Bron : Raad
Onderwerp : Raadsvergadering 23-10-96
Datum Raad : 23-10-96
Datum publikatie : 23-10-96
OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 23 OKTOBER 1996
EN DONDERDAG 24 OKTOBER 1996.
Aanwezig: de leden Van der Aa (PvdA), mevr. Agtsteribbe (PvdA), mevr.
Alkema (D66), Bakker (D66), Balai (PvdA), Van Bommel (SP), Bouma
(VVD), Breunissen (GroenLinks), Bijlsma (PvdA), Cherribi (PvdA),
Cornelissen (D66), Van Duijn (De Groenen), Enthoven (CD), Fortuné
(CD), mevr. Van der Giessen (D66), Goedhart (CDA), mevr. Grewel
(PvdA), Ten Have (D66), mevr. Hoogland (PvdA), Hooijmaijers (VVD),
mevr. Ter Horst (PvdA), Houterman (VVD), Hulsman (GroenLinks), mevr.
Irik (PvdA), mevr. De Jong (D66), Köhler (GroenLinks), mevr. Krikke
(VVD), Van der Laan (PvdA), Levie (PvdA), Meijer (PvdA), Niamut
(CDA), Oranje (D66), Peer (VVD), mevr. Peters (VVD), mevr. Princen
(GroenLinks), Raksowidjojo (GroenLinks), Robbers (D66), mevr. Schutte
(GroenLinks), Van Sitteren (CD), mevr. Spier-van der Woude (VVD), Spit
(CDA), Stadig (PvdA), Van Wijk (VVD) en Yalin (PvdA).
Afwezig: het raadslid Graman (Onafh.)
Middagzitting op woensdag 23 oktober 1996.
Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester.
Secretaris: mevr. drs. M. Sint.
De vergadering wordt om 13 uur geopend.
De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat in verband met de te houden
algemene en financiële beschouwingen agendapunten waarover zeer
uitvoerig het woord zal worden gevoerd, in de volgende raadsvergadering
aan de orde zullen komen.
Aan de orde is de agenda:
1
Notulen van de raadsvergadering op 2 oktober 1996.
De notulen worden ongewijzigd goedgekeurd.
2
Mededeling van de ingekomen stukken.
1ø Adres van drs. H. Romeyn van 24 september 1996 inzake het
parkeerbeleid van de gemeente Amsterdam na 1 oktober 1996.
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de door Burgemeester en
Wethouders in te dienen voorstellen terzake.
2ø Adres van G. Brinkgreve, namens de Vereniging Vrienden van de
Amsterdamse Binnenstad, van 26 september 1996 inzake verhoging van brug
nr. 84 (brug over de Singelgracht tussen het Weteringcircuit en de
Ferdinand Bolstraat).
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
3ø Adres van A.J. de Ruig, namens de Bewonersgroep Zeeburgerdijk, van
28 september 1996 inzake de door railvervoer van de Nederlandse
Spoorwegen veroorzaakte geluidsoverlast voor bewoners van de
Zeeburgerdijk e.o.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
De heer KÖHLER: Ik zou het adres eigenlijk liever betrekken bij
voorstellen terzake, maar het gaat juist om het uitstellen van die
voorstellen. De wethouder heeft in de commissie mededelingen gedaan over
de verdere procedure. Als in de afhandeling van het adres alleen die
mededelingen worden herhaald, vraag ik om een afschrift van het antwoord,
anders om behandeling in de commissie van advies.
Wethouder STADIG: Ik stel voor, dan een afschrift te sturen, want het is
inderdaad de bedoeling, het adres in die zin af te doen.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor
Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en Grondzaken.
4ø Adres van A. Lommen, namens de marktkooplieden van het
Waterlooplein, van 23 september 1996 inzake toewijzing van boxen en
plaatsen aan kooplieden op het Waterlooplein.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
Mevr. ALKEMA: Ik stel voor, dit adres te behandelen in de Commissie
voor Economische Zaken enz.
Wethouder mevr. KRIKKE: Daartegen bestaat geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Economische Zaken, Haven en
Luchthavenaangelegenheden, Markt en Internationale Contacten.
5ø Adres van M. de Schiffart van 24 september 1996 inzake het
parkeerbeleid van de gemeente na 1 oktober 1996.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
De heer BIJLSMA: Ik verzoek, dit adres te betrekken bij de door het
College in te dienen voorstellen terzake.
Wethouder BAKKER: Aan dat verzoek zal worden voldaan.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen, teneinde het te betrekken bij de
door hen in te dienen voorstellen terzake.
6ø Adres van Th. Keijser van 30 september 1996 inzake het verslag van de
inspraakavond van 5 september 1996 met betrekking tot de Noord-Zuidlijn.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
De heer VAN BOMMEL: Ik stel voor, dit adres te betrekken bij de door
het College in te dienen voorstellen terzake.
De VOORZITTER: Moet een verslag van een inspraakavond worden
betrokken bij in te dienen voorstellen?
De heer VAN BOMMEL: Er zijn twee adressen op deze naam; het ene
adres betreft het verslag en het andere is een brief aan de raadsleden.
De VOORZITTER: Het betreft hier een verslag. Er zijn meer adressen
over dit onderwerp en die worden bij de voorstellen terzake betrokken. Het
gaat nu alleen om een verslag van een inspraakavond en niet over de zaak
als zodanig.
Wethouder BAKKER: Het lijkt mij juist, eerst een afschrift van het
antwoord te sturen aan de commissie van advies. Naar aanleiding daarvan
kan dan worden bekeken of het adres verder in behandeling moet worden
genomen.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Verkeer,
Milieu, Cultuur en Monumentenzorg.
7ø Adres van Y. de Lusenet, namens de Vereniging van Eigenaren
Bickersgracht 14-28/Grote Bickersstraat 27-31, van 2 oktober 1996 inzake
de plannen voor nieuwbouw van een school op het adres Bickersgracht 1.
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de door Burgemeester en
Wethouders in te dienen voorstellen terzake.
8ø Adres van mevr. E. Brilleman, namens het Wijkopbouworgaan De
Gouden Reael, van 2 oktober 1996 inzake de plannen voor een bioscoop op
het Haarlemmerplein.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen
terzake.
De heer KÖHLER: Naar mijn mening betreft het adres de vraag,
wanneer de voorstellen terzake verschijnen. Om de beantwoording van het
adres nu van de voorstellen terzake te laten afhangen lijkt mij niet correct.
Ik vind dat de wethouder moet antwoorden op de vraag, op welke termijn
hij dit allemaal gaat doen. Van dat antwoord zou ik dan graag een afschrift
ontvangen.
Wethouder STADIG: Wij spreken elkaar de volgende week uitvoerig in
de commissie van advies in het kader van de behandeling van de begroting.
Daarbij kan dit adres dan aan de orde komen.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening
en Grondzaken.
9ø Adres van mevr. E. Visser van 7 oktober 1996 inzake de plannen voor
een halte van de Noord-Zuidlijn op het Europaplein voor de RAI.
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de door Burgemeester en
Wethouders in te dienen voorstellen terzake.
10ø Adres van mevr. E. Visser van 8 oktober 1996 inzake de plannen voor
de aanleg van de metro door de Ferdinand Bolstraat.
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de door Burgemeester en
Wethouders in te dienen voorstellen terzake.
11ø Adres van 26 augustus 1996, ingekomen 10 oktober 1996, van T. Hoek,
houdende verzoek tot behoud van het pand Oostelijke Handelskade 43.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
12ø Adres van M. Egmond van 10 oktober 1996, houdende verzoek tot het
plaatsen op de gemeentelijke monumentenlijst van delen van het Onze
Lieve Vrouwe Gasthuis en het pand Linnaeusstraat 71.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
Mevr. GREWEL: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord te zenden
aan de Commissie voor Verkeer enz.
Wethouder BAKKER: Ik heb geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Verkeer,
Milieu, Cultuur en Monumentenzorg.
13ø Adres van G. Uunk, namens Eco 2000, van 8 oktober 1996 inzake de
aanleg van de Noord-Zuidlijn onder de Ferdinand Bolstraat.
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de door Burgemeester en
Wethouders in te dienen voorstellen terzake.
14ø Nota van het raadslid mevr. G.A. Princen van 11 oktober 1996,
getiteld: Stallen tegen stelen. Voorstellen voor fietsparkeervoorzieningen
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 521, blz. 2739).
Besloten wordt, deze nota in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen om preadvies.
15ø Adres van H. Weeling van 9 oktober 1996, houdende bezwaar tegen de
afdoening van zijn adres aan de Gemeenteraad inzake het verzoek tot het
treffen van een regeling voor de overdracht van een marktplaatsvergunning.
Besloten wordt, dit adres in handen te stellen van de Commissie voor
bezwaar- en beroepschriften.
16ø Nota van het raadslid F.I.M. Houterman van 11 oktober 1996, getiteld:
Toekomst stadsdelen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 522, blz. 2751).
Besloten wordt, deze nota in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen om preadvies.
17ø Adres van mevr. M. Hulshof van 11 oktober 1996 inzake het betalen
van verificatiekosten bij een aanvraag voor een nieuw paspoort.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
18ø Adres van mevr. K. Vermeulen van 11 oktober 1996 inzake het
parkeerbeleid in het centrum van Amsterdam.
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de door Burgemeester en
Wethouders in te dienen voorstellen terzake.
19ø Adres van mevr. M. van der Oord van 9 oktober 1996 inzake de
uitwijzing van twee Ghanezen.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
De heer MEIJER: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord te zenden
aan de Commissie voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken.
De VOORZITTER: Daartegen bestaat geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Algemeen
Bestuurlijke en Juridische Zaken.
20ø Schrijven van het raadslid mevr. Grewel van 21 oktober 1996, waarin
zij het raadslid mevr. Irik voordraagt als voorzitter van de Rekeningen-
commissie.
Dit schrijven wordt voor kennisgeving aangenomen.
De VOORZITTER: Ik stel voor, thans eerst na te gaan, welke punten
van de agenda zonder discussie en hoofdelijke stemming kunnen worden
afgedaan.
Conform besloten.
3
Stand van zaken regiovorming.
De heer MEIJER: Mijnheer de Voorzitter. Ik verzoek het College, het
rapport van de commissie-Andriessen, als dat nu openbaar is, in afschrift
aan de Raad toe te zenden.
De VOORZITTER: Het rapport zal nog heden aan alle raadsleden ter
beschikking worden gesteld.
Punt 4 wordt even aangehouden.
5
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 10 oktober 1996 tot
intrekking van de Verordening bijdrage waterzuiveringskosten 1994
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 514, blz. 2709).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2709 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
6
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 10 oktober 1996 tot
wijziging van de Verordening rioolrechten 1995 (Gemeenteblad afd. 1, nr.
515, blz. 2710).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2712 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
7
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 10 oktober 1996 tot
wijziging van de Verordening huisrioleringen Amsterdam 1995
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 516, blz. 2713).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2713 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
8
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 10 oktober 1996 tot
wijziging van de Verordening hondenbelasting 1995 (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 517, blz. 2717).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2717 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
Punt 9 wordt even aangehouden en zal worden betrokken bij de
behandeling van punt 4 van de agenda (vaststelling van de begroting voor
1997).
10
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 9 oktober 1996 tot het
renoveren van de Nieuwe Entrepotdok-schutsluis (Gemeenteblad afd. 1, nr.
506, blz. 2662).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2663 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
11
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 9 oktober 1996 tot
aanpassing van de parkeerboot bij de voormalige IJ-markt aan de
Westerdoksdijk (Gemeenteblad afd. 1, nr. 505, blz. 2661).
Mevr. PRINCEN (stemmotivering): Mijn fractie gaat niet akkoord met
deze voordracht. Wij zijn tegen de investeringen voor de parkeerboot bij de
voormalige IJ-markt en wij zijn ook tegen de uitbreiding van het aantal
parkeerplaatsen in een deel van de binnenstad.
De heer VAN DUIJN: Mijn fractie heeft dezelfde overwegingen en zal
derhalve ook tegen deze voordracht stemmen.
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2662 van
afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door de fracties van
GroenLinks en De Groenen gevraagde aantekening.
12
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 3 oktober 1996 tot
vaststelling van het bestemmingsplan Czaar Peterbuurt-west (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 497, blz. 2583).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2592 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
13
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 9 oktober 1996 tot
voorbereiding van een partiële herziening van het bestemmingsplan
Westelijke Grachtengordel (Gemeenteblad afd. 1, nr. 508, blz. 2667).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2668 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
14
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 9 oktober 1996 tot het
aangaan van een overeenkomst inzake het verleggen van een overweg op de
spoorbaan Centraal Station-Muiderpoortstation (Gemeenteblad afd. 1, nr.
501, blz. 2655).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2656 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
15
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 9 oktober 1996 tot het
aangaan van een overeenkomst inzake de aanleg c.a. van kunstwerken voor
de ringlijn over en nabij de A4 en de A10 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 500,
blz. 2655).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2655 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
16
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 3 oktober 1996 inzake
sociale woningbouw in de stadsdelen Rivierenbuurt, Zuid, en Buitenveldert
en in de binnenstad (Gemeenteblad afd. 1, nr. 499, blz. 2653).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2654 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
17
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 9 oktober 1996 tot
vaststelling van hogere waarden dan gesteld in de Wet geluidhinder ten
behoeve
van het bestemmingsplan Schippersinternaat/IJsslootgebied (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 507, blz. 2664).
De heer VAN DUIJN (stemmotivering): Ik heb bezwaar tegen het
verhogen van de normen tot 61 dB(A). Lawaai moet bij de bron worden
bestreden. De projectontwikkelaar Gerard Bakker, die in eerste instantie
bezwaar maakte tegen het ploffen van tennisballen op de nabijgelegen
Vietnamweide moet dat kunnen begrijpen. Ik stem tegen deze voordracht.
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2666 van
afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door de fractie van
De Groenen gevraagde aantekening.
18
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 9 oktober 1996 tot
vaststelling van het bestemmingsplan Voormalige Boerhaavekliniek
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 510, blz. 2689).
De VOORZITTER: In de Commissie voor de Werkwijze van de
Gemeenteraad is mij gebleken, dat over deze voordracht het woord zal
worden gevoerd. Dit zou dan vallen onder de regel, dat in een dergelijk
geval de voordracht wordt aangehouden tot de volgende raadsvergadering.
Wethouder Stadig gaat nog na, of dit wat de termijnen betreft in dit geval
mogelijk is. Later in deze vergadering zal daarover uitsluitsel worden
gegeven.
Punt 18 wordt even aangehouden.
19
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 9 oktober 1996 tot
huisvesting van de Arbodienst (Gemeenteblad afd. 1, nr. 503, blz. 2658).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2659 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
20
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 9 oktober 1996 tot
huisvesting van de Dienst Bouw- en installatieadviesgroep (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 502, blz. 2657).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2657 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
21
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 9 oktober 1996 tot
verkoop van het perceel Danzigerbocht 35 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 504,
blz. 2659).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2660 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
22
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 9 oktober 1996 tot
vaststelling van de Algemene Inspraakverordening Amsterdam 1996
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 509, blz. 2669).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2673 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
22A
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 22 oktober 1996 tot
vaststelling van de Tijdelijke referendumverordening 1996 (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 524, blz. 2757).
De VOORZITTER: Het staat vast, dat deze voordracht in elk geval
dient te worden behandeld. Over het tijdstip en de wijze van behandeling
zullen wij nog nader komen te spreken.
Punt 22A wordt even aangehouden.
Aan de orde zijn de benoemingen:
Mevr. SCHUTTE: Mijn fractie heeft behoefte om, alvorens over te gaan
tot de benoeming van de directeur van de Gemeentelijke Geneeskundige en
Gezondheidsdienst, in deze vergadering in beslotenheid over de
arbeidsvoorwaarden te spreken.
Wethouder mevr. TER HORST: Het is zeer ongebruikelijk, dat de Raad,
zeker in een plenaire vergadering, over arbeidsvoorwaarden spreekt. Ik zie
niet goed in wat daarvan de reden is.
De VOORZITTER: Ik concludeer, dat de wethouder adviseert, niet over
de arbeidsvoorwaarden te spreken. Hoe denkt de Raad hierover?
De heer KÖHLER: Naar mijn mening heeft de Raad hierover niet
zoveel te zeggen. De twee mogelijkheden zijn nu: een debat in het openbaar
of een debat in beslotenheid. De fractie van GroenLinks brengt bij elk
agendapunt datgene naar voren wat haar goeddunkt.
De heer MEIJER: De PvdA-fractie is het eens met de zienswijze van de
wethouder.
De heer SPIT: Ik wil de wethouder graag volgen als ik de belofte krijg,
dat in de volgende vergadering van de desbetreffende commissie van advies
de problematiek van afwijkende arbeidsvoorwaarden in verband met de
rechtspositieregeling apart aan de orde wordt gesteld.
De heer VAN BOMMEL: Als één fractie aanleiding ziet om dit
onderwerp te bespreken, lijkt het mij logisch dat verzoek te volgen.
De heer VAN WIJK: De VVD-fractie sluit zich aan bij de opmerking
van de heer Van Bommel. Als een fractie verzoekt om behandeling, lijkt het
ons goed, iets in vertrouwelijkheid te horen, zodat wij het verzoek kunnen
beoordelen. Dat
is op deze wijze moeilijk. Wij willen het verzoek van mevr. Schutte dan ook
honoreren.
De VOORZITTER: Ik zag de wethouder knikken op de vraag van de
heer Spit. De wethouder zou graag in de commissie van advies in het
algemeen over de structuur van topfuncties willen spreken. De vraag of in
dit concrete geval de Raad het recht aan de fractie van GroenLinks zou
kunnen ontzeggen om bij dit agendapunt het woord te voeren, is nu
concreet aan de orde. Dat kan natuurlijk niet. Als een fractie ergens het
woord over vraagt - dit is een normaal agendapunt - moet dat worden
verleend. Ik kan alleen bij het horen van de eerste woorden van de
desbetreffende woordvoerder, deze buiten de orde verklaren, maar dat is
geheel iets anders. Een fractie heeft uiteraard het recht om het woord te
voeren. Over het punt als zodanig zal nog nader overleg plaatsvinden, maar
het is wel zeker, dat, als er over dit onderwerp wordt gesproken, dit in
comité-generaal zal moeten plaatsvinden.
Conform besloten.
De heer SPIT (orde): Mijn opmerking betreft de notitie inzake de wijze
van behandeling van de ontwerp-begroting voor 1997. In de "flap" staat, dat
de vaststelling aan het eind van de algemene en financiële beschouwingen
zal worden plaatsvinden. Ik ben nog steeds van mening, dat dit onjuist is;
wij moeten dat doen bij de hoofdstuksgewijze behandeling van de begroting.
Bij de sluiting van dat debat, dus na de stemming over de moties en
amendementen, moet de begroting worden vastgesteld, niet nu al.
De VOORZITTER: De gewoonte is, dat de rompbegroting na de
algemene en financiële beschouwingen wordt vastgesteld. De begroting in
definitieve vorm wordt vastgesteld bij de slotbeschouwingen in december,
als de amendementen en moties die zijn aangenomen daarin zijn verwerkt.
De heer SPIT: De rompbegroting is niet een apart stuk. De
rompbegroting is een onderdeel van alle stukken die ons zijn voorgelegd en
daaraan zijn verdere uitbreidingen gegeven met prioriteiten en
posterioriteiten. Wij spreken nu niet alleen over de rompbegroting, maar
juist ook over de posterioriteiten en de prioriteiten.
Wethouder PEER: Ik heb alle afspraken die mijn voorganger heeft
gemaakt gehonoreerd en ik heb daarbij dezelfde werkwijze gevolgd die hij
heeft gehanteerd. Ik vind het terecht dat de heer Spit daarover nu iets zegt
omdat hij dat in de voorgaande jaren ook heeft gedaan, maar aangezien het
College en naar mijn mening ook een groot deel van de Raad dit een
plezierige werkwijze vinden, heb ik niet de neiging daarvan nu te wijken.
De heer SPIT: Wil de wethouder nu beweren, dat wij de vorige keer aan
het slot van de algemene en financiële beschouwingen de begroting in
stemming hebben gebracht? Dat is beslist niet waar.
Wethouder PEER: Of de wethouder dit wil beweren is op dit moment
niet zo relevant, maar ik houd mij vast aan de wijze van besluitvorming die
mij door allerlei deskundigen is aangegeven.
De VOORZITTER: Ik zal ervoor zorgdragen, dat voor het einde van de
vergadering precies zal worden nagegaan hoe een en ander vorig jaar is
verlopen.
Wethouder PEER: Ik kan eraan toevoegen, dat wij ingevolge het
preventieve toezicht van Gedeputeerde Staten verplicht zijn, de begroting
voor 1 november vast te stellen.
De VOORZITTER: De behandeling in december is dus eigenlijk de
eerste begrotingswijziging.
Aan de orde zijn thans:
4
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 9 oktober 1996 tot
vaststelling van de begroting voor 1997 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 512, blz.
2705, en bijlagen P en P1).
Hierbij is tevens aan de orde:
Adres van mevr. C.C.A. Pieters Kwiers-Martin van 11 september 1996
inzake het kwijtschelden van gemeentelijke belastingen voor
bijstandsgerechtigden.
en
9
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 10 oktober 1996 tot
vaststelling van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 1997
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 518, blz. 2721).
De heer VAN DER LAAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik begin met een
geruststellend woord aan het adres van degenen die wellicht niet goed zijn
ingevoerd in de afgesproken procedure. De partijen hebben afgesproken dat
zij een lange versie van hun beschouwingen schriftelijk kunnen indienen,
waarop zij dan een mondeling dan wel schriftelijk antwoord van het College
krijgen; ter verlevendiging van het debat kunnen zij hier dan een korte
samenvatting geven.
De titel van onze beschouwing is: Een actieve overheid heeft succes. Mijn
fractie valt maar met de deur in huis: het College krijgt onze waardering
voor zijn beleid. In de heldere inleiding bij de begroting voor 1997 spreekt
het College met recht over een "keer ten goede" in Amsterdam. Ook wij
zien die keer ten goede. Het eerste en belangrijkste punt daarbij is, zo geeft
het College ook aan, een veranderde houding van de overheid zelf. Het
gemeentebestuur treedt actief op en gaat op de problemen af.
Deze beschouwingen zijn te zien een tussenbalans en die is positief. Ik
zeg dat hardop, want een van de basisfouten in de politiek is het verzuimen
van het tellen van de zegeningen. Waarom is dat zo belangrijk? Henri Polak
zei ooit in een discussie met de syndicalisten over de vakbondskassen:
"Niets heeft meer succes dan succes zelf". De beste manier om draagvlak
voor te verwerven voor een aanpak, is te laten zien dat die aanpak werkt."
Jan Schaefer begon niet voor niets de stadsvernieuwing waar mogelijk op de
hoek van een straat, want dan kunnen de bewoners in twee straten zien dat
de stadsvernieuwing op gang komt. Dat was toen ook geen overbodige luxe.
Waaraan toetsen wij het College nu? Het wordt getoetst aan de vraag, of
men opkomt voor alle Amsterdammers en of men actief genoeg is. Men
moet niet alleen zeggen wat men doet, maar ook doen wat men zegt. Die
toets moet dus voortvloeien uit datgene wat wij in het verleden hebben
gezegd. Zo nemen wij het College en onszelf serieus.
Het motto in 1993, het jaar dat voor ons de opmaat was naar de
verkiezingen in 1994, luidde: "Tegen de tweedeling, voor alle
Amsterdammers". De essentie was, dat iedereen erbij hoort. Wij hielden
eigenlijk voor het eerst in de stadspolitiek een pleidooi voor de actief
optredende overheid.
In 1994, nadat het college-akkoord, dat naar ons oordeel goed was, tot
stand was gekomen, stelden wij onszelf de vraag, of de uitlating, dat
iedereen er bijhoorde, goed in het akkoord was verwerkt en hoe wij dat dan
ook echt zouden waarmaken.
In 1995 was de titel: "Investeren in Amsterdammers is investeren in
Amsterdam". Wij waarschuwden toen tegen het denken in termen van "¢f
overheid ¢f markt" en wij zochten naar wegen om twee vliegen in één klap
te slaan, namelijk door zo te investeren dat niet alleen de economie van de
stad Amsterdam er voordeel bij heeft, maar ook de minst weerbare
Amsterdammers in persoon.
Het is duidelijk waaraan wij toetsen: slagen wij er in iedereen erbij te
laten horen en is ons optreden actief genoeg?
Ik kom nu aan het onderdeel Werk. In 1996 zagen wij de NV Werk op
stoom komen. Jan Schaefer had gewoon gelijk: het werk l¡gt op straat. Er
zijn nu zo'n vijftig verschillende nieuwe soorten werk via de NV Werk
gecreëerd. In 1996 zullen in totaal 4000 banen worden geschapen; 375
bedrijven doen mee. Zo worden banen gecreëerd in de markt en samen met
de markt. Hoewel wij er nog lang niet zijn, zien wij dat de aanval op de
werkloosheid effect begint te krijgen, nog niet in absolute getallen, maar
wel in de omslag van de mentaliteit. Werkloosheid is in Amsterdam niet het
probleem van de werkzoekenden, maar het probleem van ons allemaal.
Elke oplossing creëert tien nieuwe problemen. Dit gezegde is in dit
verband bijna letterlijk van toepassing. Het blijkt in toenemende mate het
probleem te zijn om voor nieuwe banen werkzoekenden te vinden. Dit is het
gevolg van financiële problemen; sommigen gaan er zelfs op achteruit als zij
hun bijdrage voor kinderopvang verliezen en als hun individuele
huursubsidie wordt beïnvloed. Het is een toeleidingsprobleem. De
Gemeentelijke Sociale Dienst (GSD), het Gewestelijk Arbeidsbureau en de
bedrijfsvereniging moeten beter op elkaar inspelen. Het is ook een
kwaliteitsprobleem; sommige van de gecreëerde banen zijn niet goed of er
is te weinig nazorg. Het is natuurlijk ten slotte ook een
mentaliteitsprobleem; men moet eraan wennen dat er meer banen bij
komen. Die problemen moeten wij samen met het rijk en de werkzoekenden
oplossen.
