Bron: Raad
Type document: Notulen
Onderwerp: Raadsvergadering 21-02-96
Datum publicatie:21-02-1996
Datum Raad:21-02-1996
 
Tekst:
 
OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG
21 FEBRUARI 1996.
 
Aanwezig: de leden Van der Aa (PvdA), mevr. Agtsteribbe (PvdA),
mevr. Alkema (D66), Bakker (D66), Balai (PvdA), Bouma (VVD), Bijlsma
(PvdA), Cherribi (PvdA), Van Duijn (De Groenen), Enthoven (CD),
Fortun‚ (CD), Goedhart (CDA), De Grave (VVD), mevr. Grewel (PvdA),
Ten Have (D66), Holvast (GroenLinks), mevr. Hoogland (PvdA),
Hooijmaijers (VVD), mevr. Ter Horst (PvdA), Houterman (VVD),
Hulsman (GroenLinks), mevr. Irik (PvdA), mevr. De Jong (D66), K”hler
(GroenLinks), mevr. Krikke (VVD), Van der Laan (PvdA), Levie (PvdA),
Meijer (PvdA), Niamut (CDA), Oranje (D66), mevr. Peters (VVD),
Raksowidjojo (GroenLinks), Robbers (D66), mevr. Schutte (GroenLinks),
Van Sitteren (CD), mevr. Spier-van der Woude (VVD), Spit (CDA), Stadig
(PvdA) en Yalin (PvdA).
 
Afwezig: de raadsleden Van Bommel (SP), Cornelissen (D66), mevr.
Van der Giessen (D66), Graman (Onafh.), Peer (VVD) en mevr. Princen
(GroenLinks).
 
Middagzitting op woensdag 21 februari 1996.
 
Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester.
 
Secretaris: mevr. drs. M. Sint.
 
De vergadering wordt om 13 uur geopend.
 
De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat de wethouders mevr. Van der
Giessen en Peer de vergadering van heden niet zullen bijwonen.
Voorts deel ik u mede, dat de vergadering zich zal beperken tot een
middagzitting.
 
Aan de orde is de agenda:
 
1
Notulen van de raadsvergaderingen, gehouden op 10 en 24 januari en
7 februari 1996.
 
De notulen van de raadsvergadering, gehouden op 10 januari 1996,
worden ongewijzigd goedgekeurd.
De goedkeuring van de overige notulen wordt aangehouden.
 
2
Mededeling van de ingekomen stukken.
 
1ø Adres van de leden van de stadsdeelraad Westerpark van 23 januari
1996 inzake de zogenaamde doorproef met verkeerslichteninstallaties op het
Van Beuningenplein.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
 
De heer NIAMUT: Ik stel voor, dit adres te behandelen in de Commissie
voor Verkeer enz.
Wethouder BAKKER: Ik heb geen bezwaar.
 
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg.
 
2ø Adres van mevr. A. de Waart, voorzitter van de Beklagcommissie
Inspraak, van 24 januari 1996 inzake inspraak over het stedebouwkundig
programma van eisen voor de Anne Frankstraat 21.
 
Dit adres wordt voor kennisgeving aangenomen.
 
3ø Adres van J. Wijnhoven, namens de Stichting Nederland Bekent Kleur,
van 31 januari 1996 inzake het verlenen van een vergunning voor het
houden van een anti-racismedemonstratie op 23 maart 1996.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
 
4ø Adres van W. Meurs, namens het Wijkoverleg d'Oude Binnenstad, de
Vereniging van Dam tot Stopera, de Buurtvereniging Zeedijk, NV Zeedijk
en het Wijkcentrum d'Oude Stadt, van 1 februari 1996, houdende
mededeling van opzegging van voornoemde instellingen tot deelneming aan
het Veiligheidsoverleg Wijkteam Warmoesstraat en de Belangengroep
Dam/Hoogstraten.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
 
De heer SPIT: Ik stel voor, dit adres te behandelen in de Commissie
voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken, tegelijkertijd met de
behandeling van het rapport-Van Traa.
De VOORZITTER: Daartegen bestaat geen bezwaar. Die behandeling
zal overigens in april 1996 plaatsvinden.
 
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken.
 
5ø Nota van het raadslid Robbers van 7 februari 1996, getiteld: Tweede
IJsnota D66 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 56, blz. 319).
 
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, de nota wordt in handen
van Burgemeester en Wethouders te stellen om preadvies.
 
6ø Adres van mevr. drs. D. Proske-van Heerdt van 2 februari 1996 inzake
de toekomst van de tramlijnen 5 en 24 in relatie tot de Noord-Zuidlijn.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
 
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Ik stel voor, een afschrift van het
antwoord te zenden aan de Commissie voor Verkeer enz.
Wethouder BAKKER: Ik heb geen bezwaar.
 
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Verkeer,
Milieu, Cultuur en Monumentenzorg.
 
7ø Adres M.M. Govers van 3 februari 1996 inzake de
Huisvestingsverordening 1996.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
 
De heer K™HLER: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord te
zenden aan de Commissie voor Volkshuisvesting enz.
Wethouder STADIG: Ik heb geen bezwaar.
 
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor
Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en Grondzaken.
 
8ø Adres van J.A. Molenaar van 3 februari 1996 inzake het opzeggen van
het overleg in de binnenstad naar aanleiding van een hoorzitting van de
Commissie voor bezwaar- en beroepschriften op 9 januari 1996 inzake de
Damstraat 22Ä24.
Dit adres wordt voor kennisgeving aangenomen.
 
9ø Adres van J.G. Schipper, namens de Amsterdamse Seniorenraad, van
5 februari 1996 inzake de rol van de Amsterdamse Seniorenraad na
bestuurlijke herindeling.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
 
10ø Adres van J.W. Tellegen, namens de Amsterdamse Telematica Raad,
van 6 februari 1996, houdende verzoek een bijdrage te leveren aan de
totstandkoming van de FENIT-prijs.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
 
11ø Adres van P. van Reenen, namens de Landelijke Woonboten
Organisatie, ingekomen 6 februari 1996, inzake het afmeren van woonboten
bij bruggen.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
 
12ø Adres van E. Blaauw, namens het Waterig Amsterdamse Front, van
12 februari 1996 inzake besluitvorming met betrekking tot woonboten.
 
Dit adres wordt voor kennisgeving aangenomen.
 
13ø Adres van P. Teepe van 9 februari 1996 inzake het bestemmingsplan
Museumplein, in het bijzonder de uitrit van de parkeergarage.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
 
14ø Adres van P.W. Kulderij, namens de Volkstuinvereniging Linnaeus,
van 8 februari 1996 inzake de beschikbaarstelling van een openbaar-
vervoerbusje aan voornoemde vereniging.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
 
De heer NIAMUT: ik stel voor dit adres te behandelen in de Commissie
voor Verkeer enz.
De heer LEVIE: Dat lijkt mij niet de juiste commissie. Naar mijn
mening heeft het te maken met recreatie, dus lijkt mij behandeling in de
Commissie voor Financi‰n enz. de aangewezen weg.
Wethouder STADIG: Ik wijs erop, dat het probleem dat zich voordoet
moet worden beschouwd als een laat gevolg van een ontruiming in het
verleden. Dat zou dan wellicht nog in de sfeer van grondzaken tot een
oplossing kunnen worden gebracht, dus via de Commissie voor
Volkshuisvesting enz.
Wethouder mevr. TER HORST: De enige die betaalt is het
Gemeentevervoerbedrijf; het is dus misschien wel zo verstandig, dit adres in
mijn portefeuille onder te brengen. Mijn voorstel is, een reactie te sturen,
ervan uitgaande dat het probleem oplosbaar is. Daarvan zullen de
verschillende leden in kennis worden gesteld. Lukt het het College niet om
tot een oplossing te komen, dan stel ik voor het adres in de Commissie voor
Beheer Openbare Ruimte enz. te bespreken.
 
Besloten wordt, het voorstel van wethouder mevr. Ter Horst te volgen.
 
15ø Adres van mr. S.L. Schram van 7 februari 1996, houdende verzoek tot
herziening van Uitwerking 26, deel 2, van het bestemmingsplan Jordaan
(bouwdiepte supermarkt).
 
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de door Burgemeester en
Wethouders in te dienen voorstellen ter zake.
 
16ø Adres van M. van de Post van 10 februari 1996 inzake het Olympisch
Stadion.
 
Dit adres wordt voor kennisgeving aangenomen.
 
17ø Adres van D.R. van Hemert Stakenburg van 12 februari 1996 inzake
passagiersvervoer te water.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
 
18ø Adres van C.A.A.H. Schuckmann van 12 februari 1996, houdende
bezwaar tegen de hoogte van de erfpachtcanon voor het pand Groenhoven
728.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
 
De VOORZITTER: Ik stel voor, thans eerst na te gaan, welke punten
van de agenda zonder discussie en hoofdelijke stemming kunnen worden
afgedaan.
 
Conform besloten.
 
3
Mededeling en, zo nodig, bespreking van de ontwikkelingen met
betrekking tot het Regionaal orgaan Amsterdam.
 
Er zijn geen mededelingen.
 
4
Advies van de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften van
8 februari 1996 op het bezwaar tegen het voorbereidingsbesluit
Bickerseiland; de conclusie luidt, het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te
verklaren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 52, blz. 269).
 
De conclusie van het advies wordt zonder discussie en hoofdelijke
stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op
blz. 269 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
5
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 februari 1996 tot
onteigening van percelen in de Czaar Peterbuurt (onteigeningsplan Czaar
Peterbuurt Blok N41) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 58, blz. 323).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 326 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
6
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 februari 1996 tot
onteigening van percelen in de Leidse- en Weteringbuurt 1
(onteigeningsplan Leidse- en Weteringbuurt 1) (Gemeenteblad afd. 1, nr.
57, blz. 321).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 322 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
7
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 februari 1996 tot
vaststelling van begrotingswijziging nr. 1 van baten en lasten betreffende
het dienstjaar 1996 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 69, blz. 364 en bijlage D).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 365 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
De punten 8 en 8A worden even aangehouden.
 
9
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 februari 1996 inzake
de aanleg van een evenementenhal bij het stadion-/transferiumcomplex
Amsterdam Arena (Gemeenteblad afd. 1, nr. 65, blz. 340).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 341 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
10
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 februari 1996 tot het
uitvoeren van weginfrastructuur voor de Panamaknoop (Gemeenteblad afd.
1, nr. 66, blz. 341).
 
De heer VAN DUIJN (stemmotivering): De Groenen hebben een
stijgend bezwaar tegen de toename van het autoverkeer in Oost. Aangezien
al deze infrastructuur daarvoor wordt aangelegd en bekostigd, verzetten wij
ons daartegen met de grootste stelligheid.
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 344 van
afd. 1 van het Gemeenteblad, met dien verstande, dat de fractie van de
Groenen wordt geacht, tegen de voordracht te hebben gestemd.
 
Punt 11 wordt even aangehouden.
 
12
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 februari 1996 tot het
huren van ruimten in het pand Entrada 200 voor het opdrachtgeversbureau
Noord-Zuidlijn (Gemeenteblad afd. 1, nr. 64, blz. 339).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 340 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
Punt 13 wordt even aangehouden.
 
14
Advies van de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften van 8
februari 1996 op bezwaren tegen het raadsbesluit tot opheffing van het
Bureau voor Organisatiezaken. De conclusie luidt, de bezwaarschriften niet-
ontvankelijk te verklaren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 53, blz. 270).
 
De conclusie van het advies wordt zonder discussie en hoofdelijke
stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op
blz. 271 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
Punt 15 wordt even aangehouden.
 
16
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 februari 1996 tot
vaststelling van de bedragen, bedoeld in de Wet op het voortgezet
onderwijs, over de jaren 1990, 1991 en 1992 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 68,
blz. 363).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 364 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
Punt 17 wordt even aangehouden.
 
De VOORZITTER vraagt, of er leden zijn die het woord verlangen over
de voor geheime zitting bestemde voordrachten. Daar dit niet het geval
blijkt te zijn, is thans aan de orde:
 
17A
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 februari 1996 inzake
de verkoop van een hal en de uitgifte in erfpacht van een terrein op de
Centrale Groothandelsmarkt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 61, blz. 335).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het bij de voordracht behorende
besluit.
 
Aan de orde is thans:
 
8
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 februari 1996 tot
vaststelling van het Huishoudelijk Reglement ten behoeve van de Stichting
Algemene Programmaraad (Gemeenteblad afd. 1, nr. 59, blz. 327).
 
en
 
8A
Nota van wijziging van Burgemeester en Wethouders van 16 februari 1996
inzake het Huishoudelijk Reglement ten behoeve van de Stichting
Algemene Programmaraad (Gemeenteblad afd. 1, nr. 84, blz. 407).
 
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. In art. 7 van het vast te
stellen reglement wordt bepaald, dat de vergaderingen van de raad niet
openbaar zijn, tenzij de raad anders beslist. Waarom zijn die vergaderingen
niet openbaar? Tegenwoordig spelen de meest interessante discussies zich
af op dit vlak. Denk alleen maar aan de discussie over de uitzending van
voetbalwedstrijden. Ik begrijp niet, dat het College niet alles in het werk
heeft gesteld om deze vergaderingen openbaar te doen zijn.
Wethouder DE GRAVE: Mijnheer de Voorzitter. Het valt geenszins te
ontkennen, dat er op de agenda van de Algemene Programmaraad
interessante onderwerpen kunnen staan; vandaar dat er ook staat dat de
commissie kan besluiten dat de vergaderingen openbaar zijn. Anderzijds
gaat het hier ook om adviezen over belangen Ä vaak grote commerci‰le
belangen Ä van derden, zoals inmiddels ook wel duidelijk is geworden. Het
moet daarom aan de wijsheid van de Programmaraad worden overgelaten.
De leden worden door de Gemeenteraad benoemd en de Programmaraad is
breed samengesteld om te beoordelen welk deel van een dergelijke
vergadering in beslotenheid moet plaatsvinden, bijvoorbeeld in het belang
van derden, dan wel of er aanleiding is om een deel van de vergadering
openbaar te verklaren. Het is overigens een gebruikelijke bepaling bij dit
soort advieslichamen. Ik heb er echter geen enkel probleem mee om de
Algemene Programmaraad duidelijk te maken dat de Gemeenteraad er prijs
op stelt, waar mogelijk de vergaderingen in het openbaar te doen houden.
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou mij ook kunnen
voorstellen, dat het andersom zou zijn, namelijk dat de vergadering in
principe openbaar is tenzij de raad anders beslist vanwege zwaarwegende
financi‰le belangen. Ik geef daar de voorkeur aan.
De heer YALIN: Mijnheer de Voorzitter. Wij weten allen dat het om
vertrouwelijke informatie gaat als in de Programmaraad besluiten moeten
worden voorbereid. Aan de andere kan is er een verantwoordingsplicht van
die raad; daarover hebben wij in de commissie uitvoerig gesproken. Op
voorstel van de PvdA is toen besloten, een werkbezoek aan de
Programmaraad te brengen en te discussi‰ren over de vraag hoe de
communicatie tussen de Algemene Programmaraad en de Amsterdammers
kan worden verbeterd. Als de heer Van Duijn daaraan wil deelnemen:
graag.
Wethouder DE GRAVE: Mijnheer de Voorzitter. Materieel gezien komt
het op hetzelfde neer. Het is juridisch gebruik het zo te formuleren. De
bedoeling ervan is precies zoals ik dat reeds heb aangegeven; de heer Yalin
heeft dat nog eens onderstreept. Wanneer er sprake is van vertrouwelijke
informatie, ook van derden, moet de vergadering in beslotenheid
plaatsvinden. Indien dit niet nodig is, kan de vergadering in het openbaar
worden gehouden. Het lijkt mij, dat wij enig vertrouwen moeten hebben in
het vermogen van de Algemene Programmaraad om te beoordelen wanneer
openbaar en wanneer besloten wordt vergaderd. In de praktijk komt het
echter op hetzelfde neer.
 
De discussie wordt gesloten.
 
Aan de orde is de stemming over de voordracht (nr. 59).
 
De heer VAN DUIJN (stemmotivering): Mijn fractie is voor deze
voordracht, met uitzondering van art. 7, lid 1.
 
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 327 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, met dien verstande dat de fractie van de Groenen wordt
geacht, tegen art. 7, lid 1, te hebben gestemd.
 
De nota van wijziging (nr. 84) wordt voor kennisgeving aangenomen.
 
Aan de orde zijn de benoemingen.
 
De VOORZITTER: Ik benoem in het bureau van stemopneming de
leden Houterman, Oranje en Yalin.
 
Benoemd worden tot:
 
Lid van de Stichting Algemene Programmaraad (nr. 60): R. Halevi, P. van
Klinken, mevr. M. Koedooder, mevr. I. Netiv, mevr. D. Rijkers, mevr. I.
Baten, J. Philippo, G.C. Schouten, R.J. Nierop, A.C. van de Veire, mevr. S.
Tegelaars en J.H. Kosterman.
 
Plaatsvervangend lid van de Commissie voor Algemeen Bestuurlijke en
Juridische Zaken: J.S. Raksowidjojo.
 
Plaatsvervangend lid van de Commissie voor Verkeer, Milieu, Cultuur en
Monumentenzorg: J.S. Raksowidjojo.
 
Ingeleverd werden 32 biljetten. Allen werden benoemd met 32
(algemene) stemmen.
 
De VOORZITTER: Ik dank de leden van het bureau van stemopneming
voor de bewezen diensten.
 
11
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 februari 1996 tot
uitvoering van doorstromingsmaatregelen in het kader van het beleidsplan
Ruim baan voor tram en bus in Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 63,
blz. 337).
 
