Bron : Raad
Onderwerp : Raadsvergadering 23-10-96
Datum Raad : 23-10-96
Datum publikatie : 23-10-96
Avondzitting op woensdag 23 oktober 1996.
Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester.
Secretaris: mevr. drs. M. Sint.
De VOORZITTER heropent om 19.30 uur de des middags geschorste
vergadering en stelt aan de orde de v o o r t z e t t i n g van de behandeling
van
4
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 9 oktober 1996 tot
vaststelling van de begroting voor 1997 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 512, blz.
2705, en bijlagen P en P1).
Hierbij wordt tevens betrokken:
Adres van mevr. C.C.A. Pieters Kwiers-Martin van 11 september 1996
inzake het kwijtschelden van gemeentelijke belastingen voor
bijstandsgerechtigden.
en
9
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 10 oktober 1996 tot
vaststelling van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 1997
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 518, blz. 2721).
De heer LEVIE: Mijnheer de Voorzitter. De afgelopen jaren is het het
College steeds gelukt, op tijd met een heel goede begroting te komen. Dat
is dit jaar ook weer gelukt. Daarmee complimenteren wij het hele College
en in het bijzonder de nieuwe wethouder voor Financiën. Veel risico's zijn
afgedekt, de reservepositie van de stad is verbeterd en de stadsdelen delen
goed mee in de voorspoed. Ik verwijs naar het advies van de Raad voor de
Stadsdeelfinanciën, dat wij gisteren op de valreep ontvingen. Er is veel
ruimte voor nieuw beleid en die ruimte is evenwichtig verdeeld. Het spreekt
ons bijzonder aan, dat die ruimte ook wordt gebruikt om nieuwe risico's te
nemen, bijvoorbeeld door voorwerk te doen op door het rijk te financieren
projecten. Binnen portefeuilles vallen heus nog wel wat prioriteiten te
verleggen, maar daar komen wij in de verschillende commissies en zo nodig
bij de slotbeschouwingen in december a.s. wel op terug.
Amsterdam was ooit een van de duurste gemeenten. Dat is allang niet
meer zo. Onze belastingen stijgen amper of niet, terwijl die van de
zogenaamde "nadeelgemeenten" de komende jaren noodgedwongen flink
zullen toenemen. De afgelopen jaren is steeds gezocht naar een goed
evenwicht tussen voorzieningen en belastingen. Ook dit jaar lukt dat
redelijk. Wij stellen prijs op dat goede evenwicht.
Wij noemen drie punten van zorg. Voor de bijdrage
waterzuiveringskosten is vanaf het komend jaar het nieuwe waterschap
verantwoordelijk. Die bijdrage stijgt fors. De gemeente compenseert dit
voor een deel via vermindering van het watergeld. Toch levert dit punt voor
de Amsterdammers de sterkste stijging van de lokale lasten op, de enige
echte stijging.
Een tweede punt van zorg is dat deze lastenstijging enigszins scheef is
verdeeld. De sterkste lastenstijging bedraagt 4%. Deze valt toe aan de
meerpersoonshuishoudens met een minimum-inkomen. Het is toch wel
verwonderlijk, dat het niet lukt dit te vermijden. Dit zijn toch niet de
sterkste schouders die de grootste lasten moeten dragen? Ik vraag het
College, te onderzoeken of het mogelijk is, uit de gelden die vrijvallen
doordat de rijkskorting op de Gemeentelijke Sociale Dienst (GSD)
waarschijnlijk meevalt een extra bijdrage te besteden aan het
minimumfonds. Afhankelijk van het antwoord van de wethouder, dat hij nu
of in het kader van de armoedenota kan geven, zullen wij met een voorstel
in die richting komen.
Een derde punt van zorg is de roerende-ruimtebelasting, een belasting als
ware het onroerend-zaakbelasting (ozb) voor woonschepen. In de
commissie zullen wij daarop terugkomen. Dit zijn onze drie punten van zorg
over de belastingen, maar over het geheel genomen gaat het dus heel
behoorlijk.
In de vorige begroting werd met enige ophef een midterm review
aangekondigd. Bij de vorige begrotingsbehandeling en ook enkele malen
daarna in de Commissie voor Financiën, hebben wij ons daarop verheugd.
Het doel was drieledig, zo spraken wij daarbij af. Ten eerste ging het erom,
vast te stellen in hoeverre afgesproken beleid werd uitgevoerd. Ten tweede
ging het erom, na te gaan waar sprake was van door de Raad vastgestelde
kredieten die niet tot uitgave kwamen. Ten derde ging het om het waar
mogelijk en nodig vaststellen van enige prioriteiten van de Raad voor
bijstellingen en voor nieuw beleid. Mede door de zeer zorgelijke situatie bij
het Gemeentevervoerbedrijf (GVB) voor de afgelopen zomer is de midterm
review toen niet doorgegaan en nu gedeeltelijk verwerkt in de begroting. Zo
krijgen wij nu enig inzicht in oude kredieten, hoewel het niet duidelijk is in
hoeverre het hier gaat om een complete opsomming. Op blz. 58 van de
missive staat een aantal oude kredieten die zijn blijven hangen. Onduidelijk
is of een volledige opsomming volgt, dan wel of dit toch het volledige
verhaal is. Het antwoord daarop krijgen wij gaarne van de wethouder. Aan
het College vraag ik of dit nu een eenmalige opschoning is van oude
kredieten, dan wel of er daarop structureel meer greep is en hoe de Raad
dan in het vervolg kan delen in dat grotere en eerdere inzicht. Afhankelijk
van het antwoord van de wethouder zullen wij in tweede termijn een motie
op dit punt indienen.
Voor de Raad was het aardigste deel van de midterm review natuurlijk de
mogelijkheid, ten minste 10 miljoen gulden te bestemmen voor nieuw
beleid, dan wel voor intensivering van prioriteiten. Die ruimte heeft het
College nu gebruikt in de zogenaamde Baak 2. Ik verzoek het College,
volgend jaar de Raad meer kans te geven - als er dan ook sprake is van
nieuwe financiële ruimte - een aantal politieke uitspraken te doen voor de
Baakbesprekingen.
De begroting deugt als een financieel beheersmatig instrument. Het is
mijns inziens een probleem voor de Raad - wellicht ook voor het College
- dat de begroting te weinig een sturingsinstrument is. Via het systeem van
planning en control zouden beleid en praktijk, planning en uitvoering, op
elkaar betrokken moeten zijn, maar dat lukt dus niet. Er wordt nu al circa
zeven jaar gewerkt aan planning en control, maar er is voor de Raad weinig
van te merken in deze begroting. Er zijn gemeentelijke of ex-gemeentelijke
bedrijven waar de resultaten van planning en control te zien zijn. In deze
begroting is daarvan niets terug te vinden. Het gaat mij daarbij niet om het
systeem van planning en control op zichzelf, maar om het budgetrecht van
de Raad, dat de Raad met kennis van zaken moet kunnen gebruiken. Ik kan
het probleem heel duidelijk maken. In de missive wordt op blz. 40 gesteld
dat ten tijde van de zogenaamde midterm review 63% van de program-
akkoordvoornemens van het College is gerealiseerd en dat dit percentage in
1997 zal groeien tot 78,5%. In financieel opzicht is dit juist. Daarmee zou
deze financiële woordvoerder zijn financiële beschouwingen mooi kunnen
afsluiten: het gaat goed, er is ruim voldoende geld om datgene te doen wat
wij hebben afgesproken. De werkelijkheid is echter anders. De
werkelijkheid is namelijk, dat veel minder dan die mooie percentages van
het programakkoord is uitgevoerd. Die percentages geven aan dat er
middelen zijn. Waarom het natuurlijk gaat, is wat het gemeentebestuur
doet, niet waarmee wij in onze begroting rekening houden.
Mijn fractiewoordvoerder sprak van een "actieve houding". Die moet
natuurlijk worden omgezet in acties, die vervolgens ook controleerbaar zijn.
Als raadslid heb ik behoefte aan een ander percentage dan datgene wat op
blz. 40 van de missive staat. Naast het percentage dat aangeeft voor hoeveel
van het afgesproken beleid wij geld hebben, wil ik ook het percentage zien
van datgene wat al is uitgevoerd. Dat zou overigens ook heel aardig zijn
voor een College dat "doen" als motto heeft. Het zou om twee redenen
aardig zijn. Ten eerste zou het duidelijk maken, hoeveel van het
afgesproken "doen" wordt gerealiseerd. Ten tweede zou het het ook
mogelijk maken, te vergelijken welke inzet van middelen welk resultaat
bereikt.
Ik zal dit punt nog iets concreter maken en om tegelijkertijd duidelijk te
maken dat het om het College als geheel gaat, zal ik uit de portefeuille van
elk van de collegeleden een zuur voorbeeld geven. Ik zou het aardig vinden
als het College op deze voorbeelden inging, maar belangrijker dan die
voorbeelden vind ik de volgende vragen aan het College. Hoe wilt u dat
Amsterdammers u op uw doen beoordelen als planning en uitvoering niet
vergelijkbaar zijn? Vindt u ook niet dat actief en controleerbaar zijn bij
elkaar horen? De keuze van voorbeelden en de volgorde van collegeleden is
enigszins willekeurig. Juist om mijn algemene punt niet te ontkrachten, trek
ik bovendien partijgenoten niet voor ten aanzien van de zuurgraad.
Voorbeeld 1. De PvdA beschouwt het als een fors probleem dat er te
weinig goedkopere huurwoningen zijn, dat dit aantal slinkt en dat zij
tamelijk eenzijdig over de stad gespreid zijn. Daarom is in het
programakkoord afgesproken dat de gemeente geld uittrekt om jaarlijks 500
nieuwe woningen aan de kernvoorraad toe te voegen. Inclusief de
verwachting voor 1997 wordt gemiddeld 70% van deze jaarlijkse doelstelling
gerealiseerd, zo blijkt uit blz. 33 van de missive. Is dat nu een succes
of niet en lukt het om die 70% te realiseren tegen 70% van het daarvoor
geoormerkte geld? Dat weten wij niet.
Voorbeeld 2. Het College - en niet in het minst de VVD - wil de
topsport in Amsterdam bevorderen. Daarom is bij het programakkoord een
sportaccommodatiefonds afgesproken. In het programakkoord stond, dat
daarin 2 miljoen gulden zou vloeien. In de begroting voor 1997 wordt trots
gemeld, dat dit met 1,75 miljoen gulden bijna voor elkaar is. Men zou
zeggen, dat dit goed op streek is, maar van die 1,75 miljoen gulden is nog
nauwelijks één gulden uitgegeven. Op papier wordt hier dus in 1997 87,5%
van het beleid gerealiseerd, maar in werkelijkheid is bij mijn weten precies
1% gerealiseerd, te weten een graswicket - voor cricketters - in het
Amsterdamse Bos ten bedrage van fl 20.000. Wat is nu interessanter: 1% of
87,5%? Ik weet het niet. Ik weet wel, dat deze percentages nogal sterk
verschillen.
Voorbeeld 3 betreft D66, de partij die via een referendum een draagvlak
hoopte te realiseren voor een autoluwe binnenstad. Ingewikkeld maakt het
feit hier, dat de financiële paragraaf in het programakkoord op dit punt
weinig duidelijkheid geeft. Dat hoeft dan ook niet, omdat uit het
Parkeerfonds steeds meer geld binnenstroomt. Echter, lukt het ons om door
gericht uitgeven van dit geld het draagvlak voor het gewenste
verkeersbeleid te vergroten? Ik meen van niet. Is het College nu voldoende
controleerbaar op het verkeersbeleid? Er zijn geen heldere, samenhangende
doelen waartegen uitgaven - voor alternatieven voor parkeren op straat -
en inkomsten - uit parkeertarieven - kunnen worden afgezet. Daarbij
komt dat er verschillende meerjarenplannen zijn, zoals voor verkeers-
veiligheid en voor fietsen, die helemaal los lijken te staan van dit beleid.
Voorbeeld 4. Op 16 januari 1992 werd in deze Raad een motie
aangenomen met als strekking, dat er conducteurs op de tram zouden
moeten komen. Binnenkort zijn wij vijf jaar verder en wat staat er in de
missive op blz. 27? "Inmiddels zijn zes tramlijnen voorzien van een
conducteur. De planning is dat voor maart 1998 vrijwel alle tramlijnen een
gesloten instapregime door middel van een (Melkert)-conducteur zullen
hebben." Deze Raad heeft daarvoor wel begrip. Wij kennen het verhaal
waarom wij na vijf jaar nog niet zeker zijn dat wij er over anderhalf jaar in
zullen slagen die motie uit 1992 uitgevoerd te krijgen. Wij rekenen er
eigenlijk op, dat dit zal lukken, maar Amsterdammers hebben minder
begrip en minder geduld. Zij rekenen het bestuur af op datgene wat er
wordt gedaan, niet op wat er wordt gezegd. Bovendien hadden wij tevoren
afgesproken hoeveel het mocht kosten om die conducteurs op de tram te
krijgen. Hoe scoort het College nu in dit opzicht?
Voorbeeld 5. het midden- en kleinbedrijf (MKB). Troetelkind van de
VVD?
(De heer HOUTERMAN: Van ons samen!)
Misschien wordt het dat nog. Over het MKB bereiken ons sombere
geluiden, zowel voor de binnenstad als voor de 19de-eeuwse wijken.
Verrassend is het, waar te nemen dat het College op dit punt niet eens
duidelijke doelstellingen heeft. Er verrijzen winkelcentra in de regio met
ruime parkeergelegenheid. Er komen grootschalige detailhandelsvestigingen
aan de rand van de stad. Wat zijn nu de doelen van het College, waarop het
zou kunnen worden afgerekend?
Voorbeeld 6. "Werk" is de hoogste prioriteit van dit College, en terecht.
Aan een PvdA-wethouder is de eer, er werk van te maken. Het is daarbij
goed, dat vanaf het begin van deze collegeperiode is geprobeerd, met
controleerbare doelstellingen te werken. De Monitor Werk en de prestaties
van bijvoorbeeld Maatwerk verdienen op dat punt lof. Zo is steeds
gerapporteerd in hoeverre de doelstellingen ten aanzien van banengroei zijn
gerealiseerd. Minder zicht heeft de Raad echter op de extra doelstelling om
zo min mogelijk van het geld voor bemiddeling en dergelijke te gebruiken.
Lukt het nu deze doelstelling te bereiken of loopt het College vast in
stroperigheid?
Voorbeeld 7. In deze periode zijn welzijn en maatschappelijke zorg
overgegaan van de PvdA naar D66. Dat heeft zeker nieuwe inzichten
opgeleverd. Zo heeft het College zich voorgenomen, het hele subsidiebeleid
door te lichten. Dat heeft ook weer tot enige, welkome, opschoning geleid,
maar intussen is het niet gelukt het subsidie-instrumentarium te
vernieuwen, terwijl het daarom ging. Daarbij komt, dat, terwijl in de
missive op blz. 55 vrolijk wordt gesproken van een de komende jaren in te
zetten instrumentarium van "productiviteitsverbetering", "inkoopbeleid" en
"sunset-financiering" om moderner te subsidiëren, de wethouder in de
afgelopen jaren al zo ongeveer is vastgelopen.
Voorbeeld 8. Voor de burgemeester heb ik ook een vervelend voorbeeldje
bedacht. Dit lag ook wel voor de hand. Hoeveel heeft de tippelzone nu
eigenlijk gekost en in hoeverre is het beoogde effect bereikt? Dit voorbeeld
geeft mij de kans nog iets anders te zeggen. De hoofdzaak van mijn verhaal
is niet, dat zaken sneller moeten gaan. Dat vind ik wel, maar nu gaat het
erom, dat inzet en uitkomst vergelijkbaarder moeten zijn, zowel in termen
van geld als in termen van beleid. Het kost ongetwijfeld jaren om van een
tippelzone een succes te maken, zeker als deze om bekende redenen ietwat
excentrisch ligt. Vlak na de opening ervan te roepen dat zij weer dicht
moet, is onzinnig, maar het blijft een feit, dat de Raad op enig moment
moet nagaan of inzet en uitkomst in een goede verhouding tot elkaar staan.
Ik ben zeer benieuwd naar de reactie van het College op deze hoofdzaak.
Het punt is trouwens niet nieuw; er zijn al verschillende moties over
ingediend in voorgaande jaren. Voordat ik in tweede termijn nu weer een
motie indien, zou ik eerst eens willen horen of andere partijen en het
College het eens zijn met mijn probleemstelling. Alleen als dat zo is, heeft
het zin om verder te spreken over een aanpak.
Ik licht een tipje van de sluier op van wat ik mij daarbij voorstel,
namelijk dat het College in 1997 voor iedere portefeuille een plan maakt
om planning en control en begroting samen te voegen en dat dit in de
begroting voor 1998 echt zijn beslag krijgt. Dat zou het grote voordeel
hebben, dat vanaf de volgende raadsperiode beleid en uitvoering veel beter
aan elkaar kunnen worden gekoppeld. Dat heeft voor deze Raad het
voordeel, dat het budgetrecht beter kan worden gebruikt.
Ten slotte kondig ik een motie aan, onder het hoofdje "klein leed". Mijn
fractie en die van D66 zouden het bijzonder op prijs stellen, voor de
begrotingsbehandeling meer inzicht te hebben in de uitvoering van bij
vorige begrotingen aangenomen raadsmoties. Ik heb daarom de eer, samen
met de heer Cornelissen een motie in te dienen die dit doel tracht te
bereiken.
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
37ø Motie van 23 oktober 1996 van de raadsleden Levie en Cornelissen om
twee weken voor de behandeling van de begroting in de Raad de Raad een
overzicht te doen toekomen van de staat van uitvoering van moties,
aangenomen bij de vier vorige begrotingsbehandelingen (Gemeenteblad afd.
1, nr. 541, blz. 2787).
De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben enigszins van
mijn stuk gebracht doordat de heer Levie tot mijn verrassing op acht
punten het College heeft beoordeeld op een manier die normaal door de
politiek leider van een partij wordt gebezigd. Dit zette mij aan het denken
over een koerswijziging in de PvdA-fractie, waarbij de financieel specialist
dergelijke politieke uitspraken doet. Dit heeft ons verrast en zal ons ook in
de komende twee jaar doen nadenken.
(De heer TEN HAVE: Aangenaam of onaangenaam?)
Neutraal. De toonzetting was enigszins die van de AbvaKabo, maar de
inhoud was goed!
De financiële beschouwingen van de VVD-fractie staan in het teken van
"investeren voor de volgende generatie". Al jaren hebben wij in deze Raad
gepleit voor een extra weerstandsvermogen, het zogenaamde "vlees op de
ribben" en voor een speciaal investeringsfonds voor megaprojecten. Wij
complimenteren het College, dat wij nu met deze twee doelstellingen
beginnen en dat er thans ook een eerste voeding voor deze fondsen wordt
vrijgemaakt. In politieke zin wil de VVD-fractie voor het
weerstandsvermogen en het investeringsfonds bedragen van circa 250
miljoen gulden voor ieder vrijmaken, ofwel circa 500 miljoen gulden in
totaal. Dit betekent structureel 50 miljoen gulden per jaar. Dat niveau
benaderen wij nog niet in deze begroting.
Om dat niveau wel te halen - de VVD wil dat - zijn enkele dingen
noodzakelijk. In dit kader brengen wij nogmaals onze ideeën over de
"Operatie Eenvoud" onder de aandacht, dus om ambtelijke procedures te
vereenvoudigen. Moderne technieken uit de bedrijfseconomie leveren bij
andere gemeenten, andere organisaties en in het bedrijfsleven tastbare
resultaten op. Voor de politieke duidelijkheid wijs ik erop dat een 5%-
operatie van 50 miljoen gulden structureel per jaar die ons voor ogen staat
niets te maken heeft met een bezuinigingsoperatie in de trant van "doe
maar minder ambtenaren", maar dat dit een operatie is om met dezelfde
ambtenaren een beter product af te leveren of nieuwe taken aan te pakken,
dan wel met het geld dat wij besparen andere, goede zaken voor onze
samenleving te doen. Het gaat er dus niet om, minder geld uit te geven,
maar om onze gulden in de komende jaren meer aan efficiency te besteden.
Wij vragen het College dan ook, het preadvies op de Operatie Eenvoud
voor de zomer van volgend jaar gereed te hebben, opdat alle partijen met
hun verkiezingsprogramma en de nieuwe Raad met een programakkoord die
mogelijke winsten kunnen inboeken in de sfeer van nieuw beleid.
Wij zijn tevreden met de begrotingssystematiek die wij al enkele jaren
kennen. In het kader van het geplande citymanagement vinden wij, dat wij
nog een stap verder zouden kunnen gaan in de inzichtelijkheid van onze
begroting, waardoor de burgerij en het bedrijfsleven nog sterker zouden
kunnen worden betrokken bij de afweging die wij moeten maken tussen
posterioriteiten en prioriteiten. Wij dagen het College uit, de komende
jaren stap voor stap te werken in de richting van, zoals wij het noemen,
minder een politieke begroting en meer een "burgerbegroting".
Ik maak enkele opmerkingen over het kwijtscheldingsbeleid, dat dit jaar
gelukkig bij alle partijen de nodige aandacht krijgt. Wij zien de noodzaak
van een dergelijk beleid in; helaas wel. Als het goed was, zou dit beleid niet
nodig zijn. Wij willen er vanuit onze liberale achtergrond sterk voor waken,
dat dit niet stigmatiserend werkt en dat het geen bureaucratie wordt,
waarbij wij op een gegeven moment meer geld kwijt zijn aan het innen dan
aan het uitgeven. Op dit punt heb ik waardering voor de opmerking van de
heer Van Bommel van hedenmiddag over procedures voor het
armoedefonds en het kwijtscheldingsfonds, namelijk dat wij niet miljoenen
guldens moeten uitgeven aan inning, maar dat dit met minder rompslomp
kan plaatsvinden.
Wat de VVD betreft, mag kwijtschelding niet leiden tot belasting-
verhoging voor andere groepen, maar moet het een aparte uitgave zijn, die
wij moeten terugverdienen door in de toekomst onze efficiency en onze
kerntakendiscussie goed te voeren. Het mag niet zo zijn, dat wij meer geld
gaan uitgeven aan kwijtschelding en dat de rest van de bevolking daardoor
meer belasting moet gaan betalen. Ik houd geen pleidooi voor minder
belasting, maar ook niet voor het omgekeerde.
In specifieke gevallen, bij extreme winters, moet het per keer mogelijk
zijn een koudetoeslag te bespreken. Dat mag nooit een automatisme
worden, maar moet ieder jaar opnieuw een afweging zijn. Wethouder Van
der Aa heeft verleden jaar toezeggingen hiertoe gedaan, die wij van harte
toejuichen. In dit opzicht kan hij op ons rekenen.
Tegen de hoop van de heer Levie in, zal ik niet vanavond maar wel in een
van de komende vergaderingen van de Commissie voor Financiën enz. met
hem de strijd aangaan over een aparte doelgroep in onze samenleving. Uit
tijdgebrek zal ik mij vanavond maar beperken tot een andere belangrijke
doelgroep voor ons inkomensbeleid, te weten de groep van de superminima
en van de submodale stadgenoten. Daarbij gaat het om mensen die net iets
meer verdienen dan het minimum of die krap tegen de modaalgrens aan
zitten en die juist het grootste risico lopen van de "poverty-trap", waardoor
zij door ons subsidie- en kwijtscheldingsbeleid bruto-bruto iets meer
verdienen maar per saldo, netto-netto, een stuk minder krijgen. Wij vragen
het College, waakzaamheid te betrachten bij de lokale inkomenspolitiek,
opdat deze geen negatieve effecten zal hebben voor de motor van onze
samenleving, te weten de klasse van de superminima en submodaal.
De afgelopen jaren hebben wij een goede historie opgebouwd met de ozb.
De VVD is ook dit jaar bereid, mee te werken aan een impopulaire
maatregel die wij indertijd met elkaar hebben afgesproken, conform de
motie-Platvoet, om de differentiatie naar het bedrijfsleven thans door te
voeren. Daarover hoort men de VVD heden niet. Wij zijn loyaal in de
uitvoering van de motie.
Wel zijn wij teleurgesteld - deze kritische opmerking heeft ook
betrekking op onze eigen wethouders in dit College - dat er dit jaar een
nominale aanpassing in de ozb wordt doorgevoerd. Dat hadden wij niet
gehoopt. Naar de letter van het programakkoord mag dat en is de ruimte
daarvoor aanwezig, maar degenen in de intercollegiale geest die
verantwoordelijk zijn voor dit idee, hebben in ieder geval kans gezien de
VVD op haar politieke achilleshiel te raken. Ik mag daarover niet boos
worden, naar de letter van het programakkoord, maar de VVD is hierover
wel verdrietig en vraagt het College, c.q. de andere partijen in deze Raad,
om in 1998 politieke solidariteit te betrachten ten aanzien van de nominale
aanpassing van de ozb. Ik verwacht, dat men aan mijn stem kan horen en
aan mijn gezicht kan zien, hoezeer ik het betreur, dat dit resultaat ons door
de neus is geboord.
Mijn laatste opmerking betreft het bedrijfsleven. Gekoppeld aan ons
thema "werkgelegenheid" meen ik, dat niet alleen de ozb van belang is voor
het bedrijfsleven, maar dat ook andere punten de revue moeten passeren.