Tijdens de vorige algemene en financiële beschouwingen vroegen wij het
College om als regisseur de stadsdelen te bewegen, samen met plaatselijk
bedrijfsleven en instellingen in hun wijk, inventarisaties te maken van de
concurrentievoordelen in de stadswijken ten opzichte van omliggende
economieën en de mogelijkheden om die concurrentievoordelen te
clusteren. Daarmee is nog weinig gebeurd. Gaarne krijg ik nu de
uitdrukkelijke toezegging dat wij deze inventarisaties het komende jaar
tegemoet kunnen zien, want tot nu toe is ons gepraat over de stadseconomie
en de kansenzones wel zeer vaag. Met behulp van die inventarisaties
kunnen wij een en ander concretiseren.
In de economie geldt: je beste amigo is je imago. Het oordeel van het
Amsterdamse bedrijfsleven is blijkens een KPMG-enquête van medio dit
jaar "vernietigend". Het gaat hierbij om bereikbaarheid, kwaliteit van het
lokale bestuur en veiligheid.
Wat betreft de kwaliteit van het bestuur staat het bedrijfsleven niets in de
weg om veel meer gericht deel te nemen aan het lokale bestuur, dwars door
alle partijen heen. Waarom stelt de Kamer van Koophandel zich niet ten
doel, in samenwerking met de betreffende partijen voor elke partij
tenminste twee nieuwe kandidaten naar voren te schuiven? Uit ervaring
weet de Kamer dat op die manier ook een lijsttrekker voor de PvdA kan
worden geleverd.
Blijkens een enquête hebben de bedrijven - het betrof de top-honderd in
Amsterdam - een winststijging van 35% geboekt ten opzichte van het
voorgaande jaar. Wij weten, dat er in onze regio elk jaar minimaal 6000
banen in de marktsector bij zullen komen. Wij weten ook, dat er elke twee
weken in Amsterdam een nieuw bedrijf neerstrijkt. Naast ontvankelijkheid
die wij voor klachten van het bedrijfsleven moeten hebben, wordt het dan
ook wel tijd voor ons om eens wat assertiever te zijn en uit te dragen wat
wij goed doen. Het kan ook geen kwaad als bedrijven eens zouden vragen
wat zij voor de gemeente kunnen doen, in plaats van vooral te klagen over
datgene wat de gemeente te weinig voor hen doet. Ik wil hierbij overigens
wel herinneren aan de 375 bedrijven die met de NV Werk aan de gang zijn
gegaan. Het ligt dan ook wel enigszins genuanceerd.
Het midden- en kleinbedrijf heeft een vitale economische en sociale
functie en is vanouds een krachtige banenmotor. Het komt echter steeds
meer onder druk te staan. De heer Houterman zal over deze problematiek
hedenmiddag, mede namens de PvdA, een motie indienen. Ik laat dit
onderwerp graag aan hem over. Onze conclusie over het optreden in werk
en economie is, dat er veel meer kansen dan problemen zijn; actief
optreden loont ook hier.
Ik kom aan het onderdeel Onderwijs. Dit onderwerp staat weer bovenaan
de politieke agenda. Dit College kan trots zijn op de beweging die het in de
onderwijswereld tot stand heeft gebracht. Natuurlijk moeten wij niet te
vroeg juichen, maar het plan "Naar betere resultaten" is in volle uitvoering.
De Cito-eindtoets wordt nu op alle Amsterdamse basisscholen gebruikt. Per
1 januari a.s. wordt op alle scholen een geautomatiseerd leerling-
volgsysteem ingevoerd. Elke school maakt zijn plan voor het bestrijden van
achterstanden en schoolverzuim, dus aan het eind van het schooljaar kan
worden gemeten of er daadwerkelijk betere resultaten zijn behaald.
Bij de vorige algemene en financiële beschouwingen hebben wij
voorgesteld, ernaar te streven dat er in 2005 op elke schoolbank een
computer staat. Wij zijn blij dat het College hierop positief is ingegaan.
Graag willen wij in discussie met de andere partijen het idee aanscherpen
en met behulp van ieders deskundigheid zorgen voor een succesvolle
implementatie. De doelen zijn immers belangrijk genoeg.
Het eerste doel is, te voorkomen dat er in deze stad een tweedeling
ontstaat langs de lijn van mensen die wel en mensen die niet
computervaardig zijn. Het tweede doel is, door in mensen te investeren
tegelijk in de economie van de stad te investeren. Op die manier kunnen wij
ervoor zorgen, dat Amsterdam in de economie van de globalisering en
informatisering straks voorop gaat.
Een volgend belangrijk punt is dat van de leefbaarheid en de veiligheid.
Het College merkt terecht op dat de actief optredende overheid inmiddels
zichtbaar is op straat. Met het goede voorbeeld van de stadsdelen voor ogen
levert nu ook in de binnenstad de strijd tegen vervuiling en criminaliteit
zichtbare resultaten op.
De vele toezichthouders vormen het scharnier tussen individuele
verantwoordelijkheid en sociale controle. Door de verwijdering van de
graffiti van gemeentelijke eigendommen en door de vliegende brigade, die
gebreken aan het stadsmeubilair binnen 24 uur na melding daadwerkelijk
verhelpt, geeft de overheid het goede voorbeeld.
De cijfers van de criminaliteit dalen over de hele linie, maar wij moeten
niet vergeten dat die hier nog steeds het hoogste van Nederland zijn.
Het College maakt het veelgebruikte onderscheid tussen gevoelens van
onveiligheid en feitelijke, statistische onveiligheid. Ik vind dit een
gekunsteld onderscheid. Tussen enerzijds het gevoel van onveiligheid en
anderzijds de statistiek van de criminaliteit zit nog een schakel die vaak
wordt vergeten, namelijk de extra voorzichtigheid die mensen vanuit hun
gevoel van onveiligheid aan de dag leggen. Het is geen wonder dat de
cijfers meevallen als ouderen 's avonds niet meer over straat durven naar
de bioscoop of een verjaardag. Het is ook geen wonder dat er relatief
weinig schoolkinderen in het verkeer worden aangereden, als geen ouder
erover piekert het kind over grote afstand alleen naar school te laten gaan.
Om een oordeel te geven over de veiligheidssituatie in Amsterdam moet
men dus niet alleen kijken naar de statistiek, maar ook naar het gedrag dat
de stad van haar bewoners vraagt; onze stad overvraagt aan voorzichtigheid.
Daarom moeten wij doorgaan met het aanstellen van conducteurs op alle
trams; dit maakt het mogelijk dat ouderen weer naar die verjaarspartij of
bioscoopvoorstelling kunnen gaan. Daarom spreek ik ook onze
complimenten voor het College uit voor het feit dat het niet langer wil
wachten op het eigen metrokaartje, maar zegt, dat er met behulp van de
eigen werkzoekenden voor zal worden gezorgd, dat er metroconciërges
komen.
In het Meerjarenplan Verkeersveiligheid werd ons ter gelegenheid van de
midterm review een verdubbeling van het budget voor verkeersveiligheid in
het vooruitzicht gesteld. Wij hebben gezocht, maar hebben het niet kunnen
vinden in de ontwerp-begroting. Ik krijg graag een reactie van het College.
Er is een zaak waarin de gemeente dit jaar, gelet op de voorgeschiedenis
een zeer dikke onvoldoende heeft gekregen en dat was terecht. Uit het
rapport-Fijnaut, bijlage bij het rapport van de parlementaire
onderzoekscommissie-Van Traa, bleek heel duidelijk dat met name horeca
en onroerend goed kwetsbaar zijn voor de georganiseerde misdaad. Dit
speelt volgens de onderzoekers vooral op de Wallen, waar op basis van
CID-informatie een lijst van zestien misdaadgroepen kon worden
genoteerd. Wij kregen van het College zeer snel een overzicht van bestaand
beleid en voorgenomen beleid om deze zaak serieus aan te pakken. Het was
een stapel van zo'n centimeter of tien papier, maar als wij niet uitkijken
blijft het dat ook. De bizarre gang van zaken rond het pand Oudezijds
Voorburgwal 79 - in de commissie van advies komen wij hierop nader
terug - toont aan, dat de geloofwaardigheid van de gemeente in de strijd
tegen de georganiseerde misdaad op nul begint. Hoewel in de nota over
prostitutiebedrijven van begin 1995 wordt gesteld dat inpandige uitbreiding
van zulke bedrijven niet is toegestaan en dat nieuwe bedrijven een vitrine
van 1,5 meter moeten hebben, heeft de nieuwe eigenaar het desbetreffende
pand verbouwd en zijn bedrijf onmiskenbaar uitgebreid; waar eerst één
prostituée achter één raam werkte, werken er nu twee prostituees achter
twee ramen, die elk minder dan 1,5 meter zijn. De gemeente zegt nu, dat
dit niet kon worden tegengehouden omdat de gestelde regels niet
toereikend zijn. Wat is er nu zo erg aan één raam extra? Erg veel.
Allereerst is er de precedentwerking. Er zijn tientallen prostitutiebedrijven
die graag hun pand zullen verbouwen om van dit gat in de regels te
profiteren. Een raam extra scheelt minimaal één ton in de verkoopprijs.
Buiten deze precedentwerking is er echter nog een extra dimensie en dat is
de koppeling met het rapport-Fijnaut. Dat maakt het zo serieus. De
bordeeleigenaar in kwestie is vorig jaar strafrechtelijk veroordeeld tot een
boete van fl 50.000, waarvan overigens de helft voorwaardelijk, wegens het
uit winstbejag verblijf verschaffen aan illegale prostituees. Volgens mijn
informatie representeert hij zelfs één van de zestien door Fijnaut
aangeduide misdaadgroepen. Hoe serieus neemt de gemeente het rapport-
Fijnaut/Van Traa als zo iemand hiermee wegloopt? Het is ten slotte om
nog een andere reden heel ernstig. Omwonenden, het Wijkcentrum d'Oude
Stadt en journalisten hebben hun nek uitgestoken om deze kwestie aan de
orde te stellen. De gemeente heeft per saldo juist hen in de steek gelaten,
terwijl de bordeelhouder triomferend door de buurt loopt. Nu het College
in het kielzog van de Commissie Bezwaarschriften de verdedigingslinie
optrekt bij het gegeven dat onvoldoende adequate regels zouden zijn
gesteld, verlang ik dat het College onmiddellijk reparatieregelgeving
voorstelt. Bij gebreke daarvan zal ik bij dit onderwerp nooit meer spreken
over een actieve overheid en ook niet meer over een passieve overheid. Als
het College dit gat laat bestaan, kunnen wij in het vervolg beter spreken
over een medeplichtige overheid.
Terwijl het met de stad als geheel en met de meeste Amsterdammers
goed gaat, zijn er veel Amsterdammers die verpauperen. Het College heeft
deze problematiek onderkend. De Armoedeconferentie van begin dit jaar
heeft veel goede ideeën opgeleverd en in de begroting is geld gereserveerd
voor een ruimhartig kwijtscheldingsbeleid. De discussie over het bekende
brood - het al dan niet stelen van een brood - aangegaan door bisschop
Muskens komt ons wat onwerkelijk voor. In de eerste plaats speelt de vraag
naar rechtvaardiging van diefstal van brood in de praktijk helemaal niet. De
mensen om wie het hier gaat zijn waardig en willen helemaal niet mogen
stelen. In de tweede plaats gaat het niet om brood. Volgens mij is men arm
als men om financiële redenen niet kan meedoen. In de Sahel kan men niet
meedoen als men geen brood heeft, maar men valt er hier al buiten als men
zijn bril of televisie niet kan vervangen, als men zijn telefoon of krant moet
wegdoen, als men zijn kind van de sportclub moet halen of als het kind niet
meer naar het zwembad kan. D n doet men hier niet meer mee.
Een goed werkgelegenheids- en onderwijsbeleid zijn belangrijke
instrumenten tegen armoede, maar natuurlijk alleen op termijn. Er zijn en
blijven mensen die nooit zullen werken. Ik denk alleen al aan de ouderen.
In het algemeen is het zaak, ons bij alle beslissingen steeds bewust te zijn
van de gevolgen daarvan voor de inkomenspositie van de armere
stadgenoten. Wij zien bijvoorbeeld dat het niet logisch is, de exploitatie van
zwembaden kostendekkend te maken, als dat leidt tot een te hoge
toegangsprijs en het zwembad niet onder bereik van de Stadspas valt. Kan
op de formulieren die worden gevoegd bij gevraagde beslissingen een
rubriek worden opgenomen waarop is aangegeven of er gevolgen zijn voor
de arme Amsterdammers? Hier geldt niet de stelling, dat wij er een schepje
bovenop moeten doen; hier dreigt een noodsituatie.
Ik kom aan de het onderwerp "oude en nieuwe Amsterdammers". Dit jaar
zijn wij opgeschrikt door heftige discussies in Amsterdam-Zuidoost over de
bestemming van de Europese Urbangelden voor werkloosheidsbestrijding
en sociale vernieuwing. Surinaamse en Antilliaanse Amsterdammers hebben
in deze discussie verwezen naar het feit dat de samenstelling van raden en
commissies niet overeenkomt met het straatbeeld in Amsterdam-Zuidoost.
Zij willen een deel, h£n deel van de macht en de invloed. Nu wil het geval
dat Amsterdam-Zuidoost niet alleen het stadsdeel is met de grootste
werkloosheid, maar ook het stadsdeel met de grootste economische bloei en
het grootste investeringsvolume van overheid en bedrijfsleven. Er liggen
dus niet alleen grote problemen, maar ook grote kansen om die problemen
op te lossen. De gang van zaken rond ArenA was voor ons daarom een
forse teleurstelling. Van de 1400 mensen die daar een parttime oproepbaan
hebben gekregen, komen er maar een paar honderd uit Amsterdam-
Zuidoost. De ArenA had een voorbeeld kunnen zijn voor de volgende grote
investeerders, zoals Van den Ende, Mojo-Muziekhal en Pathé-
megabioscoop. Het is dus een verkeerd precedent geworden. Het College
moet zich samen met het dagelijks bestuur van het stadsdeel
verantwoordelijk maken voor een veel betere anticipatie op een dergelijke
ontwikkeling. Een gerichte inventarisatie van wat er aan werknemers nodig
zal zijn, moet leiden tot een plan voor de werving, scholing, opleiding en
toeleiding van werkzoekenden uit Amsterdam-Zuidoost. Het College heeft
snel gereageerd op de eerste verloren slag, maar wij vinden het wel reëel
om af te spreken dat de tweede slag gewoon moet worden gewonnen.
De participatievraag speelt thans in Amsterdam-Zuidoost, maar in feite
speelt die in de gehele stad. Laten wij hier dan ook een gebaar maken en
uitspreken dat de samenstelling van de volgende Gemeenteraad en
stadsdeelraden een afspiegeling moet zijn van de hele bevolking. De PvdA
dient hiertoe, mede namens de andere fracties, minus de heer Van Bommel
van de SP, die hierop nader terugkomt, een motie in. Verder blijft het van
belang, de zaak niet alleen te problematiseren. Wij benadrukken al enkele
jaren, dat ook veel nieuwe Amsterdammers hun weg in de stad hebben
gevonden en er duidelijk bijhoren. Ook hier geldt dat hun succes de beste
voorwaarde is voor succes.
Vervolgens kom ik aan de ruimtelijke ordening, projecten "van denken
naar doen" in deze collegeperiode. Het College maakt dit waar en dat
verdient een compliment.
Het besluit om Ijburg aan te leggen voldoet aan de gestelde
randvoorwaarden en heeft een fraai plan opgeleverd, met een goede
ontsluiting voor openbaar vervoer. In het referendum zullen wij daarvoor
van harte campagne voeren.
Ook met de ontwikkeling van de Noord-Zuidlijn boekt het College goede
vooruitgang en verdient het een compliment voor de wijze waarop het de
inspraak organiseert en ervoor zorgt, dat daarmee ook iets gebeurt. De
waarde van inspraak als co-producent in de planvorming blijkt wel heel
duidelijk bij het onderzoek naar het tracé in Zuid, want wij zien dat het
toch mogelijk is, het tracé in de Ferdinand Bolstraat boven elkaar te
situeren waar wij lang hebben gedacht dat dit niet zou plaatsvinden. Door
de druk van de inspraak is dat toch gelukt. Het tracé lijkt vervoerskundig en
stedenbouwkundig beter dan het oorspronkelijke Boerenweteringtracé,
maar nu komt de inspraak in De Pijp en die moet net zo serieus worden
genomen. Wij vragen het College om geen tijdsdruk uit te oefenen. Het kan
niet zo zijn dat wij wel twee jaar spreken met de mensen rond de
Boerenwetering en dat, nadat het besluit is veranderd, een en ander in een
maand tijd in De Pijp moet worden geregeld. Daarin moet een zeker
evenwicht bestaan.
Belangrijker is nog het volgende. Het Boltracé is een grotere, weliswaar
tijdelijke bedreiging voor de bestaande omgeving dan het
Boerenweteringtracé.
Daarom is er alles aan gelegen om in overleg met het stadsdeel, het
bedrijfsleven en de bewoners in de Pijp een economisch plan te maken dat
garandeert dat de bruisende ondernemers en bewoners van nu ook n de
opening van de metro nog even bruisend zijn en inmiddels niet failliet zijn
gegaan. Wat ons betreft zal hiervoor ook geld van het grote-stedenbeleid
moeten worden ingezet. Neemt het College het initiatief?
Amsterdammers vinden in het algemeen dat onze stad moet leven en dat
het goed is dat wij kantoor- en bedrijfslocaties ontwikkelen, maar als wij
met een voorstel komen voor hoogbouw, wordt vaak gezegd dat de rest van
de stad dan wordt gedegradeerd tot een soort van Madurodam. Willen wij
de scheggen bebouwen tussen de lobben van de stad of willen wij aan het
water dat aan de stad grenst bouwen, dan is dat al snel een ecologische
ramp. Willen wij inbreiding in de bestaande stad - die ervaring hebben wij
al - dan dreigen wij de toch al zo zwaar belaste stadbewoner zijn laatste
"groentje" af te pikken. Het stuit steeds op groepen. Wat dan overblijft is
helemaal niet bouwen en dat stuit, als het goed is, op ons allemaal. Wij
zeggen: "Amsterdam moet net zo mooi blijven als Venetië, maar in
tegenstelling tot Venetië wel blijven leven." Plannen maken altijd meer los
bij degenen die er actuele en tastbare nadelen van ondervinden, dan bij de
bevolking in het algemeen, die er abstracte en toekomstige voordelen bij zal
hebben. De oplossing voor dit probleem heb ik niet, maar wel zie ik twee
begunstigende factoren. Wij kunnen twee dingen doen om het beter te laten
verlopen. In de eerste plaats moeten wij zover mogelijk in de toekomst
kijken, bijvoorbeeld tot 2010, en aan iedereen de vraag stellen, welke stad
men in dat jaar wil hebben. Als men dat terugrekent vallen sommige dingen
logisch op hun plaats en andere juist niet. Men heeft meer tijd om de
nadelen die men dan ontdekt te ondervangen en te voorkomen.
Ten tweede moeten wij er voor zorgen dat de discussies zoveel mogelijk
tegelijkertijd worden gevoerd. Zoals premier Kok zijn ministers heeft laten
filosoferen over de agenda van 2000-plus, zo zou de burgemeester de
wethouders kunnen laten filosoferen over Amsterdam in 2010. Mits goed
voorbereid, zou dat als vervolg op Forum Amsterdam dan een interessant
thema voor een stadsgesprek zijn.
In tweede termijn kom ik op het Verkeers- en Inrichtingsplan (VIP)
uitgebreid terug. Ik wil nu slechts in herinnering roepen, dat in 1992 een
"autoreferendum" heeft plaatsgevonden. Het VIP geeft het respect aan, dat
de Raad wilde hebben voor de uitslag van het referendum met een
gebiedsgerichte benadering. Het was weliswaar een referendum met een
lage opkomst en een nipte uitslag, maar het VIP is wel de uitvoering
daarvan.
De PvdA heeft zich veel zorgen gemaakt over de leefbaarheid en de
bereikbaarheid. In een motie hebben wij destijds gesteld, dat ervoor moeten
worden gezorgd, dat jaarlijks de menging van functie goed wordt gemeten,
zodat, als het mis gaat en de bereikbaarheid van de bedrijven in de knel
komt of er alleen maar private garages ontstaan en er per saldo niets
anders gebeurt dan een privatisering van de parkeergelegenheid, kan
worden ingegrepen. Dat kan bestaan uit het voteren van meer geld, het
temporiseren van het weghalen van parkeerplaatsen of beide tegelijk. Wij
missen die effectrapportage. Als wij die hadden gehad, zouden wij sterker
hebben gestaan in de discussie over de uitbreiding van de parkeerterreinen.
Hetzelfde geldt voor de parkeergarages. Bij vorige algemene en financiële
beschouwingen heb ik gezegd, dat een en ander wel traag verliep. Dit jaar
kregen wij wel de startnotities, maar wij hadden de discussie anders
gevoerd als er op dit moment de heipalen hadden gestaan op het
Haarlemmerplein, het Rokin, Bellevue/Singelgracht en de Weteringschans.
Wij willen dat het College de bewoners die nu op de wachtlijst staan en die
door de uitbreiding van de parkeertijden niet kunnen parkeren, substantiële
alternatieven biedt, dus meer dan een boot, meer dan parkeren in
Kraaiennest. Dat moet kostendekkend en met een geolied openbaar vervoer
van en naar die alternatieve plaatsen gebeuren. Het gebrek aan activiteit
leidt op dit moment tot een gebrek aan draagvlak. Actie dus!
Volkshuisvesting is een klassiek en beproefd instrument om gewenste
maatschappelijke verschijnselen te begunstigen en ongewenste
verschijnselen tegen te gaan. Ik geef een simpel voorbeeld. De Raad stelt,
dat segregatie moet worden tegengegaan, waarvoor de volkshuisvesting
moet worden gebruikt. In het college-akkoord is afgesproken dat wij in ons
nieuwbouwprogramma 70% duur bouwen en 30% goedkoop. Het is voor
een sociaal-democraat evident dat men dan niet alleen 70% duurdere
woningen bouwt in de traditionele volksbuurten, maar dat men ook 30%
goedkopere woningen bouwt in de "betere" wijken. Wie schetst onze
verbazing dat onze liberale coalitiegenoten het eerste het beste voorstel van
het College om ook in Buitenveldert en Zuid 30% goedkopere woningen te
bouwen wilden afschieten. Hun argument was dat dit marktcontrair zou
zijn. Inderdaad, maar daarvoor doen wij aan politiek en als men daarvoor
niet aan politiek doet, moet men toch nog tenminste zijn afspraken
nakomen.
Het Kabinet heeft gedreigd het huurprijzenwaarderingssysteem los te
laten en te vervangen door een koppeling aan de onroerende-
zaakbelastingtaxaties. Het Kabinet is van dit onzalige voornemen
afgebracht. Wij prijzen hiervoor gaarne zowel het College als het D66-
raadslid Oranje, die daarvoor in zijn landelijke partij heilzaam werk heeft
gedaan.
Uit de krant mocht ik vernemen dat de VVD vandaag een ingrijpend
ideetje inzake de verkoop van circa 100.000 woningen heeft gelanceerd. Ik
luister graag naar wat de heer Houterman daarover precies zal zeggen en ik
reserveer daarvoor een groot deel van mijn spreektijd in tweede termijn
teneinde daarop te kunnen ingaan. Opvallend is in ieder geval, hoe de VVD
haar ideetjes in tegenstelling tot de andere partijen altijd een paar dagen
vóór de algemene en financiële beschouwingen lanceert. Opvallender is nog,
dat de VVD - weer in tegenstelling tot de andere partijen - er n de
algemene en financiële beschouwingen niet altijd op terugkomt. Wie weet
valt het nu mee.
Wij maken op het gebied van de cultuur het College onder het motto
"beter laat dan nooit" een compliment voor de richting die nu wordt
gekozen bij de drie grote projecten van het vorige Kunstenplan. Het
Leidseplein, de Westergasfabriek en de IJ-oevers zijn door de gevolgde
aanpak het best gediend. Wij zijn echter minder enthousiast over het
nieuwe Kunstenplan; dat is nog volop in discussie. In de bezuinigingsjaren
'80 hebben roerige discussies plaatsgevonden en daarom werken wij nu met
adviesraden en met een Kunstenplan met een looptijd van vier jaar. Er is
nu nog maar eens in de vier jaar discussie, maar dan kunnen wij nog alleen
spreken over de smalle marges die overblijven na de advisering door de
Kunstraad. Een voordeel is wel: rust. Een groot nadeel is echter een gebrek
aan sturing. De taart wordt elke vier jaar iets anders aangesneden, maar
aan de smaak verandert niet veel en ook de omvang blijft ongeveer gelijk.
Wij zien nu, dat een aantal hoofdopgaven niet zo goed is verwerkt in het
concept-Kunstenplan. Voor kunsteducatie is geld uitgetrokken, maar een
overtuigend beleid ten aanzien van alle Amsterdamse jongeren lijkt te
ontbreken. De participatie van de nieuwe Amsterdammers als producent en
consument van kunst is allesbehalve veilig gesteld. Koppeling met de
werkgelegenheidsplannen ontbreekt vrijwel geheel. Nogmaals, het is goed
als het bestuur afstand bewaart, maar men kan ook overdrijven.