De heer K™HLER: Mijnheer de Voorzitter. Ik lees, dat met deze
voordracht de problemen bij het Gemeentevervoerbedrijf (GVB) zullen
worden opgelost, want een beter exploitatieresultaat van 10 … 20 miljoen
gulden per jaar kan ongeveer de financi‰le tekorten wegwerken. Wij zijn
natuurlijk voor het wegnemen van knelpunten, zodat de doorstroming van
bus en tram zodanig wordt, dat er een betere exploitatie mogelijk is, maar
ook meer kwaliteit voor de reizigers en een betere concurrentiepositie ten
opzichte van de auto tot stand komt. Eigenlijk zouden wij niets meer te
wensen hebben als wij deze voordracht lezen. Ik wil er echter toch een
kanttekening bij plaatsen en een vraag stellen.
De kanttekening is, dat men bij het oplossen van die knelpunten wel eens
een probleem kan krijgen met andere verkeerssoorten. Mijn fractie vindt
dan, dat met name de doorstroming van het fietsverkeer en het cre‰ren van
veilige fietsroutes niet bij voorbaat achteraan in de lijst mogen komen te
staan. Daar waar het oplossen van knelpunten bij de tram en de bus strijdig
is met de doorstroming en veiligheid van het fietsverkeer, zouden wij per
geval graag bezien wat de beste oplossing is.
In de voordracht staat, dat de snelheid van bus en tram met 10% … 13%
omhoog zal gaan als het beleidsplan Ruim baan wordt uitgevoerd. Men
moet zich niet voorstellen dat er dan hard wordt geraced, want de snelheid
is nu (afgerond) respectievelijk 24 en 16 km per uur. Het College heeft
daarentegen bij de berekeningen voor de Noord-Zuidlijn, waar ook een
aanname is gedaan, zowel in het onderzoek als in het alternatieve
onderzoek naar de snelheidswinst van bus en tram, gerekend met slechts
5%. Kan de wethouder uitleggen hoe het mogelijk is dat wij nu een
voordracht moeten goedkeuren waarin staat dat in de komende tien jaar de
snelheid van bus en tram met 10% … 13% omhoog gaat, terwijl het College
er elders al van uitgaat, dat dit maar 5% zal worden?
De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben het eens met de
kanttekening en de vraag van de heer K”hler. Die vraag had ik ook op
papier staan.
Mijn tweede opmerking betreft het financi‰le kader. In de voordracht
staat, dat ervan wordt uitgegaan, dat financi‰le risico's via de
rijkssubsidieregeling op korte termijn worden weggenomen. Heeft de
wethouder goed zicht, dat die risico's inderdaad op korte termijn worden
weggenomen en, als dat niet het geval is, de maatregelen en de uitvoering
zodanig van aard zijn, dat de risico's voor de gemeente Amsterdam tot nul
kunnen worden gereduceerd?
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Mijnheer de Voorzitter. De
toestand van het GVB is niet rooskleurig en ook de toestand van het
openbaar vervoer in relatie tot de andere vervoermiddelen is nog niet
rooskleurig.
Wij vinden doorstroming belangrijk, evenals verhoging van de efficiency.
Er wordt gesproken over een tijdwinst van 10% … 13%; anderen hebben
daarover ook gesproken. In de laatste commissievergadering werd van de
zijde van het GVB gesteld, dat die percentages niet juist zouden zijn en dat
de snelheidsverhoging 5% zou bedragen. Ik krijg graag enige uitleg van de
wethouder.
De concurrentie met het andere vervoer moet worden aangegaan en
verstikkende verkeersproblemen moeten worden opgelost. Het plan Ruim
baan kan daarin een belangrijke rol spelen.
In oktober 1995 hebben wij het beleidsplan Ruim baan ter kennisneming
ontvangen en op grond van dat plan is een verzoek naar de minister gegaan
om een grote rijksbijdrage van 90%; voor de verwezenlijking van de
investering is 55 … 75 miljoen gulden nodig.
De eerste voorbereiding is door het GVB uitgevoerd; hiervoor is een
bedrag van Ÿ 400.000 uitgetrokken. Er zal met de stadsdelen overleg
plaatsvinden over de voor hen belangrijke onderdelen.
Ruim baan is een vijfjaarsprogramma. Nu wordt voor de eerste twee jaar
voor de korte-termijnprojecten een krediet van bijna 15 miljoen gulden
gevraagd. Die projecten moeten dan voornamelijk meeliften met
uitvoeringsplannen die al in de maak zijn.
In de voordracht is sprake van een "hierbij overgelegde lijst". Ik heb die
lijst niet gezien. Over welke lijst gaat dat?
Wij hebben, gezien de in het vooruitzicht gestelde rijksbijdrage, geen
moeite met de voorgestelde kredietverlening.
De VVD-fractie heeft ook geen moeite met zinnige, klantvriendelijke en
stadsvriendelijke doorstroommaatregelen. Ruim baan is een compilatie van
250 knelpunten, waaronder zich verschillende bevinden waarvan de
oplossing belangrijke neveneffecten zou kunnen hebben, bijvoorbeeld op
economisch terrein. Gisteravond hebben wij met betrekking tot de Van
Woustraat in het stadsdeel De Pijp daarvan een voorbeeld kunnen zien. Het
moet niet zo zijn, dat de doorstroming van het openbaar vervoer zou leiden
tot uitstroom van economische bedrijvigheid. Wij hebben een goed gevoel
bij veel maatregelen die bij Ruim baan worden genomen, maar het feit dat
wij Ruim baan ook ruim baan willen geven wil niet zeggen dat wij impliciet
met alle maatregelen akkoord gaan. Wij willen graag de toezegging, dat
ingrijpende maatregelen steeds voor besluitvorming, althans voor zover die
ons aangaan, terugkomen in de Raad. Wij willen graag een toetsing van
fysiek ingrijpende maatregelen, zoals het afsluiten van straten enz. De Van
Woustraat heb ik reeds genoemd; de Ferdinand Bolstraat is een
afschrikwekkend voorbeeld; het instellen van eenrichtingsverkeer in
Kinkerstraat heeft ongunstige neveneffecten gevolgen gehad en ook de
Vijzelstraat staat nog in het Verkeers- en Inrichtingsplan (VIP). Overigens
heb ik gemerkt, dat de wethouder deze weg wel is ingeslagen, omdat wij al
over de voorgestelde afsluiting van de Mozes en A„ronstraat hebben
gesproken. Er is voor gekozen om dat niet te doen, wat naar mijn mening
een verstandig besluit is. Ik hoop, dat de wethouder met de rest van de
plannen ook zo omgaat, zelfs als het om afspraken gaat waaraan wij ons in
het VIP min of meer hebben gecommitteerd, zoals het voorstel tot
eenrichtingsverkeer in de Vijzelstraat. Voor de merites en negatieve
effecten zal een en ander voor besluitvorming aan de orde moeten worden
gesteld.
(De heer K™HLER: Als ik de lijst hoor die u opsomt, heb ik de
indruk dat u niet zozeer knelpunten voor de tram wilt wegnemen,
maar er zelfs niet voor terugdeinst nog een paar knelpunten te
cre‰ren)
Dat is niet juist. In het VIP staan verschillende punten waarvan wij
vinden dat die in elk geval op hun economische effecten moeten worden
getoetst. Ik meen dat wij daarin niet alleen staan. Als ik mij de motie van
de heer Van der Laan herinner over de economische effecten van een
aantal maatregelen, meen ik dat wij in elk geval met onze collega's van de
PvdA-fractie en wellicht nog wel meer leden van de Raad op ‚‚n lijn zitten.
(De heer SPIT: Dat laatste blijkt niet uit de belangstelling die de
PvdA-fractie voor uw betoog heeft; van die fractie is bijna niemand
aanwezig.)
Dat is een zaak van de PvdA-fractie. Wij hebben overigens geen klagen;
die fractie is goed vertegenwoordigd.
De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Op de door de CDA-fractie
geworpen handschoen zal ik graag een antwoord geven. In de commissie is
er wel eens aan getwijfeld, of ik de PvdA-fractie wel in haar geheel
vertegenwoordig. Men kan zien, nu niemand van mijn fractiegenoten op dit
moment in de zaal aanwezig is, dat dit inderdaad het geval is.
Er zijn 250 maatregelen die binnen vijf jaar moeten worden uitgevoerd.
Een deel van de maatregelen hebben wij hier nu voor ons liggen. Ik weet
niet precies, hoeveel maatregelen dat zijn; ik schat het aantal op circa 40.
Wanneer krijgen wij de andere voorstellen in de Raad en hoeveel geld is
daarmee gemoeid? Is het totaal van die 250 knelpunten bij de minister ter
financiering ingediend? Ik vraag dit omdat de vorige week tijdens een
debatje in de commissie over van de Noord-Zuidlijn werd uitgegaan van een
verhoging van de snelheid met 5%, en niet met 10% … 13%. De
vertegenwoordiger van het GVB merkte toen op, dat het bedrijf ervan
uitgaat dat van die 250 punten toch maar de helft wordt uitgevoerd, zodat
er toen maar op 5% is gegokt. Dat vind ik een veel te lage ambitie. Wij
hebben nu bij de overheid 250 knelpunten ingediend; dit is ook terecht.
Voor zover ik mij herinner is het voor het eerst sinds jaren dat wij het
bestaande openbaar vervoer op deze wijze en op deze schaal uitbreiden. De
wethouder verdient daarvoor alle lof. Duidelijk is, dat het GVB niet alleen
maar een bedrijf met tekorten is, maar dat het aan de hand van concrete
plannen ook pogingen doet om het bestaande openbaar vervoer uit te
breiden. Het verhaal bij Ruim baan was een helder verhaal; dat mag ook
wel eens werden gezegd. Ik wil graag antwoord op de vraag, wanneer wij de
rest van de knelpunten krijgen voorgelegd en wat wel of niet wordt
gefinancierd. Ook zal ik graag antwoord krijgen ten aanzien van de
verbetering met 5%, waarvan wordt uitgegaan bij de berekeningen voor de
Noord-Zuidlijn. Dat percentage vinden wij te laag. Men kan niet enerzijds
tegen het rijk zeggen dat wij graag dit bedrag willen, omdat wij dan op
jaarbasis 10 tot 20 miljoen gulden kunnen verdienen en in een andere nota
ervan uitgaan, dat maar de helft wordt gerealiseerd. Daarmee ondergraven
wij onze eigen onderhandelingspositie.
Met betrekking tot de knelpunten heeft een vertegenwoordiger van de
VVD-fractie er in de commissie op gewezen, dat men wel de effecten die
het heeft voor de omgeving goed in de gaten moet houden. Er is toen
toegezegd, dat, als die zich bijvoorbeeld in de stadsdelen voordoen, de
uitvoeringsmaatregel altijd in overleg met de omgeving zal worden
genomen. Het antwoord op deze vraag hebben wij dus al.
Met betrekking tot de fietsknelpunten heeft de ENFB erop gewezen, dat
in een aantal situaties Ä wij hadden dat stuk op dat moment niet ter tafel,
maar naderhand hebben wij dat wel ontvangen Ä de aanleg van het
hoofdnet Fiets en de uitvoering van de onderhavige maatregelen met elkaar
in conflict zijn. Ik verneem graag van de wethouder of, indien die
knelpunten niet in overleg tussen de ENFB en het GVB worden opgelost,
wij die nog eens in de commissie terugkrijgen. Het zijn er niet veel, maar
naar mijn mening is het wel belangrijk, dat over een aantal van die zaken
politieke uitspraken worden gedaan. Waaraan geeft men op een bepaald
moment de voorkeur: aan het hoofdnet Fiets of in een bepaalde situatie aan
de verbetering van het tram- en busverkeer? In een aantal situaties blijkt
dat haaks op elkaar te staan. In dergelijke situaties moeten wij dan de
knoop doorhakken.
Mevr. DE JONG: Mijnheer de Voorzitter. Ook de fractie van D66 is
zeer verheugd over deze impuls voor het openbaar vervoer; die is zeer
belangrijk. Tijdens de commissievergadering is mij verleden week ook het
verschil van de 5%, waarvan bij de berekening voor de Noord-Zuidlijn
wordt uitgegaan, en de 10% … 13% in het onderhavige stuk gebleken. Ik heb
dat aldus ge‹nterpreteerd, dat wij bij het optimaal uitvoeren van alle
maatregelen tot die 13% zouden kunnen komen. Mevr. Spier merkte in dit
verband op, dat nog naar allerlei zaken zou moeten worden gekeken.
Wellicht zal een aantal maatregelen niet kunnen worden doorgevoerd en op
grond daarvan gaat men waarschijnlijk voor de Noord-Zuidlijn uit van 5%.
De wethouder heeft in de commissie toegezegd, met de ENFB te zullen
overleggen; ingeval er belangenconflicten zijn en men er niet uitkomt,
zullen wij dit punt in de commissie terugkrijgen. Ik wil de wethouder
daaraan herinneren. Overigens ben ik blij dat er zoveel geld naar het
openbaar vervoer gaat.
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Het komt wel eens voor,
dat ik kritiek moet oefenen op het verkeersbeleid van dit College, maar
deze ontwikkeling vind ik zeer positief. Wat mij betreft mag het allemaal
nog sneller. Ik ben dan ook zeer benieuwd naar de financi‰le afspraken die
met het rijk zijn gemaakt op de iets langere termijn. Ruim baan voor Ruim
baan.
Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Vaak hoopt men, dat
alles wat in een commissievergadering is gezegd, niet tijdens de
raadsvergadering wordt herhaald, maar vanmiddag ben ik blij dat dit toch
gebeurt. Met nadruk mag nog wel eens worden gezegd, dat dit een zeer
goed stuk is van het GVB.
Mevr. Spier vroeg naar de lijst die aan de stukken zou worden
toegevoegd. Van de zijde van het Gemeenteblad is mij medegedeeld, dat dit
stuk ter inzage heeft gelegen in de Leeskamer.
De vraag is gesteld, of ik ook aandacht heb voor andere verkeerssoorten;
er moet goed worden gekeken naar de verkeersveiligheid voor de
voetgangers en de fietsers. Ik wijs erop, dat wij dat ook doen. Ik zeg toe,
zoals ik in de commissie ook al heb gedaan, dat wij over knelpunten zullen
spreken als het ook echte knelpunten zijn, die politiek gevoelig zijn; die
zullen dan in de commissie aan de orde komen. Ik wil wel op voorhand
zeggen, dat als, men constant voorrang zou geven aan de fietsers boven het
openbaar vervoer, men die 10% … 13% niet zal halen. Het zijn echter
keuzen die wij moeten maken. Als men het maximale eruit haalt, zal dit
naar mijn mening 10% … 13% tijdwinst betekenen. Wij moeten echter
natuurlijk wel voorzichtig zijn en dat is ook waarop het GVB tijdens de
commissievergadering doelde; daarom gaf men een tijdwinst aan van 5%. Ik
ga ervan uit, dat het maximale zal worden bereikt en dan spreek ik nog niet
over de aanleg van de Noord-Zuidlijn.
(De heer NIAMUT: Vindt u het niet handiger, nu de relatie tussen
een maximale doorstroom van 10% … 13% in dit onderzoek is gesteld
tegenover de 5% in het kader van de Noord-Zuidlijn, ‚‚n percentage
te hanteren? Het in het ene geval het hanteren van een maximum van
de te bereiken verbetering en in het andere geval het hanteren van
een minimum wekt enige verbazing, binnen en buiten de Raad.)
Ik blijf erbij, dat het bij de Noord-Zuidlijn 5% is. Het streven is er echte
r
op gericht, in elk geval hoger te komen dan 5%, het liefst 10% … 13%.
(De heer BIJLSMA: Als u beide percentages wilt hanteren, hanteert
u die beide dan ook bij de berekeningen. U moet niet uitgaan van ‚ ‚n
percentage, anders krijgen wij straks weer een discussie over de
uitkomsten en dat proberen wij nu juist te voorkomen.)
Mijn streven is erop gericht, het optimale te bereiken, hetgeen natuurlijk
goed voor het openbaar vervoer zal zijn. Zo zie ik ook de bijval in de Raad.
De desbetreffende knelpuntenlijst is inmiddels aan mevr. Spier
overhandigd. Zij noemde een paar straten als voorbeeld, zoals de Van
Woustraat. Ik wijs erop, dat de discussie over die straat gisteren in de
stadsdeelraad De Pijp is gevoerd. Over de Ferdinand Bolstraat heeft in
1980 een raadsdebat plaatsgevonden en de vereiste maatregelen zijn enige
jaren daarna ingevoerd. Mevr. Spier noemde ook de Kinkerstraat. Dit deed
mij denken aan een advertentie van een aantal winkeliers in Het Parool van
enige tijd geleden met daarin de oproep om in de Kinkerstraat te komen
winkelen met daarbij het lokkertje dat men daar zijn auto nog kan
parkeren. Ik dank mevr. Spier voor de extra aandacht voor de Kinkerstraat.
Aan het adres van de heer Bijlsma merk ik over nieuwe voorstellen op,
dat wij op basis van de huidige inzichten nu bezig zijn tot en met 1997;
daarna zullen dan nieuwe voorstellen volgen.
Ik heb enige maanden geleden, toen mij het rapport Ruim baan werd
aangeboden, de directie van het GVB beloofd, dat ik het rapport zo snel
mogelijk naar het Ministerie van Verkeer en Waterstaat zou zenden en dat
is inmiddels ook gebeurd.
De heer K™HLER: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb begrepen dat er nog
veel voorstellen komen, zodat ik mij op dit moment maar beperk tot de
opmerking, dat, waar er een plan ligt voor een snelheidsverbetering van
10% … 13%, het ambitieniveau van het College niet zo hoog ligt wanneer
het zelf denkt, daarvan 5% te realiseren. Ik kan mij dat wel indenken nu ik
de inbreng van de VVD-fractie in eerste termijn heb gehoord. Het zal dan
een hele klus worden om die 5% te halen. Wij zullen de wethouder daarbij
steunen.
De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. Het
vervoerswaardeonderzoek gaat uit van 5% en Ruim baan van 10% … 13%.
De enige conclusie die ik kan trekken is, dat de streefcijfers niet echt
realistisch zijn; de plannen, die door mijn fractie worden gesteund, zijn
goed, maar de streefcijfers moeten wij toch anders bekijken.
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Mijnheer de Voorzitter.
Doorstroming is goed, maar men behoeft niet te blijven doorstromen;
onderweg moet ook nog het een en ander gebeuren.
Met betrekking tot de lijst die ik zojuist heb ontvangen vraag ik mij af,
waarom de lijst niet ter inzage is gelegd.
(Wethouder BAKKER: Het stuk heeft in elk geval wel bij de
commissiestukken gezeten en heeft ook ter inzage gelegen. Indien dit
niet het geval zou zijn geweest, zou de heer Spit zeker hebben
voorgesteld, de behandeling van dit agendapunt uit te stellen.)
In de voordracht staat, dat de desbetreffende projecten zijn opgenomen
in de overgelegde lijst. Ik stel voor, de inhoud van deze lijst op te nemen in
de notulen, zodat ook de buitenwereld kan kennisnemen van deze lijst.
(De heer K™HLER: Begrijp ik het goed, dat als u die lijst, die ter
inzage lag, uitdrukkelijk bij de raadsstukken wilt voegen, uw
instemming met de voordracht inhoudt, dat u dan ook deze lijst
accordeert?)
Ik ga er formeel vanuit, dat, als er iets zal worden overlegd, dat ook moet
gebeuren. De burgers moeten in staat worden gesteld om kennis te nemen
van die lijst. Daarom verzoek ik de wethouder, de inhoud van deze lijst nu
in de notulen op te nemen.
(Wethouder BAKKER: De lijst heeft ook bij de afdeling
Voorlichting ter inzage gelegen.)
(De VOORZITTER: De lijst zal als bijlage bij de notulen van deze
vergadering worden opgenomen. Het is gewoon een openbaar stuk.)
De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb op enkele punten
geen antwoord gekregen en ik vind dat er ten aanzien van die percentages
duidelijkheid moet zijn. Men mag best veiligheidshalve een scenario draaien
dat uitgaat van 5%, maar er moet ook een scenario worden gedraaid van
10% … 13%, of liever 11,5%. De hele Raad is voor het bereiken van die
10% … 13% en is ook bereid, de desbetreffende bedragen uit te geven;
daaraan zal het niet liggen. Het College moet er dan voor zorgen dat die
percentages in de berekening voor de Noord-Zuidlijn worden opgenomen,
omdat er anders weer discussie zal komen. Die toezegging zou ik graag
willen hebben.
Het streven naar 10% … 13 is een loffelijk streven. Wij hopen allen dat dit
wordt gehaald; het College heeft daarbij de steun van de Raad. Het zal
echter wel worden gehaald, want 10% … 13% is nu ook weer niet
wereldschokkend.
Ik neem onmiddellijk aan, dat het rapport meteen naar het rijk is
verzonden, maar wanneer krijgen wij uitsluitsel van het rijk over het te
ontvangen bedrag?
Na 1997 worden voorstellen gedaan voor nieuwe punten. Het lijkt mij
verstandiger, gezien de grote voorbereidingstijd, dit plan binnen vijf jaar uit
 
te voeren; dat was de bedoeling. Gezien het feit dat bij alle infrastructurele
maatregelen zeker sprake is van een voorbereidingstijd van ruim twee jaar,
lijkt het mij van zeer groot belang, dat wij hier niet pas na twee jaar de rest
 
van de maatregelen krijgen, want dan wordt die termijn van vijf jaar beslist
niet gehaald. Die zaak zal zeker nog dit jaar of in de loop van het volgend
jaar hier ter tafel worden gebracht, zodat wij ervoor kunnen zorgen dat die
maatregelen voor 2000 zijn uitgevoerd.
Mevr. DE JONG: Mijnheer de Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de laatste
opmerking van de heer Bijlsma.
Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal trachten, zo snel
mogelijk met nieuwe voorstellen te komen.
Wat betreft de financi‰n wijs ik erop, dat het bedrag nog door de Tweede
Kamer moet worden vastgesteld. Voorafgaand daaraan is Amsterdam al zo
snel geweest om het plan bij het ministerie in te dienen.
Over de cijfers hebben wij nu genoeg gesproken.
(De heer BIJLSMA: Dat hebt u niet!)
In eerste termijn ben ik duidelijk geweest; ik heb gezegd dat wij naar die
10% … 13% streven. De heer Niamut heeft dat antwoord goed begrepen.
Wij hebben een heel boekwerk aan maatregelen; het is zeer ambitieus en
alles is op een rij gezet, dit alles ter bevordering van een betere
doorstroming van het openbaar vervoer. Als al die maatregelen worden
gerealiseerd, is daarmee ook de beoogde tijdwinst gehaald. Ik wijs er nog
wel op, dat nog verschillende zaken moeten worden afgestemd met
stadsdelen enz. Een tijdwinst van 5% is zeker haalbaar, maar het streven is
gericht op 10% … 13%.
(De heer BIJLSMA: Dat was niet mijn vraag. De vraag was, of die
10% … 13% in de vervoersberekening over de Noord-Zuidlijn wel of
niet worden meegenomen.)
Ik kan dat vooralsnog niet zeggen omdat dat nu niet op de agenda staat.
Wij zullen nog vaak over de Noord-Zuidlijn discussi‰ren en daarop wil ik
nu niet vooruitlopen.
(De heer BIJLSMA: Ik vraag u alleen maar om consistent te zijn.
Als u in het ene stuk dit percentage hanteert, kunt u in het andere
stuk niet een ander percentage hanteren.)
Ik heb al verschillende keren gezegd, hoe ik naar die percentages van 10
… 13 kijk. Als het nu nog niet duidelijk is ...
(De heer BIJLSMA: Dat is het niet!)
Ik zal het dan nog ‚‚n keer proberen. Wanneer alles in het prachtige
boek, dat ook raadsbreed alle lof heeft gekregen, wordt uitgevoerd, komen
wij op een tijdwinst van 10% … 13%.
 
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 339 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
 
13
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 februari 1996 tot
vaststelling van de Parkeerverordening 1996 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 67,
blz. 345).
 
