raad /  04-09-96 / Vaststelling Structuurplan Amsterdam Open Stad 1996 
(vervolg). 
Bron             : Raad
Onderwerp        : Vaststelling Structuurplan Amsterdam Open Stad 1996
                    (vervolg).
Portefeuille     : Wethouder Ruimtelijke Ordening
Afd./Pol. partij : Stedelijke Ontwikkeling
Indicateur nr.   : 93/285 SO
Datum Raad       : 04-09-96
Besluit          : + wijziging zie afd. 1, nr. 405 van 1996 
Comm. van Advies : Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke 
Ordening en Grondzaken
Datum CvA        : 28-08-96
Datum publikatie : 22-08-96
Gemeenteblad nr. : 384

Nr. 384. Vaststelling Structuurplan Amsterdam Open Stad 1996 (vervolg). 
openbaar vervoer, ruimtegebruik, woonmilieus en recreatie. Voor een 
definitieve standpuntbepaling zal de Nota van Uitgangspunten Ijburg 
moeten worden getoetst aan de aandachtspunten uit het streekplan en aan 
het Plan van aanpak ROM-IJmeer.

   6.1.2.   Alternatieven voor IJburg.

   Koninklijk Nederlands Watersport Verbond (GS en ons College), 
Koninklijke Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniging (GS en ons 
College), Milieufederatie Noord-Holland (GS en ons College), A.J. 
Cnoop Koopmans (GS en ons College), M. van Dijk (GS en ons College), 
J. Sarafopoulos- Krüse (GS en ons College), gemeente Muiden 
(ons College), Van der Vliet Maritiem (ons College), A. van der Vliet 
(ons College), T. Hoevers (ons College), Vereniging tot Behoud van het 
IJsselmeer (GS), A.M. Markenhof (GS), A. Hettinga (GS).

   Samenvatting van de reacties.

   Gelet op de beschikbare gegevens, die wijzen op rampzalige gevolgen, 
dient IJburg te worden heroverwogen. De conclusie in het ontwerp- 
Structuurplan 1994 dat de ruimtelijke capaciteit voor het realiseren van 
de Vinex-taakstelling bijzonder krap is, is prematuur. Er wordt geen 
rekening gehouden met de belangen van anderen. Er zijn voldoende 
alternatieve locaties voorhanden, zoals worden genoemd: de IJ-oevers, 
de Noorder IJplas, het westelijk havengebied, de drie noordelijke 
provincies en Almere. Er zijn alternatieven die goedkoper te ontsluiten 
zijn. Ook kan beter gebruik worden gemaakt van de bestaande 
woningvoorraad en de lege kantoorgebouwen, van verdichting van de 
bestaande stad, dubbel grondgebruik, ondergronds bouwen en hoogbouw. 
Verzocht wordt deze alternatieven nader in onderzoek te nemen. Het 
uitwisselen van recreatiefuncties tussen het IJmeer en de Gemeenschaps- 
en Overdiemer- polder is een dure oplossing.
   Het is onlogisch dat men Waterland wil behouden en het IJmeer niet. 
Een woonwijk moet nabij een aantrekkelijk gebied liggen, niet erin. 
   Commentaar.

   Bij het vinden van oplossingen voor de groei van de woningbehoefte 
wordt in verscheidene richtingen gezocht. Oplossingen zijn verdichting 
in de bestaande stad, nieuwbouw buiten de stad en nieuwe locaties 
in/aan de stad. De balans tussen die drie oplossingen is altijd een punt 
van discussie. Duidelijk is dat ze afzonderlijk niet voldoende zijn om de 
groei van de woningbehoefte te kunnen opvangen. Hier volgt een korte 
reactie op de door reclamanten aangegeven alternatieve locaties.

   6.1.2.1.   Alternatieve locaties in Amsterdam.

   De uiteindelijk omvang van IJburg is gesteld op 18.000 woningen, 
waarvan 9500 woningen na 2005 worden gebouwd.
   Alternatieven voor IJburg zijn zorgvuldig onderzocht. Hieruit is gebleken 
dat er zich geen vergelijkbaar alternatief voordoet. Zo worden de bouw- 
mogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied van Amsterdam zo 
maximaal als mogelijk benut. Volgens het Vinex-akkoord worden hier 
circa 24.500 woningen gebouwd. Dat dit geen eenvoudige opgave is, 
mag blijken uit de discussies rond bijvoorbeeld het Zeeburgereiland, 
het NSM-terrein, de Houthavens en uit het referendum over het 
weilandje de Vrije Geer. De mogelijkheden voor hoogbouw zijn, gelet 
op bezwaren, zoals visuele invloed en beperkte vraag, marginaal. De 
locatie Noorder IJplas is reeds voor havengerelateerde bedrijvigheid 
gereserveerd. Op de zuidelijke IJ-oever wordt al rekening gehouden 
met woningbouw (circa 3000-4000 woningen). De westkant van 
Amsterdam valt af vanwege de geluidshinder van Schiphol en 
havenbelangen, de noordkant vanwege het bufferzonebeleid voor het 
groen.

   6.1.2.2.   Alternatieve locaties rondom Amsterdam.

   De bouwmogelijkheden in de gemeenten Almere en Haarlemmermeer 
worden tot 2005 al ten volle benut. Het maximaal haalbare aantal 
woningen wordt gebouwd, respectievelijk 3000 en 1500 woningen per 
jaar. De voormalige groeikernen in het noorden van Noord-Holland 
hebben binnen het geldende beleid een eigen regionale taakstelling 
gekregen en vervullen in principe geen opvangfunctie meer voor het 
stedelijk gebied. Een aantal van de voorgestelde locaties ligt binnen de 
geluidscontouren van snelwegen (Waterland-zuid, Overdiemerpolder) 
of binnen de geluidscontouren van Schiphol (Amstelscheg). Bebouwing 
is daar wettelijk niet toegestaan. De Bovenkerkerpolder en alternatieven 
richting Utrecht vallen binnen het Groene Hart, evenals de 
Bloemendalerpolder, die tevens in de zogenaamde Blauwe As ligt, tussen 
het IJmeer en het Groene Hart. Bebouwing van enige omvang is 
uitgesloten.
   De Amstelscheg, Waterland, de Overdiemer- en de 
Gemeenschapspolder hebben een belangrijke groene functie. De 
Gemeenschapspolder heeft de toekomstige functie bos gekregen. Het 
in de Overdiemer- en de Gemeenschapspolder in ontwikkeling zijnde 
recreatiegebied en de geplande inrichting van de Diemerzeedijk tot 
recreatiegebied zullen uiteindelijk nieuwe mogelijkheden bieden voor 
recreatie.
   De genoemde groene "scheggen" passen in de kenmerkende 
Amsterdamse stadsvorm van lobben en scheggen. De kwaliteiten van die 
vorm behelzen korte afstanden tussen landelijk en stedelijk gebied, een 
gedifferentieerd samengestelde stadsrand, en een radiale gerichtheid op 
de centraal stedelijke voorzieningen.
   Het voorstel om extra te bouwen in de noordelijke provincies 
Groningen, Friesland en Drenthe ten behoeve van de Amsterdamse 
woningvraag lijkt ons vanwege de afstand niet reëel.

   6.1.2.3.   Andere mogelijkheden.

   Mogelijkheden voor extra verdichting van het bestaand stedelijk gebied 
door bijvoorbeeld verdere verdichting in de tuinsteden, functiemenging 
op bedrijventerreinen, dubbel grondgebruik en ondergronds bouwen 
worden momenteel door Amsterdam onderzocht. Zo worden de potenties 
van de gebieden rond de ringlijn/ringweg in Amsterdam-West en-Oost nu 
bestudeerd. Bij gebleken haalbaarheid zullen deze mogelijkheden zeker 
worden benut. Dit zal naar verwachting niet op de korte termijn tot 
aansprekende resultaten leiden.
   Het realiseren van 8500 extra woningen (de taakstelling van IJburg voor 
2005) door herbestemming van bestaande functies is op korte termijn in 
elk geval niet mogelijk (studie extra woningbouwlocaties, Dienst 
Ruimtelijke Ordening, 1994). Het omzetten van kantoorruimte naar 
woningbouw biedt weinig soelaas: de meeste leegstand van kantoren 
is van tijdelijke aard en doet zich in het algemeen slechts voor in delen 
van een gebouw. Daarnaast stuit herbestemming in een aantal gevallen 
op problemen vanwege de Wet geluidhinder.
   Een betere verdeling van de bestaande voorraad, hetgeen inhoudt dat 
mensen die te ruim wonen, kleiner gaan wonen, levert op korte termijn 
een aantal maatschappelijke, praktische en juridische problemen op. Op 
langere termijn zijn er wellicht meer mogelijkheden. Het aantal 
huishoudens dat te ruim woont in Amsterdam, is echter beperkt: 60% 
van de woningvoorraad bestaat uit één, twee- en 
driekamerwoningen. 
   6.1.3.   Onzekere prognoses.

   M. van Dijk (GS en ons College), Milieufederatie Noord-Holland (GS 
en ons College), L. Vreeken (GS en ons College) en Vereniging tot 
Behoud van het IJsselmeer (GS).

   Samenvatting van de reacties.

   Een bezwaar tegen IJburg dat wordt genoemd, betreft de (toekomstige) 
vraag naar woningen: deze is gebaseerd op prognoses en zou worden 
overschat. Volgens sommigen is IJburg daarom niet nodig.

   Commentaar.

   De functie van prognoses is het aangeven en kwantificeren van 
waarschijnlijke ontwikkelingen. De voorbereiding en ontwikkeling van 
bouwlocaties in stedelijke gebieden duurt al snel zeven tot tien jaar. Als 
bouwlocaties pas zouden worden ontwikkeld op het moment dat de 
woningbehoefte manifest is, zouden we moeten accepteren dat 
woningzoekenden zeker tien jaar op een woning moeten wachten. Dat is 
niet reëel; daarom werken we met prognoses en deze zijn per 
definitie onzeker. De feitelijke ontwikkelingen kunnen lager, maar ook 
hoger uitkomen. Recent onderzoek laat zien dat de woningvraag 
weliswaar licht daalt, maar dat de toekomstige behoefte aan woningen 
in de regio Amsterdam nog op een hoog peil ligt. Alle prognoses, ook 
de laagste, tonen aan dat er veel woningen moeten worden gebouwd.

   6.1.4.   Volkshuisvestingsdoelstellingen.

   Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam (ons College), 
A.M. Markenhof (ons College), A. Hettinga (GS), Milieufederatie Noord- 
Holland (GS), Vereniging tot Behoud van het IJsselmeer (GS), 
Milieucentrum Amsterdam (GS) en C.A. van Baalen (GS)

   Samenvatting van de reacties.

   Enkele bedenkingen over IJburg betreffen het karakter van de nieuwe 
woonwijk: het zou om een locatie "voor de rijken" gaan en dit zou de 
tweedeling in de maatschappij tussen arm en rijk versterken. De 
woningbouw moet volgens anderen aansluiten op de behoefte van aan 
Amsterdam economisch gebondenen. De vrees bestaat dat belangrijke 
volkshuisvestingsdoelen niet zullen worden gehaald.

   Commentaar.