Bij dit hoofdstuk maak ik nog een opmerking over de stadsarcheologie.
Stadshistoricus Geert Mak wees ons op het volgende probleem. Amsterdam
heeft drie archeologen, waar Den Haag en Rotterdam er acht hebben en
Londen zelfs honderd. Deze drie rennen zich de benen uit het lijf en
hebben geen tijd om hun vondsten te archiveren en erover te publiceren, dit
terwijl onze veengrond goed conserveert en er veel geschiedenis ligt
opgeslagen. Bij de komst van de Noord-Zuidlijn en de bouw van de
parkeergarages zal veel grond worden omgewoeld. De kans die dit biedt
mogen wij niet missen. Wil het College toezeggen dat het een plan zal
maken om de stadsarcheologie uit te breiden?
Het volgende onderwerp betreft de sport. Het College heeft zich
ontvankelijk getoond voor de fans van het Olympisch Stadion. Hier praten
wij niet over een actieve overheid; het past hier te praten over actieve
burgerij, waarbij met name Piet Kranenberg genoemd en geroemd mag
worden.
Voor ons is de amateurverenigingssport van even groot belang als de
topsport, waarmee het in Amsterdam goed gaat. In de verkiezingscampagne
stelden wij, dat racisme het beste in direct contact met elkaar kan worden
bestreden: op het werk, op school en in de sportkantines. De introductie
van de daarom zo belangrijke subsidie voor kinderen uit stadspasgezinnen is
gelukkig een feit, maar is wel voor verdere uitbreiding vatbaar.
Voor het leven in de compacte stad is het van groot belang dat mensen
ook in de stad buiten kunnen zijn. Daarom wil de fractie nagaan in
hoeverre sportparken en volkstuinen een meer openbare functie kunnen
hebben.
Het volgende punt is dat van het bestuurlijk stelsel. Na het referendum
over de stadsprovincie was er minimaal één gevoel van opluchting: na de
intensieve discussie over de bestuurlijke organisatie, die ongeveer 50% van
ieders tijd opslorpte, konden wij eindelijk weer aan het werk. De PvdA
stelde zelf, dat in de discussie over het stelsel van stadsdelen veel kritiek i
s
gehoord en dat men over elke verbetering moet willen praten. Wij zijn
daarom positief over de geplande stadsgesprekken. Wij vinden het niet zo
verstandig, vooruitlopend daarop, zoals door de VVD op voorhand wordt
bepleit, het gehele stelsel op de helling te gooien en dat zelfs nog voor 1998
te willen uitvoeren. De discussie over de stadsdelen moet een
kwaliteitsdiscussie zijn. Het is heel goed denkbaar dat een van de
uitkomsten van die discussie een verandering van de schaal van bepaalde
stadsdelen is.
Het is echter niet goed, de discussie daarmee te beginnen.
Wij zien in essentie twee problemen. In de eerste plaats vinden wij dat er
een onvoldoende afstemming is tussen centrale stad en stadsdelen, vooral
bij stadsdeeloverstijgende kwesties en in tweede plaats zal de kwaliteit van
het politieke bestuur van de stadsdelen moeten worden verbeterd. Het is
voor de meeste politieke partijen niet eenvoudig om voldoende goede
bestuurders te vinden, maar daarvoor behoeft men niet per se het aantal
stadsdelen te verminderen. Mogelijk is het beter, daartoe alleen het aantal
bestuurders per stadsdeel te verminderen. Ook zou de centrale stad de
scholing en opleiding van het kader kunnen helpen verbeteren en kan men
denken aan een experiment met verkiezingen per wijk, in plaats van per
politieke partij. Het past ons overigens als centrale stad wel, hierover met
enige terughoudendheid te praten. Durft iemand beweren dat hier nooit en
te nimmer een kwaliteitsprobleem voorkomt?
Het stelsel dat in 1990 is afgerond en voor veel stadsdelen dus pas zes
jaar bestaat, begint eigenlijk net te draaien. Veel prestaties van de
stadsdelen zijn niet alleen heel behoorlijk, maar zelfs goed. Tal van zaken
worden door hen beter en goedkoper gedaan dan de centrale stad het ooit
deed. Het zijn ook onze partners in het grote-stedenbeleid. Hoe motiverend
is het om de mensen in de stadsdelen nu weer een grootschalige
reorganisatie boven het hoofd te houden? Men kan wel naar voren vluchten,
zoals de VVD doet, en zeggen dat juist omdat het goed gaat men een stap
vooruit kan maken, maar dat vind ik niet erg overtuigend klinken. Ook het
beroep op het "Mokum-gevoel" lijkt op een vlucht naar voren. Bij het
referendum kregen wij slaag voor de opheffing van de gemeente
Amsterdam vanuit dat "Mokum-gevoel". Terecht wordt in Binnenlands
Bestuur van 18 oktober jl. gesteld: "(...) wijst de kiezersuitspraak immers
bepaald niet naar de vorming van grotere, sterkere stadsdelen met de allure
van middelgrote steden als Maastricht, Arnhem of Breda. Met zulke
potente, professioneel bestuurde deelgemeenten wordt Amsterdam pas echt
(bestuurlijk) uit elkaar getrokken. Welke argumenten men hiervoor ook kan
aanvoeren, het staat haaks op de uitslag van het referendum." Wij vinden,
dat de gemeente Amsterdam veel beter kan fungeren als regisseur van
zestien stadsdelen met een gedifferentieerde omvang, dan als scheidsrechter
van zes middelgrote steden. Het getal van zestien is voor ons overigens
beslist niet heilig. In de politieke discussie prikt men elkaar vaak vast op
een bepaald standpunt dat de ander eigenlijk niet heeft, omdat het
gemakkelijker discussieert.
Wel heilig is een inhoudelijke discussie, een brede discussie, waarin
iedereen daadwerkelijk kan meedoen, een democratische discussie, die niet
per se voor de gemeenteraadsverkiezingen behoeft te worden
dichtgetimmerd, een discussie zonder tijdsdruk. Wij zien geen enkele
noodzaak om die discussie anders te voeren.
Ik zal nog slechts kort ingaan op het onderwerp "burger en bestuur". Wij
behoeven ten aanzien van de kloof slechts één extra actie te ondernemen,
namelijk dat wij de burger even serieus nemen als onszelf.
De actieve overheid moet een goede werkgever zijn. Voor sociaal-
democraten is de overheid geen doel op zich, maar een middel. In dat
middel vormt de bureaucratie de Achilleshiel. Men heeft echter van de
PvdA in deze collegeperiode wel veel aandacht gezien voor de
dienstverlening aan de burgers en weinig voor bedisselzucht. Siep Stuurman
heeft echter gelijk als hij zegt dat de overheid burgers en bedrijven heeft en
geen klanten. Het draait dus ook in de gemeentepolitiek van vandaag niet
alleen om service, maar ook om actief sturen en vertegenwoordigen. Willen
wij als politiek goed kunnen sturen en vertegenwoordigen, dan moeten wij
goed kijken naar het instrument waarmee wij dat doen en waarvoor wij
verantwoordelijk zijn. Dat zijn de ambtenaren.
De laatste tijd wordt steeds meer gesproken over topinkomens voor
directeursfuncties. Zij moeten een topinkomen hebben aangezien wij hen
anders niet zouden kunnen werven of behouden. Natuurlijk moet er ook in
de publieke dienst bedrijfsmatig worden gewerkt, maar dat betekent nog
niet dat de overheid gelijk moet worden gesteld met het bedrijfsleven. De
woorden van Siep Stuurman geparafraseerd: de overheid heeft een publieke
taak en is geen commercieel bedrijf. Dat betekent ook dat met andere ogen
gekeken moet worden naar arbeidsvoorwaarden en de werving van nieuwe
mensen.
Om inspiratie op te doen heb ik een aantal in mijn ogen goede
ambtenaren, die met hun capaciteiten zo terecht zouden kunnen in het
bedrijfsleven, twee vragen gesteld, namelijk waarom men bij de overheid
werkt en wat wij als baas voor hen beter zouden kunnen doen om te
voorkomen dat zij weggaan. De antwoorden op de eerste vraag komen op
het volgende neer: bij de gemeente is het product dat men moet leveren
ingewikkelder, complexer en dat is intellectueel bevredigender. En: de
maatschappelijke dimensie maakt het werk belangrijker. Of: wat is er nu
mooier dan te helpen Amsterdam bij elkaar te houden en voor Amsterdam
bepaalde zaken tot stand te mogen brengen? De antwoorden doen denken
aan het citaat van Roosevelt dat op de arbeidsvoorwaarden van toepassing
is: "Het gaat er niet in de eerste plaats om vooruit te komen in de wereld,
maar om de wereld waarin wij leven te vernieuwen". Dat is de essentie van
de publieke dienst.
De antwoorden op de tweede vraag laten helaas zien dat wij als politiek
vaak verre van goede bazen zijn. Op de vraag wat wij beter zouden kunnen
doen, varieerden de antwoorden: gewoon aardiger zijn, minder dédain
hebben tegenover loyale ambtenaren, meer respect tonen voor de expertise
en kwaliteit in de ambtenarij en begrip hebben voor de positie van de
ambtenaar tussen hamer en aambeeld, de schreeuw van de straat en de
grillen van de politiek.
Dit is geen wetenschappelijk onderzoek maar het sterkt ons in de
overtuiging dat wij een gouden instrument in handen hebben, waarop wij
niet zuinig genoeg (kunnen) zijn. Wij moeten het niet zoeken in verhoging
van de topinkomens, maar in de snelle invoering van een sabatical year, job
rotation, optimale cursusmogelijkheden enz. en vooral in een juiste attitude
van de politiek ten opzichte van de mensen die het werk in feite moeten
uitvoeren.
Ik kom aan het slot van mijn beschouwingen. Wij zien, dat een actieve
overheid succes heeft. Het gaat goed met werk, onderwijs, leefbaarheid en
grote projecten. Moeizamer is het gesteld met de bestrijding van de
georganiseerde misdaad en de uitvoering van het parkeerbeleid. Alle hens
aan dek geldt voor de armoedebestrijding.
Wij hebben ook gezien, dat de bal steeds naar de politieke rolt en ook
naar ons moet rollen. Als wij onszelf serieus nemen en netjes zeggen wat
wij doen en netjes doen wat wij zeggen, kunnen wij oplossingen tot stand
brengen, een draagvlak scheppen voor de toekomst van Amsterdam, burgers
recht doen en iets te kiezen geven tijdens de verkiezingen en ten slotte de
ambtenaren als dragers van de stad motiveren, teneinde op die manier
ervoor te zorgen dat ons hoofddoel sneller dichterbij komt, namelijk dat
alle Amsterdammers er daadwerkelijk bijhoren.
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
21ø Motie van 23 oktober 1996 van de raadsleden Van der Laan, Robbers,
Houterman, Köhler, Spit en Van Duijn inzake het stimuleren van nieuwe
Amsterdammers en plaatselijke politieke partijen teneinde bij de komende
gemeenteraads- en stadsdeelverkiezingen een zo getrouw mogelijke
afspiegeling tot stand te brengen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 525, blz. 2775).
De motie is voldoende ondersteund en wordt terstond in behandeling
genomen.
De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Traditiegetrouw wil ik
beginnen met op te merken dat wij deze algemene en financiële
beschouwingen zien als een belangrijk raadsdebat, maar ook als onze
verantwoording richting bevolking en bedrijfsleven, ook als een soort van
algemene aandeelhoudersvergadering ten opzichte van het gemeente-
personeel, met name de directeuren van de gemeentelijke diensten en
bedrijven. Wij zijn blij, dat deze keer de directeuren De Nijs (GSD) en
Gerson (Gemeentelijk Grondbedrijf) op de tribune zitten; dat zijn er in elk
geval twee meer dan vorig jaar. De VVD is ervan overtuigd, dat tijdens de
avondzitting alle directeuren van onze diensten en bedrijven op de
ambtenarentribune aanwezig zullen zijn.
(Wethouder STADIG: U vergeet de heer Faber, directeur van de
Dienst Riolering en Waterhuishouding Amsterdam.)
Ook deze heet ik dan hartelijk welkom.
Geloof in eigen kunnen. Jaar in jaar uit wordt bewezen dat
Amsterdammers chauvinistisch en trots op hun eigen Mokum zijn. Geen
zelfoverschatting of zelfgenoegzaamheid, maar een teamspirit van vechten
voor elkaar in plaats van vechten met elkaar. Bevolking en politiek zouden
niet tegenover elkaar moeten staan en het kunstmatige begrip "kloof" zou
uit onze vocabulaire moeten worden geschrapt, of, om de heer Van der
Laan te citeren: "Amsterdammers hoeven geen gelijk te krijgen, als ze maar
serieus worden genomen en er naar hen wordt geluisterd". Die slag in het
saamhorigheidsgevoel tussen overheid en bevolking en tussen bevolkings-
groepen onderling is onze grootste bestuurlijke uitdaging in het streven
naar gemeenschapszin. Dit vraagt om perspectief, want bij perspectief kan
men ook van burgers en bedrijven geduld vragen.
In de afgelopen jaren zijn er veel initiatieven genomen en veel individuele
college- en raadsvisies ontwikkeld. Het zijn allemaal verdienstelijke
postzegels, maar zij zijn niet geordend en geselecteerd in een overzichtelijk
album. De VVD doet de suggestie, min of meer in het verlengde van het
door de PvdA gestelde, om al die bouwstenen, hoe onze stad er in de
volgende eeuw uit moet zien, handzaam in kaart te brengen. Het vele
toptalent dat wij in Amsterdam hebben moet een "Perspectievennota 2000"
opstellen. Niet het zoveelste praat- of discussiestuk, maar een "Manifest
voor Mokum". Ik zal daartoe een motie indienen.
Bij zo'n koers richting 2000 en verder past ook voor bevolking en
bedrijfsleven een zichtbare kapitein. In liberale kring weet men ook, dat er
staatsrechtelijke fijnproevers zijn die kanttekeningen plaatsen bij een
benoemde burgemeester. VVD'ers kunnen echter prima uit de voeten met
een beeldbepalend boegbeeld dat gezicht geeft aan het gemeentebestuur.
Wij twijfelen er niet aan, dat onze burgemeester ook deze ambitie heeft en
er voor alle democratische partijen in zal slagen, deze integrale visie en
vertrouwen over het voetlicht te brengen. De voorproefjes met betrekking
tot de Noord-Zuidlijn hebben ons wat dat betreft gesterkt in het gevoel dat
deze burgemeester bereid is, ook bij moeilijke onderwerpen voor de
troepen uit te lopen en voor het gemeentebestuur op de bres te staan.
Hiervoor onze complimenten!
Ik zal vervolgens enige aandacht besteden aan deze paarse coalitie. Ik wil
daaraan voorafgaand eerst de "oppositie" - de heer Spit vindt dit terecht
een verkeerd woord - complimenteren met haar bestuurlijke opstelling ten
aanzien van de stadsbelangen en met haar scherpzinnige opstelling als het
de politiek betreft. De VVD, zowel lokaal als landelijk, wil blijven
investeren in paars.
Voor de VVD is het kenmerk van paars een transparante bestuursstijl.
Het doet ons dan ook deugd dat het College voor de eerste keer een
begroting presenteert met een transparante omslag. Wij hopen dat dit meer
dan symbolisch zal zijn. Voor ons betekent paars: cohesie en redelijkheid.
Paarse partijen zouden moeten opteren voor profileren in plaats van voor
polariseren. Cohesie betekent in zowel de landelijke als de lokale politiek:
niet spelen op de man maar op de bal.
Mijn volgende onderwerp gaat over veiligheid. Wij zeggen het College
dank voor het feit dat het het idee van een robuuste Wallenmanager (V/M)
zo voortvarend heeft aangepakt en dat er in Amsterdam langzamerhand
meer blauw op straat komt. Uniformen zijn geen vloek meer in de kerk en
wij vertrouwen erop dat nog deze week een besluit zal worden genomen om
de rafelige uniformen van het personeel van het Gemeentevervoerbedrijf in
te ruilen voor nette uniformen.
Het politiekorps van onze regio zal de komende jaren veel moeten
presteren en Amsterdam heeft daarom recht op een sterke korpsleiding.
Naar de mening van de meerderheid van de Raad en de bevolking zou
hoofdcommissaris Nordholt nog jaren die functie mogen uitoefenen en ik
ben ervan overtuigd, dat nu hij het besluit om weg te gaan formeel nog niet
heeft genomen, de kans bestaat dat hij tot aan het eind van deze eeuw
hoofdcommissaris blijft. Mocht dat niet het geval zijn, dan wil ik de
Voorzitter in zijn hoedanigheid als burgemeester, niet als korpsbeheerder,
herinneren aan de toezegging die hij in de commissie van advies heeft
gedaan om een profielschets op te stellen en die in de desbetreffende
commissie te bespreken. De vraag is, of hij de mening van de VVD deelt
dat er sprake moet zijn van een open procedure en dat het niet een bij
voorbaat gelopen race mag worden. Een open procedure betekent niet een
participatie van raadsleden in die procedure. De kandidaat dient over een
bestuurlijk charisma en over ervaring te beschikken. Die ervaring behoeft
niet in politiekring te zijn opgedaan; Amsterdam verdient wel de beste
hoofdcommissaris. Als dit al niet het geval is, moet hij of zij wel bereid
zijn om in Amsterdam te komen wonen.
Het College voert voortvarend de VVD-nota "Graffiti - de klad eruit" uit
en het doet nog meer dan wij destijds in de nota hebben voorgesteld. Onze
complimenten hiervoor, met name voor wethouder mevr. Ter Horst. Wij
vragen ons wel af, waarmee wij eigenlijk bezig zijn. Is het iedere dag weer
schoonmaken van de stad geen kwestie van dweilen met de kraan open?
Zouden wij dit verschijnsel niet met wortel en tak moeten uitroeien, niet
door steeds opnieuw met gemeenschapsgeld schoon te maken, maar door
jonge vandalen in Amsterdam in hun kladden te grijpen, of zo preventief
bezig te zijn, dat die jongeren het wel uit hun hoofd laten om onze mooie
hoofdstad zo te bekladden? Ik hoop, dat de wethouders voor Openbaar
Beheer en voor de Binnenstad het de komende jaren eindelijk rustig zullen
krijgen en niet meer behoeven schoon te maken; dan pas is het echte doel
bereikt.
Onderwijs staat gelukkig hoog op de politieke agenda; van veel partijen
krijgt het zeer veel prioriteit. Wij als liberalen hechten veel aan
internationaal onderwijs en internationale samenwerking om de
arbeidsmarkt te verruimen. Wij vinden ook, dat onderwijs "waarden-vrij"
moet zijn. In de jaren '60-'70 hebben wij vaak het gevoel gehad, dat er
sprake was van politieke en maatschappelijke indoctrinatie. Dat gevoel
hebben wij sinds de jaren '80 gelukkig niet meer.
Wij vinden het belangrijk, dat in het onderwijs de taak van de opvoeder
wordt ondersteund in het bijbrengen van normbesef. In de klas en op het
sportveld wordt het vanzelfsprekend om te integreren. De juiste balans
tussen klassikaal en individueel onderwijs, doet recht aan zowel talentvolle
als minder talentvolle, gemotiveerde als minder gemotiveerde leerlingen.
Kortom: evenwicht tussen de "hardware" en de "software" in onze
samenleving.
Computers op school zijn noodzakelijk, maar niet alleenzaligmakend; zij
moeten onderdeel van een interactief instrumentarium zijn. Wij hebben
daarom ook verleden jaar de motie van de heer Van der Laan terzake
gesteund. Elk jaar zullen wij opnieuw moeten bepalen hoe onze
onderwijsgulden het beste maatschappelijk rendement oplevert. De VVD is
bereid blijvend extra te investeren in onderwijs en zal ieder jaar kijken naar
het maatschappelijk rendement; informatisering en computers spelen daarin
een belangrijke rol.
Het doet Mokummers verdriet als zij lezen, dat enkele college- en
raadsleden defaitistisch de handdoek in de ring gooien als het gaat om de
economische toekomst van de binnenstad en dat zij eigenlijk het risico
willen lopen, een museumdorp à la Brugge of het Venetië van het Noorden
te maken. Niets mag minder waar zijn: de binnenstad hoort het kloppend
hart van onze stad te blijven. Succesvolle economische bedrijvigheid kan na
enige tijd verhuizen naar de rand van de stad voor expansie. Dat is geen
schande, maar juist de kracht van de binnenstad. Die doorstroomfunctie is
de kracht, gekoppeld aan een hoog "trilgetal" zodat iedereen zegt: de
binnenstad, daar gebeurt het; een compacte binnenstad die juist gezellig
wordt dank zij de weinige lege ruimte en de soms geïmproviseerde indeling.
Er bestaat een principieel verschil van mening tussen de VVD-fractie en
enkele leden van het College over het punt, dat onze binnenstad schoon
moet zijn en blijven, maar niet steriel moet worden. Tijdens de vorige
beschouwingen hebben wij reeds opgemerkt, dat de binnenstad niet achter
de tekentafel moet worden ontworpen. Wij vinden juist dat haringstallen,
bloemenkramen en het Waterlooplein als een lust en niet als een last
moeten worden beschouwd. Wij vinden dat de binnenstad zich moet
kenmerken doordat de uitzondering wordt gecultiveerd. De binnenstad
leent zich niet voor blauwdrukken en een tekentafel-benadering. Is het
College het eens met de VVD dat wij optimistisch moeten zijn ten aanzien
van de binnenstad en dat het ambitieniveau ouderwets hoog zou moeten
blijven?
Voor de werkgelegenheid is allereerst het midden- en kleinbedrijf (MKB)
de motor van onze stad. Detailhandel en horeca spelen daarnaast ook nog
een belangrijke rol in sociale leefbaarheid, sociale controle en sociale
veiligheid in veel woonbuurten. De winkeliers in Amsterdam hebben het
niet gemakkelijk. De heer Van der Laan heeft daarvoor al een motie
aangekondigd. Wij delen de mening, dat het MKB-beleid in Amsterdam
naast stadsdeelbeleid heel duidelijk beleid van de centrale stad moet zijn.
Wij zouden een aantal initiatieven kunnen ontwikkelen en ik heb dan ook
de eer, samen met de PvdA een motie in te dienen om een actieplan op te
stellen en een commissie voor de winkelbuurten van de grond te tillen. Wij
doen daarvoor een aantal voorstellen, zoals het dag en nacht doorwerken
van bouwvakkers bij grote renovaties; hertaxaties voor ozb-verlaging bij
winkelgebieden die een andere status hebben gekregen; meer Melkert-
banen; een ander aangiftesysteem van winkeldiefstal. De overheid moet
meer bijdragen aan cursussen terzake van alarmsystematiek enz. Wij
moeten ook een schuldsaneringsplan hebben waardoor kleine zelfstandigen
op dezelfde manier kunnen worden geholpen als andere Amsterdammers
die in financiële nood komen. Dit is een politieke vraag, die wij allen in
de komende tijd moeten beantwoorden.
Ik vraag speciale aandacht voor het stadsdeel Zuidoost. Het is een
stadsdeel met een ideale schaalgrootte - circa 100.000 inwoners - maar
helaas ook een stadsdeel met de nodige structurele problemen. De
stedenbouwkundige vernieuwing begint zichtbaar vruchten af te werpen. De
sociale vernieuwing komt echter moeizaam van de grond en behoeft
krachtige impulsen. De westkant van het stadsdeel bloeit in economisch
opzicht, maar de inwoners aan de oostkant plukken daar nauwelijks de
vruchten van. Alle betrokkenen in Zuidoost - het is ook hartverwarmend
als men daar op werkbezoek gaat - hebben het gevoel van "erop of
eronder". Dat geldt voor de komende tien jaar en de VVD denkt dat het
een kwestie is van alle hens aan dek om in goede regie tussen de centrale
stad en het stadsdeel een deltaplan op te stellen. De beste ambtenaren
moeten geselecteerd worden en van alle partijen moeten de beste politieke
bestuurders worden gerekruteerd ter ondersteuning van het hardwerkende
stadsdeelbestuur. Ieder jaar kan een verloren jaar zijn en daarom stelt de
VVD voor om te bekijken of de centrale stad bepaalde voorfinancierings-
lasten voor haar rekening zou kunnen nemen als bepaalde investeringen in
Zuidoost naar voren zouden kunnen worden gehaald. Zuidoost zou een
stadsdeel moeten worden met een leefklimaat dat een duidelijke
kompasrichting heeft: tolerant, zonder discriminatie, respectvol,
ondernemend, verantwoordelijk, zelfredzaam, hulpvaardig, kleurrijk,
intercultureel en bruisend. Zuidoost mag geen zwart-wit probleem worden,
maar de problemen moeten wel openhartig zwart op wit komen. In het
stadsdeel waar Ajax zeer zeker kampioenstitels gaat veroveren, moet het
stadsdeel zelf op vele terreinen kampioen worden. Het begin van een goed
deltaplan zou kunnen zijn als wij de Bijlmerbajes in de toekomst gaan
noemen zoals die in werkelijkheid heet en als wij het begrip Bijlmer in de
toekomst stapje voor stapje op de achtergrond laten verdwijnen. Ik dien een
motie terzake in.
Ik kom aan het onderwerp volkshuisvesting, met name de koopwoningen
in Amsterdam. Liberalen zijn ervan overtuigd dat, als mensen een bezit
verwerven, zij zich extra verantwoordelijk, trots en zelfredzaam zullen
voelen, waardoor de woonomgeving en de sociale samenhang verbeteren.
