Bron             : Raad
Onderwerp        : Raadsvergadering 24-10-96
Datum Raad       : 24-10-96
Datum publikatie : 24-10-96

Middagzitting op donderdag 24 oktober 1996. Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester. Secretaris: mr. N.J. Gianotten, loco-secretaris, later mevr. drs. M. Sint, secretaris. De VOORZITTER heropent om 13.00 uur de de vorige avond geschorste vergadering en stelt aan de orde de v o o r t z e t t i n g van de behandeling van: 4 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 9 oktober 1996 tot vaststelling van de begroting voor 1997 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 512, blz. 2705, en bijlagen P en P1). Hierbij wordt tevens betrokken: Adres van mevr. C.C.A. Pieters Kwiers-Martin van 11 september 1996 inzake het kwijtschelden van gemeentelijke belastingen voor bijstandsgerechtigden. en 9 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 10 oktober 1996 tot vaststelling van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 1997 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 518, blz. 2721). De heer HOUTERMAN: Mijnheer De Voorzitter. De inbreng van de Voorzitter van gisteravond was voor de VVD meteen "bingo". Wij hadden meteen het gevoel en ik neem aan dat anderen het met ons constateerden: daar staat onze burgervader met een verhaal dat klinkt als een klok. Op de achtergrond klonk ook de kwaliteit van het Kabinet van de Burgemeester. Wat dat betreft is er dus alle aanleiding tot tevredenheid. Ik schrok wel een momen t. Bekend is, dat wij goede relaties onderhielden met zijn ambtsvoorganger die ook zo zijn hobby's had. Toen de huidige Voorzitter begon over roeien op de Amstel, dacht ik meteen dat wij te maken hadden met weer een lobbyist voor de verbreding van de Bosbaan, maar in de rest van het betoog kwam dat nostalgische gevoel niet meer naar boven. Wat de financiële beschouwingen betreft neem ik aan dat de heer Cornelissen in tweede termijn, nu hij een nachtje heeft geslapen, nog terugkomt op een aantal begrippen die hij heeft gehanteerd. Ik zal derhalve mijn kruit daaraan n iet verschieten. Namens alle democratische partijen in deze Raad zal ik een motie indienen waarin wij het College vragen, in en bij het bestuur van het nieuwe Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht erop aan te dringen, een kwijtscheldingsbeleid te voeren zoals gemeenten dat in het algemeen en Amsterdam in het bijzonder doen. Het is naar mijn mening meer dan symbolisch, dat alle partijen het initiatief voor de motie hebben genomen en di e ook hebben ondertekend. De heer Levie zal nog nader ingaan op de combinatie van kwaliteitsoperaties zoals die ons voor ogen staat, enerzijds vanuit zijn gedachtengoed van planning en control en anderzijds vanuit de mogelijkheid om via een-loketstructuren en procedures de slagvaardigheid in de komende tijd verder te vergroten. Een motie terzake zal straks door de heer Levie worden ingediend. Wij hebben naar aanleiding van de opmerking van de heer Spit gediscussieerd over de vraag wat de Raad doet bij het vaststellen van de rompbegroting. Gezien de goede inbreng in eerste termijn van wethouder Van der Aa ten aanzien van de toekomst van de GSD is een getal genoemd waar wij vanuit gaan. Naar aanleiding van zijn nadere rapportage zou de balans tussen apparaatskosten en andere kosten kunnen worden herijkt. Gelet op de pleidooien van mijn fractie inzake het belang van de binnenstad in de komende tijd hebben wij ook nog eens nadrukkelijk de attentie van de wethouder voor Financiën voor de budgettering van de binnenstad gevraagd. Wij kennen een stelsel van stadsdeelfinanciën, maar wij kunnen ons voorstellen dat de binnenstad als het gaat om de verdeelsleutel toch een specifieke positie hee ft. Zoals gisteren is gebleken, hebben wij ons hart voor de binnenstad geopend en dat willen wij nu ook met onze portemonnee doen. (De heer CORNELISSEN: Begrijp ik hieruit, dat u sympathie hebt voor de motie die wij gisteren hebben ingediend?) Ik zal die motie nog eens zeer serieus bekijken. De heer Robbers heeft gisteren gesproken over de politieke status van de VVD, namelijk dat zij vaak tegen iets argumenteert, maar dan toch voor iets stemt. Ik denk dat dit een loepzuivere analyse is; ik ben er ook trots op. Ik v ond het eigenlijk geen kritiek, maar een compliment. VVD'ers maken een verschil tussen twee begrippen, namelijk waarvoor wij staan en waarvoor wij gaan. Men kan voor iets staan en men kan dan op een bepaald moment voor iets gaan. Wellicht is dat onze koopmanstraditie. Als men op de markt staat en men geeft korting, dan zet men eerst op het bord "Van fl 100 voor fl 60" en de koopman kan dan duidelijk maken dat hij voor fl 100 stond, maar bereid is - dat is ook politiek - een korting te geven, omdat men met collega's samen een meerderheid moet halen. Ik denk dat wij daarin zeer ruimhartig zijn. (De heer ROBBERS: Betekent dit, dat, als er bijvoorbeeld een referendum over het parkeerbeleid zou komen, u dan als een marktkoopman de argumentatie en het standpunt van de VVD rondom het parkeerbeleid zou verkopen aan de bevolking?) Als politicus zou ik nooit als een marktkoopman iets verkopen, want dat is niet mijn talent. Men heeft echter wel kunnen constateren, dat wij ons in de referendumcampagne loyaal opstellen ten aanzien van de inhoud van de boodschap, maar wij herhalen wel iedere keer dat als het aan ons zou liggen dat het referendum als zodanig niet zou moeten worden gehouden. Nu het evenwel democratisch zover is gekomen, zullen wij er bij de uitvoering ook voor gaan. (De heer ROBBERS: Ik begrijp wel wat uw standpunt is, want ik constateer steeds dat het zo gaat, maar ik ben het er niet mee eens.) Misschien kunt u enige introspectie in uw inbreng plegen. U had een oordeel over alle andere partijen, maar nog niet over uw eigen fractie. Dat zou misschi en het verschil tussen de VVD en D66 kunnen zijn, namelijk dat veel mensen het niet met de VVD eens zijn, maar altijd wel het gevoel hebben waar die club voor staat. Veel mensen hebben wellicht ten opzichte van D66 een veel genuanceerder gevoel. (De heer ROBBERS: Daarop hopen wij ook. Ik heb het standpunt van de VVD naar voren gehaald als een voorbeeld van hoe men als betrouwbaar in de politiek en als betrouwbaar als politicus richting bevolking een dubbele houding kan tonen. Ik vind dat de VVD door die dubbele houding, dus ja zeggen en nee doen of andersom, de betrouwbaarheid van de politiek in het algemeen dikwijls op het spel zet. Ik vind dat heel wat ernstiger dan alleen een kwestie van "onze vrienden te vriend houden".) Als de kiezers dat zouden zeggen, zou ik daarvan wakker liggen, maar niet al s die kritiek nooit van burgers en bedrijven komt. Zij zeggen wel eens dat het zo hinderlijk van de VVD is dat zij altijd zo overduidelijk in haar standpunt is. De kritiek van de heer Robbers neem ik dan ook dankbaar in ontvangst. Dat is nu juist een van die verschilpunten tussen de VVD en D66 en ik vind, dat wij die niet dichter bij elkaar moeten brengen. (De heer ROBBERS: Ik denk dat de kiezers goed zullen begrijpen dat, als de VVD zegt dat zij ergens voor is, zij aan die houding en die belofte van de VVD in de praktijk niet veel zullen hebben. VVD'ers stemmen anders dan zij zeggen.) U draait de zaak nu om. Men krijgt altijd in één adem van een woordvoerder van de VVD te horen, dat als wij het alleen voor het zeggen zouden hebben, dit het resultaat zou zijn, terwijl men gezien het coalitieverband op het volgende kan rekenen. Als men één kiezer tegenkomt die ons op onbetrouwbaarheid zou kunnen betrappen, zou men van ons een mooie beloning krijgen. De heer Van der Laan heeft ten aanzien van de stadsdelen opgemerkt, dat voor zijn fractie het aantal stadsdelen niet het uitgangspunt van de discussie is, maar ook geen heilig getal. Ik vind dat een belangrijke opmerking. Ik wil een handreiking doen: wij opteren voor zes stadsdelen, maar om (ook als goed politicus) in de komende tijd een open discussie te krijgen stel ik, dat als vo or de PvdA zestien stadsdelen geen heilig getal is, voor ons een aantal van zes stadsdelen dat ook niet is. Wat dat betreft heb gisteren naar mijn mening een doorbraak bereikt. (De heer CORNELISSEN: U hebt een nota ingediend bij de Raad en u verwacht er een preadvies op, maar wat moet wethouder mevr. Ter Horst nu? U stelt een aantal van zes stadsdelen voor, maar dat aantal laat u nu meteen los.) Dat is niet juist. Ons uitgangspunt is en blijft, met goede argumenten, zes stadsdelen, maar wij zullen ons als altijd in de discussie blijven openstellen voor nieuwe argumenten, zoals de heer Van der Laan die aankondigde. Als er op basis van goede argumenten er een goed getal uitkomt, kan men op ons rekenen. (De heer KÖHLER: Mogen wij dat ook spoedig vernemen? Wij zijn wel blij met het feit dat u alvast een standpunt in de discussie hebt gebracht , maar ik weet nu alleen maar waarvoor u staat; ik verzoek u binnenkort ook te onthullen waarvoor u gaat.) Wij gaan altijd voor goud, maar die uitdrukking is niet van onszelf, die is van de premier van dit land. De heer Van der Laan geeft ons vervolgens een compliment over de hoeveelheid ideeën die er af en toe bij de VVD leven, maar merkte ook op, dat de VVD soms niet terugkomt op een idee. Daarin heeft hij ook gelijk. Het overkomt ons af en toe dat wij een idee lanceren, maar dat wij vervolgens daarop een reactie krijgen waarvan wij zeggen dat wij daaraan niet hebben gedacht. Ik zal twee voorbeelden noemen. Gisteren heb ik in mijn tekst over koopwoningen heel bewust het woord "kooprecht" gebruikt. De heer Van der Laan heeft dat vanuit een juridische invalshoek benadert en juridisch gezien heeft hij gelijk als hij stelt dat dit niet het juiste woord is. Ik heb niet he t juridische woord "kooprecht" bedoeld, maar het maatschappelijke begrip, in die zin dat iedereen een gelijkwaardige kans moet hebben op een koopwoning; ik herinner aan het gedachtengoed van Joop den Uyl: iedere arbeider heeft recht op een auto. Dat was ook geen uitspraak waarmee men naar de garage kon gaan om die auto op te halen, maar het was wel een emotionele oproep voor een voorrecht. Gisteren sprak ik ook over een jaarvergunning op het gebied van het parkeerbeleid. In de fractie hadden wij daarover goed nagedacht, maar ik moet wethouder Bakker complimenteren met wat hij zei over de fraudegevoeligheid. Er wordt op die manier een goed idee gelanceerd, maar als men dan met goede argumenten komt om het niet te doen, heb ik helemaal geen probleem om het idee van de jaarvergunning in tweede termijn in te trekken. Wij schamen ons daar niet voor. (De heer SPIT: Zou de heer Den Uyl ook de uitzondering hebben gemaakt, dat het recht van de arbeider op die auto alleen maar geldt als hij niet in Amsterdam woont?) Dat is een partijpolitieke vraag waarop ik als onbezoldigd voorlichter van d e PvdA liever geen antwoord geef. (De heer SPIT: Dat is toch een vraag die in de lijn ligt van het parkeerbeleid en dat betekent dat men, als men in Amsterdam woont, geen recht op een auto heeft.) Ik ben dat met u eens, maar ik vind het moeilijk daarop nu te antwoorden. (De heer VAN DER LAAN: Ik vind het zelf ook een beetje moeilijk om daarop te antwoorden. De heer Den Uyl heeft in 1965 gesproken over het recht op een auto, maar dat zou nu toch wel anders moeten worden bekeken.) Ik kom op het belangrijkste punt van onze inbreng in tweede termijn, namelij k het parkeerbeleid. Ik zal eerst iets zeggen over de portefeuillehouder en over ons VIP-beleid. Wat de portefeuillehouder betreft wil ik klip en klaar zeggen, dat ik hem zou willen betitelen als een loyaal democraat. Loyaal betekent dat het iemand is die perfect uitvoert wat wij allen hebben besproken en besloten. Ik herhaal, dat deze wethouder wat betreft het parkeren voor zijn zaak staat zoals wij dat hebben besloten. Wij zouden er echter geen problemen mee hebben als de loyale democraat Bakker als lid van het College initiatieven richting de Raa d zou nemen om ons beleid aan te passen. Hij kan evenwel ook zeggen, dat dit typisch iets is wat vanuit de Raad moet gebeuren, dat hij op die initiatieven wacht en die handschoen zou willen opnemen. Ik wil vervolgens voortborduren op de inbreng die mevr. Spier in de afgelopen maanden heeft geleverd. Zij heeft onder meer heeft gesteld, dat in he t VIP drie kernen van beleid zitten: het woon-werkverkeer, het bezoekersverkeer en de bewonersproblematiek in de binnenstad. De VVD voelt haarfijn aan, dat wij niet op al die punten kunnen gaan morrelen; dat willen wij ook niet. Wij menen echter, dat met betrekking tot het terugdringen van het woon-werkverkeer en het noodzakelijke bezoekersverkeer wel één kritiekpunt richting de wethouder valide is, namelijk dat onze parkeergarages veel sneller zouden moeten worden gebouwd. Verder kunnen wij met het beleid ten aanzien van het woon- werkverkeer en het bezoekersverkeer wel leven. De politieke pijn van de VVD betreft de belangen van de bewoners van de binnenstad. Wij zijn het eens met berichten in de media waarin wordt gesteld da t wethouder Bakker in de binnenstad een streng parkeerbeleid moet uitvoeren. Dat beleid moet naar onze mening inderdaad streng zijn, maar ook rechtvaardig. Bij de bewoners van de binnenstad doen zich twee knelpunten voor. Het eerste punt betreft de koopkracht. Wij vragen ons af, of het eerlijk is dat bewoners van de binnenstad per jaar 3,5 miljoen gulden meer betalen voor hun parkeervergunning dan mensen in een ander gedeelte van de stad. Men kan stellen dat dit marktconform is, maar men kan ook zeggen dat in een normale verdeling van de onroerend-zaakbelasting al een bepaalde waarde van de huur of de koopwoning is verdisconteerd. Wij hebben dan ook het stellige gevoel dat de zaak niet rechtvaardig is geregeld voor bewoners van de binnenstad, voor wie de auto vaak een eerste levensbehoefte is; vaak zijn het ook geen rijke mensen. Wij moeten hierbij zeker de rechtvaardigheidsvraag stellen. (De heer KÖHLER: U hebt in eerste termijn ook gezegd, dat u 3,5 miljoen gulden gaat ophoesten, maar dat geld is in de begroting al verdeeld. Komt u met een wijzigingsvoorstel?) Inderdaad. Ik kom nu aan de kwantiteitsvraag, dus 2800 parkeerplaatsen. Wij willen dat aantal bevriezen en de plaatsen pas op een later tijdstip verwijderen. De heer Robbers heeft op dit punt zeer terecht opgemerkt, dat men een en ander niet helemaal naar achteren moet plaatsen omdat men dan in één jaar een hele golf krijgt. Waar staat echter in het VIP een verbod om die 2800 plaatsen voorlopig of voor altijd te reserveren voor binnenstadbewoners die een vergunning hebben? Men verandert dan niets in de mobiliteit; er wordt niet meer of minder verkeer aangetrokken. Waarom zou men dit niet voor het komende jaar overwegen? Is dat bespreekbaar? (De heer ROBBERS: Dit is zeer uitvoerig onderdeel van bespreking geweest, namelijk bij de vaststelling van het VIP. Door de Raad is dat om zwaarwichtige redenen afgewezen omdat het absoluut niet kan worden gehandhaafd. Wanneer een aantal systemen met blauwe zones, strippenkaarten, vergunningen enz. door elkaar in één gebied wordt toegelaten en men dat niet uit elkaar kan halen is dat volstrekt niet te handhaven en dan wordt het pas echt een zooitje in de binnenstad.) Ik ben het voor 100% met u eens dat wij dit in 1992 met elkaar hebben besloten, maar wij zijn nu vier jaar verder. Als wij nu - het lijkt wat badiner end, maar zo is het niet bedoeld - mensen naar de maan schieten, zouden wij dan niet in staat zijn om in de binnenstad, als wij x-honderd of x-duizend plaatsen voor binnenstadbewoners met een vergunning reserveren, dit te handhaven? (De heer ROBBERS: Wij kunnen geen mensen naar de maan schieten en tegelijkertijd naar Mars en men kan geen mensen naar de maan schieten met een onderzeeboot. Wij kunnen wel mensen naar de maan willen schieten, maar als daar op geen enkele wijze een middel voor is, is dat een voorbeeld van de stelling dat wij voor iets staan, maar dat wij gaan voor iets wat onmogelijk is.) Als er een politieke wil is, gedragen door veel leden van deze Raad, om iets te doen voor de bewoners van de binnenstad, waarom zouden wij die uitdaging dan niet aangaan en kijken of dat een mogelijkheid is? (De heer ROBBERS: Wat wij doen voor de bewoners is exact verwoord in de voorstellen die nu op tafel liggen en ook in de mix van maatregelen die er komt. Een van de punten waarop door het College een tegemoetkoming aan de Raad is gedaan, is om voor bewoners in de avonduren het tarief met het oog op hun bezoekers op 50% van het dagtarief te bepalen. Het is overigens maar zeer de vraag op dit het juist e effect bereikt, want als het tarief wordt gehalveerd, gaan bijvoorbeeld oo k cafébezoekers een goedkoop avondje uit. Het is dus maar de vraag of die maatregel voor bezoekers van bejaarden iets oplevert. Het is een tegemoetkoming aan de Raad om duidelijk te maken dat wij iets moeten doen voor de bewoners die anders bijvoorbeeld hun kinderen niet meer op bezoek krijgen omdat die fl 4 per uur te duur vinden.) Dat is een ander idee, maar misschien is dat ook bespreekbaar. Wethouder mevr. Ter Horst gaat volgend jaar conform het vastgestelde beleid circa 700 parkeerplaatsen opheffen. Is het dan zo'n probleem en zou het dan niet te handhaven zijn als die 700 plaatsen wel worden opgeheven voor het woon- werkverkeer en voor het bezoekersverkeer, maar dat die plaatsen wel worden gehandhaafd voor vergunninghouders die in de binnenstad wonen? (De heer KÖHLER: De kern van het VIP was, de binnenstad autoluwer te maken.) Dat betreft het rijden; niet het stilstaan. (De heer KÖHLER: Als u die plaatsen allemaal gaat bestemmen voor auto's van bewoners, die daar dan wel een groot deel van de dag staan, maar die daar ook aan- en afrijden, wordt de binnenstad niet autoluwer. Uiteraard kan dat echter zo worden georganiseerd.) Het "autoluwer" slaat voor de VVD op het rijden met de auto, maar niet op het bezitten van een auto. Wij zijn er nooit mee akkoord gegaan dat een binnenstadbewoner niet het recht heeft om een auto te bezitten. (De heer KÖHLER: Iedereen mag natuurlijk bezitten wat hij wil, maar u bent er wel mee akkoord gegaan dat er niet voor iedere binnenstadbewoner met een auto een parkeerplaats zou worden gereserveerd. Die normering staat klip en klaar in het VIP.) Dat wordt ook niet bereikt door het voorstel om die 2800 plaatsen voor bewoners te reserveren; er blijft dan altijd nog een tekort. (De heer KÖHLER: Zelfs in uw voorstel blijft er een tekort, want als men ziet hoe lang de wachtlijst van bewoners is en hoeveel bewoners met een auto erbij komen, lost dat het probleem niet op. Het gaat erom, dat die plekken op straat worden opgeheven om de binnenstad autoluwer, aantrekkelijker en leefbaarder te maken.) Dat is het verschil tussen uw en mijn partij. Wij willen graag discussiëren over de vraag, wat wij in de komende jaren onder autoluw moeten verstaan. Hebben wij het over het rondrijden van auto's of praten wij dan over het op een redelijke afstand van de woning kunnen parkeren? (De heer KÖHLER: Het is een wel heel vrije interpretatie van autoluw maken als u ervoor wilt zorgen dat iedereen zijn auto dicht in zijn buurt kan parkeren. Men kan natuurlijk alles bespreken, maar in het VIP en ook op basis van het referendum gaat het om minder autoverkeer ook door parallel het aantal parkeerplaatsen te beperken, want naar parkeerplaatsen wordt heen- en weggereden. U wilt daarvan af; u zegt nu eigenlijk: terug naar het oude beleid, namelijk verminderen van het woon-werkverkeer) En het bezoekersverkeer! (De heer KÖHLER: Uw fractiegenote heeft pas nog voorgesteld bezoekers gratis toe te laten.) Dat pleidooi van mevr. Spier steunt de VVD-fractie van harte, maar als wij willen dat er een politieke oplossing kom, wijs ik erop dat daarbij drie groepe n een rol spelen. Wij weten, dat wij niet al die groepen kunnen binnenhalen, maar realiseren ons wel, dat wij boter bij de vis moeten leveren. Als wij een dergelijke discussie aangaan - die discussie is ons zeer veel waard - kunnen wi j dat op drie momenten doen. Wij kunnen dat doen in januari 1997, als over de motie van de heer Van der Laan c.s. inzake de economische effecten wordt gerapporteerd. Wij zouden dat ook kunnen doen via een raadsbrede discussie en wij zouden het kunnen doen via heronderhandeling over het programakkoord. Wij realiseren ons, dat wij in politieke zin dan bereid moeten zijn om pijn te lijden. Wij realiseren ons ook, dat, als wij iets tot stand willen brengen, wij iets te bieden moeten hebben. Wij weten bijvoorbeeld wat de gedachten van D66 zijn ten aanzien van het Parkeerfonds, de voeding en de uitgaven. De VVD heeft daarover een andere mening. Richting PvdA merk ik op, dat, als er onderhandelingen over het programakkoord zouden moeten komen, de opstelling van de VVD zal zijn dat het akkoord pas wordt gewijzigd als de drie partijen het met elkaar eens zijn. Dat is ook mijn antwoord aan de heer Köhler. Als wij in het komend jaar de tarieven voor de vergunningen van de binnenstadbewoners zouden