Bron : Raad
Onderwerp : Raadsvergadering 24-10-96
Datum Raad : 24-10-96
Datum publikatie : 24-10-96
Middagzitting op donderdag 24 oktober 1996.
Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester.
Secretaris: mr. N.J. Gianotten, loco-secretaris, later mevr. drs. M. Sint,
secretaris.
De VOORZITTER heropent om 13.00 uur de de vorige avond geschorste
vergadering en stelt aan de orde de v o o r t z e t t i n g van de behandeling
van:
4
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 9 oktober 1996 tot
vaststelling van de begroting voor 1997 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 512, blz.
2705, en bijlagen P en P1).
Hierbij wordt tevens betrokken:
Adres van mevr. C.C.A. Pieters Kwiers-Martin van 11 september 1996 inzake
het kwijtschelden van gemeentelijke belastingen voor bijstandsgerechtigden.
en
9
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 10 oktober 1996 tot
vaststelling van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 1997 (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 518, blz. 2721).
De heer HOUTERMAN: Mijnheer De Voorzitter. De inbreng van de
Voorzitter van gisteravond was voor de VVD meteen "bingo". Wij hadden
meteen het gevoel en ik neem aan dat anderen het met ons constateerden: daar
staat onze burgervader met een verhaal dat klinkt als een klok. Op de
achtergrond klonk ook de kwaliteit van het Kabinet van de Burgemeester. Wat
dat betreft is er dus alle aanleiding tot tevredenheid. Ik schrok wel een momen
t.
Bekend is, dat wij goede relaties onderhielden met zijn ambtsvoorganger die ook
zo zijn hobby's had. Toen de huidige Voorzitter begon over roeien op de
Amstel, dacht ik meteen dat wij te maken hadden met weer een lobbyist voor de
verbreding van de Bosbaan, maar in de rest van het betoog kwam dat
nostalgische gevoel niet meer naar boven.
Wat de financiële beschouwingen betreft neem ik aan dat de heer Cornelissen
in tweede termijn, nu hij een nachtje heeft geslapen, nog terugkomt op een
aantal begrippen die hij heeft gehanteerd. Ik zal derhalve mijn kruit daaraan n
iet
verschieten.
Namens alle democratische partijen in deze Raad zal ik een motie indienen
waarin wij het College vragen, in en bij het bestuur van het nieuwe
Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht erop aan te dringen, een
kwijtscheldingsbeleid te voeren zoals gemeenten dat in het algemeen en
Amsterdam in het bijzonder doen. Het is naar mijn mening meer dan
symbolisch, dat alle partijen het initiatief voor de motie hebben genomen en di
e
ook hebben ondertekend.
De heer Levie zal nog nader ingaan op de combinatie van kwaliteitsoperaties
zoals die ons voor ogen staat, enerzijds vanuit zijn gedachtengoed van planning
en control en anderzijds vanuit de mogelijkheid om via een-loketstructuren en
procedures de slagvaardigheid in de komende tijd verder te vergroten. Een motie
terzake zal straks door de heer Levie worden ingediend.
Wij hebben naar aanleiding van de opmerking van de heer Spit gediscussieerd
over de vraag wat de Raad doet bij het vaststellen van de rompbegroting.
Gezien de goede inbreng in eerste termijn van wethouder Van der Aa ten
aanzien van de toekomst van de GSD is een getal genoemd waar wij vanuit
gaan. Naar aanleiding van zijn nadere rapportage zou de balans tussen
apparaatskosten en andere kosten kunnen worden herijkt.
Gelet op de pleidooien van mijn fractie inzake het belang van de binnenstad
in de komende tijd hebben wij ook nog eens nadrukkelijk de attentie van de
wethouder voor Financiën voor de budgettering van de binnenstad gevraagd. Wij
kennen een stelsel van stadsdeelfinanciën, maar wij kunnen ons voorstellen dat
de binnenstad als het gaat om de verdeelsleutel toch een specifieke positie hee
ft.
Zoals gisteren is gebleken, hebben wij ons hart voor de binnenstad geopend en
dat willen wij nu ook met onze portemonnee doen.
(De heer CORNELISSEN: Begrijp ik hieruit, dat u sympathie hebt voor
de motie die wij gisteren hebben ingediend?)
Ik zal die motie nog eens zeer serieus bekijken.
De heer Robbers heeft gisteren gesproken over de politieke status van de
VVD, namelijk dat zij vaak tegen iets argumenteert, maar dan toch voor iets
stemt. Ik denk dat dit een loepzuivere analyse is; ik ben er ook trots op. Ik v
ond
het eigenlijk geen kritiek, maar een compliment. VVD'ers maken een verschil
tussen twee begrippen, namelijk waarvoor wij staan en waarvoor wij gaan. Men
kan voor iets staan en men kan dan op een bepaald moment voor iets gaan.
Wellicht is dat onze koopmanstraditie. Als men op de markt staat en men geeft
korting, dan zet men eerst op het bord "Van fl 100 voor fl 60" en de koopman
kan dan duidelijk maken dat hij voor fl 100 stond, maar bereid is - dat is ook
politiek - een korting te geven, omdat men met collega's samen een meerderheid
moet halen. Ik denk dat wij daarin zeer ruimhartig zijn.
(De heer ROBBERS: Betekent dit, dat, als er bijvoorbeeld een
referendum over het parkeerbeleid zou komen, u dan als een
marktkoopman de argumentatie en het standpunt van de VVD rondom het
parkeerbeleid zou verkopen aan de bevolking?)
Als politicus zou ik nooit als een marktkoopman iets verkopen, want dat is
niet mijn talent. Men heeft echter wel kunnen constateren, dat wij ons in de
referendumcampagne loyaal opstellen ten aanzien van de inhoud van de
boodschap, maar wij herhalen wel iedere keer dat als het aan ons zou liggen dat
het referendum als zodanig niet zou moeten worden gehouden. Nu het evenwel
democratisch zover is gekomen, zullen wij er bij de uitvoering ook voor gaan.
(De heer ROBBERS: Ik begrijp wel wat uw standpunt is, want ik
constateer steeds dat het zo gaat, maar ik ben het er niet mee eens.)
Misschien kunt u enige introspectie in uw inbreng plegen. U had een oordeel
over alle andere partijen, maar nog niet over uw eigen fractie. Dat zou misschi
en
het verschil tussen de VVD en D66 kunnen zijn, namelijk dat veel mensen het
niet met de VVD eens zijn, maar altijd wel het gevoel hebben waar die club
voor staat. Veel mensen hebben wellicht ten opzichte van D66 een veel
genuanceerder gevoel.
(De heer ROBBERS: Daarop hopen wij ook. Ik heb het standpunt van de
VVD naar voren gehaald als een voorbeeld van hoe men als betrouwbaar
in de politiek en als betrouwbaar als politicus richting bevolking een
dubbele houding kan tonen. Ik vind dat de VVD door die dubbele
houding, dus ja zeggen en nee doen of andersom, de betrouwbaarheid van
de politiek in het algemeen dikwijls op het spel zet. Ik vind dat heel wat
ernstiger dan alleen een kwestie van "onze vrienden te vriend houden".)
Als de kiezers dat zouden zeggen, zou ik daarvan wakker liggen, maar niet al
s
die kritiek nooit van burgers en bedrijven komt. Zij zeggen wel eens dat het zo
hinderlijk van de VVD is dat zij altijd zo overduidelijk in haar standpunt is.
De
kritiek van de heer Robbers neem ik dan ook dankbaar in ontvangst. Dat is nu
juist een van die verschilpunten tussen de VVD en D66 en ik vind, dat wij die
niet dichter bij elkaar moeten brengen.
(De heer ROBBERS: Ik denk dat de kiezers goed zullen begrijpen dat,
als de VVD zegt dat zij ergens voor is, zij aan die houding en die belofte
van de VVD in de praktijk niet veel zullen hebben. VVD'ers stemmen
anders dan zij zeggen.)
U draait de zaak nu om. Men krijgt altijd in één adem van een woordvoerder
van de VVD te horen, dat als wij het alleen voor het zeggen zouden hebben, dit
het resultaat zou zijn, terwijl men gezien het coalitieverband op het volgende
kan
rekenen. Als men één kiezer tegenkomt die ons op onbetrouwbaarheid zou
kunnen betrappen, zou men van ons een mooie beloning krijgen.
De heer Van der Laan heeft ten aanzien van de stadsdelen opgemerkt, dat
voor zijn fractie het aantal stadsdelen niet het uitgangspunt van de discussie
is,
maar ook geen heilig getal. Ik vind dat een belangrijke opmerking. Ik wil een
handreiking doen: wij opteren voor zes stadsdelen, maar om (ook als goed
politicus) in de komende tijd een open discussie te krijgen stel ik, dat als vo
or
de PvdA zestien stadsdelen geen heilig getal is, voor ons een aantal van zes
stadsdelen dat ook niet is. Wat dat betreft heb gisteren naar mijn mening een
doorbraak bereikt.
(De heer CORNELISSEN: U hebt een nota ingediend bij de Raad en u
verwacht er een preadvies op, maar wat moet wethouder mevr. Ter Horst
nu? U stelt een aantal van zes stadsdelen voor, maar dat aantal laat u nu
meteen los.)
Dat is niet juist. Ons uitgangspunt is en blijft, met goede argumenten, zes
stadsdelen, maar wij zullen ons als altijd in de discussie blijven openstellen
voor
nieuwe argumenten, zoals de heer Van der Laan die aankondigde. Als er op
basis van goede argumenten er een goed getal uitkomt, kan men op ons rekenen.
(De heer KÖHLER: Mogen wij dat ook spoedig vernemen? Wij zijn wel
blij met het feit dat u alvast een standpunt in de discussie hebt gebracht
,
maar ik weet nu alleen maar waarvoor u staat; ik verzoek u binnenkort
ook te onthullen waarvoor u gaat.)
Wij gaan altijd voor goud, maar die uitdrukking is niet van onszelf, die is
van
de premier van dit land.
De heer Van der Laan geeft ons vervolgens een compliment over de
hoeveelheid ideeën die er af en toe bij de VVD leven, maar merkte ook op, dat
de VVD soms niet terugkomt op een idee. Daarin heeft hij ook gelijk. Het
overkomt ons af en toe dat wij een idee lanceren, maar dat wij vervolgens
daarop een reactie krijgen waarvan wij zeggen dat wij daaraan niet hebben
gedacht. Ik zal twee voorbeelden noemen. Gisteren heb ik in mijn tekst over
koopwoningen heel bewust het woord "kooprecht" gebruikt. De heer Van der
Laan heeft dat vanuit een juridische invalshoek benadert en juridisch gezien
heeft hij gelijk als hij stelt dat dit niet het juiste woord is. Ik heb niet he
t
juridische woord "kooprecht" bedoeld, maar het maatschappelijke begrip, in die
zin dat iedereen een gelijkwaardige kans moet hebben op een koopwoning; ik
herinner aan het gedachtengoed van Joop den Uyl: iedere arbeider heeft recht op
een auto. Dat was ook geen uitspraak waarmee men naar de garage kon gaan om
die auto op te halen, maar het was wel een emotionele oproep voor een
voorrecht.
Gisteren sprak ik ook over een jaarvergunning op het gebied van het
parkeerbeleid. In de fractie hadden wij daarover goed nagedacht, maar ik moet
wethouder Bakker complimenteren met wat hij zei over de fraudegevoeligheid.
Er wordt op die manier een goed idee gelanceerd, maar als men dan met goede
argumenten komt om het niet te doen, heb ik helemaal geen probleem om het
idee van de jaarvergunning in tweede termijn in te trekken. Wij schamen ons
daar niet voor.
(De heer SPIT: Zou de heer Den Uyl ook de uitzondering hebben
gemaakt, dat het recht van de arbeider op die auto alleen maar geldt als
hij niet in Amsterdam woont?)
Dat is een partijpolitieke vraag waarop ik als onbezoldigd voorlichter van d
e
PvdA liever geen antwoord geef.
(De heer SPIT: Dat is toch een vraag die in de lijn ligt van het
parkeerbeleid en dat betekent dat men, als men in Amsterdam woont,
geen recht op een auto heeft.)
Ik ben dat met u eens, maar ik vind het moeilijk daarop nu te antwoorden.
(De heer VAN DER LAAN: Ik vind het zelf ook een beetje moeilijk om
daarop te antwoorden. De heer Den Uyl heeft in 1965 gesproken over het
recht op een auto, maar dat zou nu toch wel anders moeten worden
bekeken.)
Ik kom op het belangrijkste punt van onze inbreng in tweede termijn, namelij
k
het parkeerbeleid. Ik zal eerst iets zeggen over de portefeuillehouder en over
ons
VIP-beleid. Wat de portefeuillehouder betreft wil ik klip en klaar zeggen, dat
ik
hem zou willen betitelen als een loyaal democraat. Loyaal betekent dat het
iemand is die perfect uitvoert wat wij allen hebben besproken en besloten. Ik
herhaal, dat deze wethouder wat betreft het parkeren voor zijn zaak staat zoals
wij dat hebben besloten. Wij zouden er echter geen problemen mee hebben als
de loyale democraat Bakker als lid van het College initiatieven richting de Raa
d
zou nemen om ons beleid aan te passen. Hij kan evenwel ook zeggen, dat dit
typisch iets is wat vanuit de Raad moet gebeuren, dat hij op die initiatieven
wacht en die handschoen zou willen opnemen.
Ik wil vervolgens voortborduren op de inbreng die mevr. Spier in de
afgelopen maanden heeft geleverd. Zij heeft onder meer heeft gesteld, dat in he
t
VIP drie kernen van beleid zitten: het woon-werkverkeer, het bezoekersverkeer
en de bewonersproblematiek in de binnenstad. De VVD voelt haarfijn aan, dat
wij niet op al die punten kunnen gaan morrelen; dat willen wij ook niet. Wij
menen echter, dat met betrekking tot het terugdringen van het woon-werkverkeer
en het noodzakelijke bezoekersverkeer wel één kritiekpunt richting de wethouder
valide is, namelijk dat onze parkeergarages veel sneller zouden moeten worden
gebouwd. Verder kunnen wij met het beleid ten aanzien van het woon-
werkverkeer en het bezoekersverkeer wel leven.
De politieke pijn van de VVD betreft de belangen van de bewoners van de
binnenstad. Wij zijn het eens met berichten in de media waarin wordt gesteld da
t
wethouder Bakker in de binnenstad een streng parkeerbeleid moet uitvoeren. Dat
beleid moet naar onze mening inderdaad streng zijn, maar ook rechtvaardig. Bij
de bewoners van de binnenstad doen zich twee knelpunten voor. Het eerste punt
betreft de koopkracht. Wij vragen ons af, of het eerlijk is dat bewoners van de
binnenstad per jaar 3,5 miljoen gulden meer betalen voor hun parkeervergunning
dan mensen in een ander gedeelte van de stad. Men kan stellen dat dit
marktconform is, maar men kan ook zeggen dat in een normale verdeling van de
onroerend-zaakbelasting al een bepaalde waarde van de huur of de koopwoning
is verdisconteerd. Wij hebben dan ook het stellige gevoel dat de zaak niet
rechtvaardig is geregeld voor bewoners van de binnenstad, voor wie de auto
vaak een eerste levensbehoefte is; vaak zijn het ook geen rijke mensen. Wij
moeten hierbij zeker de rechtvaardigheidsvraag stellen.
(De heer KÖHLER: U hebt in eerste termijn ook gezegd, dat u 3,5
miljoen gulden gaat ophoesten, maar dat geld is in de begroting al
verdeeld. Komt u met een wijzigingsvoorstel?)
Inderdaad.
Ik kom nu aan de kwantiteitsvraag, dus 2800 parkeerplaatsen. Wij willen dat
aantal bevriezen en de plaatsen pas op een later tijdstip verwijderen. De heer
Robbers heeft op dit punt zeer terecht opgemerkt, dat men een en ander niet
helemaal naar achteren moet plaatsen omdat men dan in één jaar een hele golf
krijgt. Waar staat echter in het VIP een verbod om die 2800 plaatsen voorlopig
of voor altijd te reserveren voor binnenstadbewoners die een vergunning hebben?
Men verandert dan niets in de mobiliteit; er wordt niet meer of minder verkeer
aangetrokken. Waarom zou men dit niet voor het komende jaar overwegen? Is
dat bespreekbaar?
(De heer ROBBERS: Dit is zeer uitvoerig onderdeel van bespreking
geweest, namelijk bij de vaststelling van het VIP. Door de Raad is dat om
zwaarwichtige redenen afgewezen omdat het absoluut niet kan worden
gehandhaafd. Wanneer een aantal systemen met blauwe zones,
strippenkaarten, vergunningen enz. door elkaar in één gebied wordt
toegelaten en men dat niet uit elkaar kan halen is dat volstrekt niet te
handhaven en dan wordt het pas echt een zooitje in de binnenstad.)
Ik ben het voor 100% met u eens dat wij dit in 1992 met elkaar hebben
besloten, maar wij zijn nu vier jaar verder. Als wij nu - het lijkt wat badiner
end,
maar zo is het niet bedoeld - mensen naar de maan schieten, zouden wij dan
niet in staat zijn om in de binnenstad, als wij x-honderd of x-duizend plaatsen
voor binnenstadbewoners met een vergunning reserveren, dit te handhaven?
(De heer ROBBERS: Wij kunnen geen mensen naar de maan schieten en
tegelijkertijd naar Mars en men kan geen mensen naar de maan schieten
met een onderzeeboot. Wij kunnen wel mensen naar de maan willen
schieten, maar als daar op geen enkele wijze een middel voor is, is dat
een voorbeeld van de stelling dat wij voor iets staan, maar dat wij gaan
voor iets wat onmogelijk is.)
Als er een politieke wil is, gedragen door veel leden van deze Raad, om iets
te doen voor de bewoners van de binnenstad, waarom zouden wij die uitdaging
dan niet aangaan en kijken of dat een mogelijkheid is?
(De heer ROBBERS: Wat wij doen voor de bewoners is exact verwoord
in de voorstellen die nu op tafel liggen en ook in de mix van maatregelen
die er komt. Een van de punten waarop door het College een
tegemoetkoming aan de Raad is gedaan, is om voor bewoners in de
avonduren het tarief met het oog op hun bezoekers op 50% van het
dagtarief te bepalen. Het is overigens maar zeer de vraag op dit het juist
e
effect bereikt, want als het tarief wordt gehalveerd, gaan bijvoorbeeld oo
k
cafébezoekers een goedkoop avondje uit. Het is dus maar de vraag of die
maatregel voor bezoekers van bejaarden iets oplevert. Het is een
tegemoetkoming aan de Raad om duidelijk te maken dat wij iets moeten
doen voor de bewoners die anders bijvoorbeeld hun kinderen niet meer op
bezoek krijgen omdat die fl 4 per uur te duur vinden.)
Dat is een ander idee, maar misschien is dat ook bespreekbaar. Wethouder
mevr. Ter Horst gaat volgend jaar conform het vastgestelde beleid circa 700
parkeerplaatsen opheffen. Is het dan zo'n probleem en zou het dan niet te
handhaven zijn als die 700 plaatsen wel worden opgeheven voor het woon-
werkverkeer en voor het bezoekersverkeer, maar dat die plaatsen wel worden
gehandhaafd voor vergunninghouders die in de binnenstad wonen?
(De heer KÖHLER: De kern van het VIP was, de binnenstad autoluwer
te maken.)
Dat betreft het rijden; niet het stilstaan.
(De heer KÖHLER: Als u die plaatsen allemaal gaat bestemmen voor
auto's van bewoners, die daar dan wel een groot deel van de dag staan,
maar die daar ook aan- en afrijden, wordt de binnenstad niet autoluwer.
Uiteraard kan dat echter zo worden georganiseerd.)
Het "autoluwer" slaat voor de VVD op het rijden met de auto, maar niet op
het bezitten van een auto. Wij zijn er nooit mee akkoord gegaan dat een
binnenstadbewoner niet het recht heeft om een auto te bezitten.
(De heer KÖHLER: Iedereen mag natuurlijk bezitten wat hij wil, maar u
bent er wel mee akkoord gegaan dat er niet voor iedere
binnenstadbewoner met een auto een parkeerplaats zou worden
gereserveerd. Die normering staat klip en klaar in het VIP.)
Dat wordt ook niet bereikt door het voorstel om die 2800 plaatsen voor
bewoners te reserveren; er blijft dan altijd nog een tekort.
(De heer KÖHLER: Zelfs in uw voorstel blijft er een tekort, want als
men ziet hoe lang de wachtlijst van bewoners is en hoeveel bewoners met
een auto erbij komen, lost dat het probleem niet op. Het gaat erom, dat
die plekken op straat worden opgeheven om de binnenstad autoluwer,
aantrekkelijker en leefbaarder te maken.)
Dat is het verschil tussen uw en mijn partij. Wij willen graag discussiëren
over de vraag, wat wij in de komende jaren onder autoluw moeten verstaan.
Hebben wij het over het rondrijden van auto's of praten wij dan over het op een
redelijke afstand van de woning kunnen parkeren?
(De heer KÖHLER: Het is een wel heel vrije interpretatie van autoluw
maken als u ervoor wilt zorgen dat iedereen zijn auto dicht in zijn buurt
kan parkeren. Men kan natuurlijk alles bespreken, maar in het VIP en ook
op basis van het referendum gaat het om minder autoverkeer ook door
parallel het aantal parkeerplaatsen te beperken, want naar parkeerplaatsen
wordt heen- en weggereden. U wilt daarvan af; u zegt nu eigenlijk: terug
naar het oude beleid, namelijk verminderen van het woon-werkverkeer)
En het bezoekersverkeer!
(De heer KÖHLER: Uw fractiegenote heeft pas nog voorgesteld
bezoekers gratis toe te laten.)
Dat pleidooi van mevr. Spier steunt de VVD-fractie van harte, maar als wij
willen dat er een politieke oplossing kom, wijs ik erop dat daarbij drie groepe
n
een rol spelen. Wij weten, dat wij niet al die groepen kunnen binnenhalen, maar
realiseren ons wel, dat wij boter bij de vis moeten leveren. Als wij een
dergelijke discussie aangaan - die discussie is ons zeer veel waard - kunnen wi
j
dat op drie momenten doen. Wij kunnen dat doen in januari 1997, als over de
motie van de heer Van der Laan c.s. inzake de economische effecten wordt
gerapporteerd. Wij zouden dat ook kunnen doen via een raadsbrede discussie en
wij zouden het kunnen doen via heronderhandeling over het programakkoord.
Wij realiseren ons, dat wij in politieke zin dan bereid moeten zijn om pijn te
lijden. Wij realiseren ons ook, dat, als wij iets tot stand willen brengen, wij
iets
te bieden moeten hebben. Wij weten bijvoorbeeld wat de gedachten van D66
zijn ten aanzien van het Parkeerfonds, de voeding en de uitgaven. De VVD heeft
daarover een andere mening.
Richting PvdA merk ik op, dat, als er onderhandelingen over het
programakkoord zouden moeten komen, de opstelling van de VVD zal zijn dat
het akkoord pas wordt gewijzigd als de drie partijen het met elkaar eens zijn.