Voor het midden- en kleinbedrijf noem ik de discussie over precario en de
leges op vergunningen. Voor onze industrie en het havenbedrijfsleven noem
ik de kosten van energie, water en grond. De Amsterdamse Industrieraad
en de Amsterdamse Industrievereniging hebben voor vier punten onze
aandacht gevraagd. Wij vragen het College, de gelijkschakeling van de
tarieven en de harmonisatie van de zakelijke elektriciteit, de degressie in
water en het gebruik van ruw water, de gevraagde exit-interviews en de
concurrentie-analyse met regio's zoals Zeeland, Brabant en Limburg als
actief discussiepunt mee te nemen in het komende overleg, dat de nieuwe
wethouder voor Economische Zaken ongetwijfeld met de Amsterdamse
Industrieraad zal voeren.
De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Dit jaar vallen Pasen
en Pinksteren niet op één dag. Nog ongebruikelijker: herfst en Pasen vallen
samen. Deze begroting voor 1997 heeft namelijk alle kenmerken van het
schoolrapport dat men vroeger met Pasen kreeg. De rit was dan al
grotendeels gelopen en dan leek al redelijk duidelijk wat de einduitkomst
zou zijn, maar men wist het toch niet zeker en in feite kon er nog van alles
fout gaan. Zo is het ook met deze begroting. Een uitgebreide evaluatie
vindt plaats van de gemaakte afspraken in het programakkoord, zowel
beleidsmatig als financieel, met een secure uitwerking van hetgeen ons nog
te doen staat voor het behalen van onze doelstellingen. Het is daarbij
natuurlijk wel plezierig dat de stad Amsterdam er financieel goed voor staat
en zijn zaken behoorlijk op orde heeft en dat de revenuen nu zo
langzamerhand kunnen worden geplukt.
Dat brengt mij bij de realisering van de financiële vertaling van het
programakkoord. Daarbij valt het op, overigens overeenkomstig het motto
"na de plannen uit de vorige periode nu de daadkracht", dat de meeste
plannen voorliggen op schema; hoewel, men kan zich afvragen of dat wel
echt zo is en of dit niet ook een beetje schijn is. Op blz. 40 van de missive
lezen wij, "dat uit het hiernavolgende overzicht blijkt dat het reeds in het
eerste jaar van deze bestuursperiode mogelijk is geweest een aantal grote
structurele prioriteiten geheel te realiseren". Daarbij gaat het om het plan-
Schaefer. Op blz. 58 van dezelfde missive staat echter in de paragraaf
"onderbesteding", dat sprake blijkt te zijn van financiële stuwmeren, door
"het nog niet volledig tot uitgave komen dan wel aangaan van concrete
verplichtingen voor de zogenaamde Schaefer-gelden uit de begroting voor
1995." In de rekeningmissive voor 1995 lees ik op blz. 54, dat in 1995 het
niet bestede deel van het Schaefer-budget 5,3 miljoen gulden bedraagt. Van
het voor 1995 beschikbare Schaefer-budget is 16,3 miljoen gulden besteed.
Beschikbaar was 22,2 miljoen gulden. Er is dus 5,3 miljoen gulden niet
uitgegeven. Op deze bladzijde staat verder: "Ons College heeft op 7 mei
1996 besloten het niet bestede deel, dat formeel zou behoren vrij te vallen,
te reserveren voor uitgaven in 1996".
De conclusie is duidelijk. In tegenstelling tot datgene wat bij de midterm
review wordt opgemerkt, is in 1995 een kwart van de Schaefer-gelden niet
gebruikt. Dat betekent niet alleen, dat de financiële verantwoording op dit
punt dus niet correct is, maar ook dat onze gezamenlijke doelstelling niet is
gehaald. Daarnaast acht ik het een onoirbare handelwijze dat wordt
getracht, dit min of meer weg te moffelen in een regeltje in de rekening, in
plaats van deze heraanwending open aan de Raad voor te stellen. Dit raakt
aan het budgetbestedingsrecht van de gemeenteraad.
Ten slotte maakt het College het toch wel bont door vervolgens bij het
hoofdstuk Werk in de begroting voor 1997 via een extra prioriteit om een
stelpost van 5 miljoen gulden te vragen. Ik zou zeggen: begin nu eerst maar
eens de bestaande budgetten te besteden alvorens om nieuw geld te vragen.
Men moet maar durven! Is dit nu daadkracht?
Ondanks het algemene positieve beeld blijkt uit het realisatie-overzicht
van het programakkoord, dat er bij een aantal belangrijke posten nog
onvoldoende voortgang is gerealiseerd. Voor die plannen komt dan
onevenredig zware druk op 1998 te liggen. De vraag is, waarom deze
projecten achterlopen. Het programakkoord is niet alleen een voornemen,
het is ook taakstellend. Dan gaat het bijvoorbeeld om de posten Vervanging
hoofdinfrastructuur, IJ-boulevard-west van de Panamaweg, Hoofdgroen-
structuur en recreatieve voorzieningen, Science Center en Artis en om de
incidentele post Onderwijs. Van al deze geraamde bedragen in het
programakkoord is na drie jaar begrotingen slechts circa 50% gerealiseerd.
Welke maatregelen zijn nu genomen ter bespoediging van de uitvoering,
ook in financiële zin? Of is nu al bekend welke van die voornemens niet
tijdig te realiseren zijn? En wat zijn daarvan dan weer de financiële
gevolgen uit begrotingsoogpunt?
In de missive wordt uitvoerig aandacht besteed aan de efficiency-
verbetering en het subsidieregister. Onder de fraaie benaming "sunset-
financiering" wordt gepleit voor het in ontwikkeling zijnde subsidieregister.
Dat is toch verbazingwekkend. Reeds bij de financiële beschouwingen in
1991 en 1994 hebben wij hierover gesproken en twee jaar geleden heeft
deze Raad op ons voorstel besloten tot de invoering van een subsidie-
register. Op een enkele voorlopige schets na is er vervolgens niets meer van
vernomen. Naar ons oordeel dient het College nu toch snel voortgang te
maken met de daadwerkelijke totstandkoming en de uitvoering daarvan. Per
1 juli a.s. zou het systeem toch operationeel behoren te zijn?
Een ander punt is de algemene reserve. Reeds eerder is bij de
begrotingsdiscussie in deze Raad gesproken over de wenselijkheid van een
passende weerstands- of saldireserve. Ook een daaropvolgende discussie in
de Commissie voor Financiën enz. was slechts globaal. Nu wordt in de
missive verwezen naar de rapportage van Moret Ernst & Young, waarin het
voor een gemeente als Amsterdam een norm van 250 miljoen gulden wordt
genoemd. De D66-fractie vindt het hoognodig, dat wij nu toch eens echt in
deze Raad de discussie voeren over de gewenste hoogte van die reservering
en over het streefbedrag dat wij willen aanhouden. Voor de aangroei van
die reserve wordt nu alleen de rentetoevoeging van 3,5 miljoen gulden
voorgesteld, zij het verdeeld over twee posten. Als men in dit tempo het
bedrag van 250 miljoen gulden wil halen, is daarvoor ongeveer 19 jaar
nodig. Dat schiet dus niet echt op. Wij missen daarmee onze doelstelling.
Naar ons gevoelen zou de opbouw in een redelijk tempo, bijvoorbeeld van
tien jaar, dienen plaats te vinden. Dit heeft natuurlijk forse gevolgen voor
toekomstige begrotingen. Ook de normen voor onttrekking aan een
dergelijk fonds en de beroepen op uitkering uit deze reserve dienen te
worden vastgelegd. Wij nodigen het College dan ook uit om op afzienbare
termijn met voorstellen te komen en deze discussie met de Raad, c.q. met
de Commissie voor Financiën enz. te voeren.
Ik kom bij de mogelijke financiële tijdbom bij de exploitatie van de
Ringlijn. Het blijkt, dat het rijk, tot onze grote teleurstelling, nog steeds
niet bereid is tot een aanvaardbare deelname in de kosten van het
noodzakelijke proefrijden en in de exploitatie als zodanig. Ik verwijs naar
de ellende rond de Amstelveenlijn. De Raad heeft al eerder uitgesproken,
een blanco, ongedekt avontuur niet te willen ingaan. De enig logische
consequentie indien het rijk zijn gewekte verwachtingen of toezeggingen
niet nakomt, is dan ook de Ringlijn niet in exploitatie te nemen, in ieder
geval niet door het GVB. In gewoon Nederlands betekent dit: bij het
ontbreken van financiële dekking gaat het GVB er niet rijden. De
infrastructuur hebben wij aangelegd, zelfs heel efficiënt, waarvoor ik
complimenten maak aan wethouder Bakker. De minister zoekt er dan maar
zelf een exploitant bij. Om duidelijk te maken waar de gemeente staat,
vragen wij de Raad hierover expliciet een uitspraak te doen. Wij hebben
daartoe een motie voorbereid.
Ook dit jaar blijkt wederom uit de begroting, dat wij toch een tamelijk
chaotische systematiek volgen bij de vervangingsinvesteringen, met name in
de harde infrastructuur, zoals wegen, pleinen, bruggen, walmuren en
verkeerslichteninstallaties, die in belangrijke mate worden onderhouden op
basis van afzonderlijke prioriteiten. Het blijft nu een kwestie van
permanent vechten tegen achterstanden. Voor preventief onderhoud is
nauwelijks ruimte. Ook van een systematische herinrichting van de
openbare ruimte kan bij de huidige werkwijze nauwelijks sprake zijn. Voor
een verantwoorde meerjarenplanning en een gedegen onderhoudssituatie
ligt een vast systeem van jaarlijks reserveren door middel van een
overeengekomen afschrijvingspercentage veel meer voor de hand. Dan
behoeven wij ook ad hoc-operaties zoals Schoon door de poort niet meer
toe te passen.
Een sprekend voorbeeld van deze chaotische systematiek is te vinden op
blz. 28 en blz. 92 van de rekeningmissive voor 1995. Daaruit blijkt, dat de
overheveling van 200 miljoen gulden uit het Vereveningsfonds naar de
algemene dienst is aangewend voor een vervroegde afschrijving op
boekwaarde onder beheer van de Dienst Stedelijk Beheer. Zuiver vanuit
concern-financieringsoogpunt is hiermee natuurlijk niets mis, maar uit een
oogpunt van evenwichtige financiering van het meerjareninvesterings-
programma van de openbare ruimte van die sector in de stad en een
logische opeenvolging van de te plannen werkzaamheden, is dat natuurlijk
een welhaast onwerkbare situatie. Maar liefst 200 miljoen gulden in één
klap zo inzetten - overigens is dit het dubbele bedrag dat vanuit het
Egalisatiefonds is gevoteerd voor de gezondmaking van het GVB - moet
toch welhaast ontwrichtend werken op een verantwoorde werkenplanning.
Ongetwijfeld gebeurt dit met de beste bedoelingen en met financieel
voordelige aspecten, maar toch. Is het College bereid, de mogelijkheden van
een breder gespreide financieringssystematiek voor de diverse sectoren op
het gebied van het gemeentelijk beheer te onderzoeken en de Raad
daarover in het kader van de voortgangsnota voor de komende zomer te
rapporteren?
De begroting van de Dienst Binnenstad moeten wij formeel nog
ontvangen, al is deze in de commissie besproken. De tekst van de
begrotingsmissive stelt ons over dit nieuwe onderwerp echter niet gerust.
Het College verwijst enerzijds voor toekomstige problemen naar de centrale
frictiepost, maar betoogt anderzijds dat zo nodig "op het budgettaire kader
kan worden teruggekomen". Vanzelfsprekend gaan ook wij ervan uit, dat de
budgettoedeling is beoordeeld aan de hand van de systematiek die is
gehanteerd voor de in 1990 ingestelde stadsdelen. Wij moeten echter niet
vergeten, dat er destijds vele en uitgebreide onderhandelingsronden zijn
geweest om de plooien glad te strijken, waarbij de centrale stad heel wat
individuele knelpunten in der minne heeft geschikt. Dat wil zeggen, dat ook
een actie in de geest van Schoon door de poort voor de binnenstad zou
dienen te gelden. Indertijd zijn allerlei overbruggingsregelingen getroffen -
ook door deze Raad - bij motie. Wij stellen voor om, gezien de extra
ingewikkelde situatie van de binnenstad, in deze startfase een vergelijkbare
souplesse te betrachten. Daarom zou voor de eerste drie jaren jaarlijks bij
de rekening een uitvoerige evaluatie van de budgettaire ontwikkelingen in
de binnenstad dienen plaats te vinden en zou in ieder geval voor 1997 een
gedeelte van de frictiepost moeten worden geoormerkt voor de binnenstad.
Ten aanzien van de belastingen hebben wij nog enige aarzeling bij het
voorstel van de roerende-ruimtebelasting.
Ik begon over Pasen en Pinksteren. Als die samenvallen, gebeurt er nooit
iets. Dat kan dus nooit de situatie zijn in deze Raad, die net als het College
bruist van de actie en daadkracht. Wanneer echter wordt gezegd dat het bij
iemand Pasen en Pinksteren is, wordt daarmee bedoeld dat hij gelukkig is
en dat zijn zaken goed gaan. Dan gaat het om een zondagskind. Daarbij
denk ik toch aan de nieuwe wethouder voor Financiën. Mijn fractie
complimenteert hem, en met hem het hele College, met deze gedegen
begroting voor 1997, ondanks de kritische opmerkingen die ik daarover heb
gemaakt. Hoe zou het echter zijn als herfst en Pinksteren echt samenvallen,
zoals nu het geval is?
Ten slotte dien ik de aangekondigde moties in.
De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
38ø Motie van 23 oktober 1996 van het raadslid Cornelissen inzake de
exploitatie van de Ringspoorlijn (Gemeenteblad afd. 1, nr. 542, blz. 2788).
39ø Motie van 23 oktober 1996 van de raadsleden Cornelissen, Oranje en
mevr. Alkema om gedurende de eerste drie jaren jaarlijks bij de vaststelling
van de rekening van de Binnenstad een uitvoerige evaluatie te houden van
de budgettaire ontwikkeling (Gemeenteblad afd. 1, nr. 543, blz. 2788).
De moties worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De VOORZITTER: De Amsterdammers met hun meningen en
gevoelens over het stadsbestuur herken ik dit jaar in de beschouwingen van
veel fracties als een herkenbare rode draad. Het begrip "kloof" moet uit het
vocabulaire, zo heeft de heer Houterman gezegd. Het College sluit zich
daarbij aan. Er werd nogal eens langs elkaar heen gepraat, zo heeft de heer
Robbers gezegd, op inspraakavonden waar de burgers niet altijd vrolijk van
worden. Ik meen, dat iedereen die die avonden pleegt bij te wonen, ook
achter deze tafel, dat gevoel zal herkennen. Wij moeten bereiken, dat de
inwoners vinden dat de stad van hen is en dat zij de neiging krijgen, zelf de
mouwen op te stropen om problemen die zij om zich heen zien aan te
pakken. Om het zover te krijgen, moet er nog heel veel gebeuren. Ik noem
daarvan een aantal voorbeelden.
Den Haag heeft gesproken over onze referendumverordening, maar wij
weten dat wij, hoe dan ook, de komende winter en het komende voorjaar
voor de prikkelende opgave staan, een duidelijk "ja" te verwerven bij het
komende referendum over IJburg; een "ja" dat niet alleen wordt gevraagd
door een daarvoor pleitend stadsbestuur - met de stad als toeschouwer en
arbiter - maar dat het resultaat is van een campagne door een stadsbrede
coalitie. Het referendum als democratische uitdaging en niet als een
bedreiging; dat is en wordt de lijn van het stadsbestuur. Wij mogen en
zullen dus ook niet het correctiemiddel de schuld geven als er iets misgaat
en sluiten met de heer Robbers deze vluchtweg af.
Wat is dan wel de weg? Doeltreffend communiceren met onze inwoners
en hen mobiliseren. Dat zijn hierbij de richtlijnen. Daarover zeg ik het
volgende. Van het beeld van een stadsbestuur dat roeit en de stad die langs
de Amstel staat toe te kijken moeten wij af. De burgers en organisaties in
de stad moeten wij zelf laten roeien, met een stadsbestuur dat stuurt en
faciliteert. Dat moet de gebruikelijke gang van zaken worden. Dat vraagt
om een andere attitude van het stadsbestuur zelf, dat zich niet als de Atlas
op het paleis op de Dam, die de wereldbol torst, tot universele
probleemeigenaar moet verklaren, maar dat zichzelf ziet als partner in
coalities die gezamenlijk staan voor wat er moet gebeuren, zich er
verantwoordelijk voor voelen en de aanpak ervan organiseren. De
voorbereiding van en de besluitvorming over projecten moeten hiervan dan
ook getuigen. Daarbij gaat het niet meer om binnen de gemeente kant-en-
klaar gestoofde eindproducten, die voor een "ja" of "nee" worden
voorgelegd, maar om co-producties, die vanaf het begin in coalitieverband
worden ontwikkeld.
De eerste voorbeelden en experimenten met deze werkwijze liggen
inmiddels achter ons, zoals het project Forum Amsterdam en de
stadsgesprekken, alsmede de open werkwijze bij het uitwerken van de
plannen voor Ijburg en de Noord-Zuidlijn. Verder noem ik de coalitie die
wij hebben gevormd voor de ontwikkeling van de Zuidas als voorbeeld van
een andere manier van werken.
Eind 1996 krijgt uw Raad een rapportage met een evaluatie van deze en
andere initiatieven, met conclusies over de verder te bewandelen weg naar
een intensievere toepassing van deze coalitiestrategie. Wij hebben nog een
lange weg te gaan, maar wij hebben geen keuze. Dat stelt dus ook nieuwe
eisen aan de communicatie zelf, van en door het stadsbestuur. Aan de
aanpak daarvan wordt gewerkt, zowel wat de organisatie daarvan als wat de
inhoudelijke strategie betreft, het beeld van Amsterdam.
Binnen de Bestuursdienst is een bundeling van krachten op dit punt in
voorbereiding, de geïntegreerde afdeling Communicatie. Hiermee wordt
een nieuwe werkwijze mogelijk gemaakt, waarmee, beter dan tot nu toe, de
gezamenlijke boodschap van het gehele bestuur van de stad over het
voetlicht wordt gebracht, draagvlak wordt georganiseerd voor de grote
toekomstwerken en het bestuur de spiegel wordt voorgehouden van hoe er
in de stad over wordt gedacht. Dat betekent "leren met de ogen van
anderen naar onszelf te kijken". Het betekent ook het beter benutten van
representatie, waarbij de inhoudelijke agenda leidraad is voor het
uitnodigingenbeleid. Ten slotte betekent het het systematischer benutten
van lobbykansen, met name in Den Haag. Daarin zijn wij niet goed in
Amsterdam.
Recentelijk ontving uw Raad voorstellen voor dit communicatiebeleid.
Het doet mij genoegen, dat zij bij de heer Spit, die op dit punt zeer veel
initiatieven heeft ontwikkeld, hoop voor de toekomst hebben gewekt.
De heer Köhler twijfelt of de typering van het College "slagvaardig,
doelmatig en homogeen", die bij de aanvang van deze collegeperiode werd
gegeven door de onderhandelaar, de heer De Grave - het lijkt wel of wij
hier over 100 jaar geleden spreken - in de praktijk van vandaag nog wordt
waargemaakt. Waar gehakt wordt, vallen soms spaanders. Dat kan bij
onoplettendheid een splinter in de voet opleveren. Na verwijdering daarvan
gaat de tocht verder. Dat gaat ook op voor het huidige College. Ik ben het
dus niet eens met de typering van de heer Köhler. Er is natuurlijk wel eens
een splinter geweest, maar wij zijn wel doorgegaan. Als voorzitter van het
College kan ik dat naar buiten toe uitdragen en kan ik naar binnen toe een
werkzaam aandeel nemen om het zo te houden. Dit zeg ik ook in antwoord
op de opmerking van de heer Houterman over de inzet van tijd en
capaciteit van de burgemeester. Ook de heer Robbers heeft op dit punt zijn
wensen voor de rol en taakvervulling van de burgemeester opgesomd. Mag
ik daarop reageren met datgene wat ik hiervoor heb gezegd over het
bestuur, dat zich de spiegel moet laten voorhouden hoe over hem wordt
gedacht? Dat moet dan uiteraard ook elke bestuurder voor zichzelf doen. Ik
zeg dan voor mijzelf: de burgemeester staat niet boven maar tussen de
partijen. Ik ben niet neutraal, ik ben geëngageerd; voor het succes van dit
College, voor de positie van deze Raad. Mijn engagement is met eenieder in
het bestuur, eenieder van onze ambtenaren en eenieder in deze stad.
Evenwel, laat ik één punt bij dit alles heel duidelijk maken. Ook al
worden de methoden en technieken in de relatie tussen bestuur en burger
nog zo professioneel en geavanceerd en werkt het College nog zo goed en
productief, de burger zal toch - terecht - eerst en vooral zijn oordeel
geven op basis van wat er in zijn directe omgeving gebeurt, van wat hij of
zij ziet op straat, van de diensten die worden aangeboden en van de prijs
die daarvoor wordt gevraagd. De stad van de burger begint met de straat
van de burger. Over de openbare ruimte zal wethouder Ter Horst zeker nog
iets zeggen. Ik neem hier de door de fracties gemaakte opmerkingen over
het aspect veiligheid voor mijn rekening.
Amsterdam is een vrijheidslievende stad en dat moet zo blijven, maar
juist daarom is het bestrijden van de door de burgers ervaren uitwassen van
deze vrijheden zo essentieel. Dan gaat het onder andere om het omlaag
brengen van de criminaliteit. Amsterdam wordt, objectief gezien, veiliger.
Subjectief gezien is dat - de heer Van der Laan sprak daar al over - voor
veel bewoners echter niet het geval. Daarom blijven zij, zo zei hij, thuis.
Dat weten wij, maar ik wijs op de cijfers over de objectieve veiligheid en de
vraag wat wij daarmee kunnen doen. De cijfers over de aangifte van
criminaliteit wijzen uit, dat de aangifte op een hoger peil ligt dan in het
verleden. Er wordt meer aangifte gedaan. In het eerste halfjaar van 1996
was er in vergelijking met 1995 6% minder straatroof, 16% minder
zakkenrollerij, 19% minder autodiefstallen en waren er 11% minder
overvallen. Over de gehele linie daalt de criminaliteit met 11%. Er is echter
absoluut geen reden om tevreden achterover te leunen. Zoals de heer Van
der Laan ook al zei: de criminaliteitscijfers zijn nog steeds de hoogste van
heel Nederland. Veel mensen in Amsterdam voelen zich nog steeds onveilig
en gedragen zich hiernaar. Ook de heer Spit heeft hieraan gerefereerd. De
bevindingen van de Commissie-Van Traa over vormen van georganiseerde
criminaliteit in Amsterdam dragen zonder twijfel aan het gevoel van
onveiligheid bij.
De heer Van der Laan heeft terecht veel aandacht gevraagd voor de
situatie aan de Oudezijds Voorburgwal. Ik deel zijn onrust over de vraag of
ons beleid deugt. Ik neem zijn kritiek serieus. Ik zal werken aan
reparatiewetgeving. Gaarne bespreek ik op zeer korte termijn de kwestie-
Oudezijds Voorburgwal in de Commissie ABJZ en daarna moeten wij aan
het werk. Als het niet deugt - en wij kunnen precies vaststellen waar het
niet deugt - zullen wij moeten repareren waar het fout zit.
Het staat dus buiten kijf, wat er verder ook gebeurt, dat de criminaliteit
nog verder omlaag moet. Dat is niet alleen een zaak van politie en justitie,
maar ook van het bestuur, door beter uit onze doppen te kijken en beter te
werken. Over het bestuurlijke werkplan naar aanleiding van het rapport van
de Commissie-Van Traa zal het College de Raad nog voor Kerstmis
uitvoerig rapporteren.
De heer Houterman heeft gevraagd naar de topstructuur van het
politiekorps. Gekoppeld aan het preadvies over de nota van mevr. Schutte,
getiteld: De burgemeester als korpsbeheerder, zal ik daarover gaarne in de
commissie spreken op 12 november a.s. hetgeen betekent dat het preadvies
ruim voordien door het College zal worden uitgebracht. Over de aspecten
die de heer Houterman aan de orde heeft gesteld met betrekking tot de
korpsleiding vraag ik om enig geduld. Op 12 november a.s. kunnen wij
hierover spreken. Ik moet mijn eerste gesprek met de minister van
Binnenlandse Zaken nog voeren over de vacature met ingang van 1
september 1997, dus ruimte is er genoeg. Alle elementen die de heer
Houterman heeft genoemd kunnen in de commissie aan de orde komen.
De heer Van Bommel is teruggekomen op een oud punt van hem, te
weten de tippelzone. Ik wil niet flauw doen door ook dit naar de evaluatie
die wij op 12 november a.s. zullen bespreken te verwijzen, maar ik zeg nu
al, dat de analyse van de heer Van Bommel op een aantal punten niet
deugt. Van zijn verwachting, dat de conclusie zal zijn dat de tippelzone zal
worden gesloten, kan ik op voorhand zeggen, dat dit niet mijn voornemen is
en dat ik in de commissie heb begrepen dat dit ook niet het voornemen van
de Raad in overgrote meerderheid is.