verlagen, weten wij dat er voor die 3,5 miljoen gulden dekking moet komen. Dat zal geen dekking zijn die voor de VVD populair is. Ik vind namelijk, dat als men met een voorstel komt, de dekking uit een hoek moet komen die voor liberalen gevoelig is. Ik zeg toe, dat wij ons zo zullen opstellen dat wij ook op voor liberaal gevoelige onderwerpen een open de discussie zullen aangaan. De VVD is blijvend bereid om in paars te investeren, nu en in een volgende periode. Wij zijn bereid, tot de bodem van ons politiek geweten te gaan, maar bij het parkeerbeleid zijn wij in de toekomst niet bereid om door de bodem van ons politiek geweten te zakken. De VOORZITTER deel mede, dat is ingekomen: 40ø Motie van 24 oktober 1996 van de raadsleden Houterman, Köhler, Levie, Van Duijn, Cornelissen, Van Bommel en Spit om er in en bij het bestuur van het nieuwe Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht op aan te dringen, een kwijtscheldingsbeleid te voeren zoals gemeenten dat in het algemeen en Amsterdam in het bijzonder doen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 544, blz. 2789). De motie is voldoende ondersteund en wordt terstond in behandeling genomen. De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. Het is voor D66 een zaak van goed beleid om permanent te evalueren, wat het effect is van het parkeerbeleid en of de doelstellingen worden bereikt. Die discussie willen wij altijd blijven voeren en natuurlijk zijn alle partijen in de Raad, wij ook, bereid om verbeteringen in de effectiviteit van het beleid te overwegen en te aanvaarden. Een voorstel van de VVD tot halvering van de tarieven in de binnenstad zullen wij met belangstelling bekijken en het zal van de aangekondigde dekking afhangen of wij daarin kunnen meegaan. Ik kom aan het punt van het veiligheidsbeleid, zoals onder andere door de burgemeester verdedigd, en het optreden op de Wallen. Ik vraag opnieuw aandacht voor het probleem, dat, als men met groeperingen die bereid zijn tot contact en overleg niet goed samenwerkt, panden zullen worden afgestoten die precies zullen worden opgekocht door degenen van wie wij niet willen dat zij meer invloed op de Wallen krijgen. De heer Van der Laan heeft enkele concrete voorbeelden genoemd. Het gaat vooral om de overdrachten die tussentijds plaatsvinden. Wanneer exploitanten aanbieden met ons te praten over het handhavingsbeleid, moeten wij daaraan gevolg geven. Wij moeten ook het beleid aanscherpen dat erop is gericht, meer dan vroeger als gemeente zelf onmiddellij k vrijkomende panden te verwerven, zodat wij invloed kunnen uitoefenen op wat daarmee gaat gebeuren. Wat betreft het opnemen in de toeristische bewegwijzering van het Homomonument vraagt het College met een slecht gemotiveerde afwijzing om een raadsuitspraak die ik hierbij aan de hand van een in te dienen motie vraag. In eerste termijn hebben verschillende fracties, met name die van de collegepartijen, gevraagd om toekomstvisies en om onderzoeken daarnaar. Het lijkt mij vanzelfsprekend dat die verzoeken bij elkaar worden gelegd en dat er één onderzoek met één visie komt. Ik pleit er echter voor, dit toch niet te vee l op één hoop te gooien, maar de oorspronkelijke inzet van de fracties te handhaven. Liever drie scenario's waaruit wij kunnen kiezen dan een algemeen verhaal dat niemand meer begrijpt. Wat de VVD betreft: op de voorpagina van haar beschouwingen staat "Een nieuwe eeuw, nieuwe kansen", maar het viel de fractie van D66 enigszins tegen dat het door de VVD gevraagde toekomstonderzoek maar tot 2000 mocht gaan; dat is niet inclusief de volgende eeuw. Naar aanleiding van de discussie met de wethouder over de NV Werk en de GSD wil ik alleen het volgende opmerken. Als het College zegt, dat het planning en control wil, dat het wil worden afgerekend op resultaten en dat het na het afspreken van een termijn de resultaten presenteert, moet dat ook gebeuren. Als mevr. Alkema tussentijds steeds maar om die rapporten vraagt, moet het College flink zijn en "nee" zeggen, omdat het dit op afstand wil doen. Als mevr. Irik h et vraagt moet het College zelf maar weten welk antwoord het geeft. Het College bepaalt hoe een en ander zal geschieden, op de langere termijn of tussentijds. Als tussentijds rapportages worden gegeven en cijfers worden verstrekt, moet men niet gepikeerd zijn wanneer raadsleden daarop ook ingaan en daarover ook vragen stellen. Als men een naamloze vennootschap heeft die onafhankelijk is en eigen campagnes mag maken, moet daarvoor geen toestemming in de raadscommissie worden gevraagd. Dat is wat ik wil zeggen over de hele gang van zaken bij NV Werk. Wij hebben vertrouwen in de resultaten, maar de tussentijdse rapportages geven ons aanleiding tot vragen, juist omdat wij wille n dat er resultaten worden bereikt. De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen: 41ø Motie van 24 oktober 1996 van de raadsleden Robbers en mevr. Grewel om het Homomonument in de toeristische bewegwijzering op te nemen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 545, blz. 2791). De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben in eerste termijn aangetoond dat de coalitie niet homogeen is. De burgemeester antwoordde daarop met de stelling: waar gehakt wordt vallen spaanders. Dat is natuurlijk mogelijk, maar onze kritiek was nu juist, dat de collegepartners op elkaar inhakken, hetgeen ertoe leidt, dat het gemeentelijk beleid dat moet worden gevoerd en uitgevoerd, wordt ondermijnd. Voor sommigen lag wethouder Bakker gisteren onder vuur; naar mijn mening ging het vooral om losse flodders. De VVD roept: stop met autoluw maken, maar een voorstel daartoe dient zij tot nu toe niet in. Het blijft bij de meded eling dat zij het VIP eigenlijk niet had gewild en men doet krampachtige verzoeken aan de coalitiepartners om daarmee op te houden. Ik denk, dat de wethouder dan vrij gemakkelijk de kritiek kan negeren, zoals hij ook in zijn beantwoording heeft gedaan. Het viel mij wat tegen, dat de PvdA in eerste termijn kwam met een klagelijke inbreng over het gebrek aan alternatieven voor bewoners zonder parkeervergunning, echter zonder daarvoor nieuwe alternatieven aan te dragen. Een soort pathetische uitroep van: wethouder, kom toch eens met nieuwe alternatieven. Ik denk, dat de wethouder terecht heeft aangegeven dat het binne n het bestaande gemeentelijke beleid niet mogelijk is, iedere bewoner in de binnenstad die een auto wil kopen ook direct in zijn buurt van een parkeervergunning te voorzien. Dat had ook niet gekund als wij het VIP niet hadden. Dat zit niet in die paar honderd parkeerplaatsen die nu zijn opgeheven. Er zijn een paar honderd plaatsen opgeheven en er staan 3000 mensen op de wachtlijst. Los van het VIP kan dat dus niet en als men dan toch zoveel mogelijk vergunningen wil geven, kan men twee kanten op, namelijk de kant van de heer Houterman om de binnenstad niet autoluw te maken, dus negeren van het referendum en het raadsbesluit over het VIP, of men kan het doen ten koste van de bezoekers en ten koste van het economisch functioneren, dus vermindering van het aantal plekken dat nodig is voor het economisch noodzakelijke verkeer, waarop met name de PvdA bij behandeling van het VIP zo nadrukkelijk heeft gewezen. Die consequentie wenst de PvdA natuurlijk ook niet te trekken. (De heer VAN DER LAAN: U hebt mij toch niet goed verstaan. Ik heb gezegd, dat wij de uitbreiding van de winkeltijden reeds lang zagen aankomen en dan ziet men ook het probleem dat dan gaat ontstaan met bewoners op de wachtlijst. Ik heb het College gezegd, dat er in dit gebied te weinig is gedaan. Op hetzelfde moment dat de tijden werden verlengd, hadden er goede alternatieven moeten zijn. De wethouder heeft gezegd, dat hij in januari 1997 met alternatieven komt; dat antwoordt hij op tal van voorstellen die onder andere door de heer Bijlsma zijn gedaan, zoals ten aanzien van park-and-ride, de knipkaart voor bezoekers van bewoners enz. Dat heb ik hier niet herhaald. Ik heb er wel mijn teleurstelling over uitgesproken dat er een tijdgat is tussen enerzijds de datum van een verlenging van de tijden en anderzijds het opnieuw bekijken of de alternatieven goed zijn. Ik zie niet wat daaraan mis is. Wat uw opmerking over de parkeergarages betreft neem ik van iedereen alle kritiek op mij, maar ik pleit wel ieder jaar voor een hoger tempo bij die parkeergarages - wethouder Bakker zegt dat hij dat doet en dat vind ik prima - maar u hebt tegen parkeergarages rond de binnenstad gestemd. U verkeert dus nu niet in de positie om tegen welke collegepartij dan ook iets te zeggen over die discussie. Als u zegt, dat u wel voor het VIP bent , maar tegen parkeergarages rond de binnenstad, bent u tegen het VIP; dat hebben wij echter al vele malen met elkaar besproken.) Zoals bekend, zijn wij tegen die parkeergarages, maar hebben wij ons wel geconformeerd aan de doelstellingen van het VIP, hoewel wij verder hadden willen gaan. Er was sprake van een compromis wat betreft het aantal parkeerplaatsen dat zou verdwijnen in het kader van het autoluw maken. (De heer VAN DER LAAN: Dat was hetzelfde als toen u wel voor het stadion was, maar tegen het transferium.) Als wij ergens gelijk in hebben gekregen, is dat het wel met onze kritiek op het transferium. (De heer VAN DER LAAN: Was er nu een ArenA geweest als daar geen transferium was geweest? Wij hadden toch moeilijk over die Burgemeester Stramanweg kunnen rijden!) Ik weet niet of de grasmat dan slechter was geweest dan nu, maar die weg had er omheen kunnen worden gelegd. Ik heb dat toen ook aangegeven en het transferium was ook voor dit plan niet nodig; de gang van zaken wijst dat inmiddels wel uit. (De heer VAN DER LAAN: Het gaat nu alleen om het principe. Men kon niet zeggen dat men voor het VIP was en tegen de 4400 plaatsen in parkeergarages rond de binnenstad. Dat praat u niet weg.) Wij waren er tegen om die garages allemaal rond de Singelgracht te gaan plannen en wij waren er tegen dat op een aantal plekken in het stadshart meer plekken terugkwamen in parkeergarages dan er op straat verdwenen. Wij hebben daarvoor ook de alternatieven aangegeven bij de behandeling van het VIP. Het gaat er echter om dat, los van uw of ons standpunt, het VIP tot nu toe gemeentelijk beleid is. Het is dan interessant, of een collegepartij - in eerst e instantie de VVD - bereid is dat plan nog uit te voeren of niet. Ook interessan t is dat, als blijkt dat er niet voor elke bewoner een vergunning kan worden gegeven, het College wordt gevraagd om met een alternatief te komen om het toch te realiseren. Ik meen, dat u dan de plicht hebt om zelf iets te verzinnen als u denkt dat er zoveel fantasie mogelijk is. De heer Bijlsma heeft allerlei aard ige voorstellen gedaan, maar niet hiertoe. (De heer VAN DER LAAN: Die komen in januari 1997 in de raadscommissie.) Ik heb al die vergaderingen bijgewoond en u moet mij dan eens aanwijzen welke voorstellen dat zijn.) (De heer VAN DER LAAN: Naar mijn mening doet u er niet goed aan, ook niet vanuit uw eigen visie, om de PvdA en de VVD wat dat betreft in één hok te zetten. De VVD zegt dat het niet goed gaat en dat zij wil temporiseren, terwijl de PvdA zegt dat het niet goed gaat en dat zij wil versnellen en sneller alternatieven wil. Dat is ook de lijn waarop wethouder Bakker, de PvdA en D66 elkaar kunnen vinden.) U spreekt over versnellen. Ik heb er dus heel goed aan gedaan, u nog even op dit punt aan te spreken. (De heer VAN DER LAAN: Dat is de oude stijl van oud-raadslid Platvoet: je pakt je winst in het debat.) Juist, ik wilde die term niet gebruiken, maar u begreep het perfect. Ik heb echter de indruk, dat, als men nu ziet hoe weinig er verandert met deze hele inbreng in het debat, het parkeerbeleid een periodiek nummertje dreigt te worde n en dat wethouder Bakker met de houding van "de honden blaffen, maar de karavaan trekt verder" zijn feilloze politieke gevoel kan demonstreren. Wat ons betreft trekt de karavaan ook verder en liefst zoveel mogelijk per fiets of met openbaar vervoer. Wethouder Van der Aa is tot onze spijt nauwelijks inhoudelijk ingegaan op de vele punten van kritiek die zijn geuit en de vele suggesties die zijn gedaan. O ok het punt van het armoedebeleid wordt weer doorverwezen naar de debatten die nog komen, terwijl wij hebben gewezen op een aantal voorstellen die er nu al heel lang liggen. Wij vinden dat jammer, want het is voor ons een hoofdpunt en dan zou men dus bij algemene en financiële beschouwingen daarover moeten spreken. Dat heeft niet alleen onze fractie, maar dat hebben ook andere fractie s gedaan. Ik denk dan ook niet, dat het College inhoudelijk nu kan blijven zwijgen. Ik kan mij overigens wel indenken dat wethouder Van der Aa niet geïnspireerd is als de inbreng in het debat in eerste termijn van de zijde van de VVD alleen de kwijtschelding van hondenbelasting betreft en de enige inbreng van De Groenen het gebruik van de Stadspas voor biologisch brood. Ik kan het begrijpen als hij zegt, dat wij daarover nu maar even niet verder moeten praten , maar er liggen natuurlijk ook veel zwaarwegender voorstellen. Ik vind, dat het College daarin ook eens stelling moet nemen, bijvoorbeeld over de bijverdienregeling. D66 heeft op dat punt zijn standpunt herzien. D66 wilde het vroeger wel, maar heeft het vorig jaar niet meegestemd met ons voorstel; die fractie is door het College gewoon in een hok getimmerd. Ons voorstel kon niet, was onbetaalbaar enz. (De heer ROBBERS: In het kader van planning en control komen dergelijke besluiten tot stand en aan het einde van de periode heeft de meerderheid wel of geen gelijk gekregen.) U trekt nu de conclusie dat het wel had gemoeten en dat het alsnog moet worden gedaan. Ik heb de PvdA gevraagd, of zij de bijverdienregeling wil verruimen. De fractie had nog weinig spreektijd, maar ik heb wel schriftelijk antwoord gehad. Ik denk echter dat wij hier het debat zouden moeten voortzetten, want in de uitspraken van het congres van de PvdA over sociale zekerheid staat met zoveel woorden dat de Regering de oude bijverdienregeling weer wil invoeren en wel met steun van de PvdA. In de nieuwe Participatiewet moet dan precies datgene worden opgenomen wat in de oude regeling stond, of zelfs nog meer dan dat. Als wij het daarover eens zijn, kunnen wij dan met D66, PvdA en GroenLinks nog voor volgend jaar dat beleid in die richting gaan uitzetten? Wij komen daarmee dan, in het verlengde van het voorstel dat wij in onze nota al hebben gedaan, bij de hoofdstuksgewijze behandeling van de begroting opnieuw met dit voorstel. (Mevr. IRIK: Wat wil de PvdA? Wij willen per volgend jaar een uitbreiding van de bijverdienregeling tot eenoudergezinnen met kinderen tot 15 jaar. Wij willen ook een uitbreiding van de bijverdienregeling voor 57,5-plussers. Dat komt voor in landelijke voorstellen en wij praten na een evaluatie over wat wij tot nu toe hebben afgesproken over een verdergaande uitbreiding, maar daarover doen wij nog geen concrete uitspraken.) U gaat dan minder ver dan uw landelijke partij, want in het congresdocument staat: "De Regering wil de oude bijverdienregeling in de bijstand weer invoeren . Dat is winst en een belangrijke stap naar een meer algemene regeling in het kader van de Participatiewet." Dat is naar mijn mening vigerend beleid van de PvdA en ik denk dat de PvdA in Amsterdam niet minder ver moet gaan. (Mevr. IRIK: Wij zijn de voortrekkers geweest voor het landelijke beleid. Men moet echter wel met geld komen. Wij gaan niet zo ver dat wij de regeling integraal herinvoeren zonder steun van het rijk.) (De heer HULSMAN: Wanneer en waar heb ik in dit debat ooit de voorstellen gezien waarover u sprak?) (Mevr. IRIK: De PvdA vindt dat de algemene en financiële beschouwingen op hoofdlijnen moeten worden gehouden; in de commissies moet ook nog wat aardigs te bespreken zijn. Wij vonden dit nu te veel in detail gaan.) (De heer HULSMAN: U komt dus met die voorstellen in de komende commissievergadering?) (Mevr. IRIK: Inderdaad.) Het schuift dan een beetje de goede kant op... (De heer VAN DER LAAN: U moet nu zeggen: dat is prima.) Dat u met die voorstellen komt wel, maar wat de inhoud betreft schuift het maar een klein beetje onze kant op, want mevr. Irik zegt dat er maar een paar stappen kunnen worden genomen aangezien anders het rijk met geld over de brug moet komen. Dat is niet ons standpunt. Het geld voor die bijverdienregeling ... (De heer ROBBERS: ...zit in onze begroting!) Inderdaad en er is eerder gezegd dat wij dat geld niet meer kunnen uitgeven omdat dat bestemd was voor premies voor activering. Die blijken niet uitgegeven te zijn en die zullen waarschijnlijk ook het volgend jaar niet in die mate tot uitgave komen, dus daar zit ruimte en dan is het een beleidskeuze. In de commissie zullen wij daarover echter verder discussiëren; ik ken mevr. Irik als een grote deskundige op dit gebied, dus ik vertrouw erop dat wij het over dit punt eens worden. Ik kom op een ander punt waarover wij het kennelijk niet helemaal eens zijn, namelijk Mokum Werkum. Ik heb lang in mijn geheugen moeten diepen om een antwoord te vinden op de vraag, waar die leus vandaan komt, maar ik weet het weer. Er heeft ooit eens de campagne Mokum Rokum plaatsgevonden voor een overigens geflopte nieuwe sigaret die Mokum heette. Ik hoop niet dat dit een voorteken is voor deze campagne. Waarom gaat het nu in onze kritiek? Er worden Melkert-banen gecreëerd - dat loopt redelijk op schema onder leiding van wethouder Van der Aa - maar er is nog een probleem met het vinden van de geschikte mensen. Men kan daarbij dan een aantal kritische vragen stellen, bijvoorbeeld hoe dat komt. De heer Van der Laan doet dat ook. Wij stellen de vraag, of er niet te hoge functie-eisen worden gesteld; daaraan moet men dan wat doen. Als dat gezien het karakter van de baan niet kan, is er dan niet een te lage vergoeding voor veeleisende functies. Moet men daaraan dan niets doen? Voorts kan men de vraag stellen, of nog steeds de toeleiding van langdurig werklozen naar die functies niet tekortschiet. Als dat in de begeleiding het ge val is, moet men daarop beter of anders inzetten. Ik verwacht daarover dan ook een standpunt van de wethouder, want deze zegt: ik monitor om waar te nemen of het niet lukt, dan ga ik nieuwe middelen inzetten en bijsturen en pas dan, dus als dat allemaal is gedaan en het zou nog niet lukken, komen wij misschien in de fase om de concluderen dat wij in Amsterdam wel banen hebben maar toch ook een aantal onwillige werklozen. Men komt dan op de discussie over de vraag of dat wel rechtvaardig, maatschappelijk verantwoord enz. is, maar wel graag in di e volgorde en dat doet die campagne niet. De campagne begint bij de mentaliteit van de werkloze. De directeur van de NV Werk zegt in de krant Nu of Nooit, onder de kop Er is werk, nu de mensen nog: "Wij hebben aangetoond dat er banen zijn en dat het argument 'er is geen werk', geen hout meer snijdt. Nu moeten de mensen zich nog realiseren, dat werken leuk en ook normaal is." Dat vinden wij een aanmatigende toon ten opzichte van werklozen die in de praktijk hooguit een kleine kans hebben op betaald werk, met veelal weinig perspectief. Daarom vonden wij de door mij geciteerde uitspraken van Jaap Boerdam niet allemaal zo raak. Dat is niet de houding van waaruit die mensen moeten worden benaderd. Men moet wat bieden waaraan de mensen ook iets hebben en men moet hen niet aanspreken op vermeende onwil. (De heer VAN DER LAAN: Ik ben dat met u eens. Dat zal u hopelijk niet verbazen als u mij gisteren hebt gehoord. U zegt niets nieuws vergeleken met wat ik heb gezegd. Ik zeg alleen, dat, als u op grond van dit wat ongelukkige zinnetje van de directeur in een krant van 32 pagina's zegt, dat de campagne de verantwoordelijkheid bij de werkzoekenden legt, daar wat licht tussen zit. Aardiger kan ik het niet zeggen.) Mijn spreektijd is beperkt, maar ik zal hier kopieën laten rondgaan van het gehele interview; dan kan duidelijk zijn dat die ene zin de hele teneur weergee ft. (De heer VAN DER LAAN: U moet de hele krant laten rondgaan.) Het is toch niet onbelangrijk dat ik vanwege de toon die door de directeur v an de NV Werk wordt gezet, het College aanspreek. Voor het interview met Louis van Gaal zal ik de wethouder niet verantwoordelijk stellen. (De heer VAN DER LAAN: U begrijpt wel wat ik bedoel. De campagne, wat men er ook van mag zeggen, kan men niet op één hoop gooien met dit ene ongelukkige zinnetje, dat inderdaad te veel richting werkzoekenden gaat. Er staan tal van positieve verhalen in; de problemen komen ook aan de orde. Ik vind, dat wij allen in deze Raad, samen met de ambtenaren, beter ervoor kunnen zorgen dat de problemen zo snel mogelijk worden opgelost in plaats van de campagne die het draagvlak probeert te creëren, meteen in de sombere zwarte hoek te zetten. Daarvoor hebben wij ook u nodig.) Dat hoef u ons niet te zeggen; wij hebben steeds gezegd dat wij de campagnes voor de Melkert-banen steunen, ondanks onze bedenkingen, en dat wij moeten streven naar opwaardering, maar hier geldt: beter iets