Dat is ook mijn antwoord aan de heer Köhler. Als wij in het komend jaar de
tarieven voor de vergunningen van de binnenstadbewoners zouden verlagen,
weten wij dat er voor die 3,5 miljoen gulden dekking moet komen. Dat zal geen
dekking zijn die voor de VVD populair is. Ik vind namelijk, dat als men met een
voorstel komt, de dekking uit een hoek moet komen die voor liberalen gevoelig
is. Ik zeg toe, dat wij ons zo zullen opstellen dat wij ook op voor liberaal
gevoelige onderwerpen een open de discussie zullen aangaan.
De VVD is blijvend bereid om in paars te investeren, nu en in een volgende
periode. Wij zijn bereid, tot de bodem van ons politiek geweten te gaan, maar
bij het parkeerbeleid zijn wij in de toekomst niet bereid om door de bodem van
ons politiek geweten te zakken.
De VOORZITTER deel mede, dat is ingekomen:
40ø Motie van 24 oktober 1996 van de raadsleden Houterman, Köhler, Levie,
Van Duijn, Cornelissen, Van Bommel en Spit om er in en bij het bestuur van
het nieuwe Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht op aan te dringen, een
kwijtscheldingsbeleid te voeren zoals gemeenten dat in het algemeen en
Amsterdam in het bijzonder doen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 544, blz. 2789).
De motie is voldoende ondersteund en wordt terstond in behandeling
genomen.
De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. Het is voor D66 een zaak van
goed beleid om permanent te evalueren, wat het effect is van het parkeerbeleid
en of de doelstellingen worden bereikt. Die discussie willen wij altijd blijven
voeren en natuurlijk zijn alle partijen in de Raad, wij ook, bereid om
verbeteringen in de effectiviteit van het beleid te overwegen en te aanvaarden.
Een voorstel van de VVD tot halvering van de tarieven in de binnenstad zullen
wij met belangstelling bekijken en het zal van de aangekondigde dekking
afhangen of wij daarin kunnen meegaan.
Ik kom aan het punt van het veiligheidsbeleid, zoals onder andere door de
burgemeester verdedigd, en het optreden op de Wallen. Ik vraag opnieuw
aandacht voor het probleem, dat, als men met groeperingen die bereid zijn tot
contact en overleg niet goed samenwerkt, panden zullen worden afgestoten die
precies zullen worden opgekocht door degenen van wie wij niet willen dat zij
meer invloed op de Wallen krijgen. De heer Van der Laan heeft enkele concrete
voorbeelden genoemd. Het gaat vooral om de overdrachten die tussentijds
plaatsvinden. Wanneer exploitanten aanbieden met ons te praten over het
handhavingsbeleid, moeten wij daaraan gevolg geven. Wij moeten ook het beleid
aanscherpen dat erop is gericht, meer dan vroeger als gemeente zelf onmiddellij
k
vrijkomende panden te verwerven, zodat wij invloed kunnen uitoefenen op wat
daarmee gaat gebeuren.
Wat betreft het opnemen in de toeristische bewegwijzering van het
Homomonument vraagt het College met een slecht gemotiveerde afwijzing om
een raadsuitspraak die ik hierbij aan de hand van een in te dienen motie vraag.
In eerste termijn hebben verschillende fracties, met name die van de
collegepartijen, gevraagd om toekomstvisies en om onderzoeken daarnaar. Het
lijkt mij vanzelfsprekend dat die verzoeken bij elkaar worden gelegd en dat er
één onderzoek met één visie komt. Ik pleit er echter voor, dit toch niet te vee
l
op één hoop te gooien, maar de oorspronkelijke inzet van de fracties te
handhaven. Liever drie scenario's waaruit wij kunnen kiezen dan een algemeen
verhaal dat niemand meer begrijpt. Wat de VVD betreft: op de voorpagina van
haar beschouwingen staat "Een nieuwe eeuw, nieuwe kansen", maar het viel de
fractie van D66 enigszins tegen dat het door de VVD gevraagde
toekomstonderzoek maar tot 2000 mocht gaan; dat is niet inclusief de volgende
eeuw.
Naar aanleiding van de discussie met de wethouder over de NV Werk en de
GSD wil ik alleen het volgende opmerken. Als het College zegt, dat het planning
en control wil, dat het wil worden afgerekend op resultaten en dat het na het
afspreken van een termijn de resultaten presenteert, moet dat ook gebeuren. Als
mevr. Alkema tussentijds steeds maar om die rapporten vraagt, moet het College
flink zijn en "nee" zeggen, omdat het dit op afstand wil doen. Als mevr. Irik h
et
vraagt moet het College zelf maar weten welk antwoord het geeft. Het College
bepaalt hoe een en ander zal geschieden, op de langere termijn of tussentijds.
Als tussentijds rapportages worden gegeven en cijfers worden verstrekt, moet
men niet gepikeerd zijn wanneer raadsleden daarop ook ingaan en daarover ook
vragen stellen. Als men een naamloze vennootschap heeft die onafhankelijk is en
eigen campagnes mag maken, moet daarvoor geen toestemming in de
raadscommissie worden gevraagd. Dat is wat ik wil zeggen over de hele gang
van zaken bij NV Werk. Wij hebben vertrouwen in de resultaten, maar de
tussentijdse rapportages geven ons aanleiding tot vragen, juist omdat wij wille
n
dat er resultaten worden bereikt.
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
41ø Motie van 24 oktober 1996 van de raadsleden Robbers en mevr. Grewel
om het Homomonument in de toeristische bewegwijzering op te nemen
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 545, blz. 2791).
De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen.
De heer KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben in eerste termijn
aangetoond dat de coalitie niet homogeen is. De burgemeester antwoordde
daarop met de stelling: waar gehakt wordt vallen spaanders. Dat is natuurlijk
mogelijk, maar onze kritiek was nu juist, dat de collegepartners op elkaar
inhakken, hetgeen ertoe leidt, dat het gemeentelijk beleid dat moet worden
gevoerd en uitgevoerd, wordt ondermijnd.
Voor sommigen lag wethouder Bakker gisteren onder vuur; naar mijn mening
ging het vooral om losse flodders. De VVD roept: stop met autoluw maken,
maar een voorstel daartoe dient zij tot nu toe niet in. Het blijft bij de meded
eling
dat zij het VIP eigenlijk niet had gewild en men doet krampachtige verzoeken
aan de coalitiepartners om daarmee op te houden. Ik denk, dat de wethouder dan
vrij gemakkelijk de kritiek kan negeren, zoals hij ook in zijn beantwoording
heeft gedaan.
Het viel mij wat tegen, dat de PvdA in eerste termijn kwam met een
klagelijke inbreng over het gebrek aan alternatieven voor bewoners zonder
parkeervergunning, echter zonder daarvoor nieuwe alternatieven aan te dragen.
Een soort pathetische uitroep van: wethouder, kom toch eens met nieuwe
alternatieven. Ik denk, dat de wethouder terecht heeft aangegeven dat het binne
n
het bestaande gemeentelijke beleid niet mogelijk is, iedere bewoner in de
binnenstad die een auto wil kopen ook direct in zijn buurt van een
parkeervergunning te voorzien. Dat had ook niet gekund als wij het VIP niet
hadden. Dat zit niet in die paar honderd parkeerplaatsen die nu zijn opgeheven.
Er zijn een paar honderd plaatsen opgeheven en er staan 3000 mensen op de
wachtlijst. Los van het VIP kan dat dus niet en als men dan toch zoveel
mogelijk vergunningen wil geven, kan men twee kanten op, namelijk de kant
van de heer Houterman om de binnenstad niet autoluw te maken, dus negeren
van het referendum en het raadsbesluit over het VIP, of men kan het doen ten
koste van de bezoekers en ten koste van het economisch functioneren, dus
vermindering van het aantal plekken dat nodig is voor het economisch
noodzakelijke verkeer, waarop met name de PvdA bij behandeling van het VIP
zo nadrukkelijk heeft gewezen. Die consequentie wenst de PvdA natuurlijk ook
niet te trekken.
(De heer VAN DER LAAN: U hebt mij toch niet goed verstaan. Ik heb
gezegd, dat wij de uitbreiding van de winkeltijden reeds lang zagen
aankomen en dan ziet men ook het probleem dat dan gaat ontstaan met
bewoners op de wachtlijst. Ik heb het College gezegd, dat er in dit gebied
te weinig is gedaan. Op hetzelfde moment dat de tijden werden verlengd,
hadden er goede alternatieven moeten zijn. De wethouder heeft gezegd,
dat hij in januari 1997 met alternatieven komt; dat antwoordt hij op tal
van voorstellen die onder andere door de heer Bijlsma zijn gedaan, zoals
ten aanzien van park-and-ride, de knipkaart voor bezoekers van bewoners
enz. Dat heb ik hier niet herhaald. Ik heb er wel mijn teleurstelling over
uitgesproken dat er een tijdgat is tussen enerzijds de datum van een
verlenging van de tijden en anderzijds het opnieuw bekijken of de
alternatieven goed zijn. Ik zie niet wat daaraan mis is.
Wat uw opmerking over de parkeergarages betreft neem ik van iedereen
alle kritiek op mij, maar ik pleit wel ieder jaar voor een hoger tempo bij
die parkeergarages - wethouder Bakker zegt dat hij dat doet en dat vind
ik prima - maar u hebt tegen parkeergarages rond de binnenstad gestemd.
U verkeert dus nu niet in de positie om tegen welke collegepartij dan ook
iets te zeggen over die discussie. Als u zegt, dat u wel voor het VIP bent
,
maar tegen parkeergarages rond de binnenstad, bent u tegen het VIP; dat
hebben wij echter al vele malen met elkaar besproken.)
Zoals bekend, zijn wij tegen die parkeergarages, maar hebben wij ons wel
geconformeerd aan de doelstellingen van het VIP, hoewel wij verder hadden
willen gaan. Er was sprake van een compromis wat betreft het aantal
parkeerplaatsen dat zou verdwijnen in het kader van het autoluw maken.
(De heer VAN DER LAAN: Dat was hetzelfde als toen u wel voor het
stadion was, maar tegen het transferium.)
Als wij ergens gelijk in hebben gekregen, is dat het wel met onze kritiek op
het transferium.
(De heer VAN DER LAAN: Was er nu een ArenA geweest als daar geen
transferium was geweest? Wij hadden toch moeilijk over die
Burgemeester Stramanweg kunnen rijden!)
Ik weet niet of de grasmat dan slechter was geweest dan nu, maar die weg
had er omheen kunnen worden gelegd. Ik heb dat toen ook aangegeven en het
transferium was ook voor dit plan niet nodig; de gang van zaken wijst dat
inmiddels wel uit.
(De heer VAN DER LAAN: Het gaat nu alleen om het principe. Men
kon niet zeggen dat men voor het VIP was en tegen de 4400 plaatsen in
parkeergarages rond de binnenstad. Dat praat u niet weg.)
Wij waren er tegen om die garages allemaal rond de Singelgracht te gaan
plannen en wij waren er tegen dat op een aantal plekken in het stadshart meer
plekken terugkwamen in parkeergarages dan er op straat verdwenen. Wij hebben
daarvoor ook de alternatieven aangegeven bij de behandeling van het VIP. Het
gaat er echter om dat, los van uw of ons standpunt, het VIP tot nu toe
gemeentelijk beleid is. Het is dan interessant, of een collegepartij - in eerst
e
instantie de VVD - bereid is dat plan nog uit te voeren of niet. Ook interessan
t
is dat, als blijkt dat er niet voor elke bewoner een vergunning kan worden
gegeven, het College wordt gevraagd om met een alternatief te komen om het
toch te realiseren. Ik meen, dat u dan de plicht hebt om zelf iets te verzinnen
als
u denkt dat er zoveel fantasie mogelijk is. De heer Bijlsma heeft allerlei aard
ige
voorstellen gedaan, maar niet hiertoe.
(De heer VAN DER LAAN: Die komen in januari 1997 in de
raadscommissie.)
Ik heb al die vergaderingen bijgewoond en u moet mij dan eens aanwijzen
welke voorstellen dat zijn.)
(De heer VAN DER LAAN: Naar mijn mening doet u er niet goed aan,
ook niet vanuit uw eigen visie, om de PvdA en de VVD wat dat betreft in
één hok te zetten. De VVD zegt dat het niet goed gaat en dat zij wil
temporiseren, terwijl de PvdA zegt dat het niet goed gaat en dat zij wil
versnellen en sneller alternatieven wil. Dat is ook de lijn waarop
wethouder Bakker, de PvdA en D66 elkaar kunnen vinden.)
U spreekt over versnellen. Ik heb er dus heel goed aan gedaan, u nog even op
dit punt aan te spreken.
(De heer VAN DER LAAN: Dat is de oude stijl van oud-raadslid
Platvoet: je pakt je winst in het debat.)
Juist, ik wilde die term niet gebruiken, maar u begreep het perfect. Ik heb
echter de indruk, dat, als men nu ziet hoe weinig er verandert met deze hele
inbreng in het debat, het parkeerbeleid een periodiek nummertje dreigt te worde
n
en dat wethouder Bakker met de houding van "de honden blaffen, maar de
karavaan trekt verder" zijn feilloze politieke gevoel kan demonstreren. Wat ons
betreft trekt de karavaan ook verder en liefst zoveel mogelijk per fiets of met
openbaar vervoer.
Wethouder Van der Aa is tot onze spijt nauwelijks inhoudelijk ingegaan op de
vele punten van kritiek die zijn geuit en de vele suggesties die zijn gedaan. O
ok
het punt van het armoedebeleid wordt weer doorverwezen naar de debatten die
nog komen, terwijl wij hebben gewezen op een aantal voorstellen die er nu al
heel lang liggen. Wij vinden dat jammer, want het is voor ons een hoofdpunt en
dan zou men dus bij algemene en financiële beschouwingen daarover moeten
spreken. Dat heeft niet alleen onze fractie, maar dat hebben ook andere fractie
s
gedaan. Ik denk dan ook niet, dat het College inhoudelijk nu kan blijven
zwijgen. Ik kan mij overigens wel indenken dat wethouder Van der Aa niet
geïnspireerd is als de inbreng in het debat in eerste termijn van de zijde van
de
VVD alleen de kwijtschelding van hondenbelasting betreft en de enige inbreng
van De Groenen het gebruik van de Stadspas voor biologisch brood. Ik kan het
begrijpen als hij zegt, dat wij daarover nu maar even niet verder moeten praten
,
maar er liggen natuurlijk ook veel zwaarwegender voorstellen. Ik vind, dat het
College daarin ook eens stelling moet nemen, bijvoorbeeld over de
bijverdienregeling. D66 heeft op dat punt zijn standpunt herzien. D66 wilde het
vroeger wel, maar heeft het vorig jaar niet meegestemd met ons voorstel; die
fractie is door het College gewoon in een hok getimmerd. Ons voorstel kon niet,
was onbetaalbaar enz.
(De heer ROBBERS: In het kader van planning en control komen
dergelijke besluiten tot stand en aan het einde van de periode heeft de
meerderheid wel of geen gelijk gekregen.)
U trekt nu de conclusie dat het wel had gemoeten en dat het alsnog moet
worden gedaan.
Ik heb de PvdA gevraagd, of zij de bijverdienregeling wil verruimen. De
fractie had nog weinig spreektijd, maar ik heb wel schriftelijk antwoord gehad.
Ik denk echter dat wij hier het debat zouden moeten voortzetten, want in de
uitspraken van het congres van de PvdA over sociale zekerheid staat met zoveel
woorden dat de Regering de oude bijverdienregeling weer wil invoeren en wel
met steun van de PvdA. In de nieuwe Participatiewet moet dan precies datgene
worden opgenomen wat in de oude regeling stond, of zelfs nog meer dan dat.
Als wij het daarover eens zijn, kunnen wij dan met D66, PvdA en GroenLinks
nog voor volgend jaar dat beleid in die richting gaan uitzetten? Wij komen
daarmee dan, in het verlengde van het voorstel dat wij in onze nota al hebben
gedaan, bij de hoofdstuksgewijze behandeling van de begroting opnieuw met dit
voorstel.
(Mevr. IRIK: Wat wil de PvdA? Wij willen per volgend jaar een
uitbreiding van de bijverdienregeling tot eenoudergezinnen met kinderen
tot 15 jaar. Wij willen ook een uitbreiding van de bijverdienregeling voor
57,5-plussers. Dat komt voor in landelijke voorstellen en wij praten na
een evaluatie over wat wij tot nu toe hebben afgesproken over een
verdergaande uitbreiding, maar daarover doen wij nog geen concrete
uitspraken.)
U gaat dan minder ver dan uw landelijke partij, want in het congresdocument
staat: "De Regering wil de oude bijverdienregeling in de bijstand weer invoeren
.
Dat is winst en een belangrijke stap naar een meer algemene regeling in het
kader van de Participatiewet." Dat is naar mijn mening vigerend beleid van de
PvdA en ik denk dat de PvdA in Amsterdam niet minder ver moet gaan.
(Mevr. IRIK: Wij zijn de voortrekkers geweest voor het landelijke beleid.
Men moet echter wel met geld komen. Wij gaan niet zo ver dat wij de
regeling integraal herinvoeren zonder steun van het rijk.)
(De heer HULSMAN: Wanneer en waar heb ik in dit debat ooit de
voorstellen gezien waarover u sprak?)
(Mevr. IRIK: De PvdA vindt dat de algemene en financiële
beschouwingen op hoofdlijnen moeten worden gehouden; in de
commissies moet ook nog wat aardigs te bespreken zijn. Wij vonden dit
nu te veel in detail gaan.)
(De heer HULSMAN: U komt dus met die voorstellen in de komende
commissievergadering?)
(Mevr. IRIK: Inderdaad.)
Het schuift dan een beetje de goede kant op...
(De heer VAN DER LAAN: U moet nu zeggen: dat is prima.)
Dat u met die voorstellen komt wel, maar wat de inhoud betreft schuift het
maar een klein beetje onze kant op, want mevr. Irik zegt dat er maar een paar
stappen kunnen worden genomen aangezien anders het rijk met geld over de
brug moet komen. Dat is niet ons standpunt. Het geld voor die
bijverdienregeling ...
(De heer ROBBERS: ...zit in onze begroting!)
Inderdaad en er is eerder gezegd dat wij dat geld niet meer kunnen uitgeven
omdat dat bestemd was voor premies voor activering. Die blijken niet uitgegeven
te zijn en die zullen waarschijnlijk ook het volgend jaar niet in die mate tot
uitgave komen, dus daar zit ruimte en dan is het een beleidskeuze. In de
commissie zullen wij daarover echter verder discussiëren; ik ken mevr. Irik als
een grote deskundige op dit gebied, dus ik vertrouw erop dat wij het over dit
punt eens worden.
Ik kom op een ander punt waarover wij het kennelijk niet helemaal eens zijn,
namelijk Mokum Werkum. Ik heb lang in mijn geheugen moeten diepen om een
antwoord te vinden op de vraag, waar die leus vandaan komt, maar ik weet het
weer. Er heeft ooit eens de campagne Mokum Rokum plaatsgevonden voor een
overigens geflopte nieuwe sigaret die Mokum heette. Ik hoop niet dat dit een
voorteken is voor deze campagne. Waarom gaat het nu in onze kritiek? Er
worden Melkert-banen gecreëerd - dat loopt redelijk op schema onder leiding
van wethouder Van der Aa - maar er is nog een probleem met het vinden van
de geschikte mensen. Men kan daarbij dan een aantal kritische vragen stellen,
bijvoorbeeld hoe dat komt. De heer Van der Laan doet dat ook. Wij stellen de
vraag, of er niet te hoge functie-eisen worden gesteld; daaraan moet men dan
wat doen. Als dat gezien het karakter van de baan niet kan, is er dan niet een
te
lage vergoeding voor veeleisende functies. Moet men daaraan dan niets doen?
Voorts kan men de vraag stellen, of nog steeds de toeleiding van langdurig
werklozen naar die functies niet tekortschiet. Als dat in de begeleiding het ge
val
is, moet men daarop beter of anders inzetten. Ik verwacht daarover dan ook een
standpunt van de wethouder, want deze zegt: ik monitor om waar te nemen of
het niet lukt, dan ga ik nieuwe middelen inzetten en bijsturen en pas dan, dus
als
dat allemaal is gedaan en het zou nog niet lukken, komen wij misschien in de
fase om de concluderen dat wij in Amsterdam wel banen hebben maar toch ook
een aantal onwillige werklozen. Men komt dan op de discussie over de vraag of
dat wel rechtvaardig, maatschappelijk verantwoord enz. is, maar wel graag in di
e
volgorde en dat doet die campagne niet. De campagne begint bij de mentaliteit
van de werkloze. De directeur van de NV Werk zegt in de krant Nu of Nooit,
onder de kop Er is werk, nu de mensen nog: "Wij hebben aangetoond dat er
banen zijn en dat het argument 'er is geen werk', geen hout meer snijdt. Nu
moeten de mensen zich nog realiseren, dat werken leuk en ook normaal is." Dat
vinden wij een aanmatigende toon ten opzichte van werklozen die in de praktijk
hooguit een kleine kans hebben op betaald werk, met veelal weinig perspectief.
Daarom vonden wij de door mij geciteerde uitspraken van Jaap Boerdam niet
allemaal zo raak. Dat is niet de houding van waaruit die mensen moeten worden
benaderd. Men moet wat bieden waaraan de mensen ook iets hebben en men
moet hen niet aanspreken op vermeende onwil.
(De heer VAN DER LAAN: Ik ben dat met u eens. Dat zal u hopelijk
niet verbazen als u mij gisteren hebt gehoord. U zegt niets nieuws
vergeleken met wat ik heb gezegd. Ik zeg alleen, dat, als u op grond van
dit wat ongelukkige zinnetje van de directeur in een krant van 32 pagina's
zegt, dat de campagne de verantwoordelijkheid bij de werkzoekenden legt,
daar wat licht tussen zit. Aardiger kan ik het niet zeggen.)
Mijn spreektijd is beperkt, maar ik zal hier kopieën laten rondgaan van het
gehele interview; dan kan duidelijk zijn dat die ene zin de hele teneur weergee
ft.
(De heer VAN DER LAAN: U moet de hele krant laten rondgaan.)
Het is toch niet onbelangrijk dat ik vanwege de toon die door de directeur v
an
de NV Werk wordt gezet, het College aanspreek. Voor het interview met Louis
van Gaal zal ik de wethouder niet verantwoordelijk stellen.
(De heer VAN DER LAAN: U begrijpt wel wat ik bedoel. De campagne,
wat men er ook van mag zeggen, kan men niet op één hoop gooien met
dit ene ongelukkige zinnetje, dat inderdaad te veel richting
werkzoekenden gaat. Er staan tal van positieve verhalen in; de problemen
komen ook aan de orde. Ik vind, dat wij allen in deze Raad, samen met
de ambtenaren, beter ervoor kunnen zorgen dat de problemen zo snel
mogelijk worden opgelost in plaats van de campagne die het draagvlak
probeert te creëren, meteen in de sombere zwarte hoek te zetten.
Daarvoor hebben wij ook u nodig.)
Dat hoef u ons niet te zeggen; wij hebben steeds gezegd dat wij de campagnes
voor de Melkert-banen steunen, ondanks onze bedenkingen, en dat wij moeten
streven naar opwaardering, maar hier geldt: beter iets dan niets, laten wij era
an
beginnen. Wij hebben voor de arbeidstoeleiding in deze Raad diverse keren
nieuwe voorstellen gelanceerd, dus wat dat betreft kunt u ons niets verwijten.