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Mijnheer de Voorzitter. Wij
slaakten een zucht van verlichting toen deze Parkeerverordening 1996 ons
bereikte; het onzalige begin-plan werd ons gelukkig niet aangeboden, want
daarmee hadden wij werkelijk geen raad geweten. Het oplossingsplan voor
de wachtlijst in het knelgebied dat ons eerst werd aangeboden was voor ons
absoluut niet bespreekbaar.
(Wethouder BAKKER: U doelt op de twee varianten die in de
inspraak zijn gebracht? U doet het nu voorkomen alsof het College
toen een duidelijk plan had voorgelegd, maar dat was beslist niet het
geval.)
Voor het historisch besef hebt u gelijk, maar wij hebben wel een zucht
van verlichting geslaakt.
Naar de mening van de VVD-fractie bestaat er nog steeds gevaar van
overregulering. Het uitgangspunt is: minder auto's en beperking van woon-
werkverkeer. Wij onderschrijven dit uitgangspunt volledig, maar wij zijn
niet ontslagen van de verplichting, zorgvuldig om te gaan met de belangen
van bedrijven en bewoners in de stad. Het College kiest in deze verordening
voor een centrale tweeledige regeling, namelijk een zeer rigide regeling
voor de binnenstad en een wat ruimere regeling voor de stadsdelen. De
VVD-fractie heeft een duidelijke voorkeur voor meer maatwerk bij de
stadsdelen, uiteraard binnen het kader van de algemeen aanvaarde
uitgangspunten die ik zojuist noemde. In de stadsdelen verschilt de aard van
de bebouwing en de bedrijvigheid. Sommige stadsdelen zouden bijvoorbeeld
een keuze kunnen maken voor meer functionele bedrijfsvergunningen. Die
ruimte is er, maar wij hebben in de commissievergadering geconstateerd,
dat mijn fractie op dat punt een minderheidsstandpunt inneemt; men kiest
voor centrale regie. Als dan een keuze wordt gemaakt voor de centrale
regeling, vinden wij, dat, als die regeling er ligt, de burgers daaraan rechten
 
kunnen ontlenen. Men moet dan niet meer proberen om via de toelichting
toch een mogelijkheid open te laten om de stadsdelen de vrijheid om
restrictief af te wijken wel te geven. In de toelichting staat, dat door de
stadsdelen, als zij dat willen, bijvoorbeeld ten aanzien van de
bedrijfsvergunningen (1 op 10), verdere restricties kunnen worden
toegepast. De stadsdelen wordt ofwel vrijheid gegeven om zelf hun
maatwerk te maken, of er wordt gekozen voor een centrale regeling en dan
kan een burger ook rechten aan ontlenen aan datgene wat de regeling stelt;
er staat wat er staat.
De VVD-fractie is het, hoewel wij nu niet spreken over de tarieven, niet
eens met het hogere tarief dat bedrijven betalen, ook niet als dat wordt
gemotiveerd door een geldigheid van een vergunning in twee
vergunninggebieden, want er is voor bedrijven geen keuzemogelijkheid voor
‚‚n vergunninggebied. Zij krijgen gewoon een vergunning waarvan zij in
twee vergunninggebieden gebruik kunnen maken. Als het College de keuze
laat voor slechts ‚‚n vergunninggebied, is het niet nodig bedrijven zwaarder
dan anderen te belasten. Overigens komt de tarievendiscussie natuurlijk in
april bij de integrale behandeling terug en dan zullen wij graag met de
wethouder verder discussi‰ren over een mogelijk kostendekkend legestarief
zoals dat wettelijk is voorgeschreven.
Naar aanleiding van de discussie in de commissie van advies heb ik de
wethouder schriftelijk op de hoogte gesteld van verschillende standpunten
van mijn fractie; ik heb daarop antwoord gekregen, waarvoor ik dank zeg.
Wij menen, dat er op ‚‚n adres ook de mogelijkheid bestaat van meer dan
‚‚n zelfstandige woning. In Amsterdam staan ook zeer grote huizen waarin
zich meer zelfstandige woningen bevinden. Er zouden dan ook meer
mogelijkheden tot vergunningverlening moeten zijn.
Art. 4 (de bedrijfsvergunning) biedt gelukkig de mogelijkheid tot een
vergunning voor meer bedrijven op ‚‚n adres. Dat is plezierig en bovendien
zijn wij erg gelukkig met de toevoeging van art. 15, de hardheidsclausule. Ik
denk dat dit een absoluut pluspunt is van deze nieuwe verordening.
Wij sluiten niet uit, dat in haar effecten ook deze verordening hier en
daar tot problemen zal leiden. Bij de integrale behandeling in april zal deze
verordening terug moeten komen, in samenhang met het flankerend beleid
en de uitvoering van het Verkeers- en Inrichtingsplan (VIP). Het belang
van een bedrijvige en moderne, bewoonbare stad is voor de VVD-fractie
groot. Wellicht biedt de discussie in april over deze verordening verder
soelaas in de problemen zoals die zojuist zijn besproken.
De heer K™HLER: Mijnheer de Voorzitter. Aangezien het debat over de
aanpassing van het parkeerregime in de binnenstad over enkele maanden
aan de orde is, wil ik nu volstaan met onderschrijven van de twijfel van de
Stuurgroep Verkeer en Vervoer ten aanzien van de maatregel om van vier
naar twee vergunninggebieden terug te gaan. Ik vraag mij af, hoe dit zich
verhoudt met het VIP. Het is mij echter ook niet duidelijk, in hoeverre die
maatregel echt wordt ge‰ffectueerd, want daarover blijft het College in de
voordracht nogal vaag. Wellicht moeten wij daarop in het voorjaar nog
terugkomen.
Wat betreft de geldigheid van de vergunning voor bewoners en bedrijven
weet ik niet precies, hoe lang die zal zijn. Ik weet niet beter dan dat het
drie maanden is en ik weet ook niet beter dan dat drie maanden dertien
weken hebben. Daarom vraag ik mij af, wat de bijzondere betekenis is van
het feit dat in de verordening wordt vastgehouden aan de omschrijving van
twaalf achtereenvolgende weken. Heeft dat een symbolische betekenis? Is
die dertiende week dan gratis? Het College weigert dit te corrigeren. Of
vergis ik mij en moet het echt twaalf weken zijn? Dan moet men mij maar
eens uitleggen hoe dat te verenigen met het feit dat om de drie maanden
rekeningen worden verstuurd.
De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil niet vooruitlopen op
de discussie die in april zal plaatsvinden Ä wij zien die met genoegen
tegemoet Ä maar ik heb wel twee vragen. Is er wat betreft de
vergunninggebieden al enig zicht op het teruglopen van de wachttijden? Is
de hardheidsclausule al toegepast of moet die eerst nu worden vastgesteld
en kunnen wij die dan pas toepassen? In de commissievergadering waren er
insprekers die op dit gebied zeer in de problemen zaten. De vraag is toen
gesteld of, vooruitlopend op de definitieve vaststelling van de verordening,
het een en ander zou kunnen worden geregeld.
Ik ben blij, dat de hardheidsbepaling is opgenomen.
Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Wij voeren nu een
boeiende discussie, maar de boeiendste discussie zullen wij wel in april
voeren. Wij zijn nu voornamelijk tegemoet gekomen aan de wens van de
stadsdelen, die dan ook verheugd zijn over de voorliggende voordracht.
Wij spreken nu over een Parkeerverordening, maar het is eigenlijk ook
een belastingverordening. Wij gaan hier over die belasting, maar de
stadsdelen kunnen ten aanzien van de uitvoering ook wat doen; zij hebben
enige vrijheid om hun eigen parkeerbeleid te voeren.
Ik ben verheugd over de opmerking van mevr. Spier ten aanzien van de
samenhang tussen het VIP en het flankerend beleid. Het zal nog moeilijk
genoeg worden, zeker als men constateert hoe het op dit moment op het
gebied van het flankerend beleid ten aanzien van het verkeer gaat. Over dit
laatste zullen wij later nog wel discussi‰ren.
Op het aantal vergunninggebieden, waarover de heer K”hler sprak, zal op
een later tijdstip nader worden ingegaan.
In de commissie is ook al gesproken over de twaalf weken en de drie
maanden en ik meen, dat ik toen heb gezegd, dat ik drie maanden aanhoud.
(De heer K™HLER: Betekent deze opmerking, dat u de voordracht
mondeling bijstelt?)
In plaats van twaalf weken moet men inderdaad lezen: drie maanden.
De vraag is gesteld, of een en ander voor de wachtlijst enig soelaas heeft
opgeleverd. Die vraag kan ik bevestigend beantwoorden. Er zijn de
afgelopen maand 250 vergunningen toegewezen aan mensen die op de
wachtlijst stonden.
De vraag is gesteld, of de hardheidsclausule al is gehanteerd. Het
antwoord daarop luidt ontkennend. Ik weet echter wel dat er enkele
gevallen zijn die daarvoor in aanmerking zouden kunnen komen; die zullen
dan eerst aan mij worden voorgelegd en wellicht leg ik dan deze gevallen
aan de commissie van advies voor.
Wij moeten heel duidelijk met ons parkeerbeleid zijn, want dan pas heeft
men een geslaagd parkeerbeleid. Ik vind, dat Amsterdam wat dat betreft
op, de goede weg zit; dat wil ik ook zo houden, maar dan moeten wij wel
eenduidig en helder zijn.
De vraag is gesteld, hoe het mogelijk is dat Amsterdam voorop loopt met
zijn parkeerbeleid. Wij zullen misschien met een mix aan maatregelen
komen, waarbij wordt overwogen, betaald parkeren gedurende de gehele
week en gedurende langere tijden in te voeren. Mijn antwoord is, dat dit
wellicht wordt veroorzaakt door het feit dat er nog geen metro onder de
gehele stad is aangelegd.
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb op
een voor de VVD belangrijk punt van de wethouder geen duidelijkheid
gekregen. Ik heb gesteld, dat er nu een keuze wordt gemaakt voor een
centrale regeling met daarin ruimte voor de stadsdelen voor een aangepaste
regeling. Aan de stadsdelen moet de vrijheid worden gegeven om eigen
maatwerk te maken of zij kiezen voor een centrale regeling waarin men de
desbetreffende getallen aangeeft. Er is dan ook geen wrikken meer
mogelijk; de burgers kunnen daaraan rechten ontlenen. Als wordt gesteld,
dat de stadsdelen wel vrijheid krijgen om het plafond te verhogen maar
geen vrijheid om de bodem te verlagen, hinkt men op twee gedachten en
dat kan nooit de bedoeling zijn, want daarvan raakt de burger hevig in
verwarring; dat is het laatste wat wij wensen.
De heer K™HLER: Mijnheer de Voorzitter. Ik leer steeds meer van deze
wethouder. In het vervolg zal ik waar in verordeningen twaalf weken staat,
drie maanden lezen. Ik heb wel eens de simpele suggestie gedaan, dat het
College desnoods mondeling zijn verordening in overeenstemming brengt de
zijn bestuurspraktijk. Dit lijkt mij bij beroepsprocedures ook handiger.
De VOORZITTER: Het lijkt mij verstandig, dat wij nu een wijziging in
de verordening aanbrengen door in plaats van twaalf weken te lezen:
dertien weken. Als de voordracht wordt vastgesteld, zal dat dan zijn met
inachtneming van deze wijziging.
De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder sprak ook
over 250 aanvragen. Kan hij mededelen of er in de laatste twee maanden
inmiddels extra aanvragen zijn bijgekomen, dus of per saldo het aantal
mensen op de wachtlijst niet is afgenomen? Wij kunnen dan bepalen of wij
in de discussie in april nog veel aanvullende maatregelen moeten nemen om
van die wachtlijst af te komen.
Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Het antwoord op de
vraag van de heer Bijlsma zal ik nog voor de desbetreffende behandeling in
april geven, want ik heb nu de cijfers niet bij de hand.
De vraag van mevr. Spier begrijp ik niet helemaal. Wij spreken over een
belasting en wij hebben juist geluisterd naar wat de stadsdelen graag
wilden. Wij zijn tot een vergelijk gekomen; de stadsdelen zijn zeer tevreden
over het voorstel dat hun nu is voorgelegd. Als de Raad dat later wil
wijzigen, zal er een wijzigingsvoorstel moeten worden ingediend, of door
het College of door de Raad. Wij hebben daarover dan ook een nadere
inhoudelijke discussie. De stadsdelen zijn nu echter tevreden over wat er
ligt.
(Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Ik had de indruk al dat u mij
niet goed begreep. Beleidsvrijheid werkt naar twee kanten en als u
beleidsvrijheid verleent om het meerdere te mogen, behoort u ook de
beleidsvrijheid te verlenen om het mindere te mogen. Burgers vragen
de verordening op en die zien de getallen die in art. 6 staan. In de
toelichting op dat artikel ziet men, dat aan de stadsdelen wel de
vrijheid wordt gegeven om meer restricties op te leggen, maar dat de
stadsdelen niet de mogelijkheid krijgen om meer ruimte voor zichzelf
te cre‰ren. Naar onze mening is het of het ‚‚n of het ander. Of er
wordt vrijheid gegeven of helemaal niet, maar nu wordt pas in de
toelichting een restrictief compromis ingevoegd.)
(De heer SPIT: Kunt u mij vertellen op welk algemeen
bestuursadagium deze stelling is gebaseerd? Of is het een specifiek
adagium dat alleen voor de VVD geldt?)
(Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Als wij over adagia gaan
praten kunnen wij voorlopig wel even door, maar wij vinden dat wij
hier een duidelijke regeling moeten maken. Er is in de commissie
gekozen voor een centrale regie. Die vindt men in de verordening zelf
terug en dan ziet men via de toelichting toch nog weer een stukje van
de andere theorie binnensluipen; dat is niet de bedoeling. Men geeft
vrijheid aan een stadsdeel om hun parkeerprobleem op te lossen of
men doet dat niet. Het moet dan geen eenzijdige vrijheid zijn. Er zijn
stadsdelen, die hun beleid in een andere richting willen en kunnen
bijstellen, want dan blijven zij volstrekt binnen de uitgangspunten die
wij hebben vastgesteld en waarover wij het allemaal eens zijn. Daar
ligt het probleem niet; er moet echter wel een keuze worden gemaakt:
of het wordt centraal geregeld en dan kan de burger daaraan rechten
ontlenen, of het wordt overgelaten aan de verordening van de
stadsdelen. Men moet niet van twee walletjes eten, want dat is
onduidelijk.)
(De heer K™HLER: Wat is er nu inhoudelijk op tegen dat in dit
geval wordt gezegd dat er tot een bepaald maximum in de stadsdelen
meer vergunningen mogen worden uitgegeven, maar dat, als het
stadsdeel dat niet haalt, men daaronder kan blijven? Het is toch niet
bij alles per definitie zo, dat, als een afspraak wordt gemaakt over
een centrale regeling en een uitvoeringsregeling in de stadsdelen, men
altijd de vrijheid moet hebben om alle kanten op te kunnen gaan?)
(Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: U ontzegt verschillende
stadsdelen die daarvoor wel de ruimte hebben het recht, voor zichzelf
ook die ruimte te gebruiken. U geeft aan de andere kant de
stadsdelen wel de mogelijkheden om restricties toe te passen. Dat is
onduidelijk en onnodig en dat moet u niet doen.)
(De heer K™HLER: Er is een algemeen stedelijk parkeerbeleid, met
bepaalde bovengrenzen voor het aantal parkeerplaatsen dat men
bijvoorbeeld bij bedrijven wil toestaan. Dat is dan een bovengrens.)
(Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: U wilt centraal een
bovengrens toestaan. Als er nu echter stadsdelen zijn waar het wel
mogelijk is om in grotere mate functionele bedrijfsvergunningen uit te
reiken, zonder in strijd te komen met onze uitgangspunten, vind ik
het onzin om daar die ruimte niet te geven. Waarom zouden wij dus
wel in de restricties aangeven en geen de verruiming als daarvoor wel
de ruimte is?)
(De heer K™HLER: Dat is dan omdat deze grenzen door ons
algemeen in het parkeerbeleid worden gesteld, ook in het
locatiebeleid enz.)
(Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Er wordt juist geen parallel
getrokken met het locatiebeleid.)
Ik vond het een boeiende discussie, maar ik wil er wel op wijzen, dat wij
het nu hier hebben over een kaderverordening. De vrijheid van de
stadsdelen is wel gebonden aan de 10% vrije ruimte die er moet zijn en
daarvan gaan wij uit. Wij zijn de stadsdelen tegemoet gekomen en zij zijn
juist blij met wat vandaag wordt voorgesteld en wat naar wij verwachten
ook zal worden aangenomen. Ik stel voor, de discussie bij de mix van
maatregelen later wederom aan te vangen. Voor die tijd zal ik het een
ander nog eens goed op papier zetten. Op de manier waarop het nu gaat
komen wij er niet uit.
Ik heb nog min of meer een probleem met de twaalf weken en de drie
maanden. Ik stel echter voor, in plaats van de drie maanden te lezen:
dertien weken.
De VOORZITTER: Ik constateer, dat de wethouder voorstelt, in art. 7,
lid 5, van de verordening te lezen: Bewoners- en bedrijfsvergunningen zijn
geldig voor een termijn van dertien achtereenvolgende weken, te rekenen
vanaf de datum van de verlening van de vergunning.
 
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 346 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, met inachtneming van de ten aanzien van art. 7, lid 5,
mondeling aangebrachte wijziging.
 
15
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 februari 1996 tot
vaststelling van de ontwerp-akte van oprichting en de ontwerp-statuten,
alsmede regeling van andere aangelegenheden betreffende de oprichting
van de NV Werk Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 70, blz. 367).
 