   IJburg moet een stadswijk worden voor diverse inkomenscategorieën, 
leeftijden, huishoudenstypen, culturen en leefstijlen uit Amsterdam en 
de regio.
   Het beleid is dat 70% van de woningen in de marktsector moet worden 
gerealiseerd waarmee midden- en hogere inkomens in de stad worden 
"vastgehouden". Binnen het in de markt gerealiseerde deel ligt er een 
zwaar accent op het middensegment (tot fl 250.000 / 
fl 300.000). De overige 30% wordt in de sociale sector gebouwd, 
waarvan de helft (15%) gereserveerd wordt voor het meest goedkope 
segment om IJburg toegankelijk te maken voor alle inkomenscategorieën 
en de kernvoorraad van goedkope huurwoningen op peil te houden.
   Het rijksbeleid is, dat in de bestaande woningvoorraad voldoende 
woonruimte voor de laagste inkomensgroepen moet vrijkomen, via 
doorstroming van midden- en hoge inkomensgroepen. Het gevaar dat 
daardoor de kans op segregatie in de oude wijken toeneemt, wordt 
terecht gesignaleerd, maar hiervoor wordt in voorkomende gevallen 
op stadsdeelniveau beleid ontwikkeld. Als geen nieuwe woningen (in 
IJburg) worden gebouwd, zal er geen of onvoldoende ruimte in de 
bestaande woningvoorraad voor de laagste inkomensgroepen vrijkomen.

   6.1.5.   Precedentwerking.

   Koninklijk Nederlands Watersport Verbond (GS en ons College), 
A.J. Cnoop Koopmans (GS en ons College), A. Bijleveld (GS) en 
Koninklijke Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniging (GS).

   Samenvatting van de reacties.

   Enkele bedenkingen betreffen de precedentwerking van IJburg voor 
andere ingrepen in het IJsselmeergebied. Met een verwijzing naar de 
discussie over de Markerwaard wordt deze ingreep onwenselijk geacht. 
   Commentaar.

   Het kan zo zijn dat anderen door het bouwen in het IJmeer op een idee 
worden gebracht. Dit is toch geen reden om de bouw van IJburg niet toe 
te staan. Per situatie dienen er zorgvuldige afwegingen te worden 
gemaakt tussen de verschillende belangen. Op basis van die afweging 
wordt dan een keuze gemaakt.
   Er wordt verwezen naar de plannen voor de Markerwaard, maar dat was 
een project van een heel andere orde van grootte dan IJburg. De geplande 
Markerwaard had een omvang van 41.000 hectare; IJburg wordt 
maximaal 660 hectare, waarvan ongeveer 450 hectare land.

   6.1.6.   Ruimteclaims.

   Koninklijk Nederlands Watersport Verbond (GS en ons College). 
   Samenvatting van de reacties.

   Er zijn te veel ruimtelijke claims in het IJmeergebied, zoals 
woningbouw, baggerspeciedepot, recreatie, groei van de beroepsvaart en 
natuurontwikkeling.

   Commentaar.

   Vanwege de ligging van het IJmeer nabij grote stedelijke gebieden ligt 
er een groot aantal claims op het gebied. Deze claims kunnen niet 
worden ontkend, maar wel kan worden geprobeerd deze zo goed 
mogelijk in te passen, op elkaar af te stemmen en, zo nodig, claims af 
te wijzen.
    Zo is in het kader van het ROM-project IJmeer, waarin alle overheden 
die bij het gebied betrokken zijn, samenwerken, een visie ontwikkeld 
waarin de diverse belangen tegen elkaar zijn afgewogen. De visie is 
vervolgens uitgewerkt in een plan van aanpak. Hierin worden diverse 
ruimtelijke claims gehonoreerd. Zo is er ruimte voor woningbouw, een
baggerspecieberging, nieuwe recreatieve mogelijkheden en een mogelijke 
railverbinding. De waarde van het IJmeer heeft ertoe geleid dat er ook 
grenzen zijn gesteld aan de stedelijke ontwikkeling van het gebied. Het 
gaat bijvoorbeeld om beperking van de omvang van IJburg, eerste en 
tweede fase, tot 660 hectare, aanwijzing van delen van het IJmeer als 
beschermd gebied (Ramsar-status), het afzien van een vuilstort op het 
PEN-eiland en compensatie voor de natuurwaarden die bij de aanleg 
van IJburg verloren gaan.

   6.1.7.   Ecologie en landschap.

   Zuiveringschap Amstel- en Gooiland (GS en ons College), 
Milieucentrum Amsterdam (GS en ons College), Vereniging 
Natuurmonumenten (GS en ons College), Milieufederatie Noord-
Holland (GS en ons College), Stichting Durgerdam/Boos op Nieuw 
Oost (GS en ons College), A.J. Cnoop Koopmans (GS en ons College), 
J. Sarafopoulos-Krüse (GS en ons College), L. Vreeken (GS en 
ons College), C.A. van Baalen (GS en ons College), L. ten Wolde (GS 
en ons College), T.J.G. ten Wolde-Ketel (GS en ons College), A. 
Hettinga (GS en ons College), Hoogheemraadschap Amstel en Vecht 
(ons College), Stichting Menno van Coehoorn (ons College), de 
Groenen - afdeling Diemen (ons College), J. Haije (ons College), A.M. 
Markenhof (ons College), Van der Vliet Maritiem (ons College), T. 
Hoevers (ons College), A. Bijleveld (GS), F.J. Colon (GS) en de 
Groenen - fractie Provinciale Staten van Noord-Holland (GS). 

   Samenvatting van de reacties.

   De aantasting van natuurwaarden in het IJmeer door de aanleg van 
IJburg weegt niet op tegen de maatschappelijke voordelen ervan. 
Doelstellingen van Amsterdam op het gebied van natuur en milieu zullen 
niet worden gehaald.
   De aanleg van IJburg doorbreekt een belangrijke ecologische 
verbindingszone. Het IJmeer is voor de natuur een belangrijke schakel in 
een groter gebied, dat ook Waterland, Vechtstreek en 
Oostvaardersplassen omvat. Weg- en fiets-ontsluitingen hebben een 
verstorende invloed op de verbindingszone. Er ontstaat tevens visuele 
en cultuurhistorische schade bij Muiden, Naarden en Pampus door 
aantasting van de open ruimte van het IJmeer.
   Het IJmeer is een wetland van internationale betekenis. Aanleg van 
IJburg is in strijd met het Verdrag van Ramsar, de Vogelrichtlijn van 
de Europese Unie en het zogenaamde Trekvogelverdrag. Dit wordt ook 
geconstateerd in de Voorlopige Visie ROM-IJmeer. Het IJmeer is in 
het Structuurschema Groene Ruimte aangewezen als kerngebied van 
de ecologische hoofdstructuur. De voorgenomen compensatie is 
onvoldoende. Op internationaal vlak op het gebied van milieubeleid 
komen Nederland, Noord-Holland en Amsterdam niet geloofwaardig 
over. Door aanleg van IJburg gaat de rust van de zuidelijke oeverzone 
verloren. Er zal toename van recreatie en daardoor extra schade aan het 
IJsselmeer plaatsvinden. Op welke wijze wordt rekening gehouden met 
de nota Waterbeheer Amsterdam 1993-1997?

   Commentaar.

   6.1.7.1.   Effecten IJburg op milieu en landschap.

   Door de aanleg van IJburg, tweede fase, zullen natuurwaarden verloren 
gaan. In het MER voor de tweede fase, waarin de milieu-effecten van 
IJburg nader worden onderzocht, worden de natuurwaarden behandeld. 
Daarbij worden mitigerende maatregelen (maatregelen waarbij de 
negatieve effecten van de voorgestelde ingrepen worden verzacht) 
voorgesteld. Tevens worden de mogelijkheden voor compensatie van 
de natuurwaarden die door de aanleg van IJburg, tweede fase, verloren 
gaan, nader onderzocht. Besluitvorming over IJburg zal plaatsvinden 
op basis van afwegingen. Daarbij zullen de resultaten van het MER 
voor de tweede fase van IJburg een belangrijke rol spelen.

   6.1.7.2.   Ecologische verbindingszone.

   In het Natuurbeleidsplan (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en 
Visserij, 1990) is, binnen de ecologische hoofdstructuur, een 
verbindingszone Waterland-Vechtstreek aangeduid. De ecologische 
hoofdstructuur is een strategisch concept voor natuurbeleid. De 
aangegeven pijlen van verbindingszones en grenzen van kerngebieden 
zijn indicatief. Uitwerking naar lokaal uitvoeringsniveau dient 
vergezeld te gaan van knelpuntenanalyses, verdere prioriteitstellingen en 
haalbaarheidsonderzoek. De verbindingszone Waterland-Vechtstreek is 
dus geen bestaande realiteit, maar maakt deel uit van voormeld 
strategisch concept.
   Vanuit het ecologisch onderzoek wordt getwijfeld aan de noodzaak 
om de fauna van Waterland en de Vechtstreek met elkaar te verbinden. 
Naar verwachting zijn slechts weinig diersoorten daadwerkelijk gebaat 
bij de aanleg van deze verbindingszone (Denters, 1992; Opdam, 1992).
    Momenteel wordt binnen de planvorming gekozen voor het centraal 
stellen van de huidige kwaliteit van het aquatisch milieu van het 
IJmeer: een laaglandmeer met een relatief eenvoudig, maar in termen 
van biomassa zeer hoogproductief systeem. De aanwezige waterplanten 
en bodemfauna vormen het voedsel voor watervogels. Vanuit deze 
optiek wordt niet gekozen voor (grootschalige) aanleg van ondieptes 
met moeras of moerasbos binnen het IJmeer, die voor voormelde 
verbindingszone vereist zouden zijn. De belangrijkste achterliggende 
reden is het inmiddels bevestigde inzicht dat buitendijkse 
moerasontwikkeling in het gehele IJsselmeer-, Markermeer- en 
IJmeergebied problematisch is of weinig extra's toevoegt aan het 
bestaande systeem. De geconcentreerde golfaanval en het 
omgekeerde peilbeheer hebben een negatieve invloed op de 
ontwikkelingsmogelijkheden van oever- en moeraszones (IBA, 1995). 
   6.1.7.3.   Landschappelijke en historische waarden.

   De historische waarden van het IJmeer en het IJsselmeergebied zijn 
onbetwist hoog. Dit wordt in de plannen ook onderkend. Vandaar dat 
IJburg zo goed mogelijk zal worden ingepast in het landschap. Ijburg 
kan overigens ook nieuwe kwaliteiten aan het gebied toevoegen. De 
open ruimte van het IJmeer wordt door realisering van de 
woningbouwplannen verkleind: de stadsrand schuift op. Desondanks 
blijft er tussen IJburg en Flevoland nog steeds open gebied over (zie 
ook MER IJburg, tweede fase, deel II, bijlage landschap 1 tot en met 4 
en paragraaf 1.2.1.2). 
   6.1.7.4.   Het IJmeer als Wetland.

   De constatering is juist dat het IJmeer een waardevol gebied is voor 
watervogels. Keuze voor deze locatie impliceert ook niet dat dit belang 
wordt ontkend.
   Het IJsselmeer, Markermeer en IJmeer worden wetlandwaardig 
beschouwd, maar hebben deze status niet. De reden hiervoor is dat het 
huidige multifunctionele gebruik, zoals scheepvaart, ontgrondingen, 
koelwater en recreatie, bescherming onvoldoende waarborgt. Hoewel 
wij niet ontkennen dat de bouw van IJburg een aanslag vormt op het 
gebied, is de aanleg van IJburg niet in strijd met dit verdrag.
   Desondanks wordt in het kader van het ROM-project IJmeer wel 
gehandeld in lijn met de conventie van Ramsar. Bij de compenserende 
maatregelen wordt uitgegaan van de volgende doelstelling voor 
natuurontwikkeling in het IJmeer: "het in stand houden en creëren 
van condities waarbinnen een spontane en verdere ontwikkeling van het 
huidige aquatische ecosysteem mogelijk is". Door het toevoegen van 
goed gekozen ruimtelijke maatregelen, op basis van selectie naar 
natuurrendement, in combinatie met ruimtelijke zonering en zonering 
in de tijd, kan in kwalitatieve zin het effect van de aanleg van Ijburg 
worden ondervangen.
    Tegelijk met de aanleg van IJburg hebben GS en ons College de 
intentie, delen van het IJmeer onder deze beschermende status te brengen 
om het belang van de natuurwaarden te onderstrepen. In het Plan van 
Aanpak ROM-IJmeer worden delen van de Waterlandse en Muidense 
kust aangewezen als Ramsargebied. Op deze gebieden is het 
"wise-use"-beginsel van toepassing (verstandig beheer): de overheid 
neemt de
inspanningsverplichting op zich, de waarden voor vogels minimaal te 
handhaven en, zo mogelijk, te verhogen.
   Ten aanzien van de Vogelrichtlijn Europese Unie en het
Trekvogelverdrag geldt in grote lijnen hetzelfde als voor de Conventie 
van Ramsar.