Wij hebben er wel moeite mee als er dwars doorheen een campagne komt
waarin natuurlijk ook de goede dingen zitten, maar ook de hiervoor weergegeven
toon wordt aangeslagen. Daarop richtte zich onze kritiek, op niets meer en ook
niets minder. Het geld is overigens uitgegeven dus wat dat betreft is het een
kwestie van napraten.
Gezien mijn beperkte spreektijd sla ik het plan van de VVD inzake de
koopwoningen maar over. Ik vind dat jammer, want daarover valt veel te
zeggen, vooral waarom dat zo'n onzalig plan is. Uiteindelijk blijkt echter nu
ook, dat van het kooprecht, waarover ik in de tekst iets heb gelezen, geen spra
ke
is. Aan het zonder meer uitverkopen van de goedkope goede woningen willen de
woningcorporaties niet, zodat het plan gewoon niet doorgaat.
Ik rond af met de ozb, want daarover ligt er nog een amendement van ons. De
VVD zegt, dat de ozb eerst een aanpassing aan de loon- en prijsstijgingen heeft
gekend alvorens de verlaging is doorgegaan. Ik begrijp het niet, want ten eerst
e
was die nominale aanpassing te laag - slechts 1% tegen 2,5% loon- en
prijsstijgingen - en ten tweede wil de VVD in feite twee keer incasseren,
namelijk eerst bevriezen - dat is eigenlijk een verlaging - en daar nog eens
bovenop 6,4 miljoen gulden. Dat gaat ons veel te ver. Wij vinden het niet
evenwichtig dat tweederde van de extra middelen uit het Gemeentefonds in een
ozb-verlaging wordt gestopt. Wethouder Peer heeft in zijn beantwoording ook
niet ontkend dat dit vooral de rijkeren ten goede komt en dat de huurders er ni
et
of nauwelijks van profiteren. Daarom handhaven wij ons amendement.
(Wethouder PEER: Als ik al uw opmerkingen waarmee ik het niet eens
ben zou moeten ontkennen, was ik dik door de spreektijd van het College
gegaan. Ik laat dus wat er is gezegd voor verantwoording van de
sprekers.)
Er ligt een amendement en ik neem aan dat u in tweede termijn daarop
inhoudelijk ingaat.
De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Wij zijn dankbaar voor de
beantwoording door het College, te meer daar er voor ons uit blijkt, dat er
ruiterlijke erkenning is van de waarde van samenwerking met identiteitsgebonden
organisaties.
Ten aanzien van ons betoog over de communicatie meent de Voorzitter ons
optimisme voor de toekomst te mogen afleiden uit mededelingen die ons zouden
hebben bereikt over een verbeterde lobby van Amsterdam in Den Haag. Dat is
onjuist. Ons optimisme was gebaseerd op het feit dat wij hebben begrepen dat er
een afdeling Communicatie komt en dat die alle aandacht zou kunnen geven aan
de communicatie met de burger. Daar ging het ons om. Daarnaast is er
communicatie via een lobby in Den Haag, maar dat was niet de basis van ons
optimisme.
Aan het adres van GroenLinks merk ik op, dat het CDA in Amsterdam altijd
en uitdrukkelijk heeft verdedigd, dat voor lokale stelsels het kiesrecht in de
richting van migranten moet worden uitgebreid. Het verwondert mij, dat dit voor
GroenLinks nog een vraag was. Als die fractie goed oplet, zoals zij gewoonlijk
doet in de Raad, had zij geweten wat ons standpunt daarin was.
(De heer KÖHLER: Ik heb uw standpunt ook aangehaald. Mijn vraag,
was wat u hebt gedaan - kunt u daarover nog iets melden - en hoe u
denkt dit bij uw landelijke partij voor elkaar te krijgen.)
Ik kan u dat wel melden, maar ik moet constateren - u hebt dat ook wel eens
geconstateerd - dat de standpunten van de CDA-fractie in Amsterdam wel eens
afwijken van de standpunten van de CDA-fractie in de Tweede Kamer. Wij
steken dat nooit onder stoelen of banken, maar het leidt niet altijd door het d
oor
ons gewenste resultaat. Dat zal in uw partij ook wel eens voorkomen.
(De heer KÖHLER: Ongetwijfeld; dat ontken ik ook niet.)
Wij hebben wij geconstateerd, dat zowel de PvdA als D66 in hun betogen
nogal wat kritiek hebben op de houding van de VVD als het gaat om loyaliteit
aan het programakkoord. De VVD wijkt ervan af; zij heeft daarmee niet zoveel
problemen. De VVD meent dat te moeten compenseren met een uitdrukkelijk
uitgesproken hang naar paars, tot in alle eeuwigheid. Ik wil nu graag weten, wa
t
precies de inhoud van dat paarse begrip is. Is paars allen maar de mix van rood
en blauw? Is de kern van paars voor de VVD de samenwerking tussen twee
partijen, de VVD en PvdA, en niet meer dan dat? Dan is daarbij in een
monistisch stelsel elke mogelijkheid open en dan is zelfs een
afspiegelingscollege nog van paarse kleur, al is dat niet meer te herkennen. Of
is
paars het uitsluiten van de partij die jarenlang in de machtspositie heeft geze
ten,
zoals dat op landelijk niveau het geval is. Als dat het geval is, dient paars i
n
Amsterdam een geheel andere invulling te krijgen dan paars nu heeft.
(De heer HOUTERMAN: Ik kan de heer Spit op zijn wenken bedienen.
Paars bevat voor ons in Amsterdam twee begrippen, namelijk een
transparante bestuursstijl en vanuit de landelijke ontstaansgeschiedenis
inderdaad de bestuursstijl die de grootste partij in het land destijds
meende te moeten betrachten.)
U wilt toch niet beweren, dat een transparante bestuursstijl in Amsterdam
afhankelijk is van het feit of u en de heer Van der Laan samen in een coalitie
zitten?
(De heer HOUTERMAN: Mijn kritiek op uw partij betreft de landelijke
partij. De manier waarop uw partij twintig jaar of zelfs een eeuw met die
macht omgaat heeft ons als paarse mensen altijd gehinderd. Dat gaat dan
om die transparante bestuursstijl. Met Amsterdamse CDA'ers hebben wij
nooit problemen gehad als het gaat om achterkamertjespolitiek,
machtsmisbruik enz. Wat uw landelijke partij betreft is dat een ander
verhaal. Ik heb nog traumatische herinneringen aan de twee jaar dat ik
rondom het Kabinet-Lubbers heb mogen figureren. Wat ik daar heb
meegemaakt wenst men zijn ergste vijand niet toe.)
Ik meen, dat in deze Raad de Amsterdamse gemeentepolitiek aan de orde is
en niet de landelijke, integendeel, die behoort niet aan de orde te zijn.
(De heer ROBBERS: Ik herinner mij niet, dat in de laatste twintig jaar
het CDA en de VVD samen deel hebben uitgemaakt van het College. Ik
ben bang dat de ervaring van de heer Houterman meer op hoop dan op
ervaring is gebaseerd.
Ik ben hier niet om geschiedenisles te geven of te krijgen; ik ken de
geschiedenis redelijk goed. Hierover nu te praten is verloren tijd. De toekomst
is
belangrijk, belangrijker dan het verleden. Als de definitie van paars voor de
VVD de samenwerking van de VVD met de PvdA is, met daarbij andere
partijen, zodanig dat de transparantie van het bestuur behouden blijft, heb ik
daarmee geen moeite. Elke andere definitie vind ik problematisch. De heer Van
der Laan heeft niet uitdrukkelijk zegt dat het paars moet blijven. Door dat nie
t te
zeggen heeft hij kennelijk de andere mogelijkheden opengelaten.
(De heer VAN DER LAAN: Er zit een landelijke en een stedelijke
component in, maar niet ten aanzien van u en uw fractie. Wat voor de
PvdA het hoofdpunt was is evident; dat is werk, het creëren van banen
met behulp van uitkeringsgeld en het structureel maken van
uitkeringsgeld, maar ook de bundeling van inzet. Dat is vijftien jaar lang
in de politiek onbespreekbaar geweest. Het aardige is dat het in
Amsterdam het zo duidelijk was dat wij iets moesten doen aan werk, dat
via de VVD, de PvdA en D66 in Den Haag de partijen over de brug zijn
gekomen. Dat was wellicht ook gebeurd als heel Amsterdam niet had
bestaan, maar wij hebben dat als een heel vruchtbaar proces gezien en dat
heeft geleid tot die top-prioriteit. Dat intussen gaande de rit allerlei a
ndere
politieke verschillen hun relatieve plaats weer krijgen is evident, maar d
it
is het hoofdpunt voor dit College en zolang dit punt goed wordt
uitgevoerd doen wij daar enthousiast aan mee. Op de andere punten
maakt u, zoals u gisteravond kon zien, vorstelijk ruzie, want daar is het
natuurlijk minder leuk.)
Het CDA meent, dat het politieke circuit toch behoefte had aan helderheid op
dit punt.
(Wethouder BAKKER: Wat is nu uw eigen duidelijkheid? Wat hebt u nu
gewonnen. Is dit een sollicitatie naar iets?)
Ik heb beweerd, dat het CDA een stadsbestuurderspartij is en het CDA is dus
van mening, dat zij in het bestuur van deze stad op elk niveau een rol kan, mag
en zelfs moet spelen. Daar ben ik op uit. Als iemand meent, dat te moeten
blokkeren, moet men dat duidelijk zeggen, want dan weet ik waartegen ik moet
vechten. Zelfs als de D66'er Bakker meent dit te moeten blokkeren, wil ik dat
hij dat zegt.
Ik heb in mijn algemene beschouwingen gezegd, dat ik geen financiële
beschouwingen zou houden, omdat ik van mening was dat het financiële beleid
evenwichtig was; ik wilde door het doen van voorstellen om posten van het ene
naar het andere begrotingshoofdstuk over te hevelen die evenwichtigheid er niet
uit te halen. Daarna komt dan de heer Cornelissen, die zegt, dat ons een
donderwolk van 314 miljoen gulden boven het hoofd hangt. Hij was daarvan
zeer zenuwachtig geworden. Dat is natuurlijk een flagrante tegenstelling met
mijn opmerking over een uiterste evenwichtigheid. Of ik of hij heeft het dan ni
et
goed begrepen en ik wil vaststellen, dat ik het goed heb begrepen en hij niet.
Die donderwolk van 314 miljoen gulden bestaat niet. Een feitelijkheid is, dat e
r
geld - 314 miljoen gulden - via de Algemene Bijstandswet en andere zaken is
uitgegeven; wij hebben te veel geld uitgegeven, maar dat uitgegeven geld is in
de rekeningen verwerkt. Dat is verleden tijd. Wij hebben dan vervolgens het
sterke vermoeden dat er fraude is gepleegd tot een bedrag van circa 314 miljoen
gulden en dus noteren wij een claim van 314 miljoen gulden. Door het noteren
van die claim worden wij boekhoudkundig gezien 314 miljoen gulden rijker. Wij
zeggen dan dat dit waarschijnlijk een niet-inbare vordering is en dan komt de
heer Cornelissen hier met een donderwolk van 314 miljoen gulden aan. Wij zijn
nog steeds even arm of even rijk. Op het moment dat wij de claim gaan innen,
krijgen van elke gulden 10 cent, terwijl 90 cent voor de kas van de staat is. M
et
andere woorden: het bedrag van 314 miljoen gulden is, als wij er hard achteraan
lopen, geen risico maar een positieve inkomstenbron voor ons en dus moeten wij
het omdraaien.
(De heer VAN DER LAAN: Als u zo blijft rekenen, behoeft u niet meer
te solliciteren en komt er binnenkort een headhunter bij u langs.)
(De heer KÖHLER: Kan de heer Spit dan ook meteen met die
headhunter bespreken wat het rijk nog op dit punt zal doen? Het rijk zegt
misschien, als is aangetoond dat het geld onterecht is uitgegeven, dat het
die 90% terug wil hebben. Daar zit misschien het probleempje waarover
het gaat.)
Het gaat erom, dat men bij de algemene en financiële beschouwingen
constateert of de financiën wel of niet op orde zijn. Ik constateer dat die op
orde
zijn, redelijk gezond, en de heer Cornelissen constateert dat wij een onvoorzie
ne
donderwolk hebben van 314 miljoen gulden. Als dat juist zou zijn, zou de hele
Raad op zijn achterste poten moeten staan. Niemand staat echter op zijn
achterste poten, dus heeft de heer Cornelissen ongelijk.
(De heer CORNELISSEN: Ik denk toch, dat, wanneer wij een zeer
uitvoerige risicoparagraaf zouden krijgen, die dermate verontrustend is
wat betreft de terminologie en de getallen, dat men op een gegeven
moment niet anders kan concluderen dan dat, als dat allemaal zo ligt, er
een voorziening zou moeten worden getroffen en dat men als de bliksem
achter dat geld aan moet gaan. Wethouder Van der Aa heeft gisteren
echter duidelijk gezegd, dat het College er met buitengewone zorg en veel
creativiteit achteraan gaat. Mijn partij is een collegepartij en dan volg
ik
dat uiteraard, al houden wij het natuurlijk zeer scherp in de gaten. Die
risicoparagraaf is naar mijn mening niet voor niets in de nieuwe
gemeentewet aangegeven. Dat is gedaan opdat wij daar heel kritisch naar
kunnen kijken en of de gemeente wel tijdig, ook in de financiële
voorzieningensfeer, daarop zou moeten anticiperen. Dat is de bedoeling,
want anders kan men het net zo goed weglaten. Als u dan constateert, dat,
omdat een aantal mensen niet reageert, het probleem er niet is, lijkt mij
dat wel erg simpel.)
Dit is geen interruptie meer maar een betoog, dat langs mijn betoog heen gaa
t.
Het gaat om de vraag, of de risicoparagraaf wel goed door u is gelezen. Ik ben
van mening, dat dit niet het geval is. Ik hoop dat de wethouder in tweede
termijn hieraan enkele woorden wil wijden zodat wij kunnen constateren waar de
waarheid ligt.
(De heer HOUTERMAN: De Raad heeft er nu al een paar woorden aan
gewijd. Wat de strafkortingen van het rijk en dergelijke onderwerpen
betreft zit u ernaast.)
Ik heb niet gesproken over strafkortingen, maar over een risico van 314
miljoen gulden; dat is een ander verhaal.
(De heer HOUTERMAN: De heer Cornelissen heeft gelijk als hij zegt
dat er sprake van een potentieel risico is. Als zou het maar 10% zijn, dan
is dat altijd nog een bedrag van ruim 30 miljoen gulden en dat was naar
mijn mening de strekking van het betoog van de heer Cornelissen.)
(De heer HULSMAN: Ik denk dat het eerder om 90% gaat dan om 10%.
Het zou kunnen zijn, dat die 10% niet wordt geïnd, maar die claim van
90% zou eventueel op ons kunnen worden gelegd als wij niet in staat
zijn, om het geld terug te halen. Het is dan een politieke kwestie.)
Wij hebben in de gemeentebegroting nog nooit een voorziening getroffen voor
een claim die het rijk eventueel op ons zou kunnen leggen. Ook is bij bestaande
strafkortingen van 20 miljoen gulden de mogelijkheid voor het rijk om op het
volle bedrag een claim te leggen juridisch gezien nul.
(De heer HULSMAN: Naar mijn mening gaat u langs de zaak heen. Het
gaat om een bedrag waarvan het ons rijk vraagt, dit terug te vragen. Dat
behoeft niet alleen om fraude te gaan, maar ook terugvordering en
verhaalsplicht zijn zaken die erin spelen en 90% daarvan moeten wij dan
aan het rijk overdragen.)
Dus als wij een gulden innen, is een dubbeltje voor ons.
(De heer ROBBERS: U gaat er eigenlijk vanuit, dat het rijk dit bedrag
heeft afgeschreven als dubieuze posten.)
Kennelijk moeten verschillende leden van de Raad nog boekhouden leren.
(De heer CORNELISSEN: Wellicht is dit het wel het kardinale verschil.
De voorganger van wethouder Peer heeft eens gezegd, dat hij hier zat
voor het financiële beleid en niet om te boekhouden. Ik begrijp dat de
heer Spit kan boekhouden.)
Gisteren heeft er een interessante discussie plaatsgevonden tussen de VVD en
de PvdA over het volkshuisvestingsbeleid en de rol daarin van het eigen-
woningbezit. Ik wil partij kiezen. Wij zijn het met de PvdA eens als het gaat o
m
de overdreven stelling inzake 150.000 woningen en het totaal leegverkopen van
de woningcorporaties. Wij erkennen uitdrukkelijk de waarde van de
woningcorporatie als huurcorporatie in ons huisvestingsbeleid. Wij zouden die
waarde graag willen laten voortbestaan. Dat neemt niet weg, dat wij een
corporatie van huiseigenaren ook best zien zitten en wij geloven, dat een
corporatie in het middenveld een zeer zinnige instantie zou zijn. Het is dus ge
en
kwestie van het een of het ander, beide moeten mogelijk zijn. Het CDA zegt nog
altijd vol overtuiging, dat het een sociaal-psychologisch van belang is dat men
het eigen-woningbezit, vooral voor de mensen aan de onderkant van de
samenleving, bevordert, want in de ontplooiing van de mens is dat stuk eigen
bezit van zeer groot belang. Ik denk dat dit in de benadering van de PvdA te
veel is weggeschoven. Ik zou dat graag wat meer naar voren halen; wellicht dat
wij dan heel dicht bij elkaar kunnen komen. In Amsterdam zou men bij de
bevordering van eigen-woningbezit beide vormen, zowel het sociaal-
psychologisch instrument als het huisvestingsinstrument, als instrument van
demografie, heel goed kunnen gebruiken.
(De heer VAN DER LAAN: Ik denk, mede gezien de traditie, dat wij het
in de grote lijnen wel eens kunnen worden. Ik moest mij gisteren in het
debat echter afzetten tegen iets wat fundamenteel en principieel te ver va
n
ons af lag. Dat deed geen recht aan de achtergrond van corporaties. Ik
herinner u nog even aan de discussie over paars en niet-paars.)
(De heer HOUTERMAN: De VVD stelt, dat een corporatie ook
koopwoningen kan administreren en beheren, in welke vorm dan ook. Een
corporatie kan een mengvorm van huur- en koopwoningen beheren. Het
aantal van de genoemde 150.000 woningen is inderdaad ons ideaal, maar
tegen het idee van gemengde corporaties kunt u niets hebben.)
Ik constateer, dat beide heren van mening zijn dat met het CDA op dit punt
een transparant beleid kan worden gevoerd.
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil een kleine vogelvlucht
maken boven de stad en ik zou daarbij willen eindigen bij Daidalos en Icarus. I
k
zou daarom graag wethouder Stadig op zijn plaats achter de tafel zien.
(De VOORZITTER: De wethouder vliegt nog even rond.)
De Voorzitter heeft gesproken over het rapport van de Commissie-Andriessen.
Hoorde ik het nu goed dat er weer een beetje hoop in zijn stem kwam? Ik zou
graag willen, dat hij dat onmiddellijk tegenspreekt, want wij hebben toch een
heel lang en breed debat gehad over de stadsprovincie. Wij zijn daarmee nu toch
klaar en dat moeten wij dan wel aan de Regering laten weten.
De heer Van der Laan heeft gezegd, dat het idee om boven de Ringweg te
bouwen niet zo gek is; binnen dertig jaar zou dat misschien kunnen gebeuren of
gebeurd zijn. Bedoelt de heer Van der Laan daarmee, dat zijn fractie bereid is,
aan dit project te werken?
(De heer VAN DER LAAN: Ik vind, dat in uw voorstel wel een
bepaalde visie zit. Als wij spreken over eventuele realisering over dertig
jaar, moet dat nu in de gedachtevorming serieuzer worden betrokken dan
tot nu toe gebeurde. Het staat wel met wiskundige zekerheid vast dat het
niet over tien jaar zal gebeuren. De vraag aan u is, of u, als wij praten
over het weilandje bij Sloten, Ijburg enz. niet al te gemakkelijk wilt
verwijzen naar de mogelijkheid dat wij over tien jaar boven de Ringweg
woningen bouwen.)
Het is wel zo, dat binnenkort uitvoering zal worden gegeven aan een
onderdeel van dit plan, namelijk om het plein bij Bos en Lommer te overbouwen
met kantoren en woningen. Zover weg ligt het dus niet. Ook aan de Zuidas is
wethouder Stadig bezig.
(De heer VAN DER LAAN: Wij moeten voor 2005 in en om de stad
40.000 woningen bouwen. Dat kan in die tijd nooit boven de Ringweg.)
Het is nog de vraag, of het kan worden uitgevoerd, waar dan ook, maar het is
wel duidelijk, dat een substantieel deel van die woningen boven de Ringweg zou
kunnen worden gebouwd als men nu aan het werk gaat.
(Wethouder STADIG: Zoals u weet ben ik dat niet met u eens.)
Wij komen er nu niet uit, maar ik nodig met name de heren Stadig en Van
der Laan uit om op 14 november a.s. in de Zuiderkerk met een aantal andere
deskundigen verder over dit idee te denken en te praten.
Ik vind het jammer dat wethouder Van der Aa een beetje met de staart tussen
de benen naar de commissie is gevlucht toen het over Mokum Werkum ging,
want hij weet dat ik geen lid ben van de desbetreffende commissie van advies.
Wethouder Bakker merkte op, dat wij wat het VIP betreft in de pas lopen. Ik
ben dat niet met hem eens. Het zal hem niet zijn ontgaan, dat in het stuk staat
,
dat er per saldo tussen de 3000 en 4000 parkeerplaatsen moeten worden
opgeheven, ook na aftrek van gebouwde parkeerplaatsen. Dit betekent dat, nu
wij al een paar jaar bezig zijn met het VIP, al een aardig aantal parkeerplaats
en
zou moeten zijn opgeheven. Op het maaiveld zijn ongeveer 750 parkeerplaatsen
opgeheven, maar daar staat tegenover, dat er aan de Nieuwezijds Kolk een
garage met 400 parkeerplaatsen is gebouwd en dat er de laatste tijd ook een
groot aantal particuliere ondergrondse parkeerplaatsen is gerealiseerd. Per sal
do
zijn er nog maar enkele tientallen parkeerplaatsen opgeheven. Het "in de pas
lopen" is zeker niet waar wat betreft het opheffen van parkeerplaatsen. De
wethouder doet zijn best, ik vind het ook bewonderenswaardig dat hij op het
punt van de tarieven stand houdt, maar het gedram dat de binnenstad te autoluw
zou worden raakt kant noch wal, want in werkelijkheid lopen wij achter bij de
realisering van het VIP. Als de heer Houterman het VIP ter discussie wil stelle
n,
lijkt mij dat heel goed; ik wil hem er echter wel op wijzen dat het nog steeds
niet wordt uitgevoerd.
(De heer ROBBERS: U was toch in de commissievergadering aanwezig
toen de Parkeerbalans werd besproken? Er is toen toch aangetoond, dat
wat het VIP betreft in het aantal jaren het geplande aantal parkeerplaatse
n
op het maaiveld is opgeheven en dat gerekend met de parkeerplaatsen in
gebouwde voorzieningen die meetellen, wij nog precies op schema zaten?
U was erbij. Het is ook door de commissie goedgekeurd.)
Ik was het niet met die berekening eens.
(De heer ROBBERS: U moet dan zeggen dat u het een paar maanden
geleden met de conclusie niet eens was.)