Mevr. ALKEMA: Mijnheer de Voorzitter. Zoals bekend, is de fractie
van D66 vanaf het begin voorstandster geweest van een NV vanwege de
slagvaardigheid, de geloofwaardigheid in het contact met het bedrijfsleven
en de rechtspositie van het personeel, dat men dan meer op resultaat zou
kunnen afrekenen in plaats van dat zij een ambtelijke status hadden. Het is
een experiment, namelijk een NV die de regie voert en de subsidie verdeelt.
Ik heb begrepen, dat er veel haken en ogen waren om de NV
publiekrechtelijke bevoegdheden en een privaatrechtelijke status te geven.
Ik heb mij laten overtuigen, dat dit alles goed is geregeld, maar ik heb nog
wel enkele vragen, die ik in de commissie ook heb gesteld.
Ik wil in de notulen van deze vergadering officieel vastgesteld zien, juist
omdat het een experiment is en juist omdat wij er zoveel belang bij hebben,
hoeveel invloed de gemeente nog kan hebben op deze NV. Wij zetten iets
op afstand, maar wij worden er toch op aangesproken. Het is een zaak van
groot belang voor de bewoners van de stad. Wij moeten die bevoegdheid
natuurlijk heel terughoudend gebruiken, maar de vraag is in hoeverre wij
nog invloed hebben. In de commissie heeft de wethouder gezegd, dat dit zal
zijn aan de hand van de beleidsovereenkomst, via de Raad van
Commissarissen en de driemaandelijkse evaluaties. In de statuten staat, dat
de gemeente de enige aandeelhouder is. Betekent dit nu, dat wij telkens als
in de statuten staat de algemene vergadering van aandeelhouders, daar
kunnen lezen: de Gemeenteraad? Die is immers de enige aandeelhouder.
Dit betekent dan, dat wij via de statuten ook nog behoorlijk invloed hebben.
Ik wil graag op een rij zien, waar en hoe wij invloed kunnen hebben op deze
NV.
Ik kom aan de rechtspositie van het personeel. Een van de punten
waarom mijn fractie voor de NV was, was dat het personeel geen
ambtelijke status moest hebben. In beginsel is daaraan wel gedacht, maar
dat is nu van de baan omdat de meeste ambtenaren die bij de NV waren
ondergebracht teruggaan naar het Stadhuis. Er wordt nu gesteld, dat er
aansluiting wordt gezocht bij een CAO ter zake. Mijn fractie pleit ervoor,
aansluiting te zoeken bij een CAO die meer op het bedrijfsleven is
afgesteld, zodat een flexibele beloning en flexibele arbeidstijden mogelijk
zijn en men voorkomt, dat, als het druk is, mensen atv dagen opnemen. Als
er meer werk wordt geleverd en meer contracten worden binnengehaald,
moet dit ook kunnen worden beloond. Ik spreek dan niet over het
administratief personeel, maar over het personeel dat de contracten moet
sluiten. Wij zouden daarom graag willen, dat de rechtspositie van het
personeel op die flexibele manier zou worden ingevuld. Dat is een van onze
voorwaarden om met de NV akkoord te gaan.
(De heer K™HLER: Aan welke CAO denkt u dan?)
Dat vraag ik juist aan de wethouder.
De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. Het mag duidelijk zijn, dat
de CDA-fractie vanaf het begin weinig voordelen heeft gezien in de NV-
rechtsvorm voor de uitvoering van de additionele werkgelegenheid in
Amsterdam. Wij distanti‰ren ons echter niet in het algemeen van dit
onderdeel van het werkgelegenheidsbeleid; de NV Werk heeft, zij het met
kanttekeningen, nadrukkelijk ook onze steun gekregen. De wenselijkheid
van een geprivatiseerde rechtsvorm in de zin van art. 155 van de
Gemeentewet hebben wij echter nooit gezien.
In de uiteindelijke afweging zijn er eigenlijk maar twee elementen
geweest die als werkelijk voordeel van de verzelfstandigde gemeentelijke
dienst zijn overbleven, namelijk het imago van de NV Werk in de
zakenwereld en de mogelijke salari‰ring van het management boven CAO-
niveau. Alle andere overwegingen vielen af in de vergelijking met een tak
van dienst. Naar onze mening is het eerste argument een schijnargument.
Of de NV Werk nu wel of niet een private instelling is, het blijft een
monopolistische subsidieverstrekker en het is geen bedrijf dat produktie
gaat halen in die zin dat er sprake is van concurrentie, want die is er niet.
Het tweede argument mag dan legitiem zijn, maar het legt onvoldoende
gewicht in de schaal bij de keuze voor deze rechtsvorm; het management
van de Gemeentelijke Sociale Dienst bijvoorbeeld heeft een niet minder
zware klus dan de NV Werk en daarbij hebben wij gewoon de gebruikelijke
salari‰ring.
Wij vrezen, dat het opereren en wellicht falen van de NV Werk, ook in de
produktie van te realiseren streefcijfers voor het cre‰ren van banen, zoals
nu al blijkt uit de berichtgeving in de media en de beleidsovereenkomst, een
forse invloed zullen hebben op het opereren van de NV Werk. In welke
mate zal bij het beoordelen van de prestaties van de NV Werk een beroep
worden gedaan op de autonomie van een particuliere NV en in hoeverre Ä
dit is eigenlijk de crux van het geheel Ä is er politieke verantwoordelijkheid
door de toezichthoudende rol van de raad van commissarissen?
Onze twijfel is nog versterkt door de discussie over de rechtsbescherming,
die wij in de commissie van advies hebben ge‹nitieerd. Materieel gezien
kunnen er misschien redelijke waarborgen voor een fatsoenlijk opereren
van de NV Werk worden bewerkstelligd op basis van burgerlijk recht en
een beleidsovereenkomst, maar juist in rechtskwesties gaat het vaak om
twijfelgevallen tussen gelijk en ongelijk. Een NV, die grosso modo wel
handelt naar de beginselen van behoorlijk bestuur, is principieel toch iets
anders dan een toetsbaar bestuursorgaan. Ook dreigt te worden vergeten,
dat de civiele rechtsgang zwaarder is dan de publieke. Mijn fractie is er niet
gerust op.
De heer HULSMAN: Mijnheer de Voorzitter. Het gaat hier om de
uitwerking van een eerder in deze Raad tegen onze zin genomen besluit om
de activiteiten van stimulering van werkgelegenheid onder de regie van een
NV te brengen. Wij moeten vaststellen, dat terwijl er aanvankelijk voor het
College zeer veel argumenten bleken te zijn om voor die NV-vorm te
kiezen, daarvan uiteindelijk niet veel is overgebleven. In deze uitwerking is
het eigenlijk meer een NV die een gesubsidieerde instelling is geworden.
De argumenten die er waren om over te gaan tot een NV overtuigden ons
niet. E‚n daarvan betrof de rechtspositie van het personeel. Ik zie
bijvoorbeeld, dat het College nu kiest voor een vorm waarin bijvoorbeeld
een ondernemingsraad niet verplicht is. Hoe kijkt het College daar
tegenaan?
Met betrekking tot voordelen die worden geschetst als zouden andere
CAO's meer mogelijkheden bieden, wil ik mevr. Alkema er wel op wijzen,
dat ik gisteravond debat een heb bijgewoond over de herverdeling van
betaalde en onbetaalde arbeid en dat daar in elk geval bleek, dat de
rechtspositie van de gemeente in zeer positieve zin afstak tegen die in het
bedrijfsleven als het ging om bijvoorbeeld betaald ouderschapsverlof,
faciliteiten inzake kinderopvang enz. Ik weet niet, waar de prioriteiten van
mevr. Alkema liggen, maar die van onze fractie liggen daar.
Als het gaat om het argument dat een NV de mogelijkheid zou bieden tot
deelnemen daarin van anderen dan de gemeente, is dat met de besluiten die
nu voorliggen in feite helemaal dichtgetimmerd. Er zal geen andere
deelname zijn.
Het argument, dat een dergelijke NV niet zo'n bezwaar zou zijn omdat
alles wel in een beleidsovereenkomst zou kunnen worden geregeld, is
twijfelachtig. In de eerste concept-beleidsovereenkomst die het College ons
heeft toegezonden, in de hoop ons daarmee te overtuigen, kan ik in elk
geval vaststellen, dat die voor mijn fractie absoluut niet voldoende garanties
biedt om te vertrouwen dat een overheidstaak, door een ander uit te
voeren, zich binnen de door ons gestelde kaders zal begeven, want die legt
op dat punt nauwelijks iets vast. Wij zijn nog altijd van mening dat, als het
gaat om een regierol bij het stimuleren van werkgelegenheid, het heel
bijzonder is om een verzelfstandigde NV een regierol te laten spelen in een
netwerk waarin ook andere democratisch gekozen bestuursorganen een rol
spelen, bijvoorbeeld de stadsdelen. Hoe zullen stadsdelen zich door een NV
laten sturen? Dat geldt ook voor de rechtsbescherming ten aanzien van
besluiten die door deze NV worden genomen. De NV gaat namelijk over
het verstrekken van subsidies, namens ons, aan derden en die derden zijn
soms ook stadsdelen. Is het juist, dat op dit moment al verschillende
stadsdelen hebben geklaagd over het feit dat door hen ingediende plannen
bij de NV Werk zijn teruggestuurd of van een negatief advies zijn voorzien?
Ik zou ook graag willen weten, hoe wij in laatste instantie onze " toetsrol"
zouden kunnen waarmaken.
Ik zal graag van de wethouder vernemen, of het juist is dat de NV Werk
van plan zou zijn een bedrag van 4 … 5 miljoen gulden aan public-relations-
activiteiten te gaan uitgeven. Als dat juist is, mogen wij daarover dan nog
op enig moment besluiten? Waar wordt dat besluit genomen? Gaan wij
daarover of is het een van die besluiten die wij maar aan een zelfstandige
NV moeten overlaten? Moet zo'n omvangrijk bedrag van ons
werkgelegenheidsgeld in die sfeer worden ingezet? Wat zijn de argumenten
daarvoor? Mijn conclusie is, dat het College met de keuze voor een NV
eigenlijk in een fuik is gelopen. Het is een weg waar de straatjes steeds
smaller worden en ik zou het College dan ook dringend willen aanbevelen,
terug te keren van die doodlopende weg. Er zijn veel betere, snellere en
bredere wegen.
Mevr. IRIK: Mijnheer de Voorzitter. De toonzetting van dit debat begint
wat somber te worden na de inbreng van de kant van de fracties van het
CDA en GroenLinks, maar de vraag is, of dat nu werkelijk nodig is. De
fractie van de PvdA heeft van harte ingestemd met de oprichting van de NV
Werk Amsterdam, en wel om twee redenen. De eerste reden was, dat wij
vinden dat wij als gemeentelijke overheid op veel punten sterk zijn, maar
daar dat wij waar het gaat om onze relaties met de markt, dus het cre‰ren
van goede netwerken met ondernemingen, wel iets hebben te winnen.
Willen wij die netwerken gebruiken Ä het is een van de belangrijkste
doeleinden van deze periode om snel langdurig werklozen aan werk te
helpen Ä dan is daarvoor een instantie nodig die het vertrouwen van de
ondernemingen weet te winnen; die NV-titel is dus een soort visitekaartje.
Wij hebben ons vertrouwen daarin uitgesproken en dat wil ik hier nu
opnieuw herhalen.
(De heer NIAMUT: Geldt dat vertrouwen bijvoorbeeld ook een
onderzoek met betrekking tot de verzelfstandiging van het
Gemeentelijk Havenbedrijf?)
Ik beperk mij hier nu tot de NV Werk. Het is overigens bekend, dat de
PvdA zeer genuanceerd denkt over privatiseringen. Wij bekijken dat van
geval tot geval. Wij constateren dat, als het gaat om het herintreden van
langdurig werklozen, wij behoefte hebben aan iets wat de gemeentelijke
overheid kan versterken; het Gemeentelijk Havenbedrijf is nu niet aan de
orde.
(De heer NIAMUT: Dit is het platform waar het politieke debat kan
plaatsvinden en waar ook relaties kunnen worden gelegd. Als u zegt,
dat het van geval tot geval wordt bekeken, vraag ik mij af, in hoeverre
dat ook elders van toepassing is, bij bijvoorbeeld het Gemeentelijk
Havenbedrijf. Ik ben benieuwd, als die discussie aan de orde is, of u
dat argument dan nadrukkelijk boven tafel houdt.)
Het Gemeentelijk Havenbedrijf wordt nog onderzocht. Het is natuurlijk
zo, dat wat ons betreft de grondpolitieke kant van dat bedrijf typisch een
overheidstaak is. Daarover zijn wij nog niet uitgesproken.
Aan de ene kant is er dus de versterking van onze slagkracht als het gaat
om netwerken in de markt ten behoeve van banen voor werklozen, maar
aan de andere kant moeten wij toch constateren, dat in het bestaande
circuit van sociale zekerheid de flexibiliteit wat ontbreekt. Wij hebben met
die NV Werk gepleit voor een kleine organisatie, die de partners die voor
dit doel geschikt lijken aan hun jasje kan trekken. Die twee redenen,
flexibiliteit en vertrouwen bij de markt, waren en zijn nog steeds onze
argumenten. Tot nu toe hebben wij weinig berichten gehoord die de
sombere toonzetting van de fracties van GroenLinks en het CDA
ondersteunen.
(De heer HULSMAN: Hebt u al rapportages gezien over de
activiteiten van de NV Werk? Ik heb die nog niet mogen ontvangen.)
Er zijn gegevens in de pers zijn verschenen over de resultaten. Ik vind
dan, dat 2500 banen in een aanloopjaar geen slecht resultaat is. Er moet
echter wel een versnelling in het tempo komen; wij liggen nu redelijk op
schema.
(De heer HULSMAN: Ik zou dat aantal van enkele toelichtende
zinnen voorzien willen hebben. Ik heb toch het sterke vermoeden dat
wij over andere getallen spreken.)
Wij hebben in de commissie gepleit voor duidelijkheid over de
communicatie tussen de Raad, mogelijkerwijze het College, en de NV
Werk. Wij wilden weten over welke zaken wij worden ge‹nformeerd en
wanneer. De PvdA-fractie wilde de zekerheid hebben dat de NV Werk
zowel binnen de doelstelling van het akkoord voor deze periode als binnen
de afspraken over planning en control zou passen. Het moet natuurlijk niet
zo zijn, dat wij doordat wij op een afstand zitten, het belangrijkste doel uit
het oog verliezen. De wethouder heeft in de commissie onze vragen naar
tevredenheid beantwoord.
Over de personele situatie, waarover wij naar mijn mening met de nodige
terughoudendheid in een raadsdebat moeten discussi‰ren, worden wij nader
ge‹nformeerd. Wij denken, dat in de beleidsovereenkomst die nog moet
worden besproken, alle zaken zijn geregeld. Wij kunnen naar onze mening
de toekomst met vertrouwen tegemoet zien en wij nemen aan, dat voor 1
juli a.s. al de zaken waarover wij vragen hebben gesteld, ook op orde zijn.
Mevr. PETERS: Mijnheer de Voorzitter. De VVD-fractie is vanaf het
begin positief geweest over de keuze voor een NV Werk. De onderhavige
voorstellen hebben voor onze fractie daarin geen verandering gebracht. Wel
waren wij enigszins verbaasd, dat in de laatste commissievergadering Ä die
toon klinkt hier nog steeds een beetje door Ä de vraag sterk werd
benadrukt of de gemeente nog wel voldoende invloed zou hebben. Van
partijen als Groenlinks en het CDA verbaast mij dat niet, omdat zij vanaf
het begin hebben gezegd, er geen brood in te zien. Van de andere partijen
verbaast het ons meer.
(De heer NIAMUT: Bedoelt u D66?)
Ja, maar ook de PvdA.
(De heer VAN DUIJN: Bovendien is mevr. Peters bang wat De
Groenen daarover zullen zeggen.)
Ik mis De Groenen zo vaak in de commissievergaderingen, maar ...
(De heer VAN DUIJN: Dat komt omdat die fractie geen lid is.)
Er zijn naar de mening van de VVD-fractie voldoende mogelijkheden van
sturing aanwezig. Wij hebben bewust gekozen voor een NV en wij zien geen
reden om nu terug te krabbelen of om ineens vreselijk bang te worden.
Een van de overwegingen voor de VVD in dezen betrof de mogelijkheid
van flexibele arbeidsvoorwaarden. Waar ik in de voordracht lees, dat er is
overwogen om voor een ambtenarenstatus te kiezen is dat, ook gezien het
vorige raadsdebat, een beetje vreemd. Ik hoor daar graag meer over; het
lijkt mij een goed teken dat daarvan is afgestapt.
Ten slotte is er het punt van het uitgeven van aandelen. Het oplossen van
de werkloosheid is niet alleen zaak van de overheid, maar is een
maatschappelijk probleem. Dit betekent, dat een sterke betrokkenheid van
andere actoren belangrijk is. In de voordracht staat naar de mening van
mijn fractie iets te defensief dat de gemeente vooralsnog als enige
aandeelhouder veel sturingsmogelijkheden heeft. De VVD kan instemmen
met het feit dat wij niet direct beginnen met het uitgeven van aandelen, nog
even afgezien van de vraag of partijen in de rij staan om die aandelen over
te nemen. Niettemin is het belangrijk om al een signaal te geven dat wij de
betrokkenheid van die andere actoren graag op die manier zouden zien. Als
voorbeeld zou men kunnen stellen, dat de Kamer van Koophandel en
Fabrieken wel aandelen heeft in het Olympisch Stadion, maar nog niet in de
NV Werk. Ook van vakbonden zou, al was het maar symbolisch, hun
aandeel door de VVD op prijs worden gesteld. Wij horen hier graag meer
over.
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Er zit in deze NV Werk
alleen maar geld van de overheid en toch wordt gekozen voor de NV-vorm.
Zijn wij nu in de historische fase gekomen dat, wanneer het een
onderneming van de gemeente is, die om die reden een slechte naam heeft,
ter wille van een commercieel imago wordt gekozen voor een ander vorm
dan gewoon de gemeentelijke vorm? Ik zou het toch wel betreuren als de
gemeente aan zo'n minderwaardigheidsgevoel zou gaan lijden. Ik zou graag
van de wethouder willen, dat hij uiteenzet hoe de gemeentelijke overheid
genoeg greep houdt op de ontwikkeling van de NV Werk.
Wethouder VAN DER AA: Mijnheer de Voorzitter. In de afgelopen
jaren is in de Raad en ook vele malen in de commissie van advies uitvoerig
gediscussieerd over de vraag, of de voorkeur in dezen dient uit te gaan naar
een NV-vorm dan wel naar een overheidsdienst. Dat was in feite de
belangrijkste vraag. Een belangrijk aspect daarbij is het feit dat een en
ander, althans voorshands, wordt betaald met overheidsgeld. De normale,
traditionele vorm is dan die van een overheidsdienst. Waarom zou men
hierin nu anders moeten handelen? De discussie heeft aangetoond dat de
verschillende partijen daarbij ook verschillende standpunten hebben, die op
dit moment ook niet wezenlijk zijn veranderd. Er ligt nu een in feite heel
technische voordracht, namelijk om alvast de statuten van een NV Werk
Amsterdam vast te leggen. Daarmee is in die zin ook enige haast geboden
omdat het een lange procedure vergt. Zonder nu diep in te gaan op de
discussie die over het hiervoren bedoelde punt is gevoerd, wil ik er toch nog
op wijzen dat de desbetreffende vraag in wezen nooit afdoende zal worden
beantwoord, omdat het toch een kwestie van opvatting en van keuze blijft.
Te bewijzen valt er vooralsnog niets. Hopelijk valt over enige jaren wel te
zien, hoe het Amsterdamse werkgelegenheidsbeleid verschilt van dat in
andere steden, waar op dit moment niet wordt gekozen voor een dergelijke
NV-vorm. Wij zullen dat in alle objectiviteit en eerlijkheid moeten
vaststellen. Vandaar ook dat het nu niet gaat om een regeling die voorgoed
zal gelden, maar dat wij in de gehele opbouw betrekkelijk voorzichtig zijn.
Dat komt ook tot uiting in de hele aansturing en in de voorwaarden
waaronder een en ander zal functioneren. Het gaat immers wel degelijk om
geld van de gemeente dat naar projecten gaat en dat burgers ten goede
komt. Dat kan men niet zonder meer losjesweg beschikbaar stellen aan een
NV. Ook de wet maakt dat niet mogelijk. Het idee als zodanig is dan ook
weliswaar gemakkelijk te formuleren, maar de werkelijke uitvoering blijkt
nog een hele puzzel te zijn. Wij menen in het vinden van een oplossing van
die puzzel te kunnen slagen. Wij zoeken daarbij steeds naar een evenwicht
tussen de vraag waar een NV voordelen heeft en waar toch de gemeente
nog voldoende invloed houdt, in ieder geval in de eerste jaren. Als de zaak
zich verder ontwikkelt, zouden wij in de loop van de jaren nader kunnen
bezien, hoe ook die verhouding zich kan ontwikkelen. Vooralsnog spelen wij
in elk geval op safe. In de voordracht staat al duidelijk dat wij op dit
moment nog niet het complete aansturingspakket kunnen aanbieden, maar
dat wij alleen in verband met de tijd nu alvast deze voordracht aan de Raad
voorleggen. Wij hopen echter op heel korte termijn het complete pakket,
met de beleidsovereenkomst en de inbedding van het geheel in de
gemeentelijke begroting, te kunnen aanbieden. Dat zal dan in de commissie
en in de Raad alsnog worden behandeld. Daarbij zal ook de uiteindelijke,
definitieve beslissing worden genomen. Dat gebeurt nu niet. Nu gaat het
uitsluitend om de vorm van de statuten. In antwoord op de vraag van mevr.
Alkema hierover kan ik dan ook antwoorden, dat over het gehele pakket Ä
wat zal precies de bevoegdheid van de Raad zijn en hoe wordt een en ander
precies vastgelegd? Ä in de commissie en de Raad nog uitvoerig zal wordt
gesproken.
(Mevr. ALKEMA: In de statuten wordt steeds gesproken over de
algemene vergadering van aandeelhouders. Mijn concrete vraag was,
of die vergadering Ä de gemeente is enig aandeelhouder Ä voorlopig
gelijkstaat aan de Gemeenteraad.)
Het gaat daarbij om "de gemeente Amsterdam". In de praktijk is dat dan
het College van Burgemeester en Wethouders, precies zoals het ook is
geregeld bij andere NV's. Verder worden uiteraard de commissarissen
benoemd door de Gemeenteraad. Bovendien hebben wij als gemeente
uiteraard ook altijd nog de subsidiestroom in eigen hand. Het is de Raad
die beslist over de gelden die naar de NV Werk gaan en die kan daaraan
allerlei voorwaarden verbinden. De macht is dus aan de Raad, in die zin
dat, als een bepaalde overeenkomst voor een bepaalde periode wordt
gesloten, de Raad na afloop van die periode kan zeggen daarmee al of niet
tevreden te zijn en eventueel te willen stoppen. De exacte bevoegdheden
zullen echter, zoals gezegd, aan de orde komen bij de beleidsovereenkomst
en bij de benoeming van commissarissen enz.
Met betrekking tot de CAO geldt uiteraard dat, als er een NV is, men
daar in principe vrij is om die vast te stellen dan wel mee te doen met een
of andere reeds bestaande CAO en arbeidsvoorwaarden. In de praktijk zal
men echter ook hierin keuzen moeten maken die conform zijn met
regelingen die elders in de maatschappij bestaan. Men kan dus niet zomaar
gaan improviseren. De heer Hulsman zei, dat men waarschijnlijk het liefst
de overheids-CAO zou hebben, aangezien die de beste is. Dat argument
spreekt mij niet zeer aan. Er zijn vele organisaties in het land die een
uitstekende CAO hebben en het gaat het College er vooral om, dat er een
effectieve en goed opererende NV zal komen. Dat is de eerste prioriteit.
Dan moeten er natuurlijk ook een goed personeelsbeleid en goede
arbeidsomstandigheden zijn. De kern is echter een goed functionerende
NV.
(De heer HULSMAN: Vinden wij dat dan niet ten aanzien van de
rest van het overheidsapparaat? Wij sluiten de CAO's met het
personeel zo af juist omdat wij denken dat er daarmee een goede
balans ontstaat tussen goed personeelsbeleid en een effectieve
overheid.)
Wij komen dan weer terug op de vraag wat de rol van de NV Werk is. U
neemt als dogma aan, dat het automatisch een overheidstaak is. Ik meen dat
een flink gedeelte van dat werk helemaal geen overheidstaak is...
(De heer HULSMAN: Het kost op zijn minst overheidsgeld!)
Het wordt mede bekostigd door overheidsgeld, maar dat betekent niet
automatisch dat het ook een overheidstaak is. Ik wil geen vergelijkende
uitspraken doen tussen deze organisatie en het geheel van de overheid. Wel
constateer ik dat de prioriteit voor het College ligt bij een goed en effectief
 
opererende NV Werk.
De heer Hulsman heeft vervolgens nog een vraag gesteld over de
regiefunctie. Hij vindt het heel bizar dat een NV Werk een dergelijke
functie zou kunnen hebben over bijvoorbeeld ook het beleid van stadsdelen.
Ik kan mij dat wel voorstellen, maar men kan moeilijk een constructie
bedenken waarbij arbeidsvoorziening, gemeentelijke organisaties, sociale
werkvoorziening, de Gemeentelijke Sociale Dienst, stadsdelen enz. in
samenhang gaan werken zonder dat er sprake zou zijn van regie. Welke
constructie zou daarvoor dan denkbaar zijn? Ik kan die niet vinden. De
praktijk is helaas ook, dat in dit veld alle diensten en alle projecten altijd
in
hoge mate naast elkaar en soms zelfs tegen elkaar in hebben gewerkt. Een
kleine en hoogwaardige NV met niet veel bevoegdheden, maar wel met veel
goede idee‰n en met een goede communicatie zou daarin een uitstekende
rol kunnen spelen. Die NV zal ook contracten moeten afsluiten en het kan
dus voorkomen dat een stadsdeel een project indient dat absoluut niet aan
de voorwaarden voldoet. Ook daarin zit dan echter geen verschil met de
situatie bij een gemeentelijke dienst, want ook van de kant van het Stadhuis
zouden voorwaarden aan projectgeld kunnen worden verbonden. Het is
volstrekt juist dat wij in de Raad dergelijke inhoudelijke discussies moeten
voeren. Dat echter de NV de gesprekken voert en criteria hanteert is een
uitstekende zaak.
Zaken als communicatieplannen betreffen majeure financi‰le
beslissingen. In de toekomstige besluitvorming over de exacte
bevoegdheden van de Raad zullen daarover afspraken worden gemaakt. Wat
mij betreft is het bij voorbaat zeker dat, als dat soort grote plannen worden
ontwikkeld, er in de Raad over wordt gesproken. Dat kan de NV Werk niet
zomaar even zelf beslissen. Bij een aantal actoren worden inmiddels al
inleidende gesprekken gevoerd om te proberen iedereen erbij te betrekken.
Mevr. Peters heeft nog gesproken over het uitgeven van aandelen. Het is
nog steeds een prachtig idee om maatschappelijke organisaties bij deze zaak
te betrekken, maar de realiteit is Ä mevr. Peters gaf het ook zelf al aan Ä
dat de NV Werk zichzelf eerst maar eens moet bewijzen. Op het ogenblik is
de situatie in die zin veilig, dat de gemeente zelf enig aandeelhouder is. Het
is echter uitdrukkelijk de bedoeling dat, als de zaak goed gaat lopen, er
andere aandeelhouders bij worden betrokken en dat het meer een
maatschappelijk gebeuren wordt. Dat was ook de eerste opzet: mensen weer
aan het werk helpen is geen overheidstaak alleen, maar een taak van de
hele maatschappij, van maatschappelijke organisaties en van bedrijven. Het
is de bedoeling, het hele werkloosheidsvraagstuk als het ware weer terug te
geven aan die organisaties en het daar te laten oplossen. Wat mij betreft is
het antwoord aan mevr. Peters derhalve: hoe eerder des te beter; op het
ogenblik is het echter niet de realiteit.
De heer Van Duijn heeft ten slotte ook gevraagd, hoe wij als overheid
voldoende greep op het geheel zullen houden. Die vraag is in het
vorengaande al beantwoord.
De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder zei dat
allerlei zaken uiteraard in de Raad zullen worden besproken. Ik ben van
mening dat die zaken bij een NV-constructie niet in de Raad zullen worden
besproken, maar bij de NV zullen blijven.
Mevr. Irik stelde dat er bij haar fractie in eerste instantie veel
vertrouwen is. Waaruit blijkt dat vertrouwen dan echter? Er moeten dan
toch ook redenen voor zijn; die ziet mijn fractie in mindere mate. In de
benadering van de voorstellen van de kant van mijn fractie is dan ook geen
wijziging gekomen.
Mijn betoog in eerste termijn eindigde ik met de stelling dat wij er niet
gerust op zijn. Dat geldt nog. Als beleidsaangelegenheden aan de orde
komen, zullen wij die kritisch, maar constructief benaderen. Wij hebben
bezwaar tegen de hier gekozen constructie en ook tegen deze statuten.
De heer HULSMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ten aanzien van de CAO
moet ik vaststellen dat de wethouder helaas vindt dat wij alleen maar door
een andere CAO af te sluiten dan wij nu met ons gemeentepersoneel
hebben een effectief opererend geheel kunnen bereiken. Ik betreur dat
standpunt.
Ik ben blij met de toezegging dat majeure beslissingen zoals die met
betrekking tot belangrijke bedragen voor communicatie en public relations
in de Raad zullen worden besproken. Dat staat overigens wat op gespannen
voet met de NV-vorm, maar de pil is daarmee wat mij betreft in ieder geval
iets minder moeilijk te slikken. Dit neemt niet weg dat mijn fractie er niet
van overtuigd is dat hier de goede keuze wordt gemaakt. De discussie over
de criteria die door de Raad moeten worden vastgesteld in een
beleidsovereenkomst zullen wij constructief benaderen, zoals ook de heer
Niamut stelde. Natuurlijk gaat het erom dat er een zo effectief mogelijk
beleid wordt gevoerd. Als wij in staat zijn de criteria goed te formuleren,
zullen zich ook minder vaak conflicten tussen de NV en belanghebbenden
voordoen. Dat is een van de belangrijkste aspecten waarom wij deze
rechtsvorm geen geschikte vorm vinden, namelijk dat een toetsing door de
Raad op de uitvoering van het door ons gekozen beleid moeilijker wordt
gemaakt. Dat weegt in onze uiteindelijke afweging het zwaarste en wij
zullen dan ook niet onze steun aan deze voordracht geven.
Mevr. IRIK: Mijnheer de Voorzitter. De fractie van de PvdA zal haar
steun geven aan deze voordracht. Wij zijn van mening dat de NV Werk het
afgelopen jaar voor een organisatie in oprichting zeer redelijk heeft
gepresteerd. De statuten geven, in combinatie met stukken die deze week
nog in de commissie aan de orde komen, aan dat er voldoende contact tot
stand zal komen tussen de NV en de gemeente, i.c. de Raad en de
commissie van advies. Wij realiseren ons heel goed, dat het allemaal nog
wat onwennig is en dat wij nog goede omgangsvormen met elkaar moeten
vinden. Wij menen echter dat deze wethouder, deze NV en wij samen
daartoe heel goed in staat zullen zijn.
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder doet zijn
best. Hopelijk zal het allemaal veel succes hebben, maar hij heeft mij er
niet van overtuigd dat het niet gewoon een gemeentelijke dienst of bedrijf
zou kunnen zijn. Ik kan de wethouder dan ook niet bijvallen en ik zal
derhalve in dat opzicht mijn steun aan de voorstellen onthouden.
Wethouder VAN DER AA: Mijnheer de Voorzitter. Ik meen dat een en
ander voldoende duidelijk is en heb geen behoefte meer aan een tweede
termijn.
 