Uit buurten zonder koopwoningen verdwijnen geleidelijk de
middeninkomens; dat is slecht voor de buurteconomie en voor de cohesie in
de samenleving en geeft een ongewenste tweedeling. Ook vanuit milieu-
overwegingen willen wij wonen en werken dicht bij elkaar houden.
Als huurders in staat worden gesteld, hun woning te kopen, als een recht
en niet als een plicht, zullen velen daarvan gebruik willen maken. Wij
zouden dan een nieuwe categorie woningen in Amsterdam kunnen
introduceren, namelijk de sociale koopwoningen, met name voor inkomens
onder het niveau van de middeninkomens; dat zou onze stad veel te bieden
hebben. De VVD wil, dat overheid en woningcorporaties samen in de
komende jaren bestaande woningen van de huursector naar de koopsector
zullen transformeren. Wij denken daarbij in eerste instantie aan een
contingent van 50.000 woningen; bij elkaar zouden dat naar onze mening
100.000 woningen kunnen worden, waardoor in Amsterdam in de toekomst
eenderde van ons woningbestand aan koopwoningen voorradig zou zijn. Dit
is ongeveer te vergelijken met het niveau van Utrecht en Den Haag. Ik dien
een motie terzake in.
Ik wil vervolgens een pleidooi in twee richtingen houden voor het
parkeerbeleid. In de eerste plaats is dat een ondersteuning van het
bestaande beleid en in de tweede plaats een pleidooi voor een aanpassing,
voor nieuw beleid. De VVD heeft zich politiek gecommitteerd aan de
uitvoering van het VIP. Het eindplaatje na aanleg van de Noord-Zuidlijn en
de opening van een groot aantal parkeergarages delen wij. Nu, halverwege
de rit, zien wij problemen waarbij in elk geval de VVD onvoldoende heeft
stilgestaan. Ten aanzien van de bewoners van de stad vinden wij het onjuist
om op dit moment door te gaan met het opheffen van parkeerplaatsen. Wij
menen dat er in goed overleg met alle andere partijen, met name met onze
collegepartners, een herijking van het VIP moet komen; in het
programakkoord is duidelijk opgenomen, dat, als wij het akkoord willen
wijzigen, drie partijen het daarmee eens moeten zijn. De VVD staat
onvoorwaardelijk achter die afspraak.
Wij zien twee problemen voor de bewoners van de binnenstad, namelijk
een financieel en een maatschappelijk probleem. Het hebben van een auto
in de binnenstad is in vele gevallen geen luxe, maar een belangrijke
levensbehoefte. Wij willen voorkomen dat de binnenstad straks alleen nog
betaalbaar is voor Mercedes-rijders of mensen die parkeerkosten fiscaal
kunnen aftrekken.
Bij de herijking van het VIP dient naar onze mening tevens de prijs van
de parkeervergunning ter discussie te komen. Dit mag geen melkkoe zijn en
moet - zoals eerder al is toegezegd - een onderdeel zijn van het
koopkrachtplaatje van de bewoners van de binnenstad. Onze inzet bij die
discussie zal zijn, dat het tarief voor de bewoners van de binnenstad zou
moeten worden gehalveerd, waardoor het op het gemiddelde van de andere
stadsdelen zal uitkomen. Deze operatie kost structureel 3,5 miljoen gulden
en leidt tot een verlaagde opbrengst voor het Parkeerfonds of een verlaagde
uitkering aan de algemene middelen. Als men zoiets voorstelt, moet er
boter bij de vis komen. De VVD realiseert zich, dat, als zij politiek gezien
haar gelijk op dit punt krijgt, daarbij past: voor wat hoort wat. Wij menen
dat het verstandig zal zijn om, teneinde bureaucratie en administratie te
verminderen, de vergunning niet per drie maanden maar per jaar uit te
geven. Tevens dient ter bevordering van het kortparkeren een systeem van
blauwe zones en blauwe kaarten te worden onderzocht.
De VVD zou het VIP-beleid op twee punten willen herijken, in de eerste
plaats als het gaat om het voor de komende paar jaar opheffen van
parkeerplaatsen en in de twee plaats het drastisch verlagen van de kosten.
Ons laatste onderwerp betreft de prioriteit voor vrije tijd. Wij zien
aankomen, op basis van positieve, maar ook van negatieve redenen, dat
steeds meer mensen over steeds meer vrije tijd beschikken. De maatschap-
pelijke paradox is, dat mensen met veel vrije tijd meestal weinig koopkracht
hebben. Dit impliceert, dat vele Amsterdammers vele uren per week
behoefte zullen hebben aan goedkope of gratis recreatie. Enerzijds biedt de
Stadspas soms soelaas, anderzijds dient ons stedelijke recreatie significant
te worden verbeterd. In een compacte stad met hoge verdichting moeten wij
de openbare ruimte en het groen gaan inrichten met een hoge recreatieve
gebruikswaarde en toegankelijkheid. De VVD wil intensief gebruik maken
van de openbare ruimte en dat is heel iets anders dan het creëren van open
plekken. De parken in onze stad hebben een belangrijke groene-longfunctie,
maar zijn met name ook een sociale ontmoetingsplaats en recreatiegebied.
In de sector kunst en cultuur zouden wij nog meer kunnen doen door
bijvoorbeeld voor minder draagkrachtige groepen op speciale tijden een
aantrekkelijk aanbod te doen. De hopelijke redding en renovatie van het
Olympisch Stadion zou ook kunnen passen in een eigentijds aanbod van
recreatie-alternatieven. Het hebben van bepaalde voorzieningen, zoals een
jeu-de-boules-baan om de hoek biedt vele iets oudere Amsterdammers
gratis sociale en sportieve recreatie. Een fietsbeleid - ik steun van harte de
nota's ter zake die door GroenLinks zijn uitgebracht - en een beleid ten
aanzien van het benutten van de waterkanten in Amsterdam worden door
ons zeer positief benaderd. Zwembaden zijn niet alleen "lastposten", maar
ook "lustposten", met name van belang voor kinderrijke bevolkingsgroepen
en senioren die lichaamsbeweging zoeken. De VVD vraagt de wethouder
voor Recreatie in 1997 een integrale collegevisie te willen coördineren
inzake de recreatiebehoeften en recreatiemogelijkheden van
Amsterdammers in 2000.
De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
22ø Motie van 23 oktober 1996 van het raadslid Houterman inzake het
opstellen van een perspectievennota met als werktitel: Manifest voor
Mokum (Gemeenteblad afd. 1, nr. 526, blz. 2775).
23ø Motie van 23 oktober 1996 van de raadsleden Houterman en Bouma
inzake het transformeren van (sociale) huurwoningen in (sociale)
koopwoningen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 527, blz. 2776).
24ø Motie van 23 oktober 1996 van het raadslid Houterman inzake het
opstellen van een deltaplan voor de investeringen in maatschappelijke
infrastructuur in Zuidoost (Gemeenteblad afd. 1, nr. 528, blz. 2777).
25ø Motie van 23 oktober 1996 van de raadsleden Houterman en Van der
Laan om ten behoeve van de kleinschalige winkelsector een actieplan Werk
aan de Winkel op te stellen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 529, blz. 2778).
De moties worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. Het College geeft aan de
inleiding op de missive de titel mee: "Een stad die leeft bouwt aan haar
toekomst".
Het is de derde begroting van dit slagvaardige en daadkrachtige College;
zij behelst tevens een midterm review en het is de eerste begroting die
onder aanvoering van wethouder Peer is gemaakt. Dit is een goede
aanleiding om missive en financiële voorstellen te bezien met name vanuit
de economische betekenis. Het College daagt ons uit, terug te kijken naar
de start, maar dat wel te doen met het oog op de toekomst en de toekomst
is iets waarin men investeert. Hoe zit het met de stad als investerings-
platform?
De stad leeft. Links en rechts ziet men voorbeelden van verlevendiging
van de stedelijke functies, met name in de binnenstad. De winkelopen-
stelling op de zondagen, verruimde openingstijden in de horeca, een zomer
vol evenementen: grachtenconcerten en races, Holland-festival of veel
spannender festivals, de Uitmarkt en het Pride-festival, marathons,
Carnaval in Mokum, bloemencorso enz. Eindelijk hebben wij een ook
toeristische bewegwijzering, compleet met misverstanden over wat de
kortste weg is en een aangename wandelroute,
waarbij tot mijn diepe teleurstelling het enige Homomonument van de
wereld niet in de bewegwijzering is opgenomen. Kan het College toezeggen
dat die omissie gelijk met de eerstvolgende verbeteringen wordt hersteld?
Al die dingen bij elkaar genomen: vele tienduizenden mensen komen er op
af en menigeen weigert in de zomer met vakantie te gaan.
De stad is ook aantrekkelijker geworden. In dat verband wijs ik op het
succes van de Dienst Parkeerbeheer en het feit dat er parkeerruimte is
vrijgekomen. Er is zeer veel reden om te blijven geloven dat het
parkeerbeleid werkt en om niet halverwege het lange-termijnplan terug te
schrikken voor de in feite maar al te zeer gewenste effecten van het beleid
die wij nu al op de korte termijn bereiken. Ik zeg dit met name met het oog
op de paragraaf die door de VVD is gewijd aan het parkeerbeleid. Naar
onze waarneming wordt er op het ogenblik zeer veel succes geboekt in het
kader van de aantrekkelijkheid van de stad.
Het is te vroeg om al resultaten te prijzen van de bundeling van krachten
in de Dienst Stadstoezicht, het geïntegreerde veiligheidsbeleid en het
nieuwe horeca- en softdrugsbeleid. Het gevoel is er echter en juist nu moet
de aandacht voor de "gewone handhaving" niet verslappen. Juist van de
snelle uitvoering en zichtbare handhaving van al onze wensen en regels
hangt de geloofwaardigheid van politiek en afzonderlijke politici af.
Er moet D66 nog iets anders van het hart. Jarenlang zijn wij bezig
geweest over het drugsbeleid. In het afgelopen jaar is er een belangrijke
stap gezet: het softdrugsbeleid is in Amsterdam geregeld in het
horecabeleid. Wij scheren softdrugs en harddrugs niet meer over een kam.
Wanneer het College dus in de inleiding en de rest van de missive spreekt
van drugsoverlast, drugsbeleid en drugs als verschijnsel in een grote stad,
en in het hoofdstuk over Openbare Orde en Veiligheid aankondigt, een
geactualiseerde nota over het Amsterdamse drugsbeleid te zullen
uitbrengen, gaat het niet over softdrugs en coffeeshops, maar over
harddrugs, over de overlast daarvan op straat en bijvoorbeeld over de
risico's van nieuwe chemische drugs, die soms ten onrechte nog niet als
harddrugs zijn aangemerkt; een geïntegreerd beleid, maar geen algemene
opeenhoping van verschillende beleidsterreinen. Voor alle zekerheid vraagt
D66 aan de Raad, dit door middel van een motie nog eens te onderstrepen:
nota's over drugsbeleid in Amsterdam gaan niet meer over soft- maar over
harddrugs. Mijn fractie wil dat een duidelijk beleid daadkrachtig wordt
uitgevoerd en dat is zeer beslist iets anders dan "geen raad weten met
uitwassen". D66 distantieert zich van die uitdrukking in de missive.
De aantrekkelijkheid van en het geloof in de stad is voor D66 de rode
draad in het beleid naar de volgende eeuw. Grote en kleine projecten
dragen daaraan bij en moeten daarvoor worden ingezet.
Een stad is iets waar men ingaat. Ik woon zelf op een steenworp afstand
van het Paleis op de Dam - ik breng dat overigens zelden in de praktijk -
maar 's avonds ga ik toch mijn huis uit en de stad in. Wat zoek ik dan op?
Ik zoek niet naar een hoeveelheid vierkante kilometers bebouwde opper-
vlakte, ik zoek niet naar een inwoneraantal, ik zoek niet naar een gemeen-
tebestuur. Ik zoek leven op, activiteit, winkels, ontspanning en cultuur. Wat
daaraan vastzit, drukte, lawaai, neem ik voor lief. Ik verwacht echter wel
kwaliteit, kwaliteit en nog eens kwaliteit. Ik verwacht stedelijke kwaliteit,
geen landelijke kwaliteit: ik verwacht die zaken die alleen maar een groot
centrum van bedrijvigheid en cultuur kan bieden. Daarom woon ik niet in
een dorp; ik wil de stad graag zeer dicht bij de hand hebben en ik woon ook
in de binnenstad als ik voor de keuze zou staan om dat met of zonder auto
te moeten doen. Ook dat moet ik meenemen in mijn afweging. Waar wil ik
wonen en wat heb ik daarvoor over?
Voor menigeen is Amsterdam een belangrijke reis waard. Voor
buitenlanders is Amsterdam meer reizen waard dan voor de bewoners uit
de regio, want die hebben ook zo'n soort centrum. Met de dag groeit de
belangstelling van de eigen burgers, oude en nieuwe Amsterdammers, voor
de eigen stad en haar historie; steeds meer duizenden verdringen zich op de
Open Monumentendagen; drommen burgers hangen urenlang rond bij
opgravingsactiviteiten van de stadsarcheoloog en zijn (luttele) medewerkers,
het Amsterdams Historisch Museum boekt succes op succes bij het
presenteren van oude en jonge stadsgeschiedenis en levensdocumenten van
Amsterdammers. De belangstelling voor de geschiedenis en de wortels van
de Amsterdamse historie blijkt niet uit het tempo waarmee het Kasteel van
de Heren van Aemstel permanent tevoorschijn wordt gebracht, of uit de
omvang van de staf van de stadsarcheoloog. Straks gaan in het hart van de
stad miljoenen kubieke meters ingeklonken geschiedenis op de schop.
Gezien het belang van dit besef en voor het geval het te laat is om aan de
situatie van de stadsarcheoloog iets te kunnen doen dien ik namens mijn
fractie juist hierover een motie in.
Als tweede specifieke aantrekkelijkheid van de stad zou het
kernwinkelapparaat van Amsterdam een enorme meerwaarde moeten
hebben, vergeleken met de winkelcentra in de omgeving. Blijkt dat uit de
inzet van het bestuur van de stad, voor zover het daar invloed op kan
uitoefenen? Zet de gemeente maximaal haar beleidsmogelijkheden in? Als
wij zeggen dat de straten achteruit gaan, wat doen wij dan aan de kwaliteit?
Wordt het instrumentarium van aanschrijvingen, bestemmingsplannen,
leefmilieuverordeningen enz. voor bijvoorbeeld de Nieuwendijk volledig
uitgebuit? Is het geen tijd om huis voor huis, blok voor blok de Nieuwendijk
en de Kalverstraat te rehabiliteren met gebruikmaking van alle middelen op
deze gebieden? Een zeer streng aanschrijvingsbeleid, met een aanbod mee
te denken over de economische belangen van de stad, de straat en de
eigenaar kan misschien tot creatieve oplossingen leiden. Kan het College
toezeggen, dat de mogelijkheid en systematiek van een dergelijke aanpak op
korte termijn worden onderzocht?
De stad herbergt ook inwoners voor wie al die glans en rijkdom niet is
weggelegd. Sommigen omdat ze niet kiezen voor een veel spenderend leven.
Zij vinden het verspillend zo te leven. Er zijn ook veel anderen die in de
binnenstad wonen omdat zij geen auto willen hebben. Er zijn ook andere
Amsterdammers. Veel te veel van onze medeburgers moeten beperkter
leven dan zij zouden willen, omdat het hen ontbreekt aan middelen om aan
al die mogelijkheden te participeren. Technisch gezien hebben wij daarvoor
het armoedebeleid, de aandacht voor de minima, de kwijtscheldingen en de
individuele subsidies, allemaal voor de laagste inkomensgroepen bedoeld,
als zij er al in slagen daarop een beroep te doen. Veel ouderen schamen
zich daarvoor. Hoe lang blijft dat armoedebeleid op die manier "technisch"?
D66 wacht met smart op de reeds lang geleden aangekondigde nota
Armoedebeleid van het College, waarin de samenhang tussen de
allerondersten en de groepen daar net boven wordt meegenomen.
Het kan toch niet zo zijn, dat de situatie dat sommige buurten "gezonder"
zijn dan andere, ongemoeid wordt gelaten? Daarom zijn er zogenaamde
Gezondheids-effectrapportages (GER's) - vergelijkbaar met de MER's -
die bij beleidsbeslissingen zo belangrijk zijn. Hoe gaat het College vorm
geven aan die rapportages waardoor het effect van zijn beleidsvoorstellen
helder voor de beslissende Raad in kaart worden gebracht? Als een van de
grote verhinderingen tot participeren in de maatschappij het feit is, dat men
geen (betaald) werk heeft, moet die belemmering zoveel mogelijk worden
geslecht. Ik kom hierop later in mijn betoog terug; in dit verband is het
noodzakelijk, dat wij ons realiseren, dat werk niet het enige middel tot
participatie kan zijn, als meer dan de helft van de bevolking, zoals jongeren,
ouderen, arbeidsongeschikten en vergelijkbare groepen, daarvoor niet in
aanmerking kan komen. Werk is middel nummer één van de middelen;
participatie is maatschappelijk doel en een absolute voorwaarde voor
maatschappelijke cohesie. In deze discussie en bij deze maatregelen moeten
doel en middel niet worden verward.
Bij deze beschouwingen, waarin immers een midterm review is
opgenomen, kijkt D66 terug vanuit twee gedachten. Aan de ene kant is er
de vraag: wat is de sterkte van de stad als cultuurcentrum en als centrum
voor een bruisend maatschappelijk en economisch leven? Wat heeft het
Collegebeleid daaraan bijgedragen. Maar ook: heeft het College de
potentiële sterkte van de stad uitgebuit voor zijn doelstellingen? Aan de
andere kant is er de vraag, wat het perspectief in dat alles voor de
Amsterdammers is. De geslaagde, werkende Amsterdammers vinden hun
weg doorgaans wel in die stad; zij nemen wel deel aan de samenleving. Wat
is echter voor degenen die daar minder kans toe hadden ingezet voor hun
participatie in de maatschappij?
Laten wij eens een wandeling maken langs de verschillende portefeuilles.
Op het gebied van de ruimtelijke ordening en de volkshuisvesting zijn grote
stappen gezet. Het aanlegbesluit van de wijk Ijburg is een mijlpaal in de
ontwikkeling van de stad, geheel in de lijn van de historie. Sommigen
denken daar anders over; een referendum is in aantocht en over dat onder-
werp kom ik verderop in mijn betoog uitvoeriger te spreken. Het mag niet
gebeuren dat bij de overdracht van die wijk, in 2010, aan het bestuur van
het stadsdeel Zeeburg/IJburg de voorzitter daarvan kan klagen, dat er
"geen rekening is gehouden met de oudere jeugd en dat er onvoldoende
onderwijsvoorzieningen zijn", zoals de stadsdeelvoorzitter van
Slotervaart/Overtoomseveld bij de aanvaarding van Nieuw Sloten zei. Een
stad ontwerpen begint met het voorzien van de functies daarin. Er is niet
alleen ruimte te ordenen, er is ook een leefklimaat te creëren, een stedelijk
leefklimaat: compact en dicht, want dat willen wij in Ijburg: een stad
bouwen, geen tuindorp. Wordt er al gewerkt aan een sociaal/cultureel
programma van eisen?
Straks zal een groot deel van de stad ten zuiden van de binnenstad de
noodzakelijke hinder en overlast moeten accepteren voor de aanleg van de
Noord-Zuidlijn. Wij beschouwen de aanleg daarvan als een investering in de
toekomst. Toch wordt het in de buurt nog door velen als een bedreiging
gezien. Als wij nu besluiten, de activiteiten vanuit verschillende middelen
voor stadsvernieuwing te concentreren in dat gebied, de hele omgeving van
de Ferdinand Bolstraat, de Ceintuurbaan, de Albert Cuypstraat, een extra
impuls te geven, zodat bij de opening van de metro er bovendien een
hoogwaardige woon- en winkelbuurt wordt opgeleverd, snijdt het mes aan
twee kanten. Bovendien worden ook particuliere investeringen uitgelokt, als
wij als gemeente investeren in de kwaliteit van de buurt. Mijn fractie dient
hiertoe een motie in.
Dit brengt mij bij het beeld van de stad, de openbare ruimte; in
Rotterdam noemt men het "buitenruimte", wat volgens ons een veel beter
woord is. Er wordt door veel instanties, projectgroepen, diensten en
afdelingen in "offensieven" of volgens oude systemen iets aan de
buitenruimte gedaan. De bundeling van krachten is begonnen, maar
integrale "beeldkwaliteitsplannen" komen wij zelden tegen. Wie wacht op
wie, portefeuillehouders? Toch kan men niet serieus iets bereiken voor het
stadsbeeld, als niet alles in een beeld wordt samengenomen: bestemming
van functies, gevelreclames, herstel van beschadigingen, ook van
monumenten en gevels, terrasruimte en straatmeubilair, inrichting van
pleinen en straten. Overigens is er bij mijn weten geen Damplein in
Amsterdam, zoals het College vermeldt in de missive, wel een Dam. Zeer
veel mensen zijn bij deze zaken betrokken en hebben er hun voorkeuren in.
Wij willen een regie op het totaalbeeld van de stad, omdat de stad een
organisch geheel is. Als "product" voor het mondiale toerisme moet de stad
een duidelijke eigen stijl hebben en een verpakking die zichzelf verkoopt.
De herindeling van het Spui is een goede aanzet voor de richting waar het
volgens D66 heen moet. Niet zonder meer dogmatisch "leeg", maar func-
tioneel ingericht en zonder obstakels. Een haringstal is niet altijd een
obstakel, integendeel.
Er moet ook iets worden gezegd over het contact van het bestuur met de
burgers. In de binnenstad zijn in een jaar al circa 500 inspraakavonden
gehouden. Daarmee zijn er problemen. D66 pleit voor duidelijke
kwaliteitseisen aan die ambtelijke functies die met zich brengen dat namens
de gemeente overleg met burgers wordt gevoerd. Waar eisen worden
gesteld, moet ook de mogelijkheid van scholing worden geschapen. Voor de
bestaande teams zal dat in veel gevallen bijscholing betekenen. Wij willen
dat daarvoor geld wordt uitgetrokken en een programma opgesteld. De
burgers hebben er recht op, maar de ambtenaren ook, dat er fatsoenlijk
gecommuniceerd kan worden. Natuurlijk is bij goede communicatie
duidelijk, dat insprekers en bestuur verschillende verantwoordelijkheden
hebben. De burgers hebben er recht op dat bestuurders kunnen en durven
kiezen en de verantwoordelijkheid voor hun keuzen accepteren: niet alleen
het College moet krachtdadig zijn. In dit verband wil D66 graag diegenen in
deze Raad ondersteunen die eerder maar ook nu pleiten voor een
ingrijpende omvorming van de communicatie in deze gemeente; ik noem de
heer Spit.
Wij staan voor Ijburg, vrijwel raadsbreed. Daarvoor is een referendum in
aantocht. Het initiatief in de communicatie over die plannen moet
natuurlijk niet uit handen worden gegeven. Een goed plan voor de toekomst
van de stad moet met kracht van argumenten worden gepresenteerd. Daarin
moet zijn verwoord wat het belang van de burger is en op welke erkende
problemen het plan het herkenbare antwoord is. Het zou toch te gek zijn
als die plannen door ongelukkige of vertraagde public relations in gevaar
kwamen. Ik zie de tegenstanders van het referendum al klaar staan: het feit
dat de burgers een referendum kunnen vragen krijgt dan de schuld, niet de
falende communicatie van de gemeente. D66 wil niet meemaken, dat de
democratische mogelijkheid voor de burgers om een referendum te verkrij-
gen hun weer zou worden ontnomen. De inzet van D66 is, dat het
referendum winst oplevert voor het besturen van de stad: de burgers zullen
zich laten overtuigen en wij zullen ook een referendum over de Noord-
Zuidlijn en welk volgend onderwerp ook met vertrouwen tegemoet kunnen
zien.
Ik kom aan de stadsdelen. Zojuist is het rapport-Andriessen verschenen;
dat heeft te maken met de indeling van zowel de stad als de regio. Ik stel
vast, dat mijn fractiegenoot Cornelissen met zijn nota "Een vierkante cirkel"
uitstekend werk heeft verricht; zijn invloed is ver buiten de grenzen van
deze gemeente merkbaar geworden. Dat stemt ons tot veel genoegen. Het
heeft natuurlijk wel invloed op de visie die wij daarbij hebben over de vraag
wat er met de stadsdelen wordt gedaan.
Voor D66 staat in de discussie over de bestuurlijke inrichting de
dienstverlening aan de burger centraal. Wij staan een bestuursmodel voor,
waarin de bewoner en de dienstverlening die hij mag verwachten en ook
eisen van zijn overheid, richtinggevend zijn. Onze gedachten gaan daarom
primair uit naar een tamelijk fijnmazige rayonstructuur, die de hele stad
omvat, voor de ambtelijke uitvoerende taken. Vervolgens zouden wij in
samenspraak met de bestaande stadsdelen naar een clustering van deze
uitvoeringsgebieden willen, tot 6 à 10 bestuurlijke stadsdelen. Met andere
woorden: de schaal van de uitvoeringsorganisaties en de bestuurlijk-poli-
tieke schaal zijn niet aan elkaar gelijk. Van het een moet men meer
fijnmazigheid hebben en van het andere juist minder. Zodoende kunnen
naar ons idee de voordelen van groot- en kleinschaligheid op goede en
verantwoorde wijze aan elkaar worden gekoppeld. Wij hebben er de
voorkeur aan gegeven om eerst in onze partij deze discussie met elkaar te
voeren en willen daarvoor ook de maand november gebruiken. Eerst daarna
zullen wij met een definitief standpunt naar de Gemeenteraad komen. Dat
past ook perfect in het tijdschema zoals het College zich dat heeft
voorgenomen.