De vraag van de heer Levie naar de kosten van de tippelzone kan ik
meteen beantwoorden. De definitieve afrekening van het Grondbedrijf is er
nog niet, maar wij gaan ervan uit dat de inrichting van de tippelzone 2,9
miljoen gulden incidenteel heeft gekost, het bedrag dat hiervoor was
uitgetrokken. Structureel zijn er twee bedragen, te weten de subsidiëring
van de stichting die het Mirjamhuis runt ten bedrage van fl 240.000 en de
kosten voor beheer, schoonmaak en onderhoud van de tippelzone van fl
272.000. In totaal gaat het dus om iets meer dan fl 500.000 structureel. De
afrekening over het incidentele bedrag, de investering, hoop ik binnenkort
te kunnen vaststellen.
"Een actieve overheid heeft succes", heeft de heer Van der Laan gezegd.
De heer Houterman sprak van "nieuwe eeuw, nieuwe kansen". De heer
Robbers gebruikte de woorden "geloven in de stad". Met deze motto's van
de fractievoorzitters wordt bevestigd wat in de slotpassage van de inleiding
op de missive ook door het College is verwoord: "stad, bevolking en
bestuur, ze weten waar ze mee bezig zijn" Zij voelen zich daarmee op de
goede weg. De stad straalt vertrouwen uit. Dat moet meer zijn dan een
gevoel. De juistheid ervan moet ook blijken uit de koele cijfers en de harde
feiten. De heer Levie heeft wat dit betreft over de begroting interessante
vragen aan elk van de collegeleden gesteld. Economische groei en
werkgelegenheid, investeringen, opleidingsniveau van de beroepsbevolking,
woningproductie, dat beeld ziet er goed tot redelijk uit en er wordt van
alles aan gedaan om dat zo te laten blijven en waar mogelijk nog verder te
verbeteren. Dat is ook wel nodig, ook al zien de cijfers er op zichzelf heel
behoorlijk uit. Dan nog levert de vergelijking met wat elders gebeurt niet
altijd het beeld op waar wij tevreden mee kunnen zijn, zoals bij het
vergelijken van economische groei en banencreatie in de stad, daaromheen
en in de rest van Nederland. Dat weten wij allen en dat is ons een zorg.
Economisch, technologisch en cultureel kunnen wij Amsterdam ook
internationaal positief uitdragen. "Amsterdam is in vrijwel elk opzicht een
geweldige vestigingsplaats, waar je moet wezen", zo vat de heer Van der
Laan dit treffend samen. Amsterdam is nog heel wat meer dan een
vestigingsplaats, valt eraan toe te voegen. Met de Eurotop komt er in 1997
een uitstekende kans langszij om, zoals de heer Houterman het heeft
gezegd, "Amsterdam in de etalage te zetten". Als ik daarbij als
burgemeester vooraan sta, kan ik dat doen door wat er achter de
burgemeester staat, te weten het stadsbestuur en de
Amsterdammers, met de boodschap die zij uitdragen over hun stad. Met dat
beeld zullen de speciale bezoekers die in het Europese halfjaar van januari
tot juli 1997 in groten getale in de stad verblijven weer naar huis gaan. Net
als met het referendum over Ijburg wordt ook het jaar van de Europese top
professioneel voorbereid. Het werkprogramma daarvoor ontvangt de Raad
binnenkort.
Het goede nieuws over Amsterdam mag dus best verteld worden en er is
ook geen reden om dat in 1997 onder de korenmaat te houden, maar wij
moeten wel vaststellen dat slechts een deel van de Amsterdammers zich in
dit florerende Amsterdam herkent en daarvan de vruchten plukt. Voor een
te grote minderheid is dat nog niet het geval, zoals de heer Spit terecht in
zijn bijdrage heeft gesteld. Er zijn ook andere Amsterdammers, die te
beperkt leven, oordeelt de heer Robbers, en de heer Köhler geeft er de
cijfers bij: 55% van de allochtonen en 40% van de autochtonen moet zien te
leven van een minimuminkomen. Een zwarte middenklasse is nog van
minieme omvang, enkele procenten.
Inderdaad, achter het goede nieuws over de stad en een deel van haar
inwoners zijn er ook ontwikkelingen te signaleren die juist in een andere
richting wijzen, die van een verscherping van de tweedeling in welvaart en
ontplooiingskansen en het ontstaan van een aantal wijken rond het centrum,
in Noord, West en Zuidoost; deze zijn te typeren als "het rijk van het
gebrek aan keuze en kansen", om de terminologie te herhalen die de heer
Van Duijn met een scherp oog uit de missivetekst heeft gelicht. Deze is
weer ontleend aan een toespraak die ik voor de Universiteit van
Amsterdam heb gehouden. Ik had het op mijn beurt weer uit een boekje
van Stephan Sanders. De heer Van Duijn heeft erop gewezen, dit eerder
aan de orde te hebben gesteld. Hij deelt deze plaats dan toch nagenoeg
raadsbreed met anderen, die hiervan ook bij deze beschouwingen hebben
getuigd, zoals de heren Köhler, Spit, Robbers, Van der Laan en Van
Bommel.
Aspecten van de brede aanpak die deze problematiek behoeft, zoals het
armoedebeleid, woningbouw voor gemengde wijken en gezondheidszorg,
komen in de bijdragen van de wethouders straks terug. Alles tezamen is
hier een brede en risicovolle onderstroom in de ontwikkeling van de stad te
signaleren. Ik heb hiervoor in mijn toespraak bij de opening van het
academisch jaar van de Universiteit van Amsterdam extra aandacht
gevraagd en onderstreep ook hier opnieuw de noodzaak daarvan.
Historisch gezien is Amsterdam een stad van migranten. Ik zeg aan het
adres van de nu afwezige fractievoorzitter van de CD, dat ik mij in niets
kan vinden van wat hij heeft gezegd. Voorzover het niet in strijd met artikel
1 van de Grondwet was waarover hij heeft gesproken, kan ik niet één van
zijn analyses delen. Amsterdam is altijd een stad van migranten geweest en
met de opmerking, dat hun emancipatie daarom ook nu wel weer vanzelf zal
slagen komen wij er niet, hoe juist en bemoedigend deze historische parallel
voor dit moment ook zou zijn, omdat wij daarmee uit de problemen zouden
zijn. De "eigen kleine naties" van de moskee, de Ramadan en het koffiehuis,
zoals ik het heb genoemd, mogen niet tegelijk ook tot symbolen van
blijvende armoede en kansloosheid verworden.
De heer Spit heeft uit de missivetekst opgemaakt, dat het College deze
"identiteitsgebonden organisaties", zoals hij het noemt, een struikelblok acht
voor het emancipatieproces. Zijn verwijzing naar de waarde van de
zelforganisatie, met een parallel naar het "in het isolement ligt onze kracht"
van Abraham Kuyper hebben wij evenwel juist als een positief voorbeeld
voor ogen gehad in onze schets van het veranderende Amsterdam. Er is
tussen ons geen verschil van inzicht. Het gaat erom dat al deze kleine naties
zich wel bij één stad en één bevolking betrokken moeten voelen. Wethouder
Van der Aa komt in zijn beschouwing over het beleid voor de nieuwe
Amsterdammers hierop zeker nog terug.
Het nu op gang komende grote-stedenbeleid is een eerste stap om dit tij
te keren voor deze bevolkingsgroep. Het moet ook doorgaan, maar een
dergelijke eerste stap is, naar de Chinese wijsheid, als een verre reis. De
reisbiljetten voor het volgende traject, de bestuursperiode 1998-2002, moet
men wel tijdig gereed hebben liggen. Zij worden dus nu besteld. Het grote-
stedenbeleid moet wat ons betreft op herhaling en 1997 is daarvoor het
eerste jaar van voorbereidende actie. Wij willen dan ook, dat dit beleid in
de komende kabinetsperiode wordt voortgezet. Wij weten daarbij het
Kabinet, bij monde van staatssecretaris Kohnstamm, aan onze zijde.
Niet alleen met het rijk moeten wij opnieuw in debat, ook met de regio is
dat het geval, zij het niet meer met de discussie over structuren - met de
heer Van der Laan menen wij, dat noch in de stad of de regio, noch in Den
Haag iemand daarop zit te wachten - maar praktisch over de agenda, van
de kwesties die wij alleen samen tot een goed einde kunnen brengen, en
over ieders bijdrage aan het oplossen daarvan. Vanuit de overtuiging, dat
juist een stad als Amsterdam zich verantwoordelijk moet voelen voor
verdergaande samenwerking, heeft uw voorzitter namens het College het
initiatief genomen voor de Stuurgroep Startconvenant. In deze stuurgroep,
die losstaat van het ROA, worden op concrete beleidsterreinen projecten
opgezet. Ik haal daaruit de aanpak van de zeer dringende mobiliteitskwestie
naar voren.
Waarschijnlijk hebt u al vernomen van het rapport van de Commissie-
Andriessen, dat gisteren is verschenen. In dit advies wordt een pleidooi
gehouden voor een zwaar opgetuigde stadsprovincie in de regio Rijnmond,
met een ongedeeld Rotterdam. Het is nu te vroeg om nader op dit advies in
te gaan en te zien of dit eventueel consequenties zal hebben voor
Amsterdam. Wel benadruk ik, dat Amsterdam voluit doorgaat op de lijn van
de geschetste samenwerking, die wij naast het ROA-verband hebben
opgezet. Een eventuele nieuwe structuurdiscussie, die nu eerst zal worden
gevoerd rond Rotterdam, zal het College met belangstelling volgen, maar
dit mag naar onze mening niet ten koste gaan van de aanpak van de
problemen in onze regio via samenwerking met oude en met nieuwe
partners. Op de discussie over de stadsdelen zal wethouder Ter Horst
ingaan.
Verschillende gemeentelijke diensten krijgen te maken met de uitvoering
van de Koppelingswet, waarvan de heer Köhler heeft vastgesteld, dat
"Amsterdam in het verzet daartegen beslist niet voorop loopt". Laat ik dit
vaststellen: het College voert op dit punt uit wat de Raad daarover op 24
januari 1996 heeft besloten. De door de Raad aan het wetsvoorstel gestelde
voorwaarden staan daarbij voor het College nog recht overeind; dus, ook
zonder perfecte verblijfsstatus, leerplicht voor jongeren in het onderwijs,
medische hulp en preventieve zorg ter bescherming van de volksgezondheid,
aanspraak op rechtsbijstand voor vreemdelingen voor wie de toelatings-
procedure nog loopt, toegang tot de collectieve voorzieningen. Wij hebben
de indruk gekregen uit het Kamerdebat over de Koppelingswet, dat aan de
gelijkluidende wensen van de vier grote steden hiermee is voldaan.
Wethouder Van der Aa zal in november a.s. een expertmeeting over de
gevolgen van de Koppelingswet organiseren. Van een jacht op illegalen zal
hier nimmer sprake zijn, zoals ik altijd al heb gezegd.
Er wordt door het stadsbestuur van alles gedaan om de stad voor de
burgers van nu op orde te brengen. Datzelfde is nodig voor de burgers van
straks. Dat zullen er meer zijn dan nu en zij zullen bovendien ieder voor
zich om meer ruimte vragen, om te werken, om te wonen, om te
ontspannen. Zij moeten zich in die ruimte vrij kunnen bewegen. Dat vraagt
om "generatiedenken", zoals de heer Houterman het heeft genoemd. De
heer Van Duijn gaat gelijk 1000 jaar vooruit naar het derde millennium en
vraagt bijzondere aandacht met een door hem voorgesteld symposion. Dat
vind ik toch te zeer de klassieke weg. Wij moeten nog eens even verder
zoeken naar een goed idee.
Iets minder ver vooruit stuiten wij in Amsterdam in ieder geval op onze
fysieke grenzen en op de noodzaak van forse ruimtelijke ingrepen om te
zorgen dat de stad met een groeiende bevolking en werkgelegenheid niet
compleet vastloopt. Die grote werken zijn geen doel op zichzelf, zelfs geen
vrij beslisbare keus, maar een "must" om de groei die op ons afkomt in
goede banen te leiden. Laten wij dit na, dan krijgt de ontwikkeling zijn
eigen loop en zal de stad er niet beter op worden. Integendeel, het zal de
tweedeling tussen een florerende regio en een stagnerende stad blijvend
over ons afroepen. Wij moeten ons daarbij een schijntegenstelling tussen
zorg voor de stad van nu en projecten voor de stad van de toekomst niet
laten aanpraten. Het zijn twee kanten van hetzelfde muntstuk. In wat voor
nu nodig is, moet ook voor later worden voorzien. IJburg en de Noord-
Zuidlijn door Amsterdam, een onvervalste hogesnelheidslijn die het rijk
moet aanleggen, wij moeten het in de bestuurlijke besluitvorming recht
overeind houden en bij een referendum met kracht verdedigen. Kunnen wij
hierbij profijt trekken van een nieuw type beleidsdocument, gemaakt
volgens het "mobiliseer de burgers en de instituten"-model, dat in deze
beschouwingen ook door de fractiewoordvoerders zo breed wordt
gedragen? De vraag "hoe ziet de stad er in het jaar 2010 uit?" van de heer
Van der Laan; het "Perspectief 2000" van de heer Houterman en het
"spirituele derde millennium" van de heer Van Duijn komen dan aan de
horizon. "Ja", is het antwoord, wij willen ons best door dergelijke situaties
laten inspireren, wij voelen voor een dergelijke discussie en wij zullen
gaarne met u komen tot een voorstel hoe dit vorm te geven, zonder te
vervallen in "gezeur in de ruimte", zoals een van de fractievoorzitters het
typeerde, of het zoveelste praat- en discussiestuk. Er is ook echter helemaal
geen tijd voor om dit tussen nu en Kerstmis maar even te regelen. Het is te
krap voor een nieuwjaarsboodschap, maar wij mogen er niet te lang mee
wachten om een dergelijke discussie op te starten, tot ver in 1997. De bouw
aan de stad van de toekomst kan niet op reces.
Wethouder PEER: Mijnheer de Voorzitter. Op de lagere school werd van
mij wel eens gezegd: "Hij gaat de politiek in of hij wordt autoverkoper".
Tegen die achtergrond heb ik gemeend, mijn presentatie ook te kunnen
houden alsof ik een auto aan het verkopen ben. Er is al gesproken over de
presentatie en de kleur van de begroting. Opdat niet iedereen al te
enthousiast wordt, heb ik ook een kopje "remblokken" aangebracht. Ik
spreek uiteraard ook over de inhoud en het vermogen van de begroting. Ik
zal spreken over de coureurs, de sprekers die in de financiële
beschouwingen het woord hebben gevoerd. Ik zal afsluiten door te trachten,
de Raad niet dit modelletje te verkopen als een bijzonder actiemodelletje
maar als een bolide die de Raad als vervoermiddel tot in de volgende eeuw
kan helpen.
(De heer LEVIE: Wordt het nu een tweedehands auto of niet?)
Het is mijn eerste begroting, dus ik ga ervan uit dat u dit ook als mijn
eerste model wilt zien. Bovendien zijn er accessoires te koop voor het
komende jaar.
(De heer VAN DUIJN: Wat doet u met fracties die geen auto willen
kopen?)
U mag meerijden. U moet echter ook meebetalen.
Wat de presentatie betreft, heeft de directeur van de afdeling Financiën
mij gezegd, dat de wethouder voor Financiën eigenlijk maar één aspect kan
bepalen, namelijk de kleur van de begroting. Ik heb heel bewust gewerkt
aan een transparante begroting, mede omdat ik mij nog altijd een
volksvertegenwoordiger voel, die ook wil worden afgerekend op wat hij
doet, waartoe iedereen ook moet kunnen begrijpen wat hij doet. Ik hoop,
dat de Raad de begroting ook zo heeft kunnen lezen. De wethouder voor
Financiën moet natuurlijk, net als het hele College, altijd duidelijk voor
ogen houden dat hij in een onderhandelingspositie kan verkeren met andere
overheden en dus niet het achterste van zijn tong kan laten zien. Het is een
voortdurende afweging tussen een zo groot mogelijke mate van
transparantie en het bieden van de mogelijkheid aan de Raad, enerzijds te
toetsen waarmee wij bezig zijn en anderzijds het element, niet het achterste
van zijn tong te laten zien, al is het maar vanwege de onderhandelings-
positie met andere overheden over veel geld.
Waarom is de begroting nu geel? Dat is een goed bewaard geheim tussen
de directeur Financiën, mijn vrouw en mij.
Ik kom bij de remblokken. Sommigen werden wellicht te enthousiast bij
het lezen van deze begroting en het kennisnemen van de financiële
mogelijkheden, maar niet enthousiast over de bestedingen die het College
had aangegeven; zij wilden daar een schepje bovenop doen. Een voorbeeld
is de aankondiging van de heer Levie, dat hij wellicht terugkomt op een
mogelijke onderbesteding van een reservering bij de Gemeentelijke Sociale
Dienst. Zo hebben anderen ook claims gelegd, zonder daarbij alvast
dekking aan te geven of dekking uit een mogelijke vrijval.
Ik heb voor mijzelf nagegaan, welke mogelijke tegenvallers wij nog voor
onze kiezen krijgen, dan wel welke voorstellen die wij onszelf hebben
opgelegd wij niet helemaal hebben ingevuld. Allereerst noem ik het bedrag
van 14,5 miljoen gulden voor de midterm review. Uiteindelijk is daarvan
een schamele 3 miljoen gulden overgebleven. Bij een algehele inventarisatie
van de mogelijkheden op het gebied van efficiency of anderszins aan sunset-
financiering om geld binnen onze eigen begroting te vinden, zijn wij hierin
heel terughoudend geweest. Bij mijn aantreden werd ik natuurlijk
geconfronteerd met een dossier waarin mijn ambtsvoorganger op dit punt
de collegeleden ook niet al te zeer het mes op de keel heeft gezet. Een van
de redeneringen is geweest, dat wij in het kader van het LOGA-akkoord
een efficiency-inspanning bij diverse diensten en bedrijven hebben
neergelegd, maar dit neemt niet weg dat wij van deze 14,5 miljoen gulden
bij lange na nog niet eenderde hebben kunnen ophoesten.
Vervolgens heeft zich een tegenvaller aangediend bij de
septembercirculaire van het rijk. Daarmee houden wij in de begroting geen
rekening. Wij stellen de begroting op met de gegevens waarover wij
beschikken bij de vaststelling ervan in augustus. De septembercirculaire
komt daar altijd achteraan, maar wij weten nu al, dat hierdoor een gat in de
begroting wordt geslagen in de orde van grootte van 20 miljoen gulden.
Daarmee is in deze begroting nog geen rekening gehouden. Dit geldt
overigens ook voor de stadsdelen.
Er is gewezen op een risicoparagraaf, met name het risico van het
rioolrecht. Op dit punt lopen nog processen. Dit risico kan uiteindelijk
oplopen tot een bedrag van meer dan 80 miljoen gulden.
Wij weten verder nog niet wat er met het Slotervaartziekenhuis zal
gebeuren. Verder noem ik de slechte situatie bij de GG&GD, met name de
Arbodienst. Ik wijs daarnaast op een eventuele vennootschapsbelasting bij
ENW en UNA. Ik wijs ook op problemen bij de facilitaire bedrijven.
Kortom, ik meen dat er een dusdanig pakket aan tegenvallers ligt waarmee
wij nog kunnen worden geconfronteerd, dat er zeker geen reden is om nu al
mogelijke meevallers te gaan verdelen. Ik vind, dat daarbij een pas op de
plaats gepast is.
(De heer CORNELISSEN: Waarom is dan niet een extra pot in
reserve gehouden om die mogelijke tegenvallers op te vangen? U
maakt ons ietwat bang.)
U bent een van de weinigen die het model dat ik in gedachten in de
showroom heb staan misschien niet te verkopen acht, omdat u in uw
bewoordingen heel hard bent geweest jegens het College. Ik erken, dat er
absoluut geen reden is om nu alvast mogelijke meevallers op te souperen.
Veeleer is het zo, dat wij mogelijke mee- en tegenvallers wel in de rekening
van volgend jaar zullen zien. Dat is ook altijd de begrotingssystematiek
geweest. Daarom houd ik een pleidooi om niet nu alvast de huid te
verkopen voordat wij de beer hebben geschoten.
Bij het opstellen van deze begroting is het College nadrukkelijk uitgegaan
van tenminste twee compromissen. Ten eerste hebben wij getracht aan te
sluiten bij, zoals wij het noemen, het "dubbel paars-gehalte". Het paarse
Kabinet gaat uit van beleidsintensivering, maar daarnaast ook van
lastenverlichting en investeringen. Deze begroting is een compromis om aan
te sluiten bij de rijksbegroting. Ik meen dan ook, dat de meerwaarde ervan
in het zogenaamde "dubbel paars-gehalte" er goed in tot uitdrukking komt.
Ten tweede is paars op zichzelf een compromis. Ik ben ingenomen met de
opmerking van de heer Levie, dat er veel ruimte is voor nieuw beleid en dat
die ruimte evenwichtig is verdeeld. Het College heeft twee dagen lang veel
moeite gehad om te zorgen, dat de begroting voor elk van de college-
partijen wat wils zou bieden. Dit geeft al meteen aan, dat mogelijke
ingrepen in het kader van bijvoorbeeld de ozb - ongeacht of dit nu het niet
laten doorgaan van een nominale stijging betekent, dan wel het niet laten
doorgaan van het teruggeven van de ozb-voordelen die wij genieten - bij
dit College op een duidelijke afwijzing kan rekenen.
Dan kom ik bij de belastingen en tarieven. Het compromis is ook, dat
voor mij, als voormalig wethouder voor Economische Zaken maar zeker als
nieuwe wethouder voor Financiën, in deze begroting tenminste één zwaar
punt te verdedigen was, namelijk het feit dat de gemeente Amsterdam
jarenlang heeft gezegd dat er een differentiatiemogelijkheid moet komen in
de ozb tussen woningen en niet-woningen. Ik heb gezocht naar een
mogelijkheid om die differentiatie te laten doorgaan. Ik vind het jammer
dat er niet op is gereageerd, dat wij als gemeente daarin ver zijn gegaan en
dat wij meteen al die differentiatie hebben aangegrepen om een schuld die
het bedrijfsleven nog bij ons had, maar die al van zo lang geleden dateerde
dat het bedrijfsleven dit bijna was vergeten, in één keer te vereffenen. Daar
zit een pijnpunt bij een deel van de bedrijven in Amsterdam. Dit is een
boodschap die niet alleen het College, maar ook de gehele Raad de
komende tijd moet verdedigen. Sommige sprekers hebben overigens gelijk,
dat wij niet alleen tegenover het bedrijfsleven maar ook tegenover een deel
van de bevolking een groot probleem hebben waar het gaat om het niet
volledig kunnen compenseren voor de minima door middel van
kwijtschelding van sommige stijgende belastingen en tarieven.
Wij zijn wel een voordeelgemeente, in die zin dat wij ook voordeel
hebben bij de toename van ons gemeentelijk budget. Aan het adres van
GroenLinks zeg ik, dat wij inderdaad hebben gekozen voor de systematiek,
een evenredig deel te laten terugvloeien naar de algemene dienst en een
deel terug te geven als belastingverlaging. Daarbij hebben wij ook
aansluiting gezocht bij de wetgeving in dezen en bij de behandeling van de
begroting in de Tweede kamer. Wij hebben niet voor de systematiek
gekozen, in één keer uit te gaan van 47 miljoen gulden die wij als voordeel
hebben en dit in één keer te verdelen - ik heb begrepen, dat men in
Rotterdam op die lijn zit - maar om vijf jaar achtereenvolgens een deel te
laten terugvloeien naar de algemene dienst en een deel als belasting-
verlaging. Daarbij gaan wij ervan uit, dat de belastingverlaging inderdaad in
vijf tranches van een jaar wordt terugbetaald.
Voor de bewoners is dit
ongeveer vijf maal 1,5%.
Overigens wil ik hierover niet meteen in debat met de Raad, omdat dit
meer een kwestie tussen de fractievoorzitters is. Toch wil ik gaarne in
tweede termijn van de Raad horen hoe men denkt over het kwijtscheldings-
beleid. In deze begroting hebben wij veel geschreven over onze opvattingen
daarover. Wij hebben heel nadrukkelijk ook gelet op de "poverty-trap". Hoe
is nu het gemakkelijkst te voorkomen dat mensen de dupe worden van
belastingverhoging? Ook in het rapport dat gisteren is gepresenteerd, is
heel duidelijk naar voren gekomen dat met name huisvestingslasten en
lokale belastingen die stijgen mensen in problemen brengen. Dit is het
beste te voorkomen door niet alleen een kwijtscheldingsbeleid te voeren,
maar vooral door het verlagen van belastingen. Voor mij is die redenering
simpel, misschien iets te simpel. Ik ben er door de fractie van GroenLinks
al eerder van beticht dat ik te simpel zou zijn. Het algemeen verlagen van
belastingen komt toch iedereen ten goede? Op dit punt zou de fractie van
GroenLinks wellicht kunnen aanschuiven bij het College, niet alleen ten
aanzien van kwijtschelding maar ook bij een algemene belastingverlaging.
(De heer KÖHLER: Wij hebben niet gezegd dat u simpel was.)
"Simpel rechts" hebt u mij genoemd.
(De heer KÖHLER: Dat is toch een nuance anders!)
Ik heb dit uitgelegd als de kwalificatie dat ik simpel was. De kwalificatie
"rechts" beschouw ik dan maar als een waardeoordeel, dat u natuurlijk mag
geven. "Simpel" in de betekenis van het in eenvoudige termen vertalen van
schijnbaar ingewikkelde problemen vat ik op als een compliment.