dan niets, laten wij era an beginnen. Wij hebben voor de arbeidstoeleiding in deze Raad diverse keren nieuwe voorstellen gelanceerd, dus wat dat betreft kunt u ons niets verwijten. Wij hebben er wel moeite mee als er dwars doorheen een campagne komt waarin natuurlijk ook de goede dingen zitten, maar ook de hiervoor weergegeven toon wordt aangeslagen. Daarop richtte zich onze kritiek, op niets meer en ook niets minder. Het geld is overigens uitgegeven dus wat dat betreft is het een kwestie van napraten. Gezien mijn beperkte spreektijd sla ik het plan van de VVD inzake de koopwoningen maar over. Ik vind dat jammer, want daarover valt veel te zeggen, vooral waarom dat zo'n onzalig plan is. Uiteindelijk blijkt echter nu ook, dat van het kooprecht, waarover ik in de tekst iets heb gelezen, geen spra ke is. Aan het zonder meer uitverkopen van de goedkope goede woningen willen de woningcorporaties niet, zodat het plan gewoon niet doorgaat. Ik rond af met de ozb, want daarover ligt er nog een amendement van ons. De VVD zegt, dat de ozb eerst een aanpassing aan de loon- en prijsstijgingen heeft gekend alvorens de verlaging is doorgegaan. Ik begrijp het niet, want ten eerst e was die nominale aanpassing te laag - slechts 1% tegen 2,5% loon- en prijsstijgingen - en ten tweede wil de VVD in feite twee keer incasseren, namelijk eerst bevriezen - dat is eigenlijk een verlaging - en daar nog eens bovenop 6,4 miljoen gulden. Dat gaat ons veel te ver. Wij vinden het niet evenwichtig dat tweederde van de extra middelen uit het Gemeentefonds in een ozb-verlaging wordt gestopt. Wethouder Peer heeft in zijn beantwoording ook niet ontkend dat dit vooral de rijkeren ten goede komt en dat de huurders er ni et of nauwelijks van profiteren. Daarom handhaven wij ons amendement. (Wethouder PEER: Als ik al uw opmerkingen waarmee ik het niet eens ben zou moeten ontkennen, was ik dik door de spreektijd van het College gegaan. Ik laat dus wat er is gezegd voor verantwoording van de sprekers.) Er ligt een amendement en ik neem aan dat u in tweede termijn daarop inhoudelijk ingaat. De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Wij zijn dankbaar voor de beantwoording door het College, te meer daar er voor ons uit blijkt, dat er ruiterlijke erkenning is van de waarde van samenwerking met identiteitsgebonden organisaties. Ten aanzien van ons betoog over de communicatie meent de Voorzitter ons optimisme voor de toekomst te mogen afleiden uit mededelingen die ons zouden hebben bereikt over een verbeterde lobby van Amsterdam in Den Haag. Dat is onjuist. Ons optimisme was gebaseerd op het feit dat wij hebben begrepen dat er een afdeling Communicatie komt en dat die alle aandacht zou kunnen geven aan de communicatie met de burger. Daar ging het ons om. Daarnaast is er communicatie via een lobby in Den Haag, maar dat was niet de basis van ons optimisme. Aan het adres van GroenLinks merk ik op, dat het CDA in Amsterdam altijd en uitdrukkelijk heeft verdedigd, dat voor lokale stelsels het kiesrecht in de richting van migranten moet worden uitgebreid. Het verwondert mij, dat dit voor GroenLinks nog een vraag was. Als die fractie goed oplet, zoals zij gewoonlijk doet in de Raad, had zij geweten wat ons standpunt daarin was. (De heer KÖHLER: Ik heb uw standpunt ook aangehaald. Mijn vraag, was wat u hebt gedaan - kunt u daarover nog iets melden - en hoe u denkt dit bij uw landelijke partij voor elkaar te krijgen.) Ik kan u dat wel melden, maar ik moet constateren - u hebt dat ook wel eens geconstateerd - dat de standpunten van de CDA-fractie in Amsterdam wel eens afwijken van de standpunten van de CDA-fractie in de Tweede Kamer. Wij steken dat nooit onder stoelen of banken, maar het leidt niet altijd door het d oor ons gewenste resultaat. Dat zal in uw partij ook wel eens voorkomen. (De heer KÖHLER: Ongetwijfeld; dat ontken ik ook niet.) Wij hebben wij geconstateerd, dat zowel de PvdA als D66 in hun betogen nogal wat kritiek hebben op de houding van de VVD als het gaat om loyaliteit aan het programakkoord. De VVD wijkt ervan af; zij heeft daarmee niet zoveel problemen. De VVD meent dat te moeten compenseren met een uitdrukkelijk uitgesproken hang naar paars, tot in alle eeuwigheid. Ik wil nu graag weten, wa t precies de inhoud van dat paarse begrip is. Is paars allen maar de mix van rood en blauw? Is de kern van paars voor de VVD de samenwerking tussen twee partijen, de VVD en PvdA, en niet meer dan dat? Dan is daarbij in een monistisch stelsel elke mogelijkheid open en dan is zelfs een afspiegelingscollege nog van paarse kleur, al is dat niet meer te herkennen. Of is paars het uitsluiten van de partij die jarenlang in de machtspositie heeft geze ten, zoals dat op landelijk niveau het geval is. Als dat het geval is, dient paars i n Amsterdam een geheel andere invulling te krijgen dan paars nu heeft. (De heer HOUTERMAN: Ik kan de heer Spit op zijn wenken bedienen. Paars bevat voor ons in Amsterdam twee begrippen, namelijk een transparante bestuursstijl en vanuit de landelijke ontstaansgeschiedenis inderdaad de bestuursstijl die de grootste partij in het land destijds meende te moeten betrachten.) U wilt toch niet beweren, dat een transparante bestuursstijl in Amsterdam afhankelijk is van het feit of u en de heer Van der Laan samen in een coalitie zitten? (De heer HOUTERMAN: Mijn kritiek op uw partij betreft de landelijke partij. De manier waarop uw partij twintig jaar of zelfs een eeuw met die macht omgaat heeft ons als paarse mensen altijd gehinderd. Dat gaat dan om die transparante bestuursstijl. Met Amsterdamse CDA'ers hebben wij nooit problemen gehad als het gaat om achterkamertjespolitiek, machtsmisbruik enz. Wat uw landelijke partij betreft is dat een ander verhaal. Ik heb nog traumatische herinneringen aan de twee jaar dat ik rondom het Kabinet-Lubbers heb mogen figureren. Wat ik daar heb meegemaakt wenst men zijn ergste vijand niet toe.) Ik meen, dat in deze Raad de Amsterdamse gemeentepolitiek aan de orde is en niet de landelijke, integendeel, die behoort niet aan de orde te zijn. (De heer ROBBERS: Ik herinner mij niet, dat in de laatste twintig jaar het CDA en de VVD samen deel hebben uitgemaakt van het College. Ik ben bang dat de ervaring van de heer Houterman meer op hoop dan op ervaring is gebaseerd. Ik ben hier niet om geschiedenisles te geven of te krijgen; ik ken de geschiedenis redelijk goed. Hierover nu te praten is verloren tijd. De toekomst is belangrijk, belangrijker dan het verleden. Als de definitie van paars voor de VVD de samenwerking van de VVD met de PvdA is, met daarbij andere partijen, zodanig dat de transparantie van het bestuur behouden blijft, heb ik daarmee geen moeite. Elke andere definitie vind ik problematisch. De heer Van der Laan heeft niet uitdrukkelijk zegt dat het paars moet blijven. Door dat nie t te zeggen heeft hij kennelijk de andere mogelijkheden opengelaten. (De heer VAN DER LAAN: Er zit een landelijke en een stedelijke component in, maar niet ten aanzien van u en uw fractie. Wat voor de PvdA het hoofdpunt was is evident; dat is werk, het creëren van banen met behulp van uitkeringsgeld en het structureel maken van uitkeringsgeld, maar ook de bundeling van inzet. Dat is vijftien jaar lang in de politiek onbespreekbaar geweest. Het aardige is dat het in Amsterdam het zo duidelijk was dat wij iets moesten doen aan werk, dat via de VVD, de PvdA en D66 in Den Haag de partijen over de brug zijn gekomen. Dat was wellicht ook gebeurd als heel Amsterdam niet had bestaan, maar wij hebben dat als een heel vruchtbaar proces gezien en dat heeft geleid tot die top-prioriteit. Dat intussen gaande de rit allerlei a ndere politieke verschillen hun relatieve plaats weer krijgen is evident, maar d it is het hoofdpunt voor dit College en zolang dit punt goed wordt uitgevoerd doen wij daar enthousiast aan mee. Op de andere punten maakt u, zoals u gisteravond kon zien, vorstelijk ruzie, want daar is het natuurlijk minder leuk.) Het CDA meent, dat het politieke circuit toch behoefte had aan helderheid op dit punt. (Wethouder BAKKER: Wat is nu uw eigen duidelijkheid? Wat hebt u nu gewonnen. Is dit een sollicitatie naar iets?) Ik heb beweerd, dat het CDA een stadsbestuurderspartij is en het CDA is dus van mening, dat zij in het bestuur van deze stad op elk niveau een rol kan, mag en zelfs moet spelen. Daar ben ik op uit. Als iemand meent, dat te moeten blokkeren, moet men dat duidelijk zeggen, want dan weet ik waartegen ik moet vechten. Zelfs als de D66'er Bakker meent dit te moeten blokkeren, wil ik dat hij dat zegt. Ik heb in mijn algemene beschouwingen gezegd, dat ik geen financiële beschouwingen zou houden, omdat ik van mening was dat het financiële beleid evenwichtig was; ik wilde door het doen van voorstellen om posten van het ene naar het andere begrotingshoofdstuk over te hevelen die evenwichtigheid er niet uit te halen. Daarna komt dan de heer Cornelissen, die zegt, dat ons een donderwolk van 314 miljoen gulden boven het hoofd hangt. Hij was daarvan zeer zenuwachtig geworden. Dat is natuurlijk een flagrante tegenstelling met mijn opmerking over een uiterste evenwichtigheid. Of ik of hij heeft het dan ni et goed begrepen en ik wil vaststellen, dat ik het goed heb begrepen en hij niet. Die donderwolk van 314 miljoen gulden bestaat niet. Een feitelijkheid is, dat e r geld - 314 miljoen gulden - via de Algemene Bijstandswet en andere zaken is uitgegeven; wij hebben te veel geld uitgegeven, maar dat uitgegeven geld is in de rekeningen verwerkt. Dat is verleden tijd. Wij hebben dan vervolgens het sterke vermoeden dat er fraude is gepleegd tot een bedrag van circa 314 miljoen gulden en dus noteren wij een claim van 314 miljoen gulden. Door het noteren van die claim worden wij boekhoudkundig gezien 314 miljoen gulden rijker. Wij zeggen dan dat dit waarschijnlijk een niet-inbare vordering is en dan komt de heer Cornelissen hier met een donderwolk van 314 miljoen gulden aan. Wij zijn nog steeds even arm of even rijk. Op het moment dat wij de claim gaan innen, krijgen van elke gulden 10 cent, terwijl 90 cent voor de kas van de staat is. M et andere woorden: het bedrag van 314 miljoen gulden is, als wij er hard achteraan lopen, geen risico maar een positieve inkomstenbron voor ons en dus moeten wij het omdraaien. (De heer VAN DER LAAN: Als u zo blijft rekenen, behoeft u niet meer te solliciteren en komt er binnenkort een headhunter bij u langs.) (De heer KÖHLER: Kan de heer Spit dan ook meteen met die headhunter bespreken wat het rijk nog op dit punt zal doen? Het rijk zegt misschien, als is aangetoond dat het geld onterecht is uitgegeven, dat het die 90% terug wil hebben. Daar zit misschien het probleempje waarover het gaat.) Het gaat erom, dat men bij de algemene en financiële beschouwingen constateert of de financiën wel of niet op orde zijn. Ik constateer dat die op orde zijn, redelijk gezond, en de heer Cornelissen constateert dat wij een onvoorzie ne donderwolk hebben van 314 miljoen gulden. Als dat juist zou zijn, zou de hele Raad op zijn achterste poten moeten staan. Niemand staat echter op zijn achterste poten, dus heeft de heer Cornelissen ongelijk. (De heer CORNELISSEN: Ik denk toch, dat, wanneer wij een zeer uitvoerige risicoparagraaf zouden krijgen, die dermate verontrustend is wat betreft de terminologie en de getallen, dat men op een gegeven moment niet anders kan concluderen dan dat, als dat allemaal zo ligt, er een voorziening zou moeten worden getroffen en dat men als de bliksem achter dat geld aan moet gaan. Wethouder Van der Aa heeft gisteren echter duidelijk gezegd, dat het College er met buitengewone zorg en veel creativiteit achteraan gaat. Mijn partij is een collegepartij en dan volg ik dat uiteraard, al houden wij het natuurlijk zeer scherp in de gaten. Die risicoparagraaf is naar mijn mening niet voor niets in de nieuwe gemeentewet aangegeven. Dat is gedaan opdat wij daar heel kritisch naar kunnen kijken en of de gemeente wel tijdig, ook in de financiële voorzieningensfeer, daarop zou moeten anticiperen. Dat is de bedoeling, want anders kan men het net zo goed weglaten. Als u dan constateert, dat, omdat een aantal mensen niet reageert, het probleem er niet is, lijkt mij dat wel erg simpel.) Dit is geen interruptie meer maar een betoog, dat langs mijn betoog heen gaa t. Het gaat om de vraag, of de risicoparagraaf wel goed door u is gelezen. Ik ben van mening, dat dit niet het geval is. Ik hoop dat de wethouder in tweede termijn hieraan enkele woorden wil wijden zodat wij kunnen constateren waar de waarheid ligt. (De heer HOUTERMAN: De Raad heeft er nu al een paar woorden aan gewijd. Wat de strafkortingen van het rijk en dergelijke onderwerpen betreft zit u ernaast.) Ik heb niet gesproken over strafkortingen, maar over een risico van 314 miljoen gulden; dat is een ander verhaal. (De heer HOUTERMAN: De heer Cornelissen heeft gelijk als hij zegt dat er sprake van een potentieel risico is. Als zou het maar 10% zijn, dan is dat altijd nog een bedrag van ruim 30 miljoen gulden en dat was naar mijn mening de strekking van het betoog van de heer Cornelissen.) (De heer HULSMAN: Ik denk dat het eerder om 90% gaat dan om 10%. Het zou kunnen zijn, dat die 10% niet wordt geïnd, maar die claim van 90% zou eventueel op ons kunnen worden gelegd als wij niet in staat zijn, om het geld terug te halen. Het is dan een politieke kwestie.) Wij hebben in de gemeentebegroting nog nooit een voorziening getroffen voor een claim die het rijk eventueel op ons zou kunnen leggen. Ook is bij bestaande strafkortingen van 20 miljoen gulden de mogelijkheid voor het rijk om op het volle bedrag een claim te leggen juridisch gezien nul. (De heer HULSMAN: Naar mijn mening gaat u langs de zaak heen. Het gaat om een bedrag waarvan het ons rijk vraagt, dit terug te vragen. Dat behoeft niet alleen om fraude te gaan, maar ook terugvordering en verhaalsplicht zijn zaken die erin spelen en 90% daarvan moeten wij dan aan het rijk overdragen.) Dus als wij een gulden innen, is een dubbeltje voor ons. (De heer ROBBERS: U gaat er eigenlijk vanuit, dat het rijk dit bedrag heeft afgeschreven als dubieuze posten.) Kennelijk moeten verschillende leden van de Raad nog boekhouden leren. (De heer CORNELISSEN: Wellicht is dit het wel het kardinale verschil. De voorganger van wethouder Peer heeft eens gezegd, dat hij hier zat voor het financiële beleid en niet om te boekhouden. Ik begrijp dat de heer Spit kan boekhouden.) Gisteren heeft er een interessante discussie plaatsgevonden tussen de VVD en de PvdA over het volkshuisvestingsbeleid en de rol daarin van het eigen- woningbezit. Ik wil partij kiezen. Wij zijn het met de PvdA eens als het gaat o m de overdreven stelling inzake 150.000 woningen en het totaal leegverkopen van de woningcorporaties. Wij erkennen uitdrukkelijk de waarde van de woningcorporatie als huurcorporatie in ons huisvestingsbeleid. Wij zouden die waarde graag willen laten voortbestaan. Dat neemt niet weg, dat wij een corporatie van huiseigenaren ook best zien zitten en wij geloven, dat een corporatie in het middenveld een zeer zinnige instantie zou zijn. Het is dus ge en kwestie van het een of het ander, beide moeten mogelijk zijn. Het CDA zegt nog altijd vol overtuiging, dat het een sociaal-psychologisch van belang is dat men het eigen-woningbezit, vooral voor de mensen aan de onderkant van de samenleving, bevordert, want in de ontplooiing van de mens is dat stuk eigen bezit van zeer groot belang. Ik denk dat dit in de benadering van de PvdA te veel is weggeschoven. Ik zou dat graag wat meer naar voren halen; wellicht dat wij dan heel dicht bij elkaar kunnen komen. In Amsterdam zou men bij de bevordering van eigen-woningbezit beide vormen, zowel het sociaal- psychologisch instrument als het huisvestingsinstrument, als instrument van demografie, heel goed kunnen gebruiken. (De heer VAN DER LAAN: Ik denk, mede gezien de traditie, dat wij het in de grote lijnen wel eens kunnen worden. Ik moest mij gisteren in het debat echter afzetten tegen iets wat fundamenteel en principieel te ver va n ons af lag. Dat deed geen recht aan de achtergrond van corporaties. Ik herinner u nog even aan de discussie over paars en niet-paars.) (De heer HOUTERMAN: De VVD stelt, dat een corporatie ook koopwoningen kan administreren en beheren, in welke vorm dan ook. Een corporatie kan een mengvorm van huur- en koopwoningen beheren. Het aantal van de genoemde 150.000 woningen is inderdaad ons ideaal, maar tegen het idee van gemengde corporaties kunt u niets hebben.) Ik constateer, dat beide heren van mening zijn dat met het CDA op dit punt een transparant beleid kan worden gevoerd. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil een kleine vogelvlucht maken boven de stad en ik zou daarbij willen eindigen bij Daidalos en Icarus. I k zou daarom graag wethouder Stadig op zijn plaats achter de tafel zien. (De VOORZITTER: De wethouder vliegt nog even rond.) De Voorzitter heeft gesproken over het rapport van de Commissie-Andriessen. Hoorde ik het nu goed dat er weer een beetje hoop in zijn stem kwam? Ik zou graag willen, dat hij dat onmiddellijk tegenspreekt, want wij hebben toch een heel lang en breed debat gehad over de stadsprovincie. Wij zijn daarmee nu toch klaar en dat moeten wij dan wel aan de Regering laten weten. De heer Van der Laan heeft gezegd, dat het idee om boven de Ringweg te bouwen niet zo gek is; binnen dertig jaar zou dat misschien kunnen gebeuren of gebeurd zijn. Bedoelt de heer Van der Laan daarmee, dat zijn fractie bereid is, aan dit project te werken? (De heer VAN DER LAAN: Ik vind, dat in uw voorstel wel een bepaalde visie zit. Als wij spreken over eventuele realisering over dertig jaar, moet dat nu in de gedachtevorming serieuzer worden betrokken dan tot nu toe gebeurde. Het staat wel met wiskundige zekerheid vast dat het niet over tien jaar zal gebeuren. De vraag aan u is, of u, als wij praten over het weilandje bij Sloten, Ijburg enz. niet al te gemakkelijk wilt verwijzen naar de mogelijkheid dat wij over tien jaar boven de Ringweg woningen bouwen.) Het is wel zo, dat binnenkort uitvoering zal worden gegeven aan een onderdeel van dit plan, namelijk om het plein bij Bos en Lommer te overbouwen met kantoren en woningen. Zover weg ligt het dus niet. Ook aan de Zuidas is wethouder Stadig bezig. (De heer VAN DER LAAN: Wij moeten voor 2005 in en om de stad 40.000 woningen bouwen. Dat kan in die tijd nooit boven de Ringweg.) Het is nog de vraag, of het kan worden uitgevoerd, waar dan ook, maar het is wel duidelijk, dat een substantieel deel van die woningen boven de Ringweg zou kunnen worden gebouwd als men nu aan het werk gaat. (Wethouder STADIG: Zoals u weet ben ik dat niet met u eens.) Wij komen er nu niet uit, maar ik nodig met name de heren Stadig en Van der Laan uit om op 14 november a.s. in de Zuiderkerk met een aantal andere deskundigen verder over dit idee te denken en te praten. Ik vind het jammer dat wethouder Van der Aa een beetje met de staart tussen de benen naar de commissie is gevlucht toen het over Mokum Werkum ging, want hij weet dat ik geen lid ben van de desbetreffende commissie van advies. Wethouder Bakker merkte op, dat wij wat het VIP betreft in de pas lopen. Ik ben dat niet met hem eens. Het zal hem niet zijn ontgaan, dat in het stuk staat , dat er per saldo tussen de 3000 en 4000 parkeerplaatsen moeten worden opgeheven, ook na aftrek van gebouwde parkeerplaatsen. Dit betekent dat, nu wij al een paar jaar bezig zijn met het VIP, al een aardig aantal parkeerplaats en zou moeten zijn opgeheven. Op het maaiveld zijn ongeveer 750 parkeerplaatsen opgeheven, maar daar staat tegenover, dat er aan de Nieuwezijds Kolk een garage met 400 parkeerplaatsen is gebouwd en dat er de laatste tijd ook een groot aantal particuliere ondergrondse parkeerplaatsen is gerealiseerd. Per sal do zijn er nog maar enkele tientallen parkeerplaatsen opgeheven. Het "in de pas lopen" is zeker niet waar wat betreft het opheffen van parkeerplaatsen. De wethouder doet zijn best, ik vind het ook bewonderenswaardig dat hij op het punt van de tarieven stand houdt, maar het gedram dat de binnenstad te autoluw zou worden raakt kant noch wal, want in werkelijkheid lopen wij achter bij de realisering van het VIP. Als de heer Houterman het VIP ter discussie wil stelle n, lijkt mij dat heel goed; ik wil hem er echter wel op wijzen dat het nog steeds niet wordt uitgevoerd. (De heer ROBBERS: U was toch in de commissievergadering aanwezig toen de Parkeerbalans werd besproken? Er is toen toch aangetoond, dat wat het VIP betreft in het aantal jaren het geplande aantal parkeerplaatse n op het maaiveld is opgeheven en dat gerekend met de parkeerplaatsen in gebouwde voorzieningen die meetellen, wij nog precies op schema zaten? U was erbij. Het is ook door de commissie goedgekeurd.) Ik was het niet met die berekening eens. (De heer ROBBERS: U moet dan zeggen dat u het een paar maanden geleden met de conclusie niet eens was.) Dat heb ik ook nooit onder stoelen of banken gestoken. Ik vind dat de