Aan de orde is de stemming over de voordracht (nr. 70).
 
De heer HULSMAN (stemmotivering): Onder verwijzing daar het debat
vraag ik namens de fractie van GroenLinks aantekening dat wij willen
worden geacht tegen de voordracht te hebben gestemd.
De heer VAN DUIJN: Onder verwijzing naar het debat zal ik voor de
voordracht stemmen.
De heer NIAMUT: Mijn fractie zal tegen de voordracht stemmen, zoals
ik al eerder mededeelde.
De heer ENTHOVEN: Ook de fractie van de CD zal tegen de
voordracht stemmen.
 
De voordracht wordt bij zitten en opstaan aangenomen; de Raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld op blz. 373 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
De VOORZITTER constateert dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Enthoven, Fortun‚, Goedhart, Holvast, Hulsman,
K”hler, Niamut, Raksowidjojo, mevr. Schutte, Van Sitteren en Spit zich
tegen de voordracht hebben verklaard.
 
17
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 1 februari 1996 inzake
de uitvoering van het grote-stedenbeleid in Amsterdam (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 55, blz. 279, en bijlagen C1 en C2).
 
De heer VAN DER LAAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil beginnen met
een terugblik. Het woord grote-stedenbeleid is de laatste twee jaar uit ons
denken en doen niet meer weg te denken; iedereen heeft het erover. Het is
echter goed, zich te realiseren dat dit pas sinds twee jaar het geval is en dat
 
er dus in betrekkelijk korte tijd veel op dit gebied is gebeurd. Ik zal alle
argumenten voor het voeren van een grote-stedenbeleid dan ook niet
herhalen, want die zijn langzamerhand vrijwel nationaal bekend geworden.
Als teller van zegeningen Ä om in de politiek effectief te kunnen zijn moet
men toch ook in staat zijn die te tellen Ä is het goed dit vast te stellen, om
te bezien om welke bedragen het gaat en met name om welke mentaliteit in
Den Haag het in dezen gaat. Ik denk daarbij dan niet alleen aan het
Kabinet, maar ook aan het overheidsapparaat in brede zin. Dan is twee jaar
in feite heel kort. Als zegening dient voorts het feit te worden genoemd dat
een groot deel van het grote-stedenbeleid in Amsterdam geboren is. Dit
College heeft in feite al direct na zijn totstandkoming het eerste programma
op tafel gelegd en de kabinetsformatie helpen be‹nvloeden. Dat is vanuit
diverse partijen gedaan. Het is interessant om te zien wie er zojuist hebben
gestemd tegen de voorstellen met betrekking tot de NV Werk Amsterdam
en wie daarvoor hebben gestemd. Daaruit komt een soort van scheidslijn
naar voren als het erom gaat hoe is geopereerd ten aanzien van het hele
Melkert-beleid, maar ook ten aanzien van het grote-stedenbeleid. Ik ben in
het algemeen voor unanimiteit, maar als het moet dan moet het maar: dan
houden wij die scheidslijn maar vast en dan kunnen wij straks in 1998
verantwoording afleggen als het erom gaat aan welke kant van de
scheidslijn wij stonden. Naar mijn mening kunnen dan PvdA, VVD en D66
tevreden terugkijken op wat is tot stand gebracht, in nauwe samenwerking
tussen Amsterdam en het rijk. Ik wil in het bijzonder een compliment
maken aan de wethouders Van der Aa en De Grave, die deze zaak als
co”rdinerend wethouders hebben getrokken en die volgens mij uitstekend
hebben onderhandeld. Zij hebben het voordeel gehad dat Amsterdam in
deze discussie op kop lag, want ook als men kijkt naar de verdeling van het
geld is Amsterdam er goed uit gesprongen; dat zal ongetwijfeld te maken
hebben gehad met het hebben van die koppositie.
Ik kom vervolgens tot enige aandachtspunten Ä geen zorgpunten Ä
waarop wij in de toekomst goed zullen moeten letten. Zoals ik bij de
algemene beschouwingen over de begroting al heb gezegd, is een grote-
stedenbeleid pas echt kansrijk als het ook echt door de hele stad wordt
gedragen. Die afspraken over ruimere bevoegdheden en ruimere middelen
moeten wij nu echt doorschakelen naar het sluiten van coalities. Als Raad
hebben wij de laatste twee jaar het bedrijfsleven goed bediend op het punt
van vestigingsvoorwaarden, vestigingsklimaat enz. Het wordt nu echt tijd
dat het bedrijfsleven met iets komt: voor wat hoort wat. De behandeling
van het grote-stedenbeleid is echt het moment om te zeggen dat het tijd is
om een en ander te verzilveren. Ik merk daarvan nog iets te weinig. Hoewel
de wethouder voor Economische Zaken in zijn speeches dit verhaal goed
weergeeft, moeten wij toch nog iets meer concreet worden. Wij moeten nu
ook op tafel leggen wat wij verlangen van het bedrijfsleven.
Een tweede, wellicht nog belangrijker punt, is dat van de zichtbaarheid.
Als men het stuk leest wordt het toch allemaal, zelfs als men er wel wat van
weet, weer wat moeilijk. Het is een vrij ambtelijk verhaal en het bestrijkt
veel terreinen; het wordt al met al weinig tastbaar, terwijl dit soort beleid
in laatste instantie toch zijn succes ontleent aan het feit dat het door
iedereen moet worden gedragen en derhalve zichtbaar moet zijn voor
iedereen. Het moet een succes zijn dat succes genereert, waaraan men
graag wil meedoen. Zo'n beweging kan men alleen op gang brengen met
zichtbaarheid en een en ander begint wat ingewikkeld te worden. Voor een
raadslid is het al moeilijk er greep op te krijgen, laat staan dat een
initiatiefnemer of een ondernemer in de buurt door de bomen nog het bos
zou kunnen zien. Communicatie is dus ook hier van groot belang. Een
metingensysteem als voorgesteld zal hier en daar wel wat moeilijk zijn,
maar het is toch een goede aanzet om te komen tot een grotere mate van
testbaarheid.
Een goede aanzet is ook die om te komen tot een Werkfonds: ‚‚n loket.
Uitkeringsgeld zal echt mogen worden gebruikt voor het scheppen van
structurele werkgelegenheid. Op dat punt is echter het tempo niet erg hoog,
terwijl hier volgens ons de grootste kansen liggen.
Als een van de oude rotten in de Raad op dit punt spreekt mij de
vergelijking die het College maakt met de stadsvernieuwing wel aan. Het
curieuze van het succes van de stadsvernieuwing was, dat het een
combinatie was van aan de ene kant een zeer harde centrale regie en aan de
andere kant een volledige vrijheid aan de onderkant. Wie zegt dat dit niet
kan en dat het elkaar uitsluit, moet zich maar eens verdiepen in hoe dat
toen ging. Het was gewoon zo dat, zodra er binnen bepaalde
randvoorwaarden grenzen waren getrokken, men het daarbinnen in de
buurten mocht uitzoeken. Als dan op een gegeven moment toch een dienst
dwars lag, kwam de zaak uiteindelijk op tafel bij de co”rdinerend
wethouder, die ervoor zorgde dat het in het College werd geregeld,
desnoods door als een olifant door het College te stampen. Die menging
van aan de ene kant totale vrijheid binnen randvoorwaarden en aan de
andere kant meteen "de kop eraf" als iemand vals speelde, moet het College
ook hier weer tot stand zien te brengen. Dat is echter gemakkelijker gezegd
dan gedaan.
Bij het punt van de stadseconomie is de term aandachtspunt wellicht iets
te optimistisch; dat is misschien meer een zorgpunt. Stadseconomie wordt
nu gezien als "kansenzones" en daarbij doet zich dezelfde discussie over
verdringing voor als bij het inzetten van uitkeringsgelden voor werk. Ik
herinner mij dat het vijftien jaar heeft geduurd voordat Den Haag op dit
punt over de brug was; het CDA is overigens nog steeds niet over de brug.
Ik vrees dat, als men niet een maximale druk zet op het begrip kansenzones,
wij ook hier wel op vijftien jaar kunnen rekenen voordat het een feit is.
Overigens dienen wij naar mijn oordeel een kansenzone niet te sterk
geografisch op te vatten, maar meer als een mentaliteit, die op
verschillende gebieden een rol moet gaan spelen.
Bij de algemene beschouwingen hebben wij gevraagd om buurt-
economieplannen of stadsdeel-economieplannen, dat wil zeggen om te
zoeken naar sterke punten in een buurt die men kan ontwikkelen. Men zal
het werkgelegenheidsbeleid immers alleen kunnen redden als men ook een
succesvolle economie tot stand weet te brengen. Dit betekent dat men in
een buurt iets moet gaan produceren wat in andere buurten wordt gevraagd;
men behoeft geen economische theorie te hebben gestudeerd om dat te
begrijpen. Ik zal van het College graag vernemen, hoe het hiermee staat.
Gezien het grote aantal participanten is er zeker iets voor te zeggen om
slechts eenmaal per jaar een voortgangsrapportage te publiceren. Aan de
andere kant is het echter zozeer een kernpunt van beleid van dit College
dat het vervelend zou zijn als wij er bijvoorbeeld pas in het eerste kwartaal
van 1997 achter zouden komen dat bepaalde dingen scheef gaan. Het jaar
1997 moet een oogstjaar worden voor het College. Ook voor de oppositie
zou het overigens Ä wellicht op een wat andere manier Ä een oogstjaar
moeten worden; dat hangt mede af van hoe men politiek en democratie ziet.
Voor collegepartijen is in ieder geval duidelijk dat wij niet te laat mogen
zijn om nog te kunnen bijsturen. Laat het College dus niet op dat moment
komen met dan niet meer bij te stellen dingen, maar laat men het zo tijdig
doen dat wij nog op tijd beslissingen kunnen nemen.
In de commissie is door sommige partijen gezegd dat de keuze van de
wijkplannen als nu voorgedragen in overleg met de Raad had moeten
worden gemaakt. Daaraan behoef ik verder geen woord vuil te maken: die
partijen hebben daarin gelijk. Voor een draagvlak is een goede
prioriteitsstelling nodig.
Hoewel ten slotte het grote-stedenbeleid al twee jaar in de volle aandacht
staat, las ik nog deze week een column van de econoom Hugo Keuzekamp,
die op een constructieve manier drie suggesties aan het Kabinet-Kok wil
aanreiken om een goed links beleid te voeren.
(De heer HOUTERMAN: Hij bood het aan aan de heer Kok en niet
aan het Kabinet-Kok!)
De natuurlijke neiging om dat als ‚‚n te zien ontleen ik aan de heer
Bolkestein; wellicht ben ik dan in uw ogen in goed gezelschap.
De eerste suggestie aan de heer Kok was om de onderwijsresultaten aan
te pakken en zich te concentreren op de verbetering daarvan. Dan val ik
toch van mijn stoel. Het gaat hier om een zeer bekwaam econoom, die veel
invloed heeft en die iets suggereert wat al lang in het grote-stedenbeleid zit,
 