De Raad heeft bij het programakkoord 100 miljoen gulden ingezet voor
werk. Een baan is immers het meest directe middel om aan het
maatschappelijk leven deel te nemen. Er moeten in deze periode 10.000
banen bij komen. Hoe hoog deze taakstelling wordt opgenomen, is voor de
verkiezingen en daarna gebleken uit de inzet van de lijsttrekker van de
PvdA en de wethouder voor Werk: de kiezers hebben begrepen dat zij er te
zijner tijd op afgerekend willen worden, maar de doelstelling "werk, werk
en nog eens werk" is niet die van een partij, maar van deze hele Raad en als
zodanig opgedragen aan het College. Het vorig jaar vroeg ik ook bij de
algemene en financiële beschouwingen, of wij "op schema" waren. Mij
hadden toen signalen bereikt, dat een en ander stroever verliep dan
gewenst. Het College verzekerde mij dat de streefcijfers nog recht overeind
stonden en konden worden gehaald: het schema klopte. Toch lees ik - niet
alleen tussen de regels door - in de inleiding op de begroting van dit jaar
dat het misschien niet goed genoeg gaat. De doelstelling van de 10.000
banen staat onder druk. Hoofdstuk II heet: Een "keer ten goede" in
Amsterdam. De heer Van der Laan heeft daarop gewezen en heeft gezegd,
dat hij ook die mening is toegedaan. Het klinkt goed. Er wordt gewag
gemaakt van verschillende "keren ten goede", maar anders dan door de
lezer wordt verwacht, is er geen sprake van een constatering, maar van een
voornemen. Het College: "... tracht op het terrein van werk een keer ten
goede te bewerkstelligen". Het moet dus nog komen. Een keer ten goede
die bewerkstelligd moet worden doet vrezen, dat het nu de verkeerde kant
op gaat. Een keer ten goede, die wordt gericht op iets anders dan waar de
aandacht tot nu toe op was gericht, doet vragen of de ingezette lijn dan niet
voldoende opleverde.
Alles bij elkaar is er volgens Monitor Werk van juni 1996 halverwege de
periode sprake van circa 2100 gerealiseerde banen. Er is echter ook
structureel een groot aantal openstaande mogelijke Melkert-plekken: bij
elkaar circa 750. Het toeleiden en leveren van mensen naar de vacatures is
een verantwoordelijkheid van onder andere de GSD, via de trajectplannen
en de RBA-bemiddeling.
Dat brengt mij op een pijnlijk punt. Verontrustend is de ontwikkeling
binnen het werk van de GSD. Voor 1996 stond op de werkbegroting van de
GSD 14 miljoen gulden voor stimuleringsprogramma's. D66 en ook andere
partijen pleitten sterk voor een ruim vrijlatingsbeleid in dit kader: in
deeltijd werken vergroot de participatie en van het verdiende geld wat meer
mogen houden is daarvoor zeer stimulerend. Men werkt zichzelf net iets op
boven het niveau van de totale minima, men ontwikkelt werkdiscipline, men
doet ervaring op en men ontmoet mensen buiten de eigen kring. Van een
dergelijke maatregel profiteren precies de groepen waarop wij ons uitdruk-
kelijk willen richten het meest: alleenstaande vrouwen met kinderen. Op dit
ogenblik is nog slechts 18% van de doelstelling gerealiseerd. Dat zal wel
niet veel meer worden, gezien de gewijzigde inzet van het personeel. Dus
als het College op dit punt zijn zin krijgt zullen de 14 miljoen gulden die
aan het begin van dit jaar nog bestemd waren om toe te vloeien naar
Amsterdammers teneinde hun participatie in de maatschappij te vergroten
straks vrijwel geheel en al besteed zijn aan het in stand houden van het
slecht functioneren van de GSD. Kan het College meedelen, wat op dit
ogenblik precies de haalbaarheid van de doelstelling is die door de Raad is
goedgekeurd? Hoeveel geld wordt dit jaar feitelijk aan de programma's, de
trajectplannen, uitgegeven en hoe groot is de kans dat de GSD toch nog te
kort zal schieten in het vermijden van strafkortingen? Op dit laatste wordt
nu de inzet gericht. Wanneer het College ons niet kan overtuigen van de
noodzaak van de voorgestelde herschikking, zal de Raad zijn eigen
verantwoordelijkheid kunnen nemen en bijvoorbeeld alsnog de
programmagelden kunnen aanwenden voor een actief vrijlatingsbeleid.
Straks hebben wij een strafkorting en geen succes met de programmagelden
en dan hebben wij helemaal niets.
Over de kunsten merk ik het volgende op. Ook van deze portefeuille
geldt: juist deze maanden wordt een structureel programma voor de kunsten
in het Kunstenplan vastgesteld. Deze nuttige werkwijze, die voor veel rust
in de kunstenwereld heeft gezorgd - behalve natuurlijk in de weken van de
vaststelling van een nieuw kunstenplan - is een op zichzelf staande
exercitie. De wethouder voor Cultuur presenteert het plan niet als een
werkgelegenheidsprogramma, al maakt het Kunstenplan meer dan 16.000
banen mogelijk en genereert het nog eens ruim 10.000 banen in de sectoren
er omheen.
D66 zou D66 niet zijn als wij niet nog even een andere midterm review
gaven. Hoe staat het met de samenwerking tussen de partijen in de Raad en
tussen het College en de Raad? Over het serieus nemen van de effecten van
het akkoordbeleid heb ik het al even gehad. Het College heeft een
verfrissende wijziging ondergaan, met behoud van kwaliteit mogen wij wel
zeggen. Het werk en de persoonlijke benadering van beide nieuwe
portefeuillehouders van de VVD spreekt ons tot nu toe aan. Zij staan voor
het gesloten akkoord. Bij onze vrienden, hun fractiegenoten in de Raad,
hebben wij soms het gevoel dat hun verbale bijdragen aan het debat een
alibi moeten vormen voor de achterban voor hun stemgedrag. Altijd
gemakkelijk: de vrienden denken dat men tegen is, maar men heeft met de
tegenstanders nu eenmaal afgesproken voor te zullen stemmen. D66 vindt,
dat akkoordpartijen voor het afgesproken beleid moeten staan, waaraan wij
ons ook gezamenlijk, in een passage over verantwoordelijkheid in het
akkoord, hebben gebonden. Ergens voor staan is meer dan alleen maar
ergens voor stemmen. Het is soms wel heel praktisch want als ik met name
van mevr. Spier merk dat zij zeer veel bezwaren tegen een punt heeft, leun
ik gerust achterover omdat ik er bijna zeker van ben dat zij aan het eind
van de discussie voor het voorstel zal stemmen. Gaat zij daarentegen een
voorstel prijzen, dan maak ik mij ongerust want dat kon dan wel een
uitlopen op een verklaring dat zij het voorstel niet zal aanvaarden.
Onze vrienden van de PvdA-fractie weten ons weer op een andere manier
op verkeerde benen te zetten. Alleen zit hier het verschil niet op het vlak
van voor zijn en tegen zeggen, maar op de ontwikkeling van hun
standpunten. Met kracht bepleiten zij soms krachtige maatregelen zonder
welke hun steun niet aan het collegebeleid kan worden gegeven, omdat het
dan niet krachtdadig genoeg zou zijn. Vervolgens wordt in de erop volgende
raadsvergadering niets meer van die krachtige inzet vernomen. Wat is er
mis aan de verklaring: ik heb namens mijn fractie dat-en-dat gezegd, maar
wij zijn om die-en-die reden van gedachten veranderd? Of: bij nader inzien
was het voorstel van het College toch niet zo slecht dan wij aanvankelijk
dachten?
De oppositie geeft al dan niet met zoveel woorden blijk van de opvatting,
dat oppositie in het monistische systeem van het gemeentebestuur niet
bestaat; GroenLinks door hartstochtelijk het beleid op belangrijke
onderdelen te steunen en het CDA door op zeer veel voorstellen meer als
mede-beleidsvoorbereiders dan als medebestuurders geraadpleegd te willen
worden. D66 blijft proberen het evenwicht te bewaren tussen besturen op
afstand en controle achteraf enerzijds, en al volksvertegenwoordigend
initiatieven nemen en voorstellen doen anderzijds.
Wat de rol van de Voorzitter betreft meent D66 dat zijn gezag nog zou
toenemen, wanneer hij duidelijker aan de Raad liet merken, dat zijn
hoedanigheid als Burgemeester en Voorzitter van de Raad hem boven de
partijen plaatst, terwijl zijn hoedanigheid als portefeuillehouder hem
verplicht met College en Raad om te gaan en rekening te houden als hun
gelijke. Ook mag worden gezegd, dat zijn hoedanigheid als meelevend
burgervader van en in deze stad binnen en buiten dit Stadhuis wordt
herkend en gewaardeerd.
Het gaat om de toekomst van de stad. Tot de grootste economische
dragers van de stad behoren het toerisme en de kunstensector. In de
afgelopen jaren zijn over die sectoren analyses gemaakt en rapporten
geschreven die er alleen maar op neerkomen, dat bestedingen op het terrein
van de stad als toeristisch product en de stad als kunstencentrum
allesbehalve kostenposten zijn; het zijn uiterst rendabele investeringen. Die
beide sectoren worden ook nog gekenmerkt door het relatief zeer grote
aantal arbeidsplaatsen dat zij bieden. Zeer krachtige versterking van juist
die sectoren levert dus direct profijt op voor de Amsterdammers: inkomsten
en werk. Dat is precies waar dit College bij zijn aantreden zijn hoofddoel-
stellingen legde: versterking van de financiële positie en "werk, werk, werk".
D66 vraagt het College om naast de noodzakelijke investeringen in
infrastructuur en bereikbaarheid ook te kijken naar wat daarmee dan
bereikt moet en kan worden bereikt: de stad, levend, bruisend,
aantrekkelijk, druk en tegelijkertijd mooi, top van de wereld, het beste
biedend wat een stad als stad te bieden heeft, historisch, cultureel en
spiritueel, in activiteiten en verschijning. Tegelijk constateert de
fractie van D66, dat verkokering van budgetten en doelstellingen moet
worden doorbroken, ook als het hele grote kokers zijn door het simpele feit
dat de portefeuille Werk, de portefeuille Economische Zaken, de porte-
feuille Kunst en de portefeuille Beheer Openbare Ruimte van elkaar
gescheiden zijn. Die vier samen vormen dat totaalbeeld van de stad. Juist in
deze
vier portefeuilles worden doelstellingen van de andere "koker" gehaald,
terwijl de eigen doelstellingen soms onder druk staan. Ik vraag het College
dan ook, in het jaar 1997, een Cultureel Investeringsplan te maken voor de
stad, waarin aanbevelingen zijn opgenomen over verweving van deze vier
budgetten met het oog op de kwaliteitsversterking van de stad, versterking
van de potentie en van de economische betekenis van cultuur, op basis van
het rapport "De kunsten gewaardeerd" en toerisme als investeringen en
aanjagers van particuliere investeringen en economische bedrijvigheid, en
participatie door het creëren van "echte" banen, met name in de sectoren
kunsten en toerisme. Ik vraag het College, dat plan te maken in 1997 en het
uiterlijk in september te presenteren, omdat aan het eind van dat jaar de
verkiezingen in het vizier komen en de partijen zich over de wenselijkheid
van dergelijke ingrijpende maatregelen en financiële extra injecties kunnen
uitspreken en omdat bij deze werkwijze er dan al een plan ligt vóór de
akkoordonderhandelingen beginnen voor een volgende periode van vier
jaar, waarmee wij immers werkelijk het volgende millennium zullen ingaan.
Ik dien daartoe bij deze, een motie in.
Een stad die leeft bouwt niet alleen aan haar toekomst, maar denkt ook
eerst na over haar toekomst.
De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
26ø Motie van 23 oktober 1996 van het raadslid Robbers om in
toekomstige beleidsvoorstellen drugsbeleid en coffeeshopbeleid geheel van
elkaar gescheiden te houden (Gemeenteblad afd. 1, nr. 530, blz. 2778).
27ø Motie van 23 oktober 1996 van het raadslid Robbers om de capaciteit
en het budget voor de Archeologische Dienst substantieel te verhogen
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 531, blz. 2779).
28ø Motie van 23 oktober 1996 van het raadslid Robbers inzake het
toekomstige station van de Noord-Zuidlijn in De Pijp (Gemeenteblad afd.
1, nr. 532, blz. 2780).
29ø Motie van 23 oktober van het raadslid Robbers inzake het opstellen
van een Cultureel Investeringsplan voor de stad (Gemeenteblad afd. 1, nr.
533, blz. 2780).
De moties worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Wat verdienen
Amsterdammers nu eigenlijk? In januari van dit jaar gaf De Balie een
boekje uit onder de titel "Amsterdam 2005. Toekomst van een kleine
metropool." Wethouder mevr. Van der Giessen schrijft in het voorwoord
dat het gaat om "de eerste aanzet om te komen tot een scenario; het
vormgeven en in stand houden van het sociale weefsel van Amsterdam in
2005". Stephan Sanders geeft in zijn essay voor dit boekje over "De zwarte
middenklasse" aan dat 3% van de Marokkanen, 4% van de Turken en 10%
van de Surinamers een bovenmodaal inkomen van fl 2300 of meer per
maand verdienen. Onder de autochtonen is dat 23%. Daarentegen moet in
Amsterdam 55% van de allochtonen en 40% van de autochtonen zien te
leven
van een minimuminkomen. Deze cijfers spreken voor zich. Sanders zegt
verder dat mensen een bepaald inkomen "verdienen". Daarbij zetten wij wel
vraagtekens. Wij zouden liever zeggen dat veel Amsterdammers een laag
inkomen hebben, maar dat zij beter verdienen.
Er bestaat een opmerkelijke continuïteit in de politiek van de kabinetten-
Lubbers en het kabinet-Kok: de inkomensverschillen in Nederland worden
steeds groter. Of CDA, VVD, PvdA of D66 regeert, op dit punt maakt het
niets uit. Het verschil tussen het gemiddelde en het minimuminkomen
groeit gestaag. Niet alleen worden de rijken steeds rijker, ook worden de
armen steeds armer. De PvdA probeert het nog met pappen en nathouden
maar dat kan niet voorkomen dat de koopkracht van mensen op het
minimum geleidelijk terugloopt. En van pappen en nathouden mag men
toch wel spreken nu er in de rijksbegroting voor 1997 al is voorzien in
speciale koopkracht- en kindertoeslagen in het systeem van individuele
huursubsidie. Met dat soort selectieve compensatie voor algehele
verslechteringen kan men natuurlijk de koopkracht over de hele linie niet in
stand houden. Steeds meer mensen wijzen op de kwalijke gevolgen hiervan.
Dat bisschop Muskens' uitlatingen daarbij nog nieuws blijken te zijn, hoort
op zich in de krant. Gelukkig gaan steeds meer stemmen op die zeggen dat
een echte oplossing alleen gevonden kan worden door een algehele
verhoging van de minimuminkomens. Onlangs wees Thijs Wöltgens hier nog
op; de Wijzen uit het Zuiden moeten dit Randstad-kabinet tot de orde
roepen.
Het armoedevraagstuk raakt veel Amsterdammers, van wie
honderdduizenden van een minimuminkomen moeten rondkomen. De
GroenLinks-fractie heeft dit voorjaar in haar nota "Armoede, doe er wat
aan" een reeks voorstellen gedaan om als gemeentebestuur, binnen de
beperkte mogelijkheden, armoede te bestrijden. Burgemeester en
Wethouders voeren in deze kwestie een aarzelend beleid. Dat spreekt ook
uit de voorgelegde begroting. Positief is het voornemen om de
kwijtscheldingsnormen van de onroerende-zaakbelastingen en de
Afvalstoffenheffing te verruimen. Het College volgt hiermee de
mogelijkheid die de rijksoverheid biedt. Ook is een verdere verruiming
wenselijk. Als voor het recht op kwijtschelding een klein spaarpotje van de
aanvragers buiten beschouwing zou blijven, net als bij het recht op een
bijstandsuitkering, kunnen cliënten van de GSD automatisch kwijtschelding
krijgen. Is het College bereid een zodanige wetswijziging bij de Regering en
het Parlement te bepleiten?
Los van de kwijtschelding zijn voor het overige de voorstellen van het
College op het gebied van de armoedebestrijding mager. Er komt jaarlijks 1
miljoen gulden en volgend jaar eenmalig 2 miljoen gulden extra beschikbaar
voor armoedebestrijding. Over de aanwending hiervan vindt het paarse
College eerst weer een studie nodig. Toen wij het hadden over een
koudetoeslag ging het wel om de winter '95-'96. Waarom wordt het
drempelbedrag voor een vergoeding uit de bijzondere bijstand niet
geschrapt? Dat plan ligt er toch al lang en het geld is er ook! Waarom
worden de bijstandsuitkeringen voor jongeren, die volgens een recent
onderzoek van de Landelijke Vereniging van Instituten voor Sociaal
Raadslieden in Amsterdam tot de laagste van het land behoren, niet
opgetrokken naar een fatsoenlijk minimumniveau? En vooral: waarom de
bijverdienregeling voor cliënten van de GSD niet in ere hersteld? Hier
dreigt de Tweede Kamer Amsterdam links te passeren. Wat dit betreft zijn
wij zeer benieuwd naar de nadere plaatsbepaling van de fractievoorzitter
van de PvdA, gezien zijn uitlatingen over verruiming van de
bijverdienregeling op de 1 mei-bijeenkomst van GroenLinks van dit jaar.
Tegenover dat kleine beetje extra geld voor armoedebestrijding gaat er
- men moet daar even naar zoeken - ook veel geld voor armoede-
bestrijding verloren. Van het bedrag voor de bijzondere bijstand wordt
11 miljoen gulden overgeheveld naar de post "Activering cliënten Sociale
Dienst", maar dit bedrag wordt in 1997 met 7 miljoen gulden verlaagd
omdat deze post toch niet uitgegeven zal worden of omdat er elders wel
bronnen voor beschikbaar zijn.
Dat het zogenaamde activeringsbeleid van de GSD langzaam van de
grond komt, is op zichzelf logisch, want een goede uitvoering van de nieuwe
Algemene Bijstandswet heeft uiteraard prioriteit. In de praktijk blijkt dan
ook, dat de kerntaken van deze dienst niet werk, zorg en inkomen zijn,
maar inkomen, zorg en werk. Wij kritiseren dus niet, dat het College in de
praktijk aan het tijdig en juist verstrekken van uitkeringen prioriteit geeft,
maar wel dat het zijn uitgebreide pretenties, zoals vervat in het beleidsplan
van de GSD, niet waarmaakt. GroenLinks eist niet, zoals de VVD-fractie,
opnieuw een te pretentieus werkplan. Wij willen wel, dat de toeleiding van
langdurig werklozen naar de arbeidsmarkt wordt verbeterd. In het recente
verleden heeft het College met zijn beleid kleine instellingen, die
onvoldoende resultaten zouden boeken, geëlimineerd en deze taak bij de
GSD gelegd, maar vooralsnog kan die dienst dat ook nog onvoldoende aan.
Het interesseert ons minder wie het doet, als deze taak maar wordt
uitgevoerd.
Intussen financiert het paarse College de miljoenen-verslindende
campagne Mokum Werkum. De socioloog Jaap Boerdam schreef hierover
onlangs in NRC- Handelsblad een leerzaam artikel. Ik citeer daaruit enkele
passages; het hele artikel beveel ik overigens ter lezing aan: "Het eerste
resultaat stemt meteen heel treurig. Mokum Werkum is de jolige slogan
waarmee de bijstandsontvanger toegeroepen wordt... Voor de eerste
paginagrote advertentie had het creatieve team acht zeer toffe
Amsterdammers bereid gevonden de werkloze stadgenoot tot de arbeid te
roepen. 'Werken verbetert je leven', zo houdt de zwoel ogende
nachtclubzangeres Gerrie van der Klei de bijstandsmoeder voor en Ed van
Thijn weet uit eigen ervaring: 'Voor Amsterdammers geldt: waar een wil is,
is werk'. Het krankzinnige is natuurlijk dat hier een consultant, een
politicus, een theaterdirecteur, twee voetballers en maar liefs drie
zangeressen gebruikt worden om een werkloze Amsterdammer ervan te
overtuigen dat werken als kaartjescontroleur op een koud metrostation voor
een inkomen dat een paar stuivers boven het bijstandsniveau ligt, het leven
in Mokum zal verrijken. Hoe zeldzaam onwaarachtig klinkt deze boodschap
uit de mond van mensen die in het gewone leven sloten met geld verdienen
door mensen juist van het werk te houden." Een schrijver van ingezonden
stukken kan het allemaal wat ongenuanceerder zeggen dan een gemeente-
bestuurder, maar ik herken zeer veel in de strekking van het stuk.
Het meest positieve oordeel van de GroenLinks-fractie is, dat het doel
van de campagne Mokum Werkum onduidelijk is. Als wij echter wat
kritischer kijken, ook naar de producten die in die campagne verschijnen,
zoals die krant, lijkt het wel een reclamecampagne met als thema dat de
gemeente of de NV Werk wel voor banen heeft gezorgd, maar dat de
werklozen wegblijven. Alsof het zo is dat elke werkloze die zich meldt zo
aan de slag kan. Zonde dat het Schaefer-geld zo wordt verspild!
Dat het met het vervullen van Melkert-banen in Amsterdam moeizaam
loopt, is een feit, maar ligt dat aan de werklozen? Zouden niet eerder de
gestelde functie-eisen te hoog of de beloning voor veeleisende functies te
laag zijn? Of schiet de begeleiding van langdurig werklozen niet te kort? Zo
ja, gebruik dan liever die miljoenen guldens daarvoor.
Dit brengt mij op enkele andere punten van kritiek op het
werkgelegenheidsbeleid van het College, immers het onderwerp waarop dit
paarse College wil worden afgerekend. Met de banengroei in Amsterdam
gaat het redelijk, maar niet bovenmatig, ook niet in de marktsector. De
vraag is hoe dit werk wordt verdeeld en bij wie het terecht komt. Het aantal
werklozen in Amsterdam daalt iets als wij 1 januari 1996 vergelijken met
1 januari 1995. Om meer mensen aan een baan te helpen is verdere
verdeling van betaald werk hard nodig. De gemeente kan hierin een
voortrekkersrol vervullen, maar zij doet dat nog veel te weinig. Het
voorstel, ook genoemd in het Plan-Schaefer, om nieuw personeel voor
maximaal 32 uur aan te stellen, ging onder het motto: liever vier dagen
werk dan vijf dagen werkloos. Dat voorstel is anderhalf jaar nadat dit
College bezig was eindelijk door het College nader uitgewerkt en is
vervolgens in het overleg gegaan. Het lijkt, dat het ergens in het overleg
tussen het College en anderen te zijn zoekgeraakt. Mogen wij hopen dat het
ooit nog eens tevoorschijn komt en dan ook nog tot uitvoering wordt
gebracht?
Wel is er op landelijk niveau voor gemeentepersoneel een 36-urige
werkweek afgesproken, maar de herbezetting van vrijkomende arbeidsuren
is door het College in Amsterdam ondermaats geregeld, met als gevolg: te
weinig nieuwe banen en te hoge werkdruk voor het personeel of
verminderde dienstverlening door de gemeente. Het College gaat in de
begroting uit van 42% herbezetting, voor het overgrote deel te financieren
uit hogere efficiency door flexibele werkroosters en vermindering van de
secundaire arbeidsvoorwaarden. Deze 42% is te weinig. In vergelijking met
andere gemeenten is het mager. In strijd met het bestaande Amsterdamse
beleid en met de landelijke afspraak tussen de werkgevers en vakbonden is
het nu zelfs niet mogelijk om in Amsterdam de deeltijders, die immers al
minder betaalde uren hebben, vrij te stellen van de verplichting nogmaals
5% uren in te leveren. Wij vinden dat niet juist. De GroenLinks-fractie zal
een voorstel indienen om het herbezettingspercentage bij invoering van de
36-urige werkweek te verhogen.
Van belang is ook, aan wie nieuwe banen ten goede komen. Het College
meldt trots dat: "...ruim 40% van de gerealiseerde gesubsidieerde banen
worden bezet door voormalig werkloze etnische minderheden". Is dat nu
een succes? Van de mensen die langer dan een jaar werkloos zijn, komt
45% uit deze groep. Migranten zijn dus nauwelijks evenredig
vertegenwoordigd in de aanvullende werkgelegenheid, terwijl zij juist extra
vaak een baan zouden moeten krijgen om hun achterstand weg te werken.
De werkloosheid onder groepen migranten in de stad is nog steeds
buitensporig hoog: onder Surinamers en Turken 24% van de
beroepsbevolking en onder Marokkaanse Amsterdammers 22%. Voor veel
migranten geldt, dat zij op de arbeidsmarkt te maken hebben met
achterstand - taalkennis, opleidingsniveau - en achterstelling: bij gelijke
opleiding en ervaring worden zij minder vaak aangenomen. Het is een
kerntaak van de overheid, ook van de gemeente, om hieraan iets te doen.
Tot nu toe lukt dat nog te weinig. Het aanstellingsbeleid van de Amsterdam
ArenA, gelegen pal naast de Bijlmermeer, is hiervan een schrijnend
voorbeeld. In de toelichting op de begroting noemt het College de ArenA-
boulevard een "brug naar nieuwe werkgelegenheid" voor de Zuidoost-
bewoners. Bij de ArenA staan zij echter tot nu toe voor een gesloten
poort en dat is dan een project waar de gemeente met geld, aandelen en
commissarissen bij zit. Amsterdammers verdienen een eerlijker
behandeling.