realisering van de autoluwe binnenstad zeer te wensen overlaat. Er zijn nog steeds zeer veel auto's, het autobezit neemt nog toe en de opheffing van parkeerplaatsen gaat helemaal niet snel, dat vordert amper. Wat betreft de Noord-Zuidlijn zitten wij niet alleen met de exploitatielaste n van de Ringspoorlijn, maar ook met de gestegen investeringslasten van de Noord-Zuidlijn. Tijdens een bijeenkomst die in de Boekmanzaal heeft plaatsgevonden bleek, dat de investeringslasten met circa 350 miljoen gulden zullen moeten worden verhoogd. Het geheel komt nu neer op een kleine 2 miljard gulden. Ik weet niet waar een dekking vandaan kan komen voor die 350 miljoen gulden, bestaande uit 150 miljoen gulden voor het tracé-Ferdinand Bolstraat en 200 miljoen gulden voor investeringslasten die zijn toegenomen. (Wethouder BAKKER: Daarover onderhandelen wij met het rijk. Ik moet de Raad daarover mededelingen doen voordat de Raad een besluit neemt en dat zal ook gebeuren.) Het lijkt mij, dat dit spoedig zal moeten gebeuren. (Wethouder BAKKER: Het onderwerp zal 27 november 1996 in de Raad worden behandeld. Voor die tijd moet ik nog de Raad inlichten en meestal doe ik wel wat ik heb beloofd.) Ik hoop, dat dit inderdaad gebeurt. Ik neem niet aan, dat de fractie van D66 dan zal voorstellen om een particuliere onderneming, zoals rederij Lovers, de Noord-Zuidlijn te laten exploiteren, alhoewel niets ondenkbaar is. Ten slotte kom ik aan Ijburg. De communicatie daarover heeft richting bevolking tot nu toe nogal in het teken gestaan van propagandafilmpjes en het i s zo, dat geld voor die propaganda een behoorlijke uitgavenpost vormt. Er is nu circa 1,5 miljoen gulden uitgegeven voor propaganda. Het lijkt mij, dat, wannee r er een referendum komt, de volksvertegenwoordiging van Amsterdam haar kracht moet zoeken in het leveren van argumenten en niet in het alsmaar herhalen van propagandafilmpjes. Ik verzoek het College, het te zoeken in de kwaliteit van de argumenten en niet in de massaliteit van de propaganda. (De heer ROBBERS: Streeft u dan naar dezelfde kwaliteit als de eerste grote advertentie van Natuurmonumenten?) Ik kan niet zeggen dat ik dat een slechte advertentie vond. (De heer ROBBERS: U vond dat een hoge kwaliteit? Zou u willen, dat de gemeente dezelfde hoge kwaliteit bereikt? Ik hoop, dat de gemeente met haar propaganda en het met argumenten verdedigen van Ijburg een duizend maal betere kwaliteit zal bereiken.) In het algemeen gesproken hoop ik dat het in het referendum zal gaan om de kwaliteit van de argumenten en niet om de omvang van het aantal pagina's of de frequentie van het aantal televisiefilmpjes. (De heer ROBBERS: Als de kiezers dat ook vinden, zie ik de uitslag van het referendum met vertrouwen tegemoet.) Ik ook; dan zal ook blijken of wethouder Stadig, zoals hij zegt, kan zwemmen, anders dan Icarus. Wanneer de uitslag voor IJburg negatief zal zijn, zal het wel een behoorlijke verandering in het beleid teweeg moeten brengen. De wethouder heeft mij trouwens een aantal mogelijkheden gegeven om mijn identiteit te onthullen. Wie ben ik nu eigenlijk? Tantalus, Sisyphus of nog een andere naarling? Ik heb er nog eens goed over nagedacht en eigenlijk ben ik Daidalos. Men zal misschien zeggen dat ik die rol aan de heer Cnoop Koopmans had toebedeeld, maar ik vond het een beetje gênant om te onthullen dat ik Duco Stadigs vader ben. Bovendien zag ik er ook tegenop om zijn lijk uit het Ijmeer te moeten vissen en hem daarna te begraven. Ik wil niet te hoog vliegen en ik wil ook niet vlak over het water scheren. Ik wil gewoon woningen flink boven de grond bouwen, maar niet al te hoog. (De heer LEVIE: Weet u zeker dat u niet Boreas bent, de god van de wind die golfjes op het water veroorzaakt?) Dat ben ik allemaal heel zeker ook. Daidalos lijkt mij een bescheiden rol. De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb in eerste termijn kritiek geuit op de wijze waarop Mokum Werkum in zijn campagnekrant banen probeert aan te reiken. De heer Köhler heeft ook het zinnetje herhaald wat ik i n eerste termijn heb geciteerd, namelijk daar waar de directeur van Mokum Werkum uitlegt dat mensen moeten beseffen dat werken leuk en ook normaal is. Volgens mij beseffen de mensen dat wel, want zeer veel mensen staan ingeschreven bij de arbeidsbureaus, doen zeer veel sollicitaties en doen alles om aan het werk te komen. Ik ben blij, dat ook van andere kanten vanmiddag wordt gezegd, dat er eigenlijk iets mis is met die uitspraken van de directeur. Ik vi nd, dat dit ook een gevolg zou moeten hebben. Die campagne kan inderdaad die uitstraling hebben op werklozen, maar ook op werkenden, want natuurlijk zijn er mensen die denken dat werklozen niet hard genoeg hun best doen en dat zij te snel tevreden zijn met een uitkering. In heel veel gevallen is dat onterecht. A ls in een dergelijke campagne van de gemeente Amsterdam, die omvangrijk is en waarin een directeur een centrale rol speelt, dat soort uitspraken worden gebezigd, kunnen wij dat niet onbeantwoord laten. Ik verwacht dan van de verantwoordelijke wethouder dat hij daarover iets zegt en dat hij ook iets doet . Andere partijen in de Raad geven hetzelfde aan, maar het heeft geen gevolg en dat zou het volgens mij wel moeten hebben. Van de kant van de PvdA is mij gevraagd, wat de SP dan zelf heeft voorgesteld als het gaat om werk. Ik heb gisteren gesproken over het belangrijk e instrument van arbeidstijdverkorting. De heer Köhler heeft gezegd, dat de motie op dat terrein - nieuwe banen bij de gemeente invullen voor 32 uur - nog op uitvoering wacht. Het is een belangrijk punt van kritiek, dat ik deel. Het is i n elk geval een voorstel, ook van de kant van mijn partij, dat ik steeds heb gesteund . Daarnaast heb ik gewezen, nu en eerder, op de verdringing van regulier betaalde arbeid binnen het gemeentelijk apparaat die met de ambtenarenstatus wordt verricht. Ik praat dan over echte banen, terwijl de heer Van der Laan spreekt over kunstbanen. Dat is een wezenlijk verschil. (De heer VAN DER LAAN: Wij zijn het eens over arbeidstijdverkorting. U mag dat best op uw conto schrijven, maar ik vind belangrijker, dat er echte banen komen. Ik wil echter graag van u horen: hoe?) Als er binnen het gemeentelijk apparaat taken zijn waarvan wij vinden dat di e moeten worden uitgevoerd - die zijn er - en er is een uitbreiding van werkgelegenheid binnen het gemeentelijk apparaat, dan zullen naar mijn mening die banen in eerste instantie moeten worden opgevuld door regulier betaalde werknemers. Ik heb vorig jaar nog verwezen naar de Gemeentelijke Archiefdienst waar ongeveer de helft van de mensen die daar werkzaam waren in een werkgelegenheidsproject zit. Ik vind dat niet kies. Men kan dan wel zeggen, dat wij die mensen wel aan een dagtaak of een 32-urige werkweek helpen, maar ik vind dat niet in orde. Men kan dan vervolgens zeggen dat die mensen daarmee blij zijn, maar men stimuleert daarmee verdringing van gewone arbeidsplaatsen bij gemeentelijke diensten. (De heer VAN DER LAAN: Dat verhaal is wel aardig, maar zelfs de vakbond die daarvoor van nature altijd benauwd was, maakt op dit ogenblik geen punt meer van verdringing; er groeit consensus. Als wij aan uw criterium van het creëren van alleen echte banen moeten voldoen, komen wij in Amsterdam, met alle invloed die wij hebben, uit op slechts een paar honderd banen. U kunt dat niet zetten tegenover die 10.000 banen die via de NV Werk worden gecreëerd.) U en de krant spreken steeds over die 10.000 banen, maar veel interessanter is 10.000 mensen. Als wij 10.000 banen creëren en wij daarmee 5000 mensen aan de slag krijgen, kunnen wij beter spreken over 5000 banen; laat het aantal van 10.000 dan maar zitten. (De heer VAN DER LAAN: Ik ben dat met u eens, maar zie even de portee niet.) Dat is de kern. Wij hebben het steeds over 10.000 banen - u komt nu ook weer met dat getal - maar mijn verhaal is, dat een deel van die banen er al is, maar dat zit binnen het gemeentelijk apparaat en dat wordt straks ingevuld door één of misschien twee mensen meer, omdat er sprake is van verdringing van gewone arbeid bij de gemeente. (De heer VAN DER LAAN: U gebruikt weer het begrip verdringing, maar dat is echt een discussie vier jaar gelden. Wij zijn blij, dat op weg naar meer werkgelegenheid er 10.000 banen van 32 uur met weliswaar te laag salaris en alle bijkomende problemen, kunnen worden gecreëerd. U zegt steeds dat u het zo belangrijk vindt dat het geen volwaardige banen zijn en u wijst daarbij dan op die paar honderd volwaardige banen. Hier hebben wij een fors politiek verschil van mening.) Dat politieke verschil van mening hebben wij al eerder vastgesteld. Los daarvan meen ik, dat u iets te snel gaat als u zegt dat de discussie van verdringing niet meer aan de orde is; die is nog steeds aan de orde en die zal ook altijd aan de orde blijven. Men kan niet zeggen dat het op basis van uitspraken van enkele vakbondsbestuurders een gepasseerd station is enz. Dat is niet juist. (De heer VAN DER LAAN: De echte portee van onze discussie was, dat u zegt dat het College en de Raad tijdbommen leggen. Ik vind een tijdbom een gevaarlijk ding en ik vind dit dus een zwaar punt. Ik heb gisteren daarop geantwoord, dat ik het wat gemakkelijk vind dergelijke zware woorden ten aanzien van het beleid te gebruiken als men ziet dat het toch kan gaan lukken en dat het substantiële waarde heeft. Als u dan alleen maar blijft zeggen, reeds vanaf de eerste dag van het plan-Schaefer , dat de salarissen niet volwaardig zijn, vind ik dat fantasieloze oppositie .) Ik heb veel meer gezegd dan alleen dat de salarissen waardeloos zijn. Het ga at bij die banen om de problemen die daarmee samenhangen. Als men Melkert- banen en banenpoolplaatsen zo zou kunnen organiseren dat er na verloop van tijd een automatische doorstroom is naar regulier werk, is men al een heel stuk verder dan het huidige beleid. (Wethouder mevr. TER HORST: Ik moet het in mijn commissie stellen zonder uw intelligente inbreng en daarom maak ik gebruik van deze raadsvergadering. Als u zegt, dat ook moet worden getracht, reguliere banen te creëren, ben ik dat zeker met u eens. U geeft echter niet aan, dat, als men dat doet en men daarvoor ook de volledige salarislasten draagt, men dat geld op de een of andere manier ter beschikking zal moeten stellen. Bij de gemeente werkt het niet zo, dat, als er nieuwe banen worden gecreëerd, daarvoor automatisch geld beschikbaar is. Het zou betekenen, dat wij onze inwoners daarvoor zouden moeten aanslaan. Is dat ook een consequentie die u daaruit trekt?) U gaat even een paar stappen te snel. Men moet eerst constateren dat er werkgelegenheid is bij de gemeente, dat er taken liggen op gemeentelijk terrein waarvan iedereen in de Raad vindt dat die moeten worden uitgevoerd. Vervolgens gaat men kijken hoe die moeten worden uitgevoerd. Als men dan tot de conclusie komt dat bepaalde dingen in het gemeentelijk apparaat misschien niet kunnen worden uitgevoerd, is dat een politieke kwestie. In de Raad zullen wij daarover dan discussiëren en kan, als wij uitgaan van de huidige beschikbar e middelen, waarschijnlijk een aantal taken niet worden uitgevoerd. Ik heb geen zak met geld. (Wethouder mevr. TER HORST: Laat ik het concreet formuleren. Zou u de consequentie accepteren dat er niet op alle trams in Amsterdam conducteurs komen als wij niet gebruik zullen maken van de Melkert- constructie, maar die mensen een salaris krijgen dat past binnen de salarisschalen van het Gemeentevervoerbedrijf en dat wij dan zelf voor onze rekening zouden moeten nemen?) Ik zou dan prioriteiten moeten stellen. Ik kan mij voorstellen dat ik er bin nen het gemeentelijk apparaat prioriteit aan zou geven om wel conducteurs op de tram te hebben. Er zouden dan taken bij andere diensten - ik verwijs naar bijvoorbeeld de Gemeentelijke Archiefdienst die veel dingen doet met mensen die een werkgelegenheidsproject zitten - taken komen te vervallen. De consequentie is dat binnen het gemeentelijk apparaat wordt geschoven. Met betrekking tot de tippelzone voor verslaafde prostituees wijs ik erop, d at anders dan in het verleden de consensus over dit onderwerp in de Raad is verdwenen. In de commissie van advies is door velen geconstateerd dat het met die tippelzone niet goed gaat; de verslaafde prostituees komen daar niet en dat vormt een probleem. Politieke partijen hebben in de commissie daarover opmerkingen gemaakt en ik herkende daarin veel van mijn eigen standpunt. (Mevr. SCHUTTE: U zegt, dat er een probleem is omdat verslaafde prostituees niet naar de tippelzone komen. Stel dat zij er wel waren gekomen met in hun kielzog een enkele dealer enz., dan had u ook gesteld dat de tippelzone vanwege de drugsoverlast moest worden opgeheven.) Dat hangt af van de mate van waarin er drugsoverlast wordt geconstateerd. Bi j de vaststelling dat er een tippelzone bij de Theemsweg moest komen - ik heb dat besluit niet gesteund - heeft iedereen hier gezegd dat het geen overlast ma g geven en dat er hulpverleningsprogramma's moeten komen. Als daaraan niet zou zijn voldaan, zou er vandaag ook hierover zijn gesproken. (De heer ROBBERS: Daaraan wordt kennelijk wel voldaan. Wij hebben vanaf het begin steeds gezegd dat het een tippelzone zonder beperkingen is.) Zegt u nu dat de tippelzone is geslaagd omdat er geen drugsoverlast is? (De heer ROBBERS: Wij hebben vanaf het begin geconstateerd, dat, als er een tippelzone wordt ingesteld en er niet meer wordt uitgegaan van gedogen, er geen beperking kan worden opgelegd aan welke vrouwen dan ook die daar hun werk gaan zoeken. Wij hebben niet gezegd dat de heroïneprostituees naar de tippelzone moeten, maar wij hebben wel als voorwaarde gesteld dat er geen sprake moet zijn van overlast. In dat laatste zijn wij geslaagd en in het eerste valt er nog wat te doen.) (De heer MEIJER: Ik vind dat de heer Van Bommel iets te gemakkelijk de opvatting van andere fracties in de Commissie voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken annexeert. Daar is vanuit een heel andere intentie, ook richting de burgemeester, gesproken. Er zijn inderdaad verschillende vragen gesteld, maar naar mijn mening is er door niemand, behalve dan door u, gezegd dat die zone moest worden gesloten.) Dat is juist, maar er is wel heel kritisch gekeken naar het functioneren van de tippelzone op dit moment en er zijn vragen gesteld op grond waarvan anderen - ik in dit geval - zouden kunnen zeggen, dat, als er niet aan de oorspronkelijke bedoeling van de tippelzone wordt voldaan, het een beetje ophoudt. (Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Ik kan u niet volgen. Ik heb met u ook wel eens in een andere commissie een debat gehad over de tippelzone en uw uitspraak was, dat u principieel tegen welke tippelzone dan ook bent; u kiest voor een andere oplossing. Dat was een principieel debat. Naar mijn mening gebruikt u nu gelegenheidsargumenten om alsnog uw principe binnen te halen.) Ik spreek het College en de Raad aan op de oorspronkelijke bedoelingen met de tippelzone. (Mevr. SCHUTTE: De oorspronkelijke bedoeling was, dat er op de tippelzone kan en mag worden getippeld en dat gebeurt op dit moment ook.) Door verslaafde prostituees! Er was ook een motie inzake een hulpverleningsprogramma. Het was niet uitsluitend, maar vooral gericht op verslaafde prostituees. Als die er dan vervolgens steeds minder komen en uiteindelijk misschien helemaal niet meer, kan niemand zeggen dat men tevreden is met de tippelzone; dat kan men niet staande houden. (Mevr. SCHUTTE: Die beperking staat niet in de APV.) Ik weet dat en daarover hebben wij gedebatteerd, maar ik raad u aan, de debatten nog eens na te lezen. Het is heel duidelijk vooral bedoeld - dat staat ook in de voordracht - voor verslaafde prostituees. (De heer ROBBERS: In de debatten is ook duidelijk naar voren gekomen, dat de meerderheid van de Raad vond dat de tippelzone om zichzelf moest worden ingericht en niet alleen voor een bepaalde groep.) Waarom hoor ik dan niemand meer over de verslaafde prostituees? (De heer ROBBERS: Dat is niet juist, want bij de evaluatie in de commissie is juist gezegd, dat wat betreft de handhaving - de taak van de burgemeester - er buiten de tippelzone niet wordt getippeld. De hulpverlening is geen organiserende taak want de hulpverlening volgt altijd de groepen om dan hulp te bieden als dat nodig is. Als er niet word t gehandhaafd, moet de zorgplicht van de gemeente zich naar andere plaatsen richten, maar dat is toch wel wat anders dan wanneer de tippelzone wordt afgeschaft.) Die twee punten houden toch verband met elkaar. De hulpverlening is daar waar het aanbod is. Dat aanbod volgt nu de prostituees de stad in, zodat daar d e hulpverlening kan worden verzorgd, want dat is uiteindelijk de bedoeling. Op de tippelzone zelf zien de hulpverleners het niet zitten, omdat zij daar eigenlijk niets te doen hebben. (De heer ROBBERS: Dat is volstrekt logisch. Zij hebben niet tot taak vrouwen naar zich toe te halen. U citeert steeds raadsuitspraken, maar u citeert niet goed.) Ik heb de Raad niet geciteerd. Ik heb alleen nog eens gewezen op de oorspronkelijke bedoeling van de Raad, maar als men dan zegt dat die bedoeling anders is, mag dat zo zijn, maar is dat niet mijn visie. (Mevr. SCHUTTE: U moet bij de evaluatie dan maar eens uitleggen wat uw bedoeling is als die tippelzone zou worden gesloten. Wat is dan uw voorstel?) U stelt nu een vraag waarop ik heel graag een antwoord zou willen geven, maar vervolgens zegt u dat ik dat maar eens tijdens de evaluatie moet doen. Bovendien denk ik, dat de Voorzitter mij niet extra spreektijd geeft om dat nu uiteen te zetten. Ik heb op dit terrein een motie ingediend en die is eigenlijk toch nog een beetje slap geformuleerd. Ik denk, dat de uitspraken die door de burgemeester op dit punt zijn gedaan, kunnen worden gecorrigeerd. Ik vind het niet redelijk om voor een evaluatie, dus voor alle gegevens op tafel liggen en voordat erover is gesproken, te zeggen dat wat er ook gebeurt, die zone er blij ft. Het parkeerbeleid dat de VVD voorstaat is mij inmiddels niet meer duidelijk. Men wil vasthouden aan het VIP en anderzijds proberen de bewoners van de binnenstad tegemoet te komen. Het is een kwestie van gemakkelijk uitspraken doen, maar die moeten dan wel ergens voor staan. Er zijn voorstellen genoemd die wel wat zouden kunnen inhouden, maar tegelijkertijd denk ik aan het einde van deze discussie dat die voor de bewoners van de binnenstad niets heeft opgeleverd. Ik vind dat erg mager. (De heer KÖHLER: Uw motie betreft bewonersplaatsen in aan te leggen parkeergarages. Zou dat ook kunnen gaan om bestaande parkeergarages? Betekent het reserveren voor bewoners dat er dubbel gebruik moet komen of dat er alleen plekken voor bewoners mogen komen?) Wat betreft het reserveren voor bewoners wijs ik erop dat dit niet mogelijk als dubbel gebruik zou worden toegestaan, want dan zou een bewoner bijvoorbeeld alleen in de avonduren kunnen parkeren en misschien ook niet in het weekend; het weekend is inmiddels ook uitgebreid. Dat zou een probleem geven. Met betrekking tot bewonersplaatsen in bestaande parkeergarages wijs ik erop, dat men hier nu niet kan overzien wat dat zou betekenen voor de plaatsen die er nu zijn voor bezoekers. Ik neig daar wel naar, want daarmee zou men een acuut probleem kunnen verlichten. Ik ben er niet voor om meteen die hele grote aantallen te reserveren. Dat zal men zeer gedoseerd moeten doen, want kan dan men sneller de problemen oplossen. Men kan het in elk geval wel doen door bij de nieuwe parkeergarages te reserveren; dit zou ik elk geval mijn voorstel zijn . Ik dank de sprekers die met betrekking tot het armoedebeleid hun waardering hebben uitgesproken voor mijn voorstel om bij automatische kwijtschelding de administratiekosten weer in te zetten voor het doel zelf. Ik hoop, dat de motie terzake, die ik bij de hoofdfunctiegewijze behandeling van de begroting zal indienen, voldoende steun kan krijgen. Er is een motie ingediend inzake de politieke participatie van migranten in onze stad. Ik spreek graag over dit onderwerp omdat ik tijdens mijn studie hiernaar onderzoek heb gedaan; ik ben op dat onderwerp afgestudeerd. In die hoedanigheid heb ik sommige raadsleden leren kennen, zoals de heren Balai en Niamut en nog vele andere allochtone raadsleden in dit land. De motie veronderstelt een tweedeling in Amsterdam tussen allochtone en autochtone Amsterdammers. Autochtone Amsterdammers zouden gemakkelijker toegang hebben tot het politieke proces dan allochtone Amsterdammers. Volgens die redenering zijn beide groepen wat dit betreft homogeen samengesteld. Dat is echter niet het geval. Voor veel raadsleden die ik tijdens mijn onderzoek heb gesproken is deze motie een regelrechte belediging. Zij hebben geen extra ondersteuning of stimulering nodig gehad om tot actieve deelname aan het politieke proces te komen. Zij deden het vaak op basis van belangstelling of persoonlijk contact zoals dat ook voor veel autochtone raadsleden geldt. De tweedeling in Amsterdam loopt naar mijn mening