Bron             : Raad
Onderwerp        : Kennisgeving referenduminitiatief met betrekking tot de
                   voordracht inzake de aanleg van de Noord-Zuidlijn.
Portefeuille     : Wethouder Bestuurscontacten
Afd./Pol. partij : Algemeen Bestuurlijke/Juridische Zaken
Datum Raad       : 27-11-96
Besluit          : conform besloten
Datum publikatie : 26-11-96
Gemeenteblad nr. : 734

Nr. 734. Kennisgeving referenduminitiatief met betrekking tot de voordracht inzake de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Amsterdam, 26 november 1996. Aan de Gemeenteraad Hierbij delen wij u mee dat inzake onze voordracht van 22 november 1996 tot de aanleg van de Noord-Zuidlijn (Gemeenteblad afd. 1, nr. 731), die voor uw vergadering van 27 november 1996 is geagendeerd, een kennisgeving van een referenduminitiatief is binnengekomen. Op 25 november 1996 heeft het referendumcomité Noord-Zuidlijn 34 handtekeningenlijsten afgegeven. Deze lijsten bevatten 406 hand- tekeningen. Deze raadsperiode moet een kennisgeving van een referenduminitiatief door ten minste 242 kiesgerechtigde Amsterdammers worden ondersteund. Aan dit vereiste aantal is voldaan. Krachtens art. 2.2, lid 4, van de Tijdelijke Verordening op het referendum moet uw Vergadering vervolgens in dezelfde vergadering waarvoor het concept-raadsbesluit is geagendeerd, een besluit nemen ter vaststelling, of dit conceptbesluit wel of niet in aanmerking komt voor een referendum. Wij hebben het onderhavige conceptbesluit aan art. 1.4 van deze verordening getoetst en zijn van mening dat deze niet valt onder de bij art. 1.4 uitgezonderde besluiten. Op grond van het vorenstaande stellen wij u voor, het volgende besluit te nemen: De Gemeenteraad van Amsterdam, Gezien de voordracht van Burgemeester en Wethouders van 26 november 1996, Besluit: I dat zijn besluit van 27 november 1996, nr. 731, inzake de aanleg van de Noord-Zuidlijn niet behoort tot de in art. 1.4 van de Tijdelijke Verordening op het referendum vermelde uitgezonderde besluiten en voormeld besluit referendabel te verklaren; II de uitvoering van het onder I vermelde op te schorten totdat zijn Vergadering een besluit naar aanleiding van de uitslag van het te houden referendum heeft genomen, respectievelijk tot een kennisgeving is gedaan van een besluit als bedoeld in art. 3.2, lid 2, of van een afwijzing van het definitieve verzoek krachtens art. 4.2 van de Tijdelijke Verordening op het referendum.