De heer Levie heeft gevraagd of het College de 10 miljoen gulden van de
midterm review niet min of meer heeft ingepikt. Ik hoop, dat hij in tweede
termijn iets meer kan zeggen over het feit dat mijn ambtsvoorganger in juni
jl. van de Commissie voor Financiën enz. te horen heeft gekregen, dat de
opzet van de midterm review op dat moment onvoldoende was. Wij hebben
er heel hard aan gewerkt om deze iets meer inhoud te geven. Bij de
begrotingsbehandeling van verleden jaar hebben de fractievoorzitters
uitdrukkelijk aangegeven, waarheen wij zouden moeten gaan bij het
verdelen van extra geld, zoals computers op school, de Voorschool en extra
investeringen. Daarmee zijn de politieke richtingen aangegeven. Ik heb niet
anders gedaan dan mij afgevraagd waar wij extra ruimte in de begroting
- ofwel de 10 miljoen gulden structureel - kunnen inzetten in het kader
van datgene wat de fractievoorzitters en de financiële woordvoerders
hebben aangegeven. Ik vind ook, dat de heer Levie het te dualistisch stelt
alsof het College deze 10 miljoen gulden zou hebben ingepikt. Nee, het
College heeft een voorstel gedaan op basis van wat de fracties in de Raad
hebben ingebracht om dat geld te verdelen. De heer Levie heeft zelf
gezegd, dat hij dit een evenredige verdeling vindt. Ik vind dan ook, dat het
College redelijk heeft weten in te schatten wat de fracties hebben bedoeld
bij de laatste begrotingsbespreking. Ik vind echter wel - dit zal nieuw zijn
in mijn werkwijze en dit kan ik u toezeggen - dat bij de voorstellen voor
volgend jaar een rondje op zijn plaats is om niet alleen de andere
collegeleden te horen, maar bijvoorbeeld nog voor het zomerreces een
rondje in de Commissie voor Financiën enz. te houden om te bespreken
waarop fracties nog zitten te wachten bij het opstellen van de volgende
begroting, opdat de Raad nog iets recenter voor het opstellen van de
begroting hierover zijn mening kan geven. Ik hoop, dat de heer Levie
daarmee tevreden kan zijn.
De heer Levie heeft ook gevraagd naar planning en control. Hij gaat iets
verder dan het College op dit moment kan. Hij heeft zich afgevraagd of het
wel snel genoeg gaat. Ik herinner eraan, dat sinds 1995, toen voor het eerst
een diepgaand debat is gevoerd over planning en control, vijf pilotprojecten
zijn opgezet, die binnen enkele maanden tot concrete rapportages leiden;
die zullen worden besproken. Daaruit kunnen wij lering trekken hoe wij
willen doorgaan op meer en omvangrijker terreinen. De heer Levie gaat
heel ver wanneer hij zegt, dat planning en control verder gaat dan een
sturingsinstrument in financiële zin. Het is volgens hem ook een
sturingsinstrument in beleidsmatige zin. Hij heeft hierin wel gelijk, maar ik
vind dat hij hiermee op dit moment overvraagt. Ik zou overigens gaarne
willen wat hij vraagt.
De heer Houterman heeft het College een aantal complimenten gegeven,
maar ook een aantal forse schoten voor de boeg gelost, zoals die inzake een
investeringsimpuls die 500 miljoen gulden zou moeten bedragen en een
Operatie Eenvoud die ook het nodige moet kosten. Ik kan hierover nu niet
al te veel zeggen. Ik wil dit afwachten en het binnen het College bespreken
in het kader van de preadviezen op de moties. Van de investeringsimpuls
van 500 miljoen gulden kan ik wel zeggen, dat deze, als wij daartoe al
zouden moeten komen, zou moeten komen uit het feit dat wij een ruimere
begroting hebben, niet alleen door een eventuele Operatie Eenvoud. Dit is
immers een zeer aanzienlijk bedrag. Ieder die hiermee rechtstreeks te
maken heeft, zal zien dat de gemeente Amsterdam zich kan inzetten voor
grote investeringen, maar structureel 50 miljoen gulden, tien maal zoveel
als nu, is wel een fors bedrag.
Ik ben verontrust over de inbreng van de heer Cornelissen, procedureel
en inhoudelijk. Procedureel hebben wij afgesproken, dat er een schriftelijke
ronde zou zijn voor alle meer gedetailleerde vragen, waarop ik mij met de
afdeling Financiën in alle rust zou kunnen voorbereiden. Ik ben nog niet
helemaal ingewerkt als wethouder voor Financiën, maar zelfs mijn
ambtenaren hebben naar aanleiding van het uitgebreide verhaal dat de heer
Cornelissen hier vanmiddag heeft gehouden niet direct alle antwoorden
paraat. In procedureel opzicht verschil ik met hem van mening, dat dit de
juiste gang van zaken zou zijn. Ik had liever gezien, dat hij zijn bijdrage
tenminste één week tevoren zou hebben ingediend. Dan had ik hem beter
kunnen beantwoorden. Het zij zo. Ik zal daarom proberen, toch zoveel
mogelijk vragen te beantwoorden.
In elk geval reageer ik op zijn opmerking over de Schaefer-gelden: "Dat
betekent niet alleen, dat de financiële verantwoording op dit punt dus niet
correct is, maar ook dat onze gezamenlijke doelstelling niet is gehaald.
Daarnaast acht ik het een onoirbare handelwijze dat wordt getracht, dit min
of meer weg te moffelen in een regeltje in de rekening." Dit is een zware
aantijging jegens het College en met name jegens de wethouder voor
Financiën. De heer Cornelissen slaat hiermee de plank volkomen mis. In de
rekeningmissive had hij op blz. 11 en 12 kunnen lezen wat wij precies met
dit Schaefer-budget hebben gedaan. Mijn ambtsvoorganger heeft gezegd:
100 miljoen gulden aan Schaefer-gelden in vier jaar. Dit betekent dan ook,
dat hier niet geldt dat, als de stelpost voor Schaefer-gelden van 22,5 miljoen
gulden in 1995 niet wordt uitgegeven, dit terugvalt naar de algemene
middelen. Nee, dan wordt het geoormerkt voor de volgende jaren. Dat is
nadrukkelijk afgesproken en ook zo in de rekeningmissive aangegeven. Als
de heer Cornelissen met dergelijke zware aantijgingen komt zonder zich
tevoren goed op de hoogte te hebben gesteld, stelt hij mij als spreker van
een collegepartij inhoudelijk teleur, zeker omdat ik weet dat zijn kennis in
het algemeen redelijk adequaat is. Anderen mochten hierdoor de indruk
krijgen dat hij gelijk heeft, omdat hij dit met zoveel nadruk heeft gezegd.
Ik vind het jammer dat hij probeert mij op het verkeerde been te zetten,
maar deze wethouder is toch iets deskundiger dan hij misschien meende.
(De heer CORNELISSEN: Ik begrijp, dat ik het College heb
geprikkeld met mijn opmerking. Dat was ook precies de bedoeling.)
(De heer HOUTERMAN: Niet alleen het College, maar ook uw
collega's!)
Als u daarmee in elk geval maar de waarheid voor ogen had.
(De heer CORNELISSEN: Op blz. 40 van de missive schrijft u, dat
dit geld is uitgegeven. Dat blijkt niet het geval te zijn. Als u zegt, dat
is afgesproken dat dit niet meer aan een integrale afweging
onderhevig zal zijn, dan had dit daar tenminste bij kunnen staan. Het
wordt nu zo voorgesteld, ook in de tabel op blz. 41, alsof dit geld is
uitgegeven. Dat zet mij op het verkeerde been.)
Begrotingstechnisch is dit geld inderdaad uitgegeven - u kunt het niet
meer voor iets bestemmen - maar er staat nadrukkelijk in de inleiding, dat
het niet daadwerkelijk is uitgegeven maar is gereserveerd in het jaar erop,
middels de stelpost-Schaefer. Ik kan niet anders concluderen dan dat u met
uw bewoordingen het College of de andere raadsleden op het verkeerde
been wilt zetten.
(De heer HOUTERMAN: Het woord "wegmoffelen" heeft een
politieke lading. Als de heer Cornelissen dat woord bewust heeft
gebruikt, vind ik dat niet alleen tegenover het College maar ook
tegenover de rest van de Raad een heel zwaar woord. Wij hebben
hier in 1989 een discussie gevoerd met de toenmalige financiële
woordvoerster van D66, die sprak van "verhullend taalgebruik" jegens
de toenmalige wethouder Etty. Zij heeft toen ook die kwalificatie
ingetrokken. Ik vraag de heer Cornelissen, in tweede termijn op het
woord "wegmoffelen" - dat toch een politieke lading heeft in de
betekenis van zaken die het daglicht niet kunnen verdragen - terug
te komen.)
Dan gaat het niet alleen om het woord "wegmoffelen", maar ook om de
kwalificatie "onoirbaar handelen". Ik wil niet te boek staan als lid van het
College dat onoirbaar zou hebben gehandeld. Dat kan ik niet onbesproken
laten.
De heer Cornelissen heeft verder opmerkingen gemaakt over de hoogte
van de algemene reserve. Ik wijs erop, dat in de missive het bedrag is
genoemd van 250 miljoen gulden. Dat bedrag staat er echter alleen maar
omdat het is ingebracht via een onderzoek van Moret Ernst & Young. Wij
hebben niet uit onszelf gezegd, dat wij zouden streven naar dit bedrag. Wij
zijn het wel eens met de inbreng van de heer Cornelissen, dat de algemene
reserve structureel op een hoger peil moet zitten. De systematiek die wij nu
hebben gezocht, geeft ook aan dat wij in de loop der jaren naar een betere
algemene reserve groeien. Niet alleen wordt de jaarlijkse rente
toegeschreven aan de algemene reserve - de rente is hoger dan de inflatie,
dus de reserve neemt elk jaar toe - maar daarnaast neemt ook de rente op
de meerwaarde-afkoopsommen toe. Daarmee zullen wij op relatief korte
termijn toegroeien naar een stevige buffer. Ik ben als wethouder voor
Financiën verheugd dat de heer Cornelissen vindt dat deze buffer nog
groter moet zijn en nog sneller moet worden bereikt, maar vanwege alle
andere wensen van deze Raad acht ik dit nu een redelijk compromis.
De heer Houterman heeft gevraagd naar een integraal sportbeleid. Ik heb
nog eens nagetrokken welke sportnota's de afgelopen jaren zijn
gepresenteerd. In 1990 is een beleidsnota openluchtrecreatie uitgebracht.
Verder noem ik het Amsterdamse Bos uit de portefeuille Beheer Openbare
Ruimte. In 1992 hebben wij een beleidsnota Randstad-groenstructuur gehad
in de portefeuille Ruimtelijke Ordening. Er is een sportdebat geweest, dat
in februari 1996 heeft geleid tot een Amsterdamse Samenwerkings-
overeenkomst Sport. In dit kader zal er een veel bredere kijk komen op de
sport, waarin de recreatie zal worden meegenomen. Ik heb al contact gehad
met wethouder mevr. Ter Horst. Wij zullen in de portefeuille Sport en
Recreatie tot een afstemming komen en een integrale nota schrijven, waarin
ook het openbare karakter van sportterreinen aan de orde zal komen.
Ik had uit de bijdrage van de heer Cornelissen begrepen, dat Pasen en
Pinksteren misschien op één dag vallen. Niets is minder waar met deze
begroting. Wij hebben een begroting gepresenteerd voor het nieuwe jaar,
gepaard met de nodige goede voornemens van het College. Voor het
overige moet het vuurwerk rond het nieuwe jaar in tweede termijn maar
van de Raad komen.
(De heer LEVIE: Ik had gezegd dat ik in tweede termijn wellicht
met een motie zou komen over oude kredieten. Ik hoor gaarne van de
wethouder wat hij op dit punt in zijn kofferbak heeft zitten.)
Als wethouder voor Financiën voel ik mij gesteund in mijn beleid als u
met een motie zou komen om in het kader van planning en control
inzichtelijker te maken waarvoor kredieten zijn opgenomen en in hoeverre
zij tot besteding zijn gekomen of niet. In dat kader heb ik mij afgevraagd of
de coalitiepartijen misschien hetzelfde bedoelen en of er wellicht sprake is
van parallelle lijnen tussen de Operatie Eenvoud die de heer Houterman
voor ogen heeft en uw optiek inzake de kredieten. Ik kan mij voorstellen,
dat wij een aantal stappen zetten op dit punt, door eerst te bezien wat wij
doen met de kredieten en in hoeverre zij tot onderuitputting hebben geleid.
Dan zitten wij al meteen op de beleidsmatige weg hoe wij omgaan met
planning en control voor beleid en niet alleen voor financiën. Dat heeft
wellicht ook te maken met de opvatting van de heer Houterman. Ik stel
voor, dat u daarover nog eens gezamenlijk in conclaaf gaat. Ik zou het als
wethouder voor Financiën in ieder geval niet erg vinden, op een dergelijke
wijze aangespoord te worden tot betere resultaten van de zijde van het
College.
Wethouder VAN DER AA: Mijnheer de Voorzitter. In programakkoord
hadden wij een bedrag van 100 miljoen gulden over vier jaar voorzien voor
de bestrijding van de werkloosheid, ofwel 25 miljoen gulden per jaar.
Daarmee pretendeerden wij, een sterke aanval op de werkloosheid in te
zetten, waarbij wij ons heel goed realiseerden dat wij door zelf banen te
creëren met 25 miljoen gulden per jaar maximaal 625 banen zouden kunnen
scheppen. Dat zou echt een druppel op een gloeiende plaat zijn. Wat stond
ons dan ook te doen? Ten eerste moesten wij zeer veel meer geld van het
rijk vragen en ten tweede moesten wij proberen, alle honderden miljoenen
guldens in alle mogelijke organisaties in deze stad of de regio die zich met
dit probleem bezighouden - zoals de GSD, onderwijsinstellingen en de
arbeidsvoorziening - effectiever in te zetten dan tot dan toe het geval was.
Het eerste is heel goed gelukt. Bij het nieuwe Kabinet bleek ons, nadat wij
daarvoor samen met de andere grote steden zeer sterk hadden gepleit, dat
er 40.000 Melkert I-banen beschikbaar waren, waarvan het rijk zei, dat
daarvan 70% naar de grote steden zou moeten. Daarbij ging het om 20.000
banen in de zorg en 20.000 in de veiligheid. Daarbovenop kwam de
zogenaamde Melkert II-experimentenregeling, die nog voor extra
mogelijkheden zorgde. Op dat moment konden wij onze planning gaan
maken. Als wij onze evenredige toewijzing uitrekenden, kwamen wij voor
Amsterdam op 4000 Melkert I-banen in het toezicht, op 4000 Melkert I-
banen in de zorg en op 2000 experimentbanen, ofwel in totaal op 10.000
banen.
Daarbovenop hebben wij in het Economisch Actieprogramma ook
bepaald, dat de normale groei van onze economie bij continuering van
beleid per jaar circa 10.000 extra banen oplevert. Over de gehele periode is
dat 40.000 banen. Wij proberen via het Actieplan Economische Structuur
daar nog eens 6000 banen bovenop te krijgen. Dan hebben wij dus aan
additioneel werk 10.000 banen en in de gewone economie in totaal 46.000
banen. Dat is een ambitieuze doelstelling, die ook heel duidelijk aangeeft
dat die additionele banen slechts een heel klein gedeelte van onze hele
economie en zelfs van onze groeiplannen vormen. Het is niet zo, dat het
College de Amsterdamse economie wil gaan oppeppen met additioneel
werk. In totaal gaat het dus om 56.000 banen extra.
Volgens alle prognoses bij het begin van deze akkoordperiode zou dit nog
slechts genoeg zijn om de groei in het aanbod op de arbeidsmarkt bij te
houden. Dit betekent dat, als wij deze ambitieuze doelstelling halen, in de
Amsterdamse situatie de werkloosheid nog niet eens omlaag gaat, maar
constant wordt gehouden. Dat is een heel belangrijk punt. Dit hebben wij
vanaf het begin gezegd. De werkloosheid is dus niet opgelost. Dat is ook
nooit de pretentie geweest. Wij doen een heel zware aanval, waarmee wij
de stijging proberen te stoppen. Op het moment dat het aanbod minder snel
groeit, hetgeen over een aantal jaren te verwachten valt, en dit beleid zou
worden voortgezet, zouden wij ook tot een feitelijke daling van de
werkloosheid kunnen komen.
Dit is geen eenvoudige taak. De twee hoofdproblemen die wij ook
veelvuldig in de Raad en in de commissie bespreken betreffen de toeleiding
en het achterblijven van Melkert I-banen in de zorgsector. Het laatste is
een lastig probleem. Wij spannen ons tot nog toe maximaal in om te
bevorderen dat de genoemde 4000 zorgbanen ook werkelijk in Amsterdam
terechtkomen. Wij hebben onder meer een servicepunt ingesteld en wij
betalen dat ook, om de creatie van dergelijke banen in de zorginstellingen
zo eenvoudig mogelijk te maken. Het probleem is echter dat wij daarover
niet beslissen, omdat dit de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid is van
minister Borst en staatssecretaris Kohnstamm. Wij zijn niet in staat, zelf te
bepalen hoeveel banen in de zorg in de regio Amsterdam terechtkomen.
Bovendien blijkt, dat in het arbeidsvoorwaardenoverleg in de zorgsector
nog steeds niet is geregeld dat in elke zorginstelling zodanige salarisschalen
bestaan dat Melkert-banen kunnen worden ingepast. Dat is een belangrijk
probleem, dat wij vanuit Amsterdam niet kunnen oplossen. Wij staan echter
op het standpunt, dat wij toch moeten blijven streven naar 4000 banen in
Amsterdam, ook in de zorgsector. Ik roep de partijen in deze Raad op,
hierop niet alleen kritisch toe te zien, maar ook samen het Kabinet te
beïnvloeden om te trachten het beleid zodanig te wijzigen, dat deze banen
ook werkelijk in Amsterdam terechtkomen. De tweede stap betreft dus de
honderden miljoenen guldens voor de uitvoering, met de vraag hoe wij
bereiken dat al die organisaties efficiënter opereren en beter samenwerken.
Bij de voorbereiding van dit debat herinnerde ik mij, dat zo'n 35 jaar
geleden een Aulapocket uitkwam - toen nog voor fl 1,95 te verkrijgen in
elke boekhandel - onder de titel "Cybernetica" van prof Bock. Daarin werd
uitgelegd hoe stuurprocessen werken, aan de hand van het voorbeeld van
een broedstoof. Ik vond dat geweldig interessant, al wist ik helemaal niet
dat broedstoven bestonden. Wel werd in één klap duidelijk hoe de
temperatuur ervan moet worden geregeld. Het ging erom dat men om een
proces te sturen eerst een doelstelling moet formuleren. Vervolgens moet
men handelingen verrichten om die doelstelling te bereiken. Dan moet men
gaan meten of men de doelstelling bereikt, en tenslotte moet men het
beleid zo gaan wijzigen, dat het bij afwijkingen de goede kant op kan
worden gestuurd. Dat is het sturingsproces zoals dat voor de broedstoof
werd uitgelegd en dat de basis is van elk sturingsproces, van elk levend
organisme, van elk technisch proces en dus ook van het proces dat wij
zouden willen met de Gemeentelijke Sociale Dienst enz.
(De heer VAN DUIJN: Daarbij ging het om de tegenkoppelende
kracht.)
Precies!
(De heer VAN DUIJN: Die tegenkoppelende kracht mist een deel
van de Raad nu juist bij het College.)
Deze systematiek, die in het bedrijfsleven al heel lang wordt toegepast,
wordt absoluut nog niet in de sociale sector en evenmin bij het rijk of onze
gemeente toegepast. Het is dus een heel ambitieuze stap om deze techniek,
die wij in onze eigen organisatie "planning en control" noemen,
samenhangend te gaan toepassen in een heel breed veld, op een groot
aantal organisaties waarover wij niets te zeggen hebben, zoals het
onderwijs. Toch doen wij die poging. Dat betekent: wij formuleren
doelstellingen, waarvoor durf nodig is, ook voor organisaties die wij niet
onmiddellijk kunnen aansturen. Wij monitoren alles. Ik noem het onderwijs,
de werkgelegenheid, de Gemeentelijke Sociale Dienst en het grote-
stedenbeleid, opdat wij kunnen zien wat er wordt bereikt en wat niet. Op
die manier proberen wij een integrale aansturing te realiseren, om veel
meer effect te verkrijgen van de inspanning van die organisaties, die in hoge
mate onsamenhangend waren en elkaar lang niet altijd versterkten.
De GSD is hiervan een voorbeeld. Wethouder Peer heeft zojuist gezegd,
dat wij met planning en control nog niet zo ver zijn, maar wij proberen in
korte tijd de GSD wel zo ver te brengen. Natuurlijk kan dat niet meteen
allemaal goed gaan. Er komt heel veel op de GSD af. Ik noem daarvan
enkele voorbeelden, te weten de nieuwe Algemene Bijstandswet, die voor
de dienst heel grote veranderingen met zich brengt, een reorganisatie die
dit keer wel zal moeten slagen nadat de vorige twee zijn mislukt, een
nieuwe automatiseringsstructuur die bij ons vrijwel dezelfde problemen
geeft als in andere grote steden, nieuwe samenwerkingsvormen met andere
organisaties die leiden tot een een-loketstructuur, de debiteuren-
problematiek, het wegwerken van boetes, het voorkomen van nieuwe boetes
en het wegwerken van grote achterstanden met bezwaarschriften. Het is
volstrekt duidelijk, dat men bij het begin van deze planning en control
doelstellingen gaat formuleren en dan ook meteen zichtbaar maakt wat wel
en wat niet lukt. Ik vind het volkomen terecht dat de Raad wil spreken over
datgene wat niet lukt. Ik vind wel, dat dit op een eerlijke en evenwichtige
manier moet gebeuren, waarbij ook moet worden gelet op zaken die wel
lukken. Dan vind ik het moeilijk als sommigen in deze vergadering en soms
ook in de commissie uitsluitend op negatieve zaken letten of verouderde
gegevens gebruiken. Zo heeft de heer Robbers gesproken over het vorige
kwartaalverslag, terwijl het nieuwe al uit is. In de commissie hebben wij dit
jaar zelfs een zware discussie gevoerd over het jaarverslag 1994, waarbij
veel kritiek op de dienst is geuit op basis van gegevens over 1994, die nu
dus al twee jaar verouderd zijn. Dat vind ik niet helemaal eerlijk. De heer
Spit gaat zelfs zo ver, in het Latijn te spreken en ten aanzien van de GSD
van "de lucht van poep" te spreken. Ik hoop niet, dat ik daaruit
discriminatie voor dit onderwerp mag ruiken.
(De heer ROBBERS: Wat beoogt de wethouder dan met de
discussies die hij zelf in de commissie telkens aan de orde stelt? Wij
zien nu terug op de situatie van het afgelopen jaar, zoals deze door
hem aan de commissie is gerapporteerd. Hij kan wel spreken van
verouderde cijfers, maar dit zijn de cijfers die hij zelf aan de
commissie heeft voorgelegd.)
Ja, maar de Monitor Werk die u hebt geciteerd is de vorige. De nieuwe
uitgave ervan is al gepubliceerd, over het derde kwartaal. Die is verleden
week bekendgemaakt.
(De heer ROBBERS: Maar nog niet in uw commissie besproken. Ik
heb bij het opstellen van mijn algemene beschouwingen mijn cijfers
aangepast aan de laatste door u beschikbaar gestelde gegevens.)
Daarom zeg ik ook, dat alle kwesties, zoals de monitor, het beleidsplan
en de interne begroting, de komende maand in de commissie aan de orde
komen. Daar kunnen wij er uitgebreid over spreken. Dat zullen wij ook
doen. Verder is er niets aan de hand, maar ik vind het niet juist om dan nu
over verouderde gegevens te spreken.
(De heer ROBBERS: Ik maak bezwaar tegen dit antwoord van de
wethouder. Ik heb gereageerd op de gegevens die hij zelf tot nu toe
aan de commissie heeft voorgelegd. Dat is het enige wat ik kan doen.
Ik kan niet spreken over nieuwe cijfers die de wethouder wel zal
hebben. Hij moet mij dus niet verwijten dat ik met verouderde cijfers
werk.)
Ik verwijt het u niet, maar ik roep u wel op, over de meest actuele
gegevens te spreken en daarover een zorgvuldige discussie in commissie en
Raad te voeren.
(De heer ROBBERS: Die gegevens heb ik gebruikt, te weten uw
meest actuele gegevens: de interne begroting zoals deze tot en met
september jl. door u in de commissie aan de orde is gesteld.)
Wij zullen hierop de komende weken uitgebreid terugkomen.
Ik vervolg met het armoedebeleid. Wij hebben dit jaar een
armoedeconferentie georganiseerd, die door iedereen als positief werd
ervaren. Op basis daarvan zullen wij het armoedebeleid verder vormgeven.
De kwijtschelding is in Amsterdam buitengewoon succesvol, het meest
succesvol van alle grote steden en misschien wel van heel Nederland. De
schuldhulpsanering is een heel succesvol project. Wij zijn nu in het stadium
dat dit kan worden uitgebreid en verbeterd. Vandaar dat wij eraan denken,
het armoedegeld ook voor een verdere verbetering van de schuldhulp-
sanering al per 1 januari a.s. te realiseren. Voor de koudetoeslag 1996 zal ik
trachten, zo snel mogelijk een voorstel in het College en de Raad te
brengen.