in de eerste plaats langs sociaal-economische scheidslijnen. Mensen met werk en een redelijk inkomen participeren op veel meer maatschappelijke terreinen dan mensen die dat niet hebben. In de politiek is dat niet veel anders. Slechts een paar procent van de bevolking is lid van een politieke partij. Die kleine groep is beslist geen afspiegeling van de samenleving. De Amsterdamse Gemeenteraad is dat ook niet. Er zitten inderdaad niet evenredig veel allochtonen in de Gemeenteraad, maar er zitten in de Gemeenteraad ook weinig mensen die voor hun raadslidmaatschap in de bijstand zaten. Ik vind dat dit al illustreert wat er a an de hand is. Toch vind ook ik het wenselijk, dat de Gemeenteraad een betere afspiegeling van de samenleving wordt en ik denk, dat er voor politieke partije n nog heel wat inspanning te leveren is, maar op grond daarvan eenzijdig aandacht besteden aan allochtone Amsterdammers vind ik niet juist en dus onwenselijk. Op grond daarvan zal ik de desbetreffende motie niet steunen. (De heer VAN DER LAAN: Ik heb respect voor u dat u hebt doorgeleerd op dit gebied; dat heb ik niet. Ik ken echter wel heel veel allochtone raads- en deelraadsleden en ik weet heel zeker dat zij allesbehalve aanstoot nemen aan de uitspraak van de Gemeenteraad dat het wenselijk dat de Raad een meer getrouwe afspiegeling wordt van de bevolking. Sterker nog, zij vechten er zelf voor dat dit gebeurt. Er zijn natuurlijk veel tweedelingen in de stad. Het optreden van partijen staat voortdurend in het teken daarvan, maar wij spreken hier over democratie en het deelhebben aan de macht. Voor dat deel is dit een specifiek te herkennen groep. Voor vrouwen en diverse achterstandsgroepen is een inhaalslag gemaakt. Wij zien een krachtige ontwikkeling op dit gebied in Zuidoost en wij weten dat dit ook in de rest van de stad gaat spelen. Waarom zegt u dan, omdat er nog anderen ook in problemen zitten, dat u niet meedoet?) Het punt dat er een betere afspiegeling moet komen van de samenleving wordt volgens mij door iedereen hier onderschreven; in die zin bestrijd ik u niet. Wat betreft de taken van de politieke partijen meen ik, dat de partijen hun eigen verenigingen en hun eigen cultuur zo zouden moeten organiseren dat een en ander voor iedereen toegankelijk is. U beschouwt blijkens uw interruptie allochtone Amsterdammers toch weer al een homogene groep, alsof dat voor al die allochtone Amsterdammers zou gelden. Dat bestrijd ik. (De heer HOUTERMAN: In mijn fractie hebben wij ook lang nagedacht over deze motie. Wellicht kan het volgende argument u helpen: autochtoon of allochtoon raadslid is er voor iedereen. Als men burgers en politiek dichterbij wil elkaar brengen, moeten de burgers en het bedrijfsleven zich in de Raad goed herkennen. Ik denk dat de problematiek in Zuidoost heel duidelijk aangeeft, dat als de herkenbaarheid tekortschiet, men het werk minder goed kan doen. Het is geen kwestie van belangenbehartiging, het is een kwestie van herkenbaarheid.) (De heer NIAMUT: Ik ben blij dat u hebt gerefereerd aan uw onderzoek, waaraan ik heb meegewerkt. Ik was blij om te kunnen meewerken omdat u dan tot een beter inzicht zou komen. Als dit inzicht leidt tot de argumentatie die u nu geeft om tegen deze motie te stemmen, heb ik met terugwerkende kracht spijt dat ik heb meegewerkt.) Het spijt mij bijzonder dat u kennelijk mijn afstudeerscriptie niet voldoend e heeft gelezen. U moet dat nog maar eens doen en wellicht praten wij er dan late r over. Dat u uw medewerking niet met terugwerkende kracht kunt intrekken zal u naar mijn gevoel niet spijten. (De VOORZITTER: De heer Van Bommel is namelijk inmiddels afgestudeerd. U hebt overigens nog een paar weken de tijd voordat wij over de moties stemmen.) De heer KÖHLER (orde): U zegt, dat alle moties pas over een aantal weken zullen worden behandeld? De VOORZITTER: Er wordt door het College schriftelijk gepreadviseerd. Over het amendement van de heer Köhler met betrekking tot de ozb echter wordt nog hedenmiddag gestemd. Zoals de heer Köhler weet komen beleidsmoties en amendementen die betrekking hebben op de begroting als zodanig bij de eindstemming aan de orde. De heer KÖHLER: Ik vind dat jammer, want dan hadden die ook bij de hoofdstuksgewijze behandeling kunnen worden ingediend. Ik vraag mij af, waarom die hier met spoed moeten worden rondgedeeld. Ik kan het niet helemaal meer volgen. Kennelijk is ons amendement wel aan de orde en ik hoop dat het wordt voorzien van een preadvies. De VOORZITTER: Dat zal gebeuren. De heer LEVIE: Mijnheer de Voorzitter. Er is enkele keren gesproken over transparantie. Ik wijs erop, dat om de begroting een transparante omslag zit. A ls men dat eraf haalt, blijkt het volgende. Het omslag is slechts semi-transparant . Het blijkt dat het geen gele begroting is, maar dat de begroting voorzien is va n een gele streep, ofwel een yellow ribbon; dan weet men misschien het geheim van de wethouder waarom die geel is. Als men de omslag eraf heeft gehaald blijkt de begroting precies even transparant te zijn als vorig jaar. Ik heb ero ver nagedacht, een motie over planning en control, in het verlengde van wat ik daarover gisteren heb gezegd, opnieuw in te dienen. Twee jaar geleden heb ik die motie ingediend en vervolgens weer ingetrokken omdat de wethouder mij meldde dat die motie geheel en al overbodig was. Een jaar later is echter gebleken dat de motie zeker niet overbodig was. Gelukkig staan de tijden niet stil en ik ook niet. Ik heb nu de eer, een verdergaande motie in te dienen. De medeondertekenaar, de heer Houterman, en ik vragen het College om voorstellen te doen voor een Operatie Slagvaardigheid die: "bijdraagt aan het verder opschonen van de oude kredieten (die al of niet in de kofferbak van wethouder Peer zitten); een grotere vergelijkbaarheid van planning en uitkomst bewerkstelligt zowel in financiële termen als in beleidstermen; voor de burgers tot een nog slagvaardiger gemeentebestuur en -apparaat leidt; voor ambtenaren van de gemeente tot een kwaliteitsimpuls leidt; ingevoerd is voor het begin van de raadsperiode 1998-2002." Ik hoop, dat de Raad deze motie wil aannemen en daarmee bijdragen aan een nog transparantere begroting. Wat betreft het onderwerp armoede heeft mijn fractie vorig jaar bij monde va n mevr. Irik en mij een motie ingediend, die naar ik meen raadsbreed werd gesteund en waarin werd gevraagd dat het geld dat beschikbaar is voor de minima, daarvoor ook wordt gebruikt. Herinneren het College en met name de wethouder zich, dat dit niet een incidentele maar een structurele motie was? Di e motie zal voor een eventuele onderbesteding dit jaar hetzelfde effect hebben al s het afgelopen jaar. Op grond van het antwoord van de wethouder die opmerkte dat het enigszins de vraag is of de dekking die ik daarvoor aanvoerde in orde is en vervolgens ee n aantal voorbeelden gaf waaruit mij bleek, dat het allemaal wellicht in orde kom t, dien ik een motie in waarin wordt gevraagd na te gaan, of het bedrag dat vrijvalt, gezien het feit dat rijksboetes richting GSD of de gemeente meevallen , kan worden gebruikt ter versterking van het armoedebeleid en voorts om de nota Armoedebeleid, waarmee het College binnenkort zelf komt, de nodige onderbouwing te geven. Daarnaast vragen wij of een deel van het geld kan worden bestemd voor een specifieke impuls in Zuidoost; dan denken wij bijvoorbeeld aan de theatergroep De Nieuw Amsterdam teneinde deze multi- culturele instelling te behouden. Wethouder mevr. Van der Giessen gaf gisteren toe, dat budgetfinanciering door wetgeving onmogelijk is. In de missive wordt gesproken over sunset- financiering; dat is een ander woord, maar ik had begrepen dat het om hetzelfde ging. Ik zou graag schriftelijk van het College vernemen hoe dit precies in elk aar zit. (De heer HOUTERMAN: Iedere financiering is een budgetfinanciering, maar niet iedere financiering is een sunset-financiering.) Dat is een mooi antwoord, maar als iedere budgetfinanciering onmogelijk is, wil ik graag dat mij wordt uitgelegd welke vormen van sunset-financiering wel mogelijk zijn. Uit de beantwoording van mijn schriftelijke vragen heb ik begrepen dat er nogal wat juridische en fiscale problemen aan vastzitten. De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen: 42ø Motie van 24 oktober 1996 van de raadsleden Levie en Houterman inzake de Operatie Slagvaardigheid (Gemeenteblad afd. 1, nr. 546, blz. 2791). 43ø Motie van 24 oktober 1996 van de raadsleden Levie, mevr. Agtsteribbe en mevr. Irik inzake de inzet van gelden voor het armoedebeleid en de theatergroep De Nieuw Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1. nr. 547, blz. 2792). De moties worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Er zijn gisteren in de Raad door verschillende raadsleden harde woorden gebruikt, ook door mij. Ik wil dat nu meteen van tafel halen; het is niet de bedoeling geweest en misschien lijd i k aan hetzelfde euvel als de heer Van der Laan, die richting de heer Spit iets anders heeft gezegd dan hij bedoelde. Ik heb misschien wat te scherpe woorden gebruikt en die wil ik graag terugtrekken. Iets anders is natuurlijk datgene wat ik had bedoeld goed over te brengen; i k hoop, dat dat wel goed is overgekomen. Kan men zich voorstellen, dat, wanneer men in de missive leest dat het "Schaefer-geld" voor 1995 volledig is uitgegeven, hetgeen ook onze doelstelling was, en dat men dan verder in de missive leest, dat een kwart niet is uitgegeven, terwijl daarvoor waarschijnlij k ook geen concrete verplichting is aangegaan, ik het gevoel krijg dat dit geld gewoon is blijven liggen? Dat is natuurlijk niet de bedoeling, want wij beogen allen, zeker mijn fractie, dat alle aandacht wordt ingezet voor de besteding va n die Schaefer-gelden voor werk. Dat is evident. Vervolgens lees ik dan in de rekeningmissive: "Besloten is het niet bestede deel, dat formeel zou behoren vr ij te vallen, te reserveren voor 1996." Er mag best afgesproken zijn, dat wij dat geld binnen de portefeuille houden, maar als men kijkt naar de regels ingeval h et vrijvalt, behoort dat nu hier aan ons te worden voorgelegd. Twee maanden gelden hebben wij een debat gehad met wethouder Stadig over het herinzetten van geld uit het Stadsvernieuwingsfonds. Wij hebben toen gezegd, dat wij het er inhoudelijk mee eens waren, maar dat het toch formeel aan de Raad moest worden voorgelegd. Ik neem aan dat wij allen zullen zeggen dat het goed is. Ik stoorde mij daaraan en misschien heb ik toen mijn hart wat laten overlopen in d e bewoordingen. (De heer KÖHLER: Ik begrijp, dat u de door u uitgesproken woorden: "dit raakt aan het budgetbestedingsrecht van de Gemeenteraad", onverkort handhaaft.) Ik heb dat inderdaad gezegd. Ik geef toe, dat ik mij in mijn bijdrage niet z o heb gerealiseerd dat in de tekst van de missive van verleden jaar staat, dat wi j toen de uitspraak hadden gedaan dat het geld binnen het budget zou blijven. Vanuit dat perspectief, met de woorden dat het formeel gezien zou behoren vrij te vallen, kon ik op dat moment niet anders dan de conclusie trekken, dat men dan het budgetbestedingsrecht raakt. Het ligt dus niet zo scherp als ik had gedacht dat het was. Het was weliswaar een te harde toon, maar anderzijds is he t de controlerende taak van een raadslid om heel kritisch naar dat soort fenomene n te kijken. Overigens hoop ik wel, dat de wethouder erin slaagt, de gelden op ee n effectieve wijze te besteden. Ik neem aan, dat de wethouder in de commissie van advies komt met voorstellen voor een goede vormgeving van het Subsidieregister. Kan dat zo worden geregeld, dat dit nog voor het zomerreces operationeel zou kunnen zijn, zodat het mede een rol kan spelen bij de subsidiebepalingen en de besluiten ove r de subsidies voor de begroting voor 1998? Men weet dat, wanneer men daaraan wil tornen, er minstens een jaar overheen gaat in verband met een nette afbouw en met de zorgvuldigheid. Het zijn bepalingen die pas op de lange duur hun uitwerking hebben. Hoe langer die hulpmiddelen niet operationeel zijn, des te langer duurt het voordat men ook iets effectiever kan bijsturen. Het is mij niet helemaal duidelijk of de wethouder in de commissie van advie s en in de Raad terugkomt met voorstellen inzake de juiste hoogte en de normering van de saldireserve of wat die zou moeten zijn. Daarover zal zeker een discussie moeten worden gevoerd. Ik heb gesproken over de vervangingsinvesteringen. Het moge duidelijk zijn - dit is ook gebleken uit de discussies in met name de sector Openbare Ruimte - hoe moeilijk het is om daarvoor op lange termijn goed te plannen en daarvoor het geld te krijgen. Wij vinden allen, dat het met de openbare ruimte in deze stad hard vooruit moet. In de desbetreffende commissie zijn wij meermalen tot de conclusie gekomen dat wethouder mevr. Ter Horst op een aantal punten eigenlijk onvoldoende vooruit kan. Er zou dan moeten worden gekeken of het meerjareninvesteringsprogramma beter vorm kan worden gegeven. Nu gaat dat door middel van onrendabele kredieten en ad-hoc-prioriteiten en daarop kan men een continu goed doorlopend investeringsprogramma slecht afstemmen. Ik zou graag zien, dat het College met voorstellen komt om dat op een structurelere manier te regelen. Het verdwijnt weliswaar voor een groot deel in de rompbegroting, maar dat wil niet zeggen dat daarmee de verantwoordelijkheid van de Raad minder zou zijn, integendeel. Wij zijn gewend om in de sector ruimtelijke ordening met werkprogramma's te werken en daarbij ook de prioriteiten aan te geven. Ik denk dat hierdoor de Raad aan kracht zou kunnen winnen. De VOORZITTER: Ik stel voor, de vergadering thans enige minuten te schorsen in verband met de voorbereiding van de beantwoording door het College. Over de orde van het verdere verloop van de vergadering en de beperkte spreektijd deel ik u mede, dat degene die over de Boerhaavekliniek een discussi e wenste, nu met een korte verklaring wil volstaan. Dat punt zal dan als eerste punt na de algemene en financiële beschouwingen aan de orde komen. De Referendumverordening bestaat uit twee delen en de heer Spit vroeg het woord over het indienen van een bezwaarschrift met betrekking tot vernietiging door de Kroon. In overleg met de wethouder kan ik u mededelen, dat het College het eerste onderdeel van het besluit laat vallen, omdat de beroepstermi jn niet zodanig is dat daarover niet bij een volgende gelegenheid zou kunnen worden beslist. Uitsluitend het tweede onderdeel, zijnde de Tijdelijke verordening op het referendum 1996, staat dan nog ter discussie. Punt I (blz. 2759) van het besluit nr. 524 vervalt; het besluit bestaat dan nog slechts uit één onderdeel. Wellicht kan ook wat dit punt betreft worden volstaan met een korte verklaring. De vergadering wordt geschorst van 15.00 uur tot 15.15 uur. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. Allereerst zeg ik de heer Houterman dank voor zijn positieve woorden over de beantwoording door het College in het algemeen en dat van mij in het bijzonder. Ik heb zijn opmerkingen daarover zeer gewaardeerd. Overigens heeft een zeer attente journaliste mij erop gewezen, dat het citaat "in het isolement ligt onz e kracht" niet van Abraham Kuijper is - die uitsluitend van "de kleine luyden" sprak - maar van Groen van Prinsterer. De oplettende toehoorders hadden dat natuurlijk allang opgemerkt. De heer Köhler heeft in zijn betoog gezegd: "Als de collegepartijen hakken onder elkaar, vallen er spaanders". Ik ben dat niet met hem eens. Wanneer in deze Raad in eerste en tweede termijn wordt gedebatteerd, ook tussen collegepartijen, over hoofdpunten van beleid - ik denk aan de discussie over he t VIP en over de volkshuisvesting - vind ik dat een volwassen discussie, die ook niet wordt geschaad door de discussie tussen collegepartijen over het College e n over wethouders. Integendeel, ik vind, dat die discussie nuttig is en zeer zeke r de helderheid ten goede komt. Waar de heer Köhler spreekt van spaanders, heb ik van een splinter gesproken. Als men die eruit trekt, haalt men altijd de winter . (De heer KÖHLER: Ik heb niet het feit bekritiseerd dat de collegepartijen ook over hun meningsverschillen in deze Raad met elkaar discussiëren, maar de wijze waarop zij op elkaar hebben ingehakt, bijvoorbeeld over de benoeming van wethouder Peer. Dit geldt ook voor de wijze waarop sommige collegepartijen de hoofdlijn van het beleid van het College publiekelijk wensen te bestrijden, zoals de VVD-fractie heeft gedaan ten aanzien van het parkeerbeleid. Dat kan niet een eensgezind en daadkrachtig beleid opleveren en daarbij loopt men elkaar voor de voeten. U kunt van de gang van zaken bij de benoeming van de heer Peer tot wethouder voor Financiën toch ook niet naar buiten toe zeggen, dat dit bestuurlijk goed is?) Ik constateer slechts, dat een zaak waarover partijen op maandag discussieerden op vrijdag was opgelost. Verder constateer ik, dat hieruit vervolgens op geen enkel punt enige consequentie is getrokken en dat de zaak die, ook de afgelopen weken of dagen, tot inzet van dit debat is gemaakt door d e verschillende fracties - ook met het oog op toekomstige ontwikkelingen in het beleid tot 1998 en wellicht ook daarna - nu op geen enkele wijze heeft geleid tot problemen waardoor het College in de komende anderhalf jaar schade zou hebben opgelopen. Dat hebt u zelf ook al geconstateerd, bijvoorbeeld ten aanzie n van het parkeerbeleid. Integendeel, wij weten wat ons te wachten staat op een aantal punten en het is aan het College om heel goed op de ontwikkeling te letten. Een programakkoord is de basis voor vier jaar, maar als de collegeparti jen tussentijds overeenkomen, dat bijstelling nodig is en daarover overeenstemming bereiken, hoort het College dat wel en is het natuurlijk bij beleidswijzigingen betrokken. Dat is niet het geval geweest in de afgelopen maanden en evenmin in de afgelopen twee jaar. Wat dat betreft is de coalitie niet in gevaar geweest. Integendeel, ik meen dat zij even vast in het zadel zit als het moment waarop zij, in april 1994, is begonnen. De heer Robbers heeft gesproken over exploitanten op de Wallen. Ik ben het met hem eens, dat wij met welwillende exploitanten moeten spreken over hun panden. Op dit moment vormt zich bijvoorbeeld over het prostitutiebeleid een front tegen het door de Raad vastgestelde beleid voor de exploitatie van dergelijke prostitutiebedrijven. Er zal de komende maanden enige rust komen of er zal misschien nog meer discussie met de desbetreffende exploitanten komen. Als sommigen daaruit de consequentie trekken, dat zij het bedrijf beëindigen, kan op grond van het bestemmingsplan een exploitant die zich wel aan de regels houdt eventueel in het desbetreffende pand dat bedrijf uitoefenen, dat immers i n het bestemmingsplan als zodanig is gemarkeerd. Daarbij houden wij goed in het oog - zoals de heer Van der Laan zei - dat niet tussentijds binnen het pand wijzigingen optreden. De vraag wat de gemeente kan doen, is mede afhankelijk van de vraag wat staatssecretaris Kohnstamm met het zogenaamde "Damoclesvoorstel" bereikt. Dit leidt ertoe, dat de gemeente de mogelijkheid heeft in te grijpen bij panden die voor criminele activiteiten zijn gebruikt. Wij weten, dat hierover een brede discussie is in de Tweede Kamer, maar er is ook een brede definitie, niet allee n drugs maar ook anderszins. Hoe dit er precies uit komt te zien weten wij niet. De memorie van antwoord van de Regering is net verschenen, ook op het initiatiefvoorstel van de VVD en de PvdA. Dit is echter een mogelijkheid voor gemeenten om er tussen te komen. Wij hebben gemerkt, dat het Woningbedrijf Amsterdam en Stadsherstel geïnteresseerd zijn, in het binnenstadsgebied te participeren bij de verwerving en de exploitatie van panden, op basis van verwerving door hen, dan wel door de gemeente, en deze panden in exploitatie te geven aan beide organisaties. Dat is nuttig. Zij hebben zich, toen wij daarover in het openbaar spraken, onmiddellij k tot wethouder Stadig gericht om zich als geïnteresseerden te melden. Wij zijn dus niet degenen die daar ooit zouden dienen te exploiteren als wij er iets verwerven. Wij hebben daarin partners. (De heer ROBBERS: De gemeente speelt natuurlijk een belangrijke rol bij claims op voorrangsrechten. Die kan men niet uitbesteden.) De heer Robbers merkt dit terecht op. Ik heb daarover met wethouder Stadig gesproken. Wij hebben afgesproken, dat wij hierop in het kader van de "Van Traa-problematiek" uitvoerig zullen terugkomen. Wij zullen nagaan of wij, via begrotingsmiddelen van het Stadsvernieuwingsfonds of anderszins, de mogelijkheid hebben om ook zelf actief op die markt op te treden, als ons juridisch de kans wordt geboden om, natuurlijk niet tegen woekerprijzen maar tegen redelijke prijzen, bij veilingen of anderszins, op te treden Dit om te ko men tot een invloed, ten behoeve van de gemeente, bijvoorbeeld op basis van de Monumentenwet omdat monumentenverordeningen zijn overtreden; niet om de zaak volkomen in handen te krijgen en het gebied te vernietigen voor datgene waarvoor het