maar wat met name in Amsterdam al vanaf de eerste dag dat dit College er
zit ook al in uitvoering is. Het heeft hier zelfs het niveau van afspraken al
bereikt. Als een dergelijke econoom iets suggereert wat al twee jaar loopt,
doen wij toch kennelijk iets vreselijk fout. Dat moet ons te denken geven
als wij nagaan wat er nog allemaal moet worden verzet op het punt van
communicatie en van het cre‰ren van een beweging onder de mensen die
het uiteindelijk allemaal moeten doen. Ik wil suggereren, als College een
mooie reactie te sturen aan de heer Keuzekamp, waarin hij wordt bedankt
voor zijn suggestie en waarin hij de al in uitvoering zijnde plannen kan
aantreffen.
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie ziet veel
positiefs in het grote-stedenbeleid, ook in dit grote-stedenbeleid. Toch had
er in dit convenant meer plaats moeten zijn om eens een paar politieke en
sociale noten te kraken. Het is te veel een ambtelijke folder ter begeleiding
van de financi‰le transactie met het rijk. Er is steeds sprake van monitoring
enz. Dat zijn niet de dingen die politici te doen hebben. Er is bijvoorbeeld
een gezondheidsprobleem. De volksgezondheid in de grote steden heeft te
lijden onder het feit dat er gezonde en ongezonde wijken in de stad zijn. Er
zijn wijken die als het ware gezondheid voortbrengen en er zijn wijken,
zoals de Baarsjes, die met een zeer hoog percentage vochtige woningen te
maken hebben. Dit betekent dat men in dat soort wijken veel minder kans
heeft om goed gezond te zijn. Daarop had men in dit stuk meer kunnen
ingaan. Dit geldt uiteraard ook voor zaken als luchtvervuiling en andere
factoren die een slechtere gezondheid veroorzaken.
Er staat naar onze mening ook te weinig in over hoe bewoners zich
kunnen redden en organiseren. Dat heeft ook te maken met het verschijnsel
segregatie, dus de opsplitsing tussen zwarte en witte stadsdelen, een trend
die in Amsterdam heel zorgelijk is. Wij hebben nog eens nagegaan hoe dit
zich ontwikkelt. In de jaren 1988 tot en met 1992 is de segregatie
voortgeschreden. Het Amsterdamse Bureau voor Onderzoek en Statistiek
heeft het Jaarbericht Etnische Groepen in Amsterdam uitgebracht (1994).
Mevr. Berdovski constateert daarin dat in de meeste toch al zwartere
stadsdelen het aantal allochtonen sterker toenam dan in de wittere
stadsdelen. Zij wijt dat onder andere aan de opvangdruk, de instroom van
nieuwkomers die met name in de al zwartere wijken plaatsvindt. Die
opvangdruk is volgens haar niet in alle wijken gelijk. Zo is die bijvoorbeeld
in Zuidoost, in Zeeburg en in Westerpark hoger dan gemiddeld in de stad;
in Buitenveldert, Watergraafsmeer, Zuid en de Rivierenbuurt is de
opvangdruk lager dan gemiddeld. Dat betreft 1992. Wij hebben vervolgens
de cijfers eens bekeken die voorkomen in de jaarverslagen van het
genoemde bureau en dan kan men onderscheid maken tussen enerzijds
mensen uit Nederland of andere ge‹ndustrialiseerde landen en anderzijds
overige landen. Onder die laatste vallen Suriname, de Nederlandse Antillen,
Turkije, Marokko, Zuid-Europa en andere niet-ge‹ndustrialiseerde landen.
Men ziet dan een bekend verschijnsel, namelijk dat voor Amsterdam als
geheel geldt dat het aandeel van de bevolking die uit Nederland of andere
ge‹ndustrialiseerde landen afkomstig is afneemt; dat is ook al bekend.
Minder bekend is echter dat de ontwikkeling per stadsdeel zo is dat
intussen in alle stadsdelen het aantal buitenlanders uit de tweede groep
toeneemt en dat die toename in de wittere stadsdelen, zoals Zuid en
Buitenveldert, aanzienlijk lager ligt dan het stedelijk gemiddelde. In de
zwartere stadsdelen, zoals Bos en Lommer, Zeeburg en Zuidoost, ligt dat
een stuk hoger dan het stedelijk gemiddelde. Dit betekent dus dat het
verschil tussen de wittere en de zwartere stadsdelen nog steeds toeneemt.
Ik zou dit met veel cijfers kunnen toelichten, maar dat gaat in een
mondeling debat wat ver en daarom zal ik een en ander in een notitie aan
de Raad overleggen. De oorzaken zijn intussen wel vrij duidelijk. In de
eerste plaats vinden nieuwkomers in de zwartere stadsdelen gemakkelijker
voor hen betaalbare woningen. In de tweede plaats wonen in die stadsdelen
al familieleden en bekenden met wie zij culturele banden kunnen
onderhouden. In de derde plaats worden eenmaal bestaande verschillen
tussen stadsdelen versterkt doordat etnische groepen uit niet-
ge‹ndustrialiseerde landen doorgaans een hoger geboortecijfer hebben.
Hoe doorbreekt men nu dit patroon? In de nota wordt daarover wel iets
gezegd, namelijk door spreiding van betaalbare woningen over de stad.
Kennelijk komt die echter onvoldoende op gang; anders zouden de cijfers
niet zo zijn als zij zijn en zou de segregatie niet toenemen. Er moet dus een
veel sterker accent op worden gelegd en het grote-stedenbeleid leent zich er
uitstekend toe om daaraan vorm te geven. Dat had derhalve in de nota een
veel sterker accent moeten krijgen. Segregatie is een dreigende
ontwikkeling en door het grote-stedenbeleid kunnen wij daartegen effectief
optreden. Dat is in deze stukken nog in onvoldoende mate voelbaar.
Mevr. DE JONG: Mijnheer de Voorzitter. Het grote-stedenbeleid is de
erkenning door het Kabinet van het feit dat de problemen in onze grote
steden trendsettend zijn voor de maatschappij in Nederland als geheel. Het
is de erkenning van het feit dat hier enorme mogelijkheden en potenties
liggen die, mits goed opgepakt, voor het hele land goed zouden kunnen
uitpakken. Het grote-stedenbeleid past ook heel goed in de lijn van de
sociale en bestuurlijke vernieuwing. Ik bedoel hiermee dat het beleid geacht
wordt zo pragmatisch mogelijk te worden ingezet, met zo min mogelijk
bureaucratie. Ik vind het begrip kansenzone dan ook buitengewoon
waardevol. Zo min mogelijk schotten en bevordering van deregulering zijn
zaken die wij toch ook graag vanuit de sociale vernieuwing in praktijk
hadden willen brengen. De potenties moeten wij zoveel mogelijk uitbouwen.
Staatssecretaris Kohnstamm zei tijdens een werkbezoek dat hij niet vanuit
een torentje in Den Haag een en ander zou kunnen regelen. Het is een
beleid dat men niet met een zak geld alleen kan voeren, met de vrome wens
dat het allemaal dan wel goed komt, maar er moet gerichte aandacht komen
en er moeten concrete afspraken en streefcijfers worden ontwikkeld. Wij
kunnen die dan met elkaar bekijken en beoordelen. Op blz. 284 van de
voordracht staat: "In de vijftig acties staan de te bereiken resultaten
centraal; waar die niet binnen bereik zijn, wordt van de inzet van extra
middelen afgezien." Dat vind ik een goede aanpak. Er wordt uitgegaan van
bestaande potenties en mogelijkheden. Een goed voorbeeld van een
dergelijk beleid treft men aan in het programma Naar betere resultaten in
het onderwijs. In feite is dit een van de kernpunten. Waar liggen meer
potenties dan juist bij de schooljeugd in Amsterdam, waar leerlingen op het
ogenblik vaak niet op de juiste plek komen, met alle problemen vandien:
geen aansluiting op de arbeidsmarkt, jeugdcriminaliteit, verloedering enz.
Als men daar kan beginnen en daar de neergaande spiraal kan doorbreken,
is men al heel goed bezig.
Ik wil het College dan ook vragen om bij verdere gesprekken over het
convenant ook het gemeentelijk actieplan voor preventie in de
maatschappelijke opvang mee te nemen. Er zal een aantal acties komen en
ik wil nadrukkelijk onder de aandacht brengen dat ook die meer concreet
moeten worden gemaakt.
Verder heb ik begrepen dat de staatssecretaris bij zijn bezoek aan
Amsterdam als het ware is gestruikeld over de toegangshekjes bij de metro,
die daar als een soort van roepende in de woestijn staan. Ik hoop dat bij
verdere besprekingen ook hier kan worden gekeken naar deregulering. Ik
bedoel hiermee dat het geld voor structurele preventieve maatregelen naar
voren zou moeten worden getrokken. Kan niet eens worden nagegaan of
invoering van een apart metrokaartje, dat wij al lang willen, naar voren kan
worden gehaald? Dat is toch ook een vorm van non-bureaucratisch en
pragmatisch omgaan met een probleem. Dat is als het ware ook een
kansenzone, onder de grond. Wij moeten die zaak in orde hebben voordat
wij de nieuwe stations voor de Noord-Zuidlijn krijgen.
Ik kom hiermee op een ander belangrijk onderdeel van deze zaak,
namelijk de meetbaarheid van de resultaten. Het beleid is alleen een succes
als het ook bekend is. Er moeten zichtbare resultaten zijn, anders leeft het
niet in de stad; de heer Van der Laan heeft daarover ook al het een en
ander gezegd. Het moet als een mare door de stad gaan dat er iets te doen
is. Bij een dergelijke opgave is het ook belangrijk om resultaten zichtbaar te
krijgen. Dan kan men ook, als blijkt dat er iets niet goed gaat, tijdig
bijsturen. Alle raadsleden kunnen dan bij het beleid betrokken en
verantwoordelijk blijven. Het zijn immers zaken die in alle commissies
worden behandeld. Alle raadsleden moeten dus de vinger aan de pols
kunnen houden.
Concluderend: wij stemmen in met de voordracht en onderstrepen met
name de punten IV en V daarin, omdat wij het essentieel vinden dat op tijd
over een en ander wordt gerapporteerd.
De heer HULSMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik moet helaas toch
beginnen met een wat kritische opmerking, namelijk dat het onze fractie
ongeveer driekwart jaar heeft gekost om hier het besef te laten groeien dat
dit punt bespreking in de Raad behoeft. Ik weet niet of dit heeft te maken
met de paarse claim die de heer Van der Laan zojuist op dit beleid heeft
gelegd, maar mijn fractie is van mening dat, als convenanten met het rijk
worden afgesloten, de Raad daarmee wordt gebonden en dat derhalve de
Raad er vooraf over dient te worden gehoord, tenzij die afspraken met het
rijk weinig waarde zouden hebben. Daarvan ga ik echter Ä ik kom er nog
op terug Ä vooralsnog niet uit.
Wij stellen vast dat het grote-stedenbeleid duidelijk een etiket heeft
gekregen van "paars" en dat daarom waarschijnlijk ook zeer veel van wat
onder dit beleid wordt gebracht ons al onder een andere vlag had bereikt,
zoals Melkert-geld, geld voor veiligheid enz. Het levert echter in ieder geval
extra geld voor de grote steden op en dat is toch positief. Als men de
balans opmaakt komt men tot de conclusie dat ook de herverdeling van het
Gemeentefonds, die als het ware meelift met dit grote-stedenbeleid, een
positief effect heeft om de problematiek in de grote steden aan te pakken.
Over de analyse dat er grote achterstanden in de grote steden waren die om
een aanpak vroegen waren wij het wel eens. In onze visie betekent dit dan
ook dat, als er meer geld komt voor de grote steden, dit niet kan worden
ingezet om bijvoorbeeld de onroerend-zaakbelasting omlaag te brengen,
zoals door sommigen wordt gesuggereerd, maar dat dit effectief moet
worden ingezet ter bestrijding van achterstanden. Er zijn immers veel meer
problemen in de stad die om een oplossing vragen.
Ik wil vervolgens iets zeggen over de vraag, wat de wethouder in Den
Haag precies heeft afgesproken. Moet ik ervan uitgaan dat de getallen die
in het convenant worden vastgelegd in principe doelstellingen zijn waaraan
Amsterdam zal worden gehouden en waaraan wij dus ook deze wethouder
mogen houden? Ik moet zeggen dat het antwoord op die vraag in de
commissievergadering toch niet helemaal bevredigend was. Ik zal daarop
graag alsnog een nader antwoord van de wethouder krijgen. Ik kan mij wel
voorstellen dat de wethouder in de commissie voorzichtig is geweest, want
hoe kan men met zekerheid stellen dat er 10.000 extra banen zullen komen,
zoals hier geformuleerd? Dat lijkt mij nogal moeilijk. Aan de andere kant
moeten wij ook vaststellen dat, ondanks de groei met 10.000 nieuwe banen
in het afgelopen jaar, er nog niets is veranderd in de hoge werkloosheid in
Amsterdam. Er melden zich evenveel nieuwe mensen op de arbeidsmarkt.
Het doel als geformuleerd, namelijk om dichter te komen bij het landelijk
gemiddelde werkloosheidspercentage, bereikt men zelfs met dat aantal niet.
Bij het onderwijs worden percentages genoemd van 25% hogere slaagkans
en 35% minder voortijdige schoolverlaters. Wat het laatste percentage
betreft is in de voordracht nu overigens weer sprake van 25%; dat zou toch
even met elkaar in overeenstemming moeten worden gebracht. Ik ben wat
dit betreft voor de hoogste ambitie. Als wij dat soort hoge ambities
defini‰ren en ons daaraan binden, moeten wij er ook van overtuigd zijn dat
wij de instrumenten in handen hebben om die te bereiken. Zoals bekend,
heb ik het collegebeleid op dit punt al eerder gekritiseerd. Ik vind dat een
aantal mogelijke instrumenten daarvoor blijft liggen. Ik zal dan ook niet
nalaten om regelmatig die instrumenten weer onder de aandacht te
brengen, zoals voorschoolse ontwikkeling enz. Mijn vraag is dus, of ik de
wethouder straks aan deze exacte cijfers mag houden en hem erop mag
afrekenen. Of zijn het eerder mooie intenties?
Over de wijkplannen hebben wij in de commissie al gesproken. Ik heb
voorgesteld, het besluit ter zake zo aan te passen dat de invloed van de
Raad op de uiteindelijke afweging groter zou worden. Ik heb ook
geconstateerd dat een aanpassing in de tekst van het besluit is doorgevoerd,
maar ik wil toch nog even ingaan op de interpretatie daarvan. Ik had
verwacht dat er ook enige punten uit het besluit zouden worden geschrapt,
namelijk dat al precies zou vaststaan welke projecten tot de z.g. tweede
tranche zouden behoren en welke projecten door de Raad in principe al
zouden zijn geaccepteerd. Ik heb bepleit om de eerste tranche niet meer
aan te passen, aangezien daarover ruime overeenstemming bestond; wij
vermoeden ook dat dit de beste keuze is. Ten aanzien van de tweede
tranche zou de Raad echter de volledige mogelijkheid van afweging moeten
hebben. De Raad moet kunnen vaststellen waar de problemen het grootst
zijn en waar de beste plannen zijn. Daarmee kan dan de beste toedeling van
middelen tot stand komen. Ik wil die interpretatie graag in deze discussie
vastgelegd zien, aangezien de tekst van het besluit daarover meer
interpretaties mogelijk maakt.
Ik kom vervolgens op een voor mijn fractie essentieel punt, namelijk dat
van de leefbaarheid. Als wij kijken naar de z.g. monitoring van het beleid Ä
het moet meetbaar en zichtbaar voor de mensen zijn Ä worden met
betrekking tot leefbaarheid diverse criteria genoemd, maar het meest voor
de hand liggende criterium, dat van de milieukwaliteit in de stad, ontbreekt.
De vraag is dan of dit toevallig is. Vroeger spraken wij over Probleem-
cumulatiegebieden (PCG's), vervolgens zijn wij over sociale-
vernieuwingswijken gaan spreken en nu worden het kansenzones. Ik weet
niet precies wat ik daaronder moet verstaan. Moet ik bijvoorbeeld Schiphol
zien als een kansenzone, waar de economie het van het milieu wint? Als dat
de juiste invulling is, zou mijn fractie daartegen grote bezwaren hebben.
Wij hebben geen bezwaar tegen mogelijkheden om in dat soort wijken
ondernemers te laten starten met behulp van belastingfaciliteiten enz. Dat
lijkt ons een goede benadering. Als echter in wijken die straks als
achterstandswijken worden aangemerkt de bevolking het ook maar met een
mindere milieukwaliteit zou moeten doen, zou het College ons absoluut op
zijn weg vinden. De heer Van Duijn heeft al ‚‚n van de argumenten
aangegeven. Een van de belangrijke doelstellingen van het grote-
stedenbeleid is toch het tegengaan van segregatie. Dit houdt in, dat in dat
soort wijken ook koopwoningen moeten worden gebouwd. Ik zie echter een
koopwoning nog niet verkocht worden als die boven een stinkende garage
ligt. Het mag absoluut niet zo zijn dat in kansenzones dergelijke normen
zonder meer opzij worden gezet.
De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. Het bestrijden van
achterstanden blijft in Nederland gelukkig heel hoog op de agenda staan. Er
bestaat een betrekkelijk grote politieke consensus over het feit dat wij geen
Amerikaanse toestanden in onze steden willen. Misschien mag men zelfs
zeggen dat in deze tijd, waarin individualisme en marktwerking veel opgang
doen, de bedragen die thans in de grote steden worden gepompt blijk geven
van het feit dat ook solidariteit en gerechtigheid waarden zijn die in ons
land een rol spelen. Het College en met name de co”rdinerend wethouder
verdienen dan ook felicitaties voor het feit dat aan dit beleid in Amsterdam
vorm kan worden gegeven. Dank zij de forse budgetten kunnen wij het
stadium van een nota nu passeren. Toch dringt de vraag zich op, hoe het
allemaal zover heeft kunnen komen. Waarom hebben eerdere
beleidsintensiveringen, zoals het PCG-beleid, sociale vernieuwing enz.
kennelijk onvoldoende vruchten afgeworpen? Zijn er systematische fouten
gemaakt? Ik noem bijvoorbeeld een eenzijdige samenstelling van de
woningvoorraad in bepaalde wijken en het wegbezuinigen van
toezichthoudende functies in de achter ons liggende decennia.
De uitvoeringsplannen voor het Amsterdamse grote-stedenbeleid krijgen
onze steun. Het CDA waardeert de integrale en wijkgerichte aanpak,
evenals de intentie om de resultaten meetbaar te maken en de vervlechting
van het grote-stedenbeleid in allerlei bestaande lokale beleidskaders. Deze
elementen tonen aan dat in ieder geval op papier de lessen van eerdere
beleidsoperaties zijn verwerkt in de huidige aanpak. Dat is winst.
Wat ons betreft zou in het stuk nog veel meer het accent moeten worden
gelegd op de daadwerkelijke inschakeling van maatschappelijke organisaties
bij de uitvoering van het grote-stedenbeleid. Ongetwijfeld zal dat in deze
fase nog niet altijd voldoende kunnen worden geconcretiseerd, maar die
intentie is van groot belang. Maar al te vaak blijkt dat nonprofit- en soms
commerci‰le instellingen heel effici‰nt kunnen werken. Zoals bekend, heeft
het CDA een ongenuanceerde voorkeur voor mensen en groepen die zelf
hun verantwoordelijkheid willen oppakken.
Wat de procedure betreft sluit mijn fractie zich heel nadrukkelijk aan bij
de opmerkingen die door de fractie van GroenLinks zijn gemaakt. Het
verdient geen schoonheidsprijs dat de zaak pas zo laat in de Raad aan de
orde komt; er is weinig beleidsruimte.
Met betrekking tot de opmerkingen van de fractie van de PvdA wijs ik op
het volgende. Ik meen dat het goed is, aan de heer Van der Laan het
rapport Nieuwe wegen, vaste waarden, dat in mijn partij circuleert en dat
nu voor inspraak is vrijgegeven, te doen toekomen. Hij kan dan
kennisnemen van de intenties die binnen het CDA leven. Wij zullen ons
daarover nog uitspreken. Er worden ook opmerkingen in gemaakt over
reactivering van uitkeringsgelden.
Er blijven nog enige punten over waar de PvdA kennelijk gemakkelijk
overheen stapt, maar die voor ons nog onbeantwoorde vragen zijn. De
doorstroom door het reactiveren van uitkeringsgelden, met name in de
grote steden in de randstad, blijkt niet gegarandeerd te zijn. Het lijkt een
container waarin mensen kunnen worden geplaatst zonder dat doorstroom
zou kunnen worden gerealiseerd naar reguliere marktbanen. Als wij de
segregatie erbij betrekken, blijkt dat met name aan de onderkant van de
samenleving allochtonen een groot deel van de banen vervullen die laag
gekwalificeerd zijn en die met steun van de overheid worden gerealiseerd.
Dat is een kwalijke ontwikkeling, ook omdat dit element onvoldoende is
opgepakt in de doorstroomrelaties. De heer Hulsman wees er al op dat het
erop lijkt alsof de PvdA voorbijgaat aan eerdere intenties in voorgaande
kabinetsperiodes en een en ander heel nadrukkelijk plaatst in het kader van
dit grote-stedenbeleid. Zij trekt het nadrukkelijk naar zich toe.
(De heer VAN DER LAAN: Ik heb het aangeduid als paars. Bij de
discussie over de NV Werk Amsterdam had ik eerder even de indruk
dat het leek alsof sommigen hier bang zijn dat het een succes zou
worden, aangezien toch wel met erg veel zorg en wantrouwen werd
gesproken. Ik heb het grote-stedenbeleid echter niet gekoppeld aan
de PvdA, maar aan de drie paarse partijen. U maakte een
interessante opmerking over het probleem bij de doorstroming. Het is
heel moeilijk om die goed te regelen. Als men veel banen cre‰ert,
ontstaan er ook meer doorstroomproblemen. Welke suggesties heeft u
dan omtrent hetgeen zou moeten gebeuren wat nu nog niet gebeurt?
Als het gaat om de keuze tussen iemand helemaal thuis laten zitten
en iemand aan werk kunnen helpen en het doorstroomprobleem voor
lief te nemen, weet ik wel wat ik kies.)
Ik heb eerder gezegd dat het hier gaat om twee vragen waar wij nog niet
uit zijn. Wij signaleren nadrukkelijk een knelpunt, een ongewenste
ontwikkeling. Ik hoop dat u dat ook signaleert. Om die reden willen wij een
en ander niet zien als h‚t adagium en h‚t beleid dat leidt tot de
mogelijkheid om mensen weer aan het werk te helpen.
(De heer VAN DER LAAN: Wees iets duidelijker! Dat het een
probleem is als mensen niet kunnen doorstromen is een punt
waarover wij het wel eens zijn. Op een gegeven moment staat men
dan voor de keuze: neemt men het probleem voor lief en blijft men
met alle kracht proberen om banen te cre‰ren, of zegt men dat het
een zo kwalijke ontwikkeling is dat die ook principieel ter discussie
moet worden gesteld?)
Die vraag ligt nu op tafel.
(De heer VAN DER LAAN: Die stel ik nu!)
Ik heb aangegeven dat wij er geen antwoord op hebben. Wel wil ik
aangeven dat het belang om mensen uit een inactieve situatie te halen en
tot een actieve participatie te brengen, al of niet gesubsidieerd, groot is. Zi
j
nemen dan deel aan een maatschappelijk proces en kunnen daarmee ook
deelnemen aan andere processen, ook in educatieve zin enz. Dat element
onderschrijven wij. Aan de andere kant signaleren wij echter een probleem
waarvan wij het van belang achten dat dit nadrukkelijk aan de orde komt. U
noemde ook de NV Werk Amsterdam. Natuurlijk zou het CDA graag willen
dat daarin veel zou lukken.
 
 
 