Dat heb ik ook nooit onder stoelen of banken gestoken. Ik vind dat de
realisering van de autoluwe binnenstad zeer te wensen overlaat. Er zijn nog
steeds zeer veel auto's, het autobezit neemt nog toe en de opheffing van
parkeerplaatsen gaat helemaal niet snel, dat vordert amper.
Wat betreft de Noord-Zuidlijn zitten wij niet alleen met de exploitatielaste
n
van de Ringspoorlijn, maar ook met de gestegen investeringslasten van de
Noord-Zuidlijn. Tijdens een bijeenkomst die in de Boekmanzaal heeft
plaatsgevonden bleek, dat de investeringslasten met circa 350 miljoen gulden
zullen moeten worden verhoogd. Het geheel komt nu neer op een kleine 2
miljard gulden. Ik weet niet waar een dekking vandaan kan komen voor die 350
miljoen gulden, bestaande uit 150 miljoen gulden voor het tracé-Ferdinand
Bolstraat en 200 miljoen gulden voor investeringslasten die zijn toegenomen.
(Wethouder BAKKER: Daarover onderhandelen wij met het rijk. Ik moet
de Raad daarover mededelingen doen voordat de Raad een besluit neemt
en dat zal ook gebeuren.)
Het lijkt mij, dat dit spoedig zal moeten gebeuren.
(Wethouder BAKKER: Het onderwerp zal 27 november 1996 in de Raad
worden behandeld. Voor die tijd moet ik nog de Raad inlichten en
meestal doe ik wel wat ik heb beloofd.)
Ik hoop, dat dit inderdaad gebeurt. Ik neem niet aan, dat de fractie van D66
dan zal voorstellen om een particuliere onderneming, zoals rederij Lovers, de
Noord-Zuidlijn te laten exploiteren, alhoewel niets ondenkbaar is.
Ten slotte kom ik aan Ijburg. De communicatie daarover heeft richting
bevolking tot nu toe nogal in het teken gestaan van propagandafilmpjes en het i
s
zo, dat geld voor die propaganda een behoorlijke uitgavenpost vormt. Er is nu
circa 1,5 miljoen gulden uitgegeven voor propaganda. Het lijkt mij, dat, wannee
r
er een referendum komt, de volksvertegenwoordiging van Amsterdam haar
kracht moet zoeken in het leveren van argumenten en niet in het alsmaar
herhalen van propagandafilmpjes. Ik verzoek het College, het te zoeken in de
kwaliteit van de argumenten en niet in de massaliteit van de propaganda.
(De heer ROBBERS: Streeft u dan naar dezelfde kwaliteit als de eerste
grote advertentie van Natuurmonumenten?)
Ik kan niet zeggen dat ik dat een slechte advertentie vond.
(De heer ROBBERS: U vond dat een hoge kwaliteit? Zou u willen, dat
de gemeente dezelfde hoge kwaliteit bereikt? Ik hoop, dat de gemeente
met haar propaganda en het met argumenten verdedigen van Ijburg een
duizend maal betere kwaliteit zal bereiken.)
In het algemeen gesproken hoop ik dat het in het referendum zal gaan om de
kwaliteit van de argumenten en niet om de omvang van het aantal pagina's of de
frequentie van het aantal televisiefilmpjes.
(De heer ROBBERS: Als de kiezers dat ook vinden, zie ik de uitslag van
het referendum met vertrouwen tegemoet.)
Ik ook; dan zal ook blijken of wethouder Stadig, zoals hij zegt, kan
zwemmen, anders dan Icarus. Wanneer de uitslag voor IJburg negatief zal zijn,
zal het wel een behoorlijke verandering in het beleid teweeg moeten brengen. De
wethouder heeft mij trouwens een aantal mogelijkheden gegeven om mijn
identiteit te onthullen. Wie ben ik nu eigenlijk? Tantalus, Sisyphus of nog een
andere naarling? Ik heb er nog eens goed over nagedacht en eigenlijk ben ik
Daidalos. Men zal misschien zeggen dat ik die rol aan de heer Cnoop Koopmans
had toebedeeld, maar ik vond het een beetje gênant om te onthullen dat ik Duco
Stadigs vader ben. Bovendien zag ik er ook tegenop om zijn lijk uit het Ijmeer
te moeten vissen en hem daarna te begraven. Ik wil niet te hoog vliegen en ik
wil ook niet vlak over het water scheren. Ik wil gewoon woningen flink boven
de grond bouwen, maar niet al te hoog.
(De heer LEVIE: Weet u zeker dat u niet Boreas bent, de god van de
wind die golfjes op het water veroorzaakt?)
Dat ben ik allemaal heel zeker ook. Daidalos lijkt mij een bescheiden rol.
De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb in eerste termijn
kritiek geuit op de wijze waarop Mokum Werkum in zijn campagnekrant banen
probeert aan te reiken. De heer Köhler heeft ook het zinnetje herhaald wat ik i
n
eerste termijn heb geciteerd, namelijk daar waar de directeur van Mokum
Werkum uitlegt dat mensen moeten beseffen dat werken leuk en ook normaal is.
Volgens mij beseffen de mensen dat wel, want zeer veel mensen staan
ingeschreven bij de arbeidsbureaus, doen zeer veel sollicitaties en doen alles
om
aan het werk te komen. Ik ben blij, dat ook van andere kanten vanmiddag wordt
gezegd, dat er eigenlijk iets mis is met die uitspraken van de directeur. Ik vi
nd,
dat dit ook een gevolg zou moeten hebben. Die campagne kan inderdaad die
uitstraling hebben op werklozen, maar ook op werkenden, want natuurlijk zijn er
mensen die denken dat werklozen niet hard genoeg hun best doen en dat zij te
snel tevreden zijn met een uitkering. In heel veel gevallen is dat onterecht. A
ls
in een dergelijke campagne van de gemeente Amsterdam, die omvangrijk is en
waarin een directeur een centrale rol speelt, dat soort uitspraken worden
gebezigd, kunnen wij dat niet onbeantwoord laten. Ik verwacht dan van de
verantwoordelijke wethouder dat hij daarover iets zegt en dat hij ook iets doet
.
Andere partijen in de Raad geven hetzelfde aan, maar het heeft geen gevolg en
dat zou het volgens mij wel moeten hebben.
Van de kant van de PvdA is mij gevraagd, wat de SP dan zelf heeft
voorgesteld als het gaat om werk. Ik heb gisteren gesproken over het belangrijk
e
instrument van arbeidstijdverkorting. De heer Köhler heeft gezegd, dat de motie
op dat terrein - nieuwe banen bij de gemeente invullen voor 32 uur - nog op
uitvoering wacht. Het is een belangrijk punt van kritiek, dat ik deel. Het is i
n elk
geval een voorstel, ook van de kant van mijn partij, dat ik steeds heb gesteund
.
Daarnaast heb ik gewezen, nu en eerder, op de verdringing van regulier betaalde
arbeid binnen het gemeentelijk apparaat die met de ambtenarenstatus wordt
verricht. Ik praat dan over echte banen, terwijl de heer Van der Laan spreekt
over kunstbanen. Dat is een wezenlijk verschil.
(De heer VAN DER LAAN: Wij zijn het eens over arbeidstijdverkorting.
U mag dat best op uw conto schrijven, maar ik vind belangrijker, dat er
echte banen komen. Ik wil echter graag van u horen: hoe?)
Als er binnen het gemeentelijk apparaat taken zijn waarvan wij vinden dat di
e
moeten worden uitgevoerd - die zijn er - en er is een uitbreiding van
werkgelegenheid binnen het gemeentelijk apparaat, dan zullen naar mijn mening
die banen in eerste instantie moeten worden opgevuld door regulier betaalde
werknemers. Ik heb vorig jaar nog verwezen naar de Gemeentelijke
Archiefdienst waar ongeveer de helft van de mensen die daar werkzaam waren
in een werkgelegenheidsproject zit. Ik vind dat niet kies. Men kan dan wel
zeggen, dat wij die mensen wel aan een dagtaak of een 32-urige werkweek
helpen, maar ik vind dat niet in orde. Men kan dan vervolgens zeggen dat die
mensen daarmee blij zijn, maar men stimuleert daarmee verdringing van gewone
arbeidsplaatsen bij gemeentelijke diensten.
(De heer VAN DER LAAN: Dat verhaal is wel aardig, maar zelfs de
vakbond die daarvoor van nature altijd benauwd was, maakt op dit
ogenblik geen punt meer van verdringing; er groeit consensus. Als wij
aan uw criterium van het creëren van alleen echte banen moeten voldoen,
komen wij in Amsterdam, met alle invloed die wij hebben, uit op slechts
een paar honderd banen. U kunt dat niet zetten tegenover die 10.000
banen die via de NV Werk worden gecreëerd.)
U en de krant spreken steeds over die 10.000 banen, maar veel interessanter
is
10.000 mensen. Als wij 10.000 banen creëren en wij daarmee 5000 mensen aan
de slag krijgen, kunnen wij beter spreken over 5000 banen; laat het aantal van
10.000 dan maar zitten.
(De heer VAN DER LAAN: Ik ben dat met u eens, maar zie even de
portee niet.)
Dat is de kern. Wij hebben het steeds over 10.000 banen - u komt nu ook
weer met dat getal - maar mijn verhaal is, dat een deel van die banen er al is,
maar dat zit binnen het gemeentelijk apparaat en dat wordt straks ingevuld door
één of misschien twee mensen meer, omdat er sprake is van verdringing van
gewone arbeid bij de gemeente.
(De heer VAN DER LAAN: U gebruikt weer het begrip verdringing,
maar dat is echt een discussie vier jaar gelden. Wij zijn blij, dat op weg
naar meer werkgelegenheid er 10.000 banen van 32 uur met weliswaar te
laag salaris en alle bijkomende problemen, kunnen worden gecreëerd. U
zegt steeds dat u het zo belangrijk vindt dat het geen volwaardige banen
zijn en u wijst daarbij dan op die paar honderd volwaardige banen. Hier
hebben wij een fors politiek verschil van mening.)
Dat politieke verschil van mening hebben wij al eerder vastgesteld. Los
daarvan meen ik, dat u iets te snel gaat als u zegt dat de discussie van
verdringing niet meer aan de orde is; die is nog steeds aan de orde en die zal
ook altijd aan de orde blijven. Men kan niet zeggen dat het op basis van
uitspraken van enkele vakbondsbestuurders een gepasseerd station is enz. Dat is
niet juist.
(De heer VAN DER LAAN: De echte portee van onze discussie was, dat
u zegt dat het College en de Raad tijdbommen leggen. Ik vind een
tijdbom een gevaarlijk ding en ik vind dit dus een zwaar punt. Ik heb
gisteren daarop geantwoord, dat ik het wat gemakkelijk vind dergelijke
zware woorden ten aanzien van het beleid te gebruiken als men ziet dat
het toch kan gaan lukken en dat het substantiële waarde heeft. Als u dan
alleen maar blijft zeggen, reeds vanaf de eerste dag van het plan-Schaefer
,
dat de salarissen niet volwaardig zijn, vind ik dat fantasieloze oppositie
.)
Ik heb veel meer gezegd dan alleen dat de salarissen waardeloos zijn. Het ga
at
bij die banen om de problemen die daarmee samenhangen. Als men Melkert-
banen en banenpoolplaatsen zo zou kunnen organiseren dat er na verloop van
tijd een automatische doorstroom is naar regulier werk, is men al een heel stuk
verder dan het huidige beleid.
(Wethouder mevr. TER HORST: Ik moet het in mijn commissie stellen
zonder uw intelligente inbreng en daarom maak ik gebruik van deze
raadsvergadering. Als u zegt, dat ook moet worden getracht, reguliere
banen te creëren, ben ik dat zeker met u eens. U geeft echter niet aan,
dat, als men dat doet en men daarvoor ook de volledige salarislasten
draagt, men dat geld op de een of andere manier ter beschikking zal
moeten stellen. Bij de gemeente werkt het niet zo, dat, als er nieuwe
banen worden gecreëerd, daarvoor automatisch geld beschikbaar is. Het
zou betekenen, dat wij onze inwoners daarvoor zouden moeten aanslaan.
Is dat ook een consequentie die u daaruit trekt?)
U gaat even een paar stappen te snel. Men moet eerst constateren dat er
werkgelegenheid is bij de gemeente, dat er taken liggen op gemeentelijk terrein
waarvan iedereen in de Raad vindt dat die moeten worden uitgevoerd.
Vervolgens gaat men kijken hoe die moeten worden uitgevoerd. Als men dan tot
de conclusie komt dat bepaalde dingen in het gemeentelijk apparaat misschien
niet kunnen worden uitgevoerd, is dat een politieke kwestie. In de Raad zullen
wij daarover dan discussiëren en kan, als wij uitgaan van de huidige beschikbar
e
middelen, waarschijnlijk een aantal taken niet worden uitgevoerd. Ik heb geen
zak met geld.
(Wethouder mevr. TER HORST: Laat ik het concreet formuleren. Zou u
de consequentie accepteren dat er niet op alle trams in Amsterdam
conducteurs komen als wij niet gebruik zullen maken van de Melkert-
constructie, maar die mensen een salaris krijgen dat past binnen de
salarisschalen van het Gemeentevervoerbedrijf en dat wij dan zelf voor
onze rekening zouden moeten nemen?)
Ik zou dan prioriteiten moeten stellen. Ik kan mij voorstellen dat ik er bin
nen
het gemeentelijk apparaat prioriteit aan zou geven om wel conducteurs op de
tram te hebben. Er zouden dan taken bij andere diensten - ik verwijs naar
bijvoorbeeld de Gemeentelijke Archiefdienst die veel dingen doet met mensen
die een werkgelegenheidsproject zitten - taken komen te vervallen. De
consequentie is dat binnen het gemeentelijk apparaat wordt geschoven.
Met betrekking tot de tippelzone voor verslaafde prostituees wijs ik erop, d
at
anders dan in het verleden de consensus over dit onderwerp in de Raad is
verdwenen. In de commissie van advies is door velen geconstateerd dat het met
die tippelzone niet goed gaat; de verslaafde prostituees komen daar niet en dat
vormt een probleem. Politieke partijen hebben in de commissie daarover
opmerkingen gemaakt en ik herkende daarin veel van mijn eigen standpunt.
(Mevr. SCHUTTE: U zegt, dat er een probleem is omdat verslaafde
prostituees niet naar de tippelzone komen. Stel dat zij er wel waren
gekomen met in hun kielzog een enkele dealer enz., dan had u ook
gesteld dat de tippelzone vanwege de drugsoverlast moest worden
opgeheven.)
Dat hangt af van de mate van waarin er drugsoverlast wordt geconstateerd. Bi
j
de vaststelling dat er een tippelzone bij de Theemsweg moest komen - ik heb
dat besluit niet gesteund - heeft iedereen hier gezegd dat het geen overlast ma
g
geven en dat er hulpverleningsprogramma's moeten komen. Als daaraan niet zou
zijn voldaan, zou er vandaag ook hierover zijn gesproken.
(De heer ROBBERS: Daaraan wordt kennelijk wel voldaan. Wij hebben
vanaf het begin steeds gezegd dat het een tippelzone zonder beperkingen
is.)
Zegt u nu dat de tippelzone is geslaagd omdat er geen drugsoverlast is?
(De heer ROBBERS: Wij hebben vanaf het begin geconstateerd, dat, als
er een tippelzone wordt ingesteld en er niet meer wordt uitgegaan van
gedogen, er geen beperking kan worden opgelegd aan welke vrouwen dan
ook die daar hun werk gaan zoeken. Wij hebben niet gezegd dat de
heroïneprostituees naar de tippelzone moeten, maar wij hebben wel als
voorwaarde gesteld dat er geen sprake moet zijn van overlast. In dat
laatste zijn wij geslaagd en in het eerste valt er nog wat te doen.)
(De heer MEIJER: Ik vind dat de heer Van Bommel iets te
gemakkelijk de opvatting van andere fracties in de Commissie voor
Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken annexeert. Daar is
vanuit een heel andere intentie, ook richting de burgemeester,
gesproken. Er zijn inderdaad verschillende vragen gesteld, maar
naar mijn mening is er door niemand, behalve dan door u, gezegd
dat die zone moest worden gesloten.)
Dat is juist, maar er is wel heel kritisch gekeken naar het functioneren van
de
tippelzone op dit moment en er zijn vragen gesteld op grond waarvan anderen -
ik in dit geval - zouden kunnen zeggen, dat, als er niet aan de oorspronkelijke
bedoeling van de tippelzone wordt voldaan, het een beetje ophoudt.
(Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Ik kan u niet volgen. Ik heb
met u ook wel eens in een andere commissie een debat gehad over de
tippelzone en uw uitspraak was, dat u principieel tegen welke tippelzone
dan ook bent; u kiest voor een andere oplossing. Dat was een principieel
debat. Naar mijn mening gebruikt u nu gelegenheidsargumenten om
alsnog uw principe binnen te halen.)
Ik spreek het College en de Raad aan op de oorspronkelijke bedoelingen met
de tippelzone.
(Mevr. SCHUTTE: De oorspronkelijke bedoeling was, dat er op de
tippelzone kan en mag worden getippeld en dat gebeurt op dit moment
ook.)
Door verslaafde prostituees! Er was ook een motie inzake een
hulpverleningsprogramma. Het was niet uitsluitend, maar vooral gericht op
verslaafde prostituees. Als die er dan vervolgens steeds minder komen en
uiteindelijk misschien helemaal niet meer, kan niemand zeggen dat men tevreden
is met de tippelzone; dat kan men niet staande houden.
(Mevr. SCHUTTE: Die beperking staat niet in de APV.)
Ik weet dat en daarover hebben wij gedebatteerd, maar ik raad u aan, de
debatten nog eens na te lezen. Het is heel duidelijk vooral bedoeld - dat staat
ook in de voordracht - voor verslaafde prostituees.
(De heer ROBBERS: In de debatten is ook duidelijk naar voren
gekomen, dat de meerderheid van de Raad vond dat de tippelzone om
zichzelf moest worden ingericht en niet alleen voor een bepaalde groep.)
Waarom hoor ik dan niemand meer over de verslaafde prostituees?
(De heer ROBBERS: Dat is niet juist, want bij de evaluatie in de
commissie is juist gezegd, dat wat betreft de handhaving - de taak van de
burgemeester - er buiten de tippelzone niet wordt getippeld. De
hulpverlening is geen organiserende taak want de hulpverlening volgt
altijd de groepen om dan hulp te bieden als dat nodig is. Als er niet word
t
gehandhaafd, moet de zorgplicht van de gemeente zich naar andere
plaatsen richten, maar dat is toch wel wat anders dan wanneer de
tippelzone wordt afgeschaft.)
Die twee punten houden toch verband met elkaar. De hulpverlening is daar
waar het aanbod is. Dat aanbod volgt nu de prostituees de stad in, zodat daar d
e
hulpverlening kan worden verzorgd, want dat is uiteindelijk de bedoeling. Op de
tippelzone zelf zien de hulpverleners het niet zitten, omdat zij daar eigenlijk
niets te doen hebben.
(De heer ROBBERS: Dat is volstrekt logisch. Zij hebben niet tot taak
vrouwen naar zich toe te halen. U citeert steeds raadsuitspraken, maar u
citeert niet goed.)
Ik heb de Raad niet geciteerd. Ik heb alleen nog eens gewezen op de
oorspronkelijke bedoeling van de Raad, maar als men dan zegt dat die bedoeling
anders is, mag dat zo zijn, maar is dat niet mijn visie.
(Mevr. SCHUTTE: U moet bij de evaluatie dan maar eens uitleggen wat
uw bedoeling is als die tippelzone zou worden gesloten. Wat is dan uw
voorstel?)
U stelt nu een vraag waarop ik heel graag een antwoord zou willen geven,
maar vervolgens zegt u dat ik dat maar eens tijdens de evaluatie moet doen.
Bovendien denk ik, dat de Voorzitter mij niet extra spreektijd geeft om dat nu
uiteen te zetten. Ik heb op dit terrein een motie ingediend en die is eigenlijk
toch
nog een beetje slap geformuleerd. Ik denk, dat de uitspraken die door de
burgemeester op dit punt zijn gedaan, kunnen worden gecorrigeerd. Ik vind het
niet redelijk om voor een evaluatie, dus voor alle gegevens op tafel liggen en
voordat erover is gesproken, te zeggen dat wat er ook gebeurt, die zone er blij
ft.
Het parkeerbeleid dat de VVD voorstaat is mij inmiddels niet meer duidelijk.
Men wil vasthouden aan het VIP en anderzijds proberen de bewoners van de
binnenstad tegemoet te komen. Het is een kwestie van gemakkelijk uitspraken
doen, maar die moeten dan wel ergens voor staan. Er zijn voorstellen genoemd
die wel wat zouden kunnen inhouden, maar tegelijkertijd denk ik aan het einde
van deze discussie dat die voor de bewoners van de binnenstad niets heeft
opgeleverd. Ik vind dat erg mager.
(De heer KÖHLER: Uw motie betreft bewonersplaatsen in aan te leggen
parkeergarages. Zou dat ook kunnen gaan om bestaande parkeergarages?
Betekent het reserveren voor bewoners dat er dubbel gebruik moet komen
of dat er alleen plekken voor bewoners mogen komen?)
Wat betreft het reserveren voor bewoners wijs ik erop dat dit niet mogelijk
als
dubbel gebruik zou worden toegestaan, want dan zou een bewoner bijvoorbeeld
alleen in de avonduren kunnen parkeren en misschien ook niet in het weekend;
het weekend is inmiddels ook uitgebreid. Dat zou een probleem geven. Met
betrekking tot bewonersplaatsen in bestaande parkeergarages wijs ik erop, dat
men hier nu niet kan overzien wat dat zou betekenen voor de plaatsen die er nu
zijn voor bezoekers. Ik neig daar wel naar, want daarmee zou men een acuut
probleem kunnen verlichten. Ik ben er niet voor om meteen die hele grote
aantallen te reserveren. Dat zal men zeer gedoseerd moeten doen, want kan dan
men sneller de problemen oplossen. Men kan het in elk geval wel doen door bij
de nieuwe parkeergarages te reserveren; dit zou ik elk geval mijn voorstel zijn
.
Ik dank de sprekers die met betrekking tot het armoedebeleid hun waardering
hebben uitgesproken voor mijn voorstel om bij automatische kwijtschelding de
administratiekosten weer in te zetten voor het doel zelf. Ik hoop, dat de motie
terzake, die ik bij de hoofdfunctiegewijze behandeling van de begroting zal
indienen, voldoende steun kan krijgen.