(De heer HOUTERMAN: Neemt de wethouder bij uitbreiding van
de schuldsanering ook het pleidooi voor de kleine zelfstandigen en de
winkeliers mee?)
Dat is op dit moment niet uitgewerkt. Wij hebben over enkele weken een
conferentie georganiseerd met alle partijen, waarin wij trachten de concrete
verbetering van dit beleid voor 1997 vorm te geven. Daarbij zal dit aspect
worden meegenomen.
Sommigen hebben over Mokum Werkum ietwat badinerende opmerkingen
gemaakt. Ik moet erop wijzen, dat het grootste deel van de financiële
inspanningen op actiecommunicatie is gericht, dus op werving en dergelijke,
en dat slechts een klein deel ervan de algemene advertenties betreft. Toch
meen ik dat dit goed besteed geld is, maar vanwege de beperkte tijd nu stel
ik voor, dat wij dit in de commissie en de Raad nader aan de orde stellen.
(De heer KÖHLER: Dat vind ik jammer. Misschien kunt u toch een
tipje van de sluier oplichten in hoeverre het geld voor die campagne
nu goed is besteed, gezien de nogal vernietigende kritiek van een
aantal fracties daarop in eerste termijn.)
Ik herhaal, dat het grootste deel wordt besteed aan werving, van
werklozen maar ook van banen. Het is op dit moment voor mij niet
inzichtelijk of die werving effectiever of duurder is dan de traditionele
werving, waarbij mensen op stap gaan en trachten werklozen of banen te
vinden, maar u kunt zeker niet zomaar zeggen dat dit weggegooid geld is.
Het is gewoon een techniek om mensen en banen te krijgen.
Een ander punt is, dat werklozen wel degelijk over een drempel heen
geholpen moeten worden. Dat is niet een beschuldiging aan het adres van
werklozen, maar iemand die langdurig werkloos is, is in een soort
teleurstelling terechtgekomen en ziet zichzelf niet meer gemakkelijk aan het
werk komen. Hij of zij moet over een drempel heen worden geholpen en
moet wel degelijk geënthousiasmeerd en gemotiveerd worden. Dat geldt
echter niet alleen voor werklozen, maar ook voor de medewerkers van de
GSD, de Arbeidsvoorziening enz. Zij moeten weer trots op hun werk en op
dit project kunnen worden en zij moeten weer enthousiast samen met de
werkloze aan de slag kunnen gaan.
(De heer VAN DUIJN: Bent u niet bang voor het effect dat mensen
die niet werken of niet kunnen werken daardoor een soort schuld- of
minderwaardigheidsgevoel krijgen? Dat is wel een wezenlijk punt
voor een spirituele stad.)
(De heer VAN BOMMEL: Misschien kan de wethouder iets zeggen
over de centrale doelstelling van dit College: meer mensen aan werk
helpen. Het gaat niet alleen maar om banen creëren; dat lukt wel.)
Aan het begin van mijn betoog heb ik de doelstelling glashelder
geformuleerd. Ik kan daaraan nu niets toevoegen.
Ik kom bij het onderwijs. De VVD-fractie vraagt, ervoor te zorgen dat
elke bestede gulden een goed bestede gulden is. Daarmee is het College
juist bezig, gezien het afrekeningsplan Naar betere resultaten voor het
onderwijs. In de algemene beschouwingen is geen ruimte om hierop
uitgebreid in te gaan, hoewel ik dat gaarne doe. Ook hierop zullen wij
terugkomen.
Over de Voorschool oordeelt het College in principe positief, maar wij
zullen wel een goede discussie in deze Raad moeten voeren over de vraag
of dit niet in plaats van goed onderwijs komt maar juist wordt gekoppeld
met goed onderwijs. Wij moeten zeker niet de Voorschool koppelen aan
scholen waarin het onderwijsleerproces zelf niet effectief en goed
georganiseerd is voor diezelfde doelgroep. Daarover zullen wij hier
uitgebreid discussiëren en onder die voorwaarden staat het College hier op
dit moment positief tegenover. Binnenkort zullen wij het preadvies op de
nota-Hulsman bespreken.
Wat het minderhedenbeleid betreft ben ik voornemens - al heb ik dit
nog niet in het College kunnen bespreken - voor te stellen, begin volgend
jaar een discussie te voeren in de stad met alle organisaties over de
formulering van dit beleid, dat op dit moment nog steeds is gebaseerd op de
raamnota uit 1989. Ik meen, dat deze verouderd is. Sommige leden uit deze
Raad die ik hierover informeel heb gesproken, denken daar net zo over.
Hierbij zullen allerlei vragen aan de orde komen, zoals naar algemeen of
specifiek beleid, participatie, gerichte communicatie, inschakeling van
maatschappelijke organisaties enz.
Een gesprek met de moskeeën is al gestart. Ik hoop, dat dit binnen een
maand tot concrete afspraken zal leiden in de door de heer Spit genoemde
richting en dat wij daarna ook met andere organisaties gerichtere
gesprekken kunnen aangaan. Het College is er absoluut niet op tegen, deze
organisaties een rol te geven op de manier zoals de heer Spit heeft
genoemd.
De heer Houterman heeft gevraagd om een deltaplan voor Amsterdam
Zuidoost. In de ogen van het College is, met een bedrag van 700 miljoen
gulden voor stadsvernieuwing, plus nog eens 36 miljoen gulden voor sociaal-
economische vernieuwing, al een behoorlijk deltaplan aan de gang. Dit
wordt stevig aangestuurd door wethouder Stadig en mij, vanuit de centrale
stad, en ook het stadsdeel is maximaal bezig. Wij willen op zichzelf gaarne
een preadvies uitbrengen op de motie, maar ik nodig de heer Houterman
uit, de ideeën die hij heeft genoemd iets meer te concretiseren. Op dit
moment is de uitvoering daarvan enigszins onduidelijk.
Ten aanzien van Amsterdam ArenA hebben wij geconstateerd wat
sommige leden ook hebben geconstateerd. Wij hebben snel actie
ondernomen en alle betrokkenen om de tafel uitgenodigd. Wij hebben met
hen een goed gesprek gevoerd en wij hopen over circa twee maanden tot
een vervolggesprek te kunnen komen, waarin wij concrete afspraken hopen
te maken over de wijze waarop wij meer werklozen uit Amsterdam-
Zuidoost in het Arenagebied aan het werk kunnen krijgen.
Het debiteurenbeheer is een grote zorg. Op allerlei terreinen zijn wij
bezig, die zaak aan te pakken. Zo moeten wij voor elk geval in de
zogenaamde stuitingsproblematiek dat vijf jaar verjaard is een proces voor
de kantonrechter voeren. Dat is voor elk individueel geval onmogelijk,
omdat het hier gaat om grote aantallen. Er is nu, in samenwerking met
Justitie, voor een vorm van een soort massaprocessen gekozen, waarbij in
een zitting van anderhalf uur circa 200 zaken worden afgedaan. In onze
eigen organisatie worden op dit moment al allerlei vormen van aanpak
gerealiseerd. Tegelijk zijn wij met de vier grote steden bezig, deze hele zaak
in kaart brengen.
Wij zullen binnenkort met minister Melkert bespreken of
wij in een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van het rijk en de grote
gemeenten hierin tot een oplossing kunnen komen. Zodra wij daarmee
verder zijn, zullen wij dat aan de Raad melden.
(De heer CORNELISSEN: Ik wil een misverstand wegnemen. Ik
benijd de wethouder niet als het gaat om de GSD, maar ik beken
eerlijk dat ik buitengewoon nerveus werd bij lezing van de passage in
de risicoparagraaf over het oplopende vorderingensaldo van 314
miljoen gulden. Dat was de achtergrond van mijn vraag. Als dit
inderdaad verkeerd afloopt, kunnen wij het hier wel schudden en de
tent sluiten.)
(Mevr. IRIK: Is dat niet voor 60 miljoen gulden op jaarbasis te
wijten aan een succesvol fraudebeleid?)
De zorg van de heer Cornelissen is op zichzelf terecht. Dit is inderdaad
in financieel-technisch opzicht een risico. Aan de andere kant, als wij hier
allen bezorgd gaan zitten zijn, lossen wij niets op. Hetzelfde geldt voor de
bezorgdheid die de heer Cornelissen verleden jaar al heeft uitgesproken
over de boetes. Toen dreigde een boete van 20 miljoen gulden over
1993/94, met een mogelijke verdubbeling voor de jaren daarna. Die zaak
hebben wij nog helemaal niet opgelost, maar voor 1993/94 is dit bedrag op
dit moment toch al teruggebracht tot 6,6 miljoen gulden. Ik sta er niet
negatief tegenover, in die zin dat dit voor 1995 en 1996 niet goed zou
uitpakken. Bezorgdheid is goed; wij moeten echter niet de moed in de
schoenen laten zinken, maar de zaak gewoon aanpakken.
Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Men zal zich kunnen
voorstellen, dat ik mij moeilijk een rol als autoverkoper heb toegedacht.
Uitgangspunt van ons beleid is het Verkeers- en Vervoersplan van het rijk.
Dat is het samenhangend kader. Ik herhaal dit nog maar eens om het hier
helder te schetsen. In maart 1992 hebben wij een referendum gehad. Wij
hebben een Verkeers- en Inrichtingsplan (VIP) uit te voeren tussen 1993 en
2005. Wij hebben daarvoor dus twaalf jaar de tijd. Binnen dat kader lopen
wij in de pas. In 1995 is de parkeergarage De Kolk geopend, met 400
plaatsen, in 1996 het Transferium, met 2000 plaatsen, ook voor de
binnenstad. In 1997 gaat de garage aan de VaRa-strook open, met 400
plaatsen. Terzijde merk ik op, dat er al 132 miljoen gulden is uitgegeven uit
de parkeergelden; ik zeg dit om aan te geven waar dat geld heengaat, naast
verkeersveiligheid en doorstroming van openbaar vervoer. In het kader van
de bereikbaarheid is het parkeerbeleid succesvol gebleken. Dat moeten wij
zo houden; dat zijn wij wel met elkaar eens. Hoe vreemd het misschien ook
klinkt, dat komt onder andere door hoge prijzen aan de paal. Er is namelijk
schaarste. Ruimte is schaars in onze binnenstad en schaarste is duur. Door
tariefbevriezing, door een nultarief of een blauwe zone, trekt men weer
autoverkeer aan en komt dus de economische bereikbaarheid in gevaar. Dat
willen wij niet. Daarom zijn wij voor het VIP. Dat geldt voor de heer
Houterman en voor mij.
(De heer HOUTERMAN: Bij deze zeg ik in het openbaar: Bakker
moet blijven!)
Ik heb heel goed naar u geluisterd. Ik heb beluisterd, dat de
coalitiepartijen nog steeds achter het VIP staan. Er zijn af en toe vragen bij
te stellen. Dat heeft de heer Houterman met de heer Van der Laan en
anderen gedaan, zelfs de heer Van Bommel, die hem rechts inhaalde. Dat is
nog altijd verboden in het verkeer. Ik vraag hem daarom, hierover nog eens
goed na te denken en de discussie goed te voeren op het moment dat wij
met een mix van maatregelen komen. Voor de zomer komen wij volgens
afspraak met een nota over inpandig parkeren en over dubbel gebruik van
bestaande en nieuwe garages ten behoeve van bewoners. Op 22 januari a.s.
zullen wij die mix van maatregelen kunnen behandelen.
Het autobezit en -gebruik groeien permanent, maar onze binnenstad
verdraagt die groei niet. Daarom hebben wij het VIP nodig. Daarom voeren
wij dat stringente parkeerbeleid, voor onze bewoners, voor onze bedrijven
en voor onze bezoekers. Ik werd vanmiddag geciteerd, met de woorden, dat
ik ervan baalde dat iedere keer het VIP werd aangevallen. Wij hebben deze
afspraken gezamenlijk in deze Raad gemaakt. Ik voer dit beleid uit, waartoe
wij hier democratisch hebben besloten. Ik vind ook dat ik daarmee moet
doorgaan, omdat dit beleid succesvol is. Men kan zien, dat de stad voor het
strikt noodzakelijke autoverkeer bereikbaar is. Dat hebben wij ook zo
afgesproken. Men kan ook zien, dat de mensen in de binnenstad die een
vergunning hebben tevreden zijn. Sinds kort krijg ik brieven met hulde en
respect; dat was mij nog niet eerder overkomen. Ik moet het zelf maar eens
zeggen: het Amsterdamse parkeerbeleid is succesvol. Ik weet wel wat er aan
de rand van de stad gebeurt. Ik weet wel dat iedereen in zijn auto alsmaar
naar de Dam wil en daar de auto kwijt wil. Dat kan echter in Amsterdam
niet. Wij hebben in het VIP afgesproken, voordat ik deze portefeuille mocht
beheren, dat wij er rekening mee moesten houden dat 10% van de bewoners
geen vergunning zou krijgen. Daar waren wij allen bij.
(De heer KÖHLER: Hulde voor uw opstelling. Moet ik daaruit
echter begrijpen, dat u de integrale herijking van het VIP, waarom de
heer Houterman namens de VVD-fractie vroeg, namens het College
afwijst?)
Ik zit met afspraken die wij hebben gemaakt en die voer ik namens het
gehele College, inclusief de burgemeester, uit. Als deze Raad iets anders
wil, moet de Raad als het hoogste orgaan in deze gemeente voorstellen
doen. Die komen dan in stemming en dan zien wij wel.
(De heer HOUTERMAN: Dus dit is voor u geen portefeuille-
kwestie.)
Ik sta hier toch met een rechte rug mijn portefeuille te verdedigen?
Hiervoor ben ik ingehuurd en hier sta ik voor. Ik voer tot nu toe nog steeds
de besluiten van deze Gemeenteraad uit.
(De heer ROBBERS: Dit is natuurlijk wel een akkoordkwestie. Wij
hebben in het akkoord vastgelegd, dat het VIP in deze periode zal
worden uitgevoerd. Daarmee is de VVD het eens en dat doen wij
dus.)
(De heer HOUTERMAN: Ik heb begrepen, dat deze wethouder
zegt: nieuw beleid, door een meerderheid van deze Raad vastgesteld,
zal ik ook uitvoeren, maar voorlopig sta ik voor het bestaande
beleid.)
(De heer ROBBERS: Nee, de wethouder zegt: als de Raad in zijn
geheel nieuw beleid zou aanvaarden. Dat lijkt mij echter ondenkbaar,
gezien het VIP.)
Ik corrigeer de heer Houterman. Ik ben mijn betoog begonnen met de
opmerking, dat ik mij niet kon voorstellen dat ik een andere rol zou kunnen
spelen. Dat zal ik ook niet doen. Dat hangt er toch van af wat deze Raad
besluit? Deze Raad heeft in meerderheid besloten tot een bepaald
parkeerbeleid. Dat voer ik uit. Men kan veel van mij zeggen, maar niet dat
ik afwijk van ons gezamenlijk afgesproken beleid.
(De heer HOUTERMAN: Waarvoor hulde!)
Ik vind het fijn dat ik die hulde juist van de VVD krijg. Dat stel ik zeer
op prijs!
(De heer SPIT: Het lijkt wel alsof de discussie over het VIP alleen
maar gaat tussen de wethouder en de VVD. Zo zit deze Raad niet in
elkaar. Ook de heer Köhler en ik hebben duidelijk gemeld, dat wij
moeite hebben met het evenwicht in dat beleid. Het VIP en de
bereikbaarheid hangen niet alleen af van het parkeerbeleid of van
parkeergarages, maar ook van verbeteringen van het openbaar
vervoer en van de samenhang daarin. Het probleem dat de stad
hiermee heeft, is dat u goed op weg bent met uw parkeerbeleid en dat
er hier en daar ook wel een parkeergarage komt, maar dat de
verbetering van het openbaar vervoer sterk achterblijft, sterker nog,
dat er op dit moment geen enkele verbetering in het openbaar
vervoer te bekennen is. Waar wel verbetering komt, zijn wij door
allerlei omstandigheden zelfs gedwongen die verbeteringen maar niet
in te voeren. Op die onevenwichtigheid hebt u geen antwoord. Dat is
het probleem.)
Dit College staat voor een integraal beleid. Wij proberen zo goed en
evenwichtig mogelijk op te treden, maar wij kunnen niet alles tegelijk doen.
Wanneer wij vandaag zouden besluiten, ergens een parkeergarage te
bouwen, is die er pas over zo'n vijf jaar. Dat weet u ook wel; u kent de
procedures. Er zijn plekken in deze stad waar men park-and-ride-
voorzieningen kan maken. Wij hebben er nu enkele, bijvoorbeeld bij
Sloterdijk en de RAI, maar ik heb nog enkele andere plekken in mijn
hoofd, bewaakt en dicht bij het openbaar vervoer, zoals de Van
Leijenberghlaan, het Buikslotermeerplein en het Stadionplein. Daarover
zijn wij nu in onderhandeling met de stadsdelen. Sommige stadsdelen
beginnen zich echter op het hoofd te krabben of dat daar wel mag. Ik zal
het niet zeggen, maar soms denk ik toch, dat het z.g. Nimby-effect daar
optreedt. Als het zo moeilijk blijkt te zijn om die plekken te vinden, zouden
wij er eens over moeten nadenken om hiervan een grootstedelijk project te
maken. Het is allemaal niet zo simpel en het gaat niet in één keer. Elsschot
kom ik geregeld tegen!
Ik kom bij de vraag of wij niet in plaats van viermaal per jaar
vergunningen uit te geven kunnen overstappen op een jaarvergunning. Ik zal
dit goed laten uitzoeken. Bij mij komt echter de gedachte op, dat het bij het
huidige systeem van vier vergunningen per jaar mogelijk is, de lijst op te
schonen en fraude en namaak tegen te gaan. Een vergunning is namelijk
een gewild artikel. Overigens zullen wij begin volgend jaar komen met de
mogelijkheid van automatische incasso, een wens van de Raad.
Wat de Noord-Zuidlijn betreft, hebben wethouder Stadig en ik direct
nadat het College het besluit had genomen, het stadsdeelbestuur ingelicht.
Er komt ook nog een afspraak met de wethouder voor Economische Zaken.
Wij zijn van plan, met het stadsdeel in conclaaf te gaan om te bezien wat er
mogelijk is.
De heer Spit heeft gesproken over het advies van de Amsterdamse
Kunstraad. Hij is alleen maar ingegaan op de punten waarop ik daarvan ben
afgeweken. Op verscheidene punten, met name de Stadsschouwburg, heb ik
het advies wel opgevolgd. Overigens had ik de Kunstraad ook gevraagd een
volgorde aan te geven. Dat is niet gebeurd. De wensen van de Kunstraad
waren ook vele malen groter dan het budget dat ik tot mijn beschikking
had.
Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. De heer Van
der Laan heeft gesproken over de kwestie van de topfunctionarissen. De
discussie met het bedrijfsleven vergelijkbare topinkomens trekt publicitair
wel veel aandacht, maar vormt voor een personeelsbeleid voor
topfunctionarissen slechts een beperkt onderdeel. In de praktijk blijkt, dat
het voor een aantal functies wel degelijk noodzakelijk is een beloning te
geven die vergelijkbaar is met die in de markt. Dit is echter slechts een
onderdeel. Voor de meeste functies gaat het niet om hogere salarissen,
maar om een adequate beloning. Dat heeft veel vaker iets te maken met
belonen naar prestatie dan met het absolute salarisniveau. Ik ben het dan
ook volkomen met de heer Van der Laan eens, dat de belangrijkste
voorwaarde voor het kunnen aantrekken van goede topfunctionarissen
veeleer een stimulerend werkklimaat is, met interessante uitdagingen, dan
dat het om het simpele salaris zou gaan. Verder zijn de immateriële
arbeidsvoorwaarden heel belangrijk, zoals goede loopbaanmogelijkheden en
faciliteiten voor opleiding. Binnenkort zullen wij in de commissie opnieuw
over deze zaken spreken, omdat dan het nieuwe beleid ten aanzien van
topfunctionarissen aan de orde is. Ik doe de heer Van der Laan nog een
kleine suggestie voor zijn onderzoekje aan de hand. Ik meen, dat dit
vollediger zou worden als ook eens mensen geïnterviewd werden van wie
wij denken "het zou fantastisch zijn als zij bij de gemeente Amsterdam
kwamen werken", maar die nu in het bedrijfsleven werken. Aan hen kan
worden gevraagd, waarom zij daar werken en niet bij de overheid. De groep
die de heer Van der Laan nu heeft gesproken was natuurlijk een heel
selecte groep, die namelijk al had gekozen voor de overheid.
De heer Köhler heeft vragen gesteld over de herbezetting als gevolg van
de 36-urige werkweek. Hij stelt, dat het percentage van 42 te laag is en dat
Amsterdam er, ook in vergelijking met andere gemeenten, slecht uit zou
komen. Ik wijs erop, dat het College in zijn vergadering van dinsdag jl. de
definitieve verdeling van de herbezettingsgelden heeft vastgesteld. Op basis
van die voorlopige verdeling van de gelden zijn inmiddels de diensttakken
aan de slag gegaan om met een regeling te komen voor de invulling van de
36 uur. Het is op dit moment dan ook nog niet mogelijk, te zeggen hoe dit
zal gaan of hoe hoog het percentage herbezetting daadwerkelijk zal zijn.
Wij hebben ook gisteren in het College 2,5 miljoen gulden beschikbaar
gesteld voor de overheidssector, om dit toe te voegen aan de
personeelsbudgetten van de centrale diensttakken. Dit komt dus nog eens
bovenop de geschatte inverdieneffecten.
(De heer KÖHLER: Dit zat al in de genoemde 42%. Dit is toch
hetzelfde bedrag als dat wat al in begroting staat?)
Voor de sector overheid is extra 2,5 miljoen gulden beschikbaar gesteld,
boven datgene wat de diensttakken zelf moeten inverdienen. Daarbovenop
is er nog een knelpuntenpotje van circa 1,5 miljoen gulden. Wanneer
diensttakken kunnen aantonen dat zij herbezetting nodig hebben, maar dit
niet zelf kunnen inverdienen, kunnen zij bij het College komen en zeggen,
dat zij extra geld nodig hebben. Men begrijpt echter, dat dit zal moeten
worden aangetoond, omdat anders alle diensttakken voor de deur staan.
Amsterdam springt absoluut niet negatief uit de vergelijking met de drie
andere grote steden. Met name Rotterdam en Utrecht komen uit tussen de
40% en 50% herbezetting, terwijl Den Haag naar verwachting veel lager zal
uitkomen.
De opmerking van de heer Köhler over de deeltijders heb ik in het geheel
niet begrepen. Voor deeltijders met een salaris lager dan het maximum van
salarisgroep 7 of met een aanstelling van 18 uur of minder, is het namelijk
mogelijk, hetzelfde aantal uren te blijven werken. De heer Köhler heeft de
suggestie gewekt dat dit niet mogelijk zou zijn.
(De heer KÖHLER: Ik heb gesproken over alle deeltijders. Het was
tot nu toe gemeentelijk beleid - en het staat ook in het landelijk
arbeidsvoorwaardenakkoord dat u hier uitvoert - dat alle deeltijders
dit recht zouden moeten hebben. U blijft daar zelfs nog onder in uw
voorstellen.)
Zoals u ook weet, is niet alles wat op landelijk niveau is afgesproken ook
bepalend voor Amsterdam. Wij zijn in goed overleg met de bonden - dat
zou toch uw toetssteen moeten zijn - tot deze afspraak gekomen. Ook
financieel gezien is het zeer goed mogelijk, alle deeltijders die in deze
categorieën vallen daadwerkelijk hun aantal uren te laten behouden. Het
College heeft gemeend, dit niet voor alle deeltijders te moeten laten gelden,
omdat dit zou kunnen betekenen, dat men helemaal geen nieuwe mensen
aanstelt. Een bedoeling van de 36-urige werkweek was toch tenminste, dat
mensen die nu geen baan hebben in aanmerking zouden komen voor werk.
(De heer KÖHLER: Hoe is dit nu mogelijk bij herbezetting, als
deeltijders geen arbeidsuren inleveren en fulltimers wel? Dan is het
alleen maar mogelijk, dat er helemaal geen nieuwe mensen worden
aangenomen omdat u helemaal geen geld beschikbaar stelt om de
vrijgekomen uren van de fulltimers te herbezetten.)
Ik heb zojuist uitgelegd, dat er in de eerste plaats geld vrijkomt uit de
flexibiliseringsmaatregelen en uit aanpassing van de arbeidsvoorwaarden, en
dat het College daarbovenop nog eens heeft besloten, hiervoor een aantal
miljoenen guldens beschikbaar te stellen. Dat zou ruim voldoende moeten
zijn.
De heer Köhler heeft verder gevraagd hoe het nu zit met voorstellen op
het punt van de 32 uur. In ieder geval bij de Melkert-banen is sprake van
een aanstelling van 32 uur, evenals bij nieuwe vacatures bij de gemeente
Amsterdam. De inspraak op die voorstellen van het College is er nu. De
voorstellen zullen binnenkort voor besluitvorming aan de commissie worden
voorgelegd. Ik zeg nu alvast, dat ik twee varianten aan de commissie zal
voorleggen:. ofwel wij gaan hiermee voortvarend door, ofwel wij zeggen
vragen de commissie of het niet verstandig, gezien de energie die al moet
worden gestoken in de overgang van 38 naar 36 uur, om die aanstelling voor
32 uur even te temporiseren. Ik wil de commissie alle ruimte laten om
hierover haar standpunt te geven.