wordt gebruikt, maar wel om te zorgen dat er orde wordt geschapen. Dit is een heel ingewikkelde materie, mede door de verkregen rechten en door het gebrekkige instrumentarium dat hier en daar wellicht nog bestaat. Dit is meer het terrein van wethouder Stadig. Een eerste gesprek hierover hebben wij gevoerd. Wij komen hierop nog terug. De heer Robbers heeft gevraagd of het bij de toekomstscenario's die wij willen bespreken niet een koekoeks-eenzang wordt, waarbij wij één scenario aan de Raad voorleggen, maar een open dispuut. Uiteraard is dat het geval. Wij hebben nog helemaal niet over scenario's gesproken. Wij weten dat zelf nog niet, maar wat dit betreft zijn wij zijn het volkomen eens met de heer Robbers. De discussie over de lange-termijnvisie op Amsterdam en de ontwikkeling, demografisch, cultureel en anderszins, is een volstrekt open discussie, waarbij geen enkel agendapunt bij voorbaat dient te worden geschrapt. Daarin heeft de heer Robbers gelijk. De heer Spit heeft gesproken over de communicatie. Ik meen, dat er sprake is van een misverstand. Het optimisme is natuurlijk niet gebaseerd op de lobby tegenover Den Haag. De heer Spit heeft gelijk, dat het gaat om de communicatie met de stad en met de burgers van de stad. Bundeling van krachten is een voorwaarde om tot andere zaken te komen, maar het is niet de oplossing. Dat weten wij allen, maar het eerste wat men moet doen is de organisatorische voorzieningen treffen om tot een beter beleid te kunnen komen. De heer Spit is optimistisch, dat dit nu eindelijk lukt. Dat deel ik met hem, maar wij staan aa n het begin van het traject om daaraan invulling te geven. Interessant vond ik de opmerking van de heer Spit over het kiesrecht voor buitenlanders, te meer omdat ik nog eens mag herinneren aan het oude amendement-Patijn/Kappeyne van de Coppello in de Tweede Kamer bij de wijziging van de Grondwet, waarbij wij trachtten het kiesrecht bij de Tweede- Kamerverkiezingen in de Grondwet te schrijven, hetgeen ons helaas niet is gelukt. Ik zie het bestuurslid van de Stichting Kappeyne van de Coppello op dit moment glimlachen. Ik vraag de heren Spit en Houterman, nogmaals in de richting van hun partij in den lande op te treden, teneinde tot een meerderheid te komen, te meer daar de Eerste Kamer het wetsontwerp "dubbele nationaliteit" waarschijnlijk zal afstemmen. Ons is altijd voorgehouden dat dit wetsontwerp he t alternatief was voor het kiesrecht voor buitenlanders. Nu het niet doorgaat, is dat stemrecht verder weg, bijvoorbeeld voor Marokkaanse inwoners van Amsterdam die tevens de Nederlandse nationaliteit verwerven. Het zou mij een lief ding waard zijn als wij voor het jaar 1998 de Regering nog zodanig onder druk kunnen zetten, dat de Tweede Kamer de eerste ronde van de grondwetswijziging zou kunnen meenemen. De heer Van Duijn heeft opgemerkt dat over de stadsprovincie hoop doorklonk in mijn stem. Hij heeft altijd de neiging bij dit onderwerp, zich vel e mijlen van mij te verwijderen, in de hoop dat er dan licht tussen ons ontstaat, om dat vervolgens in te vullen. Dat is niet aan de orde. Er klonk geen hoop doo r in mijn stem, maar ik deed een zakelijke mededeling. (De heer VAN DUIJN: Ik heb gesteld dat ik juist in zekere zin de weg voor uw komst heb gebaand, door een lans te breken voor spiritualiteit in de Raad, in de tijd dat u hier nog niet was.) Ik zal niet met een volgende mythologische persoon komen; dat is al gebeurd en bovendien is dit een zaak tussen wethouder Stadig en u. Het rapport- Andriessen had uitsluitend betrekking op Rotterdam. Er wordt geen woord gezegd over enig ander onderdeel van de zogenaamde BON-gebieden. Belangrijk is wel, welke conclusies het Kabinet over enkele weken en, vervolgens, de Tweede Kamer trekt en of de Tweede Kamer uitspreekt dat een positieve beslissing om alsnog een stadsprovincie in Rotterdam in te stellen consequentie s heeft elders in het land. Uiteindelijk beslist daarover de Tweede Kamer. Ik heb er geen woord over gezegd, geen mening over gegeven. (De heer VAN DUIJN: Hoezo is dat belangrijk? Als wij het in Amsterdam niet willen, gebeurt het niet.) Daar denk ik over na. (De heer VAN DUIJN: Toch bespeur ik nog een sprankje hoop in uw stem.) Om elke illusie weg te nemen, ook bij degenen die toehoren: maakt u zich geen illusies over dat licht en die hoop. De heer Van Bommel heeft gesproken over de tippelzone. Wethouder Van der Giessen zal daarop wellicht uitvoeriger ingaan. In het kort zeg ik het volgende . Toen de heer Van Bommel meende dat de tippelzone uitsluitend bestemd was voor verslaafde prostituees, was hij desondanks tegen. Hij heeft tegen de tippelzone gestemd: u was tegen, u bent tegen en u zult tegen zijn. Mevr. Schutte heeft dat bij interruptie zeer terecht gezegd. Nu blijkt dat de populat ie iets anders is - de wethouder zal nog spreken over de heroïneprostitutie - verandert uw afweging niet. Wij constateren vanaf het eerste moment dat wij hierover hebben gesproken een principieel verschil van opvatting over de vraag, of er in Amsterdam een tippelzone dient te zijn. Daarmee kan ik leven, nu ik weet dat alle andere fracties een tegenovergesteld standpunt hebben. U bent en blijft tegen. Ik constateer dat gelaten, maar ik vind het ook niet zo erg. (De heer VAN BOMMEL: Het gaat niet zozeer om mijn afweging om tegen de tippelzone te zijn, maar om uw afweging om ervoor te zijn. Daarop spreek ik u aan. Als uw oorspronkelijke bedoeling niet meer wordt gehaald, heeft u een probleem, niet ik.) Wethouder mevr. Van der Giessen zal terugkomen op de gezamenlijke afwegingen op dit punt. Wethouder PEER: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben gisteren nogal luchtig begonnen met mijn betoog. Ik heb een vergelijking gemaakt tussen de autoverkoper en de politicus. Dat heb ik met opzet gedaan, omdat ik wist dat in het debat dat daarop zou volgen, nogal harde woorden zouden vallen tussen de heer Cornelissen en mij. Dat debat wilde ik enigszins verluchtigen door op die manier te beginnen. Ik ben de heer Cornelissen erkentelijk voor de excuses die hij heeft aangeboden voor de door hem gebruikte termen, die ook in zijn geschrift staan. Ik ben verder verheugd over de constatering van de heer Spit dat hij ongelij k had, waar het erom gaat of wij het met de procedure bij het rechte eind hadden. Ik reageerde misschien enigszins gepikeerd, omdat ik, pas twee maanden als wethouder voor Financiën opererend, nog niet alle ins en outs van de begroting zodanig op een rijtje heb dat ik mijn voorganger kan evenaren. Wanneer twee woordvoerders van partijen die al jaren in de Commissie voor Financiën enz. zitten nogal ernstige bezwaren uiten tegen de wijze waarop de begroting in elkaar zit, moet ik daarop reageren. Dat heb ik wellicht nogal zwa ar aangezet; dat had ik misschien niet zo moeten doen. Ik heb inmiddels toch de indruk dat ik het College een begroting heb gepresenteerd die redelijk in elkaar steekt. Dat geeft mij meteen de mogelijkhe id om nu, in tweede termijn, in ieder geval diegenen van de afdeling Financiën die mij hebben klaargestoomd om deze begroting redelijk onder de knie te krijgen, te complimenteren. Zij zullen bij het naar huis gaan weleens hebben gedacht: "Wie hebben wij nu weer op ons dak gekregen om de begroting bij te spijkeren?". Ik ben niet de gemakkelijkste leerling geweest, want ik stel over alles vragen. Het leidt er uiteindelijk wel toe dat er een begroting is gekomen waarover de Raad tevreden is. Daarvoor neem ik mijn "chapeau" af. De heer Levie heeft onder meer gevraagd naar de relatie met de stadsdelen en naar het advies van de Raad voor de Stadsdeelfinanciën over de operatie Schoon door de poort. Daarover is in de begroting al de zinsnede opgenomen dat wij een andere invulling hebben gegeven aan en een andere verdeelsystematiek hebben gezocht voor het bedrag voor Schoon door de poort, hetgeen is voorgelegd aan de Raad voor de Stadsdeelfinanciën, die nu inderdaad heeft geadviseerd dit niet via de stadsvernieuwingssystematiek te doen, maar via de systematiek die reeds in de operatie Schoon door de poort gold. Ik heb tijdens de Baak 2-besprekingen ook tegen mijn mede-collegeleden gezegd, dat ik zou terugkomen bij het College als de Raad voor de Stadsdeelfinanciën dit zou afwijzen. Dat zal ik nu ook doen . Er zijn twee oplossingen: ofwel wij leggen dit advies naast ons neer - dat zal het College dan aan de Raad melden - ofwel wij volgen inderdaad het advies en zullen de Raad dan voorstellen, de systematiek van Schoon door de poort te honoreren. De heer Levie heeft twee moties ingediend. Over één ervan kan het College tevreden zijn, te weten die van hem en de heer Houterman over de Operatie Slagvaardigheid. Reeds eerder heeft de heer Levie aangekondigd, dat het niet alleen gaat om planning en control maar ook om een efficiënt werkende overheid, die kwaliteit levert aan haar burgers. Het College kan daarmee inderdaad aan de slag gaan, teneinde een voor de drie genoemde inspanningen te gebruiken instrument op tijd klaar te hebben voor de volgende raadsperiode, zoals in de motie wordt gevraagd. De andere motie heb ik nog niet gelezen. Ik heb begrepen dat de strekking ervan is, het geld dat volgens de indieners vrijvalt bij de GSD-reservering nu alvast te oormerken voor het armoedebeleid. Ik moet de Raad voor enkele punten behoeden. Wij verkeren niet in een zo florissante positie, dat wij elke meevaller die wij vooruit zien, kunnen inboeken voor nieuwe zaken en vervolgens alle tegenvallers voor onze rekening nemen in de rekening. Dan voorspel ik een probleem. Daarom volgen wij ook het systeem, eventuele mee- of tegenvallers die duidelijk worden nadat de Baakbesprekingen hebben plaatsgevonden, niet meer mee te nemen. Daaronder valt ook deze meevaller. Dit betekent, dat het bedrag van 20 miljoen gulden dat wij bij de septembercirculai re voor onze kiezen hebben gekregen, niet in deze begroting is verwerkt als tegenvaller, maar ook dat de meevaller die de PvdA-fractie heeft geconstateerd, niet als meevaller is meegenomen. Het past ook niet binnen het begrotingssysteem om dat alsnog te doen. Indien dit echter een "intentiemotie" is, in die zin dat de PvdA-fractie tegen het College zegt "als wethouder Van de r Aa een duidelijk armoedebeleid weet te formuleren en als blijkt dat daarvoor ee n extra inspanning nodig is...", zal het College natuurlijk samen met de Raad voorstellen ontwikkelen. Ik hoop, dat dit een motie met die intentie is, want d an komen wij wellicht tot elkaar. Ik heb ook al aangekondigd dat in de Commissie voor Financiën enz. voor het zomerreces zal worden gesproken over een herijking van beleid. (De heer LEVIE: Het was inderdaad zo'n soort motie, maar dan wel met klem. Er is een armoedeconferentie geweest. Niet alleen bij mijn fractie maar raadsbreed zijn daarbij verwachtingen gewekt, ook tegenover allerlei groeperingen in de stad. Wij verwachten een armoedenota die ook enige onderbouwing heeft. Wij meenden, langs deze weg hieraan een bijdrage te kunnen leveren. Wij zien wel waar het College mee komt, maar deze onderbouwing is wel nodig. Anders wordt met terugwerkende kracht de armoedeconferentie enigszins een zeepbel, hetgeen nu net niet de bedoeling was.) Wethouder Van der Aa komt nog te spreken over het armoedebeleid. Namens het College kan ik alvast zeggen dat wij, mede gezien hetgeen gisteren over armoede in Nederland in de publiciteit is geweest, het zeker van belang vinden dat wethouder Van der Aa hiermee bezig is. De andere motie van de heer Levie, die breed door de Raad wordt gesteund, betreft druk op het waterschap opdat de tarieven voor de Amsterdamse bevolking enigszins kunnen worden aangepast. Ook is gevraagd naar het effect voor de koopkracht van de burgers, dat het Bureau O+S heeft gepresenteerd. Daarbij is vooral de stijging door de komst van het waterschap opvallend. Ook i s gevraagd naar het inkomensbeeld. Bij het constateren van armoede zijn twee zaken van belang, te weten de huisvestingslasten en de lokale belastingen en tarieven. Ondanks het feit dat de komst van het waterschap tot forse stijgingen leidt, ontstaat er slechts voor één type huishouden in Amsterdam een daadwerkelijke stijging, die een achteruitgang in koopkracht inhoudt, te weten de groep meerpersoonshuishoudens met een minimuminkomen. Deze zou er 4% in koopkracht op achteruit gaan. Overigens komt deze categorie voor kwijtschelding in aanmerking. Alle andere categorieën gaan met een zodanig percentage omlaag dan wel omhoog, dat dit nog onder de inflatiecorrectie ligt, waarmee zij er dus in koopkracht op vooruit gaan. (De heer HOUTERMAN: Komt dit in de column met het kopje "De waarheid van Peer"?) Ik heb de indruk dat sommigen tegen beter weten in alsnog proberen gelijk te krijgen en dan wordt het eigen weerwoord niet eens gepubliceerd. (De heer HULSMAN: Als de wethouder toch met het waterschap gaat praten over de lasten, zou het in dit licht bezien verstandig zijn, daarbi j ook de verruiming van de kwijtscheldingsmogelijkheden opnieuw aan de orde te stellen.) Absoluut. Dat staat ook in die motie. (De heer HULSMAN: Dan heb ik de motie kennelijk niet goed gelezen.) (De heer LEVIE: Dat was zelfs het onderwerp van de motie.) Ik kom bij het onderwerp belastingen en tarieven. Op de motie van de heer Köhler moet ik vandaag al preadviseren, want die komt heden in stemming. De heer Köhler heeft gezegd dat de tweederde aan extra inkomsten van 9 miljoen gulden uit het Gemeentefonds niet moet worden ingezet om de ozb te verlagen. Het College doet hier niets anders dan het programakkoord uitvoeren. Daarin staat dat, als wij een voordeelgemeente zijn, van het voordeelbedrag 15 miljoen gulden is bestemd voor de algemene dienst en een meerbedrag voor teruggave in de vorm van belasting. Dat is niet alleen wat wij in het programakkoord hebben afgesproken, maar is ook in de geest van de wetgever, die de voordeelgemeenten op deze manier heeft bevoordeeld. De heer Köhler heeft zelf de cijfers goed in zijn hoofd. In het jaar 2000 bedraagt ons voordeel ruim 47 miljoen gulden, waarvan 15 miljoen gulden circa eenderde is. Dit betekent, dat in vijf tranches eenderde in onze begroting komt en tweederde teruggaat. Daar komt het genoemde bedrag vandaan. Het College zal deze motie afwijzen. (De heer KÖHLER: Uw opmerking is juist, al ben ik het er niet mee eens; wij hebben het programakkoord dan ook niet onderschreven. Ik heb het debat niet zozeer met het College gevoerd, maar met name met de PvdA-fractie, over de vraag waarom in uw begroting nu wordt vastgelegd dat dit ook na deze collegeperiode de verdeelsleutel zal blijven. Uitgesproken wordt, dat tot het jaar 2001 tweederde van het voordeel opgaat aan ozb-verlaging.) Dat komt door de systematiek waardoor wij ook tot het jaar 2001 er voordeel van plukken dat wij een voordeelgemeente zijn. In diezelfde periode geldt de verdeling in de begroting en aan lastenverlichting. (De heer KÖHLER: U probeert dat voor een volgende collegeperiode vast te leggen.) Dat hebt u goed gezien. Het is dus uw eigen keuze of u de volgende keer aan een dergelijk college zou willen deelnemen. (De heer KÖHLER: Bij een volgend collegeprogramma kan dit dus gewoon worden veranderd, ongeacht wat u daar nu van vindt.) Dat kan bij een volgende begroting al. U kunt elk jaar al op de loer liggen. (De heer KÖHLER: Elk jaar zullen wij dat dan doen.) Ik zeg u nu alvast dat dit College uw motie zowel dit jaar als volgend jaar waarschijnlijk zal afwijzen. Overigens hebt u nog niet gereageerd op mijn uitspraak, dat de beste methode om mensen tegemoet te komen niet alleen ligt in het verruimen van de kwijtscheldingsmogelijkheden - want dat doet het College al - maar ook in belastingverlaging. Daarover heb ik u niet meer gehoord, anders dan dat u stelde dat dit wel heel simpel was geredeneerd. (De heer KÖHLER: Ik heb aangegeven dat dit een paar dubbeltjes oplevert, behalve voor de minima, voor wie er niets is aangezien zij de kwijtschelding al krijgen. Wij zijn het juist zeer eens met het College da t het generiek geld teruggeeft aan alle minima via het kwijtscheldingsbeleid. Dat heeft onze steun. Dat heb ik uitgebreid aangegeven.) Om te voorkomen dat er een "poverty-trap" zou zijn, proberen wij natuurlijk voor iedereen de belasting zo laag mogelijk te houden. Ik ben verheugd dat u deze redenering niet alleen simpel maar ook heel aardig vindt. (De heer KÖHLER: De redenering klopt van geen kant, want u zou die kwijtschelding niet moeten toepassen, als u dat wilt voorkomen. Wij zijn er echter voor, dat u dat wel doet.) Wij proberen de belasting zo laag te krijgen dat wij die niet eens meer kwij t behoeven te schelden. (De heer KÖHLER: Veel succes daarmee!) De heer Köhler heeft ook gevraagd of het College bereid is, een wetswijzigin g te bepleiten met betrekking tot het verruimen van mogelijkheden voor kwijtschelding voor mensen die een klein spaarpotje hebben. Ik weet dat bij wet in ieder geval één - ietwat luguber - spaarpotje mogelijk is, namelijk voor oud e mensen die een bedrag van fl 5000 mogen sparen voor hun begrafenis. Ik wil hierbij niet meteen uitsluiten dat het College dit zal bepleiten. Ik meen zelfs dat er mogelijkheden zijn om dit beargumenteerd wel te bepleiten. Het lijkt mij verstandig, dit te doen naar aanleiding van de armoedenota die wethouder Van der Aa zal opstellen, om dan als vervolg daarop eventuele stappen in de richtin g van het rijk te ondernemen. Indien de Raad met deze toezegging akkoord kan gaan, kunnen wij elkaar hierop vinden. (De heer HOUTERMAN: Wilt u in dit verband ook het verzoek van de fracties van PvdA en VVD meenemen voor de groep zelfstandige ondernemers? Dezen hebben vaak een heel klein spaarpotje, dat op papier veel lijkt, maar om een groentewinkel te runnen, heeft men bezit nodig. Voor veel zaken komen zij dan ook niet in aanmerking.) Ik kijk even naar mijn ambtenaren. Wij mogen naar mijn mening geen onderscheid "des persoons" maken. Wij kunnen niet de afweging maken of iemand al dan niet ondernemer is. Het enige wat wij wel kunnen doen, is bezien of vrijstelling voor een spaarpotje al dan niet mogelijk is. Dat spaarpotje zou ook voor de ondernemer kunnen gelden, als wij dat kunnen bepleiten. Ik heb inmiddels begrepen dat wij inderdaad geen onderscheid kunnen maken; ik zie ook dat er instemmend wordt geknikt op de ambtenarentribune. Dat zal wel betekenen dat ik gelijk heb. (De heer LEVIE: Kan dit punt in de Commissie voor Financiën enz. worden besproken? Het ligt naar mijn mening iets ingewikkelder.) Het College zal op basis van het rapport van wethouder Van der Aa conclusies trekken in diverse portefeuilles. Alle wethouders hebben te maken met armoedebeleid. Dit betekent dat de conclusies die het College trekt in de portefeuille Financiën, bijvoorbeeld voor de kwijtschelding, natuurlijk zullen worden besproken in de Commissie voor Financiën enz. Het lijkt mij echter nogal overdreven, over de armoedenota in elke commissie te moeten antwoorden. Dat lijkt mij meer een zaak voor de Commissie voor Onderwijs enz. Die nodigt daarbij wellicht anderen uit. De vraag van de heer Cornelissen over de roerende-ruimtebelasting verwijs ik naar de commissiebehandeling. De heer Van Bommel heeft gevraagd naar de mogelijkheden om een koppeling van bestanden aan te brengen. Het is niet zozeer de privacywetgeving die dit verbiedt als wel de Invorderingswet. Deze vereist een individuele toets ing van iedereen. De heer Spit heeft in de richting van de heer Cornelissen helder aangegeven, waarom wij geen reservering zouden moeten opnemen voor het bedrag van 314 miljoen gulden van de GSD. Ik ben van mening dat de heer Cornelissen gelijk heeft, zowel op dit punt als met betrekking tot het bedrag van 5 miljoen gulden aan Schaefer-geld. Het staat zo in begroting dat men moet weten wat er precies wordt bedoeld. Dat kan men wellicht niet letterlijk uit de tekst halen. Als hij gelijk heeft, is er in het ene geval een claim ten bedrage van 314 miljoen gulden. Of die er is of niet staat niet met zoveel woorden in de tekst. In het tweede geval, bij de Schaefer-gelden, zou de methodiek incorrect zijn. Voor beide geldt dat hetgeen de heer Spit heeft gezegd, juist is. Het bedrag staat n iet in de begroting. Het betreft een claim die anderen hierop hebben. Het is echter niet zo, dat wij een gat in de begroting hebben, als wij dit geld niet krijgen. De heer Cornelissen heeft wel gelijk, dat wij risico lopen, want het rijk kan ons vragen hoe het zit met de inkomsten van 314 miljoen gulden. Daarbij is al sprake van enkele tegenvallers, want wij hebben al reserves. Wij kunnen dus een eventuele claim van het rijk wegboeken, maar het is op dit moment absoluut niet te verwachten dat wij die claim zouden krijgen. Daarover zijn wij al in onderhandeling met het rijk. Het gaat in totaal om een bedrag van meer dan 1 miljard gulden voor de vier grote steden. Het rijk weet precies wat daarmee aan de hand is. Alleen wil het ook om politieke veeleer dan financiële redenen die claim niet van tafel halen. Het gaat er niet om dat wij daarvoor een reserverin g op