Er is een motie ingediend inzake de politieke participatie van migranten in
onze stad. Ik spreek graag over dit onderwerp omdat ik tijdens mijn studie
hiernaar onderzoek heb gedaan; ik ben op dat onderwerp afgestudeerd. In die
hoedanigheid heb ik sommige raadsleden leren kennen, zoals de heren Balai en
Niamut en nog vele andere allochtone raadsleden in dit land. De motie
veronderstelt een tweedeling in Amsterdam tussen allochtone en autochtone
Amsterdammers. Autochtone Amsterdammers zouden gemakkelijker toegang
hebben tot het politieke proces dan allochtone Amsterdammers. Volgens die
redenering zijn beide groepen wat dit betreft homogeen samengesteld. Dat is
echter niet het geval. Voor veel raadsleden die ik tijdens mijn onderzoek heb
gesproken is deze motie een regelrechte belediging. Zij hebben geen extra
ondersteuning of stimulering nodig gehad om tot actieve deelname aan het
politieke proces te komen. Zij deden het vaak op basis van belangstelling of
persoonlijk contact zoals dat ook voor veel autochtone raadsleden geldt. De
tweedeling in Amsterdam loopt naar mijn mening in de eerste plaats langs
sociaal-economische scheidslijnen. Mensen met werk en een redelijk inkomen
participeren op veel meer maatschappelijke terreinen dan mensen die dat niet
hebben. In de politiek is dat niet veel anders. Slechts een paar procent van de
bevolking is lid van een politieke partij. Die kleine groep is beslist geen
afspiegeling van de samenleving. De Amsterdamse Gemeenteraad is dat ook
niet. Er zitten inderdaad niet evenredig veel allochtonen in de Gemeenteraad,
maar er zitten in de Gemeenteraad ook weinig mensen die voor hun
raadslidmaatschap in de bijstand zaten. Ik vind dat dit al illustreert wat er a
an de
hand is. Toch vind ook ik het wenselijk, dat de Gemeenteraad een betere
afspiegeling van de samenleving wordt en ik denk, dat er voor politieke partije
n
nog heel wat inspanning te leveren is, maar op grond daarvan eenzijdig aandacht
besteden aan allochtone Amsterdammers vind ik niet juist en dus onwenselijk.
Op grond daarvan zal ik de desbetreffende motie niet steunen.
(De heer VAN DER LAAN: Ik heb respect voor u dat u hebt
doorgeleerd op dit gebied; dat heb ik niet. Ik ken echter wel heel veel
allochtone raads- en deelraadsleden en ik weet heel zeker dat zij
allesbehalve aanstoot nemen aan de uitspraak van de Gemeenteraad dat
het wenselijk dat de Raad een meer getrouwe afspiegeling wordt van de
bevolking. Sterker nog, zij vechten er zelf voor dat dit gebeurt. Er zijn
natuurlijk veel tweedelingen in de stad. Het optreden van partijen staat
voortdurend in het teken daarvan, maar wij spreken hier over democratie
en het deelhebben aan de macht. Voor dat deel is dit een specifiek te
herkennen groep. Voor vrouwen en diverse achterstandsgroepen is een
inhaalslag gemaakt. Wij zien een krachtige ontwikkeling op dit gebied in
Zuidoost en wij weten dat dit ook in de rest van de stad gaat spelen.
Waarom zegt u dan, omdat er nog anderen ook in problemen zitten, dat u
niet meedoet?)
Het punt dat er een betere afspiegeling moet komen van de samenleving wordt
volgens mij door iedereen hier onderschreven; in die zin bestrijd ik u niet.
Wat betreft de taken van de politieke partijen meen ik, dat de partijen hun
eigen verenigingen en hun eigen cultuur zo zouden moeten organiseren dat een
en ander voor iedereen toegankelijk is. U beschouwt blijkens uw interruptie
allochtone Amsterdammers toch weer al een homogene groep, alsof dat voor al
die allochtone Amsterdammers zou gelden. Dat bestrijd ik.
(De heer HOUTERMAN: In mijn fractie hebben wij ook lang nagedacht
over deze motie. Wellicht kan het volgende argument u helpen:
autochtoon of allochtoon raadslid is er voor iedereen. Als men burgers en
politiek dichterbij wil elkaar brengen, moeten de burgers en het
bedrijfsleven zich in de Raad goed herkennen. Ik denk dat de
problematiek in Zuidoost heel duidelijk aangeeft, dat als de
herkenbaarheid tekortschiet, men het werk minder goed kan doen. Het is
geen kwestie van belangenbehartiging, het is een kwestie van
herkenbaarheid.)
(De heer NIAMUT: Ik ben blij dat u hebt gerefereerd aan uw onderzoek,
waaraan ik heb meegewerkt. Ik was blij om te kunnen meewerken omdat
u dan tot een beter inzicht zou komen. Als dit inzicht leidt tot de
argumentatie die u nu geeft om tegen deze motie te stemmen, heb ik met
terugwerkende kracht spijt dat ik heb meegewerkt.)
Het spijt mij bijzonder dat u kennelijk mijn afstudeerscriptie niet voldoend
e
heeft gelezen. U moet dat nog maar eens doen en wellicht praten wij er dan late
r
over. Dat u uw medewerking niet met terugwerkende kracht kunt intrekken zal u
naar mijn gevoel niet spijten.
(De VOORZITTER: De heer Van Bommel is namelijk inmiddels
afgestudeerd. U hebt overigens nog een paar weken de tijd voordat wij
over de moties stemmen.)
De heer KÖHLER (orde): U zegt, dat alle moties pas over een aantal weken
zullen worden behandeld?
De VOORZITTER: Er wordt door het College schriftelijk gepreadviseerd.
Over het amendement van de heer Köhler met betrekking tot de ozb echter
wordt nog hedenmiddag gestemd. Zoals de heer Köhler weet komen
beleidsmoties en amendementen die betrekking hebben op de begroting als
zodanig bij de eindstemming aan de orde.
De heer KÖHLER: Ik vind dat jammer, want dan hadden die ook bij de
hoofdstuksgewijze behandeling kunnen worden ingediend. Ik vraag mij af,
waarom die hier met spoed moeten worden rondgedeeld. Ik kan het niet
helemaal meer volgen. Kennelijk is ons amendement wel aan de orde en ik hoop
dat het wordt voorzien van een preadvies.
De VOORZITTER: Dat zal gebeuren.
De heer LEVIE: Mijnheer de Voorzitter. Er is enkele keren gesproken over
transparantie. Ik wijs erop, dat om de begroting een transparante omslag zit. A
ls
men dat eraf haalt, blijkt het volgende. Het omslag is slechts semi-transparant
.
Het blijkt dat het geen gele begroting is, maar dat de begroting voorzien is va
n
een gele streep, ofwel een yellow ribbon; dan weet men misschien het geheim
van de wethouder waarom die geel is. Als men de omslag eraf heeft gehaald
blijkt de begroting precies even transparant te zijn als vorig jaar. Ik heb ero
ver
nagedacht, een motie over planning en control, in het verlengde van wat ik
daarover gisteren heb gezegd, opnieuw in te dienen. Twee jaar geleden heb ik
die motie ingediend en vervolgens weer ingetrokken omdat de wethouder mij
meldde dat die motie geheel en al overbodig was. Een jaar later is echter
gebleken dat de motie zeker niet overbodig was. Gelukkig staan de tijden niet
stil en ik ook niet. Ik heb nu de eer, een verdergaande motie in te dienen. De
medeondertekenaar, de heer Houterman, en ik vragen het College om voorstellen
te doen voor een Operatie Slagvaardigheid die: "bijdraagt aan het verder
opschonen van de oude kredieten (die al of niet in de kofferbak van wethouder
Peer zitten); een grotere vergelijkbaarheid van planning en uitkomst
bewerkstelligt zowel in financiële termen als in beleidstermen; voor de burgers
tot een nog slagvaardiger gemeentebestuur en -apparaat leidt; voor ambtenaren
van de gemeente tot een kwaliteitsimpuls leidt; ingevoerd is voor het begin van
de raadsperiode 1998-2002." Ik hoop, dat de Raad deze motie wil aannemen en
daarmee bijdragen aan een nog transparantere begroting.
Wat betreft het onderwerp armoede heeft mijn fractie vorig jaar bij monde va
n
mevr. Irik en mij een motie ingediend, die naar ik meen raadsbreed werd
gesteund en waarin werd gevraagd dat het geld dat beschikbaar is voor de
minima, daarvoor ook wordt gebruikt. Herinneren het College en met name de
wethouder zich, dat dit niet een incidentele maar een structurele motie was? Di
e
motie zal voor een eventuele onderbesteding dit jaar hetzelfde effect hebben al
s
het afgelopen jaar.
Op grond van het antwoord van de wethouder die opmerkte dat het enigszins
de vraag is of de dekking die ik daarvoor aanvoerde in orde is en vervolgens ee
n
aantal voorbeelden gaf waaruit mij bleek, dat het allemaal wellicht in orde kom
t,
dien ik een motie in waarin wordt gevraagd na te gaan, of het bedrag dat
vrijvalt, gezien het feit dat rijksboetes richting GSD of de gemeente meevallen
,
kan worden gebruikt ter versterking van het armoedebeleid en voorts om de nota
Armoedebeleid, waarmee het College binnenkort zelf komt, de nodige
onderbouwing te geven. Daarnaast vragen wij of een deel van het geld kan
worden bestemd voor een specifieke impuls in Zuidoost; dan denken wij
bijvoorbeeld aan de theatergroep De Nieuw Amsterdam teneinde deze multi-
culturele instelling te behouden.
Wethouder mevr. Van der Giessen gaf gisteren toe, dat budgetfinanciering
door wetgeving onmogelijk is. In de missive wordt gesproken over sunset-
financiering; dat is een ander woord, maar ik had begrepen dat het om hetzelfde
ging. Ik zou graag schriftelijk van het College vernemen hoe dit precies in elk
aar
zit.
(De heer HOUTERMAN: Iedere financiering is een budgetfinanciering,
maar niet iedere financiering is een sunset-financiering.)
Dat is een mooi antwoord, maar als iedere budgetfinanciering onmogelijk is,
wil ik graag dat mij wordt uitgelegd welke vormen van sunset-financiering wel
mogelijk zijn. Uit de beantwoording van mijn schriftelijke vragen heb ik
begrepen dat er nogal wat juridische en fiscale problemen aan vastzitten.
De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
42ø Motie van 24 oktober 1996 van de raadsleden Levie en Houterman inzake
de Operatie Slagvaardigheid (Gemeenteblad afd. 1, nr. 546, blz. 2791).
43ø Motie van 24 oktober 1996 van de raadsleden Levie, mevr. Agtsteribbe en
mevr. Irik inzake de inzet van gelden voor het armoedebeleid en de theatergroep
De Nieuw Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1. nr. 547, blz. 2792).
De moties worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Er zijn gisteren in de Raad
door verschillende raadsleden harde woorden gebruikt, ook door mij. Ik wil dat
nu meteen van tafel halen; het is niet de bedoeling geweest en misschien lijd i
k
aan hetzelfde euvel als de heer Van der Laan, die richting de heer Spit iets
anders heeft gezegd dan hij bedoelde. Ik heb misschien wat te scherpe woorden
gebruikt en die wil ik graag terugtrekken.
Iets anders is natuurlijk datgene wat ik had bedoeld goed over te brengen; i
k
hoop, dat dat wel goed is overgekomen. Kan men zich voorstellen, dat, wanneer
men in de missive leest dat het "Schaefer-geld" voor 1995 volledig is
uitgegeven, hetgeen ook onze doelstelling was, en dat men dan verder in de
missive leest, dat een kwart niet is uitgegeven, terwijl daarvoor waarschijnlij
k
ook geen concrete verplichting is aangegaan, ik het gevoel krijg dat dit geld
gewoon is blijven liggen? Dat is natuurlijk niet de bedoeling, want wij beogen
allen, zeker mijn fractie, dat alle aandacht wordt ingezet voor de besteding va
n
die Schaefer-gelden voor werk. Dat is evident. Vervolgens lees ik dan in de
rekeningmissive: "Besloten is het niet bestede deel, dat formeel zou behoren vr
ij
te vallen, te reserveren voor 1996." Er mag best afgesproken zijn, dat wij dat
geld binnen de portefeuille houden, maar als men kijkt naar de regels ingeval h
et
vrijvalt, behoort dat nu hier aan ons te worden voorgelegd. Twee maanden
gelden hebben wij een debat gehad met wethouder Stadig over het herinzetten
van geld uit het Stadsvernieuwingsfonds. Wij hebben toen gezegd, dat wij het er
inhoudelijk mee eens waren, maar dat het toch formeel aan de Raad moest
worden voorgelegd. Ik neem aan dat wij allen zullen zeggen dat het goed is. Ik
stoorde mij daaraan en misschien heb ik toen mijn hart wat laten overlopen in d
e
bewoordingen.
(De heer KÖHLER: Ik begrijp, dat u de door u uitgesproken woorden:
"dit raakt aan het budgetbestedingsrecht van de Gemeenteraad", onverkort
handhaaft.)
Ik heb dat inderdaad gezegd. Ik geef toe, dat ik mij in mijn bijdrage niet z
o
heb gerealiseerd dat in de tekst van de missive van verleden jaar staat, dat wi
j
toen de uitspraak hadden gedaan dat het geld binnen het budget zou blijven.
Vanuit dat perspectief, met de woorden dat het formeel gezien zou behoren vrij
te vallen, kon ik op dat moment niet anders dan de conclusie trekken, dat men
dan het budgetbestedingsrecht raakt. Het ligt dus niet zo scherp als ik had
gedacht dat het was. Het was weliswaar een te harde toon, maar anderzijds is he
t
de controlerende taak van een raadslid om heel kritisch naar dat soort fenomene
n
te kijken. Overigens hoop ik wel, dat de wethouder erin slaagt, de gelden op ee
n
effectieve wijze te besteden.
Ik neem aan, dat de wethouder in de commissie van advies komt met
voorstellen voor een goede vormgeving van het Subsidieregister. Kan dat zo
worden geregeld, dat dit nog voor het zomerreces operationeel zou kunnen zijn,
zodat het mede een rol kan spelen bij de subsidiebepalingen en de besluiten ove
r
de subsidies voor de begroting voor 1998? Men weet dat, wanneer men daaraan
wil tornen, er minstens een jaar overheen gaat in verband met een nette afbouw
en met de zorgvuldigheid. Het zijn bepalingen die pas op de lange duur hun
uitwerking hebben. Hoe langer die hulpmiddelen niet operationeel zijn, des te
langer duurt het voordat men ook iets effectiever kan bijsturen.
Het is mij niet helemaal duidelijk of de wethouder in de commissie van advie
s
en in de Raad terugkomt met voorstellen inzake de juiste hoogte en de
normering van de saldireserve of wat die zou moeten zijn. Daarover zal zeker
een discussie moeten worden gevoerd.
Ik heb gesproken over de vervangingsinvesteringen. Het moge duidelijk zijn -
dit is ook gebleken uit de discussies in met name de sector Openbare Ruimte -
hoe moeilijk het is om daarvoor op lange termijn goed te plannen en daarvoor
het geld te krijgen. Wij vinden allen, dat het met de openbare ruimte in deze
stad hard vooruit moet. In de desbetreffende commissie zijn wij meermalen tot
de conclusie gekomen dat wethouder mevr. Ter Horst op een aantal punten
eigenlijk onvoldoende vooruit kan. Er zou dan moeten worden gekeken of het
meerjareninvesteringsprogramma beter vorm kan worden gegeven. Nu gaat dat
door middel van onrendabele kredieten en ad-hoc-prioriteiten en daarop kan men
een continu goed doorlopend investeringsprogramma slecht afstemmen. Ik zou
graag zien, dat het College met voorstellen komt om dat op een structurelere
manier te regelen. Het verdwijnt weliswaar voor een groot deel in de
rompbegroting, maar dat wil niet zeggen dat daarmee de verantwoordelijkheid
van de Raad minder zou zijn, integendeel. Wij zijn gewend om in de sector
ruimtelijke ordening met werkprogramma's te werken en daarbij ook de
prioriteiten aan te geven. Ik denk dat hierdoor de Raad aan kracht zou kunnen
winnen.
De VOORZITTER: Ik stel voor, de vergadering thans enige minuten te
schorsen in verband met de voorbereiding van de beantwoording door het
College.
Over de orde van het verdere verloop van de vergadering en de beperkte
spreektijd deel ik u mede, dat degene die over de Boerhaavekliniek een discussi
e
wenste, nu met een korte verklaring wil volstaan. Dat punt zal dan als eerste
punt na de algemene en financiële beschouwingen aan de orde komen.
De Referendumverordening bestaat uit twee delen en de heer Spit vroeg het
woord over het indienen van een bezwaarschrift met betrekking tot vernietiging
door de Kroon. In overleg met de wethouder kan ik u mededelen, dat het
College het eerste onderdeel van het besluit laat vallen, omdat de beroepstermi
jn
niet zodanig is dat daarover niet bij een volgende gelegenheid zou kunnen
worden beslist. Uitsluitend het tweede onderdeel, zijnde de Tijdelijke
verordening op het referendum 1996, staat dan nog ter discussie. Punt I (blz.
2759) van het besluit nr. 524 vervalt; het besluit bestaat dan nog slechts uit
één
onderdeel. Wellicht kan ook wat dit punt betreft worden volstaan met een korte
verklaring.
De vergadering wordt geschorst van 15.00 uur tot 15.15 uur.
De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering.
Allereerst zeg ik de heer Houterman dank voor zijn positieve woorden over de
beantwoording door het College in het algemeen en dat van mij in het bijzonder.
Ik heb zijn opmerkingen daarover zeer gewaardeerd. Overigens heeft een zeer
attente journaliste mij erop gewezen, dat het citaat "in het isolement ligt onz
e
kracht" niet van Abraham Kuijper is - die uitsluitend van "de kleine luyden"
sprak - maar van Groen van Prinsterer. De oplettende toehoorders hadden dat
natuurlijk allang opgemerkt.
De heer Köhler heeft in zijn betoog gezegd: "Als de collegepartijen hakken
onder elkaar, vallen er spaanders". Ik ben dat niet met hem eens. Wanneer in
deze Raad in eerste en tweede termijn wordt gedebatteerd, ook tussen
collegepartijen, over hoofdpunten van beleid - ik denk aan de discussie over he
t
VIP en over de volkshuisvesting - vind ik dat een volwassen discussie, die ook
niet wordt geschaad door de discussie tussen collegepartijen over het College e
n
over wethouders. Integendeel, ik vind, dat die discussie nuttig is en zeer zeke
r de
helderheid ten goede komt. Waar de heer Köhler spreekt van spaanders, heb ik
van een splinter gesproken. Als men die eruit trekt, haalt men altijd de winter
.
(De heer KÖHLER: Ik heb niet het feit bekritiseerd dat de
collegepartijen ook over hun meningsverschillen in deze Raad met elkaar
discussiëren, maar de wijze waarop zij op elkaar hebben ingehakt,
bijvoorbeeld over de benoeming van wethouder Peer. Dit geldt ook voor
de wijze waarop sommige collegepartijen de hoofdlijn van het beleid van
het College publiekelijk wensen te bestrijden, zoals de VVD-fractie heeft
gedaan ten aanzien van het parkeerbeleid. Dat kan niet een eensgezind en
daadkrachtig beleid opleveren en daarbij loopt men elkaar voor de voeten.
U kunt van de gang van zaken bij de benoeming van de heer Peer tot
wethouder voor Financiën toch ook niet naar buiten toe zeggen, dat dit
bestuurlijk goed is?)
Ik constateer slechts, dat een zaak waarover partijen op maandag
discussieerden op vrijdag was opgelost. Verder constateer ik, dat hieruit
vervolgens op geen enkel punt enige consequentie is getrokken en dat de zaak
die, ook de afgelopen weken of dagen, tot inzet van dit debat is gemaakt door d
e
verschillende fracties - ook met het oog op toekomstige ontwikkelingen in het
beleid tot 1998 en wellicht ook daarna - nu op geen enkele wijze heeft geleid
tot problemen waardoor het College in de komende anderhalf jaar schade zou
hebben opgelopen. Dat hebt u zelf ook al geconstateerd, bijvoorbeeld ten aanzie
n
van het parkeerbeleid. Integendeel, wij weten wat ons te wachten staat op een
aantal punten en het is aan het College om heel goed op de ontwikkeling te
letten. Een programakkoord is de basis voor vier jaar, maar als de collegeparti
jen
tussentijds overeenkomen, dat bijstelling nodig is en daarover overeenstemming
bereiken, hoort het College dat wel en is het natuurlijk bij beleidswijzigingen
betrokken. Dat is niet het geval geweest in de afgelopen maanden en evenmin in
de afgelopen twee jaar. Wat dat betreft is de coalitie niet in gevaar geweest.
Integendeel, ik meen dat zij even vast in het zadel zit als het moment waarop
zij, in april 1994, is begonnen.
De heer Robbers heeft gesproken over exploitanten op de Wallen. Ik ben het
met hem eens, dat wij met welwillende exploitanten moeten spreken over hun
panden. Op dit moment vormt zich bijvoorbeeld over het prostitutiebeleid een
front tegen het door de Raad vastgestelde beleid voor de exploitatie van
dergelijke prostitutiebedrijven. Er zal de komende maanden enige rust komen of
er zal misschien nog meer discussie met de desbetreffende exploitanten komen.
Als sommigen daaruit de consequentie trekken, dat zij het bedrijf beëindigen,
kan op grond van het bestemmingsplan een exploitant die zich wel aan de regels
houdt eventueel in het desbetreffende pand dat bedrijf uitoefenen, dat immers i
n
het bestemmingsplan als zodanig is gemarkeerd. Daarbij houden wij goed in het
oog - zoals de heer Van der Laan zei - dat niet tussentijds binnen het pand
wijzigingen optreden.
De vraag wat de gemeente kan doen, is mede afhankelijk van de vraag wat
staatssecretaris Kohnstamm met het zogenaamde "Damoclesvoorstel" bereikt. Dit
leidt ertoe, dat de gemeente de mogelijkheid heeft in te grijpen bij panden die
voor criminele activiteiten zijn gebruikt. Wij weten, dat hierover een brede
discussie is in de Tweede Kamer, maar er is ook een brede definitie, niet allee
n
drugs maar ook anderszins. Hoe dit er precies uit komt te zien weten wij niet.
De memorie van antwoord van de Regering is net verschenen, ook op het
initiatiefvoorstel van de VVD en de PvdA. Dit is echter een mogelijkheid voor
gemeenten om er tussen te komen.
Wij hebben gemerkt, dat het Woningbedrijf Amsterdam en Stadsherstel
geïnteresseerd zijn, in het binnenstadsgebied te participeren bij de verwerving
en
de exploitatie van panden, op basis van verwerving door hen, dan wel door de
gemeente, en deze panden in exploitatie te geven aan beide organisaties. Dat is
nuttig. Zij hebben zich, toen wij daarover in het openbaar spraken, onmiddellij
k
tot wethouder Stadig gericht om zich als geïnteresseerden te melden. Wij zijn
dus niet degenen die daar ooit zouden dienen te exploiteren als wij er iets
verwerven. Wij hebben daarin partners.
(De heer ROBBERS: De gemeente speelt natuurlijk een belangrijke rol
bij claims op voorrangsrechten. Die kan men niet uitbesteden.)
De heer Robbers merkt dit terecht op. Ik heb daarover met wethouder Stadig
gesproken. Wij hebben afgesproken, dat wij hierop in het kader van de "Van
Traa-problematiek" uitvoerig zullen terugkomen. Wij zullen nagaan of wij, via
begrotingsmiddelen van het Stadsvernieuwingsfonds of anderszins, de
mogelijkheid hebben om ook zelf actief op die markt op te treden, als ons
juridisch de kans wordt geboden om, natuurlijk niet tegen woekerprijzen maar
tegen redelijke prijzen, bij veilingen of anderszins, op te treden Dit om te ko
men
tot een invloed, ten behoeve van de gemeente, bijvoorbeeld op basis van de
Monumentenwet omdat monumentenverordeningen zijn overtreden; niet om de
zaak volkomen in handen te krijgen en het gebied te vernietigen voor datgene
waarvoor het wordt gebruikt, maar wel om te zorgen dat er orde wordt
geschapen. Dit is een heel ingewikkelde materie, mede door de verkregen
rechten en door het gebrekkige instrumentarium dat hier en daar wellicht nog
bestaat. Dit is meer het terrein van wethouder Stadig. Een eerste gesprek
hierover hebben wij gevoerd. Wij komen hierop nog terug.