   6.1.7.5.   Compensatie van verloren natuurwaarden.

   Op de plaats waar IJburg wordt gebouwd, gaat natuur verloren. Het 
MER IJburg, tweede fase, stelt dat kwantitatieve compensatie voor het 
verlies aan natuurwaarden bij IJburg niet mogelijk is; het oppervlak 
natuur neemt immers af. Vandaar dat getracht wordt de verliezen 
kwalitatief te compenseren: door de kwaliteit van de natuur voor onder 
andere de Waterlandse kust te verbeteren.
   Het Structuurschema Groene Ruimte laat toe dat om zwaarwegende 
redenen delen van de ecologische hoofdstructuur een andere 
maatschappelijke bestemming krijgen. In dat geval zal ernaar worden 
gestreefd de voor de natuur verloren delen van de ecologische 
hoofdstructuur elders te compenseren. Tevens houdt het 
structuurschema rekening met het feit dat sommige situaties binnen 
de ecologische hoofdstructuur zo specifiek zijn, dat daarbuiten geen 
potentiële vervangingsmogelijkheden aanwezig zijn.
   Ten aanzien van de grote watergebieden stelt het Ministerie van 
Landbouw, Natuurbehoud en Visserij in de notitie, getiteld: Toelichting 
op toepassing compensatiebeginsel bij concrete projecten, dat die deel 
uitmaken van de ecologische hoofdstructuur. Daarbij geldt dat indien 
fysieke compensatie (vervangend areaal) niet mogelijk is, compensatie 
bij voorkeur wordt gezocht in het opwaarderen van de natuurkwaliteit 
van het resterend gebied.
   Het voormelde geldt voor de aanleg van IJburg in het Ijmeer. 
Compensatie voor het verloren gaan van natuurwaarden vindt op 
verschillende wijzen plaats.
   Het uitgangspunt daarbij is het scheppen van voorwaarden 
waarbinnen een spontane verdere ontwikkeling van het aquatisch 
ecosysteem mogelijk is. Eén van die manieren is 
natuurontwikkeling voor de Waterlandse kust. De 
natuurontwikkelingsgedachte komt zowel voort uit de uitgangspunten 
van het Structuurschema Groene Ruimte als die van de
Gemeenschappelijke Visie ROM-IJmeer.
   Natuurgerichte maatregelen voor de Waterlandse en ook de Muidense 
kust kunnen, kwalitatief gezien, een compensatie bieden voor het verlies 
aan het areaal open en luw gelegen water.
   Hierbij dient een keuze te worden gemaakt uit een aantal mogelijke 
varianten van natuurgerichte maatregelen. Dit kan het beste op basis 
van natuurrendement. Dit natuurrendement geeft aan welke ecologische 
effecten met welke kosten op welke locatie kunnen worden gerealiseerd. 
Aangezien dit rendement moeilijk kwantificeerbaar is - de diverse 
biotopen kunnen niet zomaar met elkaar worden vergeleken - zullen de 
uiteindelijke bestuurlijke keuzes op basis van de beoordeling van 
deskundigen worden gemaakt. Recent onderzoek heeft inmiddels in 
een voorlopig "voorkeursmodel natuurmaatregelen Ijmeer" 
geresulteerd (IBA, 1995).
   Opgemerkt moet worden dat in het MER, overeenkomstig de 
richtlijnen, compensatie is gezocht voor de fysieke ingreep (land maken) 
van IJburg en niet voor de gevolgen van recreatie buiten het plangebied.
    Het IJmeer valt niet onder het beheer van de gemeente Amsterdam, 
maar onder dat van Rijkswaterstaat. Alle uitspraken en maatregelen die 
voortkomen uit de gemeentelijke Nota Waterbeheer 1993-1997, zijn 
derhalve niet van toepassing.

   6.1.8.   Water.

   Hoogheemraadschap Amstel en Vecht (GS en ons College), 
Koninklijke Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniging (GS en ons 
College), Rijkswaterstaat Noord-Holland (ons College), L. Vreeken 
(ons College), Van der Vliet Maritiem (ons College), A. Hettinga (GS),
Rijksplanologische Dienst - inspectie West (GS).

   Samenvatting van de reacties.

   Het IJsselmeer heeft een belangrijke functie als drinkwaterreservoir. 
Er zullen bij Muiden grote problemen ontstaan van 
waterhuishoudkundige aard (hogere en lagere waterstanden). Het rijk 
pleit voor IJburg als hydrologisch zelfverantwoordelijke eenheid om te 
voorkomen dat het IJmeer vervuild raakt en vraagt zich af hoe in droge 
perioden water wordt aangevoerd. Opgemerkt wordt dat het Ijsselmeer 
een belangrijk uitstroomgebied is bij hoogwaterstanden in het 
rivierengebied.
   Het Hoogheemraadschap Amstel en Vecht veronderstelt betrokken te 
zullen worden bij de plannen voor IJburg, wat betreft de mogelijke aan- 
en afvoer van water richting beheersgebied van het hoogheemraadschap. 
Verder pleit het hoogheemraadschap voor behoud van de functies van de 
Diemerdammersluis, de Ipenslotersluis en van het gemaal Zeeburg.
    Er is bezorgdheid om de eventuele algenbloei bij de aanleg van 
varianten met een binnenmeer en om de verre uitsteek van IJburg in 
het IJmeer, die de uitwisseling tussen het Gooi- en het Markermeer 
zou kunnen belemmeren.
   Gevraagd wordt wat de effecten van de bouw van IJburg op het 
koelwatercircuit van de UNA-centrale zullen zijn.

   Commentaar.

   6.1.8.1.   IJsselmeer als waterreservoir.

   Het IJmeer heeft een multifunctioneel karakter, maar nog geen 
drinkwaterfunctie. Van de aangrenzende wateren hebben het Ijsselmeer 
en de Amsterdam-Rijnkanaal- en Noordzeekanaalboezem wel
drinkwaterfuncties. De aanleg van IJburg zal geen invloed hebben op 
de drinkwaterfunctie van het IJsselmeer.
   In de plannen wordt gekozen voor een verbetering van de 
waterkwaliteit door bij de bouw van IJburg extra aandacht te besteden 
aan de milieu- aspecten. De bergingscapaciteit van het IJmeer voor 
overtollig water zal door de bouw van IJburg niet noemenswaardig 
worden beïnvloed. 

   6.1.8.2.   Waterhuishouding.

   Het directe ruimtegebruik van IJburg ten opzichte van het oppervlak 
van het Markermeer en het IJmeer betreft 0,6%. Naar de gevolgen van 
de aanleg van IJburg zijn diverse achtergrondstudies verricht, ook van 
waterhuishoudkundige aard. Uit geen enkele van deze studies is gebleken 
dat de waterstanden in het IJmeer zullen veranderen door de aanleg van 
IJburg.
   De functie van het IJsselmeer als uitstroomgebied bij 
hoogwaterstanden in het rivierengebied zal door de bouw van Ijburg 
niet in gevaar komen. Het IJmeer heeft in de winter een laag peil 
(NAP-0,40 m), waardoor het in perioden van hoge afvoer 
wateroverschotten van de grote rivieren (Rijn en IJssel) kan opvangen 
(MER IJburg, tweede fase, deel I, bladzijden 26/28).

   6.1.8.3.   Waterkwaliteit.

   Als randvoorwaarde bij de aanleg van IJburg geldt dat de relatief 
goede waterkwaliteit van het IJmeer niet mag verslechteren (MER 
IJburg, tweede fase, deel II, blz. 22).
   Het bezwaarwater (het neerslagoverschot) van IJburg zal ofwel worden 
geloosd op de boezem van Amstelland West ofwel op het IJmeer. De 
eerste optie zal worden toegepast indien voor een variant met een 
gesloten binnenmeer wordt gekozen. Afwatering zal dan plaatsvinden 
via het randmeer voor de Diemerzeedijk naar het Amsterdam-
Rijnkanaal. De tweede optie wordt gekozen indien afzonderlijke 
waterhuishoudkundige eenheden in het IJmeer worden ingericht, 
waarbij als randvoorwaarde geldt dat de lozing past binnen de, uit 
oogpunt van het op het IJmeer van toepassing zijnde "stand 
still-beginsel", door Rijkswaterstaat te stellen emissie-eisen. 
Tekorten in droge perioden worden aangevuld vanuit het Ijmeer, 
voor zover dit binnen een mogelijk flexibele peilhandhaving noodzakelijk 
is.
   In de huidige ontwerp-variant van IJburg komt geen binnenmeer voor. 
De lossere planopzet, in de vorm van eilanden, optimaliseert de 
watercirculatie, waardoor algenbloei kan worden voorkomen. De uitsteek 
van deze ontwerp- variant in het IJmeer zal de uitwisseling tussen Gooi- 
en Markermeerwater slechts zeer marginaal beïnvloeden. De 
effecten van de aanleg van IJburg op het koelwatercircuit van de UNA-
centrale en vice versa worden momenteel verder onderzocht.

   6.1.8.4.   Sluizen en gemalen.

   Blz. 41 van de ontwerp-Structuurplanuitwerking IJburg is een 
schematische weergave van mogelijke wegaansluitingen. In de plannen 
wordt uitgegaan van handhaving van de functie van de 
Diemerdammersluis. De verbinding met het IJmeer ten behoeve van in- 
en uitlaat blijft intact. Het voorkeurtracé van de voorgestelde 
wegverbinding loopt niet over de sluis, maar ligt oostelijk van de 
uitmonding van het koelwaterkanaal.
    Een eventueel randmeer langs de Diemerzeedijk zal zodanig worden 
gesitueerd dat de wateraan- en afvoer van het gemaal Zeeburg volledig 
ongestoord gehandhaafd zal blijven. Dit geldt in beginsel ook voor de 
waterafvoerfunctie van de Ipenslotersluis. Mocht een situering van dat 
randmeer noodzakelijk blijken waarbij de afwateringsfunctie van de 
Ipenslotersluis niet langer gehandhaafd kan blijven, dan is een 
compenserende uitbreiding van de afwateringscapaciteit van de 
Diemerdammersluis voorzien.

   6.1.9.   Recreatie.

   Koninklijk Nederlands Watersport Verbond (GS en ons College), A. 
Bijleveld (GS en ons College), Koninklijke Nederlandsche Zeil- en 
Roeivereeniging (GS en ons College), L. ten Wolde (GS en ons College), 
T.J.G. ten Wolde-Ketel (GS en ons College), C.A. van Baalen (GS en 
ons College), A.J. Cnoop Koopmans (GS en ons College), 
Rijkswaterstaat Noord-Holland (ons College), Bond van Volkstuinders 
(ons College), A.M. Markenhof (ons College), Van der Vliet Maritiem 
(ons College) en ANWB (GS).

   Samenvatting van de reacties.