De Wet Bevordering Evenredige Arbeidsdeelname Allochtonen
(WBEAA) is een middel in de strijd tegen achterstelling op de
arbeidsmarkt. Deze wet verplicht bedrijven om ondervertegenwoordiging
van migranten onder het personeel planmatig weg te werken en daarover te
rapporteren. De gemeente voert die wet nu na enige aarzeling uit. De
gemeente dient echter van bedrijven met wie zij zaken doet te eisen dat die
deze wet ook uitvoeren. Als men zaken doet is dat niet te veel gevraagd.
Het College is overigens namens de gemeente commissaris bij tientallen
bedrijven. Hebben al deze bedrijven de WBEAA al uitgevoerd?
Voor GroenLinks is niet iedere vorm van nieuwe bedrijvigheid een
verbetering. De wildgroei van Schiphol heeft niet onze steun. Economische
groei die wel past binnen ecologische randvoorwaarden juichen wij
daarentegen toe, zoals schone vormen van energie-opwekking, duurzaam
bouwen en verbouwen en productie van milieutechnologie. In Amsterdam
valt ook nog veel te doen aan het stimuleren van recyclingactiviteiten. Vorig
jaar is daarover bij de begrotingsbehandeling een motie door de Raad
aangenomen, maar van de wethouder voor Economische Zaken zien we
geen initiatieven op dit vlak. Van kleine tot grote projecten is er toch veel
mogelijk. Kringloopwinkels kunnen professioneel worden aangepakt, mede
door Melkert-banen en door aanloopkosten uit de "Schaefer-middelen" te
dekken, maar nog belangrijker is om de recyclingindustrie in het Westelijk
Havengebied van de grond te krijgen. Daarbij gaat het wel om
hoogwaardige bedrijfsactiviteiten. Het gerommel zonder milieuvergunning
van een bedrijf als Groenrecycling BV spreekt ons niet aan en de praktijken
bij Rutte zijn ook geen goed voorbeeld. Daarom is het nodig dat het
Gemeentelijk Havenbedrijf en het Gemeentelijk Grondbedrijf hierin
sturend en activerend optreden. Om schone bedrijven in deze sector een
kans te geven kan de gemeente er eventueel geld in steken, bijvoorbeeld via
lagere grondkosten. Hiervoor kan wat GroenLinks betreft uit het Fonds
Strategische Projecten worden geput.
Er ligt ook een taak voor de Gemeentelijke Dienst Afvalverwerking,
zeker nu in de bijlage bij het rapport-Van Traa nogmaals is aangegeven dat
de particuliere afvalverwerking gevoelig is voor georganiseerde
criminaliteit. Het plan om een biovergassingsinstallatie bij de AVI-
Amsterdam te vestigen, lijkt ons een mooi begin.
Het beleid, gericht op versterking van de positie van migranten in onze
stad, lijkt bijna stil gevallen. Al snel constateert men dat Amsterdam een
multiculturele stad is geworden en dat er dus geen sprake meer is van
migranten als etnische minderheden en dat daarom het minderhedenbeleid
zou zijn achterhaald. Onze fractie kiest een andere invalshoek. Dat de stad
multicultureel wordt, is op zichzelf niet positief of negatief. Het gaat erom,
dat er groepen mensen zijn die geen gelijke kansen hebben. De overheid
moet een beleid voeren om daar wat aan te doen.
De opvang van nieuwkomers uit het buitenland is wel verbeterd, maar
daarbij gaat het om een krimpende groep. Bij de migranten die hier wonen
is nog steeds sprake van zowel achterstand als achterstelling.
Integratiebeleid, gericht op gelijke kansen en volwaardige deelname aan het
maatschappelijk leven, kan alleen maar slagen als de achterstand en de
achterstelling worden aangepakt. Het College wil volgend jaar het beleid
voor migranten - door het College Minderhedenbeleid genoemd - opnieuw
vormgeven. Het spreekt daarbij in de toelichting op de begroting uitsluitend
over achterstanden en neigt naar het meenemen van migranten in een
algemeen achterstandsbeleid. Dat is ons te mager. Voor specifieke
achterstanden en achterstelling is een specifiek beleid nodig, al dan niet uit
te voeren door algemene instellingen.
Over de uitvoering van de WBEAA heb ik al één en ander opgemerkt.
Wat ons betreft staat positieve actie op de arbeidsmarkt pas in de
kinderschoenen: instroom en doorstroom naar hogere functieniveaus
vereisen nog veel extra maatregelen om te komen tot evenredige
arbeidsdeelname van migranten. Als speciaal project met hoge prioriteit
ziet GroenLinks de Voorschool, waarvoor wij in de nota van ons fractielid
Hulsman voorstellen hebben gedaan. Het gaat daar om het wegwerken van
culturele achterstanden bij Turkse en Marokkaanse kinderen vóór de
leerplichtige leeftijd en het betrekken van de moeders hierbij, teneinde te
voorkomen dat deze kinderen hun schoolloopbaan met een zichzelf
versterkende achterstand beginnen. Het College trekt daarvoor nu een
schamel bedrag uit, dat op zou gaan aan begeleiding en onderzoek.
GroenLinks wil een stimuleringsfonds waaruit projecten van stadsdelen
medegefinancierd worden. Wij zullen daartoe later een amendement met
financiële dekking indienen. Eigenlijk zou er een gemeentelijk
stimuleringsfonds van enkele tientallen miljoenen guldens moeten komen,
vergelijkbaar met de Schaefer-middelen voor werkgelegenheid, waaruit de
gemeente projecten die de integratie van migranten bevorderen
medefinanciert. Enige centrale regie op dit vlak zou naar onze mening niet
misstaan.
Voor migranten is hun rechtspositie een kernprobleem. Onder vorige
regeringen is dat erkend en werd hieraan langzaam iets gedaan. Dat is
echter stilgevallen nu mensen als Bolkestein de tijdgeest verwoorden. De
mogelijkheid om een dubbele nationaliteit te verwerven dreigt door de
VVD en het CDA gezamenlijk om zeep te worden geholpen. Een
zelfstandige verblijfsvergunning voor vrouwen komt er vooralsnog niet en
uitbreiding van het kiesrecht van migranten wordt ook al door het CDA en
de VVD geblokkeerd. Ik ben trouwens benieuwd, wat er bij de
Amsterdamse fracties van die partijen aan wordt gedaan, die hierover
immers wat betreft de verkiezingen van Provinciale Staten een gezamenlijke
raadsuitspraak hebben onderschreven.
De Koppelingswet gaat daarentegen wel door. De gemeente Amsterdam
loopt helaas in het verzet daartegen beslist niet voorop. Toch valt daaraan
nog wel wat te doen. De nieuwe Algemene Bijstandswet kan bijvoorbeeld
wel worden gebruikt om noodvoorzieningen te verschaffen. Het op
voorhand schrappen van 2 miljoen gulden bijstand voor ziektekosten van
onverzekerden heeft onze instemming niet. Wij komen hierop op een later
tijdstip terug.
Gezien de positie van migranten, is belangenbehartiging door hun eigen
organisaties belangrijk en actueel. De gemeentelijke ondersteuning van
stedelijke migrantenorganisaties moet volgens ons vooral op die functie
worden gericht.
De financiële positie van de gemeente is redelijk, al zijn er nog heel wat
tegenvallers op te vangen. De wettelijk verplichte privatisering van de
ARBO-dienst van de GG&GD alleen al kan, als wij de ergste geruchten
moeten geloven, de gemeente zo'n 15 miljoen gulden gaan kosten. Betekent
die redelijke financiële positie dan dat de gemeente geld genoeg heeft? Wij
denken van niet. Er is te weinig geld voor armoedebestrijding, voor
herbezetting van arbeidsuren bij arbeidstijdverkorting, voor aanpassing van
het voorzieningenniveau aan hedendaagse eisen, zoals voldoende geld voor
kinderopvang en voor een project als de Voorschool, om maar enkele
voorbeelden te noemen. Dat het paarse Kabinet vanaf volgend jaar 200
miljoen gulden kort op het Gemeentefonds, waarvan 20 miljoen gulden ten
koste van Amsterdam, is dan ook treurig. De rijksoverheid vindt overigens
wel dat een stad als Amsterdam meer geld moet krijgen ten opzichte van
andere gemeenten. Door de nieuwe verdeling van het Gemeentefonds zal
Amsterdam vanaf 2001 jaarlijks 47 miljoen gulden extra krijgen. De
komende vijf jaar komt er telkens zo'n 9 miljoen gulden bij. Het College
stelt voor, hiervan steeds 6 miljoen gulden te gebruiken voor verlaging van
de onroerende-zaakbelastingen (OZB). Voor de bewoners van Amsterdam
levert dat weinig op: een huurder betaalt voor de operatie enkele dubbeltjes
minder per maand en voor mensen met een minimuminkomen scheelt het
helemaal niets, want hun OZB wordt immers kwijtgescholden. De ozb-
verlaging gaat wel ten koste van belangrijke gemeentetaken en komt vooral
ten goede aan bedrijven en eigenaar-bewoners die het niet nodig hebben.
Voor GroenLinks is het onbegrijpelijk dat het College ook voor de periode
na 1998 nu al wil vastleggen, deze vorm van belastingverlaging ten gunste
van de rijkeren te verkiezen boven voorzieningen voor de Amsterdammers,
uiteindelijk voor in totaal meer dan 32 miljoen gulden per jaar. Dat is echt
een VVD-prioriteit waarvan het ons verbaast dat de PvdA daarmee instemt,
of misschien niet, maar dan horen wij dat graag. Wij stellen andere
prioriteiten en leggen daartoe een amendement aan de Gemeenteraad voor.
Ik kom aan mijn laatste onderwerp. Nu dit College zijn langste tijd heeft
gehad - twee-en-half jaar van de vier jaar zitten erop - is het nodig enkele
opmerkingen over zijn functioneren te maken. Het College zou slagvaardig,
doelmatig en homogeen zijn, zo beloofde VVD-lijsttrekker De Grave ons
namens de paarse partners. Dat valt in de praktijk tegen. De problemen bij
de automatisering van de GSD - het Nieuw Uitkeringen Systeem (NUS),
waarover een conflict ontstond met het Gemeentelijk Centrum voor
Elektronische Informatieverwerking (GCEI) - zijn door de wethouders
Van der Aa en mevr. Van der Giessen allesbehalve slagvaardig opgepakt.
Pas een jaar nadat de Rekeningen-commissie haar vernietigende oordeel
uitsprak, ligt er een rapport over wat eraan zou kunnen worden gedaan en
er moet nog een voorstel van het College komen over de vraag hoe dit
miljoenenprobleem moet worden aangepakt.
Slagvaardig is ook wethouder Bakker lang niet altijd: voor de kunsten in
Amsterdam heeft hij in het overleg met staatssecretaris Nuis een
erbarmelijk resultaat behaald. Ook hij zal toch vinden dat Amsterdam beter
verdient.
Bovenal ontbreekt het aan homogeniteit. Dat de collegepartijen rond de
benoeming van de heer Peer tot wethouder van Financiën rollebollend over
straat gingen, was symptomatisch. Over tal van hoofdzaken in de
gemeentepolitiek ontbreekt het PvdA, VVD en D66 aan eensgezindheid of
werkbare compromissen. Het volkshuisvestingsbeleid van wethouder Stadig
steunt meer op de linkse partijen en soms op het CDA, dan op VVD en
D66. De inbreng van de VVD op dat gebied bij deze beschouwingen
accentueert nog eens hoezeer daarover verschillen binnen het collegefront
bestaan.
Over het erfpachtsysteem verschillen PvdA en VVD fundamenteel van
mening, al zorgt hier het programakkoord nog voor een gewapende vrede.
Het parkeerbeleid, als wezenlijk onderdeel van het Verkeers- en
Inrichtingsplan wordt door de VVD in het publiek bestreden, hoewel deze
fractie er in de Raad mee instemt, zodanig zelfs dat wethouder Bakker
onlangs in het openbaar uitriep: "Ik baal ervan dat de VVD de
coalitiepartners de kastanjes uit het vuur laat halen." De heer De Grave
noemde dat indertijd homogeen.
De D66-fractie in deze Raad schaft de WBEAA liever af dan dat zij die
uitvoert, hoewel deze wet mede op initiatief van haar Tweede-Kamerlid
Kohnstamm tot stand kwam. Dat geldt gelukkig niet voor de PvdA en voor
de VVD.
Over bestuurlijke zaken verschillen de collegepartijen ook diepgaand van
mening, zowel over het belang van een nieuwe provincie op regionale schaal
als over de toekomst van het stadsdeelstelsel.
De gezamenlijke paarse prioriteit "Werk, werk, werk" komt moeizaam van
de grond, waarbij VVD en D66 op de loer liggen om wethouder Van der Aa
hiervan de schuld te geven.
GroenLinks heeft nog overwogen een voorstel in te dienen met als
strekking dat de paarse coalitie eensgezinder aan het werk moet gaan, want
de heer Houterman merkte natuurlijk terecht op dat wij ons bestuurlijk
opstellen als het gaat om het stadsbelang. Een dergelijk voorstel van
GroenLinks leek ons echter een te grote verwisseling van rollen. In ieder
geval komt het gebrek aan slagvaardigheid en eensgezindheid de uitvoering
van het gemeentebeleid niet ten goede.
Kijkend naar het collegebeleid en de opstelling van de collegepartijen is
onze conclusie: Amsterdam verdient beter.
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
30ø Amendement van 23 oktober 1996 van de raadsleden Köhler en
Hulsman inzake een verlaging van de onroerende-zaakbelastingen
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 534, blz. 2781).
Het amendement wordt voldoende ondersteund en terstond in
behandeling genomen.
De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. De fractie van het CDA heeft
haar beschouwingen de titel meegegeven: Het resultaat telt. Ik denk, dat dit
ook de bedoeling van het College is.
De door het College gekozen metafoor: bouwen, Amsterdam op palen, is
een goede metafoor om een beleidsproces weer te geven. Alle voordelen
van de door de Raad gepropageerde planning- en control-systematiek zijn
in een vergelijking met het bouwproces terug te vinden. Het tot stand
brengen van een gebouw vraagt een nauwkeurige voorbereiding en een
uitvoering die geheel volgens plan verloopt. Halverwege de bouwtijd met
trots laten zien dat de palen en de fundering zijn geplaatst, mag dus best.
Minder juist wordt het, als vorenstaande metafoor wordt gebruikt als
excuus voor de constatering dat de beloofde resultaten van het beleid nog
niet zichtbaar zijn. Het is niet juist, zelfgenoegzaam te zijn als het gebouw
in de steigers staat. Het werk is pas gedaan als het gebouw bewoonbaar is.
Daarbij moeten wij ons ook realiseren dat het fundament niet gelegd had
kunnen worden zonder het werk van voorgaande colleges.
Wij zijn van mening dat de trots die uit de missive spreekt op een aantal
plaatsen terecht is. Bij de verdere uitbouw van dat beleid zullen wij het
College dan ook blijven steunen. Wij doelen hierbij op maatregelen die de
leefbaarheid van onze stad verbeteren; de aandacht voor de verbetering
van: communicatie, veiligheid, de openbare ruimte, bereikbaarheid, het
handhaven van de regels, monumenten, kunstgebouwen, de uitbreiding van
het openbaar vervoer en het creëren van nieuwe woonlocaties. Wij hebben
aan deze algemene beschouwingen geen financiële beschouwingen
toegevoegd omdat wij het financiële beleid een evenwichtig beleid vinden.
Wij vonden het daarom redelijk, daaraan niet te veel aandacht te besteden.
Wij zijn het volledig eens met het financiële beleid.
Aan andere gebieden besteedt het College in meer of mindere mate
aandacht en vaak met redelijk succes. Ik zie dat de Voorzitter al zit te
wachten op het woordje "maar". Hier komt het: Maar, waarom is het
College toch zo weinig kritisch bij de evaluatie van het beleid onder het
kopje midterm review? Een gezonde dosis zelfkritiek zou de waarde van dat
stuk aanmerkelijk hebben verhoogd en ook de geloofwaardigheid hebben
verbeterd. Of heeft het College gedacht dat de kritiek vanzelf komt bij de
algemene en financiële beschouwingen in de Raad? Als dat zo is mag ik het
College niet teleurstellen. Ik vraag dan zijn aandacht voor de kwaliteit van
de samenleving.
Ik ga hier geen uitvoerig betoog houden over alle elementen die de
kwaliteit van de samenleving beïnvloeden, maar ik wil wel een paar
elementen in het zoeklicht plaatsen, niet omdat het College voor al deze
punten onvoldoende aandacht heeft, maar omdat moet worden voorkomen,
dat door een gevoel van zelfgenoegzaamheid de drijvende kracht tot
verbeteringen zou verslappen. Wij zijn van mening, dat hier en daar die
zelfgenoegzaamheid uit de missive blijkt.
Een van de onderwerpen bij de kwaliteit van de samenleving is de
communicatie. Zoals wij in onze nota hebben aangeven en ook vorig jaar al
in de algemene beschouwingen hebben betoogd, vinden wij het geven van
vorm en inhoud aan de communicatie tussen overheid en burgers van
dusdanig belang dat in de begroting een apart hoofdstuk, met de
bijbehorende middelen daarvoor, dient te worden gereserveerd. Het College
doet voorstellen tot omvorming van de afdelingen Voorlichting en
Bestuurscontacten tot een afdeling Communicatie. Dat is een voorstel dat
aansluit bij al eerder door het CDA gemaakte opmerkingen over de
afdeling BBO en ook passend in de ideeën, door ons gepresenteerd in de
communicatienota. Het voorstel geeft ons hoop voor de toekomst, maar het
College trekt nog altijd niet de in onze ogen noodzakelijke conclusie dat
communicatie met de burgers een beleidsonderdeel is dat binnen het kader
van de kwaliteit van de samenleving op gelijke voet dient te staan met
bijvoorbeeld veiligheidsbeleid, jeugdbeleid, ouderenbeleid enz.
Communicatie is heden een hoofdonderdeel van het beleidsscala.
Veiligheid is ook een belangrijk element. Wij constateren 7% minder
geregistreerde criminaliteit. Bravo! Een resultaat om trots op te zijn, "maar"
wat minder van een heleboel is niet iets om tevreden bij achterover te
leunen. Het gevoel van veiligheid van burgers en bezoekers in onze stad
komt alleen terug als de criminaliteit nog meer daalt, als mensen zien dat er
meer politie op straat loopt, als burgers zien dat door de overheid gestelde
regels ook werkelijk worden gehandhaafd, als krachtig wordt opgetreden
tegen allerlei vormen van overlast, als de bezorgdheid over toenemende
gewelddadigheid door jongeren door daden wordt gekeerd, als een gezonde
sociale controle wordt bevorderd en als ook burgers bereid zijn elkaar in
nood bij te staan.
De integratie van nieuwe Amsterdammers in onze samenleving heeft ook
met de kwaliteit van de samenleving te maken. Als er één onderwerp is
waarbij tevredenheid niet op haar plaats is, is het wel bij de integratie van
nieuwe
Amsterdammers. Zij zijn vaak werkloos, wonen in de slechtere huizen en de
schoolprestaties van veel kinderen blijven achter. Belangrijker nog lijkt een
ontbreken van gevoel van maatschappelijke betrokkenheid van deze
groepen. Een nieuwe impuls voor het integratiebeleid is broodnodig.
Tegelijkertijd vraagt de CDA-fractie zich af of het College hiervoor de
juiste aanpak zal weten te vinden wanneer het de zelforganisaties (moskee,
Ramadan en koffiehuis) van minderheidsgroepen als een barrière voor
integratie lijkt te beschouwen. Het College gaat niet aan de problematiek
volledig voorbij, maar het verbaast mij wel dat het spreekt van dat andere
Amsterdam, het Amsterdam van de nieuwe Amsterdammers. Dat klinkt
negatief. Het spreekt zelfs van een natie in een natie. Wij erkennen uit onze
traditie de waarde van verzuiling als instrument in de emancipatie van
bevolkingsgroepen. Het College erkent onzes inziens onvoldoende de
waarde van zelforganisaties en identiteitsgebonden organisaties. Juist deze
organisaties zullen de profilering en positie van minderheidsgroepen in
onze stad versterken. De aanwezigheid van nieuwe Amsterdammers moet
als een verrijking worden ervaren, ook als zij niet door integratie hun kleur
verliezen maar juist door het organiseren van activiteiten in groeps-
verbanden hun eigen identiteit behouden.
Laten wij vanuit dit gezichtspunt eens naar het jeugdbeleid kijken en ons
daarbij ervan bewust zijn dat ruim 50% van onze schooljeugd van
allochtone afkomst is. Veel kinderen bevinden zich in een achterstands-
situatie. Die situatie is niet synoniem met een allochtone achtergrond. Deze
kinderen dreigen op vele manieren tussen het wal en het schip te raken. Zij
leven vaak in een achterstandsbuurt, in een gezin met één ouder of een laag
gezinsinkomen. Het gaat vaak ook om kinderen uit grote gezinnen. Deze
kinderen hebben al vanaf het begin van hun schoolloopbaan te maken met
een achterstand. Zij zijn over het algemeen geen lid van een vereniging,
participeren niet in buitenschoolse kunst- en cultuureducatie en hebben
weinig voorzieningen als telematica tot hun beschikking; zaken die de
sociale en emotionele ontwikkeling van een kind positief kunnen beïnvloe-
den als zij wel aanwezig zijn. Door omstandigheden zijn niet alle gezinnen
in staat, een kind een stabiele thuissituatie mee te geven. Ook dit heeft een
negatieve invloed op de ontwikkeling van een kind. De school is echter bij
uitstek het medium dat kan optreden bij het signaleren van problemen in de
achtergrond van het kind, maar de school kan ook de hand bieden in het
geven van oplossingen. Daarbij is het van belang, niet alleen aandacht te
geven aan het kind en zijn schoolprestaties, maar juist ook aan de thuissi-
tuatie. De school moet daartoe dan wel faciliteiten krijgen. Zo moet het
bijvoorbeeld mogelijk worden, het schoolgebouw open te stellen voor
activiteiten gericht op de ouders. De school is immers een bekende voor de
ouders en dat kan de drempel om deel te nemen aan activiteiten als opvoe-
dingsondersteuning, zo men wil gezinsondersteuning, maar ook
alfabetisering verlagen. De school kan de toegang tot verenigingen
stimuleren en door middel van financiële ondersteuning mogelijk maken.
Het gaat dan natuurlijk niet alleen om sport, maar ook om individuele
kunst- en cultuureducatie. Een efficiënter gebruik van middelen moet dit
mogelijk maken.
Er dient een intensieve samenwerking tot stand te komen tussen het
onderwijs en het jeugdbeleid. Er zijn nog altijd te veel schotten tussen de
verschillende instellingen en ook in de ambtelijke organisatie. Deze
schotten verhinderen vaak een geïntegreerde aanpak van de problemen van
jongeren. Een voorbeeld van
integraal beleid is de aanpak van het schoolverzuim. Het beleid onder de
titel "Bij de les blijven" staat goed in de steigers. Nu gaat het echte werk
beginnen.
Ook in het bereiken van de jeugd kunnen identiteitsgebonden organisaties
een belangrijke rol spelen. Daartoe moet de overheid deze instellingen
stimuleren om gebruik te maken van de eigen kanalen om jongeren te
bereiken.
Ik kom aan het ouderenbeleid. Waar zijn de beleidsplannen voor onze
ouderen in deze begroting? Hoe staat het eigenlijk met het ouderenbeleid
in onze stad? Wij weten dat de wethouder op provinciaal en op rijksniveau
haar uiterste best doet om op het gebied van verzorgingsmogelijkheden
voor ouderen nog te redden wat er te redden is. Als zij dat gevecht niet
leverde en als de ontwikkeling van het beleid aan de bewindvoerders op die
hogere trappen werd overgelaten, zou de ramp voor ouderen in Amsterdam
helemaal niet te overzien zijn. Ik gebruik het woord ramp in dezen niet
lichtvaardig. Is het afwenden van rampen echter voldoende? Moet er niet
meer gebeuren? Waar is de evaluatie van het ouderenbeleid in de midterm
review? Waar zijn de voorstellen voor de toekomst? Ik mis onder andere
voorstellen voor aanpasbaar bouwen en het tegengaan van wachtlijsten voor
zorgcomplexen en thuiszorg. Ik heb die node gemist en ben van mening dat
deze categorie Amsterdammers meer zekerheid en inzicht in het beleid
moet worden geven.
Het dominante wereldbeeld van paarse politici lijkt: het gaat goed met
Nederland en het gaat de goede kant op met Amsterdam. Het gaat echter
niet goed met iedereen, onder andere niet met mensen die al jarenlang van
een steeds verder eroderend minimuminkomen moeten rondkomen en ook
niet met mensen die door armoede in een sociaal isolement terecht zijn
gekomen. Ik ga van een andere definitie van armoede uit dan die de heer
Van der Laan zojuist weergaf. Armoede is vaak - vanmorgen was het nog
op de radio te horen - hongerlijden in gezinnen in Nederland; het is niet
alleen het vervangen van een wasmachine enz. Het gaat werkelijk af en toe
om hongerlijden. Dat is echt armoede.
(De heer VAN DER LAAN: Ik heb mij wellicht wat onduidelijk
uitgedrukt, maar ik ben het volstrekt met u eens.
Het College onderkent het probleem en wij zien uit naar de voorstellen
terzake die het ons zal voorleggen. Wel wijzen wij, wellicht ten overvloede,
nogmaals op het risico dat een steeds grotere gemeentelijke verantwoorde-
lijkheid voor de armoedeproblematiek met zich brengt. De rijksoverheid
loopt weg voor de verantwoordelijkheid en de gemeenten met veel armen,
zoals Amsterdam, zullen er op den duur onvoldoende geld voor ter
beschikking hebben, nog afgezien van de vraag, of mer er voldoende geld
voor over heeft.