De heer Robbers heeft gevraagd of het bij de toekomstscenario's die wij
willen bespreken niet een koekoeks-eenzang wordt, waarbij wij één scenario aan
de Raad voorleggen, maar een open dispuut. Uiteraard is dat het geval. Wij
hebben nog helemaal niet over scenario's gesproken. Wij weten dat zelf nog
niet, maar wat dit betreft zijn wij zijn het volkomen eens met de heer Robbers.
De discussie over de lange-termijnvisie op Amsterdam en de ontwikkeling,
demografisch, cultureel en anderszins, is een volstrekt open discussie, waarbij
geen enkel agendapunt bij voorbaat dient te worden geschrapt. Daarin heeft de
heer Robbers gelijk.
De heer Spit heeft gesproken over de communicatie. Ik meen, dat er sprake is
van een misverstand. Het optimisme is natuurlijk niet gebaseerd op de lobby
tegenover Den Haag. De heer Spit heeft gelijk, dat het gaat om de communicatie
met de stad en met de burgers van de stad. Bundeling van krachten is een
voorwaarde om tot andere zaken te komen, maar het is niet de oplossing. Dat
weten wij allen, maar het eerste wat men moet doen is de organisatorische
voorzieningen treffen om tot een beter beleid te kunnen komen. De heer Spit is
optimistisch, dat dit nu eindelijk lukt. Dat deel ik met hem, maar wij staan aa
n
het begin van het traject om daaraan invulling te geven.
Interessant vond ik de opmerking van de heer Spit over het kiesrecht voor
buitenlanders, te meer omdat ik nog eens mag herinneren aan het oude
amendement-Patijn/Kappeyne van de Coppello in de Tweede Kamer bij de
wijziging van de Grondwet, waarbij wij trachtten het kiesrecht bij de Tweede-
Kamerverkiezingen in de Grondwet te schrijven, hetgeen ons helaas niet is
gelukt. Ik zie het bestuurslid van de Stichting Kappeyne van de Coppello op dit
moment glimlachen. Ik vraag de heren Spit en Houterman, nogmaals in de
richting van hun partij in den lande op te treden, teneinde tot een meerderheid
te
komen, te meer daar de Eerste Kamer het wetsontwerp "dubbele nationaliteit"
waarschijnlijk zal afstemmen. Ons is altijd voorgehouden dat dit wetsontwerp he
t
alternatief was voor het kiesrecht voor buitenlanders. Nu het niet doorgaat, is
dat
stemrecht verder weg, bijvoorbeeld voor Marokkaanse inwoners van Amsterdam
die tevens de Nederlandse nationaliteit verwerven. Het zou mij een lief ding
waard zijn als wij voor het jaar 1998 de Regering nog zodanig onder druk
kunnen zetten, dat de Tweede Kamer de eerste ronde van de grondwetswijziging
zou kunnen meenemen.
De heer Van Duijn heeft opgemerkt dat over de stadsprovincie hoop
doorklonk in mijn stem. Hij heeft altijd de neiging bij dit onderwerp, zich vel
e
mijlen van mij te verwijderen, in de hoop dat er dan licht tussen ons ontstaat,
om dat vervolgens in te vullen. Dat is niet aan de orde. Er klonk geen hoop doo
r
in mijn stem, maar ik deed een zakelijke mededeling.
(De heer VAN DUIJN: Ik heb gesteld dat ik juist in zekere zin de weg
voor uw komst heb gebaand, door een lans te breken voor spiritualiteit in
de Raad, in de tijd dat u hier nog niet was.)
Ik zal niet met een volgende mythologische persoon komen; dat is al gebeurd
en bovendien is dit een zaak tussen wethouder Stadig en u. Het rapport-
Andriessen had uitsluitend betrekking op Rotterdam. Er wordt geen woord
gezegd over enig ander onderdeel van de zogenaamde BON-gebieden. Belangrijk
is wel, welke conclusies het Kabinet over enkele weken en, vervolgens, de
Tweede Kamer trekt en of de Tweede Kamer uitspreekt dat een positieve
beslissing om alsnog een stadsprovincie in Rotterdam in te stellen consequentie
s
heeft elders in het land. Uiteindelijk beslist daarover de Tweede Kamer. Ik heb
er geen woord over gezegd, geen mening over gegeven.
(De heer VAN DUIJN: Hoezo is dat belangrijk? Als wij het in
Amsterdam niet willen, gebeurt het niet.)
Daar denk ik over na.
(De heer VAN DUIJN: Toch bespeur ik nog een sprankje hoop in uw
stem.)
Om elke illusie weg te nemen, ook bij degenen die toehoren: maakt u zich
geen illusies over dat licht en die hoop.
De heer Van Bommel heeft gesproken over de tippelzone. Wethouder Van der
Giessen zal daarop wellicht uitvoeriger ingaan. In het kort zeg ik het volgende
.
Toen de heer Van Bommel meende dat de tippelzone uitsluitend bestemd was
voor verslaafde prostituees, was hij desondanks tegen. Hij heeft tegen de
tippelzone gestemd: u was tegen, u bent tegen en u zult tegen zijn. Mevr.
Schutte heeft dat bij interruptie zeer terecht gezegd. Nu blijkt dat de populat
ie
iets anders is - de wethouder zal nog spreken over de heroïneprostitutie -
verandert uw afweging niet. Wij constateren vanaf het eerste moment dat wij
hierover hebben gesproken een principieel verschil van opvatting over de vraag,
of er in Amsterdam een tippelzone dient te zijn. Daarmee kan ik leven, nu ik
weet dat alle andere fracties een tegenovergesteld standpunt hebben. U bent en
blijft tegen. Ik constateer dat gelaten, maar ik vind het ook niet zo erg.
(De heer VAN BOMMEL: Het gaat niet zozeer om mijn afweging om
tegen de tippelzone te zijn, maar om uw afweging om ervoor te zijn.
Daarop spreek ik u aan. Als uw oorspronkelijke bedoeling niet meer
wordt gehaald, heeft u een probleem, niet ik.)
Wethouder mevr. Van der Giessen zal terugkomen op de gezamenlijke
afwegingen op dit punt.
Wethouder PEER: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben gisteren nogal luchtig
begonnen met mijn betoog. Ik heb een vergelijking gemaakt tussen de
autoverkoper en de politicus. Dat heb ik met opzet gedaan, omdat ik wist dat in
het debat dat daarop zou volgen, nogal harde woorden zouden vallen tussen de
heer Cornelissen en mij. Dat debat wilde ik enigszins verluchtigen door op die
manier te beginnen. Ik ben de heer Cornelissen erkentelijk voor de excuses die
hij heeft aangeboden voor de door hem gebruikte termen, die ook in zijn
geschrift staan.
Ik ben verder verheugd over de constatering van de heer Spit dat hij ongelij
k
had, waar het erom gaat of wij het met de procedure bij het rechte eind hadden.
Ik reageerde misschien enigszins gepikeerd, omdat ik, pas twee maanden als
wethouder voor Financiën opererend, nog niet alle ins en outs van de begroting
zodanig op een rijtje heb dat ik mijn voorganger kan evenaren.
Wanneer twee woordvoerders van partijen die al jaren in de Commissie voor
Financiën enz. zitten nogal ernstige bezwaren uiten tegen de wijze waarop de
begroting in elkaar zit, moet ik daarop reageren. Dat heb ik wellicht nogal zwa
ar
aangezet; dat had ik misschien niet zo moeten doen.
Ik heb inmiddels toch de indruk dat ik het College een begroting heb
gepresenteerd die redelijk in elkaar steekt. Dat geeft mij meteen de mogelijkhe
id
om nu, in tweede termijn, in ieder geval diegenen van de afdeling Financiën die
mij hebben klaargestoomd om deze begroting redelijk onder de knie te krijgen,
te complimenteren. Zij zullen bij het naar huis gaan weleens hebben gedacht:
"Wie hebben wij nu weer op ons dak gekregen om de begroting bij te
spijkeren?". Ik ben niet de gemakkelijkste leerling geweest, want ik stel over
alles vragen. Het leidt er uiteindelijk wel toe dat er een begroting is gekomen
waarover de Raad tevreden is. Daarvoor neem ik mijn "chapeau" af.
De heer Levie heeft onder meer gevraagd naar de relatie met de stadsdelen en
naar het advies van de Raad voor de Stadsdeelfinanciën over de operatie Schoon
door de poort. Daarover is in de begroting al de zinsnede opgenomen dat wij een
andere invulling hebben gegeven aan en een andere verdeelsystematiek hebben
gezocht voor het bedrag voor Schoon door de poort, hetgeen is voorgelegd aan
de Raad voor de Stadsdeelfinanciën, die nu inderdaad heeft geadviseerd dit niet
via de stadsvernieuwingssystematiek te doen, maar via de systematiek die reeds
in de operatie Schoon door de poort gold. Ik heb tijdens de Baak 2-besprekingen
ook tegen mijn mede-collegeleden gezegd, dat ik zou terugkomen bij het College
als de Raad voor de Stadsdeelfinanciën dit zou afwijzen. Dat zal ik nu ook doen
.
Er zijn twee oplossingen: ofwel wij leggen dit advies naast ons neer - dat zal
het College dan aan de Raad melden - ofwel wij volgen inderdaad het advies en
zullen de Raad dan voorstellen, de systematiek van Schoon door de poort te
honoreren.
De heer Levie heeft twee moties ingediend. Over één ervan kan het College
tevreden zijn, te weten die van hem en de heer Houterman over de Operatie
Slagvaardigheid. Reeds eerder heeft de heer Levie aangekondigd, dat het niet
alleen gaat om planning en control maar ook om een efficiënt werkende
overheid, die kwaliteit levert aan haar burgers. Het College kan daarmee
inderdaad aan de slag gaan, teneinde een voor de drie genoemde inspanningen te
gebruiken instrument op tijd klaar te hebben voor de volgende raadsperiode,
zoals in de motie wordt gevraagd.
De andere motie heb ik nog niet gelezen. Ik heb begrepen dat de strekking
ervan is, het geld dat volgens de indieners vrijvalt bij de GSD-reservering nu
alvast te oormerken voor het armoedebeleid. Ik moet de Raad voor enkele
punten behoeden. Wij verkeren niet in een zo florissante positie, dat wij elke
meevaller die wij vooruit zien, kunnen inboeken voor nieuwe zaken en
vervolgens alle tegenvallers voor onze rekening nemen in de rekening. Dan
voorspel ik een probleem. Daarom volgen wij ook het systeem, eventuele mee-
of tegenvallers die duidelijk worden nadat de Baakbesprekingen hebben
plaatsgevonden, niet meer mee te nemen. Daaronder valt ook deze meevaller. Dit
betekent, dat het bedrag van 20 miljoen gulden dat wij bij de septembercirculai
re
voor onze kiezen hebben gekregen, niet in deze begroting is verwerkt als
tegenvaller, maar ook dat de meevaller die de PvdA-fractie heeft geconstateerd,
niet als meevaller is meegenomen. Het past ook niet binnen het
begrotingssysteem om dat alsnog te doen. Indien dit echter een "intentiemotie"
is, in die zin dat de PvdA-fractie tegen het College zegt "als wethouder Van de
r
Aa een duidelijk armoedebeleid weet te formuleren en als blijkt dat daarvoor ee
n
extra inspanning nodig is...", zal het College natuurlijk samen met de Raad
voorstellen ontwikkelen. Ik hoop, dat dit een motie met die intentie is, want d
an
komen wij wellicht tot elkaar. Ik heb ook al aangekondigd dat in de Commissie
voor Financiën enz. voor het zomerreces zal worden gesproken over een
herijking van beleid.
(De heer LEVIE: Het was inderdaad zo'n soort motie, maar dan wel met
klem. Er is een armoedeconferentie geweest. Niet alleen bij mijn fractie
maar raadsbreed zijn daarbij verwachtingen gewekt, ook tegenover allerlei
groeperingen in de stad. Wij verwachten een armoedenota die ook enige
onderbouwing heeft. Wij meenden, langs deze weg hieraan een bijdrage
te kunnen leveren. Wij zien wel waar het College mee komt, maar deze
onderbouwing is wel nodig. Anders wordt met terugwerkende kracht de
armoedeconferentie enigszins een zeepbel, hetgeen nu net niet de
bedoeling was.)
Wethouder Van der Aa komt nog te spreken over het armoedebeleid. Namens
het College kan ik alvast zeggen dat wij, mede gezien hetgeen gisteren over
armoede in Nederland in de publiciteit is geweest, het zeker van belang vinden
dat wethouder Van der Aa hiermee bezig is.
De andere motie van de heer Levie, die breed door de Raad wordt gesteund,
betreft druk op het waterschap opdat de tarieven voor de Amsterdamse
bevolking enigszins kunnen worden aangepast. Ook is gevraagd naar het effect
voor de koopkracht van de burgers, dat het Bureau O+S heeft gepresenteerd.
Daarbij is vooral de stijging door de komst van het waterschap opvallend. Ook i
s
gevraagd naar het inkomensbeeld. Bij het constateren van armoede zijn twee
zaken van belang, te weten de huisvestingslasten en de lokale belastingen en
tarieven. Ondanks het feit dat de komst van het waterschap tot forse stijgingen
leidt, ontstaat er slechts voor één type huishouden in Amsterdam een
daadwerkelijke stijging, die een achteruitgang in koopkracht inhoudt, te weten
de
groep meerpersoonshuishoudens met een minimuminkomen. Deze zou er 4% in
koopkracht op achteruit gaan. Overigens komt deze categorie voor
kwijtschelding in aanmerking. Alle andere categorieën gaan met een zodanig
percentage omlaag dan wel omhoog, dat dit nog onder de inflatiecorrectie ligt,
waarmee zij er dus in koopkracht op vooruit gaan.
(De heer HOUTERMAN: Komt dit in de column met het kopje "De
waarheid van Peer"?)
Ik heb de indruk dat sommigen tegen beter weten in alsnog proberen gelijk te
krijgen en dan wordt het eigen weerwoord niet eens gepubliceerd.
(De heer HULSMAN: Als de wethouder toch met het waterschap gaat
praten over de lasten, zou het in dit licht bezien verstandig zijn, daarbi
j
ook de verruiming van de kwijtscheldingsmogelijkheden opnieuw aan de
orde te stellen.)
Absoluut. Dat staat ook in die motie.
(De heer HULSMAN: Dan heb ik de motie kennelijk niet goed gelezen.)
(De heer LEVIE: Dat was zelfs het onderwerp van de motie.)
Ik kom bij het onderwerp belastingen en tarieven. Op de motie van de heer
Köhler moet ik vandaag al preadviseren, want die komt heden in stemming. De
heer Köhler heeft gezegd dat de tweederde aan extra inkomsten van 9 miljoen
gulden uit het Gemeentefonds niet moet worden ingezet om de ozb te verlagen.
Het College doet hier niets anders dan het programakkoord uitvoeren. Daarin
staat dat, als wij een voordeelgemeente zijn, van het voordeelbedrag 15 miljoen
gulden is bestemd voor de algemene dienst en een meerbedrag voor teruggave in
de vorm van belasting. Dat is niet alleen wat wij in het programakkoord hebben
afgesproken, maar is ook in de geest van de wetgever, die de voordeelgemeenten
op deze manier heeft bevoordeeld. De heer Köhler heeft zelf de cijfers goed in
zijn hoofd. In het jaar 2000 bedraagt ons voordeel ruim 47 miljoen gulden,
waarvan 15 miljoen gulden circa eenderde is. Dit betekent, dat in vijf tranches
eenderde in onze begroting komt en tweederde teruggaat. Daar komt het
genoemde bedrag vandaan. Het College zal deze motie afwijzen.
(De heer KÖHLER: Uw opmerking is juist, al ben ik het er niet mee
eens; wij hebben het programakkoord dan ook niet onderschreven. Ik heb
het debat niet zozeer met het College gevoerd, maar met name met de
PvdA-fractie, over de vraag waarom in uw begroting nu wordt vastgelegd
dat dit ook na deze collegeperiode de verdeelsleutel zal blijven.
Uitgesproken wordt, dat tot het jaar 2001 tweederde van het voordeel
opgaat aan ozb-verlaging.)
Dat komt door de systematiek waardoor wij ook tot het jaar 2001 er voordeel
van plukken dat wij een voordeelgemeente zijn. In diezelfde periode geldt de
verdeling in de begroting en aan lastenverlichting.
(De heer KÖHLER: U probeert dat voor een volgende collegeperiode
vast te leggen.)
Dat hebt u goed gezien. Het is dus uw eigen keuze of u de volgende keer aan
een dergelijk college zou willen deelnemen.
(De heer KÖHLER: Bij een volgend collegeprogramma kan dit dus
gewoon worden veranderd, ongeacht wat u daar nu van vindt.)
Dat kan bij een volgende begroting al. U kunt elk jaar al op de loer liggen.
(De heer KÖHLER: Elk jaar zullen wij dat dan doen.)
Ik zeg u nu alvast dat dit College uw motie zowel dit jaar als volgend jaar
waarschijnlijk zal afwijzen. Overigens hebt u nog niet gereageerd op mijn
uitspraak, dat de beste methode om mensen tegemoet te komen niet alleen ligt in
het verruimen van de kwijtscheldingsmogelijkheden - want dat doet het College
al - maar ook in belastingverlaging. Daarover heb ik u niet meer gehoord,
anders dan dat u stelde dat dit wel heel simpel was geredeneerd.
(De heer KÖHLER: Ik heb aangegeven dat dit een paar dubbeltjes
oplevert, behalve voor de minima, voor wie er niets is aangezien zij de
kwijtschelding al krijgen. Wij zijn het juist zeer eens met het College da
t
het generiek geld teruggeeft aan alle minima via het
kwijtscheldingsbeleid. Dat heeft onze steun. Dat heb ik uitgebreid
aangegeven.)
Om te voorkomen dat er een "poverty-trap" zou zijn, proberen wij natuurlijk
voor iedereen de belasting zo laag mogelijk te houden. Ik ben verheugd dat u
deze redenering niet alleen simpel maar ook heel aardig vindt.
(De heer KÖHLER: De redenering klopt van geen kant, want u zou die
kwijtschelding niet moeten toepassen, als u dat wilt voorkomen. Wij zijn
er echter voor, dat u dat wel doet.)
Wij proberen de belasting zo laag te krijgen dat wij die niet eens meer kwij
t
behoeven te schelden.
(De heer KÖHLER: Veel succes daarmee!)
De heer Köhler heeft ook gevraagd of het College bereid is, een wetswijzigin
g
te bepleiten met betrekking tot het verruimen van mogelijkheden voor
kwijtschelding voor mensen die een klein spaarpotje hebben. Ik weet dat bij wet
in ieder geval één - ietwat luguber - spaarpotje mogelijk is, namelijk voor oud
e
mensen die een bedrag van fl 5000 mogen sparen voor hun begrafenis. Ik wil
hierbij niet meteen uitsluiten dat het College dit zal bepleiten. Ik meen zelfs
dat
er mogelijkheden zijn om dit beargumenteerd wel te bepleiten. Het lijkt mij
verstandig, dit te doen naar aanleiding van de armoedenota die wethouder Van
der Aa zal opstellen, om dan als vervolg daarop eventuele stappen in de richtin
g
van het rijk te ondernemen. Indien de Raad met deze toezegging akkoord kan
gaan, kunnen wij elkaar hierop vinden.
(De heer HOUTERMAN: Wilt u in dit verband ook het verzoek van de
fracties van PvdA en VVD meenemen voor de groep zelfstandige
ondernemers? Dezen hebben vaak een heel klein spaarpotje, dat op papier
veel lijkt, maar om een groentewinkel te runnen, heeft men bezit nodig.
Voor veel zaken komen zij dan ook niet in aanmerking.)
Ik kijk even naar mijn ambtenaren. Wij mogen naar mijn mening geen
onderscheid "des persoons" maken. Wij kunnen niet de afweging maken of
iemand al dan niet ondernemer is. Het enige wat wij wel kunnen doen, is bezien
of vrijstelling voor een spaarpotje al dan niet mogelijk is. Dat spaarpotje zou
ook
voor de ondernemer kunnen gelden, als wij dat kunnen bepleiten. Ik heb
inmiddels begrepen dat wij inderdaad geen onderscheid kunnen maken; ik zie
ook dat er instemmend wordt geknikt op de ambtenarentribune. Dat zal wel
betekenen dat ik gelijk heb.
(De heer LEVIE: Kan dit punt in de Commissie voor Financiën enz.
worden besproken? Het ligt naar mijn mening iets ingewikkelder.)
Het College zal op basis van het rapport van wethouder Van der Aa
conclusies trekken in diverse portefeuilles. Alle wethouders hebben te maken
met armoedebeleid. Dit betekent dat de conclusies die het College trekt in de
portefeuille Financiën, bijvoorbeeld voor de kwijtschelding, natuurlijk zullen
worden besproken in de Commissie voor Financiën enz. Het lijkt mij echter
nogal overdreven, over de armoedenota in elke commissie te moeten
antwoorden. Dat lijkt mij meer een zaak voor de Commissie voor Onderwijs
enz. Die nodigt daarbij wellicht anderen uit.
De vraag van de heer Cornelissen over de roerende-ruimtebelasting verwijs ik
naar de commissiebehandeling.
De heer Van Bommel heeft gevraagd naar de mogelijkheden om een
koppeling van bestanden aan te brengen. Het is niet zozeer de privacywetgeving
die dit verbiedt als wel de Invorderingswet. Deze vereist een individuele toets
ing
van iedereen.
De heer Spit heeft in de richting van de heer Cornelissen helder aangegeven,
waarom wij geen reservering zouden moeten opnemen voor het bedrag van 314
miljoen gulden van de GSD. Ik ben van mening dat de heer Cornelissen gelijk
heeft, zowel op dit punt als met betrekking tot het bedrag van 5 miljoen gulden
aan Schaefer-geld. Het staat zo in begroting dat men moet weten wat er precies
wordt bedoeld. Dat kan men wellicht niet letterlijk uit de tekst halen. Als hij
gelijk heeft, is er in het ene geval een claim ten bedrage van 314 miljoen
gulden. Of die er is of niet staat niet met zoveel woorden in de tekst. In het
tweede geval, bij de Schaefer-gelden, zou de methodiek incorrect zijn. Voor
beide geldt dat hetgeen de heer Spit heeft gezegd, juist is. Het bedrag staat n
iet
in de begroting. Het betreft een claim die anderen hierop hebben. Het is echter
niet zo, dat wij een gat in de begroting hebben, als wij dit geld niet krijgen.
De
heer Cornelissen heeft wel gelijk, dat wij risico lopen, want het rijk kan ons
vragen hoe het zit met de inkomsten van 314 miljoen gulden. Daarbij is al
sprake van enkele tegenvallers, want wij hebben al reserves. Wij kunnen dus een
eventuele claim van het rijk wegboeken, maar het is op dit moment absoluut niet
te verwachten dat wij die claim zouden krijgen. Daarover zijn wij al in
onderhandeling met het rijk. Het gaat in totaal om een bedrag van meer dan 1
miljard gulden voor de vier grote steden. Het rijk weet precies wat daarmee aan
de hand is. Alleen wil het ook om politieke veeleer dan financiële redenen die
claim niet van tafel halen. Het gaat er niet om dat wij daarvoor een reserverin
g
op zouden moeten opnemen.