   De aanleg van IJburg gaat ten koste van een voor de watersport 
belangrijk gebied. Dit moet worden gecompenseerd. Muiden als 
watersportcentrum degradeert tot een tweede Loosdrecht en wordt 
onaantrekkelijk voor grotere schepen, waartoe alles nu is ingericht 
en afgestemd.
   De recreatieve druk wordt vergroot, terwijl het vaargebied afneemt. 
Dit zal tot gevaarlijke situaties kunnen leiden. Er dient een van de 
beroepsvaart gescheiden verbinding tussen de Oranjesluizen en het 
IJsselmeer te ontstaan.
   Doorgroei (fase drie) betekent mogelijk extra infrastructuur richting 
Almere en/of Broek in Waterland en beperkt de recreatiemogelijkheden 
nog meer.
   Dit recreatiegebied voor de lagere inkomens gaat geheel verloren. De 
toekomstige bewoners dienen over "droge" recreatiemogelijkheden te 
beschikken.
   In IJburg zouden gronden gereserveerd kunnen worden voor de aanleg 
van volkstuinen.
   In het programma per deelgebied (blz. 34 van het ontwerp- 
Structuurplanuitwerking IJburg) worden gegevens over de omvang van 
strand- en oeverrecreatie in aantallen hectaren gemist.

   Commentaar.

   6.1.9.1.   Verlies van recreatiemogelijkheden in het IJmeer. 
   Van diverse zijden wordt de vrees uitgesproken dat de recreatie- 
mogelijkheden in het IJmeer fors zullen verminderen door de bouw van 
IJburg en de aanleg van infrastructuur. Er is getracht om alle gewenste 
functies in het IJmeer een passende plaats te geven. Dat is geen 
gemakkelijke opgave, omdat er naast de bestaande functies (recreatie en 
natuur) ruimte moet worden gevonden voor nieuwe claims. Per saldo is 
daardoor het beschikbare wateroppervlak voor de waterrecreatie 
verkleind. De grote recreatievaart zal zich daarom voor een deel naar 
het Markermeer moeten verplaatsen, waar nog voldoende ruimte is voor 
de grote recreatievaart.
   De totale recreatievaardruk zal niet te hoog worden. In het 
Structuurschema Groene Ruimte wordt het waterrecreatiegebied 
IJsselmeer, Markermeer en Randmeren juist genoemd als een gebied dat 
de potentie heeft om de groeiende vraag naar watersportmogelijkheden 
te kunnen opvangen. In kwalitatieve zin worden diverse projecten 
uitgevoerd die de recreatie ten goede komen.
   Ten eerste wordt de capaciteit van de jachthavens uitgebreid.
    Ten tweede wordt een vaarroute door IJburg richting randmeren in de 
plannen opgenomen.
   Ten derde worden op de zuidelijke IJmeerkust extra mogelijkheden 
geschapen voor wandelaars en fietsers.
   De in IJburg te realiseren voorzieningen kunnen een bijdrage leveren 
aan het aanvullen van de tekorten in de Amsterdamse regio, zowel in 
kwantitatieve als in kwalitatieve zin.
   De plannen voor natuurontwikkeling voor de Waterlandse kust zullen 
leiden tot een verschuiving: een klein deel van de Waterlandse kust 
wordt door de geplande maatregelen minder geschikt voor de 
waterscooters en de grotere watersport (zeil- en motorboten), maar 
aantrekkelijker voor de kleine watersport als kanoën en zwemmen.
   Muiden zal zijn betekenis als watersportplaats niet verliezen. Door de 
voorgenomen verbetering van de sluis in Muiden zal de betekenis eerder 
worden vergroot. De haven van Muiden blijft ook voor grotere schepen 
goed bereikbaar.

   6.1.9.2.   Hinder van de watersport door infrastructuur. 
   De plannen voor infrastructuur zullen niet leiden tot een vermindering 
van het oppervlak voor de watersport. Op dit moment wordt in de 
plannen gesproken over de wegverbindingen van IJburg naar de A10 
op het Zeeburgereiland en naar de A1 ter hoogte van het knooppunt 
Diemen. Van andere wegverbindingen is geen sprake.
   Een hoofdwegverbinding door het IJmeer naar Almere is afgewezen, 
en over een wegverbinding naar bijvoorbeeld Broek in Waterland is 
niet gesproken (wellicht is hier verwarring met de gedateerde studies 
waarin deze opties wel waren vermeld, zoals de WIRAA). Wij achten 
deze twee opties financieel, verkeerskundig en ecologisch ook niet 
wenselijk. De wenselijkheid van deze infrastructuur in verband met 
een mogelijke derde fase van IJburg is niet aan de orde.
   Voor zover er een spoorwegverbinding door het IJmeer wordt 
aangelegd, wordt in het ROM-project IJmeer een duidelijke voorkeur 
uitgesproken voor de ondergrondse aanleg hiervan. In dat geval zal ook 
deze mogelijke verbinding geen obstakel vormen voor de watersport.

   6.1.9.3.   Risico's voor recreatie- en beroepsvaart.

   Zover nu kan worden voorzien, zal het vaarverkeer op bepaalde 
aanlooproutes enigszins toenemen. Een dergelijke ontwikkeling hoeft 
bij "normaal" vaargedrag niet tot onaanvaardbare risico's te leiden. In 
de plannen wordt ervan uitgegaan dat een combinatie van beroepsvaart 
en recreatievaart zoveel mogelijk moet worden voorkomen. In elk geval 
blijft voldoende ruimte buiten de vaarroute beschikbaar voor de 
recreatievaart.
    Ook wordt een vaarroute door IJburg richting randmeren in de plannen 
opgenomen. Deze vaarroute is echter niet geschikt voor zeilvaart met 
staande mast in verband met het passeren van enkele bruggen, onder 
andere die in de raillijn. In welke mate deze verbinding voldoet aan de 
normen van de Beleidsvisie Recreatietoervaart, moet blijken uit meer 
gedetailleerde plannen.

   6.1.9.4.   Landrecreatie.

   De plannen voorzien in uitbreiding van de recreatieve mogelijkheden 
op de zuidelijke IJmeerkust. In en rond IJburg komen nieuwe 
mogelijkheden (boulevard, strand en jachthavens). Bovendien zullen 
ook op de zuidelijke IJmeerkust (Diemerzeedijk en het PEN-eiland) 
extra recreatieve voorzieningen worden aangelegd, zoals parken, 
wandelpaden en fietspaden. Dit gebeurt in samenhang met de plannen 
voor recreatieve ontwikkeling van de Vechtstreek.
   Het in de ontwerp-Structuurplanuitwerking IJburg opgenomen 
programma voor de recreatie is indicatief en vormt een uitgangspunt 
voor de verdere uitwerking van IJburg. Op basis van deze uitwerking 
zullen gegevens over de omvang van strand- en oeverrecreatie 
beschikbaar komen.
    Aanleg van volkstuinen in het gebied is om een aantal redenen 
problematisch. De Diemerzeedijk is voor dit doel ongeschikt door 
de hoge eisen die de saneringsmaatregelen stellen aan het gebruik. 
Tevens zijn de doelstellingen met betrekking tot de woningdichtheid 
van IJburg hoog, zodat vrijwel zeker geen plaats voor volkstuinen kan 
worden ingeruimd. De karakteristiek van IJburg wordt in meerdere 
mate bepaald door het water dan door het groen. In verband met de 
ligging en de identiteit van IJburg wordt aan watersportvoorzieningen 
prioriteit gegeven.

   6.1.10.   Verkeer en vervoer.

   Provincie Flevoland (GS en ons College), NS Reizigers (GS en ons 
College), Zuiveringschap Amstel- en Gooiland (GS en ons College), 
Koninklijke Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniging (GS en ons 
College), Milieucentrum Amsterdam (GS en ons College), 
Milieufederatie Noord- Holland (GS en ons College), Stichting 
Stedelijke Vraagstukken (GS en ons College), Huurdersvereniging 
Meerzigt (GS en ons College), Stichting Durgerdam/Boos op Nieuw 
Oost (GS en ons College), A.J. Cnoop Koopmans (GS en ons College), 
gemeente Muiden (ons College), Kamer van Koophandel en Fabrieken 
voor Amsterdam (ons College), Stichting Menno van Coehoorn (ons 
College), T. Hoevers (ons College), Koninklijk Nederlands Watersport 
Verbond (GS), Vereniging tot Behoud van het IJsselmeer (GS), ANWB 
(GS), F.J. Colon (GS), gemeente Almere (GS), Rijksplanologische 
Dienst - inspectie West (GS), B.L. de Zwart (GS), 

   Samenvatting van de reacties.

   De bereikbaarheid van IJburg met het openbaar vervoer en de fiets is 
niet goed geregeld. Financiering van rijkswege is nog niet toegezegd.
    De aanleg van IJburg, tweede fase, leidt tot nog meer autoverkeer en 
luchtverontreiniging. Het werkelijke openbaar-vervoeraandeel in de 
"modal- split" is veel lager dan de taakstelling van 60% of 50%. 
Reclamanten noemen verschillende oorzaken: de ongunstige ligging, 
de optimale wegontsluitingen, de gebrekkige openbaar-vervoerontsluiting 
richting Amsterdam-Centrum tot 2010.
   Verzocht wordt de reservering voor metro en spoor langs Diemen-
Noord te schrappen.
   Gelet op de stedebouwkundige en milieubezwaren binnen IJburg is een 
vervoerskundige onderbouwing van een reservering van de railverbinding 
richting Almere een conditio sine qua non. Deze onderbouwing ontbreekt. 
Gevraagd wordt naar de rentabiliteit van deze railverbinding en de totale 
lijncapaciteit op het traject Amsterdam-Almere. De eventuele 
NS-verbinding IJburg-Almere moet, volgens een aantal reclamanten, 
worden geschrapt vanwege de aantasting van het IJmeer of zal in haar 
geheel onder water moeten worden aangelegd.
   Opgemerkt wordt tevens dat, gezien de bestaande druk op het 
wegennet rond Amsterdam, reserveringen voor een rail- en wegverbinding 
van IJburg naar Almere noodzakelijk zijn.
   NS acht de volgende openbaar-vervoerverbindingen noodzakelijk: 
metrolijn richting Amsterdam-Centraal Station, zware raillijn richting 
Zuidas en Almere, inclusief spoorboog bij Diemen-Noord. De 
reservering van een zware raillijn richting Amsterdam-Centraal Station 
mag echter niet worden geschrapt. Verder pleit de NS voor een meer 
centrale ligging van het railtracé in de woonwijk.
   De gemeente Diemen wijst aparte railinfrastructuur voor NS langs 
Diemen-Noord af. Voor de metroverbinding heeft de gemeente 
voorkeur voor ondergrondse aanleg.
   De provincie Flevoland en de gemeente Almere zijn positief over 
de voorgenomen openbaar-vervoerontsluitingen. De gemeente Almere 
constateert dat er niets wordt gezegd over een eventueel
metro/sneltramverbinding richting Almere.
   Het rijk wijst erop dat voor het openbaar vervoer gelden zijn 
gereserveerd en dat nader onderzoek zal moeten uitwijzen welke functie 
en kwaliteit de stadsgewestelijke lijnen naar IJburg krijgen.
    Een tracé van de hoge-snelheidslijn (HSL) over de 
Diemerzeedijk, zoals aangegeven in de Visie ROM-IJmeer, ontbreekt. 
De verbinding tussen Muiden en de (spoor)weg naar Almere kunnen 
grote schade veroorzaken aan het historische milieu.

   Commentaar.