zouden moeten opnemen. (De heer CORNELISSEN: Ik begrijp dat deze alleen om die reden is opgenomen in de risicoparagraaf.) Inderdaad. Ik moet die reservering laten zien. (De heer CORNELISSEN: Het is inderdaad zoals u zojuist zei: men moet dat echt weten, omdat men het anders geheel verkeerd begrijpt. Daar ben ik dus ingetuind.) Daarom zeg ik, dat u ergens een kern hebt geraakt. Ik hoop dat u in dezen tevreden bent met mijn beantwoording. Ten aanzien van de Schaefer-gelden geef ik u enigszins gelijk. Op blz. 12 va n de rekeningmissive staat precies wat er is afgesproken, te weten dat het bedrag van 80 miljoen aan Schaefer-geld was geoormerkt voor vier jaar. Wij hebben direct in 1995 een bedrag van 20 miljoen vrijgemaakt, omdat wij daarmee meteen volle vaart wilden maken, maar iedereen kon op zijn klompen aanvoelen dat wij daarvoor een aanloopperiode nodig hadden en dat het niet allemaal tot uitbetaling zou komen. Daarom is afgesproken dat een bedrag van 20 miljoen gulden is geoormerkt en dat er een stelpost komt die niet is uitgegeven. Op de door de heer Cornelissen genoemde plaats in de missive staat dit niet met zovee l woorden. Indien men die bladzijde uit zijn context licht, kan de vraag rijzen o f hier wel sprake is van zorgvuldig boekhouden. Ik vraag echter misschien wel veel van de Raad om de begrotingsboeken helemaal door te spitten. De heer Cornelissen had wel gelijk dat ik even had kunnen verwijzen naar blz. 12 van de rekeningmissive. Over de hoogte van de saldireserve heb ik in de eerste termijn reeds aangegeven dat het College niet per definitie heeft gezegd dat het 250 miljoen gulden zal worden. Het College wil een verstandige reservering van de algemene rekening. Dat betekent in de huidige systematiek dat wij toe groeien naar een bedrag dat in benadering daarbij in de buurt zal komen. Het College zal zich vandaag niet vastleggen op een bedrag van 250 miljoen gulden. Overigens moet ik hieraan toevoegen dat wij ook andere reserveringen hebben dan alleen de algemene reserve. Dat betreft het punt, hoe doorzichtig men de begroting maakt. De heer Levie heeft reeds gezegd dat de kaft doorzichtig was, maar dat er altij d zaken blijven die het College niet ten volle wil tentoonspreiden. (De heer HOUTERMAN: U beschikt wel altijd over het instrument van uw commissie, die ofwel in het openbaar ofwel vertrouwelijk kan vergaderen, opdat er in ieder geval een maximale transparantie tussen College en Raad is. In tweede instantie is het ons ideaal om deze transparantie ook tegenover de burgerij te realiseren. Tussen Raad en College mag echter geen millimeter zitten.) Dat ben ik volkomen met u eens. In dat opzicht ben ik zo monistisch als het maar kan. Ik ben een van de uwen. De heer Cornelissen heeft mij specifiek gevraagd, iets te zeggen over zijn motie inzake de binnenstad. Hij had zelfs de heer Houterman gevraagd, of deze het eens was met de motie. De heer Houterman aarzelde ietwat. Ik heb de indruk dat hij het ook niet eens is met de motie. Ik bespaar de heer Cornelissen de details, maar ik heb een A4'tje met alle mogelijke bezwaren tegen deze motie. Ik zal deze schriftelijk beantwoorden. (De heer HOUTERMAN: Ik heb in tweede termijn ook gesproken over de binnenstad en de budgettering daarvan. Wellicht was dit op een andere manier dan de heer Cornelissen in zijn motie heeft verwoord, maar ik zou niet te snel stellen dat ik het niet eens ben met de geest van motie- Cornelissen, misschien wel met de uitwerking. Dat wij iets aan het systeem van de binnenstad moeten veranderen en verbeteren is mij uit het hart gegrepen.) In ieder geval is de wethouder voor Financiën van mening dat wij zeer ruimhartig zijn en dat wij oog en oor hebben voor de problemen van de binnenstad. Ik kan het niet maken, een andere systematiek te hebben, ook al is dat bij een overgang, dan bij de instelling van de andere stadsdelen. Daarom hoed ik mij voor een afwijkende gedragslijn. Dit zou dat zijn. (De heer CORNELISSEN: Ik ben het helemaal met u eens tot het laatste zinnetje, dat dit afwijkend is. Ik tracht daarmee te betogen dat ik de indruk heb dat het, zoals de zaak nu wordt behandeld, wel afwijkt van de betrekkelijke ruimhartigheid die in de jaren 1990 en 1991 is betracht. Ik leg dat op uw bordje om dat eens te bezien.) (De heer LEVIE: Zou uw argumentatie er niet toe leiden, de binnenstad zo snel mogelijk in het Stadsdeelfonds te brengen?) Inderdaad. Daarover zijn wij het helemaal eens. (De heer HOUTERMAN: Dan moeten wij alleen de naam van het Stadsdeelfonds veranderen.) (De VOORZITTER: Stadsfonds?) Over de vervangingsinvesteringen hebben wij in het College een principiële discussie gevoerd. De uitkomst is dat er zeker op stadsdeelniveau genoeg redenen zijn om een deel van die investeringen in de rompbegroting te regelen. Dat is in de binnenstad vervolgens ook gebeurd. Er zijn echter ook voldoende argumenten om dat niet te doen voor de centraal-stedelijke hoofdinfrastructuur. Mede met het oog op de opmerking van de heer Levie over onderbesteding heb ik nagegaan, welke bedragen de Dienst Stedelijk Beheer heeft, die wij bij het programakkoord hebben vrijgemaakt voor vervangingsinvesteringen. Juist omdat deze niet tot besteding komen, is daar nu een stuwmeer van 43 miljoen gulden. Op dit moment te besluiten dat wij deze vervangingsinvesteringen maar in de rompbegroting moeten opnemen, zou leiden tot een nog veel groter stuwmeer en tot een systeem waarvan de heer Levie heeft gezegd dat wij er niet naartoe moeten. (De heer LEVIE: De kern van het betoog van de heer Cornelissen was, dat men in andere steden - ik verwijs naar een werkbezoek aan Barcelona - kan zien dat planmatig groot onderhoud aan de stad heel goede resultaten kan afwerpen. Het probleem is niet alleen dat er steeds aparte besluiten over moeten worden genomen, maar ook een dergelijk stuwmeer. Het is de vraag, die wij wellicht op een ander moment moeten bespreken, of het mogelijk is een systematiek te ontwikkelen waarin beide problemen worden ondervangen.) In feite vraagt u daar in uw motie om. (De heer CORNELISSEN: Om uit de discussie te geraken, zal ik bij de hoofdstuksgewijze behandeling aan wethouder mevr. Ter Horst vragen om een startnotitie waarin wij kunnen uitwerken, welke mogelijkheden en wenselijkheden er wel en niet zijn. Dan kunnen wij dit van alle kanten bezien.) Als raadslid wil ik toch ook een opmerking maken over de motie inzake de afspiegeling van de bevolking in deze Raad. De heer Houterman heeft al gezegd dat wij daarover hebben gesproken in onze fractie. Als liberaal ben ik ertegen, een afspiegeling van welke bevolkingsgroepen dan ook af te spreken in deze Raad. Voor mij als liberaal is iedereen hetzelfde, ongeacht afkomst, ras, seksu ele geaardheid of geloof. Daaronder valt dus ook huidskleur. Ik kan ook geen afspiegeling afspreken, want wij zijn allemaal een afspiegeling van de Amsterdamse bevolking, wie wij ook zijn. Tegelijkertijd is het naïef om te denken dat Amsterdam en de buitenwereld er net zo liberaal over zouden denken als ik zelf ben. Het is ook naïef om te denken dat anderen zich daarmee tegelijkertijd ook gerepresenteerd voelen. Daarom ondersteun ik deze motie voor 100%. Wethouder VAN DER AA: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben het eens met de heer Robbers over de aanpak van integrale aansturing via een soort planning en control-systematiek, aangepast over het hele veld. Wij zijn het er ook over een s dat daarover heldere en snelle informatie en discussie nodig is. De heer Robber s heeft er volstrekt gelijk in dat wij wel moeten kiezen op basis van de echte rapportages. Ik zal zo snel mogelijk zorgen voor zo goed mogelijke formele rapportages. Wij zijn het erover eens, dat wij daarover dan ook formeel in de commissies en de Raad moeten discussiëren en dan een serieuze afweging moeten maken. Ik geef hem gelijk dat de Raad zich alleen maar kan baseren op gegevens die hij formeel heeft gekregen. In dat opzicht trek ik mijn argument dat ik in eerste termijn aanvoerde in. Wel blijf ik het niet goed vinden, op ba sis van het jaarverslag over 1994 de dienst in 1996 te beoordelen. Ik blijf erbij d at wij dit niet opnieuw moeten doen. Ik vind dat wij in de Raad niet zomaar improviserend over getallen moeten spreken. Er is gesproken over het percentage allochtonen. Dat moeten wij in de commissie naar aanleiding van de gewone werkmonitor bespreken. Hier is gediscussieerd over 30% of 40%, maar mijn informatie is dat wij circa 60% realisatie van Melkert-banen voor allochtonen hebben. Als dat waar is, dan is d e discussie heel anders. Laten wij dat echter niet nu, bij de algemene beschouwingen, uitvechten, maar in de reguliere discussie op basis van zorgvuldige gegevensverzameling. (De heer KÖHLER: U schrijft ons vol trots iets over dat percentage in de missive. Daarvan zegt u nu dat wij daar bij de algemene beschouwingen niet verder op in moeten gaan, omdat wij dat misschien beter in commissie kunnen bespreken. Dat verbaast mij.) Mogelijkerwijs is het in de missive een drukfout geweest. U mag natuurlijk d e getallen uit de missive volgen, maar ik stel voor, de discussie verder te voere n in commissie en Raad op basis van de werkmonitor en de andere kwartaalverslagen. (De heer KÖHLER: Als er in de missive een drukfout staat op dit voor ons heel belangrijke punt, kan het College misschien zo goed zijn, de hele Raad een erratum te sturen met een correctie.) Laten wij de discussie naar aanleiding van de werkmonitor afwachten. Als blijkt dat het een drukfout is, zullen wij dat doen. (De heer ROBBERS: U beantwoordt twee zeer uiteenlopende vragen in één zin, hetgeen het moeilijk maakt in te gaan op het eerste deel als u al bezig bent aan een ander onderwerp. Ik wijs u erop dat mijn bijdrage niet is gebaseerd op een jaarverslag over 1994, maar op werkbegrotingen over het jaar 1996, die u dit jaar aan de commissie hebt voorgelegd.) Daarin geef ik u gelijk. Als ander voorbeeld heb ik genoemd, dat in mei jl. in commissie de discussie heeft gespeeld, waarin verschillende partijen scherpe kritiek op de kwaliteit van de GSD gaven op basis van het jaarverslag over 1994. (De heer ROBBERS: Dat onderwerp heb ik niet aan de orde gesteld.) Ik echter wel. Ik heb gezegd dat wij dan wel eerlijk moeten oordelen en niet alleen de negatieve punten moeten bezien. Daarover zijn wij het volstrekt eens. (De heer ROBBERS: Ik wil heel welwillend zijn, maar als u de helft van de vraag beantwoordt met "daarover gaan wij in de commissie praten" en voor de andere helft antwoordt door niet te verwijzen naar de discussie die ik aanroer, maar naar een andere discussie, dan gaat u aan twee kanten aan mijn opmerking voorbij. Dat betreur ik, want uw eerste uitspraak vond ik wel duidelijk. Spreekt u dan niet van het jaar 1994, maar van het jaar 1996.) Ik meen dat wij het volledig eens zijn. Mijn bijdrage kwam vooral voort uit een gevoel dat bij mij persoonlijk leefde en dat de heer Köhler in eerste termi jn heeft geformuleerd. Door de bijdrage van de drie akkoordpartijen ben ik gerustgesteld. Wij zien het alle drie als onze gemeenschappelijke verantwoordelijkheid en als een gemeenschappelijke taak. In dat opzicht kunnen wij in het volste vertrouwen verdergaan. De heer Köhler heeft gesproken over de vrijlatingsregeling en het incentive- beleid. Hij verwijt mij min of meer dat ik hierop niet uitgebreid inga. Ik vind het niet verstandig om discussies die in de commissie en vervolgens in de Raad heel uitvoerig zijn gevoerd, in de algemene beschouwingen nogmaals te herhalen. Dat was mijn enige drijfveer om er nu niet opnieuw op in te gaan. Enkele bijdragen gaan voorbij aan de feitelijk gevoerde discussie. Er is absoluut geen sprake va n geweest dat de D66-fractie in een hok gedreven zou zijn. Wij hebben de keuze van de besteding van het bedrag van 14 miljoen gulden uitdrukkelijk voorgelegd. Er zijn verschillende mogelijkheden. Naar het oordeel van het College hebben wij hierin een evenwichtige keuze gemaakt. De heer Köhler was het hiermee niet eens. Dat is duidelijk. Het lijkt mij echter niet verstandig, deze discussie ti jdens de algemene beschouwingen over te doen. Wij zullen de besteding en de realisering bezien. Zoals wij tijdens de behandeling hebben toegezegd, kunnen wij het beleid bijstellen, indien daartoe aanleiding is op basis van de gerealiseerde feiten. (De heer KÖHLER: Het gaat er niet alleen om dat wij ertegen waren en een andere mening hadden. Als collegepartij D66 bij deze algemene beschouwingen aan de orde stelt, dat op basis van de ervaring tot nu toe het beleid moet worden bijgesteld, waarover al heel lang ook andere discussiestukken liggen, dan kunt u namens het College toch niet zeggen "ik vind dat wij tijdens de algemene beschouwingen daarop niet moeten ingaan, dat komt nog wel eens"? Ik vind dat u daarop wel moet ingaan. Of heeft het College geen reactie op het standpunt van de D66-fractie?) Het College heeft het standpunt zoals dat destijds is verwoord. Dat is nog volkomen geldig. De D66-fractie heeft gezegd dat de vrijlatingsregeling, het mogen bijverdienen, positief werkt. Wij hebben destijds gesteld dat het op zichzelf wel positief werkt, maar dat uit onderzoek blijkt dat het mensen nauwelijks terugbrengt op de arbeidsmarkt. De heer Hulsman heeft de waarde van dat onderzoek nog eens in twijfel getrokken. Die discussie is uitvoerig gevoerd. Er is niemand tegen vrijlating of bijverdienen als zodanig geweest. Da t is een verschijnsel waar wij wel voor zijn. Wij hebben dat voor bijvoorbeeld alleenstaande moeders met jonge kinderen in stand gehouden. Dat is niet voor niets geweest. Het College staat op dit moment op precies hetzelfde standpunt als toen. Het is niet zo dat het ene goed is en het andere slecht. Het zou mooi zijn indien ook het rijk extra mogelijkheden gaf, maar voor dit bedrag van 14 miljoen gulden moeten wij keuzen maken. Die keuzen zijn gemaakt en wij bezien hoe het uitpakt. (De heer ROBBERS: De D66-fractie heeft gezegd dat op basis van de vorderingen, de rapportages en de effecten van de gekozen inzet moet worden bezien of wij een herinvulling van die aanpak moeten heroverwegen. Dat is het enige wat wij hebben gezegd. De tot nu toe ontvangen cijfers geven ons redenen, te verwachten dat wij tot een herstelling van de uitgaverichting zullen komen.) Ik vervolg met Mokum Werkum. De heer Van Duijn heeft gezegd dat het jammer is dat ik met de staart tussen de benen ben weggelopen. Dat komt echter door een tekort aan spreektijd. Indien de heer Van Duijn vindt dat het College meer spreektijd nodig heeft, kan hij dat voorstellen. (De heer VAN DUIJN: U hebt al heel wat spreektijd gebruikt om uit te leggen, dat u geen spreektijd hebt. U kunt toch even toelichten, waarom u vindt dat het voor werkloze Amsterdammers niet kwetsend is, als zij alsmaar te horen krijgen dat zij eigenlijk zouden moeten werken?) Ik heb gisteren nog even geprobeerd mijn visie daarop uit te leggen. Ik zal dit met een ander voorbeeld uit mijn eigen verleden toelichten, dat wellicht iets verheldert. Voor een jongere in de puberleeftijd is school heel leuk zolang het goed gaat en hij - of zij - goede resultaten haalt. Als dat echter niet gaat, r aakt hij zeer snel zijn motivatie kwijt. Hij maakt geen huiswerk meer, doet niets me er en gaat trots tegen zijn vriendjes roepen "Ik doe het niet. Het is allemaal onz in. Je bent gek als je huiswerk maakt". Voor een dergelijke jongere is het essentie el, dat je hem huiswerk maken weer leuk leert vinden. Dat is de wezenlijke overeenkomst met werk. Iemand die langdurig werkloos is en alles moet proberen, zowel van de GSD als van zichzelf, om aan het werk te komen, hetgeen jaar in jaar uit niet lukt, raakt hij zijn motivatie kwijt. Hij vindt w erk op dat moment helemaal niet leuk. Hij heeft geen werk en kan het niet vinden ook. Hij is uitgesloten. In die zin moet u de uitspraak "hij moet werk weer leuk vinden" interpreteren. (De heer VAN DUIJN: Dan moet u een op huiswerk gerichte aanmoediging lanceren en niet steeds roepen dat er gewerkt moet worden.) Wij zullen het over dit punt vast niet eens worden, maar ik heb nogmaals geprobeerd uit te leggen wat de bedoeling is achter het weer motiveren van de werkloze. Over de debiteurenproblematiek wil ik nog iets toevoegen aan hetgeen wethouder Peer heeft gezegd. In de haast van de discussie ging gisteren een korte interruptie van mevr. Irik verloren. Zij stelde dat de grote debiteurenportefeuille ontstaat door een zeer succesvol fraudebeleid. Ik bevest ig dat. Debiteuren komen niet alleen uit fraude, maar het is er wel een groot deel van. Eén van de zeer grote problemen van de GSD is, dat, als men het ene beleid heel succesvol uitvoert, men automatisch op een probleem komt, dat men ook nog moet oplossen. Als men alleen maar wordt beoordeeld op het eerste probleem en vervolgens nog een keer op het tweede probleem, ontstaat een gevoel van onrechtvaardigheid. Ik vind dat wij moeten meewegen, welke eisen aan de dienst worden gesteld, door ons, door de maatschappij, maar ook bijvoorbeeld door het Kabinet en de regelgeving, die niet altijd gemakkelijk en soms zelfs niet is uit te voeren. Aan de discussie over het werk zal ik niet veel meer toevoegen. Ik verwacht niet dat iemand de heer Van Bommel kan overtuigen van het nut van werkaanpak of van het additionele werk. Hij stelt dat het geld toch betaald moe t worden. Inderdaad, dat betalen wij al voor het grootste gedeelte. Bij een Melke rt 1-baan betalen wij voor iedereen die de uitkering niet krijgt, de helft van de kosten. Voor een Melkert 2-baan betalen wij zelfs het gehele bedrag. Alleen nu betalen wij om mensen verplicht thuis te laten zitten door het verbod om te werken en dus eigenlijk om hen verplicht te laten vereenzamen en niet maatschappelijk nuttig te laten zijn. Dat is een heel belangrijk mechanisme. De Melkert-banen zijn niet alleen bedoeld om werk in de maatschappij te verkrijgen voor een laag prijsje, maar ook om het dode uitkeringsgeld weer te activeren en er mensen weer echt mee te helpen. (De heer VAN BOMMEL: Hoort u het uzelf zeggen? U zegt het zelf: het is niet alleen bedoeld om werk in de maatschappij te laten opknappen voor een laag bedrag.) Het is toch te gek, dat grote aantallen mensen graag willen werken, ook als zij hun motivatie op dit moment kwijt zijn? Iedereen wil voor deze maatschappij graag nuttig zijn en meewerken om de maatschappij op te bouwen en in stand te houden. Dat wil de maatschappij ook graag. Die wil graag van dat werk gebruik maken. Daaraan is toch niets schandelijks? (De heer VAN BOMMEL: Uw verhaal is op twee punten tegenstrijdig. Eerst vertelt u van de gebrekkige motivatie en vervolgens zegt u dat iedereen graag wil. Dat zijn twee uitspraken die niet met elkaar overeenkomen.) Op andere punten kan ik u niet overtuigen en op dit punt ook niet. Dat moeten wij dan maar constateren. De heer Houterman wilde gisteren een motie indienen over Amsterdam- Zuidoost. Ik heb gisteravond geadviseerd, nadere suggesties te geven over hoe hij dit concreet bedoelt. Vanochtend was ik aanwezig op de bijeenkomst van de Stuurgroep Sociaal-economische Vernieuwing Bijlmermeer, waarin enkele actieve leden van het Zwart Beraad zitting hebben. Zij hebben heel alert gereageerd op de gedachte van de heer Houterman. Zij zeiden dat het Zwart Beraad het maar voor één letter oneens was met de VVD-fractie. De VVD- fractie wil "zware", het Zwart Beraad wil "zwarte" ambtenaren naar Zuidoost laten sturen. (De heer HOUTERMAN: Dat was ook een tikfout, dat is één letter verschil. Ik kwam afgelopen nacht de heer Mario, lid van het Zwart Beraad, tegen, die ook een fervent aanhanger van uw politieke groepering is. Diep in de nacht was hij het met mij eens, maar hij heeft mij ook beloofd ten eeuwigen dage lid van uw partij te blijven. Dus dat is een hele geruststelling.) Zo heeft iedereen zijn eigen beraad! (De heer KÖHLER: Dat lijkt mij helemaal geen geruststelling, mijnheer Houterman, als mensen met uw standpunten lid blijven van de PvdA. Dan gaan zij daar niet op vooruit.) (De heer HOUTERMAN: Ik heb graag overal mijn ambassadeurs zitten!) (De heer KÖHLER: Ja, dat hoor ik nu.) (De VOORZITTER: De heer Köhler heeft zich nooit iets bij een volkspartij kunnen voorstellen.) (De heer KÖHLER: Ik kan nu de opstelling van de heer Van der Ploeg eindelijk plaatsen.) Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de sprekers voor hun waarderende woorden over en instemming met het parkeerbeleid. Daarbij kan ik het laten. (De heer HOUTERMAN: Ik heb een groot gevoel voor humor en ik vind het uitstekend wat de wethouder zei, maar ik neem aan dat wij nog iets meer van het College te horen krijgen. Of laat het College het initiatief over dit onderwerp volledig aan de Raad over? Dat vind ik ook goed, maar de handreiking was juist, dat de wethouder de komende maanden zelf een initiatief zou ontwikkelen.) U kent de plannen. Deze zijn ook besproken in de commissie. Daar ga ik gewoon mee door. Ik moet met een mix van maatregelen komen. Zoals ik gisteren reeds heb gezegd, komt dat op 22 januari a.s. aan de orde. Ik kan nu wel op alle suggesties ingaan, maar die komen dan weer allemaal aan de orde. Ik wil dat nu wel doen; wij hebben een procedure afgesproken. Over de tarieven komen wij medio december te spreken bij de belastingen en tarieven. Ik kom met mijn mix van maatregelen en de parkeerverordening 22 januari a.s. in de commissie. Daarom was ik zo kort. (De heer HOUTERMAN: Dan interpreteer ik het heel positief, te weten dat u tussen nu en 22 januari a.s. nadenkt over de signalen van de verschillende partijen.) Inderdaad. Daar ben ik al een tijd mee bezig. Zoals u weet, hebben wij voor de zomer een commissievergadering gehad over de mix van maatregelen. Daarna ben ik naar de Raad toe gegaan en heb ik ook aan de commissie gevraagd of het niet verstandig zou zijn een keer extra te overleggen. Er waren zoveel gedachte n: de één wilde "helemaal autoluw", de ander wilde "bevriezen" en ik zat daar tussenin. Het extra overleg heeft op 6 oktober jl. plaatsgevonden. Dat heeft mi j weer aan het denken gezet. Nu ben ik bezig om op basis van die discussies en de veelvuldige inspraak mijn conclusies te trekken. Daarmee ga ik naar het College en vervolgens naar de Raad. Inderdaad zijn er suggesties bij voor parkeergarages, de binnenstadbewoners enz. Ik doe niet anders dan hierover dagelijks nadenken. Dat neemt niet weg dat ik ook de heer Houterman dank zeg voor de waarderende woorden. Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Mijnheer de Voorzitter. De evaluatie van de tippelzone is gereed en daarmee kom ik zo snel mogelijk naar de commissie. Om één misverstand weg te nemen, wijs ik erop dat de Raad al vanaf het begin van de jaren '80 heeft gezegd: "wij willen een tippelzone". Toe n ging het nog niet alleen om heroïneverslaafde prostituees. Het ging altijd om door verslaafden, jongens en niet-verslaafde vrouwen bedreven tippelprostitutie . Wij vonden dat de prostitutie een onderdeel van de samenleving zou moeten kunnen uitmaken en dat de prostituees op die manier uit de verdrukking moesten komen. De heer Van Schijndel heeft in 1983 hierover een nota ingediend. Ook de PvdA-fractie heeft allerlei moties ingediend, onder meer over het "niet- opjaag-beleid". In de commissie zal ik hierop dieper ingaan. Wij hebben altijd gezegd: "wij willen principieel een tippelzone". Daar kan men anders over denken en daarover heb ik al eens zeer principieel met de Raad van gedachten gewisseld. Dit College heeft gezegd: "de Raad wil een tippelzone, wij gaan er één instellen". Het beeld dat misschien op een bepaald moment is gevestigd dat deze tippelzone er alleen is voor heroïneprostituees, is voortgekomen uit het volgende. De overlast die werd veroorzaakt door een deel van de zich prostituerende groep en die vooral te maken had met de aantrekking van drugsdealers in buurten, is altijd bestreden vanuit de portefeuille Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken, terwijl de heroïneprostituees altijd onderdee l hebben uitgemaakt van de portefeuille Verslaving. Zij vormden tevens een groep die daarbinnen werd behandeld. Getracht werd hen te laten afkicken. Dat zij toevallig op deze manier aan hun geld wilden komen, had daarmee niets van doen. Op het moment dat wij zeiden: "principieel willen wij een tippelzone", werd er tegelijkertijd vanuit de De Ruijterkade geprotesteerd tegen de overlast die de heroïneprostituees veroorzaakten. De bewoners van de De Ruijterkade hebben altijd gesteld dat zij een tippelzone willen en geen moreel oordeel over tippelprostitutie hebben. Zij wilden echter van de overlast af en wilden ook graag meedenken over het vormgeven van een zone. Het College heeft misschien gehoopt dat door deze twee zaken aan elkaar te koppelen de overlast weg zou zijn. Daarvan wil ik wel zeggen, dat dit niet op alle fronten is gelukt. Het bestrijden van overlast blijft toch altijd een kwestie van zoeken naar de juist e aanpak. Doet men het met sociale pensions of met nachtopvang? Dat behoort dan tot de overlast, die wij op dit moment mede proberen te bestrijden vanuit h et idee dat deze mensen een dak boven hun hoofd zouden moeten hebben en niet op straat moeten leven. Op dit moment is er een tippelzone. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het volksgezondheidsbeleid vind ik dat dit College buitengewoon slagvaardig en daadkrachtig is geweest, door ervoor te zorgen dat de tippelzone er op het juiste moment zou zijn. De Raad heeft een aantal besluiten genomen, onder andere over de bordeelvergunningen, die door de Burgemeester voortvarend worden uitgevoerd. De Raad heeft gezegd dat ook de bordeelhouders moesten worden aangepakt. Dit moet een tak van bedrijvigheid worden zonder illegalen. Wij hebben gezamenlijk uitgesproken dat wij geen opjaagbeleid van illegalen willen hebben. In het deba t over de Koppelingswet hebben wij gezegd, dat iedereen hier recht heeft op zorg en gezondheidszorg. Lang niet iedereen, maar wel een deel van de vrouwen die ten gevolge van het raadsbreed gesteunde beleid vanachter de ramen op straat zijn gekomen, zit nu ook op de tippelzone. Ook een klein deel van de heroïneprostituees zit daar, maar minder dan ik had gehoopt. Er zitten ook anderen. Vanuit het oogpunt van volksgezondheid, ten aanzien van ziekten die wij daar aantreffen en die ik moet bestrijden vanwege het epidemiologische karakter, ben ik er zeer mee ingenomen dat wij ook die groepen nu zien en daar iets aan kunnen doen. Gaarne voer ik deze discussie uitgebreid in de commissie. De Raad kent dan enigszins mijn inbreng en kan zich daarop goed voorbereiden. (De heer VAN BOMMEL: U zegt dat er steeds minder verslaafde prostituees zijn en dat dit ook geen probleem was, omdat de zone daarvoor oorspronkelijk niet was bedoeld. Toch herinner ik mij heel goed de discussie in deze Raad over de vraag of het besluit over de komst van een tippelzone referendabel zou zijn. Op grond van het feit dat het ging om verslaafde prostituees, dus een kwetsbare groep, is destijds het referenduminitiatief afgewezen. Ik stel nu vast dat, wanneer daar een tippelzone overblijft waar geen verslaafde vrouwen werken, deze grondslag volkomen is komen te vervallen en het daarmee eigenlijk een referendabel besluit zou zijn.) (Mevr. GREWEL: U hebt de wethouder toch horen zeggen, dat er minder verslaafde vrouwen werken dan zij had gehoopt? U maakt daar nu meteen van "geen verslaafde vrouwen".) Misschien mag ik voor de helderheid van de discussie erop wijzen, dat geprobeerd is, het zo te doen. Wij hebben echter gezegd, dat het een omstreden vestiging van een noodzakelijke voorziening was voor een groep, die wij verdrukt vinden, te weten mensen die om welke reden dan ook gaan tippelen. Hun wilden wij veiligheid geven. De heroïne was toen niet alleen het argument. (De VOORZITTER: Over ruim twee weken zal aan de hand van een evaluatie een uitvoerige discussie plaatsvinden in de commissie onder leiding van mevr. Spier. De heer Van Bommel heeft nu in twee termijnen uitvoerig antwoord gekregen.) (De heer VAN BOMMEL: De wethouder gaat ook in op het Wallenbeleid. Dat is haar portefeuille niet. Dat is het probleem.) Wij doen aan integraal bestuur. U kunt mij in de commissie niet aanspreken op vragen die ik niet kan beantwoorden, vervolgens zeggen "u hebt een integrale verantwoordelijkheid" en nu stellen dat ik geen andere onderdelen mag noemen. De algemene en financiële beschouwingen worden gesloten. De heer KÖHLER: (orde) Mijnheer de Voorzitter. Ik wil iets zeggen over de stapel moties, waarvan het klaarblijkelijk de bedoeling is deze in december te behandelen. Mijn fractie vindt dit een noviteit waarmee zij niet is ingenomen. Onzes inziens is de procedure, dat men bij de algemene en financiële beschouwingen over zaken die men belangrijk vindt moties indient. Dan kan het College daarop reageren, kan men het debat erover afronden en de moties in stemming brengen. Anders hoort dit bij de hoofdstuksgewijze behandeling, waarover is afgesproken dat bij de behandeling in de commissies moties worden ingediend die daarna worden voorzien van preadvies. Nu krijgen wij een heel andere situatie, namelijk dat fracties zaken die kennelijk bedoeld zijn voor de verdere procedure bij de algemene beschouwingen op tafel leggen. Als wij dat gaan doen, weet ik wel wat er volgend jaar gebeurt. Iedereen die de eerste wil zijn op een bepaald terrein, zorgt dan dat zijn moties bij de algemene beschouwingen op tafel liggen. Dan ligt hier een stapel van 100 moties op tafel . Ik verwijt het overigens die fracties niet. Ik ben ervan uitgegaan dat zij ook van mening waren dat de moties vandaag of gisteren op tafel dienden te komen om deze nu te kunnen afhandelen. Op enkele punten vind ik het dan ook heel juist dat wethouder Peer deze moties van een preadvies heeft voorzien. Er zijn zelfs voorstellen bij, bijvoorbeeld over de waterschappen, waarbij wij de wethouder iets willen meegeven. Dat behoeft geen twee maanden te wachten. Het zou te gek zijn als de D66-motie over de Noord-Zuidlijn tot december zou moeten wachten op besluitvorming, terwijl wij in november spreken over de Noord- Zuidlijn. Er zijn dus voorstellen waarvan ik volstrekt niet begrijp, waarom zij nu zouden moeten worden ingediend en pas in december worden afgehandeld. Ik ben het derhalve niet eens met de door het College ingeslagen weg inzake de afhandeling van deze moties. Ik zie ook wel in, dat wij de moties nu zonder preadvies niet in stemming kunnen brengen, maar ik wilde dit toch even gezegd hebben, omdat de Raad dit wellicht volgend jaar op een andere wijze moet voorbereiden. De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik voel mij mede verantwoordelijk voor deze procedure. Ik ben van mening dat de heer Köhler bij enkele moties wel een punt heeft, bijvoorbeeld bij de motie over het waterschap . Ik kan mij ook voorstellen dat het College enkele moties preadviseert, zodat wi j deze over veertien dagen in stemming kunnen brengen en niet tot half december moeten wachten. Ik meen dat dit een verstandige opmerking is van de heer Köhler. Ik heb er nooit bij nagedacht. De VOORZITTER: Wat nu gebeurt, is conform de gemaakte afspraak. Ik sluit mij aan bij de heer Houterman, dat de heer Köhler wel gelijk heeft dat er , doordat wij de behandeling zes of zeven weken uit elkaar hebben getrokken, een probleem kan zijn met de actualiteit. Wethouder Peer heeft op enkele punten hierin reeds voorzien. Op enkele punten staan door de volgorde van de komende weken de zaken niet in een juiste relatie met elkaar. De heer Houterman heeft gesuggereerd dat hierin in dat geval zou kunnen worden voorzien door over drie weken over enkele punten te stemmen. Ik stel voor dat wij dit vrijdag a.s. aan de hand van de lijst moties in het College bespreken en onze bevindingen zo snel mogelijk aan de Raad meedelen. Indien er naar het oordeel van het College aanleiding is om daarover andere beslissingen te nemen dan nu voorliggen, namelijk om er eerder, over drie weken, over te stemmen, zou dat niet alleen voor de moties die in ieder geval sneller moeten worden afgehandeld maar voor het gehele pakket kunnen gelden. Wij zullen elke motie in dit opzicht tegen het licht houden en de Raad daarover berichten. Als de Commissie voor de Werkwijze vervolgens aangeeft, eerder bijeen te willen komen of de Voorzitter hierover tussentijds te willen spreken, ben ik daarvoor beschikbaar. Ik geef de heer Köhler toe, dat de huidige gang van zaken, te weten dat alleen de begroting wordt vastgesteld en de rest zes weken wordt verschoven, mij niet geheel bevredigend lijkt. Over het amendement van de heer Köhler (nr. 534) gaan wij in ieder geval aanstonds stemmen. Aan de orde is de stemming over de voordracht nr. 512 (vaststelling begrotin g voor 1997). De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2706 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Aan de orde is de stemming over het amendement-Köhler c.s. (nr. 534). De heer LEVIE: (stemmotivering) Ik ben tot tweemaal toe in gebreke gebleven omdat ik had aangekondigd dat ik zou ingaan op het amendement, hetgeen ik onvoldoende heb gedaan. Voor de PvdA-fractie is het verhogen van de onroerende-zaakbelasting geen doel op zichzelf. Wij vinden zelfs dat het laa g houden van lasten een beter doel is dan het verhogen ervan, als er al sprake ka n zijn van doelen. Het gaat erom, hoeveel ruimte de gemeente nodig heeft. Wij menen dat in deze begroting voldoende ruimte zit, ook voor doelen die de fracti e van GroenLinks aangeeft. Daarom stemmen wij tegen het amendement. De heer VAN DUIJN: Dit amendement schept enige ruimte om meer te doen voor degenen die in Amsterdam armoede lijden, bijvoorbeeld door verkoop van gezond voedsel aan hen, niet voor vele andere noodzakelijke plannen. Ik zal dit amendement steunen. Het amendement-Köhler c.s. (nr. 534) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Breunissen, Van Duijn, Hulsman, Köhler, mevr. Princen, Raksowidjojo en mevr. Schutte zich voor het amendement hebben verklaard. Voordracht nr. 518 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2725 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Aan de orde is thans: 18 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 9 oktober 1996 tot vaststelling van het bestemmingsplan Voormalige Boerhaavekliniek (Gemeenteblad afd. 1, nr. 510, blz. 2689). Mevr. PRINCEN: (stemmotivering): Ik neem vanmiddag de rol van oppositiepartij ook op mij, in die zin dat wij een verschil van mening hebben, niet over de Boerhaavekliniek zelf, maar over de parkeernorm aldaar. Aangezien duidelijk is dat de meningen hierover zeer uiteenlopen, weet ik dat ik dit met een stemmotivering af kan, want de fractie van GroenLinks krijgt hoe dan ook haar zin niet. In april 1995 is de Boerhaavekliniek aangewezen als grootstedeli jk project. Dat creëerde voor KÖHLER de mogelijkheid er een kantoor te vestigen. Dat is gelukt. De verbouwing is bijna gereed. Nu ligt er een bestemmingsplan voor de bouw van een ondergrondse parkeergarage voor 32 plaatsen, hetgeen betekent dat wij uitgaan van een B-locatie. Indien wij zouden uitgaan van een A - locatie, zou het om 17 tot 18 parkeerplaatsen gaan. Dat scheelt 14 plaatsen. De fractie van GroenLinks stelt dat op deze locatie de regels voor een A-locatie zouden kunnen gelden. Wat het milieu betreft, gaan wij ervan uit dat dit een deel van de binnenstad is. Formeel is dit volgens het structuurplan niet zo, ma ar eerder hebben wij gesteld, dat het ook om bepaalde redenen een grootstedelijk project moest worden. De plaats van de Boerhaavekliniek is voorts goed ontsloten door openbaar vervoer. Tevens komt er een parkeergarage bij het Stedelijk Museum, waar de bezoekers van KÖHLER eventueel op kosten van KÖHLER zelf zouden kunnen parkeren. Kortom, 17 tot 18 parkeerplaatsen vindt de GroenLinks-fractie meer dan voldoende. De VOORZITTER: Mag ik u vragen naar uw stemgedrag? Ik begrijp dat u tegen het onderdeel parkeergarage in de voordracht zult stemmen? Mevr. PRINCEN: Inderdaad. De heer VAN DUIJN: In de tuin van het voormalige gebouw van de Boerhaavekliniek is geconstateerd, dat illegale kap van tientallen bomen heeft plaatsgevonden, dit nog wel onder het mom van bodemsanering. Dat is dus een heel eigenaardig soort bodemsanering, met een omgekeerde, ongewenste werking. Ik ben hier van top tot teen tegen gekant. Over de parkeergarage ben i k het eens met mevr. Princen. Ik zal tegen deze voordracht stemmen. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2691 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met dien verstande dat de fractie van De Groenen wordt geacht tegen de voordracht te hebben gestemd en dat de fractie van GroenLinks wordt geacht tegen het onderdeel betrekking hebbende op het onderdeel parkeergarage van de Boerhaavekliniek te hebben gestemd. 22A Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 22 oktober 1996 tot vaststelling van de Tijdelijke referendumverordening 1996 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 524, blz. 2759). De VOORZITTER: Ik wijs erop, dat de voordracht is gewijzigd. Onderdeel I is geschrapt. Aan de orde is dus uitsluitend de gewijzigde referendumverordening, zoals bedoeld onder II en de daarachter liggende verordening. De heer SPIT: (stemmotivering) De CDA-fractie heeft zich in deze Raad altijd voor een referendumverordening verklaard. Ik moet toegeven dat daarover in mijn achterban genuanceerd wordt gedacht. Het kost mij veel minder moeite om een referendumverordening in mijn achterban te verdedigen en daarin ook gelijk te krijgen, als deze tijdelijke verordening de definitieve verordening z ou zijn. Dus stem ik van harte in met de tijdelijke verordening en koester ik nog altijd de hoop dat de Raad zo verstandig zal zijn, deze verordening tot de definitieve te verheffen. De heer HOUTERMAN: Wij willen geen zand in de referendummachine voor IJburg gooien, dus gaan wij akkoord met deze tijdelijke verordening. Wat ons betreft, heeft minister Dijkstal het grootste gelijk van de wereld. De moti e van de fracties van het CDA en de VVD over de niet-limitatieve opsomming ware beter geweest. Ook de VVD-fractie hoopt dat de wethouder deze tijdelijke verordening zo laat. Voor ons hoeft er geen andere verordening te komen. De wethouder hoeft ook niet in beroep te gaan. Dat zal ik over drie weken nog eens herhalen. Mevr. HOOGLAND: De PvdA-fractie is van mening dat de tijdelijke referendumverordening in deze vorm een goede is. Bij de behandeling van de referendumverordening 1996 hebben wij aangedrongen op een eventuele noodverordening, die nu "tijdelijke verordening" heet, omdat ook de PvdA- fractie de hoop heeft dat deze verordening in een later stadium kan worden vervangen door de referendumverordening 1996. De heer VAN DUIJN: Ik betreur dat het nodig is dat de gemeente Amsterdam deze verordening in werking stelt, want als iemand ongelijk heeft, is het wel minister Dijkstal met het argument dat de Gemeenteraad van Amsterdam het primaat van de volksvertegenwoordiging heeft opgegeven. Het omgekeerde is het geval. Juist minister Dijkstal tracht de Amsterdamse Gemeenteraad het primaat uit handen te slaan. Het is de wil van de Gemeenteraad van Amsterdam geweest om een referendumverordening van kracht te doen zijn. Op die manier heeft de Raad ook gebruik gemaakt van zijn politieke primaat. Dat siert de Gemeenteraad van Amsterdam. Dus ik stem overtuigd voor. De heer ROBBERS: De verordening die wij hadden, was uitstekend. Wij zijn het oneens met de minister, die deze wil vernietigen. Dat hebben wij ook altijd gezegd. Ook voor het toekomstige traject is het duidelijk waar de fractie van D66 staat. Wij staan voor de referendumverordening die wij hadden, maar wij willen geen enkel gat laten vallen. Wij willen op alle fronten ervoor zorgen, d at de burgers geen seconde verstoken zullen zijn van het middel van het referendum en dat ook de lopende zaken door kunnen gaan. Vandaar, dat wij het voorstel van het College voor de noodverordening zullen steunen. De heer BREUNISSEN: De fractie van GroenLinks is het niet eens met de Kroon om de referendumverordening te vernietigen. Dat is niet vanwege onze republikeinse opvattingen, maar omdat wij vinden dat de Amsterdamse referendumverordening goed was. Wij hopen ook dat de noodverordening tijdelijk is en dat Amsterdam zo spoedig mogelijk het gevecht van het ouderwetse Den Haag wint. De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2759 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Aan de orde zijn opnieuw de benoemingen. De VOORZITTER: Ik herinner eraan, dat mevr. Schutte gisteren twee procedurevoorstellen heeft gedaan. Mevr. SCHUTTE: Ik wil gaarne het woord voeren over de benoeming van de directeur van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst. De VOORZITTER: Dat heeft betrekking op het salaris? Mevr. SCHUTTE: Inderdaad, maar ook over de procedure heb ik nog een opmerking. De VOORZITTER: Het is gebruikelijk om over salariskwesties, hetgeen een aangelegenheid van het College is, in comité-generaal te spreken. Ik stel voor te besluiten tot een comité-generaal. Conform besloten. De VOORZITTER doet hierna om 16.37 uur de vergadering overgaan in comité-generaal. Na heropening der deuren om 17.02 uur stelt de Voorzitter opnieuw aan de orde de benoemingen. De VOORZITTER nodigt de leden Bijlsma, Breunissen en Spit uit, met hem het bureau van stemopneming te vormen. In de notulen van de raadsvergadering van 18 september 1996 is ten onrechte vermeld, dat mevr. Irik is benoemd tot voorzitter van de Rekeningen-commissie. Die benoeming vindt heden plaats. Benoemd worden tot: Directeur van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst (nr. 513): F.J.M. Croonen Voorzitter van de Rekeningen-commissie: mevr. J.B. Irik. Ingeleverd werden 35 biljetten. De heer Croonen werd benoemd 31 stemmen voor en 3 stemmen tegen, terwijl 1 stem blanco werd ingeleverd. Mevr. Irik werd benoemd met 35 (algemene) stemmen. De VOORZITTER dankt de leden van het bureau van stemopneming voor de hem verleende hulp. De vergadering wordt om 17.10 uur gesloten.