Over de archeologie kan ik kort zijn. Als het een wens van de Raad is,
het aantal archeologen uit te breiden, met name waar dit samenhangt met
de graafwerkzaamheden die zullen geschieden in het kader van de Noord-
Zuidlijn, wacht ik voorstellen daartoe af. Misschien kan ik de leden
meegeven, dat, als men ook maar één promille van de aanlegkosten van de
Noord-Zuidlijn zou besteden aan bodemonderzoek, men uitkomt op een
bedrag van 1,2 miljoen gulden.
(De heer ROBBERS: Een dergelijk voorstel heeft u naar mijn
mening al bereikt.)
In ieder geval niet bij de moties die nu door de Raad zijn ingediend.
(De heer VAN DUIJN: Ziet u buiten de samenhang met graven voor
de metro geen kans om de archeologische dienst uit te breiden?)
Ik had bij de begroting voor 1996 een aanvraag ingediend voor
uitbreiding van de archeologische dienst. Deze is echter onder de zaaglijn
gekomen. Ik kan mij niet herinneren dat er daarbij voorstellen door de
Raad zijn gedaan om hierin verandering te brengen. Het is op dit moment
passen en meten, maar als er extra werkzaamheden in het kader van de
aanleg van de Noord-Zuidlijn zouden komen, is het wellicht mogelijk het op
de manier te doen die ik heb aangegeven.
Daarnaast hebben wij om de nood te lenigen twee zogenaamde RAP'ers,
aangesteld om te helpen bij graaf- en catalogiseringswerkzaamheden.
Ik kom bij het bestuurlijk stelsel. De heer Spit heeft het College een
gebrek aan visie verweten waar het gaat om het bestuurlijk stelsel in deze
regio. Ik ken zijn standpunt daarover, maar ik merk op dat een visie zonder
een reële kans op realisatie toch verwordt tot dagdromen. Dat zou dit
College niet op zijn conto geschreven willen zien. Ik wil ook proberen, heel
kort aan te geven hoe ingewikkeld de discussie eigenlijk is, opdat wij niet
tot een grote simplificatie overgaan. Wij zullen binnenkort spreken over de
stadsdelen. Ik mag hopen, dat die discussie niet uitsluitend betrekking zal
hebben op het aantal, maar veeleer op wijzigingen die de kwaliteit van de
stadsdelen nog hoger kan maken dan zij nu al is, om te zorgen dat daarmee
ons bestuurlijk stelsel, ook in deze regio, beter wordt. De discussie over de
stadsdelen heeft natuurlijk veel te maken met wat er verder gebeurt met het
regionale bestuur. Stel, dat de voorstellen van de Commissie-Andriessen
ook voor Amsterdam zouden gelden. Dit zou dan betekenen, dat wij hier
een regioprovincie krijgen. Dan staat de discussie over de stadsdelen weer
in een volledig ander licht. Waar de heer Spit het College min of meer
verwijt dat het zijn standpunt over de stadsdelen niet heeft gewijzigd, vraag
ik de heer Spit op mijn beurt hoe het nu toch mogelijk is, dat het CDA
altijd van mening is geweest dat er zes of zeven stadsdelen zouden moeten
zijn, dat wij intussen een discussie hebben gevoerd over een stadsprovincie,
die nu weer van de baan is, en dat toch het aantal stadsdelen in de ogen van
het CDA gelijk blijft. Ik vraag dit omdat ik vind, dat wij deze discussie goed
moeten voeren en dat wij daarbij zowel het regionaal bestuur als het
stadsdeelbestuur zouden moeten betrekken.
Ik begrijp het niet, dat de heer Spit stadsgesprekken steeds maar blijft
aanmerken als een uiting dat het College niet zou weten hoe het moet. Het
College wil met stadsgesprekken veeleer van de bevolking weten wat zij
vindt, om daarna te beslissen. Juist voor de heer Spit, die communicatie zo
belangrijk vindt dat hij daarvoor een apart begrotingshoofdstuk wil, zou ik
hopen dat hij aan de stadsgesprekken een grotere waarde toekende dan hij
lijkt te doen.
(De heer SPIT: Als u wilt discussiëren met deze Raad, legt u hier
een begrotingsmissive neer met uw standpunten. Daarop reageert de
Raad met standpunten. Als u naar de stad gaat om over de stadsdelen
te spreken, komt u echter niet met standpunten, maar met een
houding in de trant van "roept u maar". Dat is mijn bezwaar.)
Dan gaat het om de fase waarin men met de stad spreekt. Het College
vindt, dat men dat niet in de eindfase maar in de beginfase moet doen. Dat
hebben wij nu juist geleerd van het referendum over de stadsprovincie.
Anders is alles al dichtgetimmerd. Daarom vinden wij het jammer, dat de
VVD al met zo expliciete voorstellen voor het stadsdeelstelsel is gekomen.
(De heer HOUTERMAN: Wie is "wij"?)
Het College.
(De heer HOUTERMAN: Het College heeft daarover nog niet
gesproken.)
Daarom ben ik ook verheugd, dat de andere fracties zich heel
terughoudend hebben opgesteld op dit punt. Laten wij nu eerst de stad
horen. Daarna is er nog alle ruimte voor College en Raad om met besluiten
te komen.
Ik dank de Raad voor de steun voor het graffitibeleid. Ik verwacht, dat
wij nog wel op andere momenten de mogelijkheid hebben om over "schoon,
mooi en leeg" te spreken. Hier neem ik nog even de kans te baat om te
zeggen, dat voor mij "schoon" ook niet hetzelfde is als "steriel" en "leeg"
niet hetzelfde als "levendig". Het Spui is in mijn ogen steriel noch leeg.
(De heer HOUTERMAN: Waarvoor ook onze complimenten. Dat is
echt mooi geworden!)
De heer Van Bommel blijft zeggen, dat het personeel van het GVB de
dupe is. Ik meen, dat het College met de voorliggende begroting en met het
voorstel om een bedrag van 150 miljoen gulden ter beschikking van het
GVB te stellen, waarvan een groot deel voor het sociaal plan is, heeft
aangegeven dat het personeel absoluut niet de dupe mag zijn.
De fracties van De Groenen en D66 hebben gevraagd, hoe het zit met de
exploitatie van de Ringlijn. Op dit moment is die exploitatie nog niet rond.
Het overleg met het rijk over de aanloopkosten is nog niet afgerond. Ik
moet wel zeggen, dat het aanvankelijke optimisme bij het maken van
afspraken met het rijk over de aanleg van de Ringlijn nogal is bekoeld. De
verwachting was, dat over de exploitatie van de Ringlijn ook gunstige
afspraken zouden kunnen worden gemaakt. Ik kan meedelen, dat ik in
overleg met het College heb besloten, het point of no return voor de
exploitatie van de Ringlijn te bepalen. Zodra dat is bereikt, zullen wij
bepalen of wij wel of niet tot exploitatie van de Ringlijn zullen overgaan.
Uiteraard zullen wij dat besluit ook aan de Raad voorleggen.
(De heer CORNELISSEN: Dat was ook de achtergrond van de
motie.)
Dat begrijp ik.
Wethouder mevr. KRIKKE: Mijnheer de Voorzitter. De fracties hebben
in hun bijdragen veel aandacht besteed aan de economie en met name aan
de rol van het midden- en kleinbedrijf en de positie van de binnenstad. De
fracties van de PvdA en de VVD hebben een stevig pleidooi gehouden voor
versterking van de economische structuur van Amsterdam. Dat doet mij
deugd.
De PvdA-fractie heeft in haar algemene beschouwing geconstateerd, dat
het goed gaat met de Amsterdamse economie. Dat is juist. Zij heeft echter
ook gerefereerd aan de recente KPMG-enquête onder de top-100 van het
Amsterdamse bedrijfsleven, waarin naast positieve ontwikkelingen ook
knelpunten naar voren komen. Daarbij spelen niet alleen feitelijke
ontwikkelingen een rol, maar ook het imago van de stad. De conclusie, dat
wij als gemeentebestuur goed tegenover de stad moeten uitdragen wat wij
goed doen, om zo het positieve imago te versterken, kan het College slechts
onderstrepen. Drie zaken zitten het bedrijfsleven volgens deze zelfde
rapportage echter dwars, te weten de bereikbaarheid, de kwaliteit van het
bestuur en de veiligheid.
Dit brengt mij bij een ander punt. De PvdA komt tot haar conclusies op
basis van een perspublicatie, te weten het ongetwijfeld fantastische artikel
in Het Parool. Als deze fractie het KPMG-rapport zelf had gelezen, zou zij
echter niet zeggen dat dit een vernietigend oordeel oplevert, maar zou zij
ook zien, dat er een zeer genuanceerde versie uit het bedrijfsleven naar
voren komt.
(De heer VAN DER LAAN: Ik heb in mijn tekst ook verwezen naar
het Parool-artikel. Overigens stond in Het Financieele Dagblad ook
een uitvoerig artikel, inderdaad met een iets mildere kwalificatie.)
Dat is juist. Ik mag u ook van harte aanbevelen, het originele rapport tot
u te nemen, waarin zeer belangwekkende opmerkingen staan.
(De heer VAN DER LAAN: Als ik tijd heb. Ik moet namelijk ook al
onderzoek doen in het bedrijfsleven.)
De negatieve tendens die u hebt geschilderd, is niet het enige wat in het
rapport staat. Het bedrijfsleven voelt zich zeer goed in Amsterdam, heeft
een hoge winstverwachting en verwacht volgend jaar meer personeel aan te
nemen dan dit jaar.
(De heer VAN DER LAAN: Mijn essentie is - ik heb dit verleden
jaar ook aan het adres van uw voorganger gezegd - dat u dit als
wethouder voor Economische Zaken dan ook tegen dat bedrijfsleven
moet zeggen.)
Dat komt neer op "doe goed en vertel het". Dat nemen wij zeker over.
De kwaliteit van het bestuur is een probleem, zo is gezegd. Daarop
mogen wij en de stadsdelen worden aangesproken. Het feit dat veiligheid
een toppunt van zorg is, kunnen wij niet alleen onderschrijven, maar het
doordringt ook ons dagelijks handelen. De PvdA-fractie heeft gezegd, dat
het de goede kant uit gaat. Het College onderschrijft dit en zal die
boodschap, zoals ik al heb beloofd, beter naar buiten brengen, zij het in het
besef dat wij er nog lang niet zijn.
Er is dus alle reden om actief te blijven en samen op te trekken met het
bedrijfsleven. Niet alleen het gemeentebestuur maar ook het bedrijfsleven
heeft immers hart voor de stad en toont dat gelukkig ook echt.
De positie van het MKB als banenmotor staat volop in de belangstelling.
Ook dat doet mij deugd. "Werk, werk, werk" moet worden gemaakt op de
werkvloer. Dat gaat baan voor baan en, als het goed gaat, van een klein
aantal naar een groot aantal. Meer mensen aan het werk moet ook
betekenen dat meer mensen het ondernemerschap - ik spreek uit ervaring
- als een normaal beroepsperspectief gaan zien. Wij ondersteunen dat
initiatief van harte en zeer actief. Zo hebben wij een venture capital-fonds
van 10 miljoen gulden voor het MKB, 20 miljoen gulden aan grote-
stedenprojecten in vrijwel alle stadsdelen, 3 miljoen gulden aan extra Euro-
geld voor ADAPT-projecten en jaarlijks 2 miljoen gulden aan industrie-
projecten, STEW voor de start en de doorstart als ondernemer en
verschillende wijkplannen die tezamen met de stadsdelen worden uitgevoerd
en die veel aandacht voor de buurteconomie vragen. Kortom, wij zullen de
komende tijd veel doen maar wij hebben ook al heel veel gedaan. "Werk,
werk en nog eens werk" is in de praktijk - vooral mijn praktijk - "MKB,
MKB en nog eens MKB".
De actie, gericht op veiligheid en de detailhandel ondersteun ik ten volle.
Sterker nog, ik heb daardoor reeds de eerste stappen gezet. De oude
winkelstraten, de gevolgen van het parkeer- en verkeersbeleid en de
overlast tijdens de verbouwing van de straat of wat daaronder moet komen,
bijvoorbeeld de Noord-Zuidlijn, hebben mijn volle aandacht.
Een
economisch plan voor de Ferdinand Bolstraat is dringend noodzakelijk. Ik
zal mij daarvoor verder inzetten, samen met het stadsdeelbestuur. Ik ben
het met de heer Houterman eens, dat het MKB-beleid veelal stadsdeel-
beleid is, maar ik onderschrijf ook de regierol die de centrale stad heeft.
De fracties van de PvdA en de VVD hebben mij gevraagd om een advies
of een nota over de winkels in de stad, de stadsdelen en het MKB. Ik kies
echter liever voor een actieplan. Ik zal in gesprek gaan met de stadsdelen
en het MKB over een concreet, gezamenlijk actieplan. Daarin komt precies
te staan wie wat doet; geen winkelnota dus, maar een actieplan van
doeners, die zelf aan de slag gaan en hun verantwoordelijkheid nemen.
"De binnenstad is een broedplaats voor bedrijvigheid", zegt de VVD. Het
College is het daarmee eens. Succesvolle bedrijvigheid verhuist na verloop
van tijd naar de rand van de stad, vooral wanneer men uit zijn jasje is
gegroeid. Dat is de kracht van de binnenstad, aldus de heer Houterman. Ik
onderschrijf die gedachte.
Het is ook waar, dat wij ruimte moeten geven aan het bestaande
bedrijfsleven om te blijven bijdragen aan de veelzijdigheid van de
binnenstad. Een mix van oud en nieuw, werken en wonen, behoud en
vernieuwing, maakt een groot Mokum een groots Mokum, zo parafraseer ik
de heer Robbers. Dat vraagt om dagelijks onderhoud, om vertrouwen in de
binnenstad, om beter openbaar vervoer, om een goed parkeerbeleid en
goede parkeerfaciliteiten en om voortdurende investeringen. Doorgaan met
investeringen in het kernwinkelapparaat en in de openbare ruimte lokt
verdere investeringen van ondernemers uit. Ik noem als voorbeelden Magna
Plaza, de Vendex-driehoek en De Kolk. Het is altijd een normaal
verschijnsel geweest, dat bedrijven zich in de binnenstad vestigden. Dat
moet ook zo blijven. Niet Brugge is mijn voorbeeld voor een binnenstad,
maar Amsterdam, met een goed functionerend winkelapparaat, is onze
ambitie.
De heer Robbers acht het een omissie, dat het homomonument niet is
opgenomen in de nieuwe toeristische bewegwijzering. Uitvoerig is
gesproken over de keuze van de te bewegwijzeren objecten. Daarbij is
besloten, slechts één monument op te nemen, te weten het Nationaal
Monument op de Dam. Ik ondersteun deze beleidslijn en zie dan ook helaas
geen mogelijkheden om voor één monument een uitzondering te maken. Ik
zou namelijk niet weten wat mijn argumenten zouden moeten zijn voor de
andere monumenten.
(De heer ROBBERS: Dan zal ik genoodzaakt zijn, een motie aan de
Raad voor te leggen.)
(De heer HOUTERMAN: Voor monumentenwijzers, bedoelt u?)
(De heer ROBBERS: Ik zeg niet dat monumenten op de
bewegwijzering moeten. Ik heb gezegd, dat één monument enig in zijn
soort is in de gehele wereld. Dat wil ik erop hebben.)
Ik begrijp wat u zegt. Dezelfde argumentatie is echter te voeren voor
andere monumenten.
(De heer ROBBERS: Welke andere monumenten zijn uniek in de
wereld?
Ik noem het monument van de Vrouwen voor Ravensbrück en de
Dokwerker. Er zijn, zo wil ik met deze niet-uitputtende lijst aangeven,
verschillende monumenten. Ik zie alleen het Nationaal Monument op de
Dam als monument dat in de bewegwijzering zou moeten worden
opgenomen.
(De heer SPIT: Ik wil de heer Robbers uit de droom helpen. Alle
Amsterdamse monumenten zijn uniek in de gehele wereld.)
De fractie van GroenLinks is geen voorstandster van wildgroei van
Schiphol. Dat standpunt deelt het College. Het gaat hier om een en-en-
beleid. GroenLinks gaat sterk uit van beperking van Schiphol, terwijl ik er
een tweeslag in zie, te weten de verbetering van Schiphol, de versterking
van het leefmilieu en van de mainportfunctie.
(De heer VAN DUIJN: Wat vindt u eigenlijk van zeppelins? Dat is
een nieuw luchtvaartinstrument, dat geen luchtverontreiniging kent.
Het heeft de toekomst. Ook in de Eerste Kamer wordt er nu druk
over gedebatteerd. Hebt u dat bestudeerd?)
Ik heb zelfs kennis genomen van foto's van recente zeppelins. Ik heb
ondertussen echter ook begrepen, dat de ontwikkeling van de zeppelin nog
niet zo ver is gevorderd, dat wij daarmee bij de investeringen in Schiphol
rekening zouden moeten houden.
(De heer VAN DUIJN: De gemeente Rotterdam heeft toch al
besloten, de ontwikkeling ervan te gaan bevorderen?)
Dat is ook iets wat ik met warme belangstelling volg.
(De heer VAN DUIJN: Is die belangstelling even warm als die voor
het advies van de Commissie-Andriessen voor Rotterdam?)
Ik weet niet of ik een temperatuur moet aangeven voor de warmte van
mijn belangstelling. Wanneer ik u zeg dat ik warme belangstelling heb voor
zeppelins, moet u daarvan uitgaan.
Wel ben ik ingenomen met de sturende en initiërende taak die de heer
Köhler ziet voor het Gemeentelijk Havenbedrijf (GHB) om de
recyclingindustrie in Westpoort van de grond te krijgen. In het
Havenbedrijfsplan 1997 heb ik aangegeven, dat het GHB fors investeert in
de herstructurering van bestaande haventerreinen. Als voorbeeld noem ik
het voormalige Mobil-terrein. Een deel daarvan wordt bestemd voor de
recyclingindustrie, een van de speerpunten waarop het GHB zich in de
komende jaren zal richten. Het GHB mikt op bedrijven voor
autodemontage en voor verwerking van auto-onderdelen en van bruin- en
witgoed. Ook het door de heer Köhler genoemde bedrijf Groene Recycling
BV zal hier worden gevestigd. De Raad kan ervan uitgaan, dat dit alleen zal
gebeuren met vergunning. De aanvraag hiervoor is binnen. Ik verwacht de
afgifte van de vergunning op korte termijn.
Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Mijnheer de Voorzitter. De
PvdA-fractie heeft zich afgevraagd of de gemeente Amsterdam wel
voldoende samenwerkt met de technologievoorzieningen in deze stad.
Recentelijk is in de raadscommissie een nota vastgesteld, waarin
Amsterdam duidelijk een voortrekkersrol heeft. Daarin heeft juist de lokale
overheid de taak op zich genomen, een centraal beleid te formuleren. Dat
zal zij echter heel nadrukkelijk doen samen met de private partijen. Op dit
moment is een Wereldexpo gaande met virtuele paviljoens, die niet alleen
worden betaald door de private sector, maar die ook nadrukkelijk tot
keuzen bij de private sector hebben geleid. Dit leidt tot de gezamenlijke
aanpak die wij willen. Het mooiste voorbeeld hiervan is, dat er 40 publieke
terminals in de stad zullen komen, waardoor de hele stad betrokken kan
zijn bij het beleid. Ook mensen die het niet kunnen betalen kunnen daarbij
nadrukkelijk gebruik maken van de computer. Ik sta erachter dat dit ook op
school moet gebeuren, maar ik vind ook dat wij ervoor moeten zorgen dat
degenen die niet meer op school zitten kunnen blijven meedoen. Ook daar
moet de digitale tweedeling niet tot stand komen. Ik ben van mening dat wij
niet moeten wachten tot het jaar 2005 op de globalisering. Wij hebben nu
alle kansen om voortrekker te worden. Ik verwacht dat wij die kansen
zullen pakken.
De heer Levie heeft gevraagd of de begroting voor de binnenstad volgend
jaar op tijd zal komen. Het antwoord daarop houdt hij tegoed, omdat ik heb
gezegd dat het nu het geheel betreft.
Wij zijn nog op zoek - en zullen dat blijven doen - naar andere vormen
omdat de budgetfinanciering die wij graag hadden willen doorvoeren door
wettelijke maatregelen op dit moment onmogelijk is.
De VVD-fractie heeft gevraagd of het Beleidsplan Binnenstad nog
actueel is. Dat is het geval. Dit plan is het uitgangspunt waaraan alle beleid
in de binnenstad wordt getoetst. Het College is er op dit moment nog
steeds van overtuigd dat de genoemde 80.000 arbeidsplaatsen noodzakelijk
zijn. Ik erken, dat in het College wordt gediscussieerd over de vraag of dit
aantal niet hoger zou moeten zijn en hoe dramatisch 78.000 arbeidsplaatsen
zouden zijn. De intentie is wat iedereen wil, namelijk een sterke binnenstad,
die economische bedrijvigheid kent. Hoe belangrijk is echter een grens en
hoe gaat men daarmee werken? Het gaat er niet om of er sprake is van
80.000 arbeidsplaatsen, maar ook om de wijze waarop zij zijn opgebouwd.
Daarmee kan men dit getal minder absoluut handhaven. Ik heb wethouder
Stadig naar aanleiding van het genoemde artikel ook gevraagd wat hij
bedoelde. Daarop heeft hij geantwoord dat het natuurlijk gaat om het
Beleidsplan Binnenstad. Hij heeft dit vervolgens duidelijk gemaakt en een
reactie aan de kranten gestuurd. Wat mij betreft, was daarmee de zaak
volkomen afgedaan. Ik had er eigenlijk op gehoopt, dat dit voor iedereen
het geval zou zijn. Wij hebben heel nadrukkelijk ons standpunt
bekendgemaakt.
De fractie van D66 heeft gevraagd naar de gezondheidseffectrapportage.
Een integrale beleidsgroep wordt op dit moment gevormd. Wij beginnen
met een gezondheidseffectscreening en zullen stap voor stap in de richting
van de gezondheidseffectrapportage gaan.
De heer Spit heeft gezegd, dat communicatie een integraal onderdeel van
het beleid zou moeten zijn. Het College vindt dit ook en streeft hier dan
ook naar. Ik verwijs naar de startnotities, de Noord-Zuidlijn, de IJ-oevers,
het ouderenbeleid en het bestuurlijk stelsel. Wij vinden dat de
communicatie onderdeel moet zijn van de beleidsvoorstellen. Het zoeken
van de juiste vorm is inherent aan dit proces. Soms is een bepaalde vorm
goed bij een bepaalde zaak, maar werkt deze niet voor een andere zaak.
Ik dank de heer Spit voor zijn woorden over mijn inzet voor de ouderen.
Het heeft mij wel enigszins bevreemd dat hij daarna heeft gevraagd wat er
verder is gebeurd. De heer Van Duijn heeft de prachtige vergelijking
gemaakt met de cycloop en diens starende ene oog. Ik heb het gevoel, dat
de CDA-fractie hierbij gooide met grote rotsblokken, maar ietwat verblind
was. Ik noem een aantal zaken die anders zijn gegaan dan tot nu toe. Zo is
er veel geld besteed om allochtone ouderenorganisaties te betrekken bij het
ontwikkelen van plannen, hoe zij in deze stad oud willen worden. Er is geld
besteed aan de communicatie voor het project Dagje ouder. Er zijn
stadsgesprekken geweest over de wijze waarop wij gezamenlijk het
ouderenbeleid en het z.g. derde plan kunnen uitvoeren. Daarbij zijn 1000
ouderen betrokken geweest, van allerlei organisaties. Wij hebben voor
volgend jaar allerlei extra gelden verdeeld. Voor volgend jaar is opnieuw
fl 500.000 gevoteerd voor de zorgvernieuwing. Van het wegwerken van de
wachtlijsten in de thuiszorg hebben wij gezegd, dat dit niet onze zaak is,
maar die van het rijk. Wel voeren wij allerlei gesprekken om, waar onze
verantwoordelijkheid ligt, in ieder geval zo te kunnen optreden dat de
wachtlijsten korter worden. Wethouder Van der Aa en ik zijn met elkaar in
overleg om ervoor te zorgen dat de indicatiestelling, die vaak ook weer leidt
tot lange wachttijden, vlot kan verlopen en dat daarbij geen verdubbelingen
zullen optreden.
Wat de jeugd betreft, dank ik de sprekers mede namens wethouder Van
der Aa voor de complimenten voor het integrale beleid, zoals het project
Bij de les blijven. Ik sta stil bij de vraag, hoe het College in relatie
tot het preventief jeugdbeleid denkt over de identiteitsgebonden
organisaties, waarbij is gesproken over nieuwkomers. Ik ben van mening,
dat op levensbeschouwelijke organisaties geen taboe rust. Dat is ook nooit
het geval geweest. Deze organisaties hebben wij er altijd bij betrokken. Wij
hebben in deze stad organisaties echter niet om hun godsdienst of hun
levensbeschouwelijke ideeën gesubsidieerd, maar om hun activiteiten. Ik
noem het concrete voorbeeld van de moskeeën, die niet alleen een sociaal-
educatieve functie hebben, maar die een rol kunnen spelen om ouders te
bereiken, vooral in het kader van preventief beleid. Ik ben van mening, dat
wij dit zullen moeten doen en dat projecten die hierbij naar voren komen
gewoon moeten worden getoetst. Voor het College zal het levens-
beschouwelijke karakter geen reden zijn om dergelijke activiteiten niet te
subsidiëren.
Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. De heer Houterman heeft
aandacht gevraagd voor koopwoningen. Dit is een gecompliceerd en
gevoelig onderwerp. Ik beperk mij nu daarom tot een aantal opmerkingen
over het huidige collegebeleid. Bij de preadvisering van de moties zal ik dit
uitgebreid aanvullen. Een van de pijlers van het programakkoord is, dat wij
differentiatie willen in het aanbod van woningen in alle wijken, met de
slagzin "alle inkomensgroepen moeten in iedere wijk kunnen wonen". Dit
staat ook bij het eerste gedachtestreepje in de motie-Houterman terzake.
Dit leidt in de nieuwbouw tot het beleid om enerzijds in uitbreidings-
gebieden 30% goedkope woningen te bouwen - anders zou daar heden ten
dage 100% duur ontstaan - en in wijken zoals Buitenveldert, de
Rivierenbuurt en Zuid ook 30% goedkope woningen in de nieuwbouw te
zetten, omdat daar weinig goedkope woningen zijn. Dit hebben wij
hedenmiddag bij hamerslag nog bevestigd. Anderzijds leidt het ertoe dat in
de oude wijken, waar dit marktconform niet zozeer voor de hand zou
liggen, 70% aan duurdere nieuwe woningen moet komen, omdat daar de
voorraad te eenzijdig is. Het marktcontraire aspect blijkt overigens nogal
mee te vallen, aangezien ook in de oude wijken die koopwoningen heel goed
van de hand gaan.
Ook in de bestaande voorraad willen wij meer differentiatie daar waar de
voorraad eenzijdig is, zoals in Bos en Lommer, De Baarsjes, de Indische
Buurt, De Pijp en de Bijlmermeer. Daar willen wij duurdere woningen
toevoegen, ofwel "upgraden", hetgeen meestal leidt tot verkoop. Daarbij kan
het beleid van vandaag de dag langs twee sporen lopen. Het ene spoor is,
dat corporatiewoningen worden verkocht, zoals nu gebeurt in de
Bijlmermeer. Daar worden, zoals wij hebben afgesproken, in de eerste fase
1200 woningen verkocht. Dat is in volle gang. Het andere spoor is, dat wij
het niet zozeer zoeken in corporatiewoningen als wel dat wij het instrument
van aankopen, opknappen en verkopen inzetten, waarbij corporaties
particuliere woningen opkopen, deze opknappen en daarna verkopen. Ik
wijs op het bekende experiment in de Esmoreitstraat. In beide gevallen
ontstaat er door die transformatie vermogenswinst. De kunst is, deze in te
zetten voor stadsvernieuwing. Dat gaat langs beide sporen goed.
Ons probleem, dat de leden van de Commissie voor Volkshuisvesting enz.
bekend is, is dat wij in deze stad 90% etagewoningen kennen. Om woningen
te kunnen verkopen moet er dus gesplitst kunnen worden. Nu hebben wij in
deze stad een heel gevoelige geschiedenis met splitsen. De lijn die het
College dan ook heeft gekozen is, te streven naar een mogelijkheid om
splitsen toe te staan, zij het strikt gecontroleerd, in die zin dat de
gemeente samen met de stadsdelen kan zeggen "daar wel en daar niet". De
narigheid is, dat het wettelijk instrumentarium om dat te kunnen zeggen op
dit moment ontbreekt. Ik heb er het afgelopen jaar veel energie aan besteed
om dit toch voor elkaar te krijgen. Het blijkt wettelijk niet mogelijk te zijn.
Er ligt nu een brief bij de staatssecretarissen Tommel en Kohnstamm met
het dringende verzoek, de wetgeving aan te passen, opdat het ons mogelijk
wordt een dergelijk beheersbeleid te gaan voeren. Dit gezegd hebbend,
meen ik dat de heer Houterman eigenlijk buitengewoon tevreden moet zijn
over het huidige beleid.
Het aantal van 100.000 woningen dat de heer Houterman heeft genoemd
lijkt mij veel te hoog ingezet. Bovendien moeten wij naar mijn mening nog
discussiëren over de vraag voor welke doelgroepen wij dit dan doen.
Impliciet heeft de heer Houterman gezegd, dat dit zou moeten gelden voor
de groepen boven modaal, die een gemeentegarantie nodig hebben omdat
zij het anders niet redden. Dan mist hij nog de echt lagere
inkomensgroepen, voor welke kamerlid Duijvestein een aardig idee heeft
gelanceerd.
(De heer HOUTERMAN: Ik heb verleden jaar goed naar u
geluisterd, toen u zei, juist die kwetsbare groepen het zwakke punt in
het VVD-voorstel te vinden. Ik heb daarom, conform datgene wat de
heer Van der Ploeg naar voren heeft gebracht, juist in dit voorstel
niet de echte minima opgenomen.)
Het plan van de kamerleden Duijvestein en Van der Ploeg was verleden
jaar nog niet bekend.
(De heer HOUTERMAN: Nee, maar wel uw antwoord in de Raad.)
De heren Duijvestein en Van der Ploeg hebben voorgesteld, dat er een
individuele koopsubsidie komt om ook de mensen met lage inkomens de
kans te geven die zij nu niet hebben om te kopen. Hoe staat u
daartegenover?
(De heer HOUTERMAN: Evenzeer als ik heb begrepen dat u niet
negatief staat tegenover de fiscale aftrekbaarheid van hypotheekrente,
staat de VVD niet negatief tegenover een individuele koopsubsidie.)
Wij komen nu op verboden terrein, dus ik ga snel over naar een volgend
onderwerp!
(De heer VAN DER LAAN: U bent ook mijn wethouder.)
Ik zit hier namens het College, dat hierin geen standpunt heeft.
(De heer VAN DER LAAN: Ons aller College! U zegt, dat de heer
Houterman tevreden kan zijn. Dat geldt misschien voor zijn motie,
waarin sprake is van nog vast te stellen streefcijfers en een nog vast
te stellen termijn. Het geldt echter niet voor zijn tekst, waarin hij van
het omzetten van 50.000 woningen spreekt. U komt in de verste verte
toch niet aan dat aantal in vijf jaar?)
Ik heb zojuist gezegd, dat 100.000 mij veel te hoog gegrepen lijkt.
(De heer VAN DER LAAN: Hoe kunt u dan zeggen, dat de heer
Houterman buitengewoon tevreden moet zijn? Wij kennen hem. Dan
loopt hij straks tevreden weg en trekt hij zijn motie in. Het beeld
ontstaat dan, dat wij op weg moeten naar het aantal woningen dat hij
heeft genoemd.)
Laten wij even nagaan of de heer Houterman nu wel of niet tevreden is.
Dat vind ik nu juist zo spannend.
(De heer VAN DER LAAN: Ik vind het een intelligente manier van
opereren, te zeggen dat iemand die ver van je af staat buitengewoon
tevreden moet zijn met je beleid.)
(De heer HOUTERMAN: De wethouder is duidelijk geweest. Met
het huidige beleid ben ik tevreden, maar over het nieuwe beleid
verschillen de wethouder en de VVD fundamenteel van mening. De
wethouder zegt namelijk dat ik 100.000 woningen wil, terwijl wij circa
150.000 willen.)
(De heer VAN DER LAAN: Dit is geen onderwerp om
onduidelijkheden over te laten bestaan.)
(De heer HOUTERMAN: De wethouder en ik staan ver van elkaar
af wat de wenselijkheid betreft: 150.000 woningen wat de VVD
betreft, terwijl de wethouder al aarzelt bij 100.000.)
Deze wethouder is van mening - dit is geen collegestandpunt, aangezien
het College dit niet heeft besproken - dat uw 100.000 erbij, samen 150.000,
veel te hoog gegrepen is.
De heren Van der Laan, Robbers en Houterman hebben ongeveer
hetzelfde gevraagd, namelijk om als stad na te denken over een langere
termijn dan de komende paar jaar, teneinde een beeld te krijgen van
mogelijkheden voor de toekomst en dit terug te vertalen naar de plannen
van vandaag en morgen. Ik kan melden, dat het College deze behoefte al
min of meer had aangevoeld voordat deze door de Raad werd
geformuleerd. Wij zijn namelijk al met een dergelijk project bezig. Wij
hebben het structuurplan afgerond, hetgeen een vierjarige cyclus is. Dat
betekent iedere vier jaar een nieuw structuurplan en dan meteen beginnen
aan de voorbereidingen voor het volgende. Ik heb mij afgevraagd of het wel
een goed idee zou zijn, nu meteen weer met die procedure te starten. Wij
hebben nu een heel goed structuurplan, waarmee wij wel vijf tot tien jaar
toe kunnen wanneer wij hier en daar de zaak repareren. Dat is mogelijk
met de bestaande instrumenten. Als wij daardoor denkcapaciteit vrij
krijgen, moeten wij eens gaan denken over de iets verder gelegen toekomst.
Daarmee is de Dienst Ruimtelijke Ordening nu begonnen. Dit project,
waarmee ik overigens nog uitgebreid bij de commissie kom, heeft als
werktitel Toekomstverkenningen Amsterdam. Het is bedoeld om beelden op
te roepen over datgene waar het in Amsterdam op de langere termijn heen
kan gaan.
Parallel hieraan loopt een project samen met de andere grote steden, te
weten Het metropolitaan debat. Dit wordt met name door prof. Frieling en
enkele andere hoogleraren getrokken. Wij zitten daar min of meer achter.
Dit heeft betrekking op een vergelijkbaar denkproces, maar dan op het
niveau van de randstad als geheel.
Van de Toekomstverkenningen Amsterdam hebben wij geconstateerd, dat
wij er niet mee kunnen volstaan om alleen maar stedebouwkundigen rond
een vergadertafel te zetten, omdat dit een te beperkte input zou zijn.
Daarom hebben wij gezegd, dat input nodig is van kunstenaars, dichters,
wetenschappers, journalisten en dergelijke, om beelden te formuleren van
hoe de stad eruit zou kunnen zien. Bovendien moet het dan eens even niet
gaan om de stenen, maar eerst over de mensen in de stad en wat er met hen
gaat gebeuren. Dit moet dan weer worden terugvertaald naar de stad. Dan
kom ik wethouder Van der Giessen tegen, die werkt aan een sociaal-
cultureel structuurplan. Wij hebben samen bedacht, dat wij die twee lijnen
aan elkaar gaan knopen. Dan kan het een heel spannend verhaal worden.
Dat komt dan in de loop van volgend jaar bij de Raad. Wellicht dat het
leden ook inspireert bij het schrijven van verkiezingsprogramma's.
Met betrekking tot de Oudezijds Voorburgwal heeft de heer Van der
Laan de term "medeplichtige overheid" gebruikt. Ik vind dat een heel zware
term. Ik wijs erop, dat "de overheid" niet alleen het College is, maar dat wij
dit allen zijn. Als de heer Van der Laan het gevoel heeft dat dit beeld
dreigt, moeten wij volgende week in de commissie bespreken wat wij eraan
kunnen doen om dit te voorkomen en wat er dan moet veranderen.
Daarvoor hebben wij een hele middag geagendeerd. Daarom wil ik het nu
hierbij laten.
(De heer VAN DER LAAN: Ik vind dit punt belangrijk genoeg als
hoofdpunt voor de algemene beschouwingen. Ik heb al gezegd dat ik
op de details niet inga. Ik heb de term "medeplichtigheid" gebruikt
voor het geval het gat dat nu wordt vastgesteld door het College niet
zou worden gerepareerd. Als de overheid een zo belangrijk gat niet
repareert en iemand van de lijst van 16 van Fijnaut op die manier
tussen de regels door kan lopen, maakt de overheid zich
medeplichtig.)
Daarover spreken wij volgende week met elkaar.
(De heer VAN DER LAAN: U kent nu de uitkomst van de zaak en
het advies, waarin staat "met de huidige regels konden wij dit niet
keren". Dan weten wij nu genoeg om te zeggen: dit had nooit
gemogen; wij hadden betere regels moeten stellen. Of vindt u van
niet?)
U hebt de burgemeester horen zeggen, dat er reparatie komt.
(De heer VAN DER LAAN: Dan bent u het daarmee dus eens.)
Als de burgemeester dit zegt, spreekt hij namens het College, dus ook
namens mij.
(De heer VAN DER LAAN: Dan is dit dus niet voorbarig. Dinsdag
a.s. bespreken wij dan hoe het precies moet. Wij zijn het dus met
elkaar eens, dat het gat dat u hebt vastgesteld snel wordt
gerepareerd.)
(De heer HOUTERMAN: Het begrip dat de heer Van der Laan
heeft gebruikt is niet een juridisch, maar een politiek begrip. Ik werp
verre van mij, dat de overheid de facto medeplichtig zou zijn als wij
er niets aan kunnen doen en het toch gebeurt.)
(De heer VAN DER LAAN: Dat heb ik niet gezegd.)
(De heer HOUTERMAN: Alleen als wij willens en wetens een gat
laten bestaan dat wij zouden kunnen dichten, mag men dit woord
gebruiken.)
(De heer VAN DER LAAN: Dat is precies wat ik heb gezegd.)
(De heer HOUTERMAN: Het heeft mij vanmiddag ook verrast,
alsof u zelfs maar een zweempje in uw hoofd zou hebben, dat dit
College of deze Raad een dergelijk gat willens en wetens zou laten
liggen en als u zich afvraagt of wij dan een medeplichtige overheid
zijn.)
(De heer VAN DER LAAN: Het gaat niet om wat er in mijn hoofd
zit, maar om wat er in mijn dossier zit, te weten een lijstje dat ik
vanmiddag heb gekregen met 13 soortgelijke gevallen in de buurt. Ik
ben werkelijk zeer ongerust, omdat wij, als wij niet alert gaten
dichten, niet de georganiseerde misdaad aanpakken.)
(De heer HOUTERMAN: Ik ga daarin met u mee, maar niet als er
een zweem zou zijn dat wij op dit moment al bewust zaken tolereren.
Ik ga ervan uit, dat ook uw voorbeelden berusten op een onbewuste
opstelling, wellicht enige laksheid. Dat woord zou ik nog kunnen
tolereren, maar als de laatste periode medeplichtigheid willens en
wetens is ontstaan, is dat een politiek feit waarover wij niet volgende
week in de commissie moeten spreken, maar nu of morgenmiddag in
deze Raad.)
(De heer VAN DER LAAN: U maakt de situatie onduidelijk. U
koppelt nu het woord "medeplichtigheid" aan de laatste tijd. Ik heb
het gekoppeld aan een toekomst waarin wij het gat niet zouden
dichten.)
Ten aanzien van de binnenstad heeft de heer Houterman gesproken van
wethouders die defaitistisch de handdoek in de ring gooien. Ik trek mij dat
aan, omdat ik wellicht een van die wethouders ben en omdat ik
veronderstel, dat dit betrekking heeft op mijn interview met Het Parool op
21 september jl.
(De heer HOUTERMAN: Uw eerste interview.)
Er was maar één interview. Het tweede was een ingezonden brief. Ik was
zelf ook niet helemaal blij met dat interview. Dat was voor mij aanleiding
tot het schrijven van een ingezonden brief op 1 oktober jl. om een en ander
te nuanceren. Nu meende ik begrepen te hebben, dat u die ingezonden brief
had gemist.
(De heer HOUTERMAN: Nee, daarover waren wij zeer tevreden.)
In dat geval moet u in tweede termijn uitleggen wat u dan in die
ingezonden brief defaitistisch vindt.
(De heer HOUTERMAN: Dat had betrekking op de beeldvorming,
ontstaan door het interview. De ingezonden brief hebben wij op prijs
gesteld. Dat heb ik u ook een dag later persoonlijk gemeld.)
Het verwijt is dus van tafel.
(De heer HOUTERMAN: Het verwijt heb ik hier niet gemaakt,
maar na het interview. Na uw ingezonden brief heb ik gezegd: zand
erover.)
U sprak vandaag wel van "defaitistische wethouders".
(De heer HOUTERMAN: Ja, bij lezing van het interview. Men
krijgt nooit een tweede kans voor een eerste indruk. Ik meen, dat uw
interview meer impact heeft gehad dan een ingezonden brief. Ik
spreek ook mijzelf toe als het gaat om het corrigeren van gedane
uitspraken. De beeldvorming, ook buiten Amsterdam, is helaas
geweest, dat het College of de Raad de moed opgeeft. Uw ingezonden
brief is door minder mensen gelezen dan het interview.)
Laten wij het daarop maar houden.
(De heer KÖHLER: U bent de laatste wethouder die spreekt. Wie
neemt nu de kritiek van de heer Houterman op de andere wethouders
voor zijn rekening?)
Ik weet niet wie die anderen zijn.
(De heer KÖHLER: Dat weet ik ook niet.)
Ik dacht: ik hoor daar waarschijnlijk wel bij. Dat is ook juist.
(De heer HOUTERMAN: In het kader van mijn belofte om niet op
de man te spelen had ik geen naam genoemd en heb ik het maar
meervoudig geformuleerd.)
(De heer KÖHLER: De wethouder wordt gewoon in het meervoud
aangesproken!)
Pluralis majestatis!
(De heer HOUTERMAN: Wij, Stadig!)
(De heer ROBBERS: En ook als raadslid, zo begrijp ik uit de tekst
van de heer Houterman.)
(De heer HOUTERMAN: Dat is volgens de doctrine van wethouder
Van der Aa, dat men als wethouder ook raadslid is.)
(Wethouder BAKKER: Het gaat dus ook over u zelf.)
(De heer HOUTERMAN: Uiteraard.)
De heer Van Duijn heeft ons geëpateerd met zijn kennis van de
klassieken. Ik vond de vergelijking in die zin niet helemaal bevredigend, dat
de conclusie ontbrak, namelijk dat hij hoopte, dat Icarus in het water zou
vallen.
(De heer VAN DUIJN: Nee, dat u een middenkoers, een verstandige
koers zou houden.)
Dat zei u, maar naar mijn indruk hoopte u dat niet. Ik heb mijn
klassieken ook gelezen. Ik heb er voor u ook enkele.
U kunt kiezen tussen
Tantalus, die gevangen zat met heerlijke spijzen waar hij niet bij kon komen
doordat hij was vastgebonden, Narcissus en Sisyphus. Bij Tantalus zie ik het
beeld voor mij van de heer Van Duijn met de 40.000 woningen boven de
autosnelweg.
(De heer VAN DUIJN: Dat komt nog wel!)
Zij blijven onbereikbaar; prachtige, aantrekkelijke woningen, maar men
kan er niet bij. Narcissus heeft meer betrekking op de houding die de heer
Van Duijn wel tentoonspreidt: "kijk mij eens fantastisch gelijk hebben".
Sisyphus is de man die telkens een steen de berg op wil rollen, hetgeen
maar niet lukt. Daarbij denk ik aan alle bijdragen van de heer Van Duijn
over bomen. Hij mag zelf kiezen. Ik vind Icarus zo gek nog niet, omdat dit
uiteindelijk een idealist was, iemand die iets wilde. De suggestie dat het de
kunst is, niet te hoog te vliegen en niet te laag had ik begrepen. Als mij dat
niet lukt, kan ik gelukkig zwemmen, Icarus kennelijk niet.
De heer SPIT: (orde) Ik heb aan het begin van de vergadering gezegd,
dat het vaststellingsbesluit in deze raadsvergadering niet zou kunnen
worden genomen. Ik heb echter geconstateerd, dat verleden jaar reeds deze
procedurewijziging is doorgevoerd. Deze besluitvorming is
dienovereenkomstig. Ik trek daarom mijn ordevoorstel in.
De heer VAN DER LAAN: Mijnheer de Voorzitter. Voor de
gelegenheid spring ik maar eens in de bres voor de heer Van Duijn. Zijn
plan voor woningen boven de Ringweg zou wel eens een "David-en-Goliath-
beeld" kunnen worden. Ik krijg namelijk steeds meer het gevoel, gezien de
modernste bouwtechnieken en bijvoorbeeld de situatie in Den Haag, dat wij
misschien over dertig jaar zullen zeggen: hij zat er niet ver naast. Den Haag
wordt eigenlijk steeds mooier door het bouwen boven de Ringweg.
Wat het punt werk betreft, herhaal ik dat de NV Werk op stoom komt. Ik
wijs erop, dat het gaat om het aan werk helpen van langdurig werklozen,
die voordat wij deze collegeperiode begonnen betrokken waren in een
discussie over de categorieën A, B en C en die als onbemiddelbaar of
uiterst moeilijk bemiddelbaar werden gezien. Zo moet men ook de
aantallen bezien die de NV Werk haalt. Bovendien werkt de NV Werk niet
geïsoleerd, op een eiland, maar moet men samenwerken met een GSD die
moest worden gereorganiseerd, een Arbeidsbureau dat in een reorganisatie
verkeerde en moest bezuinigen, en in een omgeving die moet meedoen en
waarin ieder elk zijn eigen problemen heeft. Dit gaat alles bij elkaar in mijn
ogen goed, gelet op de zwaarte van die verschillende opgaven.
(De heer VAN BOMMEL: Mag ik u een vraag stellen?)
Ik kom zo bij u. U bent voor mij een van de belangrijkste sprekers op dit
punt, omdat u zelfs het woord "tijdbom" hebt gebruikt. Mijn reactie is, dat u
dan toch aardig wat semtex aan uw handen hebt zitten. Vanaf de eerste dag
dat het plan-Schaefer hier werd besproken, hebt u gezegd: ik geloof er niets
van en ik wil het helemaal niet, want die banen leveren te lage inkomens
op. Ik respecteer elk politiek standpunt, maar ik heb een ander standpunt.
U bent een van degenen die vanaf de eerste dag hebben gezocht naar de
problemen en de zorgen en van wie ik tot op de dag van vandaag na
tweeëneenhalf jaar eigenlijk nog nooit een voorstel heb gehoord hoe het
beter kan met de NV Werk, met de GSD en het Arbeidsbureau. Dat zie ik
toch als voornaamste taak van een gemeenteraad.
Er is heel veel gezegd over Mokum Werkum. Dat is ook gemakkelijk,
omdat het gaat om een blikvangende campagne. De achtergrond van die
campagne is iets wat in de communicatie heel normaal is. Wij
veronderstellen namelijk een behoefte aan werk bij werkzoekenden en aan
werknemers bij bedrijven. Door aanbod over en weer proberen wij die
behoefte om te zetten in vraag. Dit gaat gepaard met een hoop tamtam om
de aandacht te krijgen, maar de bedoeling is: draagvlak maken. De
bedoeling is zeker niet - dit zeg ik aan het adres van GroenLinks - de bal
aan werkzoekenden toe te spelen. Ik heb de Mokum Werkum-krant bij mij
en heb die nog eens doorgelezen. Ik kan nergens het verwijt vinden dat de
heer Köhler heeft gemaakt, namelijk dat het erom zou gaan om de onmacht
toe te spelen naar de werkzoekenden. Deze discussie doet mij denken aan
de discussie die vijftien jaar geleden werd gevoerd over de gele borden. De
heer Köhler zal het zich herinneren, want hij zat toen in de Gemeenteraad.
Toen de bouwproductie op gang kwam, was een van de eerste maatregelen
die wethouder Schaefer nam, gele borden op te hangen waarop stond
"Amsterdam bouwt hier...", gevolgd door het aantal woningen. Dat heeft
een enorme rel gegeven, omdat die borden per stuk een luttel bedrag, maar
in totaal een fors bedrag kostten. Dat geld moest natuurlijk aan de
woningnood worden besteed. Wethouder Schaefer had echter in de gaten
wat naar mijn mening hierbij ook speelt, te weten, dat stadsvernieuwing niet
zomaar gaat en dat daarvoor de medewerking van de bewoners, dus
draagvlak, nodig is. Dus is het heel verantwoord, borden op te hangen
waardoor men ziet: het werkt nog ook. In dat licht zie ik Mokum Werkum,
inderdaad met hoge bedragen maar met die bedoeling.
De PvdA ziet net als iedereen de nieuwe problemen, zoals het
toeleidingsprobleem, het inkomensprobleem waarover de heer Van Bommel
altijd spreekt, het kwaliteitsprobleem en de omschakeling die
werkzoekenden die nu eindelijk een aanbod krijgen zelf ook moeten maken.
Daar lopen wij helemaal niet omheen, maar sommigen hier spreken in de
trant van "er liggen tien problemen en die moeten wij alle tien tegelijk
oplossen". Dan hebben wij alleen maar elf problemen, want dat lukt ons
nooit. Wij moeten ons van die tien problemen afvragen, welk probleem wij
het eerst aanpakken en welk probleem daarna. Dan lossen wij problemen
op. In feite is het College daarmee heel goed bezig. Wij hadden namelijk
drie jaar geleden geen toeleidingsproblemen of problemen met te lage
inkomens van mensen die eindelijk werk hadden. Er was helemaal geen
werk. De GSD kon maar ternauwernood op de juiste dag op het juiste
rekeningnummer het juiste uitkeringsbedrag overmaken. Zo ernstig en snel
was die groei van werkzoekenden en bijstandsgerechtigden geweest. Dat is
geen kwestie van zegeningen tellen, maar een kwestie van van het ene
probleem naar het andere werken en oplossingen verzinnen voor nieuwe
problemen in plaats van te zeggen "wij lossen ze toch niet allemaal tegelijk
op".