 
Met het element van de doorschakeling binnen
de particuliere constructie daar waar het overheidsmiddelen betreft hebben
wij echter problemen, niet zozeer met de inhoudelijke kant. Het lijkt mij
toch verstandig dat ook u dit onderscheid maakt.
(De heer VAN DER LAAN: U vraagt aandacht voor een probleem
waarvan iedereen zegt dat het inderdaad een probleem is.)
Ik heb het u niet horen zeggen.
(De heer VAN DER LAAN: Ik heb nog veel meer niet gezegd. Dat
geldt ook voor de heer Hulsman en mevr. De Jong.)
Ik had met name dat graag even willen horen.
(De heer VAN DER LAAN: Ik heb groot respect voor de bijdrage
van de heer Hulsman. Deze heeft in feite geen enkel punt genoemd
waarvan ik meen dat het niet gaat om echte problemen die wij
moeten oplossen. Men kan echter ook dingen noemen die niet
noodzakelijkerwijze moeten worden genoemd. Daarmee ontstaat dan
toch in zekere zin het beeld dat het grote-stedenbeleid toch wel een
riskante aangelegenheid is. Dan doet men naar mijn oordeel onrecht
aan het principe. Dat is de reden waarom ik u aanval. Men kan voor
elke oplossing uiteraard tien problemen verzinnen, misschien wel
honderd.)
Het gaat ons erom dat bij het oplossingsmodel dat aan ons is voorgelegd
met betrekking tot werkgelegenheid duidelijk moet zijn dat het niet mag
leiden tot het stigma alsof het zou gaan om banen die met name worden
ingevuld door grote groepen allochtonen, zonder dat er veel
doorstroomperspectieven zijn. Dat aspect zal voldoende aandacht moeten
krijgen. Die mogelijkheden zullen in voldoende mate moeten worden
gecre‰erd.
Mevr. PETERS: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb slechts weinig spreektijd
meer, maar dat is in dit geval niet erg, want het komt erop neer dat, als wij
het er niet mee eens zijn, wij gewoon het geld niet krijgen. Ik ben overigens
van mening dat Amsterdam goed heeft onderhandeld en dat er op zichzelf
een goede aanzet is gegeven tot uitvoering van dit beleid. De titel van de
voordracht luidt: Uitvoering grote-stedenbeleid in Amsterdam. Het gaat
echter meer om het geven van een aanzet daartoe. De uitvoering zal van
groot belang zijn en hopelijk kunnen wij het allemaal waarmaken. Veel
moet nog worden ingevuld.
De VVD vraagt aandacht voor het punt van de stadseconomie en de
impuls daarvoor. Belangrijke pijlers daarbij zijn: werken dichter bij wonen,
kleinschalige bedrijvigheid terug in de stad, de kansenzones enz. Andere
fracties hebben daarvoor hun steun uitgesproken en de VVD doet dat ook.
Het lijkt ons van belang dat Amsterdam veel druk uitoefent om tot
dergelijke zones te komen. Ik heb begrepen dat nog slechts twee van de
grote steden ervoor in aanmerking zouden komen. Wij hopen dat
Amsterdam daarbij zal horen. Ik denk ook aan het onderdeel van
deregulering daarin. Dat zou ook een breekijzer kunnen zijn om in de rest
van het land meer mogelijkheden te scheppen. Ik noem twee aspecten in
dezen. In de voordracht wordt gesproken over een verhouding van
70%:20% tussen openbare ruimte en economische bedrijvigheid. Op
zichzelf kunnen wij daarmee instemmen, als bij de openbare ruimte die
invulling wordt betrokken die nodig is voor het opzetten van bedrijvigheid.
Tevens willen wij aandacht vragen voor het punt van de bereikbaarheid; het
blijkt toch steeds vaker een knelpunt te zijn, zeker voor kleine en startende
ondernemers, om in de stad of de wijk te kunnen blijven.
Ten slotte zal in het kader van het grote-stedenbeleid ook aandacht
moeten worden gevraagd voor het punt van erkenning van diploma's van
mensen uit het buitenland. Ook dat is een probleem waar veel mensen
tegenaan lopen en zou in dit verband goed kunnen worden aangepakt.
De heer ENTHOVEN: Mijnheer de Voorzitter. De CD heeft geen
geloof in de voordracht inzake het grote-stedenbeleid zoals deze nu op tafel
ligt. De Regering noch dit College kan de CD overtuigen van een
verbetering. Te vaak is gebleken dat de maatschappelijke constructie, vooral
in de vier grote steden, ver uit balans is. De burger die nu een redelijk
bestaan heeft leeft in onzekerheid: heb ik volgende maand nog wel werk?
Steeds meer arbeiders komen op straat te staan, zo ook bij Fokker; het zijn
er maar een paar duizend en zo gaat het maar door. Ook schoenenfabrikant
Bata gaat een groot gedeelte van zijn schoenenwinkels sluiten.
De stabiele sociale zekerheid is in een tijdsbestek van enkele jaren in een
neergaande spiraal beland, waarbij de angst om werkloos te worden het
grootste probleem is geworden. De negentiger jaren eisen hun tol, door
middel van een sociaal ontspoorde maatschappij. De rekening wordt
gepresenteerd van twintig jaar wanbeleid. De centen zijn bijna op, dus
iedereen moet de broekriem aantrekken volgens de Regering. Het
ziekenfonds, een zekerheid waar Nederland zo trots op was, toonaangevend
in Europa, glijdt af en wordt door steeds hogere bijdragen onbetaalbaar;
werkgevers moeten zelf het ziekteverzuim doorbetalen. Kleine bedrijven
komen hierdoor in de problemen wat negatieve gevolgen zal hebben op de
arbeidsmarkt.
Veel Amsterdammers zijn de afgelopen jaren Amsterdam uit gevlucht en
zijn elders gaan wonen, bijvoorbeeld in Almere en Lelystad. Hoeveel
buurtwinkeltjes zijn de laatste jaren niet van eigenaar veranderd? Kleine
middenstanders in onder andere de melk-, groenten- en slagersbranche zijn
vertrokken en wat is hiervoor in de plaats gekomen? Snackbars, islamitische
slagerijen enz. Dat is vanuit het standpunt van het beleid een logische zaak.
Gezien de bevolkingssamenstelling behoren achtergestelde
bevolkingsgroepen evenredig vertegenwoordigd te zijn op het aantal
inwoners.
Over Startersmilieu allochtone middenstanders merk ik het volgende op.
In verpauperde buurten zoals de Staatsliedenbuurt dienen winkeltjes te
ontstaan om het evenwicht te stabiliseren via positieve discriminatie. In het
kort komt het hierop neer: eerst zorgt het toelatingsbeleid ervoor dat door
de bevolkingssamenstelling buurten verpauperen, waardoor de inheemse
middenstand de nek wordt omgedraaid. Daarna maakt het beleid zich
zorgen om de verpauperde buurten en denkt men dit op te lossen door een
aantal uitheemse personen middenstander te laten worden. De CD is van
mening dat het beleid de buurten beter niet had kunnen laten verpauperen.
In plaats daarvan had men voorzichtiger met het toelatingsbeleid moeten
omspringen.
De Amsterdamse banenmachine draait op volle toeren. Welke
banenmachine echter, die van minister Melkert? Het aantal nieuwe
arbeidsplaatsen kan volgens het College zelfs omhoog van 10.000 naar
13.000 in 1996. Dit is vast een schrijffout en, zo niet, dan lijkt het veel op
valse voorlichting. Op die manier wil men de hopeloze werkloze hoop
geven. Nieuwe banen, een positief geluid! Waarom staat er ook niet bij
vermeld hoeveel ontslagen er mogelijk dit jaar nog zullen vallen of komt
dat te negatief over en past dat niet in het spel van brood en spelen?
Het aantal gerapporteerde misdrijven neemt af, volgens
hoofdcommissaris Nordholt (die ik eerder geloof). Is dat wel zo? Dat geldt
voor de kleine criminaliteit. Tegelijkertijd waarschuwde hij dat, indien er
niet genoeg cellen komen, de criminaliteit zal gaan toenemen. Tevens
waarschuwde hij dat de georganiseerde misdaad groeit en het aantal
overvallen in de komende jaren zal gaan toenemen. Hij heeft gelijk; de
uitzendingen van AT5 liegen er niet om. De CD heeft weinig geloof in het
aantal uit te breiden cellen. De criminaliteit vanuit Oost-Europa rukt op.
Hoeveel cellen moeten er nog worden bijgebouwd?
Criminaliteit, huisvesting, integratie, dat deze onoverzichtelijk zijn
geworden weten de politiek, politie en justitie ook wel, maar de burgers nog
niet. De CD zal trachten de burgers met de neus op de feiten te drukken en
hen met de waarheid te confronteren. Die lijkt niet op die vanuit Den
Haag, verre van dat.
In de vier grote steden ontstaat in snel tempo een nieuwe
achterstandsgroep die de status dreigt kwijt te raken waar het standsbesef
verloren gaat. Uiteraard is dit ook de bedoeling van de Regering. Zolang de
bevolking niet in opstand komt, kan deze Regering het uitbeenmes
hanteren. Tegelijkertijd wordt de inheemse bevolking gedwongen zich op
sociaal en maatschappelijk gebied aan te passen aan de gewoonten van de
uitheemse bevolking. Op deze wijze is de weerstand in de oude-
bevolkingsbuurten de afgelopen jaren gebroken, dit in het kader van het
bewust mengen van de bevolking.
Men zal het toch ten dele wel met mij eens zijn dat het grote-
stedenbeleid, in de vorm als vermeld in het convenant, is ontstaan mede
door de hier in grote aantallen aanwezige van elders aangevoerden. Eerst
cre‰ert het beleid een bevolkingssamenstelling die men later voor een deel
moet bestrijden, bestrijden in de vorm van stadswachten, flatwachten,
schoolwachten enz. Op deze wijze kunnen wij nog wel 10.000 banen
cre‰ren. Daarvoor behoeft men geen Melkert te heten.
Toen ik voor de eerste keer het rapport doorlas, stond ik perplex: een
foto van Ghanezen met daarbij de tekst "De Bijlmer is rijk
vertegenwoordigd door Ghanezen". Toen Nordholt dat verklaarde was het
niet waar; pas toen er een Boeing op Kruitberg was geland, kwam de aap
uit de mouw. De Bijlmer was eens bedoeld als een stadsdeel voor de
toekomst, mooie flats, veel groen en goed bereikbaar. Hoe goed bereikbaar
bleek later, toen half Suriname daar belandde. Niet dat deze mensen iets
valt te verwijten. De toenmalige Regering was de grote boosdoener en de
grondlegger van de verpaupering in de Bijlmer.
(De heer NIAMUT: U zegt: toen half Suriname daar belandde. Op
welke cijfers baseert u dat?)
Ik baseer mij op cijfers uit de media. Dat is duidelijk gezegd. Suriname
stroomde leeg en dat is ook logisch. Er zijn de mensen gouden bergen
beloofd, maar dat kon niet worden waargemaakt. Wellicht klinkt het
vreemd, maar ik ben heel veel omgegaan met Surinamers en ken er nog
velen. Ook zij erkennen dat. Het is impliciet ook de reden waarom de
economie in Suriname niet van de grond komt.
(De heer NIAMUT: Als u cijfers hanteert kunt u wel verwijzen naar
de media, maar u moet dan wel de goede cijfers hanteren. Hetzelfde
geldt voor de benadering die u geeft in de richting van criminaliteit
enz.)
Ik wijs niet met de beschuldigende vinger naar ‚‚n groepering; ik wijs
ook naar de Nederlandse groepering.
Men heeft hier mensen naar toe gehaald onder valse voorwendsels, mooie
flats, veel groen en goed bereikbaar. Hoe goed bleek later! De Bijlmer is
geen modelwijk meer, maar een zorgenkind, zorgen die in het verleden al
tientallen miljoenen hebben gekost. Ik denk aan de huurschulden die zijn
gesaneerd of kwijtgescholden, schulden voor energieverbruik, vandalisme.
Het streven is om in het jaar 2005 de werkloosheid te halveren van 45,5%
naar 29%. Voor welke bevolkingsgroepen is nieuw ondernemerschap van
toepassing?
De BV Werk-maatschappij zal tot 2005 in totaal 1825 gesubsidieerde
banen dienen te realiseren. Dat zal ook wel weer gaan om personeel voor
misdaadpreventie. De miljoenen verslindende Bijlmer is een ghetto en zal
dat wel blijven.
De CD is dan ook tegen de voordracht en wijst deze af. De CD spreekt
de hoop uit dat de voordracht volledig zal mislukken en zal leiden tot
andere gedachten onder de inheemse bevolking.
Wethouder VAN DER AA: Mijnheer de Voorzitter. Het grote-
stedenbeleid betreft een breed en groot terrein, maar het is tegelijkertijd
ook weer niet erg bijzonder. Het College is uiteraard blij met alle positieve
opmerkingen die zijn gemaakt; ook het College is van mening dat er toch
wel veel is bereikt. Wat was het uitgangspunt? Niet dat wij plotseling de
stad heel anders zouden gaan aanpakken, maar wel dat duidelijk zou
worden dat de grote problemen zich tegenwoordig in de steden voordoen.
Dat is niet een specifiek Amsterdamse of Nederlandse ontwikkeling, maar
een internationale ontwikkeling en dat vereist oplossingen. Wij moeten dan
niet samen in de put gaan zitten en gaan roepen dat het allemaal zo
moeilijk is. Wij moeten ook niet uitgebreid gaan zitten discussi‰ren over de
vraag waar het allemaal door zou kunnen komen en wat
eraan te doen zou zijn. Het is een kwestie van handen uit de mouwen
steken en aanpakken.
De onderhandelingen met het Kabinet berustten in feite op drie pijlers.
De eerste en meest aansprekende is uiteraard die van het geld: er is meer
geld nodig. De heer Hulsman wees erop dat op een gegeven moment
dossiers in het grote-stedenbeleid zijn geschoven die al eerder bekend
waren, onder meer de Melkert-banen. Men kan echter ook zeggen dat een
en ander vanaf het eerste moment dat het paarse Kabinet aantrad vastlag
en dat dit meteen al leidde tot Melkert-banen. Het convenant was er nog
niet, maar wel werd in het kader van een grote-stedenbeleid al vastgelegd
dat 70% van die banen naar de vier grote steden zou gaan. Dat is dus
absoluut succesvol geweest. Wat het geld betreft zullen alleen al in de
begroting 1997 binnenkort aanvullende maatregelen worden voorgesteld,
zodat de begroting voor 1996 met 120 miljoen gulden in positieve richting
kan worden bijgesteld. Het komt er dus op neer dat wij alleen al dit jaar
een bedrag van 120 miljoen gulden extra krijgen in het kader van het grote-
stedenbeleid. Dat is bepaald niet niks. Het zal bovendien de komende jaren
nog groeien.
Het tweede belangrijke punt betrof het weghalen van de schotten en de
totstandkoming van deregulering. Dat is gemakkelijk gezegd; het is op enige
plaatsen in het convenant goed geformuleerd, maar het blijkt in de praktijk
nog erg moeilijk. Het eerste en belangrijke punt daarbij is dat van het
Werkfonds. De heer Van der Laan meent dat het allemaal wat te langzaam
gaat. Ik ontken dat. De Regering heeft al heel snel een aantal vervelende en
beperkende regelingen met betrekking tot banenpool, JWG enz.
weggehaald. Men is heel voortvarend te werk gegaan, zeker als men in
aanmerking neemt in welk tempo het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid normaliter zijn regelingen aflevert. Op dit moment ligt er
een advies voor een belangrijke wetswijziging over het gehele gebied van
een "klein Werkfonds". Ik noem het zo omdat in het oorspronkelijke
concept dat wij aanvankelijk hadden aangedragen sprake was van een groot
Werkfonds, waarin alle zaken van uitkeringen, extra werk enz. aan de orde
kwamen. Zeker ook doordat er geen stadsprovincie komt, is dat op dit
moment wat op de achtergrond geraakt. Aan de orde is nu de z.g. Wet
WIW; wij noemen dat het kleine Werkfonds. Het ontwerp ligt op het
ogenblik om advies bij de Sociaal-Economische Raad. De parlementaire
behandeling zal vrij spoedig volgen. Ook daar geldt dus dat de zaak niet erg
langzaam gaat, zij het dat het allemaal niet zo mooi is als wij zouden willen.
Op andere terreinen en bij andere dossiers gaat het moeilijker. Ten aanzien
van onderwijs aan nieuwkomers hebben wij bijvoorbeeld nadrukkelijk
afgesproken dat er deregulering zou komen. Wij hebben nu een nieuwe
regeling voor nieuwkomers die in financieel opzicht goed is, maar die, als
men het allemaal bij elkaar optelt, dertien zeer complexe regelingen heeft
opgeleverd, waarmee men in feite nauwelijks meer kan werken. Er vinden
daarover nog harde discussies plaats met het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschappen. Staatssecretaris Kohnstamm speelt daarin een
uitstekende rol en bemiddelt steeds. Het is echter niet zo dat wij nu
vanwege het convenant bij alle ministeries wel even de regelvrijheid erdoor
krijgen. Dat zal ongetwijfeld nog een lange weg zijn.
Een derde voorbeeld is dat van de kansenzones. De heer Hulsman kan
gerust zijn: Schiphol is geen kansenzone. Het is wel een kansrijk gebied als
het gaat om economie en werkgelegenheid, maar het zal in deze
terminologie niet worden voorgedragen als kansenzone. Bij kansenzones
moet men eerder denken aan een project Ä ik neem aan dat het ruimtelijke
beperkt zal zijn Ä waarbij nieuwe en kleine startende ondernemers kansen
krijgen zonder door een enorme brij van regels en beperkingen heen te
moeten. Overigens geldt ook hier dat lange discussies plaatsvinden over
problemen als verdringing enz. Dat is nog niet klaar. De Amsterdamse
strategie is nu, dat het idee van kansenzone wordt gedefinieerd en dat
aanvragen worden gedaan. Hopelijk krijgen wij dan ‚‚n of twee ervan
toegewezen, maar het is op dit moment nog niet gedefinieerd. Het is ook
zeker niet zo dat alle milieuregels zullen sneuvelen ter wille van het idee
van kansenzones. Het zal wel degelijk een evenwichtig geheel zijn en ook
daarbij geldt dat de voorstellen in de desbetreffende commissie en de Raad
zullen worden behandeld. Wethouder De Grave en ik co”rdineren het
beleid. Het is echter niet zo dat wij in het kader van het grote-stedenbeleid
als het ware het gehele gemeentelijke beleid nog eens gaan overdoen. Wij
co”rdineren de onderhandelingen met het rijk en de communicatie. Wij
zorgen dat de verschillende portefeuillehouders en gemeentelijke afdelingen
goed worden ge‹nformeerd over de mogelijkheden die dit oplevert. Ook die
communicatie proberen wij tot stand te brengen. Elke commissie en elke
portefeuille blijft echter verantwoordelijk voor het eigen beleid, ook waar
dat een invulling betreft van geld dat is gerealiseerd in het kader van het
grote-stedenbeleid. Ik zal derhalve ook nu over al die terreinen geen
uitvoerig betoog houden. Dat geldt met name ook het vrij lange verhaal van
de heer Van Duijn.
(De heer VAN DER LAAN: Ik meen dat u de vergelijking met de
stadsvernieuwing dan wat te gemakkelijk hebt gemaakt. In de tijd van
de stadsvernieuwing was het ook zo dat, als ergens in een buurt een
school werd opgeknapt, woningen werden gebouwd enz. en als dan de
zaken in een bepaald geval vastliepen, niet alleen de desbetreffende
portefeuillehouder daarvoor verantwoordelijk was, maar ook de
co”rdinerend wethouder. Die kreeg dat dan via zijn projectgroep
door. Ik vind het aantrekkelijke van uw vergelijking met de
stadsvernieuwing, dat het College zich voorneemt om zo'n extra
aanjaagfunctie aan uw commissie toe te kennen.)
Die rol is er en die zullen wij blijven vervullen. Ik doelde echter op de
kwestie van de segregatie, waarover de heer Van Duijn een lange bijdrage
heeft geleverd. Het College en dus ook de co”rdinerend wethouder voor het
grote-stedenbeleid zijn ervoor verantwoordelijk dat die zaken in de gaten
worden gehouden en dat, als het nodig is, verbindingen naar Den Haag
worden gelegd om daar problemen op te lossen. De bestuurlijke situatie is
overigens met de komst van de stadsdelen wel complexer geworden. Als op
dat vlak echter zaken vastlopen, zien wij het wel als onze
verantwoordelijkheid om daarin te helpen bij het zoeken van een oplossing.
Eventueel zal ik het College dan voorstellen, maatregelen te nemen. Dit
neemt echter niet weg dat bijvoorbeeld het probleem van segregatie, het
bouwen van koopwoningen enz. een beleid is dat gewoon door de
desbetreffende commissie zal worden behandeld; er zal dan in de Raad een
discussie over kunnen worden gevoerd.
De heer Van Duijn stelde dat naar zijn mening monitoring geen
overheidstaak is, maar hij gaf vervolgens een beschouwing van bijna tien
minuten over monitoring van segregatie in de stad. Hij gaf precies aan waar
het om gaat: als men niet precies de getallen kent, kan men geen beleid
voeren. Dat is een belangrijk aspect van het grote-stedenbeleid. Het is Ä
naast de schotten en het geld Ä de derde poot, dus de nieuwe verhouding
met de centrale overheid, maar ook met ons eigen beleid. Tot nog toe is er
heel veel inzet geleverd. De heer Niamut vroeg of er wellicht fouten zijn
gemaakt. Dat zou best kunnen, maar het gaat ook om een heel moeilijk
gebied, waar de oplossingen niet zomaar klaar liggen.
Wat is nu de kern van het nieuwe beleid? Wij gaan heel concreet meten
hoe de situatie is en dat noemen wij dan monitoring. Als de heer Van Duijn
een beter woord weet, vind ik dat ook prima.
(De heer VAN DUIJN: Vroeger noemden wij dat analyseren.)
Prima. Vervolgens gaan wij vaststellen wat wij willen en dat noemen wij
dan doelstellingen; die maken wij ook kwantitatief. Daarna gaan wij beleid
voeren en gaan wij met elkaar bezien of het werkt. Daarmee voorkomt men
de situatie dat men over tien jaar zou moeten zeggen dat er veel geld in is
gestoken, maar dat er nog niets is veranderd of zelfs dat het slechter is
geworden.
De keerzijde is dat sommigen vragen of zij mij erop mogen afrekenen. Ik
heb in de commissie al enige malen gezegd Ä de heer Hulsman noemde het
vaag Ä dat afrekenen plaatsvindt in een caf‚. De kiezers zullen moeten
bepalen of zij het beleid goed vinden. Ik mag er echter in die zin op worden
afgerekend dat steeds zal worden bekeken of de doelstellingen zijn gehaald.
Dat gebeurt echter aan het einde van de rit. Dat is niet onbelangrijk en die
mogelijkheid is er natuurlijk, maar veel belangrijker is dat men via
monitoring regelmatig op de hoogte wordt gehouden. Eenmaal per jaar is
dan inderdaad wat weinig. Over een aantal ontwikkelingen zullen wij zeker
vaker rapporteren en wij zullen daarbij zeker signaleren als zaken mis
blijken te gaan of niet volgens de verwachtingen verlopen. Gedurende de rit
zullen wij zo steeds kunnen bijhouden welke effecten van de maatregelen
zichtbaar worden. Dat kan worden gebruikt om zo nodig bij te sturen. Dat
is de belangrijke en essenti‰le verandering in dit beleid. Daarmee stellen dit
College en de vier grote steden zich zeer kwetsbaar op, evenals overigens
de vijftien andere steden. Het gaat om een problematiek waarvoor wij al
heel lang geen echt effectieve oplossingen hebben gevonden en waarbij het
ook niet gemakkelijk is om te scoren. Wij stellen nu dat wij bepaalde
doelstellingen willen halen. Wij willen bijvoorbeeld niet dat er zoveel
jongeren zonder diploma van school komen. Dat moet anders kunnen. Wij
hebben nu als doelstelling gekozen dat dit 35% minder moet worden. Wij
zeggen daarbij niet dat het in 1998 ook gerealiseerd moet zijn, maar het is
een doel dat haalbaar zou moeten zijn en dat wij, samen met het onderwijs,
met besturen en met het ministerie, stap voor stap willen gaan halen. Als
het door fouten van de Raad of door slecht bestuur van het College niet
lukt, zijn wij daarop voor honderd procent aanspreekbaar. Als er andere
oorzaken blijken te zijn, moeten wij gaan bijsturen; daarop kunt u mij of
het College dan niet afrekenen. Voor het totaal van het beleid blijft echter
het College verantwoordelijk.
(De heer VAN DUIJN: Ik wil niet lastig zijn over het woord
monitoring; dat is van ondergeschikt belang. Het resultaat van al deze
analyses of andere vormen is echter wel dat wij kunnen constateren
dat de segregatie, die wij wilden en nog willen tegengaan, is
verergerd. Met welk aangescherpt beleid hoopt u nu binnenkort die
trend te kunnen keren?)
Ik wees er al op dat segregatie een onderdeel vormt van het grote-
stedenbeleid. U stelt dat monitoring niet nodig is, maar ik ben het daarin
niet met u eens.
(De heer VAN DUIJN: Ik zeg niet dat het niet nodig is!)
 