   6.1.10.1.   Mobiliteitsdoelstellingen.

   Voor de beperking van de groei van de automobiliteit zijn zowel voor 
Amsterdam als voor IJburg ambitieuze doelstellingen geformuleerd. De 
realisering van deze doelstellingen is gedeeltelijk afhankelijk van 
maatregelen die door anderen dan het gemeentebestuur van Amsterdam 
moeten worden genomen, zoals het flankerend beleid, het invoeren van 
een uniform regionaal en nationaal locatiebeleid en het realiseren van 
infrastructuur voor openbaar vervoer. Deze maatregelen laten in een 
aantal gevallen langer op zich wachten dan gepland.
   Beperking van de groei van de automobiliteit loopt daardoor achter op 
de doelstellingen.
   IJburg zal door de nabijheid en bereikbaarheid (per openbaar vervoer) 
van voorzieningen en arbeidsplaatsen in het Amsterdamse stadsgewest 
een belangrijke bijdrage leveren aan de beperking van de groei van de 
automobiliteit, zeker in vergelijking met alternatieve locaties. 
   6.1.10.2.   Openbaar-vervoerplannen IJburg in het streekplan. 
   De gemeente Amsterdam en de provincie houden conform de ROM- 
IJmeervisie rekening met raillijnen tussen IJburg en Amsterdam-Centraal 
Station en tussen IJburg en Diemen-Noord. Daarnaast is voorzien in een 
langetermijnreservering richting Almere.
   Uit de lopende CRAAG-studie is inmiddels wel duidelijk dat de 
IJmeerspoorlijn geen groot effect heeft op de belasting op de rijksweg 
A1. Zij lijkt daarom vooral in beeld indien capaciteitstekorten op de 
bestaande NS-lijn zullen ontstaan of wanneer er verdergaande 
stedebouwkundige ontwikkelingen tussen Almere en IJburg zullen gaan 
plaatsvinden. Die zijn thans niet aan de orde. Een spoorlijn door het 
IJmeer is in ieder geval een zaak van langere termijn.
   De raillijnen door IJburg zullen zo worden uitgevoerd dat het regionale 
openbaar vervoer tussen Amsterdam en Almere op termijn hiervan 
gebruik kan maken. Gestreefd wordt naar integratie van railsystemen. 
Met betrekking tot het openbaar vervoer naar Almere heeft de gemeente 
Amsterdam de voorkeur uitgesproken voor hetzij een trein-, hetzij een 
metroplusverbinding. Deze verbinding zal of aansluiten op de Zuidtak 
of op Amsterdam Centraal Station. In dat laatste geval is een 
verbindingsboog bij Diemen-Noord noodzakelijk. Het voorstel van de 
NS tot extra reserveringen op maaiveldniveau centraal door de 
woonwijken, naast de infrastructuur voor stadsgewestelijke rail, is 
niet realistisch. De exploitatiemogelijkheden van IJburg worden 
daardoor (te) beperkt. Dat is ook de reden dat het provinciaal bestuur 
op dit moment wat betreft de Diemertak geen (techniek)keuze maakt, 
maar uitgaat van railinfrastructuur ten behoeve van (nader in te vullen) 
geïntegreerde vormen van vervoer.
    In de ontwerp-Structuurplanuitwerking IJburg wordt voor het 
invloedsgebied van het openbaar vervoer 600 meter aangehouden. 
Hierbij is uitgegaan van stedelijk openbaar vervoer.
   Ten aanzien van de reactie over de reservering van een NS- en 
metrotracé langs Diemen-Noord merken wij op dat wij rekening 
blijven houden met railinfrastructuur op deze plaats. Gelet op de 
aansluiting op de bestaande railinfrastructuur is er in onze ogen ook 
geen goed alternatief denkbaar. Het tracé dient te worden 
beschouwd als indicatief. Te zijner tijd zal er voor definitieve 
besluitvorming nadere studie nodig zijn en voor zware rail ook opname 
in het derde Structuurschema Verkeer en Vervoer. Daarnaast dient voor 
zware rail ook nog een MER te worden opgesteld. Dan zullen de 
noodzaak, rentabiliteit, uitvoeringsvorm en milieu-effecten (waaronder 
geluidshinder) ter discussie staan.
   Een partiële herziening van het streekplan voor het grondgebied 
van Diemen is op dit moment niet noodzakelijk. Het vigerende 
streekplan houdt rekening met railinfrastructuur. Een reservering voor 
een HSL-tracé over de Diemerzeedijk is niet aan de orde, 
evenmin als een
(spoor)wegverbinding tussen Muiden en Almere.

   6.1.10.3.   Fietsontsluiting.

   In de ontwerp-Structuurplanuitwerking IJburg zijn voorstellen voor 
fietsverbindingen aangegeven. De exacte ligging en uitvoering van de 
verschillende fietsverbindingen zal nader worden uitgewerkt. Er wordt 
van uitgegaan dat in ieder geval de verbindingen met Diemen-Noord, het 
Zeeburgereiland en het PEN-eiland, al of niet gecombineerd met weg- 
en/of railinfrastructuur als vaste oeververbinding, zullen worden 
uitgevoerd.

   6.1.10.4.   Wegverbinding met Almere.

   Een eventuele wegverbinding tussen Amsterdam en Almere is in het 
kader van ROM-project IJmeer nader onderzocht. Daarbij is vastgesteld 
dat deze verbinding hoofdzakelijk een lokale betekenis heeft. Gezien de 
verkeerseffecten en de effecten op het IJmeer is naar aanleiding daarvan 
besloten geen reservering voor een hoofdwegverbinding tussen IJburg en 
Almere op te nemen.

   6.1.10.5.   Financiering.

   De constatering dat een metroverbinding tussen Amsterdam-Centraal 
Station en IJburg (de IJrail) eigenlijk eerder gereed zou moeten zijn, 
onderschrijven wij. Er is echter op dit moment door het rijk te weinig 
geld beschikbaar gesteld om alle wensen te realiseren.
   In samenwerking met het rijk verricht de gemeente Amsterdam 
onderzoek naar de mogelijkheden te voorzien in goed openbaar vervoer, 
waarbij de financile kaders sterk bepalend zullen zijn.
   Vooralsnog heeft een metro/sneltramverbinding tussen IJburg en 
Amsterdam-Centraal Station (IJrail) de voorkeur. In verband met de 
fasering van de aanleg van de openbaar-vervoerinfrastructuur bestaat 
de mogelijkheid om in plaats van de metroverbinding tussen IJburg en 
Amsterdam-Centraal Station te kiezen voor een tramverbinding. 
Voorwaarde daarvoor is wel dat deze, bij de aanleg van de tweede fase 
van IJburg, gecombineerd wordt met minimaal een metroverbinding met 
Diemen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een opwaardering op 
termijn van de tramverbinding naar het Centraal Station tot sneltram- of 
metrokwaliteit.
   Overigens is het niet zo dat door het ontbreken van voldoende middelen 
voor het openbaar vervoer de tweede wegontsluiting nodig is. Bij de 
verkeersprognoses is uitgegaan van de IJrail. De wegenstructuur en 
dimensionering zijn daarop gebaseerd.

   6.1.10.6.   Resultaat openbaar-vervoerplannen.

   Bij de prognoses, waarbij is uitgegaan van een metro (IJrail) richting 
Centraal Station en een metroverbinding richting Diemen-Zuid, zal de 
modal split ruim 40% bedragen. Zonder de tak naar het zuiden en bij een 
minder geslaagd verkeer- en vervoerbeleid is dit ruim 30%. Ten opzichte 
van eerdere door de gemeente afgegeven taakstellingen is dit wellicht 
enigszins teleurstellend, maar wel realistischer. Aangezien adequaat 
openbaar vervoer wordt gerealiseerd, is het niet nodig op dit moment 
andere cijfers te hanteren. Het verhogen van deze modal split door 
middel van het niet aanleggen van de tweede wegontsluiting staan wij 
niet voor; uit veiligheidsoverwegingen is een tweede wegontsluiting 
voor IJburg noodzakelijk.

   6.1.11.   Financiën.

   Milieufederatie Noord-Holland (GS en ons College), A.J. Cnoop 
Koopmans (GS en ons College), L. Vreeken (GS en ons College), J. 
Sarafopoulos-Krüse (ons College), A.M. Markenhof (ons 
College), Van der Vliet Maritiem (ons College), A. Bijleveld (GS), A. 
Hettinga (GS) en Vereniging tot Behoud van het IJsselmeer (GS).

   Samenvatting van de reacties.

   Het bouwen van IJburg is een financieel riskante zaak. Een 
financiële onderbouwing ontbreekt. Het geld kan beter aan 
andere zaken worden besteed.

   Commentaar.

   In het structuur- en streekplan wordt ruimte gereserveerd voor 
verwachte toekomstige ontwikkelingen.
   De haalbaarheid van IJburg is in voldoende mate onderzocht en 
aangetoond. De sanering van de Diemerzeedijk drukt niet in 
financiële zin op de ontwikkeling van IJburg. Ook het openbaar 
vervoer wordt uit andere bronnen gefinancierd. Hoewel het budget 
beperkt is, is de verwachting dat vanaf het begin van de aanleg van 
IJburg het gebied per rail kan worden ontsloten.
   Het zogenaamde "go/no go"-besluit (het besluit tot daadwerkelijke 
uitvoering van IJburg) wordt in september 1996 genomen op grond 
van onder andere de Nota van Uitgangspunten, het bestemmingsplan 
IJburg, eerste fase, en het op te stellen stedenbouwkundig programma 
van eisen voor de eerste fase (Haveneiland). Beide producten zijn 
voorzien van een financiële beschouwing waaruit de 
haalbaarheid en de te nemen financiële risico's kunnen worden 
afgeleid.

   6.1.12.   Kwaliteit.

   Milieufederatie Noord-Holland (GS en ons College) en Vereniging tot 
Behoud van het IJsselmeer (GS).

   Samenvatting van de reacties.

   IJburg dreigt een slaapstad te worden, omdat werkgelegenheid niet 
meekomt en is gesitueerd in de onaantrekkelijke omgeving van de UNA- 
centrale. Vanwege de hoge kosten valt te vrezen voor een gebrekkige 
kwaliteit van de woonwijk.

   Commentaar.

   Het is zeker niet de bedoeling om IJburg als nieuwe stadswijk uitsluitend 
met woningen te ontwikkelen. Er is dan ook ruimte voor 7000 arbeids- 
plaatsen opgenomen.
   IJburg is gesitueerd in de omgeving van de UNA-centrale, maar dat wil 
niet zeggen dat de omgeving van IJburg in haar geheel onaantrekkelijk is. 
Juist door de ligging in en het raakvlak met de natuur en het water kan een 
stedelijk milieu van bijzondere kwaliteit worden gecreëerd.
    De uitstoot van de UNA-centrale naar de lucht heeft geen directe 
gevolgen voor de luchtkwaliteit in IJburg vanwege de schoorsteenhoogte. 
De uitstoot naar het water is wel van invloed op IJburg en de directe 
omgeving. Het koelwater van de centrale is wel schoon, maar warm. 
De milieuvergunning van de centrale verbindt die lozingen aan strikte 
voorwaarden, met de bedoeling milieuschade en overlast te voorkomen. 
Om extra zekerheid te verkrijgen over de consequenties in relatie tot 
IJburg, wordt op dit moment diepgaand onderzocht wat de ecologische 
gevolgen van de lozingen kunnen zijn.
   Ook wordt onderzocht, of het omkeren van de koelwaterstroomrichting 
een verbetering van de situatie kan betekenen. Waarschijnlijk is de bouw 
van een koeltoren niet nodig.