(De heer CORNELISSEN: Ik begrijp dat deze alleen om die reden is
opgenomen in de risicoparagraaf.)
Inderdaad. Ik moet die reservering laten zien.
(De heer CORNELISSEN: Het is inderdaad zoals u zojuist zei: men
moet dat echt weten, omdat men het anders geheel verkeerd begrijpt.
Daar ben ik dus ingetuind.)
Daarom zeg ik, dat u ergens een kern hebt geraakt. Ik hoop dat u in dezen
tevreden bent met mijn beantwoording.
Ten aanzien van de Schaefer-gelden geef ik u enigszins gelijk. Op blz. 12 va
n
de rekeningmissive staat precies wat er is afgesproken, te weten dat het bedrag
van 80 miljoen aan Schaefer-geld was geoormerkt voor vier jaar. Wij hebben
direct in 1995 een bedrag van 20 miljoen vrijgemaakt, omdat wij daarmee
meteen volle vaart wilden maken, maar iedereen kon op zijn klompen aanvoelen
dat wij daarvoor een aanloopperiode nodig hadden en dat het niet allemaal tot
uitbetaling zou komen. Daarom is afgesproken dat een bedrag van 20 miljoen
gulden is geoormerkt en dat er een stelpost komt die niet is uitgegeven. Op de
door de heer Cornelissen genoemde plaats in de missive staat dit niet met zovee
l
woorden. Indien men die bladzijde uit zijn context licht, kan de vraag rijzen o
f
hier wel sprake is van zorgvuldig boekhouden. Ik vraag echter misschien wel
veel van de Raad om de begrotingsboeken helemaal door te spitten. De heer
Cornelissen had wel gelijk dat ik even had kunnen verwijzen naar blz. 12 van de
rekeningmissive.
Over de hoogte van de saldireserve heb ik in de eerste termijn reeds
aangegeven dat het College niet per definitie heeft gezegd dat het 250 miljoen
gulden zal worden. Het College wil een verstandige reservering van de algemene
rekening. Dat betekent in de huidige systematiek dat wij toe groeien naar een
bedrag dat in benadering daarbij in de buurt zal komen. Het College zal zich
vandaag niet vastleggen op een bedrag van 250 miljoen gulden. Overigens moet
ik hieraan toevoegen dat wij ook andere reserveringen hebben dan alleen de
algemene reserve. Dat betreft het punt, hoe doorzichtig men de begroting maakt.
De heer Levie heeft reeds gezegd dat de kaft doorzichtig was, maar dat er altij
d
zaken blijven die het College niet ten volle wil tentoonspreiden.
(De heer HOUTERMAN: U beschikt wel altijd over het instrument van
uw commissie, die ofwel in het openbaar ofwel vertrouwelijk kan
vergaderen, opdat er in ieder geval een maximale transparantie tussen
College en Raad is. In tweede instantie is het ons ideaal om deze
transparantie ook tegenover de burgerij te realiseren. Tussen Raad en
College mag echter geen millimeter zitten.)
Dat ben ik volkomen met u eens. In dat opzicht ben ik zo monistisch als het
maar kan. Ik ben een van de uwen.
De heer Cornelissen heeft mij specifiek gevraagd, iets te zeggen over zijn
motie inzake de binnenstad. Hij had zelfs de heer Houterman gevraagd, of deze
het eens was met de motie.
De heer Houterman aarzelde ietwat. Ik heb de indruk
dat hij het ook niet eens is met de motie. Ik bespaar de heer Cornelissen de
details, maar ik heb een A4'tje met alle mogelijke bezwaren tegen deze motie.
Ik zal deze schriftelijk beantwoorden.
(De heer HOUTERMAN: Ik heb in tweede termijn ook gesproken over
de binnenstad en de budgettering daarvan. Wellicht was dit op een andere
manier dan de heer Cornelissen in zijn motie heeft verwoord, maar ik zou
niet te snel stellen dat ik het niet eens ben met de geest van motie-
Cornelissen, misschien wel met de uitwerking. Dat wij iets aan het
systeem van de binnenstad moeten veranderen en verbeteren is mij uit het
hart gegrepen.)
In ieder geval is de wethouder voor Financiën van mening dat wij zeer
ruimhartig zijn en dat wij oog en oor hebben voor de problemen van de
binnenstad. Ik kan het niet maken, een andere systematiek te hebben, ook al is
dat bij een overgang, dan bij de instelling van de andere stadsdelen. Daarom
hoed ik mij voor een afwijkende gedragslijn. Dit zou dat zijn.
(De heer CORNELISSEN: Ik ben het helemaal met u eens tot het laatste
zinnetje, dat dit afwijkend is. Ik tracht daarmee te betogen dat ik de
indruk heb dat het, zoals de zaak nu wordt behandeld, wel afwijkt van de
betrekkelijke ruimhartigheid die in de jaren 1990 en 1991 is betracht. Ik
leg dat op uw bordje om dat eens te bezien.)
(De heer LEVIE: Zou uw argumentatie er niet toe leiden, de binnenstad
zo snel mogelijk in het Stadsdeelfonds te brengen?)
Inderdaad. Daarover zijn wij het helemaal eens.
(De heer HOUTERMAN: Dan moeten wij alleen de naam van het
Stadsdeelfonds veranderen.)
(De VOORZITTER: Stadsfonds?)
Over de vervangingsinvesteringen hebben wij in het College een principiële
discussie gevoerd. De uitkomst is dat er zeker op stadsdeelniveau genoeg
redenen zijn om een deel van die investeringen in de rompbegroting te regelen.
Dat is in de binnenstad vervolgens ook gebeurd. Er zijn echter ook voldoende
argumenten om dat niet te doen voor de centraal-stedelijke hoofdinfrastructuur.
Mede met het oog op de opmerking van de heer Levie over onderbesteding heb
ik nagegaan, welke bedragen de Dienst Stedelijk Beheer heeft, die wij bij het
programakkoord hebben vrijgemaakt voor vervangingsinvesteringen. Juist omdat
deze niet tot besteding komen, is daar nu een stuwmeer van 43 miljoen gulden.
Op dit moment te besluiten dat wij deze vervangingsinvesteringen maar in de
rompbegroting moeten opnemen, zou leiden tot een nog veel groter stuwmeer en
tot een systeem waarvan de heer Levie heeft gezegd dat wij er niet naartoe
moeten.
(De heer LEVIE: De kern van het betoog van de heer Cornelissen was,
dat men in andere steden - ik verwijs naar een werkbezoek aan Barcelona
- kan zien dat planmatig groot onderhoud aan de stad heel goede
resultaten kan afwerpen. Het probleem is niet alleen dat er steeds aparte
besluiten over moeten worden genomen, maar ook een dergelijk
stuwmeer. Het is de vraag, die wij wellicht op een ander moment moeten
bespreken, of het mogelijk is een systematiek te ontwikkelen waarin beide
problemen worden ondervangen.)
In feite vraagt u daar in uw motie om.
(De heer CORNELISSEN: Om uit de discussie te geraken, zal ik bij de
hoofdstuksgewijze behandeling aan wethouder mevr. Ter Horst vragen om
een startnotitie waarin wij kunnen uitwerken, welke mogelijkheden en
wenselijkheden er wel en niet zijn. Dan kunnen wij dit van alle kanten
bezien.)
Als raadslid wil ik toch ook een opmerking maken over de motie inzake de
afspiegeling van de bevolking in deze Raad. De heer Houterman heeft al gezegd
dat wij daarover hebben gesproken in onze fractie. Als liberaal ben ik ertegen,
een afspiegeling van welke bevolkingsgroepen dan ook af te spreken in deze
Raad. Voor mij als liberaal is iedereen hetzelfde, ongeacht afkomst, ras, seksu
ele
geaardheid of geloof. Daaronder valt dus ook huidskleur. Ik kan ook geen
afspiegeling afspreken, want wij zijn allemaal een afspiegeling van de
Amsterdamse bevolking, wie wij ook zijn. Tegelijkertijd is het naïef om te
denken dat Amsterdam en de buitenwereld er net zo liberaal over zouden denken
als ik zelf ben. Het is ook naïef om te denken dat anderen zich daarmee
tegelijkertijd ook gerepresenteerd voelen. Daarom ondersteun ik deze motie voor
100%.
Wethouder VAN DER AA: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben het eens met de
heer Robbers over de aanpak van integrale aansturing via een soort planning en
control-systematiek, aangepast over het hele veld. Wij zijn het er ook over een
s
dat daarover heldere en snelle informatie en discussie nodig is. De heer Robber
s
heeft er volstrekt gelijk in dat wij wel moeten kiezen op basis van de echte
rapportages. Ik zal zo snel mogelijk zorgen voor zo goed mogelijke formele
rapportages. Wij zijn het erover eens, dat wij daarover dan ook formeel in de
commissies en de Raad moeten discussiëren en dan een serieuze afweging
moeten maken. Ik geef hem gelijk dat de Raad zich alleen maar kan baseren op
gegevens die hij formeel heeft gekregen. In dat opzicht trek ik mijn argument
dat ik in eerste termijn aanvoerde in. Wel blijf ik het niet goed vinden, op ba
sis
van het jaarverslag over 1994 de dienst in 1996 te beoordelen. Ik blijf erbij d
at
wij dit niet opnieuw moeten doen. Ik vind dat wij in de Raad niet zomaar
improviserend over getallen moeten spreken.
Er is gesproken over het percentage allochtonen. Dat moeten wij in de
commissie naar aanleiding van de gewone werkmonitor bespreken. Hier is
gediscussieerd over 30% of 40%, maar mijn informatie is dat wij circa 60%
realisatie van Melkert-banen voor allochtonen hebben. Als dat waar is, dan is d
e
discussie heel anders. Laten wij dat echter niet nu, bij de algemene
beschouwingen, uitvechten, maar in de reguliere discussie op basis van
zorgvuldige gegevensverzameling.
(De heer KÖHLER: U schrijft ons vol trots iets over dat percentage in
de missive. Daarvan zegt u nu dat wij daar bij de algemene
beschouwingen niet verder op in moeten gaan, omdat wij dat misschien
beter in commissie kunnen bespreken. Dat verbaast mij.)
Mogelijkerwijs is het in de missive een drukfout geweest. U mag natuurlijk d
e
getallen uit de missive volgen, maar ik stel voor, de discussie verder te voere
n in
commissie en Raad op basis van de werkmonitor en de andere
kwartaalverslagen.
(De heer KÖHLER: Als er in de missive een drukfout staat op dit voor
ons heel belangrijke punt, kan het College misschien zo goed zijn, de hele
Raad een erratum te sturen met een correctie.)
Laten wij de discussie naar aanleiding van de werkmonitor afwachten. Als
blijkt dat het een drukfout is, zullen wij dat doen.
(De heer ROBBERS: U beantwoordt twee zeer uiteenlopende vragen in
één zin, hetgeen het moeilijk maakt in te gaan op het eerste deel als u al
bezig bent aan een ander onderwerp. Ik wijs u erop dat mijn bijdrage niet
is gebaseerd op een jaarverslag over 1994, maar op werkbegrotingen over
het jaar 1996, die u dit jaar aan de commissie hebt voorgelegd.)
Daarin geef ik u gelijk. Als ander voorbeeld heb ik genoemd, dat in mei jl.
in
commissie de discussie heeft gespeeld, waarin verschillende partijen scherpe
kritiek op de kwaliteit van de GSD gaven op basis van het jaarverslag over
1994.
(De heer ROBBERS: Dat onderwerp heb ik niet aan de orde gesteld.)
Ik echter wel. Ik heb gezegd dat wij dan wel eerlijk moeten oordelen en niet
alleen de negatieve punten moeten bezien. Daarover zijn wij het volstrekt eens.
(De heer ROBBERS: Ik wil heel welwillend zijn, maar als u de helft van
de vraag beantwoordt met "daarover gaan wij in de commissie praten" en
voor de andere helft antwoordt door niet te verwijzen naar de discussie
die ik aanroer, maar naar een andere discussie, dan gaat u aan twee
kanten aan mijn opmerking voorbij. Dat betreur ik, want uw eerste
uitspraak vond ik wel duidelijk. Spreekt u dan niet van het jaar 1994,
maar van het jaar 1996.)
Ik meen dat wij het volledig eens zijn. Mijn bijdrage kwam vooral voort uit
een gevoel dat bij mij persoonlijk leefde en dat de heer Köhler in eerste termi
jn
heeft geformuleerd. Door de bijdrage van de drie akkoordpartijen ben ik
gerustgesteld. Wij zien het alle drie als onze gemeenschappelijke
verantwoordelijkheid en als een gemeenschappelijke taak. In dat opzicht kunnen
wij in het volste vertrouwen verdergaan.
De heer Köhler heeft gesproken over de vrijlatingsregeling en het incentive-
beleid. Hij verwijt mij min of meer dat ik hierop niet uitgebreid inga. Ik vind
het
niet verstandig om discussies die in de commissie en vervolgens in de Raad heel
uitvoerig zijn gevoerd, in de algemene beschouwingen nogmaals te herhalen. Dat
was mijn enige drijfveer om er nu niet opnieuw op in te gaan. Enkele bijdragen
gaan voorbij aan de feitelijk gevoerde discussie. Er is absoluut geen sprake va
n
geweest dat de D66-fractie in een hok gedreven zou zijn. Wij hebben de keuze
van de besteding van het bedrag van 14 miljoen gulden uitdrukkelijk voorgelegd.
Er zijn verschillende mogelijkheden. Naar het oordeel van het College hebben
wij hierin een evenwichtige keuze gemaakt. De heer Köhler was het hiermee niet
eens. Dat is duidelijk. Het lijkt mij echter niet verstandig, deze discussie ti
jdens
de algemene beschouwingen over te doen. Wij zullen de besteding en de
realisering bezien. Zoals wij tijdens de behandeling hebben toegezegd, kunnen
wij het beleid bijstellen, indien daartoe aanleiding is op basis van de
gerealiseerde feiten.
(De heer KÖHLER: Het gaat er niet alleen om dat wij ertegen waren en
een andere mening hadden. Als collegepartij D66 bij deze algemene
beschouwingen aan de orde stelt, dat op basis van de ervaring tot nu toe
het beleid moet worden bijgesteld, waarover al heel lang ook andere
discussiestukken liggen, dan kunt u namens het College toch niet zeggen
"ik vind dat wij tijdens de algemene beschouwingen daarop niet moeten
ingaan, dat komt nog wel eens"? Ik vind dat u daarop wel moet ingaan.
Of heeft het College geen reactie op het standpunt van de D66-fractie?)
Het College heeft het standpunt zoals dat destijds is verwoord. Dat is nog
volkomen geldig. De D66-fractie heeft gezegd dat de vrijlatingsregeling, het
mogen bijverdienen, positief werkt. Wij hebben destijds gesteld dat het op
zichzelf wel positief werkt, maar dat uit onderzoek blijkt dat het mensen
nauwelijks terugbrengt op de arbeidsmarkt. De heer Hulsman heeft de waarde
van dat onderzoek nog eens in twijfel getrokken. Die discussie is uitvoerig
gevoerd. Er is niemand tegen vrijlating of bijverdienen als zodanig geweest. Da
t
is een verschijnsel waar wij wel voor zijn. Wij hebben dat voor bijvoorbeeld
alleenstaande moeders met jonge kinderen in stand gehouden. Dat is niet voor
niets geweest. Het College staat op dit moment op precies hetzelfde standpunt
als toen. Het is niet zo dat het ene goed is en het andere slecht. Het zou mooi
zijn indien ook het rijk extra mogelijkheden gaf, maar voor dit bedrag van 14
miljoen gulden moeten wij keuzen maken. Die keuzen zijn gemaakt en wij
bezien hoe het uitpakt.
(De heer ROBBERS: De D66-fractie heeft gezegd dat op basis van de
vorderingen, de rapportages en de effecten van de gekozen inzet moet
worden bezien of wij een herinvulling van die aanpak moeten
heroverwegen. Dat is het enige wat wij hebben gezegd. De tot nu toe
ontvangen cijfers geven ons redenen, te verwachten dat wij tot een
herstelling van de uitgaverichting zullen komen.)
Ik vervolg met Mokum Werkum. De heer Van Duijn heeft gezegd dat het
jammer is dat ik met de staart tussen de benen ben weggelopen. Dat komt echter
door een tekort aan spreektijd. Indien de heer Van Duijn vindt dat het College
meer spreektijd nodig heeft, kan hij dat voorstellen.
(De heer VAN DUIJN: U hebt al heel wat spreektijd gebruikt om uit te
leggen, dat u geen spreektijd hebt. U kunt toch even toelichten, waarom u
vindt dat het voor werkloze Amsterdammers niet kwetsend is, als zij
alsmaar te horen krijgen dat zij eigenlijk zouden moeten werken?)
Ik heb gisteren nog even geprobeerd mijn visie daarop uit te leggen. Ik zal
dit
met een ander voorbeeld uit mijn eigen verleden toelichten, dat wellicht iets
verheldert. Voor een jongere in de puberleeftijd is school heel leuk zolang het
goed gaat en hij - of zij - goede resultaten haalt. Als dat echter niet gaat, r
aakt
hij zeer snel zijn motivatie kwijt. Hij maakt geen huiswerk meer, doet niets me
er
en gaat trots tegen zijn vriendjes roepen "Ik doe het niet. Het is allemaal onz
in.
Je bent gek als je huiswerk maakt". Voor een dergelijke jongere is het essentie
el,
dat je hem huiswerk maken weer leuk leert vinden. Dat is de wezenlijke
overeenkomst met werk. Iemand die langdurig werkloos is en alles moet
proberen, zowel van de GSD als van zichzelf, om aan het werk te komen,
hetgeen jaar in jaar uit niet lukt, raakt hij zijn motivatie kwijt. Hij vindt w
erk op
dat moment helemaal niet leuk. Hij heeft geen werk en kan het niet vinden ook.
Hij is uitgesloten. In die zin moet u de uitspraak "hij moet werk weer leuk
vinden" interpreteren.
(De heer VAN DUIJN: Dan moet u een op huiswerk gerichte
aanmoediging lanceren en niet steeds roepen dat er gewerkt moet
worden.)
Wij zullen het over dit punt vast niet eens worden, maar ik heb nogmaals
geprobeerd uit te leggen wat de bedoeling is achter het weer motiveren van de
werkloze.
Over de debiteurenproblematiek wil ik nog iets toevoegen aan hetgeen
wethouder Peer heeft gezegd. In de haast van de discussie ging gisteren een
korte interruptie van mevr. Irik verloren. Zij stelde dat de grote
debiteurenportefeuille ontstaat door een zeer succesvol fraudebeleid. Ik bevest
ig
dat. Debiteuren komen niet alleen uit fraude, maar het is er wel een groot deel
van. Eén van de zeer grote problemen van de GSD is, dat, als men het ene
beleid heel succesvol uitvoert, men automatisch op een probleem komt, dat men
ook nog moet oplossen. Als men alleen maar wordt beoordeeld op het eerste
probleem en vervolgens nog een keer op het tweede probleem, ontstaat een
gevoel van onrechtvaardigheid. Ik vind dat wij moeten meewegen, welke eisen
aan de dienst worden gesteld, door ons, door de maatschappij, maar ook
bijvoorbeeld door het Kabinet en de regelgeving, die niet altijd gemakkelijk en
soms zelfs niet is uit te voeren.
Aan de discussie over het werk zal ik niet veel meer toevoegen. Ik verwacht
niet dat iemand de heer Van Bommel kan overtuigen van het nut van
werkaanpak of van het additionele werk. Hij stelt dat het geld toch betaald moe
t
worden. Inderdaad, dat betalen wij al voor het grootste gedeelte. Bij een Melke
rt
1-baan betalen wij voor iedereen die de uitkering niet krijgt, de helft van de
kosten. Voor een Melkert 2-baan betalen wij zelfs het gehele bedrag. Alleen nu
betalen wij om mensen verplicht thuis te laten zitten door het verbod om te
werken en dus eigenlijk om hen verplicht te laten vereenzamen en niet
maatschappelijk nuttig te laten zijn. Dat is een heel belangrijk mechanisme. De
Melkert-banen zijn niet alleen bedoeld om werk in de maatschappij te verkrijgen
voor een laag prijsje, maar ook om het dode uitkeringsgeld weer te activeren en
er mensen weer echt mee te helpen.
(De heer VAN BOMMEL: Hoort u het uzelf zeggen? U zegt het zelf:
het is niet alleen bedoeld om werk in de maatschappij te laten opknappen
voor een laag bedrag.)
Het is toch te gek, dat grote aantallen mensen graag willen werken, ook als
zij
hun motivatie op dit moment kwijt zijn? Iedereen wil voor deze maatschappij
graag nuttig zijn en meewerken om de maatschappij op te bouwen en in stand te
houden. Dat wil de maatschappij ook graag. Die wil graag van dat werk gebruik
maken. Daaraan is toch niets schandelijks?
(De heer VAN BOMMEL: Uw verhaal is op twee punten tegenstrijdig.
Eerst vertelt u van de gebrekkige motivatie en vervolgens zegt u dat
iedereen graag wil. Dat zijn twee uitspraken die niet met elkaar
overeenkomen.)
Op andere punten kan ik u niet overtuigen en op dit punt ook niet. Dat
moeten wij dan maar constateren.
De heer Houterman wilde gisteren een motie indienen over Amsterdam-
Zuidoost. Ik heb gisteravond geadviseerd, nadere suggesties te geven over hoe
hij dit concreet bedoelt. Vanochtend was ik aanwezig op de bijeenkomst van de
Stuurgroep Sociaal-economische Vernieuwing Bijlmermeer, waarin enkele
actieve leden van het Zwart Beraad zitting hebben. Zij hebben heel alert
gereageerd op de gedachte van de heer Houterman. Zij zeiden dat het Zwart
Beraad het maar voor één letter oneens was met de VVD-fractie. De VVD-
fractie wil "zware", het Zwart Beraad wil "zwarte" ambtenaren naar Zuidoost
laten sturen.
(De heer HOUTERMAN: Dat was ook een tikfout, dat is één letter
verschil. Ik kwam afgelopen nacht de heer Mario, lid van het Zwart
Beraad, tegen, die ook een fervent aanhanger van uw politieke groepering
is. Diep in de nacht was hij het met mij eens, maar hij heeft mij ook
beloofd ten eeuwigen dage lid van uw partij te blijven. Dus dat is een
hele geruststelling.)
Zo heeft iedereen zijn eigen beraad!
(De heer KÖHLER: Dat lijkt mij helemaal geen geruststelling, mijnheer
Houterman, als mensen met uw standpunten lid blijven van de PvdA. Dan
gaan zij daar niet op vooruit.)
(De heer HOUTERMAN: Ik heb graag overal mijn ambassadeurs zitten!)
(De heer KÖHLER: Ja, dat hoor ik nu.)
(De VOORZITTER: De heer Köhler heeft zich nooit iets bij een
volkspartij kunnen voorstellen.)
(De heer KÖHLER: Ik kan nu de opstelling van de heer Van der Ploeg
eindelijk plaatsen.)
Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de sprekers voor hun
waarderende woorden over en instemming met het parkeerbeleid. Daarbij kan ik
het laten.
