek van het Kunstenplan. Wij zullen tegen de motie stemmen.
Wij zullen ook stemmen tegen de motie-Van Duijn c.s. (nr. 673) omdat
deze motie niet gedekt is. Wij vinden dit zulke gemakkelijke uitspraken dat
wij daaraan onze steun niet zullen verbinden.
Wij zullen voor de beide moties (nr. 674 en nr. 675) van de SP stemmen.
De motie-mevr. Schutte (nr. 654), ingetrokken zijnde, maakt geen
onderwerp van behandeling meer uit.
Mevr. AGTSTERIBBE: De wethouder heeft verzocht, bepaalde moties
samen te voegen. Wij hadden daarvoor geen tijd en daarom handhaven wij
motie nr. 657.
Wij zullen voor de motie-mevr. Spier-van der Woude (nr. 661) stemmen.
Wij zien met belangstelling tegemoet hoe het College deze punten
samengevoegd uitvoert.
De PvdA-fractie stemt voor de moties nr. 663, nr. 664, nr. 668 en nr. 669,
terwijl zij zal stemmen tegen de motie nr. 670 inzake de Stichting De Appel.
Ten slotte zullen wij stemmen tegen de moties van de leden Van Bommel
en Van Duijn, nr. 671, nr. 672, nr. 673, nr. 674 en nr. 675.
De heer VAN BOMMEL: Het is jammer dat de PvdA niet de tijd is
gegund om haar motie samen te voegen met andere moties. Ik moet nu
tegen motie nr. 657 stemmen omdat ik slechts voor het tweede deel, het
onderzoek ben; het eerste deel, de werkgelegenheidsprojecten steun ik niet.
Jammer dat die motie niet is samengegaan met de motie-mevr. Spier-van
der Woude (nr. 661), die ik wel steun.
Mijn eigen motie nr. 675 zal waarschijnlijk kunnen vervallen als motie
nr. 669 wordt aangenomen, maar dat moeten wij nog even afwachten.
De heer SPIT: Wij zouden het gestelde in motie nr. 658 met betrekking
tot het onderzoek wel willen steunen, maar wij zijn er tegen, nu al te
bepalen hoe eventuele gelden moeten worden besteed en tot welke omvang.
Als dat er niet wordt uitgehaald, moeten wij tegen de motie stemmen want
wij kunnen een motie niet half steunen. Ik denk dat hetzelfde geldt voor
GroenLinks.
De heer ROBBERS: Wat betreft motie nr. 658 inzake de
Stadsschouwburg sluit ik mij aan bij de verklaring van de heer Spit. Mijn
fractie zal de motie niet steunen, tenzij alleen om een onderzoek wordt
gevraagd en niet wordt gepreludeerd op uitgaven.
Wat motie nr. 670 inzake de Stichting De Appel betreft heb ik
kennisgenomen van de discussie en het preadvies van het College. Ik heb
met de motie bedoeld, een duidelijk signaal af te geven, maar gezien de
omstandigheden dat een negatief besluit hierover ook een latere toepassing
van deze methode al bij voorbaat zou frustreren, trek ik de motie in. Bij de
toekomstige notitie die ik zal maken over de systematiek van het
Kunstenplan zal ik komen met een uitwerking van dit voorstel.
De motie-Robbers (nr. 670), ingetrokken zijnde, maakt geen onderwerp
van behandeling meer uit.
De heer VAN DUIJN: Ik zal graag mijn stem geven aan de moties van
de heer Robbers (nrs. 663 en 664) omdat ik meen dat die de vrije cultuur in
de stad zeer ten goede komen.
Ik stem tegen de motie nr. 658 inzake de Stadsschouwburg omdat onze
ambities voor de Stadsschouwburg veel verder gaan.
De motie-mevr. Agtsteribbe c.s. (nr. 657) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat van de aanwezige raadsleden de
leden Van Bommel en Van Duijn zich tegen de motie hebben verklaard.
De motie-mevr. Agtsteribbe c.s. (nr. 658) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.
De VOORZITTER constateert, dat van de aanwezige raadsleden de
leden mevr. Agtsteribbe, Balai, Bijlsma, Cherribi, mevr. Hoogland, mevr.
Irik, Van der Laan, Levie en Yalin zich voor de motie hebben verklaard.
De motie-mevr. Spier-Van der Woude (nr. 661) wordt bij zitten en
opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat geen van de bij de stemming
aanwezige raadsleden zich tegen de motie heeft verklaard.
De motie-Robbers (nr. 663) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat geen van de bij de stemming
aanwezige raadsleden zich tegen de motie heeft verklaard.
De motie-Robbers (nr. 664) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Goedhart, Niamut en Spit zich tegen de motie hebben
verklaard.
De motie-Robbers (nr. 668) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat geen van de bij de stemming
aanwezige raadsleden zich tegen de motie heeft verklaard.
De motie-Robbers (nr. 669) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat geen van de bij de stemming
aanwezige raadsleden zich tegen de motie heeft verklaard.
Hiermee is de motie-Van Bommel (nr. 675) ingetrokken.
De motie-van Duijn c.s. (nr. 672) wordt bij zitten en opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Van Bommel, Breunissen, Van Duijn, Hulsman,
Köhler, mevr. Princen, Raksowidjojo en mevr. Schutte zich voor de motie
hebben verklaard.
De motie-Van Duijn c.s. (nr. 673) wordt bij zitten en opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Van Bommel en Van Duijn zich voor de motie hebben
verklaard.
De motie-Van Bommel (nr. 674) wordt bij zitten en opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Van Bommel, Bouma, Breunissen, Van Duijn,
Hooijmaijers, Houterman, Hulsman, Goedhart, Köhler, Niamut, mevr.
Princen, Raksowidjojo, mevr. Schutte, mevr. Spier-van der Woude, Spit en
Van Wijk zich voor de motie hebben verklaard.
De motie-mevr. Schutte (nr. 676) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden mevr. Agtsteribbe, Balai, Bijlsma, Cherribi, mevr.
Hoogland, mevr. Irik, Van der Laan, Levie en Yalin zich tegen de motie
hebben verklaard.
Aan de orde is de stemming over de voordracht (nr. 564).
De heer SPIT (stemmotivering): Ik vraag aantekening van het reeds
geformuleerde voorbehoud van wijzigingen.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2839 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, met inachtneming van de door de heer Spit namens zijn
fractie gevraagde aantekening.
De vergadering wordt om 16.30 uur geschorst tot 19.30 uur.
|