    6.1.13.   De inrichting van IJburg.

   Milieufederatie Noord-Holland (GS en ons College), rijksconsulent 
Ministerie van Economische Zaken ons College, Kamer van 
Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam ons College, 
Hoogheemraadschap Amstel en Vecht ons College, Nederlandse 
Omroep-Zendermaatschappij (GS), Centrale Dorpenraad Landelijk 
Noord (GS), Vereniging tot Behoud van het IJsselmeer (GS), Stichting 
Stedelijke Vraagstukken (GS) en Rijksplanologische Dienst - inspectie 
West (GS).

   Samenvatting van de reacties.

   Gevraagd wordt naar de ruimtelijke vertaling van de taakstelling van 
11.000 arbeidsplaatsen en benadrukt wordt het belang van de realisatie 
van voldoende werkgelegenheid in IJburg.
   Het plaatsen van windmolens op de strekdam zal mogelijk leiden tot 
problemen bij de ontvangst van radio-, televisie- en 
communicatiesignalen. Gevraagd wordt de wettelijke geluidsnormen 
binnen de woonwijk te handhaven.
   Ten behoeve van IJburg worden (geluids)normen opzij gezet waarbij, 
voor de langs de hoofdassen te bouwen woningen, al een ontheffings- 
procedure gestart is voor een waarde van 60 dB(A). Op langere termijn 
kan doorgroei van IJburg leiden tot een buitengewoon hoge 
geluidsbelasting voor de woningen in de eerdere fasen. Gevraagd wordt 
de wettelijke geluidsnormen binnen de woonwijk te handhaven.
   De woonwijk heeft geen toekomstwaarde indien er niet wordt uitgegaan 
van duurzaam bouwen.
   De oppervlakten en percentages water, zoals vermeld op blz. 34 van
de ontwerp-Structuurplanuitwerking IJburg (programma per deelgebied), 
zijn indicatief. In werkelijkheid zijn zij afhankelijk van de inrichting van 
het waterhuishoudkundig systeem.

   Commentaar.

   6.1.13.1.   Arbeidsplaatsen.

   De genoemde 11.000 arbeidsplaatsen, waar in de ontwerp-structuurplan- 
uitwerking en het ontwerp-streekplan rekening mee wordt gehouden, 
hebben betrekking op het Zeeburgereiland èn IJburg, eerste en 
tweede fase. Dit aantal arbeidsplaatsen is indicatief en komt voort uit 
de wens te komen tot een zekere functiemenging. Alleen op het 
Zeeburgereiland wordt met een apart bedrijventerrein rekening gehouden. 
Voor het overige zullen de arbeidsplaatsen met name worden gesitueerd 
in (commercile) voorzieningencentra nabij de openbaarvervoerhalten.
   Verder wordt kleinschalige bedrijvigheid gestimuleerd in bedrijfs- 
verzamelgebouwen en/of gecombineerd met andere functies, zoals wonen.
    Of een aantal van 11.000 arbeidsplaatsen haalbaar is, zal moeten 
blijken bij verdere uitwerking in de stedebouwkundige plannen voor het 
Zeeburgereiland en IJburg, eerste en tweede fase.

   6.1.13.2.   Windmolens.

   Bij de uitwerking en inrichting van IJburg zullen de
plaatsingsmogelijkheden van windmolens verder worden onderzocht. 
Uiteraard zal dan rekening dienen te worden gehouden met mogelijke 
verstorende invloeden op het gebied van radio-, televisie- en 
telecommunicatiesignalen.

   6.1.13.3.   Geluidshinder.

   Vanwege de compacte wijze van aanleg en zuinig ruimtegebruik zal 
niet volledig kunnen worden voorkomen dat in een aantal gevallen op 
het gebied van geluidshinder situaties zullen ontstaan die, 
milieuhyginisch gezien, niet optimaal zijn. Milieuhygiënische 
streefwaarden zijn en blijven uitgangspunt, waarbij de wettelijke 
grenswaarden als een absolute bovengrens gelden en zullen worden 
gehanteerd.
   In principe zullen woningen dienen te voldoen aan de
voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder van 50 dB(A) voor 
wegverkeerslawaai. In die gevallen waarin dit redelijkerwijs onhaalbaar 
is, kan ontheffing worden verleend.
   Ontheffingverlening tot een waarde van 60 dB(A) voor weg- 
verkeerslawaai behoort tot de wettelijke mogelijkheden, mits een 
geluidsniveau van 35 dB(A) binnen in de woningen niet wordt 
overschreden.
   Ten aanzien van de ontheffingverlening voor een eventuele derde fase 
van IJburg kunnen thans geen uitspraken worden gedaan, daar de 
verstedelijkingsvisie zich beperkt tot het afbouwen van IJburg tot een 
omvang van maximaal 18.000 woningen. Daarnaast is moeilijk te 
overzien hoe de stand der techniek en de wet- en regelgeving rond 
geluidshinder zich tot die tijd zullen ontwikkelen.

   6.1.13.4.   Duurzaam bouwen.

   Mede in het kader van het project Kwaliteit op Locatie, waarin de 
gemeente Amsterdam samenwerkt met het Ministerie van 
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, wordt 
onderzocht op welke wijze er in de nieuwe woonwijk vorm kan 
worden gegeven aan duurzaam bouwen. Ook wordt nagegaan, of 
het mogelijk is een deel van de nieuwe woonwijk autoluw te maken.
   Het meegeven van een goede toekomstwaarde voor IJburg is 
voortdurend een aandachtspunt voor de gemeente. Er wordt ingezet op 
een hoge kwaliteit van het plan, van de woningen en het landschap. 
Sommige zaken die de kwaliteit bepalen, zijn door de gemeente vooraf 
te sturen. Zonne- energie is een van de onderdelen die de gemeente in 
IJburg wenst toe te passen. De medewerking van de marktpartijen is 
daarbij wel onontbeerlijk. Het Milieuprestatiesysteem (MPS) dat nu 
door de gemeente wordt ontwikkeld, moet veel van dit soort 
milieukwaliteitsmaatregelen stimuleren. Het MPS is een systeem 
waarbij gemeente en marktpartijen uit een lange lijst maatregelen 
kunnen kiezen, onder de voorwaarde dat ze een minimumaantal 
"milieupunten" behalen. Dat kan betekenen dat hier en daar zonne-
energie wordt gekozen, maar ook andere milieumaatregelen zijn 
mogelijk (en belangrijk). Veel details in (milieu)maatregelen (zoals 
zonne- energie) behoeven in dit stadium nog niet te worden ingevuld. 
Een gefaseerde invulling blijft mogelijk. IJburg wordt deel-voor-deel 
ontwikkeld. Voor elk deel kan dus de laatste stand van de techniek 
worden ingezet. Het MPS wordt daarom ook bij elk nieuw te 
ontwikkelen deel opnieuw bekeken en "herijkt". Het al of niet toepassen 
van elektrische auto's is niet iets wat een gemeente vooraf kan 
benvloeden.

   6.1.13.5.   Programma.

   Op blz. 34 van de ontwerp-Structuurplanuitwerking IJburg (programma 
per deelgebied) zijn maxima weergegeven voor de oppervlakten en 
percentages water. In de ontwerpfase is enige variatie mogelijk. 
   6.1.14.   Begrenzing en omvang van IJburg.

   Gemeente Muiden (GS en ons College), Koninklijk Nederlands 
Watersport Verbond (GS en ons College), Milieucentrum Amsterdam 
(GS en ons College), Stichting Stedelijke Vraagstukken (GS en ons 
College), Stichting Durgerdam/Boos op Nieuw Oost (GS en ons College), 
A.J. Cnoop Koopmans (GS en ons College), Van der Vliet Maritiem (ons 
College), Centrale Dorpenraad Landelijk Noord (GS) en Gewest Gooi- en 
Vechtstreek (GS).

   Samenvatting van de reacties.

   Diverse reclamanten denken dat IJburg na de tweede fase zal blijven 
doorgroeien. Dit stuit op uiteenlopende bezwaren. Verdergaande 
bebouwing geeft een onaanvaardbare ecologische en ruimtelijke 
aantasting en is in strijd met het regioperspectief van het Gewest Gooi 
en Vechtstreek. Eventuele verdere doorgroei van IJburg zal de wegen 
en woningen in de eerste fasen te hoog belasten.
   Het Gewest Gooi en Vechtstreek, de Stichting Stedelijke Vraagstukken 
en de recreatievertegenwoordigers spreken de voorkeur uit voor 
verstedelijkingsvariant III uit het MER IJburg, tweede fase. De gemeente 
Muiden vindt dat moet worden gekozen voor een variant die de oude 
gemeentegrens niet overschrijdt.
   De omvang van IJburg dient beperkt te blijven tot 660 ha en 18.000 
woningen.
   Er moet één plan komen voor beide fasen.
   Het Milieucentrum Amsterdam is verbaasd over het hanteren van 
verschillende verstedelijkingscontouren in de diverse plannen en nota's. 
   Commentaar.

   6.1.14.1.   Verdere doorgroei van IJburg na de tweede fase. 
   Op dit moment is er in brede kring overeenstemming over de eerste en 
tweede fase van IJburg. Over een mogelijke derde fase is geen 
overeenstemming.
   De provincie en de gemeente Amsterdam gaan ervan uit dat IJburg zal 
worden ontwikkeld overeenkomstig de plannen uit het ROM-project 
IJmeer. Ook de Nota van Uitgangspunten voor IJburg, eerste en tweede 
fase, volgt de voorstellen van dat project. Dit houdt in dat wordt 
uitgegaan van een planconcept dat in de ontworpen omvang een "af"-
concept is, een zelfstandige eenheid. Daarbij is uitgegaan van een omvang 
van ongeveer 660 ha en circa 18.000 woningen.
   Het wordt aan toekomstige besluitvormers voor rond het jaar 2000 
overgelaten om, op basis van de dan aanwezige prioriteiten, nieuwe 
keuzen te maken. Indien vastgesteld wordt dat uitbreiding van de 
woningvoorraad noodzakelijk is, zullen in een locatie-afweging alle 
daarvoor in aanmerking komende locaties worden bekeken. Het is 
waarschijnlijk dat daarbij ook een eventuele verdere uitbreiding van 
IJburg zal worden betrokken.
    Bij deze keuze moeten de uitkomsten van het monitoringprogramma, 
dat in het kader van het ROM-project IJmeer is opgezet, worden 
betrokken. Vandaar dat de planvorming vergroting van Ijburg 
planologisch niet onmogelijk kan maken.

   6.1.14.2.   Voorkeur voor een verstedelijkingsvariant.

   Mede aan de hand van het MER en de beschrijving van de drie daarin 
gehanteerde varianten en het meest milieuvriendelijk alternatief is in de 
nota van uitgangspunten een nieuw model ontwikkeld. Verwacht wordt 
dat een definitieve keuze voor het ontwerp van IJburg nog in 1996 zal 
worden gemaakt.
   De in het regioperspectief genoemde grens van de gemeente 
Amsterdam is per 1 januari 1995 aangepast met een nog niet 
gemeentelijk ingedeeld deel van het meer. De oude grens is daarmee 
niet meer actueel. De reden voor deze grenscorrecties betrof de wens, 
het IJmeer gemeentelijk in te delen. Hierdoor is een nieuwe situatie 
ontstaan, waarin Amsterdam IJburg binnen zijn nieuwe grenzen kan 
realiseren.