(De heer ROBBERS: Dit is een bezield betoog; dat vind ik goed. Zo
moeten wij werken, maar wij moeten het niet afzetten tegen het
verleden. Drie jaar geleden hadden wij nog geen Melkert-banen die
wij konden inzetten, maar wij hadden wel tientallen instellingen,
verenigingen en bedrijven die JWG'ers en banenpoolers met de toen
bestaande middelen ook tot werk leidden. U moet het dus niet doen
voorkomen alsof nu sinds drie jaar het denken is begonnen en er nu
eindelijk pas een antwoord op de middelen wordt gegeven. Wij
rekenen af wat er wordt gedaan in relatie tot de oude en de nieuwe
middelen.)
Daarbij ging het om heel andere aantallen. Een van de grootste obstakels
van de banenpool was bij aanvang, dat men drie jaar werkloos moest zijn.
Het paarse Kabinet is, overigens na heel veel aandrang vanuit deze stad,
over de brug gekomen om de uitkeringsgelden gebundeld ter beschikking te
stellen. Dat heeft een enorme impuls gegeven. Ik heb niet gezegd dat dit
hier zomaar is gedaan. Het gaat om een beweging in het land, overigens na
vijftien jaar, waarbij iedereen zei: wij moeten die uitkeringsgelden kunnen
gebruiken, hetgeen alsmaar niet ging. Nu begint dit te lopen. Dan ontstaan
natuurlijk nieuwe problemen. Mijn stelling is, dat wij die moeten oplossen.
De heer Köhler heeft de socioloog Boerdam geciteerd uit NRC
Handelsblad, van wie ik het kwalijk vind dat hij zegt: het is onwaarachtig
om zangeressen en voetballers die veel verdienen te laten pleiten voor een
baan in een koud metrostation voor een paar stuivers boven het
bijstandsniveau. Dat vind ik niet onwaarachtig, nog los van het feit dat
Karin Bloemen en Louis van Gaal volgens mijn informatie gratis
meewerken; deze socioloog met een baan doet wat heel veel mensen met
een goede baan doen, namelijk zeggen "het is allemaal niet goed - kijk
maar, het is koud in het metrostation en het zijn slechts een paar stuivers
boven het bijstandsniveau - en dus deugt het niet". Ik lees dan liever de
bijlage bij Het Parool over de begroting. Daarin stond op elke bladzijde één
persoon die door een Melkert-baan aan het werk was geholpen. Dat waren
bijna zonder uitzondering positieve verhalen. Dit zeg ik aan het adres van
de heer Köhler, niet alleen omdat hij de heer Boerdam heeft geciteerd,
maar ook omdat ik ervan uitga dat hij, net als ik, in zijn eigen omgeving
mensen kent die Melkert-banen hebben. De overgrote meerderheid van
hen, met alle problemen van de kwaliteit, het te lage salaris enz., zegt: "Ik
ben eindelijk uit mijn isolement. Ik kan weer werken. Ik word weer
gewaardeerd." Dat is waarvoor wij hier zitten. Ik zeg niet, dat het noemen
van al deze problemen muggenziften is, integendeel. Ik heb deze problemen
inmiddels drie keer genoemd vandaag, maar laten wij de wethouder en het
College helpen ze op te lossen in plaats van ze te bundelen, uit te vergroten
en te zeggen "het is toch niet helemaal jofel wat er gebeurt".
De heer Köhler heeft verder gezegd, dat er niet genoeg allochtonen aan
het werk komen. Dan kent hij zijn huiswerk niet. De NV Werk heeft 40%
allochtonen aan het werk geholpen. Het Arbeidsbureau, waarvan ik hem dit
nog niet heb horen zeggen, kwam niet verder dan 30%. Wil de heer Köhler
die zegening ook tellen?
(De heer KÖHLER: Ik heb gezegd, dat van degenen die langer dan
een jaar geregistreerd werkloos zijn, de voorwaarde voor Melkert-
banen, 45% uit die groep afkomstig is. Als 40% van de mensen met
een Melkert-baan allochtoon is, is dat dus nog een
ondervertegenwoordiging. Dan begrijp ik de jubeltoon van het
College niet.)
Het gaat niet om een jubeltoon. U kunt dit op twee manieren bekijken,
net als het glas dat half vol of half leeg is. U kunt zeggen, dat er sprake is
van ondervertegenwoordiging - daar is geen speld tussen te krijgen -
maar ook, dat het beter is dan tot nu toe gebruikelijk was bij het
Arbeidsbureau en dat het dus de goede kant op gaat. Mijn stelling is, dat
wij beide moeten doen. Wij moeten kritisch zijn waar wij kritisch kunnen
zijn, maar vanuit het incasseren van die zegeningen recht doen aan de
mensen om wie het gaat. Het is hier geen abstractie waarmee wij bezig zijn.
Iedereen die aan het werk komt dankzij de NV Werk is er één. Die 10.000
banen gaat het College halen.
De bijdrage van D66 over dit onderwerp vond ik toch ook iets te
gemakkelijk. D66 spreekt op basis van een oude monitor. De wethouder
heeft daar ook op gewezen. Als men dan echt over getallen wilt
discussiëren, neem dan de nieuwste monitor.
(De heer ROBBERS: Ik heb de wethouder al gezegd, dat wij de
nieuwste door hem beschikbaar gestelde monitor hebben gebruikt. Ik
heb mijn cijfers tijdens het reces nog veranderd.)
Die monitor was van juni. Als ik op 23 oktober algemene beschouwingen
moet houden, vraag ik of de monitor tot en met september ook klaar is. Dat
is misschien een stijlverschil tussen u en mij. Belangrijker is, dat u iets
vergeet. Er zijn verschillende sectoren. Er zijn 4000 Melkert I-banen in het
toezicht. Daarbij gaat het om de gemeente Amsterdam. Er zijn 2000
experimentele Melkert II-banen in het bedrijfsleven. Als de wethouder die
6000 banen niet haalt, kunt u hem daarop aanspreken. U kunt hem ook
aanspreken op de 4000 banen in de zorg. Het College heeft namelijk gezegd
- ik steun het daarin - "wij moeten 10.000 banen halen".
Nu komt het probleem. Waar zit de meest directe aansturings-
mogelijkheid voor de zorgsector? Die zit niet in Amsterdam, maar bij
minister Borst en staatssecretaris Kohnstamm. Ik zal kort aanhalen wat de
Stigra heeft gezegd, in reactie op de krantenberichten dat men te weinig
banen in de zorg creëert: "Aantallen van 1000 per jaar zijn politiek
verzonnen in het kader van het zogenaamde grote-stedenbeleid. De
zorginstellingen in Amsterdam zijn nooit gefaciliteerd om meer Melkert-
banen te scheppen dan instellingen in de rest van het land. Ook is onder de
aandacht gebracht dat de Amsterdamse regio weinig invloed kan uitoefenen
op de regelgeving en financiering van de Melkert-banen. Voor de
zorgsector wordt dat landelijk bepaald".
(De heer ROBBERS: Wat verwijt u mij nu? Dat ik geen kamerlid
ben? Ik heb de wethouder gezegd dat de aantallen die wij verwachten
natuurlijk verschillen tussen de ene en de andere sector en dat men
deze in beide moet genereren. Als in een van de sectoren blijkbaar
nog niet voldoende mogelijkheden zijn om banen te creëren en met
mensen te bezetten, mag men dat niet verwijten aan degenen die
zeggen: het zijn er nog te weinig en hoe zit het met de aantallen?)
Dat ben ik volkomen met u eens.
(De heer ROBBERS: Maar wat verwijt u mij dan wel?)
Ik verwijt u eigenlijk alleen dit. Als ik uw opmerking had gemaakt, zou ik
eraan hebben verbonden: "wethouder, u hebt een probleem waarop u zelf
beperkt invloed hebt. Ik help u", zoals uw fractiegenoot Oranje wethouder
Stadig heeft geholpen om op te komen tegen de dreigende koppeling aan de
huurtaxatie. Dan pakken wij samen de werkloosheid aan.
(De heer ROBBERS: Wij zouden niets liever willen, maar de
praktijk is dat, wanneer wij proberen hierin mee te denken, alles wat
niet op juichtoon is uitgesproken wordt opgevat als kritiek en als
negatief. U doet precies hetzelfde als de berichten die ik uit de
commissie van advies krijg. Hoe kunnen wij meedenken als u ons
altijd van tafel veegt? Zelfs
de heer Köhler veegt u van tafel, die gelijk heeft met zijn
cijfervergelijking.)
Ik juich helemaal niet en ik veeg niemand van tafel. Ik zeg alleen maar,
dat wij 80.000 werkzoekenden hebben in deze stad. Wij zijn bezig de
instrumenten op te tuigen. Wij zien een heel klein beetje resultaat. Wij zien
vooral in de mentaliteit een goede omslag. Laten wij allemaal onze hersens
bij elkaar leggen en daar een succes van maken. Dat is wat ik zeg.
(De heer ROBBERS: Ik heb gezegd: "werk, werk, werk" is een
doelstelling van dit hele College en deze hele Raad. In deze discussie
heb ik dus precies dezelfde doelstelling voor ogen. Het gaat om de
kwaliteit van het werk en om te halen wat wij willen. Dat is onze
inzet.)
Heel goed! U verdient daarmee bij de PvdA des te meer credit naarmate
u zelf meer ideeën, energie en commitment meeneemt.
Mijn volgende onderwerp betreft kopen en huren. Dit is natuurlijk tegen
de VVD gericht. De heer Köhler heeft gevraagd, welk onderscheid er nu
eigenlijk nog is tussen de paarse partijen. Wat de VVD betreft is het voor
mij heel duidelijk dat die fractie haar afspraken over "werk, werk, werk" in
de economie en bij de uitvoering van het plan-Schaefer voor 100% is
nagekomen. Soms zijn de ideeën van die fractie misschien nogal eenvoudig,
maar het zijn ideeën om ze waar te maken. Daarom had ik de VVD niet
genoemd.
Dit zal niet de pijn goedmaken van de kritiek die ik toch heb op de VVD
over kopen en huren. Ik heb gisteravond de stukken van de heer Houterman
heel goed proberen te lezen. Ik kwam daarbij tot 12 onderscheidene
argumenten tegen - of, aardiger gezegd, kanttekeningen bij - zijn
plannen. Daarom verbaasde mij ook de vriendelijke reactie van de
wethouder. De VVD spreekt in dermate grote getallen dat ik in dezelfde
discussie, zelfs op dezelfde dag of in dezelfde week, de woorden
"buitengewoon tevreden moeten zijn" van de heer Houterman niet had
gebruikt.
Ik stel voorop, dat de PvdA niet tegen eigen woningbezit is. De
wethouder sprak van "aankopen, opknappen, verkopen", het beleid om hier
en daar de iets duurdere huurwoningen te verkopen. Dat vinden wij
uitstekend. Segregatie tegengaan is ons doel. De heren Duijvesteijn en Van
der Ploeg hebben een nota gemaakt met een heel goede doelstelling,
namelijk de huur- en de koopsector voor de lagere inkomens gelijk te
trekken. Dat is beslist niet de doelstelling van de VVD.
(De heer HOUTERMAN: Dan hebt u mijn stuk niet gelezen.)
Ik heb uw stuk goed gelezen.
(De heer HOUTERMAN: Wij pleiten voor sociale koopwoningen.)
U noemt het zo, maar deze kamerleden komen met een heel plan om de
hypotheekrente te vervangen. Dat lees ik niet bij u.
(De heer HOUTERMAN: Leest u mijn voorstel voor de rol van de
Gemeentelijke Kredietbank voor de minima maar.)
Het enige is, dat de gemeente daarvoor een garantie mag geven. Dan
zullen wij op een aantal andere zaken moeten bezuinigen.
(De heer HOUTERMAN: Neemt u dan mijn reactie in ogenschouw
op het betoog van de wethouder over de individuele koopsubsidie.)
Ik zie dat de heren Van der Ploeg en Duijvestein heel nadrukkelijk
zoeken naar het instrument om de voordelen van kopen voor de hogere
inkomens ook ten goede te laten komen aan de lagere inkomens. Ik heb
twee grote kritiekpunten op hun plan. Ik wil graag, dat u weet waar ik sta
ten opzichte van dat plan. Dan hoeft u niet vijftien maal te zeggen: ja, maar
je eigen kamerleden zeggen het ook. Mijn eerste kritiekpunt is, dat zij in
mijn ogen een verkeerde kijk hebben op de corporatiesector, die
grotendeels oude familie is van de PvdA, en deze op een onheuse manier
zelfs tegen de haren in strijken. Het is te gewild vanuit de gedachte "hoe
kunnen wij een sociale koopsector creëren", met te weinig respect voor de
corporaties. Mijn tweede kritiekpunt is, dat zij een plan maken waarvan zij
in politiek opzicht hadden kunnen weten, dat die elementen die tot het
omkeren van het huidige systeem van hypotheekrenteaftrek leiden, namelijk
dat hogere inkomens er veel meer van profiteren dan lagere, nooit in de
huidige politieke constellatie kunnen worden gerealiseerd met uw landelijke
partij. Dus dreigt het risico dat, zoals hier nu ook gebeurt, de VVD daaruit
de krenten pikt en niet het hele beeld presenteert. Dat vind ik politieke
naïviteit.
(De heer HOUTERMAN: Als uw politieke partij de discussie
vermijdt over de hypotheekrenteaftrek voor hogere inkomens, kunt u
mijn partij ook vinden om alle faciliteiten voor de lagere inkomens
gelijkwaardig te maken. U probeert echter van twee walletjes te eten.
U probeert dit wel voor de lagere inkomens binnen te halen ten koste
van de hogere. Het VVD-verhaal is "en, en".)
Ik probeer niets, want ik ben tegen het plan van Van der Ploeg en
Duijvestein. Dat ga ik nu uitleggen.
(De heer HOUTERMAN: Dat vind ik het goede van dit plan: het is
niet "of, of", maar "en, en". Van der Ploeg is een goede Amsterdamse
PvdA'er!)
Het gaat nu om mijn kritiekpunten op uw voorstel. Ik stip ze kort aan;
dan kunt u er in uw tweede termijn tegenin gaan. Ten eerste zegt u, dat het
doel anti-segregatie is. Ik heb in mijn algemene beschouwingen verwezen
naar het incident van dit jaar, dat u tegen de 30% goedkopere woningen in
de duurdere buurten was.
(De heer HOUTERMAN: Welk moment is dat geweest? Wij hebben
vanmiddag bij hamerslag besloten, 30% te bouwen in buurten die ook
voor de VVD electoraal zeer interessant zijn. Wij hebben altijd
gezegd: de Apollobuurt open.)
Het is mooi dat u dat nu zegt, want ik begreep uit de discussie...
(De heer HOUTERMAN: Nee, wij hebben dat nooit gezegd.)
Dan kom ik nu met mijn eerste punt. U zegt, dat mensen met hogere
inkomens ook moeten wonen in de goedkopere buurten van Amsterdam.
Daartoe geeft u de mogelijkheid, huur om te zetten in koop. Ik wijs erop
dat Amsterdam de huidige huurwoningvoorraad bijzonder hard nodig heeft.
Er zijn 60.000 woningzoekenden. Voor elke vrijkomende corporatiewoning
zijn 58 inschrijvingen. Wij kunnen die woningen dus niet missen.
Mijn tweede punt is, dat u met uw voorstel ingaat tegen de positie van de
woningcorporaties. Amsterdam heeft zeer veel te danken aan die
corporaties, niet alleen gezien het verleden maar ook gezien de toekomst.
Wie betalen en wie bouwen er in Sloten en Ijburg? Dat zijn grotendeels
woningcorporaties, die op drie manieren met geld omgaan: zij moeten
investeren in nieuwbouw, zij moeten onderhoud plegen en zij moeten huren
betaalbaar houden. Daarvoor moeten zij geld hebben en een voldoende
omvang in hun bezit. U bedreigt die positie. Ik noem ook nog het feit, dat
de corporaties, dankzij de slappe was die zij hebben - dit is allemaal
overheidsgeld, dat er ooit in gestopt is - ook altijd aanspreekbaar zijn als
vluchtelingen, psychiatrische patiënten en junks moeten worden geholpen.
Mijn derde kritiekpunt is, dat u zegt: het gaat goed, er is wind mee in de
koopsector en wind tegen in de huursector. Nu zou ik als PvdA-man
zeggen: laten wij proberen dat om te draaien en door een betere
huursubsidie ook wind mee te geven aan de huurders. U zegt juist, dat wij
moeten profiteren van de situatie van nu, vanwege de uniek lage rente van
dit moment, gekoppeld aan een looptijd van 30 jaar. Hoeveel betaalt u als u
voor 30 jaar een hypotheek afsluit?
(De heer HOUTERMAN: 7%.)
Volgens mijn informatie ca. 8,5%. Is dat een uniek lage rente?
(De heer HOUTERMAN: Ja, voor 30 jaar wel.)
Daarover kunnen wij twisten.
(De heer HOUTERMAN: Ik teken ervoor. Ik ben huurder, maar
dan ga ik morgen een huis kopen.)
U tekent er misschien voor, maar mensen met lage inkomens dragen per
definitie meer risico's dan mensen met hoge inkomens. Voor hen kan die
8,5% neerkomen op een fors bedrag.
(De heer HOUTERMAN: Dat weet men dan toch vooraf? Het is
toch ook geen plicht om te kopen, maar een recht?)
Mijn vierde kritiekpunt, is dat u letterlijk zegt "kopers zijn extra
verantwoordelijk, trots en zelfredzaam", en dat u verder zegt dat de
woonomgeving en de sociale samenhang dan verbeteren. Wat is dat voor
een tuttige maatschappijvisie? Zijn huurders niet verantwoordelijk, trots en
zelfredzaam? U vergist zich, want wie waren in Amsterdam de koplopers
met de buurtconciërges, de portiekgesprekken, de flatwachten enz.? De
woningcorporaties, niet de gemeente Amsterdam, niet de stadsdelen.
(De heer HOUTERMAN: Men kan toch ook koopwoningcorporaties
hebben? U koppelt woningcorporaties aan het begrip "huren". Ons
hele plan is erop gebaseerd, dat corporaties dezelfde rol kunnen
blijven spelen, maar dan wel met koopwoningen.)
Ik heb u op Radio Noord-Holland horen zeggen: "Het onderhoud
verbetert". Dat vind ik nu echt het allerzwakste argument van uw plan. De
woningcorporaties zijn namelijk de beste onderhoudsplegers van de hele
volkshuisvesting in Nederland. Zij zijn geprofessionaliseerd, zij hebben
expertise in de aanbesteding en zij hebben altijd lange-termijn
onderhoudsbudgetten.
(De heer HOUTERMAN: Zij zijn de een-na-beste. Doe-het-zelvers
zijn altijd de beste.)
Als zij het zich kunnen veroorloven.
(De heer HOUTERMAN: Het is een kwestie van twee
rechterhanden.)
U verwijst naar de vereniging van eigenaren. Ik nodig u uit, een dagje te
komen meelopen op de onroerend goed-sectie van een willekeurig
advocatenkantoor om te zien, dat er nergens zoveel onderhoudsproblemen
zijn als bij verenigingen van eigenaren. Niemand vindt het prettig, zijn
risico's met een buurman te moeten delen. Dat moet in Amsterdam vaak,
doordat wij etagewoningen hebben. Dat geeft heel veel problemen. Ik wijs
op het verschijnsel van de administrateurs, die vaak een een-op-een-
verhouding hebben met een aannemer, in tegenstelling tot de genoemde
aanbestedingsexpertise van de corporaties. Dat is mijn vijfde kritiekpunt.
Mijn zesde kritiekpunt betreft het feit, dat 14% van de woningvoorraad
elk jaar door verhuizing leegkomt. Die woningen kunnen volgens uw plan
ook worden verkocht. Hoe zit het dan met die woningzoekenden die
daarvoor hebben ingeschreven?
Mijn zevende kritiekpunt is, dat u met uw plan wettelijk geen verschil
kunt maken tussen corporatie- en niet-corporatiewoningen en dat u dus ook
de particuliere huursector van 33% op het oog moet hebben. De wethouder
heeft dit ook genoemd. Wij herinneren ons in deze Raad de vreselijke
toestanden met horizontale verkoop en woningsplitsing. Als een huurder
niet wil kopen, zal de verhuurder, die mag verkopen van de gemeente, de
druk op de huurder gaan vergroten om te verhuizen, waarna hij de woning
wel kan verkopen. Horizontale verkoop heeft erbarmelijke sociale gevolgen
gehad.
Mijn achtste kritiekpunt, is dat u de effecten vergeet op de
verkoopbaarheid van het nieuwbouwprogramma dat wij bouwen, wanneer
ineens al die andere woningen op de markt zouden komen.
Mijn negende punt is, dat u niet hebt aangegeven waar het geld voor de
gemeentelijke garantiestelling vandaan moet komen.
Mijn tiende punt is de vraag waar u het juridische recht vandaan haalt om
woningcorporaties te verplichten, hieraan mee te werken.
(De heer HOUTERMAN: Waar staat dat?)
U wilt het mogelijk maken, maar als de corporaties niet willen...
(De heer HOUTERMAN: U zei, dat u mijn stuk had gelezen. U
hebt gedroomd vannacht, niet gelezen.)
Als de corporaties niet willen, dan gebeurt het niet.
Mijn elfde punt is, dat uw plan een eenmalige score is met de opbrengst
van deze woningen. Het is eigenlijk een eenmalige subsidie aan de
toevallige huurder van dat moment. Deze huurder koopt de woning
namelijk voor bedrag X, die na vijf jaar anderhalf maal X en na tien jaar
twee maal X waard is. Net als in uw voorstel voor de erfpacht zijn wij dat
geld dan kwijt, terwijl het wel gemeenschapsgeld is waarmee de
corporatiewoningen zijn gebouwd. Dat is een eenmalige score en geen
kwestie van investeren in de toekomst. Ik vind het dus een heel
onverstandig plan en ik begrijp eerlijk gezegd niet waarom daarop zo
onderkoeld is gereageerd.
De VOORZITTER: Ik stel voor, de heer Houterman de gelegenheid te
geven, nu op dit punt te reageren.
Conform besloten.
De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Op één punt ben ik
het met de heer Van der Laan eens. Op dat punt brengt hij mij op nieuwe
gedachten. Ik heb er niet aan gedacht, dat het massaal omzetten van
bestaande huurwoningen in koopwoningen inderdaad invloed heeft op ons
nieuwbouwprogramma. Daarover zal ik serieus nadenken.
Wat de andere punten betreft, heb ik de heer Van der Laan wel eens
grondiger zijn huiswerk zien doen dan vandaag. Hij heeft elementen
genoemd die niet in ons plan staan of die niet onze bedoeling zijn. Ik noem
daarvan enkele. Ik heb vanavond al gezegd, dat hypotheekfaciliteiten voor
lagere inkomens en koopsubsidies inherent zijn aan het plan. De heer Van
der Laan spreekt over woningen die vrijkomen. Ons plan is erop gebaseerd,
bij bestaande huurders via de bestaande corporaties dit voor elkaar te
krijgen. Dan gaat het helemaal niet om woningen die vrijkomen. De kracht
van dit plan is, dat juist bestaande huurders de kans krijgen - niet de plicht
- hun woning te verwerven, waarbij men via huurcorporaties in de
toekomst koopcorporaties zou kunnen krijgen. De kwestie of die
corporaties alleen de administratie en het beheer doen, of ook het
onderhoud, kan men delegeren, zoals dat ook bij een vereniging van
eigenaren gebeurt.
(De heer KÖHLER: U zegt nu "de kans krijgen" maar in uw tekst
staat, dat er een kooprecht voor huurders...)
Ja, een recht, maar geen plicht.
(De heer KÖHLER: ...ongeacht of de eigenaar, corporatie of
particulier, zegt: "het is ook in ons beleid passend om te verkopen"
wilt u de huurder een recht geven om ergens uit het bezit iets op te
kopen.)
Ja, maar niet de plicht.
(De heer KÖHLER: Ongeacht wat de andere partij, die nu de
eigenaar is, daarvan vindt?)
Bij een recht gaat het om de kwestie, dat twee partijen het met elkaar
eens worden.
(De heer VAN DER LAAN: De heer Köhler heeft gelijk. Het
spiegelbeeld van een recht is altijd een plicht. Dat kan niet anders.
Dat is een definitiekwestie.)
Als een woningcorporatie niet wil verkopen, kan ik toch niet zeggen...
(De heer VAN DER LAAN: Zegt u dat dan in uw plan. Dan valt het
hele plan namelijk in één keer weg.)
Het hele plan is erop gebaseerd, dat de opbrengsten van de verkoop
uiteraard binnen het circuit blijven. De wethouder voor Volkshuisvesting
heeft ook gewezen op de koppeling met de stadsvernieuwing. Als eenmaal
iemand gekocht heeft voor een relatief lage prijs, omdat hij een bestaande
huurder is, is het logisch dat men in een contract een anti-speculatiebeding,
een kettingbeding of iets dergelijks vastlegt voor een bepaalde periode,
bijvoorbeeld voor tien jaar, zoals wij dat ook met andere premies van de
overheid doen. De heer Van der Laan ziet dus acht beren op de weg die er
niet zijn. Hij citeert mij op één punt dat er niet is. Op één punt geef ik hem
gelijk, dus voor de volle 10% deel ik zijn mening. Ik heb hem echter wel
eens sterker horen argumenteren.
De vergadering wordt om 23.15 geschorst tot de volgende middag 13 uur.
|