Aan het adres van de heer Van der Laan wil ik erop wijzen, dat bij het
woningbouwbeleid, dat wij grotendeels onder aanvoering van de PvdA
jarenlang in Amsterdam hebben gevoerd, de onevenwichtigheid in de mix
van duurdere en goedkopere woningen mede een oorzaak is van de
problematiek van Amsterdam. In de toekomst zullen wij - wat ook de heer
Houterman wenst - daarmee rekening kunnen houden.
Het grote-stedenbeleid is een doelgerichte aanval op de cumulatie van
problemen in de achterstandswijken in de grote steden. Kenmerkend en
lovenswaardig is de breedte van dat beleid; problemen worden in hun
onderlinge samenhang aangepakt. Zo wordt tegelijkertijd gewerkt aan
sociaal-economische achterstanden, onderwijs, verbetering van de fysieke
omgeving, veiligheid, woningverbetering, zorg en welzijn. De CDA-fractie
heeft de opbouw van het grote-stedenbeleid steeds van harte gesteund, niet
in de laatste plaats omdat het leidt tot een substantiële geldstroom richting
de wijken waar armoede, verloedering en discriminatie op de loer liggen.
Ook hier is er geen reden voor zelfingenomenheid. Wij zien steeds meer
een witte vlek als het gaat om de ondersteuning en de inschakeling van
organisaties van burgers. De zelfgekozen solidariteit van de kerken,
moskeeën, synagogen, tempels, (sport)verenigingen en vrijwilligersorgani-
saties brengen individuen meestal tot een sterkere verbondenheid en
grotere inspanningen dan de veelal afgedwongen publieke solidariteit. Niet
dat dit laatste onnodig is, maar de sociale cohesie in de samenleving is
gebaat bij sterke organisaties van burgers. De overheid moet dit krachtig
stimuleren en niet te snel bang zijn voor versnippering. Wij signaleren
gelukkig enige tekenen dat het taboe op samenwerking met levens-
beschouwelijke organisaties verdwijnt. Het CDA is er altijd een warm
voorstander van om burgers die in georganiseerd verband verantwoordelijk-
heid willen nemen, deze dan ook te geven. In de uitvoering van het grote-
stedenbeleid moet meer worden gezocht naar de mogelijkheden om
organisaties in te schakelen bij het bereiken van de doelstellingen van het
beleid. Wat is er bijvoorbeeld tegen, moskeeën in te schakelen bij
preventief beleid ten opzichte van de jeugd, of bij het oprichten van woon-
groepen voor ouderen?
Bij de GSD vinden veranderingen plaats, maar die gaan naar onze mening
te langzaam. In de pers is wat commotie ontstaan omdat de directeur van
de dienst kritiek uitte op de manier waarop hij vanuit de politiek werd
begeleid. Hier zij nogmaals duidelijk gesteld dat wij vinden dat de
veranderingen bij de GSD sneller moeten. Als de wethouder aan de Raad
toezeggingen doet over die veranderingen, moet de Raad de vorderingen op
dat gebied kunnen volgen. Daartoe wordt waar mogelijk de systematiek van
planning en control toegepast. Zo moeten wij ervan uitgaan dat de
vastgestelde automatiseringsplannen worden uitgevoerd. Wanneer hierbij
grote problemen ontstaan en de Raad bijna een jaar moet wachten op
voorstellen voor een uitweg uit een kennelijke impasse in de uitvoering, kan
men een intensieve bemoeienis met toekomst en verleden van het NUS-
project verwachten. Als men zich aan de afspraken houdt, hoeft de Raad
een wethouder of directeur niet voor de voeten te lopen en ook niet extra
onrust in een dienst te veroorzaken, maar als de afspraken niet worden
nagekomen, moet de politiek die wethouder en die directeur een "poepie
laten ruiken".
De werkgelegenheid groeit, ook additionele banen komen langzamerhand
in redelijke aantallen beschikbaar, maar het aanbod van Amsterdamse
werklozen voor de vervulling van deze banen blijft sterk achter.
Arbeidstoeleiding is de zwakke schakel in het werkgelegenheidsbeleid.
Volgens ons ligt de eerste verantwoordelijkheid hiervoor bij het Regionaal
Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (RBA). Deze organisatie is ervoor
aangesteld. In onze ogen dient de gemeente een messcherp inkoopcontract
met het RBA te sluiten om zo betere prestaties af te dwingen, maar ook de
GSD kan niet buiten schot blijven. De activiteiten die herintreding en
activering tot resultaat moeten hebben zijn dit jaar ver bij de ambitieuze
doelstellingen achter gebleven. Is dit eigenlijk wel een taak waarin
overheidsdienaren goed zijn? Is het College bereid, de suggestie van het
CDA te volgen om te experimenteren met het uitbesteden aan organisaties
die hebben bewezen daarin wel goed te zijn?
Amsterdam staat er volgens het College in financieel opzicht redelijk
gezond voor. Wij zijn dit met het College eens. Betekent dit dat Amsterdam
gezond is? Kan men dat zeggen van een stad die constant maatregelen
nodig heeft om te voorkomen dat bedrijvigheid en werkgelegenheid uit de
binnenstad en verschillende woonwijken verdwijnt? Er is kennelijk het een
en ander uit balans en wel zodanig ernstig dat wethouder Stadig al niet
meer gelooft dat die onbalans ooit nog te corrigeren is. Wij zijn van mening
dat het wel degelijk mogelijk is om het weglekken van de economische
functie van de binnenstad tegen te gaan en zelfs tot een gezonde situatie om
te vormen. Daarvoor is een evenwichtig beleid nodig dat vooral de bereik-
baarheid van de binnenstad tot doel heeft. Daarvoor moeten wel alle
daartoe strekkende maatregelen, zoals verbetering van het openbaar
vervoer, fietsenstallingen, parkeergarages en een verantwoord
parkeerbeleid, op een betere manier op elkaar worden afgestemd. Kenmerk
van een gezonde situatie is dat er evenwicht is tussen deze
bereikbaarheidsmaatregelen. Het College dient tenminste te voorkomen dat
wij en de burger de indruk hebben dat het opheffen van parkeerplaatsen
voor het College het hoogste goed betekent.
De Raad heeft met betrekking tot het cultuurbeleid voor diverse
beleidssectoren een adviesraad ingesteld. Daarna is meerdere keren
afgesproken dat wij, wil het werk van die raden van nut zijn voor de stad,
de uitgebrachte adviezen zeer serieus zullen nemen en alleen goed
beargumenteerd van die adviezen zullen afwijken. Ook op landelijk niveau
bestaat ook zo'n beleid. Wat zien wij nu? Zowel staatssecretaris Nuis (D66)
als wethouder Bakker (D66) leggen het advies van de respectievelijk de
Raad voor de Kunsten en de Amsterdamse Kunstraad naast zich neer en
verwaardigen zich niet voor die afwijzing een behoorlijke argumentatie te
leveren. Onze wethouder ontvangt bovendien een prima onderbouwd
rapport van KPMG over het belang van de kunsten voor imago, uitstraling,
economie en werkgelegenheid van Amsterdam, een rapport waarop het
advies van de Amsterdamse Kunstraad naadloos aansluit. Desondanks moet
het Amphitheater dicht, is er geen geld voor de Nieuwe Kerk, geen geld
voor nieuwe media, geen geld voor literaire activiteiten, krijgt Bellevue
geen compensatie voor het vertrek van TGA, maar de Stadsschouwburg wel
en wordt het voortbestaan van Paradiso bedreigt, terwijl wij ondertussen
veel geld uitgeven voor een nieuwe muziektempel aan de IJ-oever en een
commerciële Mojo-muziekhal in Zuidoost. Om dit beleid te corrigeren
zullen wij bij de hoofdstuksgewijze behandeling van het hoofdstuk Cultuur
en bij de behandeling van het Kunstenplan met voorstellen komen om circa
1 miljoen gulden voor de vorengenoemde noden ter beschikking te stellen.
Wij hadden aanvankelijk gedacht, daarvoor geld uit een ander hoofdstuk
over te hevelen, maar toen liep ik aan tegen mijn eerdere opmerkingen over
de redelijke evenwichtigheid in het financiële beleid van de stad. Wij
moeten dit geld dus vinden binnen de cultuurbegroting en wij denken
daarbij - voor dit jaar - aan een dekking uit de 3 miljoen gulden
kapitaallasten die zijn gereserveerd voor de muziektempel. Wij zullen
proberen, van dat bedrag voor 1997 1 miljoen gulden ter beschikking te
krijgen voor de andere noden. Wij hebben een jaar de tijd om het probleem
echt op te lossen.
Ik kom aan de bestuursorganisatie. Wij zijn nog altijd van mening dat
veel problemen die in deze regio spelen alleen tot een oplossing kunnen
worden gebracht als wij de schaal van het bestuur aanpassen aan de schaal
van de problemen. Voor de oplossing van de regionale vraagstukken moet
dus een direct gekozen regionaal bestuur komen. Ook de commissie-
Andriessen is dat van mening en dat verwondert ons niet. Het is mede aan
het beleid van dit College te wijten dat het momentum om zo'n bestuur tot
stand te brengen is verdwenen. Dat dat momentum er niet meer is, is een
politieke werkelijkheid.
Dat niet wordt getracht om in het belang van deze stad opnieuw die vorm
van bestuurlijke vernieuwing bespreekbaar te maken, is jammer genoeg ook
politieke werkelijkheid. Toen wij er allen nog van uitgingen dat de
stadsprovincie er zou komen en in dat verband een opdeling van de
gemeente Amsterdam in het verschiet lag, was het logisch, het beleid van
bestuurlijke decentralisatie te richten op een maximum aan zelfstandigheid
van de stadsdelen. Dat zouden immers zelfstandige, vitale gemeenten
moeten worden. Het College heeft na het referendum de gedachte van
opdeling van deze gemeente, in welke vorm dan ook, als absoluut
onmogelijk verworpen. Het ligt dan toch voor de hand te veronderstellen
dat op datzelfde moment de beleidslijn met betrekking tot decentralisatie
van het stadsbestuur aan de nieuwe gedachtengang zou worden aangepast?
Ik zie niets van een dergelijke nieuwe gedachtengang.
Als de kreet "Amsterdam moet Amsterdam blijven" - het is een kreet en
niet meer - betekent dat de gemeente in omvang en bevoegdheden ook
onveranderlijk is, quod non, moet het beleid met betrekking tot de
stadsdelen toch 180 graden wijziging ondergaan. Het College trekt echter
die conclusie niet, maar gaat stadsgesprekken organiseren en zegt tegen de
burgers: "Wij weten niet hoe het moet, roept u maar!" Bij het College dient
nog zoiets als bestuurskracht en visie te bestaan, ook waar het de
bestuursvorm van de regio en de stadsdelen betreft.
Wij zijn de vorige verkiezingen ingegaan met een bestuurlijke deling van
de gemeente in zes à acht delen. Wij zijn nog altijd van mening dat
vermindering van het aantal stadsdelen aan te bevelen is. Het CDA is van
mening dat er een nieuwe evaluatie dient te komen van de stadsdelen en
hun bevoegdheden, op basis van de gedachte dat de stadsdelen moeten
blijven bestaan, maar ook dat de stad een eenheid moet blijven. In een
dergelijke evaluatie en de besluitvorming daarop volgend dient ook
aandacht te worden besteed aan de rol die de centrale stad daarin speelt.
Ik rond af. Ook voor de rest van de zittingstermijn van dit College zult u
het CDA als een stadsbestuurderspartij ervaren. Wij zullen het beleid van
het College op onderdelen steunen en daar waar wij dat nodig achten
kritiek geven. Tijdens de bouw gaat het leven gewoon door, geen tijd dus
om op de lauweren te rusten. Er is werk aan de winkel! Gaat uw gang!
De heer ENTHOVEN: Mijnheer de Voorzitter. Nadat ik de begrotings-
missive had doorgelezen verbaasde het mij, hoe soepel en eenvoudig de
maatschappelijke problemen ook in 1997 verborgen blijven. De inleiding
van de missive begint al goed: "Een stad die leeft bouwt aan haar
toekomst". Verder staat er: "De uitkomsten van dit debat zullen
medebepalend zijn voor de inrichting van de begroting voor 1998. Het
begrotingsjaar 1997 is een vitaal jaar waar het beslissingen betreft die de
ontwikkeling van Amsterdam na 2000 raken." Wat de CD betreft staat de
ontwikkeling al vast. De Amsterdamse autochtone bevolking gaar een
minderheidspositie innemen. Ongedefinieerde wanbegrippen zoals etnische
minderheid, raciale discriminatie, culturele identiteit en evenredigheids-
beginsel hebben de afgelopen twintig jaar Amsterdam de das omgedaan en
leiden in de huidige tenuitvoerlegging van het beleid tot conflict-
uitlokkende situaties. Het gevaar is groot, dat het huidige
minderhedenbeleid een apartheidsbeleid zal ontwikkelen. De autochtone
bevolking zal in de toekomst een ondergeschikte rol gaan spelen. Hare
Koninklijke Hoogheid Beatrix heeft tijdens de Troonrede in opdracht van
het Kabinet verkondigd, dat in 2016 de Nederlandse bevolking uit ruim 18
miljoen inwoners zal bestaan, hetgeen betekent dat over twintig jaar, één
generatie verder, de bevolking met ruim 2,5 miljoen inwoners zal zijn
toegenomen. Wij weten allen wie voor de "baby-boom" verantwoordelijk is.
Vanuit het socialistische en christen-democratische standpunt bezien is de
uitbouw van de huidige moslimzuil onacceptabel en verraderlijk. Grote
woningbouwprojecten als Ijburg zullen ertoe bijdragen, dat er woonruimte
vrij komt in de oude stadsdelen. Steeds meer woningen worden te koop
aangeboden om uit de opbrengst nieuwe woningen te bouwen; woonruimte
die nodig is om Amsterdam de ruimte geven.
De bevolkingsgroei vinden wij terug in de missive. Hoe gemengder de
wijk, hoe vlotter inburgering en emancipatie zich kunnen voltrekken; het
hanteren en effectief maken van stringentere anti-discriminatieregels.
Uiteraard past Ijburg perfect in dit geheel. Veel autochtone bewoners uit
de oude stadsdelen willen naar Ijburg. Hierdoor komen in de stadsdelen
duizenden woningen vrij. Deze vrijgekomen woningen kunnen dan worden
bezet door immigranten, voor gezinsuitbreiding enz. De CD hecht alleen
waarde aan de drie groepen waarin het Nederlandse volk naar
levensbeschouwing is verdeeld, oftewel de drie zuilen: protestants-
christelijk, katholiek en algemeen. In de missive wordt het bestaansrecht
van meerdere zuilen in dit land verdedigd. Wij verwerpen daarom deze
wijze van beleidvoeren.
De misleidende weergave inzake de volkstelling in 1971 van 820.000 ten
opzichte van 1 januari 1996: 718.000, heeft te maken met de instroom van
onder andere niet-Nederlanders en een veel hoger geboortecijfer onder de
allochtone bevolking.
Daarop volgde het gereedkomen van Almere en Lelystad en de uitstroom
naar die steden. In de daarop volgende jaren namen Nederlandse gezinnen
steeds minder kinderen, mede dankzij de afbraak van het geloof.
De werkloosheid zal niet afnemen, maar eerder toenemen in de nabije
toekomst. Het is al gebleken dat de Melkert-banen niet voldoen aan de
eisen van de werknemers. Het biedt geen toekomst, het zijn
momentopnamen.
De PvdA is voor het grootste deel verantwoordelijk voor de wanorde die
momenteel door de vele nationaliteiten in schoolklassen heerst.
Schoolklassen moeten worden uitgedund omdat de leraren zich niet meer
op de leerlingen kunnen concentreren; dit zijn wel leerlingen van 4 tot 12
jaar. Is dit niet de jongste generatie? Waarom hebben zij dan moeite om de
Nederlandse leerstof in zich op te nemen? Werkt de integratie wellicht
niet? Naar verwachting is het invoeren van computers een instrument om
de problemen op te lossen; lessen zijn mogelijk in eigen taal.
De CD trekt zich de armoede erg aan. De heer Van der Laan doet dit
ook, maar is dat wel echt zo? Het beleid dat hij nu voert wijst daar niet op.
Hij doet daar momenteel niets aan. Volgens de CD kan hij er ook niets aan
doen, ook al belooft hij dat. Het geld ontbreekt eenvoudig. De sociale
zekerheden komen onder grote druk te staan dankzij het wanbeleid uit Den
Haag, met instemming van de grote steden. Als de CD het voor het zeggen
zou hebben, was de armoedegrens voor de echte Amsterdammer spoedig
voorbij. Het is duidelijk dat onze oplossing niet de zijne is. De VVD, met
name de heer Bolkestein, begrijpt de CD wel. Hoe kan het ook anders, wij
hebben dezelfde kiezers, althans met dezelfde gedachte. Dit slaat overigens
niet op de heer Houterman want die is echt Paars.
Aan het adres van wethouder Stadig merk ik op, dat echte
Amsterdammers mensen zijn met een duidelijke Nederlandse nationaliteit
en afkomst.
De CD is tegen elke vorm van drugs, zowel hard- als softdrugs; ook tegen
softdrugs, omdat de controle op softdrugs nog steeds niet deugt. Controle is
ook niet uit te voeren. Als men dat wil doen, zullen evenveel extra
politiemensen moeten worden ingezet als er coffeeshops zijn. De CD blijft
voorstander van legale verkoop op speciaal aangewezen adressen. Waar
blijft overigens het antwoord op mijn vraag over accijns op drugs?
Een aantal stadsdelen ligt in de clinch met elkaar. Wat de CD betreft
gaat dit de goede kant op. Mogelijk gaan wij meedoen met de volgende
stadsdeelverkiezingen.
De CD is van mening, dat het beschamend is dat door het Regeerakkoord
Paars eensgezind de belangen van Amsterdammers niet serieus neemt. Het
is, zoals de heer Köhler reeds opperde: een gewapende vrede.
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb met genoegen van
de VVD gehoord, dat er tegenwoordig niet meer op de man, maar op de bal
wordt gespeeld.
Het College zegt, druk bezig te zijn met permanente vernieuwing.
Inderdaad is het College bezig met grote plannen voor flinke
veranderingen, zoals Ijburg, de Noord-Zuidlijn, het graven van de
Afrikahaven, de sloop van flats in de Bijlmer, de autowegen in Oost, tot
zelfs het opruimen van kleinoden als de Amsterdammertjes. Dit alles onder
de aanzwellende tam-tam van Mokum Werkum. Is het echter wel echte
vernieuwing, wat het College wil? Is het niet veel, heel veel van hetzelfde?
Zal al deze zogenaamde vernieuwing de Amsterdammers z¢ gelukkig maken
als de tegenwoordig talrijke TV-filmpjes, afkomstig van de gemeente, over
de toekomstige bewoners van IJburg en de nieuwe werkenden van de NV
Werk, suggereren? Dat is de vraag, want er zijn grenzen.
Ook de burgers die door het College in het stadsgesprek betrokken zijn,
hebben dit aangestipt. Zij hebben het stadsbestuur er dit jaar op attent
gemaakt dat er grenzen aan de ruimtelijke groei van de stad zijn, wat het
College in de missive ook zelf onderstreept met de opmerking dat het
ruimtegebruik per inwoner exponentieel toeneemt. Niettemin geeft
datzelfde stadsbestuur er in zijn beleid praktisch geen blijk van dat te
beseffen. Toen ik in een commissievergadering aan wethouder mevr. Ter
Horst vroeg wanneer het College een stadsgesprek zou houden over het
thema "grenzen aan de groei", was het antwoord dan ook een ontwijkende
verwijzing naar haar collega Stadig, die mij de laatste tijd steeds meer aan
Icarus doet denken. In gedachten zie ik Duco boven het Ijmeer vliegen, met
vleugels aan zijn armen, die door zijn vader Daidalos gemaakt zijn van
veren, draad en was. Maar wat had Daidalos zijn zoon gezegd, met tranen
in zijn ogen, toen zij beiden opstegen om uit hun gevangenschap te
ontsnappen? "Mijn zoon, wees gewaarschuwd. Vlieg niet te hoog, want dan
doet de zon de was smelten, maar vlieg ook niet te laag, want dan worden
de veren nat door het water." Vrij vertaald komt deze waarschuwing erop
neer, lijkt mij, dat men het juiste midden moet weten te houden tussen
enerzijds een doordraverige, milieugevaarlijke vernieuwing en anderzijds
een te behoudende koers. Maar wat gebeurde er? Zij waren amper de
Diemerzeedijk overgevlogen of Stadig negeerde de aanwijzingen van zijn
vader - die wij trouwens als onze oud-collega Cnoop Koopmans herkennen
- door op de stijgkracht van zijn grote, zwiepende vleugels, naar de zon te
vliegen. Toen kort daarna Daidalos over zijn schouder keek, kon hij Stadig
niet meer zien. Wel zag hij hier en daar veren over de golven drijven, die in
de schittering van de dag haast wel eilandjes leken. De hitte van de zon had
de was doen smelten en de zoon was in het meer gevallen.
Daidalos bleef
rondjes vliegen tot het lichaam van zijn zoon voor Pampus naar de
oppervlakte kwam.
Wij moeten dus oppassen met een rücksichtslose vernieuwing en op een
bepaalde manier geeft het College ook te kennen, dat het dit begrijpt. Het
wil de groei van de ruimteconsumptie per inwoner met allerlei maatregelen
terugdringen. Welke maatregelen eigenlijk? "Optimale dichtheden woningen
per hectare", zegt de missive, waar in de praktijk echter niet veel van
terecht komt. Een normale dichtheid, zoals in Amsterdam-Zuid, wordt in
geen enkel nieuwbouwplan van het College gehaald. Inpandig parkeren?
Misschien moet dat, maar dan wel op voorwaarde dat er evenveel
parkeerplaatsen op straat verdwijnen, wat buiten de binnenstad zelden het
geval is en in de binnenstad maar zo weinig, dat van een echte vermindering
van het aantal parkeerplaatsen in het tempo van het VIP nog steeds geen
sprake is.
Ook wil het College het wonen en werken dichter bij elkaar brengen.
Maar hoe? Misschien slaat dit op de Noord-Zuidlijn, maar "in combinatie
met een fijnmazig tram- en busnet" - zoals de missive ons geruststelt - zal
dat niet zijn. Immers, de opheffing van verschillende tramlijnen zal daarvan
het gevolg zijn. De tramlijnen die nu noord-zuid lopen, kunnen wij dan wel
vergeten: ouwe getrouwen zoals lijn 24, 25 en 5, en dat terwijl lijn 6, van
Oost naar West, ook al knarst en piept op zijn rails van woede over zijn
naderend eind.
Halen wij zo het wonen en werken dichter bij elkaar? Voor sommige
trampassagiers niet. Of die Noord-Zuidlijn er werkelijk komt, moeten wij
overigens nog zien. Bij een bezoek van enkele raadsleden aan de nieuwe
Werkplaats Tram bleek onlangs zelfs onzekerheid of de Ringlijn wel in 1997
in gebruik zou worden genomen. Harde afspraken met het rijk over de
exploitatietekorten waren er nog altijd niet. Nu wel? En wat gebeurt er met
de stijgende investeringslasten van de Noord-Zuidlijn nu die aan het licht
zijn gekomen?
Dit brengt mij op wethouder Bakker en zijn retorisch gebulder, wanneer
redelijke argumenten hem ontbreken. Op zulke momenten doet deze
wethouder mij denken aan de goedwillende, maar gekwelde en met
rotsblokken gooiende cycloop Polyfemus. Deze cycloop had maar één,
ringvormig oog en staarde daarmee de wereld diep-borend aan. Denk niet
dat deze cycloop alleen maar een woesteling was. Hij was ook een nazaat
van Moeder Aarde. Iets van dit zachtaardige monster herkennen wij in
Bakkers standvastige opstelling ten aanzien van parkeertarieven en zijn
open en eerlijke erkenning van het feit dat nieuwe bewoners van de
binnenstad niet meer op een parkeervergunning hoeven te rekenen. Het
komt er inderdaad op aan niet te zwichten voor de frustraties van degenen
voor wie "bereikbaarheid" hetzelfde is als "bereikbaarheid per auto". Als er
nog iets terecht wil komen van die autoluwe binnenstad, waartoe de
meerderheid van de kiezers per referendum heeft besloten, zal dat het
komende jaar moeten blijken.
Ook de verwezenlijking van het Beschermd Stadsgezicht voor de
binnenstad lijkt ons voor het komend jaar van groot belang om te helpen
behouden wat historisch waardevol is. Gelukkig hebben veel bewoners van
het centrum zich de laatste tijd ingezet voor het behoud van het
waardevolle; denk maar aan de actie voor behoud van de Meisjesschool aan
de Marnixstraat, voor het behoud van de Schievinck-panden in de Jordaan
of voor tuintjes zoals dat voor een woonschip aan de Prinsengracht, dat
bijna het slachtoffer was geworden van de schoonmaakwoede van
wethouder mevr. Ter Horst, daarom ook wel "Madam Spic en Span"
genoemd.
Voor het eerst is er in de inleiding tot de begroting sprake, mede dankzij
de Voorzitter, van "spiritualiteit". Dat is een verfrissende constatering na de
vermoeiende debatten die wij, De Groenen, hierover in het verleden met de
PvdA-fractie hebben gevoerd. Wij hebben de weg voor zijn optreden
gebaand. In het komende millennium zal spiritualiteit volgens ons een nog
veel grotere rol gaan spelen, willen wij plezier in het leven houden.