   6.1.14.3.   Afwijkende verstedelijkingscontouren.

   In de ontwerp-Structuurplanuitwerking IJburg zijn drie varianten voor 
IJburg gepresenteerd (het planalternatief met twee varianten). Deze 
varianten zijn in het MER IJburg, tweede fase, bestudeerd. Als resultante 
van de drie varianten is een omhullende verstedelijkingscontour bepaald, 
die tevens is vastgelegd in het Plan van Aanpak ROM-IJmeer. De 
gemeente Amsterdam heeft - na uitgebreide studie - een zoekgebied 
voor IJburg vastgesteld, dat deze verstedelijkingscontour iets overschrijdt. 
Van belang bij de gehanteerde varianten is de verhouding land/water, 
evenals de sturende ontwerpprincipes die aan de varianten ten grondslag 
liggen. Deze zijn onder andere de mate waarin het land het Ijmeer 
insteekt, een open of gesloten binnenmeer, de openbaar-
vervoerverbindingen en het al of niet bebouwen van de oergeul. De 
argumentatie en onderbouwing van de drie onderzochte varianten komt 
verder aan de orde in de aanvulling op het MER IJburg, tweede fase. 
Daarin is tevens het meest milieuvriendelijk alternatief gepresenteerd. 
Deze vierde variant is opgezet via optimalisering van de eerste drie 
varianten en aanlegopties. Ook de optelsom van deze vier varianten past 
binnen het weergegeven zoekgebied. Dit zoekgebied zal worden 
opgenomen in het structuurplan van Amsterdam. Daarbinnen zal het 
stedebouwkundig plan voor IJburg in principe gestalte krijgen.
    De provincie zal in dezen de omhullende contour uit het ontwerp- 
streekplan hanteren, namelijk de optelsom van drie in het MER Ijburg, 
tweede fase, gepresenteerde varianten (het planalternatief en de twee 
varianten).

   6.1.15.   Het planvormingsproces.

   Centrale Dorpenraad Landelijk Noord (GS) en gemeente Muiden (GS). 
   Samenvatting van de reacties.

   Reclamanten vinden dat de planvorming rond IJburg zeer
gecompliceerd 
is, zowel wat betreft de procedures van de verschillende plannen en 
nota's als wat betreft het doorgronden van de verschillende teksten. 
   Commentaar.

   Wij zijn ons er terdege van bewust dat er op het moment verschillende 
beleidsplannen betreffende IJburg in ontwikkeling zijn. Voor 
buitenstaanders is dit inderdaad onoverzichtelijk; daarom word hier nog 
even kort aangestipt aan welke plannen betreffende IJburg er 
momenteel wordt gewerkt en wat zij inhouden.
   Het gemeentelijk structuurplan en provinciaal streekplan zijn 
strategische plannen waarin in grote lijnen de ruimtelijke toekomst van 
Amsterdam voor de middellange termijn wordt geschetst. Genoemde 
plannen beogen op regionale en stedelijke schaal de voornemens inzake 
IJburg ruimtelijk mogelijk te maken. IJburg is opgeknipt in een eerste en 
tweede fase. De eerste fase is reeds in vermelde beleidsplannen 
opgenomen en is daarmee vigerend beleid. Ook heeft voor de eerste fase, 
220 ha land voor 8500 woningen, het ontwerp-bestemmingsplan in het 
voorjaar van 1995 ter visie gelegen.
   Ten behoeve van het ontwikkelen van uitgangspunten en
randvoorwaarden voor IJburg heeft de gemeente Amsterdam een 
ontwerp- Structuurplanuitwerking IJburg, tweede fase, ontwikkeld. 
Deze uitwerking is nu opgenomen in deze streekplanherziening. Met de 
opname in het structuurplan en het streekplan wordt de tweede fase van 
IJburg ook vigerend beleid.
   Het ROM-project IJmeer en het MER IJburg, tweede fase, moeten er 
onder meer voor zorgen dat bij de inpassing in het gebied de 
milieuschade zoveel mogelijk wordt beperkt.

   6.1.16.   Overige opmerkingen IJburg.

   Stichting Durgerdam/Boos op Nieuw Oost (GS en ons College), A. 
Bijleveld (GS en ons College), A.M. Markenhof (GS en ons College), 
Rijkswaterstaat Noord-Holland (ons College), Hoogheemraadschap 
Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier (ons College), 
Hoogheemraadschap Amstel en Vecht (ons College), Van der Vliet 
Maritiem (ons College), A. van der Vliet (ons College), A. Hettinga 
(GS), Gewest Gooi- en Vechtstreek (GS) en B.L. de Zwart (GS).

   Samenvatting reacties.

   Zandwinning in het IJsselmeer ten behoeve van de landaanwinning 
voor IJburg vernietigt de natuur en tast de waterkwaliteit aan.
    De nu gekozen oplossing voor sanering van de Diemerzeedijk is 
onvoldoende en vernietigt de aanwezige natuurwaarden. Bovendien 
gaat deze sanering ten koste van de Volgermeer.
   Gemist worden de fietsverbindingen naar IJburg.
   Het bestemmingsplan, eerste fase, is niet vier maanden na 
tervisielegging vastgesteld. De grenscorrectie voor Amsterdam in het 
IJsselmeer moet worden teruggedraaid.
   Nergens wordt aangegeven hoe gedupeerden van de plannen voor 
IJburg schadeloos zullen worden gesteld.
   Het Hoogheemraadschap Amstel en Vecht merkt op dat de arcering 
van IJburg (zie blz. 15 van de ontwerp-structuurplanuitwerking) ten 
opzichte van het vigerende Structuurplan (zie blz. 13 van het ontwerp-
Structuurplan 1994) uitgebreid is met een stuk water voor de 
Diemerdammersluis.
    Er zijn verschillende opmerkingen gemaakt over de kaarten en de 
bijbehorende teksten, opgenomen in de ontwerp-
Structuurplanuitwerking IJburg.

   Commentaar.

   6.1.16.1.   Zandwinning.

   Bij zandwinning wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het 
rijksbeleid. Het beleid van Rijkswaterstaat, directie Flevoland, biedt de 
mogelijkheid om het zand te betrekken uit de vaargeul tussen 
Amsterdam en Lelystad, en niet van verdere uitdieping van de 
zandwinputten bij Muiden. De effecten van deze uitdieping zijn 
meegenomen in de ontwerp- beleidsnota Oppervlaktedelfstoffenwinning 
wateren IJsselmeergebied 1990-1999 (1991). De effecten van 
ontgrondingen uit de Noordzee zijn meegenomen in de ontwerp-nota/
MER regionaal Ontgrondingsplan Noordzee (1990). Voorts verwijzen 
wij naar het onderdeel van het MER- IJburg/Nieuw-Oost, dat is 
opgesteld ten behoeve van de concessieaanvraag voor de landaanwinning 
van IJburg, eerste fase, en dat in het voorjaar van 1996 in procedure is 
gebracht.

   6.1.16.2.   Sanering Diemerzeedijk.

   Het saneren van de vuilstort op de Diemerzeedijk is vanuit 
milieuhygiënische overwegingen hard nodig. Het betreft 
één van de meest omvangrijke gevallen van 
bodemverontreiniging in Nederland. Sanering leidt tot een verlies 
van de huidige natuurwaarden, maar niet saneren leidt op termijn 
tot een steeds grotere vervuiling van land en water en is buitengewoon 
schadelijk voor natuur en mens.
   Sanering van de Diemerzeedijk zal plaatsvinden door de vervuiling te 
isoleren, een methode conform de Wet bodemsanering. Afgraving en 
schoonmaken van de verontreinigde grond worden vanwege de 
financiële consequenties niet reëel geacht. De keuze voor 
de methode van sanering staat los van de bouw van IJburg, maar heeft 
te maken met het grote aantal gevallen van bodemverontreiniging in 
Nederland.
   De sanering wordt niet na een bepaalde periode (enkele decennia) 
"herhaald", maar voortdurend zal aan de hand van controlemetingen 
worden getoetst, of een bepaald onderdeel aan vervanging toe is.
   De sanering van de Volgermeerpolder staat los van de sanering van 
de Diemerzeedijk. De prioriteitsvolgorde voor sanering wordt namelijk 
vastgesteld op basis van een aantal criteria. De Diemerzeedijk staat, 
vooral vanwege de aanleg van IJburg, hoog op de lijst.

   6.1.16.3.   Bestemmingsplanprocedure.

   Het is juist, dat een bestemmingsplan binnen vier maanden na de 
tervisielegging moet worden vastgesteld. Het betreft hier echter een 
termijn van orde. Indien voor de overschrijding plausibele redenen zijn 
aan te voeren, bestaan daartegen geen overwegende bezwaren.

   6.1.16.4.   Gemeente-indeling.

   Het zuidelijke gedeelte van het Markermeer is per 1 januari 1995 
ingedeeld bij de gemeenten Amsterdam, Muiden en Diemen. Het ging 
daarbij niet om een grenscorrectie, maar om gemeentelijke indeling van 
een gebied dat tot dusverre niet gemeentelijk was ingedeeld.

   6.1.16.5.   Schadeloosstelling.

   Er bestaat geen wettelijke regeling die bedrijven of particulieren 
schadeloos stelt voor winstderving ten gevolge van gewenste 
ontwikkelingen, vastgesteld in structuur- en streekplannen. Die 
toekomstige ontwikkelingen worden op den duur uitgewerkt in een 
bestemmingsplan. Bestemmingsplannen zijn juridisch bindend, en daar 
kan eventueel een schaderegeling (indien van toepassing) aan verbonden 
zijn. 
   6.1.16.6.   Kaart- en tekstredactie ontwerp-Structuurplanuitwerking 
IJburg.

   In het Structuurplan Amsterdam 1991 wordt IJburg aangegeven met
twee verschillende arceringen: één voor de eerste fase 
met een brede arcering "bestaande plannen" en één voor 
de tweede fase met een smalle arcering "te ontwikkelen plannen". In het 
structuurplan voor 1996 is er nog maar één arcering voor 
geheel IJburg: er zijn nu bestaande plannen voor het gehele gebied. Door 
veranderde inzichten is het maximaal te bouwen aantal woningen in de 
loop der tijd verlaagd van circa 23.000 naar ongeveer 18.000.
   Naar aanleiding van de opmerkingen over de kaarten en de bijbehorende 
teksten in de ontwerp-Structuurplanuitwerking IJburg, tweede fase, 
kunnen de volgende opmerkingen worden gemaakt.
   De grenzen van hoogheemraadschappen en boezemkeringen zijn in 
de ontwerp-structuurplanuitwerking globaal weergegeven. In het MER 
IJburg, tweede fase, deel I, bladzijden 26/27, is een grotere mate van 
detaillering gebruikt.
   De keersluis bij het Nieuwe Diep is aangegeven op blz. 19 van de
ontwerp-structuurplanuitwerking.
   Het deel van de Diemerzeedijk tussen het PEN-eiland en Muiden heeft 
geen hoge natuurwaarde toegekend gekregen op de kaart op blz. 27, 
omdat het desbetreffende gebied deel uitmaakt van de kruitfabriek bij 
Muiden.
    Op een aantal punten zijn de kaarten uit de ontwerp-structuurplan- 
uitwerking aangepast.
   Kaart Waterkering en waterhuishouding, blz. 19:
-  het tracé van de waterkering in Amsterdam-Noord is 
gecorrigeerd; 
-  de Diemerzeedijk is duidelijker aangegeven als hoofdwaterkering; 
-  de sluizen in de Diemerzeedijk ten behoeve van de koelwaterkanalen 
van de UNA zijn aangegeven.
   Kaart Waardevol gebied - landschapsvorming en cultuurhistorie, blz. 25: 
-  het fort Diemerdam is als waardevol object aangegeven.

   Aan de tekst over de hoogte van het zomer- en winterpeil van het water 
in het IJmeer is toegevoegd dat het hier om streefpeilen gaat.
    Bij de tekst op blz. 48 (grenzen van IJburg als stadslob) zijn bij de 
beschrijving van de grenzen aan de oostzijde geen milieuzoneringen 
aangegeven. Die komen op de desbetreffende kaarten aan de orde. 