Zonder monitoring weet men niet wat men doet en weet men zelfs niet
hoe groot de problematiek is. Er zijn talloze manieren van aanpak om
daarin verandering te brengen, onder andere op het gebied van de
huisvesting. Daarvoor verwijs ik u echter naar de desbetreffende commissie
van advies, waar de plannen zullen worden besproken. Ik noem voorts
scholing en werkgelegenheidsplannen. De heer Niamut heeft het probleem
van de doorstroming uit dit soort banen naar marktbanen genoemd. Dat
zijn allemaal heel belangrijke aspecten. Het College heeft een veelheid aan
acties en aan beleid ontwikkeld waarmee dit wordt uitgevoerd. Ik verwijs op
dit moment bijvoorbeeld naar de vijftig acties in de startnotitie voor het
grote-stedenbeleid. Ik verwijs ook naar het programakkoord waarin er veel
over wordt gezegd en ook naar de diverse programma's die in dit kader in
de diverse commissies worden besproken.
De heer Niamut zei dat het punt van de doorstroming van groot belang is.
Het College onderschrijft dat uiteraard. Het gaat in zekere zin ook om een
beperking die het oude werkgelegenheidsbeleid kenmerkte, want zowel
banenpool als JWG bleek in dit opzicht heel slecht te functioneren. Met
name de banenpool bleek in de praktijk gemakkelijk een eindstation te
worden; de doorstroming daar was heel gering. De heer Niamut vroeg, of
het College daarop dan geen antwoord heeft. Wij hebben geen patent op
een gegarandeerde oplossing, maar wij hebben dat antwoord wel degelijk.
Het is namelijk niet voor niets dat de Melkert-2-regeling, de z.g.
experimentenregeling, op initiatief van de grote steden Ä Amsterdam liep
daarin voorop Ä is gerealiseerd. Na een discussie van 15 tot 20 jaar, waarin
het steeds vastliep, blijkt dit de methode te zijn om uitkeringsgeld actief te
maken en mensen aan het werk te helpen. Het gaat om een periode van
maximaal twee jaar en het kan derhalve nooit voor iemand een laatste baan
zijn. Het zou alleen kunnen mislukken als al die mensen na twee jaar weer
zouden worden ontslagen, maar alle inspanningen zijn erop gericht om dat
te vermijden. Wij proberen hierbij uiteraard met name allochtonen, die in
de groep van de werklozen zo sterk vertegenwoordigd zijn, van dit soort
regelingen gebruik te laten maken. Als het een soort fuik zou worden
waarin mensen via "namaakbanen" alleen maar vastlopen, zou het niet goed
zijn. Juist echter deze experimentbanen vormen het meest krachtige middel
om mensen die normaal op de arbeidsmarkt heel weinig kansen hebben via
die tussenstap aan een echte baan te helpen. Wij zullen bekijken of dat lukt.
Ik ben er tot dusver absoluut niet pessimistisch over. Wij zien ook bij
kleinschaliger experimenten bij de JWG dat jongeren die bij bedrijven in dit
soort banen terecht komen zeer snel en gemakkelijk een echte baan krijgen.
Voor de grote aantallen experimentbanen die wij moeten realiseren moeten
wij dat echter nog afwachten. Er is wat dit betreft overigens ook een heel
belangrijke wijziging doorgevoerd in de activiteiten van de Gemeentelijke
Sociale Dienst en bij de Arbeidsvoorziening, namelijk via de ‚‚n-
loketstructuur, waarmee mensen ook feitelijk naar die banen worden geleid.
Met betrekking tot de procedure stelde de heer Hulsman nog dat een en
ander eigenlijk eerst in de Raad aan de orde had moeten komen. Door de
procedure die ons door het rijk was voorgeschreven was dit niet mogelijk;
achteraf vindt die behandeling wel plaats. Ik heb al uiteengezet, welke
tijdsdruk er lag om snel tot wijkplannen te komen en ik heb ook in de
commissie al toegezegd dat de verdere besluitvorming gewoon regulier in
de commissie(s) aan de orde komt.
De heer Van der Laan is van mening dat vaker dan eenmaal per jaar
rapportage moet plaatsvinden. Ik ben het daarmee eens. Een echte
rapportage aan de hand van monitoring kan overigens niet iedere maand
zomaar even worden gegeven, want het is een vrij complex geheel. Ik zeg
echter toe dat ik mij maximaal zal inspannen om ook tussentijdse
rapportages te verzorgen. Als er problemen zijn, zal ik daarover in ieder
geval zo snel mogelijk een signaal aan de Raad geven.
De heer Van der Laan noemde vervolgens het fenomeen van de heer
Keuzekamp, die van belangrijk Amsterdams beleid nog niet op de hoogte
blijkt te zijn. Het is juist, dat het punt van de communicatie zeer belangrijk
is als het gaat om het grote-stedenbeleid, onderwijsbeleid en
werkgelegenheidsbeleid. Die zaken hebben een soort air van " zieligheid",
van problemen. Men communiceert nu eenmaal gemakkelijker over meer
glossy projecten. In het kader van de werkgelegenheid kom ik met
voorstellen; wij hebben er al over gesproken bij de behandeling van de
voordracht inzake de NV Werk Amsterdam. Wij zijn ook met
staatssecretaris Kohnstamm heel intensief in gesprek over communicatie.
Het zou uiteraard niet goed zijn als die alleen in Amsterdam van de grond
zou komen en niet bij andere grote steden en bij het ministerie. Over de
doelstelling zoals de heer Van der Laan die formuleerde, in die zin dat het
zichtbaar moet worden en dat het voor de Amsterdammers vorm moet
krijgen, is geen verschil van mening. Het is op dit moment nog een
belangrijk probleem, waaraan ook sociale vernieuwing sterk heeft geleden.
Het is een essentieel aspect van het grote-stedenbeleid, wil men het ook op
langere termijn tot een succes maken.
Mevr. De Jong heeft een vraag gesteld over de hekjes bij de metro. Dit
punt wordt besproken met het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. De
problemen zijn de leden van de desbetreffende commissie van advies
volledig bekend. Ik zou het echter buiten het kader van het grote-
stedenbeleid willen houden, tenzij wellicht staatssecretaris Kohnstamm
hieraan ook nog een bijdrage zou kunnen leveren.
De heer Hulsman is ten slotte van mening dat het geld voor het grote-
stedenbeleid er niet toe zal mogen leiden dat de onroerende-zaakbelasting
zal worden verlaagd. Daarmee heeft hij echter wel de herverdeling van het
Gemeentefonds tot onderdeel van het grote-stedenbeleid verklaard.
Daarvan blijkt in deze stukken niets. De herverdeling van het
Gemeentefonds wordt door Amsterdam zeer gewaardeerd. Of in relatie
daarmee ook iets zal worden gedaan op het gebied van de OZB is een zaak
die door de Raad in uitvoerige discussies kan worden vastgesteld. Daarover
gaat de co”rdinerend wethouder voor het grote-stedenbeleid zeker niet.
De heer VAN DER LAAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben nogal
verbijsterd over wat ik de heer Enthoven hoorde zeggen. Als men goed naar
hem luistert Ä ik neem aan dat wij dat allen hebben gedaan Ä kan men
slechts ‚‚n conclusie trekken: de CD zal tegen deze voordracht stemmen,
die in 1996 een bedrag van 120 miljoen gulden aan geld van het rijk zal
opleveren en vele honderden miljoenen in de jaren erna. Er zal meer
regelvrijheid komen, schotten zullen vervallen, er zal meer co”rdinatie
plaatsvinden en er zal meer decentralisatie van bevoegdheden naar
Amsterdam tot stand komen. Dat betreft de uitvoering van plannen
waarover al lang wordt gesproken en die wij allen wensen. Ik zit mij dan
gewoon intellectueel af te vragen hoe men daar nu tegen kan zijn, te meer
als men zegt te willen opkomen voor de oude Amsterdammers. Van al die
miljoenen, decentralisatie, programma's enz. kan men intellectueel nooit
volhouden dat degenen waarvoor de heer Enthoven zegt te willen opkomen
ook maar enig nadeel zullen ondervinden. Wij kunnen mathematisch, met
wiskundige zekerheid, bewijzen dat zij er grote voordelen van hebben. De
heer Enthoven heeft dan ook geen pleidooi gehouden voor de oude
Amsterdammers Ä dat doen wij overigens allemaal graag Ä maar een
requisitoir tegen de nieuwe Amsterdammers. Laat de heer Enthoven dat
dan echter wel eerlijk zeggen en het niet verpakken als opkomen voor de
oude Amsterdammers.
(De heer ENTHOVEN: U zit op een dwaalspoor. Ik heb niet
gesproken over de oude Amsterdammers. Ik heb geconcludeerd dat er
in het verleden fouten zijn gemaakt en ik heb aangegeven hoe deze
situatie is ontstaan. Ik wil voorkomen dat dit opnieuw gebeurt. Ik ben
toevallig geboren in een verpauperde buurt, namelijk in de
Staatsliedenbuurt, en ik heb die wijk langzaam maar zeker achteruit
zien gaan.)
Ik heb die wijk langzaam maar zeker weer vooruit zien gaan door de
stadsvernieuwing.
(De heer ENTHOVEN: Als u rondkijkt is er niet veel van terecht
gekomen.)
Misschien bent u er een tijdlang niet geweest.
(De heer ENTHOVEN: Zeker wel!)
U gaat langs mijn conclusie heen: als u straks tegen deze voordracht
stemt, kunt u niet meer volhouden dat het u erom te doen is om de oude
Amsterdammers te helpen. U bent gewoon een grammofoonplaat die u, bij
welk agendapunt ook, draait om een zondebok aan te wijzen.
(De heer ENTHOVEN: Ik zie geen oplossing met deze voordracht.)
Moeten wij dan als lemmingen de Amstel in lopen en zeggen dat wij geen
120 miljoen gulden hoeven te hebben?
(De heer ENTHOVEN: Met de visie als weergegeven in deze
voordracht is gewoon geen oplossing meer mogelijk.)
Legt u dan straks nog maar even uit wat volgens u de oplossing is. Ik heb
een bang vermoeden dat ik die wel ken.
(De heer ENTHOVEN: Die heb ik ook niet.)
Ik wil nog graag een reactie geven op de vraag van de fractie van
GroenLinks of wij de wethouder hierop kunnen afrekenen. Het is jammer
dat er tijdens deze hele discussie slechts twee wethouders achter de tafel
zitten. Het gaat immers om facetbeleid dat alle portefeuilles raakt. Ik vind
dan ook dat wij het hele College hieraan kunnen houden, al is er een
primus inter pares die het geheel co”rdineert. Die zal in ieder geval nooit
de dans kunnen ontspringen, want het raakt altijd hem, maar het is een
verantwoordelijkheid van het gehele College. Naar gelang van de invloed
die de Raad erop uitoefent kan het op een gegeven moment ook zo zijn dat
de leden Hulsman en Van der Laan met de staart tussen de benen moeten
vertrekken.
Ik wil de discussie met het CDA, mede gezien de tijd, niet opnieuw
aangaan. Er is sprake van vijftig acties enz., maar de heer Niamut legt de
nadruk op een probleem dat ontstaat dank zij het feit dat er een nieuwe
oplossing wordt gecre‰erd. De doorstroming, die wij als een probleem
ervaren, heeft ermee te maken dat wij gelukkig wel heel veel mensen aan
het werk kunnen helpen. Doorstroming is nodig. Het hoort bij de politieke
strijd dat het CDA er af en toe wat zeurderig en somber over praat, maar
het is dan mijn taak om te proberen hierop de vinger te leggen. Dat doe ik
ook graag, want men moet de zaken wel in het goede perspectief zien.
Met betrekking tot de zichtbaarheid merk ik ten slotte op Ä de heer
Yalin wees mij daarop - dat in dat verband ook tevredenheidsonderzoek een
rol kan spelen. Dat heeft altijd de aandacht van de publiciteit.
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder heeft mij
met betrekking tot segregatie verwezen naar zijn collega en voorts naar het
programakkoord, dat inmiddels al twee jaar oud is. Dit neemt echter niet
weg dat de vraag hoe het nu moet met de segregatie zeer klemmend is. Het
beleid in het programakkoord heeft er niet toe geleid dat de segregatie is
afgenomen, integendeel, die is toegenomen. De vraag ligt dus levensgroot
bij het hele College - ik zou wethouder Stadig daarover wel eens willen
horen, naar wie wordt verwezen - welke re‰le hoop er is dat de trend van
segregatie wordt gekeerd. Zal deze voordracht ertoe leiden dat binnen
afzienbare tijd de segregatie zal afnemen? Dat is van het grootst mogelijke
belang voor een goede verhouding tussen Amsterdammers en voor het
vermijden van meer gespannen relaties.
(Wethouder STADIG: Zoals u weet, hebben wij met de gezamenlijke
corporaties, het Amsterdams Steunpunt Wonen en de stadsdelen een
overeenkomst gesloten waarin de differentiatie van de
woningvoorraad over de stadsdelen het hoofdonderwerp is. Wij
hebben allemaal gezegd dat het belangrijk is, daarnaar te streven, ook
als centrale stad.)
Is er ook geld om dat waar te maken?
(Wethouder STADIG: Er is geld om dat waar te maken en voor een
deel moet het geld van anderen komen. Die discussie kunnen wij in
de commissie voeren. Als u mij vraagt, waaruit ik hoop put, is het
daaruit.)
Dan moet er ook geld zijn om die hoop te verzilveren. Is dat er?
(Wethouder STADIG: Er is geld. Dat zal aan de orde komen in het
kader van het raamraadsbesluit voor de woningbouw.)
Ik hoor er regelmatig nogal sombere geluiden over.
(Wethouder STADIG: Er is inderdaad minder geld dan mijn
voorganger had, maar het geld dat er is kunnen wij zo inzetten dat wij
maximaal die doelstelling kunnen nastreven. Dat is de inzet van het
College, zoals u bij het raamraadsbesluit zult zien.)
Ik vind het fijn dat u het zo ziet, maar de trend van de afgelopen jaren
sterkt mij in mijn vermoeden dat u hierop niet echt kunt bouwen. Laten wij
er in de commissie maar regelmatig op terugkomen, sterker nog, laten wij
het monitoren.
Mevr. DE JONG: Mijnheer de Voorzitter. Aan het adres van de heer
Niamut merk ik, in aansluiting aan wat de heer Van der Laan al zei, op dat
er een consensus bestaat als het gaat om de analyse van de problemen. Er
zijn uiteraard bij sommige pogingen tot oplossingen nog wel enige
bedenkingen aan te voeren, maar wat de heer Niamut zei leidt naar mijn
mening niet tot een concrete beleidswijziging of tot andere voorstellen. Een
en ander komt dan toch wat flauw over.
Van de bijdragen van de heer Enthoven ben ik in het algemeen al niet zo
gecharmeerd, maar in dit geval vond ik die wel heel erg negatief. Hij
spreekt de hoop uit dat alles mislukt, terwijl een scala van maatregelen
wordt genoemd die de stad in haar geheel, voor iedereen, beter kunnen
maken. Waar staat de heer Enthoven dan voor? Voor niets. Als interruptie
in de bijdrage van de heer Van der Laan zei hij dat er gewoon geen
oplossing is. Dan kan de heer Enthoven toch beter zijn mond houden.
(De heer ENTHOVEN: De PvdA heeft de laatste twintig jaar alles
laten mislukken. Wij hopen dat nu.)
Met betrekking tot het Gemeentevervoerbedrijf meent de wethouder dat
toch sprake is van gedram. Natuurlijk is het een zaak die thuishoort bij de
desbetreffende portefeuille, maar het is een voorbeeld van iets waarbij
iedereen kan zien dat de zaak gewoon zou moeten worden afgesloten;
daarmee zou ook een enorm rendement ontstaan. Dat kan dan echter niet
omdat er allerlei regels zijn enz. De maatregelen zouden toch kunnen vallen
onder die voor veiligheid in de openbare ruimte? Mijn vraag is dan ook,
eens te kijken of het niet kan.
De heer HULSMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb in eerste termijn
opgemerkt dat extra middelen aan voorzieningen ten goede moeten komen
en niet aan verlaging van de OZB. Tijdens de behandeling van de begroting
heeft mijn fractie ervoor gepleit de hoogte van de OZB gewoon te laten
meelopen met de inflatie en die dus niet te verlagen.
Met betrekking tot het afrekenen op resultaten heb ik begrepen dat het
College dat ook wil. De heer Van der Laan stelde dat, voor zover de Raad
er mede voor verantwoordelijk is, de Raad er uiteraard ook mede op wordt
afgerekend. Wij willen in de discussie ook die plek waarop wij die
afrekening kunnen meemaken, maar dan wel in die zin dat wij, als het
College naar onze mening verkeerde keuzen maakt die de effectiviteit van
het beleid zouden kunnen schaden, andere keuzen aan de Raad kunnen
voorleggen. Als dat bij de NV Werk Amsterdam dan moet gebeuren,
gebeurt dat ook tot mijn spijt. Als wij het samen eens zijn over de analyse,
zouden wij het toch ook eens moeten kunnen worden over de manier
waarop wij het aanpakken. Wij zullen een en ander dan ook kritisch blijven
volgen en mede vorm blijven geven aan het beleid. Als wij menen dat de
instrumenten onvoldoende zijn, zullen wij die ook mede blijven aanreiken.
(De heer VAN DER LAAN: Ik heb vastgesteld dat u straks zult
stemmen voor het grote-stedenbeleid. U hebt echter eerder
vanmiddag gestemd tegen de statuten van de NV Werk Amsterdam.
Betekent dit nu dat u vindt dat u in de verdere discussies over die NV
Werk de plicht hebt daarin mee te discussi‰ren, of vindt u dat dit dan
buiten u om gaat?)
Ik heb daarop in feite al geantwoord. Ik heb al gezegd dat ik mij bij
zaken uit de beleidsovereenkomst maximaal met de discussie zal bemoeien
om ervoor ter zorgen dat, welk besluit ook is genomen, het maximale
rendement van de activiteiten op tafel komt. Daar gaat het toch om.
(De heer VAN DER LAAN: Stel nu eens dat de NV Werk een groot
succes wordt, is dat dan ook uw succes? Stel dat het geen groot
succes wordt, is dat dan ook uw mislukking?)
De NV Werk is maar ‚‚n schakel in het totaal van wat wij moeten doen
aan werkgelegenheid. De vraag is uiteraard of die een positieve dan wel een
negatieve bijdrage levert.
(De heer VAN DER LAAN: De vraag had formeel bij het
voorgaande agendapunt aan de orde moeten komen. Omdat u nu
echter de vraag over afrekenen aan de orde stelt, meen ik dat het
goed is daarover toch politieke duidelijkheid te geven. Daarom
nogmaals de vraag: als de NV Werk een succes wordt, is dat dan ook
uw succes en, als de NV Werk geen succes wordt, bent u dan
medeverantwoordelijk? Of gooit u dan de rotte appels richting
College?)
Over de rechtsvorm van een orgaan moeten wij niet zozeer de messen
slijpen dat wij dat punt tot kernpunt van het debat maken. Het is een
uitwerkingskwestie die wel of niet kan bijdragen aan het succes. Om het
allemaal nu te gaan richten op de vorm, een NV of een BV, is wat flauw.
(De heer VAN DER LAAN: Ik denk dat wij het wel eens zijn. Ik
hoop dat iedereen in de afspraak deelt.)
Met betrekking tot de kansenzones heeft de wethouder gezegd dat ik niet
bang behoef te zijn dat alle milieuregels aan de kant worden gezet. Ik
hoorde met name het woord "alle". In mijn bijdrage merkte ik op dat het
aan de kant schuiven van die regels in het geheel niet kan. Wij komen
elkaar echter op dat punt nog wel tegen. Het wordt nu nog niet als beleid
voorgesteld.
Ten slotte zou de wethouder mij nog hulp bieden bij de interpretatie van
het inmiddels opnieuw geredigeerde besluit met betrekking tot de
wijkplannen. Mijn vraag was of mijn interpretatie de juiste is.
De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. In de eerste plaats wil ik
opmerken dat ik mij als mogelijke afstammeling van de Batavieren niet
gelukkig zou prijzen met de bijdrage van de heer Enthoven als die spreekt
over "de inheemse bevolking".
Mijn tweede opmerking betreft de politieke afrekening. Ik deel de
benadering als weergegeven door de heer Van der Laan. Die afrekening
dient plaats te vinden met het gehele College, aangezien het vele
onderdelen van het beleid van alle leden van het College betreft.
De derde opmerking heeft te maken met het politieke debat en de
zuiverheid. In eerste termijn heeft de heer Van der Laan heel nadrukkelijk
gevraagd, waar het CDA staat als het gaat om uitkeringsgelden en
activering daarvan. Daarop heb ik een reactie gegeven. Het antwoord van
de heer Van der Laan is dan echter dat het allemaal wat zeurderig
overkomt en van de kant van D66 wordt gesteld dat het allemaal wat flauw
is. Ten aanzien van de doorstroming noemde de wethouder de z.g. Melkert-
2-banen (aanstelling voor twee jaar). De benadering van het CDA is, dat er
geen allesomvattende oplossing is. Ter wille van de politieke zuiverheid wil
ik dan niet horen dat wij zeurderig zijn. Ik ben heel intensief en heel zuiver
ingegaan op de vraag van de heer Van der Laan.
(Mevr. DE JONG: Als u meent dat er geen oplossing is, suggereert u
dat wij niets behoeven te doen. Anders moet u een beleidswijziging
voorstellen.)
Ik heb alleen maar aangegeven dat wij er nog niet uit zijn. Er zijn twee
open vragen, waarop nog geen antwoord is gegeven. De wethouder stelde
dat er wel een antwoord is, maar dit heeft nog niet bewezen het juiste en
enige antwoord te zijn.
(Mevr. DE JONG: Wij zeggen dat wij moeten doorgaan met het
ingezette beleid en dat wij intussen moeten nadenken over het
negatieve aspect dat u noemde.)
De Raad als geheel, dus ook het CDA, is verantwoordelijk voor de
beslissingen die de Raad neemt. Wij stemmen in met hetgeen wordt
voorgesteld, maar constateren heel nadrukkelijk dat er een probleem op een
bepaald gebied ligt. Dat geldt ook voor andere terreinen. Voor de
zuiverheid van het politieke debat vind ik het dan op zijn plaats dat die
benadering ook zuiver wordt opgepakt en niet als zeurderig of drammerig
wordt bestempeld.
(De heer VAN DER LAAN: U noemde in eerste termijn een
rapport Nieuwe wegen, vaste waarden, dat u mij zou toezenden...)
Ik heb gezegd dat er een discussienota in onze partij circuleert, die ik u
graag wil toezenden. Uw eigen minister-president heeft zich daarover heel
positief uitgelaten.
(De heer VAN DER LAAN: Ik wil alleen maar zeggen dat ik die
schoen absoluut niet aantrek; overigens betrof het slechts een zijlijn.
Het CDA heeft vijftien jaar lang in Den Haag voorkomen dat wij de
brug zouden overgaan om uitkeringsgeld van een individu te bundelen
om dit dan samen te gebruiken voor een structureel
werkgelegenheidsbeleid. Als reactie daarop zegt u nu dat er een
discussiestuk is waarmee het CDA die brug wel over is gegaan. U
moet mij dan echter niet verwijten dat ik daarop in tweede termijn
niet inga. Ik zal dan eerst dat stuk graag lezen en er later op
terugkomen.)
In tweede termijn sprak u van zeurderige opmerkingen van het CDA.
Daar gaat het mij om. Voor de politieke zuiverheid wijs ik er dan op dat,
als u mij vraagt om een reactie, u mij niet kunt betichten van zeurderigheid.
Ik neem u dat als woordvoerder van de PvdA dan hoogst kwalijk.
(De heer VAN DER LAAN: Dat kunt u doen, maar u hebt bij mij
dat gevoel opgeroepen. Gezien feiten en argumenten, gezien de
verdeling van uw spreektijd over de verschillende onderdelen en
gezien de toon, kwam het op mij over als zeurderig. Dat is mijn
recht.)
Leest u er het verslag van deze vergadering maar op na.
De heer ENTHOVEN: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder heeft het
alleen maar over geld: 120 miljoen gulden extra. Denkt hij dan dat geld
tegenstrijdigheden onder de bevolking of een gevoel van uitzichtloosheid
kan oplossen? Kan het de onderlinge problemen tussen uitheemse
groeperingen oplossen? Als u de ene groepering voortrekt, voelt de andere
zich achtergesteld, met als resultaat het afglijden van een bepaald
percentage mensen naar criminaliteit. Voor hen is er dan geen toekomst.
Volgens mij zal er nooit een bevredigende oplossing komen. Wie houdt de
wethouder nu voor de gek? Als geen ander weet hij toch dat arbeiders
tegenwoordig in hoofdzaak onder contract werken; het gaat dan om
contracten voor niet meer dan zes maanden. Hoe kan men de betrokkenen
dan zekerheid geven? Hoeveel mensen werken niet bij uitzendorganisaties,
die ook geen volledige zekerheid geven? Wij leven in een tijd waarin er
zelfs voor de werkgevers een onzekere toekomst is. Als de wethouder dat
niet wil zien, is dat zijn zaak.
Ik begrijp uiteraard dat de heer Van der Laan de voordracht verdedigt.
Uiteindelijk is de PvdA hoofdverantwoordelijke voor het beleid van de
afgelopen twintig jaar.
Wethouder VAN DER AA: Mijnheer de Voorzitter. Mevr. De Jong
heeft opnieuw een opmerking gemaakt over de hekjes bij de metro. Het
College is van plan daarvan krachtig werk te maken. Het is toch wel een
aardig idee, dit ook vanuit het grote-stedenbeleid te bevorderen. Ik zeg toe
dat ik zal proberen daaraan een extra impuls te geven. Wellicht helpt het.
Met betrekking tot de wijkplannen, waarover de heer Hulsman sprak, heb
ik in de commissie al toegezegd dat de definitieve toekenning van de
tweede tranche een bevoegdheid van de Raad zal zijn. Als de voordracht
daarover onvoldoende duidelijk mocht zijn, bevestig ik hier nogmaals die
toezegging. Overigens wil het College de rol van de stadsdelen daarin wel
heel serieus nemen. Tot nog toe zijn zij het die de voorstellen ter zake
hebben gedaan.
Over het afrekenen op resultaten merk ik nog op dat uiteraard niemand
de bedoeling heeft om weg te duiken voor verantwoordelijkheid. Ik vraag
echter nogmaals begrip voor het feit dat wij nu eens echt kwantitatief
moeten kijken naar wat wij willen, en wel op een heel moeilijk terrein. Een
doelstelling is in eerste instantie een soort van "guess", waar men naartoe
gaat werken. Als men het verengt tot de eenvoudige vraag of wij daarop
mogen worden afgerekend, mist men een belangrijk deel, want het aspect
van het sturen is en blijft hierin essentieel.
 
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 294 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, met dien verstande, dat de fractie van de CD wordt geacht,
tegen de voordracht te hebben gestemd.
 
De vergadering wordt gesloten om 16.32 uur.