Spiritualiteit in de ruime zin van het woord, dus innerlijke groei, het
ontwikkelen van je geestelijke vermogens - zij het kunst, zij het religie,
wetenschap - in plaats van de huidige nadruk op het materiële. Dat derde
millennium zal een spiritueel millennium zijn, of het zal niet zijn. Want het
is, zoals ik laatst in een biologische winkel las: "als je een jaar vooruit wil
zien moet je zaaien, als je tien jaar vooruitziet, moet je een boom planten
en als je honderd jaar vooruit kijkt moet je werken aan de bewustwording
van de mensen." En wat als je duizend jaar verder wilt komen? Misschien
moet de gemeente over dat thema, ter voorbereiding van de millennium-
viering, een mooi stadssymposion beleggen.
Juist vanwege die spiritualiteit, de innerlijke groei, vinden wij de
campagne Mokum Werkum geforceerd. Waarom moeten wij de mensen
indoctrineren, dat werk hoe dan ook ziel en zaligheid brengt? De
aangeboden additionele banen voorzien voor sommigen in een behoefte,
maar lang niet voor iedereen. Niettemin hopen wij, dat velen ervan gebruik
zullen maken, want voor velen is werk een levensvervulling, maar er zijn in
deze spirituele stad ook veel mensen die - ook werkloos - nauwelijks tijd
hebben om zich daarover te bekommeren. Zij verdiepen zich misschien
toevallig in hun studie of zij doen onbetaald vrijwilligerswerk, dat voor de
behoeften van een grote stad van het grootste belang is. Of zij verzorgen
mensen die het nodig hebben, zonder onderdak zijn, zonder geld of met een
gammele gezondheid. Wij zouden er dan ook aan kunnen denken om van de
miljoenen van de NV Werk ook eens een portie ten goede te laten komen
aan het vele en nuttige vrijwilligerswerk in deze stad. Wij zijn ervan
overtuigd, dat dat een veel spirituelere besteding zou zijn dan het zoveelste
wervingsfilmpje, dat ertoe strekt om mensen die niet betaald werken een
schuldgevoel op het lijf te jagen.
Ondertussen gaat het met de bestrijding van de werkloosheid minder
goed dan te verwachten was geweest van een College met het wachtwoord
"werk, werk, werk". Men ziet het bijvoorbeeld in de Bijlmer-hoogbouw juist
de verkeerde kant op veranderen. Het totaal aantal werkzoekenden is hier
het laatste jaar met 200 personen toegenomen. Binnenkort wordt de
grootste vestiging van Praxis in Nederland in de Bullewijk geopend. Komen
daar nu mensen uit de Bijlmer te werken? Het lijkt er niet op, want de
toekomstige werknemers worden geworven via advertenties in Zuid-
Holland; Een onwaarschijnlijke en eigenlijk een schandelijke gang van
zaken. Wat doet het College om daarin verbetering aan te brengen?
De bewoners van de kansarme buitenwijken van Amsterdam leven in
wijken met getto-achtige aspecten. Zover is het College nu, dat het dit
openlijk toegeeft. Armoede, schooluitval en een gevoel van buitenspel-staan
zijn de kwalen. De segregatie is er niet minder geworden. "Babylonische
onderklassewijken", noemde ik deze buurten tweeëneenhalf jaar geleden in
een overbodig geachte nota aan de Raad. "Rijk van het gebrek aan keuzen
en aan kansen", noemt het College diezelfde wijken nu, met een niet minder
harde woordkeus. De door ons voorgestelde interculturele communicatie-
plannen per wijk moeten er nog altijd komen. Heeft het College inmiddels
andere opvattingen over de voorstellen van De Groenen destijds over de
communicatieplannen per wijk.
Het College noemt de Stadspas als een van de wapens in de strijd tegen
de armoede. Terecht, maar hoe buiten wij de mogelijkheden ervan verder
uit? Een van onze wensen is, dat het z¢ zou moeten worden, dat
stadspashouders recht krijgen op gezond, liefst biologisch voedsel tegen een
gereduceerde prijs. Wie gezond eet telt voor twee en juist degenen die door
armoe getroffen worden hebben dat nodig. Denkt het College met ons mee?
Toen ik de nota van De Groenen over de Babylonische onderklassewijken
indiende, vond de meerderheid van de Raad het niet nodig om daarover een
preadvies uit te brengen, aangezien het probleem dan "sectoraal" zou
worden aangepakt, terwijl het een "integrale benadering" verdiende. Wat is
er nu echter van die integrale benadering terechtgekomen? Op het punt van
een gedifferentieerd woningaanbod doet het College zijn best, maar de
schooluitval blijft in deze wijken buitengewoon zorgelijk. Wethouder van de
Aa heeft bij de korte behandeling van de genoemde nota in september 1994
opgemerkt dat "in het programakkoord is geconstateerd, dat met name het
ontbreken van werk een allesoverheersend probleem is en daarom is
besloten, bij uitstek daarop in te gaan." De vraag rijst dan nu wel of het
College er na verloop van zoveel tijd in is geslaagd, op dit
"allesoverheersende" punt vooruitgang te brengen. Zoals wij uit het
voorbeeld in de Bijlmer hebben gezien, is dat niet het geval.
Wat nu? Ik constateer dat een effectief en integraal beleid om
gettovorming te voorkomen nog altijd ontbreekt. Voor ons staat het vast,
dat een doorbreking van de segregerende tendens ook tot stand moet
worden gebracht met steun van de Regering. Eén van de maatregelen,
waarop wij zitten te wachten, is het verminderen van de belasting op arbeid,
hand in hand met een verhoging van de energieheffingen. Dàt zou de
werkloosheid doen dalen.
Waar is het afgelopen jaar duidelijker dan ooit gebleken, dat de bal nog
steeds niet naar het groene doel loopt? In de gloednieuwe ArenA, waar wel
een knots van een stadion, met alle technologische snufjes van dien, is
gerealiseerd, maar de beslissende grassprietjes - waar het uiteindelijk
allemaal om gaat - verschrompelen. Dit is symbolisch.
Over groen gesproken: ons aller Vondelpark is in nood. De bomen vallen
om als gevolg van de verzakking van de grond; een letterlijke ondergang
van het Vondelpark dreigt. Daarin moet nu echt een opwaartse politiek
worden gevoerd. De stadsdeelraad Zuid heeft een goed herstelplan
opgesteld, met terpen en drijvende paden, maar haar ontbreekt het geld om
het tot uitvoering te brengen.
Met permanente vernieuwing, die in werkelijkheid voortzetting van de
eenzijdige, materiële expansie van de stad is, komen wij niet verder. Ook
permanent behoud van het goede in deze stad vraagt om inzet: van de
relaties tussen Amsterdammers tot te Amsterdammertjes. Voor werkelijke
verandering dienen wij drie moties in.
De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
31ø Motie van 23 oktober 1996 van het raadslid Van Duijn inzake het
herstel van het Vondelpark (Gemeenteblad afd. 1, nr. 535, blz. 2783).
32ø Motie van 23 oktober 1996 van het raadslid Van Duijn om
Amsterdamse houders van een Stadspas in de gelegenheid te stellen, tegen
een gereduceerde prijs biologisch brood en groente te kopen
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 536, blz. 2783).
33ø Motie van 23 oktober 1996 van het raadslid Van Duijn om een
stadsdebat te organiseren over de ruimtelijke groei van Amsterdam en de
grenzen daarvan (Gemeenteblad afd. 1, nr. 537, blz. 2784).
De moties worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Dit College heeft de
wind mee, zo lijkt het. Het gaat grote projecten aan en biedt moeilijke
problemen het hoofd. Miljardenbesluiten die tienduizenden
Amsterdammers aangaan worden zonder al te veel moeite door de
Gemeenteraad geloodst. De ene keer mét, de andere keer zonder de steun
van de SP. Of alles uitpakt zoals het College oorspronkelijk bedoelt, is
echter de vraag. Grote besluiten kunnen ook grote fiasco's worden. De
gevolgen zijn dan rampzalig. In deze algemene beschouwingen wil ik een
viertal riskante ondernemingen bespreken. Te beginnen bij de centrale
doelstelling van het College "werk, werk en nog eens werk".
Speciaal voor deze doelstelling is de NV Werk opgericht. De opdracht
van deze NV luidt: "Zorg binnen drie jaar voor 10.000 nieuwe banen voor
mensen die al minstens een jaar werkloos zijn en een uitkering hebben van
de GSD". Onder het motto "Mokum Werkum" is er een campagne gestart
die gecreëerde banen en langdurig werklozen bij elkaar moet brengen.
Bekendheden zoals Louis van Gaal, Karin Bloemen, Mathilde Santing en
Joop Braakhekke bejubelen in een campagnekrant de initiatieven van
Mokum Werkum, maar tegelijkertijd laat die krant ons weten dat er een
probleem is; er zijn weliswaar 3589 banen gevonden, maar voor heel veel
banen is geen werkloze te vinden en dat terwijl er 55.000 langdurig
werklozen zijn in onze stad. Heeft het College enig idee hoe dat komt?
Volgens de directeur van de NV moeten deze mensen "zich nog realiseren
dat werken leuk én ook normaal is." Ik vraag mij af of het College deze
zienswijze deelt. Onze verklaring voor de achterblijvende belangstelling is
genoegzaam bekend. Volgens de SP is het ontbreken van een normaal
salaris, de minimale kansen op doorstroming naar een reguliere baan en de
aparte positie die Melkert-baners en banenpoolers innemen tussen
werknemers die wel de ambtenarenstatus of een cao-loon boven het
minimum hebben de oorzaak. Als daar geen verandering in komt, zult u wel
die 10.000 banen vinden, maar nooit die 10.000 werknemers. En als u leuzen
blijft gebruiken als: "Aangeboden: witwerkers voor de prijs van
zwartwerkers" weet iedereen dat het gaat om uitverkoop van gewone arbeid.
Een campagne die gebruik maakt van dergelijke leuzen moet wel mislukken.
De echte oplossing van het werkgelegenheidsvraagstuk zit naar onze
mening in een andere verdeling van werk en rijkdom in ons land. Tussen
1984 en 1990 zijn er in Nederland 1 miljoen banen bijgekomen als gevolg
van 9% arbeidstijdverkorting. Het aantal werkenden steeg in die periode
van 5 naar 5,5 miljoen. De gemiddelde werkweek ging van 31,5 naar 28,5
uur. Zulke macro economische ingrepen zijn dus zinvol en noodzakelijk.
Paars denkt echter anders over dit soort vraagstukken, ook in Amsterdam.
Een steeds groter aandeel van de werknemers die werken voor de
gemeentelijke diensten en bedrijven doet dit in het kader van een
werkgelegenheidsproject. Ik daag het College uit, in kaart te brengen hoe
dat aandeel de laatste jaren is toegenomen. De budgettaire voordelen voor
de gemeente spreken voor zich. Deze werknemers komen immers voor het
grootste gedeelte niet ten laste van de gemeentebegroting, maar van het
rijk. Amsterdam heeft zo steeds meer begrotingsruimte gekregen en maakt
nu jaarlijks goede sier met mooie financiële resultaten. Die
begrotingsruimte wordt verschaft door werknemers die voor de gemeente
werken zonder daarvoor de ambtenarenstatus en het bijbehorende salaris te
eisen, maar ook aan de gelatenheid waarmee deelnemers aan
werkgelegenheidsprojecten hun salaris en perspectief accepteren komt
volgens de SP ooit een einde. Als deze werknemers massaal inzien dat zij
inderdaad moeten "witwerken voor de prijs van een zwartwerker", is het
gedaan met de arbeidsrust in onze stad. Dat is een tijdbom die tikt.
Een tweede riskante onderneming is de sanering van de tekorten van het
Gemeentevervoerbedrijf (GVB). Het GVB zit diep in de problemen.
Gebeurt er niks, dan stijgt het jaarlijks tekort van 17 miljoen gulden in 1996
tot 85 miljoen gulden in 2001. De totale schuld bedraagt dan over vijf jaar
zo'n 300 miljoen gulden. Volgens onderzoeker Max de Jong moeten daarom
minimaal 200 mensen worden overgeplaatst en moet het werk met 400
mensen minder worden gedaan. Daarmee ligt de zwartepiet bij het
personeel. Mijn fractie vindt dat onaanvaardbaar. Niet de hardwerkende
GVB'er heeft het debacle veroorzaakt, maar de achtereenvolgende
gemeentebestuurders, het rijk en de bedrijfsleiding. De gemeente
Amsterdam hield zich tot midden jaren tachtig slechts bezig met het maken
van grootse plannen: de metro, de Noord-Zuidlijn, de Amstelveenlijn en de
Ringlijn. Midden jaren tachtig kocht het rijk, dat tot dat moment alles had
betaald, zijn verplichtingen af met een veel te lage afkoopsom. Het directe
gevolg was dat rekeningen niet meer werden betaald. Daar bleef het niet
bij. De jaarlijkse toch al te lage afkoopsommen werden vervolgens nog eens
getroffen door verdergaande bezuinigingen. Een van de gevolgen was een
jaarlijks exploitatie-tekort van 10 miljoen gulden alleen al op de
Amstelveenlijn. Bovendien bleek het materieel voor de Amstelveenlijn
volstrekt ondeugdelijk. Driekwart jaar heeft het materieel niet kunnen
rijden omdat de zogenaamde veiligheidstreden niet werkten.
Bij het GVB zelf verscheen de ene manager na de andere, vaak niet
aangetrokken op basis van deskundigheid, maar omdat hij behoorde tot het
legertje ex-gemeente- en deelraadspolitici die hun positie hadden verloren.
Hun politieke vrienden regelden een goed betaald baantje bij het GVB.
Zoals een chauffeur het formuleerde: "In het reptielenhuis, het GVB-
hoofdkantoor, loopt iedereen maar heen en weer met een mapje onder de
arm."
Dan komt McKinsey in 1990. Het GVB kon een sterk overheidsbedrijf
blijven in de regio Amsterdam, maar dan moest er 55 miljoen gulden
worden bezuinigd, 30 miljoen gulden opbrengstverbetering worden
gerealiseerd en moesten 800 mensen afvloeien. De voorzitter van de
Ondernemingsraad Geldhof zegt hier nu van: "Dat kwam hard aan. Toch
gingen alle neuzen bij het GVB dezelfde kant op. De bezuinigingen werden
gehaald, rusttijden ingekort, honderden mensen veranderden van plaats en
uitbestede taken werden weer teruggehaald." Niet alleen het GVB-
personeel committeerde zich aan het plan, maar ook de gemeente, bij
monde van de toenmalige wethouder Ten Have, die volgens de OR-
voorzitter beloofde: "Als jullie die 55 miljoen gulden van McKinsey halen,
zorg ik dat het niet meer wordt." Toen het Sociaal Plan voor het GVB aan
de orde kwam (kosten 45 miljoen gulden) gaf de gemeente echter niet thuis.
Dat moest het GVB zelf maar betalen. Wat ten slotte de deur dicht deed
voor het toch al zwaar belaste personeel was de aankondiging van de
gemeente dat het GVB geprivatiseerd moet worden: nog slechtere
arbeidsvoorwaarden; verlies van nog eens 450 banen en minder
dienstverlening aan de passagiers.
In die omstandigheden heeft een bedrijf een leider nodig die vertrouwen
geniet bij het personeel. Dat zo'n persoon niet is gevonden maakt de
sanering van de schulden van het GVB tot een bijzonder riskante
onderneming. Opnieuw een tijdbom die tikt. In elke tram kan men hem
horen.
Een derde project dat ongetwijfeld nog deze collegeperiode tot een
hoogtepunt komt, is de tippelzone voor verslaafde prostituees. Het besluit
om deze zone aan de Theemsweg in te richten blijft het College
achtervolgen. De kwetsbare groep waar het allemaal om te doen was, de
verslaafde vrouwen zelf, vindt inmiddels dat de tippelzone hun situatie
heeft verslechterd. De agenten van het bureau Lodewijk van Deysselstraat
voelen zich meer souteneur dan politieman. Ook de medewerksters van de
Huiskamer zien het project niet meer zitten. De verslaafde vrouwen die zij
hulp wilden bieden, zijn voor het belangrijkste deel uit hun beeld
verdwenen. Cynisch genoeg zijn eigenlijk alleen de mensen in de directe
omgeving tevreden. Er komen nauwelijks verslaafde vrouwen, dus zijn er
ook geen dealers in de buurt en is er geen overlast door handel en gebruik
van drugs. Er is geen ander project dat zo overduidelijk is mislukt, maar
toch zegt het College: de tippelzone moet blijven. Hoe lang blijft het
College de inzet van zoveel mensen en middelen voor een overduidelijk
mislukt project rechtvaardigen? Het College is op dit punt ofwel ziende
blind of er slechts op uit deze mislukking zo lang mogelijk, tot na de
volgende verkiezingen, te blijven ontkennen. Een andere verklaring is niet
te vinden. Ik roep het College op, bij de komende evaluatie uit te gaan van
sluiting van de tippelzone en voorstellen te doen voor een doelmatige
besteding van de vrijvallende middelen ten gunste van vrouwen waar het
allemaal mee begonnen was: de verslaafde prostituees.
Een andere missie waar het College op problemen stuit, is het
parkeerbeleid. De krantenkoppen over het parkeerbeleid spreken
boekdelen: "Woede om langer betaald parkeren", "Duizenden mensen dupe
parkeerbeleid", "Parkeerbeleid in binnenstad dwingt eigenaar tot rijden" en
over de oplossing van de wachtlijst met drieduizend binnenstadbewoners:
"Bewoner van binnenstad kan auto in Bijlmer kwijt". Deze opsomming
spreekt voor zich; ik zou het bij het oplezen ervan kunnen laten, maar het is
de minachting van het College voor de mensen die door dit beleid worden
getroffen, die maakt dat ik er wel over moet spreken. Het parkeerbeleid in
Amsterdam is een onbeheersbaar gedrocht geworden. Iedere beleids-
wijziging, hoe gering ook, maakt dat er een nieuw probleem ontstaat dat
ook weer aangepakt moet worden. De uitbreiding van het betaald parkeren
naar de avonduren en het gehele weekend dwingt drieduizend binnenstad-
bewoners, hun auto buiten het centrum te parkeren. De overloop van deze
auto's naar de rond het centrum liggende stadsdelen maakt dat daar in de
toekomst ook 's avonds en in het weekend betaald zal moeten worden.
Tegelijkertijd gaat het opheffen van parkeerplaatsen voort. Door de afgifte
van vergunningen voor inpandige parkeervoorzieningen worden openbare
parkeerplaatsen omgezet in particuliere plaatsen voor mensen die bereid
zijn daar heel veel geld voor te betalen. De problemen voor bewoners
stapelen zich op. Men moet steeds meer betalen voor iets wat steeds minder
beschikbaar is. De gelukkige bezitter van een parkeervergunning is altijd
maar tijdelijk tevreden omdat hij zeker weet dat er elk jaar
beleidswijzigingen komen die van invloed zijn op zijn parkeermogelijkheid.
Het College kan naar mijn mening alleen gelukkig zijn omdat de
inkomsten uit het parkeerbeleid blijven toenemen. Geen mens kan beweren
dat het parkeerbeleid problemen oplost en ieder jaar looft de
verantwoordelijke wethouder de Nobelprijs uit voor degene die de
problemen op kan lossen. Daar wil ik wel voor in aanmerking komen. Als
het College bereid is de doelstellingen uit het VIP ter discussie te stellen,
is het probleem echt op te lossen: nu ophouden met het opheffen van
parkeerplaatsen op straat, sneller parkeergarages aanleggen en plaatsen
reserveren voor bewoners. Geld is er genoeg. De miljoenenwinsten uit
Parkeerbeheer moeten wat de SP betreft deels worden ingezet om de
problemen die het beleid veroorzaakt op te lossen. Concreet vraag ik het
College de bereidheid uit te spreken om in de nog te bouwen
parkeergarages in het centrum plaatsen te reserveren voor bewoners tegen
het gewone bewonerstarief.
Net als bij de voorgaande onderwerpen geldt dat er bij dit beleidsterrein
sprake is van een verwijdering tussen Amsterdammers en hun bestuurders.
Daarbij gaat het om veel meer mensen dan alleen de autobezitters. Ook
velen zonder auto zijn de dupe van het parkeerbeleid. Ouderen en zieken,
die meer bezoek krijgen dan zelf de deur uitgaan, klagen over een
toenemend isolement omdat familie en vrienden minder langskomen. De
Amsterdamse middenstand vreest niet zonder reden dat de omzet zal dalen
door de alsmaar stijgende bezoekerstarieven. Zelfs de kerken klagen omdat
gelovigen door de invoering van betaald parkeren op zondag voor het
zingen de kerk uit moeten om de automaten te vullen. Kortom, het
draagvlak voor het parkeerbeleid neemt zienderogen af. Is het College
alsnog bereid de doelstellingen uit het VIP ter discussie te stellen?
Sprekend over de kerk, denk ik automatisch aan bisschop Muskens van
Breda. Deze bisschop is erin geslaagd politiek Nederland in beroering te
brengen met zijn uitspraken. De reacties op zijn uitspraken stellen mij
enigszins teleur. "Daar waar echte en acute nood is, mag soms de wet
worden gebroken; met andere woorden: Nood breekt wet", zo lijkt de
bisschop te hebben willen zeggen. En in plaats van te zeggen: "Wij zorgen
dat die nood niet ontstaat", valt menig politicus de man aan alsof hij
mensen tot diefstal wil aanzetten. De boodschapper wordt aangevallen, de
boodschap niet gehoord. Er dreigt voor een groeiende groep mensen
armoede te ontstaan en daar moet meer aandacht voor komen. In
Amsterdam lijkt er op dit punt inderdaad meer aandacht te komen en daar
ben ik blij mee. Verschillende fracties, waaronder ook de SP, hebben
voorstellen gedaan om de positie van mensen met de minste inkomens te
versterken, bijvoorbeeld door verbeterde schuldhulpverlening of ruimere
kwijtschelding. Dat is goed nieuws voor de mensen die het aangaat.
In april dit jaar stelde mijn fractie in een notitie over het armoedebeleid
in Amsterdam voor om mensen met een minimuminkomen geen aanslagen
meer te sturen voor gemeentelijke belastingen. Op basis van onze
berekeningen stelden wij vast dat de gemeente dan 36,5 miljoen gulden
minder gemeentelijke belastingen zal ontvangen, zijnde 8% van de totale
inkomsten van 454 miljoen gulden. In de missive neemt het College een
voorschot op de voorstellen van de
SP en andere partijen. Zeven miljoen gulden extra voor het kwijtscheldings-
beleid. Het verheugt mij dat het College nog voordat de verschillende
notities zijn besproken, aangeeft dezelfde kant op te willen als de SP. Ik wil
niet vooruitlopen op de behandeling van alle voorstellen die in onze notitie
worden gedaan. Eén ding wil ik echter niet onvermeld laten. Tot nu toe was
een van de belangrijkste obstakels tegen verdere uitbreiding van het
kwijtscheldingsbeleid de redelijk ingewikkelde, maar vooral de wettelijk
voorgeschreven individuele aanvraagprocedure. Ten aanzien van dit laatste
kan ik u meedelen: dat obstakel bestaat niet meer. De Registratiecommissie
heeft in juni op verzoek van mijn fractie uitspraak gedaan over de vraag of
voor dit doel bestanden mogen worden gekoppeld. Het advies van de
commissie is positief. Dit betekent dat de ongeveer 2 miljoen gulden aan
administratiekosten die de oude aanvraagprocedure met zich bracht ook kan
worden ingezet voor het uiteindelijk doel: kwijtschelding voor minima. Ik
vraag het College de uitspraak van de Registratiecommissie als
uitgangspunt te nemen bij de behandeling van onze notitie over
automatische kwijtschelding.
Vooruitlopend op de commissie- en raadsbehandeling nog een woord over
de Noord-Zuidlijn. Het is mij een raadsel, waarom het College tot dit
megaproject wil besluiten op het moment dat in het Amsterdamse openbaar
vervoer alles op losse schroeven staat. Welke gevolgen heeft de sanering
van de tekorten bij het GVB voor de bestaande lijnvoering? Wat kan een
veranderende bekostigingssystematiek van het rijk voor het huidige net
betekenen? Wat kan een verbeterde bestrijding van het zwartrijden
opleveren? Deze vragen zouden eerst moeten worden beantwoord voordat
tot de eventuele aanleg wordt besloten. Dat betekent uitstel, misschien zelfs
afstel van een aanlegbesluit. Volgens de SP is het pas verantwoord om een
besluit over de Noord-Zuidlijn te nemen als daarbij duidelijk is wat het
eindbeeld wordt.
De begroting van de gemeente Amsterdam straalt rust uit. Het College
zit tevreden achter de bestuurstafel en zegt: "Het gaat goed met
Amsterdam." Naar onze mening is er sprake van een stilte voor de storm.
Als het College niet heel snel de ogen opent en probeert, de bommen onder
het eigen beleid te ontmantelen zal het binnen enkele jaren, maar misschien
zelfs deze periode nog, te maken krijgen met een bevolking die het niet
meer pikt.
De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
34ø Motie van 23 oktober 1996 van het raadslid Van Bommel om in de aan
te leggen parkeergarages in het centrum plaatsen te reserveren voor
bewoners van de binnenstad tegen het gewone bewonerstarief
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 538, blz. 2785).
35ø Motie van 23 oktober 1996 van het raadslid Van Bommel inzake het
ontwikkelen van het personeelsbestand in deze collegeperiode
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 539, blz. 2786).
36ø Motie van 23 oktober 1996 van het raadslid Van Bommel om bij de
evaluatie van de tippelzone sluiting van die zone niet bij voorbaat uit te
sluiten (Gemeenteblad afd. 1, nr. 540, blz. 2786).
De moties worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De vergadering wordt om 16.45 uur geschorst tot 19.30 uur.
|