(De heer HOUTERMAN: Ik heb een groot gevoel voor humor en ik
vind het uitstekend wat de wethouder zei, maar ik neem aan dat wij nog
iets meer van het College te horen krijgen. Of laat het College het
initiatief over dit onderwerp volledig aan de Raad over? Dat vind ik ook
goed, maar de handreiking was juist, dat de wethouder de komende
maanden zelf een initiatief zou ontwikkelen.)
U kent de plannen. Deze zijn ook besproken in de commissie. Daar ga ik
gewoon mee door. Ik moet met een mix van maatregelen komen. Zoals ik
gisteren reeds heb gezegd, komt dat op 22 januari a.s. aan de orde. Ik kan nu
wel op alle suggesties ingaan, maar die komen dan weer allemaal aan de orde.
Ik wil dat nu wel doen; wij hebben een procedure afgesproken. Over de tarieven
komen wij medio december te spreken bij de belastingen en tarieven. Ik kom
met mijn mix van maatregelen en de parkeerverordening 22 januari a.s. in de
commissie. Daarom was ik zo kort.
(De heer HOUTERMAN: Dan interpreteer ik het heel positief, te weten
dat u tussen nu en 22 januari a.s. nadenkt over de signalen van de
verschillende partijen.)
Inderdaad. Daar ben ik al een tijd mee bezig. Zoals u weet, hebben wij voor
de zomer een commissievergadering gehad over de mix van maatregelen. Daarna
ben ik naar de Raad toe gegaan en heb ik ook aan de commissie gevraagd of het
niet verstandig zou zijn een keer extra te overleggen. Er waren zoveel gedachte
n:
de één wilde "helemaal autoluw", de ander wilde "bevriezen" en ik zat daar
tussenin. Het extra overleg heeft op 6 oktober jl. plaatsgevonden. Dat heeft mi
j
weer aan het denken gezet. Nu ben ik bezig om op basis van die discussies en
de veelvuldige inspraak mijn conclusies te trekken. Daarmee ga ik naar het
College en vervolgens naar de Raad. Inderdaad zijn er suggesties bij voor
parkeergarages, de binnenstadbewoners enz. Ik doe niet anders dan hierover
dagelijks nadenken. Dat neemt niet weg dat ik ook de heer Houterman dank zeg
voor de waarderende woorden.
Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Mijnheer de Voorzitter. De evaluatie
van de tippelzone is gereed en daarmee kom ik zo snel mogelijk naar de
commissie. Om één misverstand weg te nemen, wijs ik erop dat de Raad al
vanaf het begin van de jaren '80 heeft gezegd: "wij willen een tippelzone". Toe
n
ging het nog niet alleen om heroïneverslaafde prostituees. Het ging altijd om
door verslaafden, jongens en niet-verslaafde vrouwen bedreven tippelprostitutie
.
Wij vonden dat de prostitutie een onderdeel van de samenleving zou moeten
kunnen uitmaken en dat de prostituees op die manier uit de verdrukking moesten
komen. De heer Van Schijndel heeft in 1983 hierover een nota ingediend. Ook
de PvdA-fractie heeft allerlei moties ingediend, onder meer over het "niet-
opjaag-beleid". In de commissie zal ik hierop dieper ingaan. Wij hebben altijd
gezegd: "wij willen principieel een tippelzone". Daar kan men anders over
denken en daarover heb ik al eens zeer principieel met de Raad van gedachten
gewisseld. Dit College heeft gezegd: "de Raad wil een tippelzone, wij gaan er
één instellen". Het beeld dat misschien op een bepaald moment is gevestigd dat
deze tippelzone er alleen is voor heroïneprostituees, is voortgekomen uit het
volgende. De overlast die werd veroorzaakt door een deel van de zich
prostituerende groep en die vooral te maken had met de aantrekking van
drugsdealers in buurten, is altijd bestreden vanuit de portefeuille Algemeen
Bestuurlijke en Juridische Zaken, terwijl de heroïneprostituees altijd onderdee
l
hebben uitgemaakt van de portefeuille Verslaving. Zij vormden tevens een groep
die daarbinnen werd behandeld. Getracht werd hen te laten afkicken. Dat zij
toevallig op deze manier aan hun geld wilden komen, had daarmee niets van
doen. Op het moment dat wij zeiden: "principieel willen wij een tippelzone",
werd er tegelijkertijd vanuit de De Ruijterkade geprotesteerd tegen de overlast
die de heroïneprostituees veroorzaakten. De bewoners van de De Ruijterkade
hebben altijd gesteld dat zij een tippelzone willen en geen moreel oordeel over
tippelprostitutie hebben. Zij wilden echter van de overlast af en wilden ook
graag meedenken over het vormgeven van een zone. Het College heeft misschien
gehoopt dat door deze twee zaken aan elkaar te koppelen de overlast weg zou
zijn. Daarvan wil ik wel zeggen, dat dit niet op alle fronten is gelukt. Het
bestrijden van overlast blijft toch altijd een kwestie van zoeken naar de juist
e
aanpak. Doet men het met sociale pensions of met nachtopvang? Dat behoort
dan tot de overlast, die wij op dit moment mede proberen te bestrijden vanuit h
et
idee dat deze mensen een dak boven hun hoofd zouden moeten hebben en niet
op straat moeten leven. Op dit moment is er een tippelzone. Vanuit mijn
verantwoordelijkheid voor het volksgezondheidsbeleid vind ik dat dit College
buitengewoon slagvaardig en daadkrachtig is geweest, door ervoor te zorgen dat
de tippelzone er op het juiste moment zou zijn.
De Raad heeft een aantal besluiten genomen, onder andere over de
bordeelvergunningen, die door de Burgemeester voortvarend worden uitgevoerd.
De Raad heeft gezegd dat ook de bordeelhouders moesten worden aangepakt. Dit
moet een tak van bedrijvigheid worden zonder illegalen. Wij hebben gezamenlijk
uitgesproken dat wij geen opjaagbeleid van illegalen willen hebben. In het deba
t
over de Koppelingswet hebben wij gezegd, dat iedereen hier recht heeft op zorg
en gezondheidszorg. Lang niet iedereen, maar wel een deel van de vrouwen die
ten gevolge van het raadsbreed gesteunde beleid vanachter de ramen op straat
zijn gekomen, zit nu ook op de tippelzone. Ook een klein deel van de
heroïneprostituees zit daar, maar minder dan ik had gehoopt. Er zitten ook
anderen. Vanuit het oogpunt van volksgezondheid, ten aanzien van ziekten die
wij daar aantreffen en die ik moet bestrijden vanwege het epidemiologische
karakter, ben ik er zeer mee ingenomen dat wij ook die groepen nu zien en daar
iets aan kunnen doen. Gaarne voer ik deze discussie uitgebreid in de commissie.
De Raad kent dan enigszins mijn inbreng en kan zich daarop goed voorbereiden.
(De heer VAN BOMMEL: U zegt dat er steeds minder verslaafde
prostituees zijn en dat dit ook geen probleem was, omdat de zone
daarvoor oorspronkelijk niet was bedoeld. Toch herinner ik mij heel goed
de discussie in deze Raad over de vraag of het besluit over de komst van
een tippelzone referendabel zou zijn. Op grond van het feit dat het ging
om verslaafde prostituees, dus een kwetsbare groep, is destijds het
referenduminitiatief afgewezen. Ik stel nu vast dat, wanneer daar een
tippelzone overblijft waar geen verslaafde vrouwen werken, deze
grondslag volkomen is komen te vervallen en het daarmee eigenlijk een
referendabel besluit zou zijn.)
(Mevr. GREWEL: U hebt de wethouder toch horen zeggen, dat er
minder verslaafde vrouwen werken dan zij had gehoopt? U maakt daar nu
meteen van "geen verslaafde vrouwen".)
Misschien mag ik voor de helderheid van de discussie erop wijzen, dat
geprobeerd is, het zo te doen. Wij hebben echter gezegd, dat het een omstreden
vestiging van een noodzakelijke voorziening was voor een groep, die wij
verdrukt vinden, te weten mensen die om welke reden dan ook gaan tippelen.
Hun wilden wij veiligheid geven. De heroïne was toen niet alleen het argument.
(De VOORZITTER: Over ruim twee weken zal aan de hand van een
evaluatie een uitvoerige discussie plaatsvinden in de commissie onder
leiding van mevr. Spier. De heer Van Bommel heeft nu in twee termijnen
uitvoerig antwoord gekregen.)
(De heer VAN BOMMEL: De wethouder gaat ook in op het
Wallenbeleid. Dat is haar portefeuille niet. Dat is het probleem.)
Wij doen aan integraal bestuur. U kunt mij in de commissie niet aanspreken
op vragen die ik niet kan beantwoorden, vervolgens zeggen "u hebt een integrale
verantwoordelijkheid" en nu stellen dat ik geen andere onderdelen mag noemen.
De algemene en financiële beschouwingen worden gesloten.
De heer KÖHLER: (orde) Mijnheer de Voorzitter. Ik wil iets zeggen over de
stapel moties, waarvan het klaarblijkelijk de bedoeling is deze in december te
behandelen. Mijn fractie vindt dit een noviteit waarmee zij niet is ingenomen.
Onzes inziens is de procedure, dat men bij de algemene en financiële
beschouwingen over zaken die men belangrijk vindt moties indient. Dan kan het
College daarop reageren, kan men het debat erover afronden en de moties in
stemming brengen. Anders hoort dit bij de hoofdstuksgewijze behandeling,
waarover is afgesproken dat bij de behandeling in de commissies moties worden
ingediend die daarna worden voorzien van preadvies. Nu krijgen wij een heel
andere situatie, namelijk dat fracties zaken die kennelijk bedoeld zijn voor de
verdere procedure bij de algemene beschouwingen op tafel leggen. Als wij dat
gaan doen, weet ik wel wat er volgend jaar gebeurt. Iedereen die de eerste wil
zijn op een bepaald terrein, zorgt dan dat zijn moties bij de algemene
beschouwingen op tafel liggen. Dan ligt hier een stapel van 100 moties op tafel
.
Ik verwijt het overigens die fracties niet. Ik ben ervan uitgegaan dat zij ook
van
mening waren dat de moties vandaag of gisteren op tafel dienden te komen om
deze nu te kunnen afhandelen. Op enkele punten vind ik het dan ook heel juist
dat wethouder Peer deze moties van een preadvies heeft voorzien. Er zijn zelfs
voorstellen bij, bijvoorbeeld over de waterschappen, waarbij wij de wethouder
iets willen meegeven. Dat behoeft geen twee maanden te wachten. Het zou te
gek zijn als de D66-motie over de Noord-Zuidlijn tot december zou moeten
wachten op besluitvorming, terwijl wij in november spreken over de Noord-
Zuidlijn. Er zijn dus voorstellen waarvan ik volstrekt niet begrijp, waarom zij
nu
zouden moeten worden ingediend en pas in december worden afgehandeld. Ik
ben het derhalve niet eens met de door het College ingeslagen weg inzake de
afhandeling van deze moties. Ik zie ook wel in, dat wij de moties nu zonder
preadvies niet in stemming kunnen brengen, maar ik wilde dit toch even gezegd
hebben, omdat de Raad dit wellicht volgend jaar op een andere wijze moet
voorbereiden.
De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik voel mij mede
verantwoordelijk voor deze procedure. Ik ben van mening dat de heer Köhler bij
enkele moties wel een punt heeft, bijvoorbeeld bij de motie over het waterschap
.
Ik kan mij ook voorstellen dat het College enkele moties preadviseert, zodat wi
j
deze over veertien dagen in stemming kunnen brengen en niet tot half december
moeten wachten. Ik meen dat dit een verstandige opmerking is van de heer
Köhler. Ik heb er nooit bij nagedacht.
De VOORZITTER: Wat nu gebeurt, is conform de gemaakte afspraak. Ik
sluit mij aan bij de heer Houterman, dat de heer Köhler wel gelijk heeft dat er
,
doordat wij de behandeling zes of zeven weken uit elkaar hebben getrokken, een
probleem kan zijn met de actualiteit. Wethouder Peer heeft op enkele punten
hierin reeds voorzien. Op enkele punten staan door de volgorde van de komende
weken de zaken niet in een juiste relatie met elkaar. De heer Houterman heeft
gesuggereerd dat hierin in dat geval zou kunnen worden voorzien door over drie
weken over enkele punten te stemmen. Ik stel voor dat wij dit vrijdag a.s. aan
de
hand van de lijst moties in het College bespreken en onze bevindingen zo snel
mogelijk aan de Raad meedelen.
Indien er naar het oordeel van het College aanleiding is om daarover andere
beslissingen te nemen dan nu voorliggen, namelijk om er eerder, over drie
weken, over te stemmen, zou dat niet alleen voor de moties die in ieder geval
sneller moeten worden afgehandeld maar voor het gehele pakket kunnen gelden.
Wij zullen elke motie in dit opzicht tegen het licht houden en de Raad daarover
berichten. Als de Commissie voor de Werkwijze vervolgens aangeeft, eerder
bijeen te willen komen of de Voorzitter hierover tussentijds te willen spreken,
ben ik daarvoor beschikbaar. Ik geef de heer Köhler toe, dat de huidige gang
van zaken, te weten dat alleen de begroting wordt vastgesteld en de rest zes
weken wordt verschoven, mij niet geheel bevredigend lijkt. Over het
amendement van de heer Köhler (nr. 534) gaan wij in ieder geval aanstonds
stemmen.
Aan de orde is de stemming over de voordracht nr. 512 (vaststelling begrotin
g
voor 1997).
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2706 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
Aan de orde is de stemming over het amendement-Köhler c.s. (nr. 534).
De heer LEVIE: (stemmotivering) Ik ben tot tweemaal toe in gebreke
gebleven omdat ik had aangekondigd dat ik zou ingaan op het amendement,
hetgeen ik onvoldoende heb gedaan. Voor de PvdA-fractie is het verhogen van
de onroerende-zaakbelasting geen doel op zichzelf. Wij vinden zelfs dat het laa
g
houden van lasten een beter doel is dan het verhogen ervan, als er al sprake ka
n
zijn van doelen. Het gaat erom, hoeveel ruimte de gemeente nodig heeft. Wij
menen dat in deze begroting voldoende ruimte zit, ook voor doelen die de fracti
e
van GroenLinks aangeeft. Daarom stemmen wij tegen het amendement.
De heer VAN DUIJN: Dit amendement schept enige ruimte om meer te doen
voor degenen die in Amsterdam armoede lijden, bijvoorbeeld door verkoop van
gezond voedsel aan hen, niet voor vele andere noodzakelijke plannen. Ik zal dit
amendement steunen.
Het amendement-Köhler c.s. (nr. 534) wordt bij zitten en opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Breunissen, Van Duijn, Hulsman, Köhler, mevr. Princen,
Raksowidjojo en mevr. Schutte zich voor het amendement hebben verklaard.
Voordracht nr. 518 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2725 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
Aan de orde is thans:
18
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 9 oktober 1996 tot
vaststelling van het bestemmingsplan Voormalige Boerhaavekliniek
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 510, blz. 2689).
Mevr. PRINCEN: (stemmotivering): Ik neem vanmiddag de rol van
oppositiepartij ook op mij, in die zin dat wij een verschil van mening hebben,
niet over de Boerhaavekliniek zelf, maar over de parkeernorm aldaar. Aangezien
duidelijk is dat de meningen hierover zeer uiteenlopen, weet ik dat ik dit met
een stemmotivering af kan, want de fractie van GroenLinks krijgt hoe dan ook
haar zin niet. In april 1995 is de Boerhaavekliniek aangewezen als grootstedeli
jk
project. Dat creëerde voor KÖHLER de mogelijkheid er een kantoor te vestigen.
Dat is gelukt. De verbouwing is bijna gereed. Nu ligt er een bestemmingsplan
voor de bouw van een ondergrondse parkeergarage voor 32 plaatsen, hetgeen
betekent dat wij uitgaan van een B-locatie. Indien wij zouden uitgaan van een A
-
locatie, zou het om 17 tot 18 parkeerplaatsen gaan. Dat scheelt 14 plaatsen. De
fractie van GroenLinks stelt dat op deze locatie de regels voor een A-locatie
zouden kunnen gelden. Wat het milieu betreft, gaan wij ervan uit dat dit een
deel van de binnenstad is. Formeel is dit volgens het structuurplan niet zo, ma
ar
eerder hebben wij gesteld, dat het ook om bepaalde redenen een grootstedelijk
project moest worden. De plaats van de Boerhaavekliniek is voorts goed
ontsloten door openbaar vervoer. Tevens komt er een parkeergarage bij het
Stedelijk Museum, waar de bezoekers van KÖHLER eventueel op kosten van
KÖHLER zelf zouden kunnen parkeren. Kortom, 17 tot 18 parkeerplaatsen vindt
de GroenLinks-fractie meer dan voldoende.
De VOORZITTER: Mag ik u vragen naar uw stemgedrag? Ik begrijp dat u
tegen het onderdeel parkeergarage in de voordracht zult stemmen?
Mevr. PRINCEN: Inderdaad.
De heer VAN DUIJN: In de tuin van het voormalige gebouw van de
Boerhaavekliniek is geconstateerd, dat illegale kap van tientallen bomen heeft
plaatsgevonden, dit nog wel onder het mom van bodemsanering. Dat is dus een
heel eigenaardig soort bodemsanering, met een omgekeerde, ongewenste
werking. Ik ben hier van top tot teen tegen gekant. Over de parkeergarage ben i
k
het eens met mevr. Princen. Ik zal tegen deze voordracht stemmen.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2691 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, met dien verstande dat de fractie van De Groenen wordt geacht
tegen de voordracht te hebben gestemd en dat de fractie van GroenLinks wordt
geacht tegen het onderdeel betrekking hebbende op het onderdeel parkeergarage
van de Boerhaavekliniek te hebben gestemd.
22A
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 22 oktober 1996 tot
vaststelling van de Tijdelijke referendumverordening 1996 (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 524, blz. 2759).
De VOORZITTER: Ik wijs erop, dat de voordracht is gewijzigd. Onderdeel I
is geschrapt. Aan de orde is dus uitsluitend de gewijzigde
referendumverordening, zoals bedoeld onder II en de daarachter liggende
verordening.
De heer SPIT: (stemmotivering) De CDA-fractie heeft zich in deze Raad
altijd voor een referendumverordening verklaard. Ik moet toegeven dat daarover
in mijn achterban genuanceerd wordt gedacht. Het kost mij veel minder moeite
om een referendumverordening in mijn achterban te verdedigen en daarin ook
gelijk te krijgen, als deze tijdelijke verordening de definitieve verordening z
ou
zijn. Dus stem ik van harte in met de tijdelijke verordening en koester ik nog
altijd de hoop dat de Raad zo verstandig zal zijn, deze verordening tot de
definitieve te verheffen.
De heer HOUTERMAN: Wij willen geen zand in de referendummachine
voor IJburg gooien, dus gaan wij akkoord met deze tijdelijke verordening. Wat
ons betreft, heeft minister Dijkstal het grootste gelijk van de wereld. De moti
e
van de fracties van het CDA en de VVD over de niet-limitatieve opsomming
ware beter geweest. Ook de VVD-fractie hoopt dat de wethouder deze tijdelijke
verordening zo laat. Voor ons hoeft er geen andere verordening te komen. De
wethouder hoeft ook niet in beroep te gaan. Dat zal ik over drie weken nog eens
herhalen.
Mevr. HOOGLAND: De PvdA-fractie is van mening dat de tijdelijke
referendumverordening in deze vorm een goede is. Bij de behandeling van de
referendumverordening 1996 hebben wij aangedrongen op een eventuele
noodverordening, die nu "tijdelijke verordening" heet, omdat ook de PvdA-
fractie de hoop heeft dat deze verordening in een later stadium kan worden
vervangen door de referendumverordening 1996.
De heer VAN DUIJN: Ik betreur dat het nodig is dat de gemeente
Amsterdam deze verordening in werking stelt, want als iemand ongelijk heeft, is
het wel minister Dijkstal met het argument dat de Gemeenteraad van Amsterdam
het primaat van de volksvertegenwoordiging heeft opgegeven. Het omgekeerde is
het geval. Juist minister Dijkstal tracht de Amsterdamse Gemeenteraad het
primaat uit handen te slaan. Het is de wil van de Gemeenteraad van Amsterdam
geweest om een referendumverordening van kracht te doen zijn. Op die manier
heeft de Raad ook gebruik gemaakt van zijn politieke primaat. Dat siert de
Gemeenteraad van Amsterdam. Dus ik stem overtuigd voor.
De heer ROBBERS: De verordening die wij hadden, was uitstekend. Wij zijn
het oneens met de minister, die deze wil vernietigen. Dat hebben wij ook altijd
gezegd. Ook voor het toekomstige traject is het duidelijk waar de fractie van
D66 staat. Wij staan voor de referendumverordening die wij hadden, maar wij
willen geen enkel gat laten vallen. Wij willen op alle fronten ervoor zorgen, d
at
de burgers geen seconde verstoken zullen zijn van het middel van het
referendum en dat ook de lopende zaken door kunnen gaan. Vandaar, dat wij het
voorstel van het College voor de noodverordening zullen steunen.
De heer BREUNISSEN: De fractie van GroenLinks is het niet eens met de
Kroon om de referendumverordening te vernietigen. Dat is niet vanwege onze
republikeinse opvattingen, maar omdat wij vinden dat de Amsterdamse
referendumverordening goed was. Wij hopen ook dat de noodverordening
tijdelijk is en dat Amsterdam zo spoedig mogelijk het gevecht van het
ouderwetse Den Haag wint.
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd;
de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2759 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
Aan de orde zijn opnieuw de benoemingen.
De VOORZITTER: Ik herinner eraan, dat mevr. Schutte gisteren twee
procedurevoorstellen heeft gedaan.
Mevr. SCHUTTE: Ik wil gaarne het woord voeren over de benoeming van de
directeur van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst.
De VOORZITTER: Dat heeft betrekking op het salaris?
Mevr. SCHUTTE: Inderdaad, maar ook over de procedure heb ik nog een
opmerking.
De VOORZITTER: Het is gebruikelijk om over salariskwesties, hetgeen een
aangelegenheid van het College is, in comité-generaal te spreken. Ik stel voor
te
besluiten tot een comité-generaal.
Conform besloten.
De VOORZITTER doet hierna om 16.37 uur de vergadering overgaan in
comité-generaal.
Na heropening der deuren om 17.02 uur stelt de Voorzitter opnieuw aan de
orde de benoemingen.
De VOORZITTER nodigt de leden Bijlsma, Breunissen en Spit uit, met hem
het bureau van stemopneming te vormen.
In de notulen van de raadsvergadering van 18 september 1996 is ten onrechte
vermeld, dat mevr. Irik is benoemd tot voorzitter van de Rekeningen-commissie.
Die benoeming vindt heden plaats.
Benoemd worden tot:
Directeur van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst (nr.
513): F.J.M. Croonen
Voorzitter van de Rekeningen-commissie: mevr. J.B. Irik.
Ingeleverd werden 35 biljetten. De heer Croonen werd benoemd 31 stemmen
voor en 3 stemmen tegen, terwijl 1 stem blanco werd ingeleverd. Mevr. Irik
werd benoemd met 35 (algemene) stemmen.
De VOORZITTER dankt de leden van het bureau van stemopneming voor de
hem verleende hulp.
De vergadering wordt om 17.10 uur gesloten.
|