   6.2.   Milieu-effectrapport IJburg, tweede fase.

   Gemeente Diemen (GS en ons College), gemeente Almere (GS en ons 
College), provincie Flevoland (GS en ons College), Milieucentrum 
Amsterdam (GS en ons College), Milieufederatie Noord-Holland (GS en 
ons College), Stichting Durgerdam/Boos op Nieuw Oost (GS en ons 
College), Rijkswaterstaat Noord-Holland (ons College), Groenen - 
afdeling Diemen (ons College), A. Hettinga (ons College), A.M. 
Markenhof (ons College), Vereniging tot Behoud van het Ijsselmeer 
(GS), Hoogheemraadschap Amstel en Vecht (GS), NS Reizigers (GS), 
Hoogheemraadschap Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier 
(GS), ANWB (GS), Werkgroep Amsterdam Noord - Groene Stad aan het 
Water (GS), Groenen - fractie Provinciale Staten van Noord-Holland 
(GS), Rijksplanologische Dienst - inspectie West (GS), Koninklijke 
Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniging (GS), Vereniging
Natuurmonumenten (GS), Recreatieschap Waterland (GS), Koninklijk 
Nederlands Watersport Verbond (GS).

   Samenvatting van de reacties.

   Reactanten menen dat het milieu-effectrapport (MER) onvoldoende 
basis vormt om de besluitvorming inzake IJburg op te baseren. Er zijn 
tekortkomingen gesignaleerd ten aanzien van:
-  het meest milieuvriendelijk alternatief;
-  de tweede wegontsluiting;
-  het Eilandenrijk;
-  de leemten in kennis;
-  vergelijkende milieu-effectrapportage;
-  onderzoeksvarianten;
-  het water;
-  de werkwijze;
-  compensatie;
-  recreatie;
-  fragmentering;
-  het studiegebied;
-  overige aspecten.

   6.2.1.   Meest Milieuvriendelijk Alternatief.

   Samenvatting van de reacties.

   In het MER is geen volwaardig milieu-alternatief ontwikkeld. Dit is in 
strijd met het Besluit MER. Voor zover het MER uitspraken bevat die 
gevolgen hebben voor de inrichting en de functie van het PEN-eiland en 
het UNA-terrein, zal nader overleg noodzakelijk zijn tussen alle 
betrokken partijen.

   Commentaar.

   In het MER IJburg, tweede fase, staan drie varianten voor IJburg met 
daarbij drie opties voor het land maken centraal. Naar aanleiding van 
advies van de Commissie voor de milieu-effectrapportage is een 
aanvulling op het MER gemaakt. Deze heeft extra ter visie gelegen. In 
deze aanvulling op het MER is een vierde variant bestudeerd: het meest 
milieuvriendelijk alternatief (MMA). Dit MMA is een alternatief model 
waarin een zo gunstig mogelijke combinatie van planelementen bijeen 
is gebracht. Op basis van de voorkeursvarianten en -opties en mogelijke 
effectverzachtende maatregelen zijn de varianten en opties 
geoptimaliseerd. Van hieruit is het MMA opgezet.
   Het MMA kent vier sturende principes. Uit zorg voor het aquatisch 
ecosysteem kent het MMA een open binnenmeer dat deel uitmaakt van 
het IJmeer en een watersysteem dat binnendijks "zelfverantwoordelijk" 
is. Ten tweede kent het alternatief een lossere planopzet, in de vorm 
van eilanden, om een optimale watercirculatie te bevorderen en 
rekening te houden met zichtlijnen over het water. Vervolgens kan 
door een compacte bouw zuinig worden omgegaan met energie en 
ruimte en het draagvlak voor het openbaar vervoer worden bevorderd. 
Ten slotte zal er geen land worden aangewonnen ter plaatse van de 
oergeul, ter bevordering van de watercirculatie en vermindering van 
het grondstoffengebruik.
    De omvang van IJburg, eerste en tweede fase, blijft gesteld op 660 
hectare (land en water).
   Als vervolg op het MER IJburg, tweede fase, zal naar aanleiding van 
mogelijke inrichtingsvoorstellen voor het PEN-eiland en het UNA-terrein 
nader overleg worden gevoerd met de betrokken partijen.

   6.2.2.   Verkeer en vervoer.

   6.2.2.1.   Tweede wegontsluiting.

   Samenvatting van de reacties.

   In het MER is de voorkeursvariant (G-oost) behandeld als mitigerende 
maatregel voor variant G. Dit is niet de juiste werkwijze. Variant G-oost 
dient volledig op milieu-effecten te worden onderzocht, waaronder de 
effecten op de natuurwaarden van het PEN-eiland en omgeving.
    In het MER is onvoldoende rekening gehouden met de functie van de 
Diemerdammersluis. Variant G-oost gaat over deze sluis.
   Gevraagd wordt naar de rol van het MER bij de keuze van het 
tracé. Er is gekozen voor de slechtst denkbare variant.
   Als voorkeursvariant voor Diemen-Noord wordt variant G 
geprefereerd boven de aangegeven variant C2. Een bos als buffer bij 
Diemen-Noord biedt geen compensatie voor de hier geplande 
recreatievoorzieningen. 
   Commentaar.

   Voortvloeiend uit de resultaten van het MER is tracévariant 
G-oost ontwikkeld als een beter inpasbare variant voor de 
oorspronkelijke variant G. In die zin is de variant te beschouwen als 
mitigerend.
   Desalniettemin hebben wij besloten, het MER ook op dit punt aan te 
vullen. Beschrijving en effecten van het G-oosttracé worden 
nauwkeuriger aangegeven in de aanvulling op het MER IJburg, tweede 
fase (deel II, bijlage 3).
   Vergeleken met de eerder onderzochte Gaasperdammer- en
Diemervariant komt de G-oostvariant ecologisch gezien gunstig naar 
voren. De Diem wordt niet aangesneden en de passage van het 
PEN-eiland wordt hoog (met een palenconstructie) genomen. De 
Diemerzeedijk loopt onder het viaduct door, waardoor de ecologische 
route intact blijft; en ondanks het feit dat de weg het PEN-eiland raakt, 
blijven de oeverzones intact.
    Variant G-oost houdt tevens rekening met de functie en de directe 
omgeving van de Diemerdammersluis. Het tracé is op het UNA-
terrein gelegen, direct ten oosten van het koelwaterkanaal. Daarbij wordt 
de cultuurhistorisch waardevolle boerderij Zeehoeve gespaard.
    Bij de keuze voor variant G-oost heeft het MER een belangrijke rol 
gespeeld. Daar waar verkeerskundig gezien de varianten bij Diemen 
(D- varianten) en bij het knooppunt Diemen (G-variant) gelijkwaardig 
zijn (met uitzondering van de effecten op het onderliggend wegennet), 
wees het MER in de richting van de varianten met aansluiting nabij het 
knooppunt. Wel is door ons bij de weging van verschillende aspecten de 
leefbaarheid zwaar gewogen.
   Abusievelijk is voor Diemen-Noord als 
wegverbindingsvoorkeursvariant ten aanzien van geluidshindervariant 
C (combinatievariant) aangegeven. Wel wordt impliciet in het MER 
IJburg, tweede fase, deel III, in de passage op blz. 86 aangegeven dat 
variant G (bij het knooppunt Diemen) in aanmerking kan komen als 
voorkeursvariant. In de desbetreffende passage wordt geconcludeerd 
dat de zogenaamde Diemen-varianten slecht scoren met betrekking tot 
de geluidshinder in Diemen-Noord.
   In het MER IJburg, tweede fase, deel III, worden de effecten van de 
externe ontsluiting van IJburg beoordeeld. Er zijn verschillende 
infrastructurele varianten voorgesteld. Voor alle Diemervarianten 
(D-varianten) geldt dat het voorstel voor de ruimtelijke opbouw van 
de Diemerpolder volgens het deelplan Diemerpolders en de varianten 
niet zijn te verenigen. Dit wordt veroorzaakt door het ruimtebeslag 
van de infrastructuur en het haaks op elkaar staan van de richting van de 
infrastructuur en de ruimtelijke opbouw van de Diemerpolder. Als effect- 
verzachtende maatregel, niet als compensatie, wordt voorgesteld 
ruimtelijke verdichting (bijvoorbeeld bos) te laten fungeren als buffer 
tussen Diemen- Noord en de infrastructuur.

   6.2.2.2.   Uitgangspunten verkeersmodel.

   Samenvatting van de reacties.

   De gemeente Diemen merkt op dat er een "worst-case"-scenario in de 
berekeningen van de verkeersmodellen ontbreekt. Zo wordt er geen 
rekening gehouden met de gevolgen van congestie op de A1/A10 voor 
het onderliggend wegennet buiten IJburg, de gevolgen voor het interne 
wegennet en de verkeersveiligheid in Diemen. Verder ontbreekt een 
aansluitingsvariant met een ondergrondse metroverbinding
IJburg-Diemen-Zuid en is niet vermeld dat bij variant D3 de halve 
aansluiting Diemen-Noord komt te vervallen. Aangezien de inrichting 
van IJburg onbekend is, kan worden getwijfeld aan een daling van het 
verkeersaanbod bij het verschuiven van de aansluiting langs Diemen-
Noord in westelijke richting. De opmerking dat de Weteringweg in 
Diemen alleen maar zal dienen voor industrieverkeer, is niet houdbaar.
   Er wordt verzocht om berekeningen van de autoritproductie zonder 
IJ-rail, gelet op de onzekerheden rond de aanleg.
   De indruk bestaat dat de verkeersintensiteiten tot 2005 niet geheel 
correct zijn. Het wordt niet geloofwaardig geacht dat een rechtstreekse 
tweemaal tweebaans aansluiting op de rijksweg A1 gunstig scoort in 
vergelijking met de indirecte varianten.

   Commentaar.

   Voor het MER IJburg, tweede fase, is gekozen voor een verkeersmodel 
voor het autoverkeer, waarbij op het omringend wegennet van Ijburg 
geen rekening is gehouden met capaciteitsbeperkingen. Reden is dat de 
uitkomsten met deze werkwijze een duidelijk beeld geven van de vraag. 
Daarmee kunnen uitspraken worden gedaan over de dimensionering van 
de wegen binnen IJburg, de benodigde profielen, alsmede betrouwbare 
gegevens ten behoeve van de verkeersintensiteitsberekeningen en de 
daarmee samenhangende akoestische consequenties.
   De verkeersintensiteiten op de rijkswegen zijn voor alle modellen, 
waar nodig, aangepast aan de maximumcapaciteit van de wegen; bij 
het nul-alternatief was dit verzuimd, zodat voor sommige wegvakken 
te hoge verkeersintensiteiten zijn opgenomen. De conclusies ten 
aanzien van de milieubelasting worden hierdoor overigens niet beïnvloed.
    De gevolgen van congestie op de rijkswegen A1/A10 voor het wegennet 
buiten IJburg zijn belicht aan de hand van het, ten tijde van het opstellen 
van het MER, bekende materiaal. Uitgangspunt daarbij is dat de 
desbetreffende rijkswegen "vol" zijn. Voor een verdere uitwerking 
worden de resultaten van de lopende CRAAG-studie afgewacht (MER 
IJburg, tweede fase, deel III, blz. 30). Voor Diemen is het interne 
wegennet apart in beschouwing genomen (afbeelding 2.4 en blz. 45). De 
conclusie dat de eerste fase van IJburg voor Diemen nauwelijks tot extra 
verkeer zal leiden, blijft gerechtvaardigd. Door de geringe stijging van 
het verkeer zal de verkeersveiligheid niet veranderen.
   Het MER speculeert niet op mogelijk maatschappelijke ontwikkelingen, 
maar gaat uit van geldend beleid en stand van zaken met betrekking tot 
de planontwikkeling ten tijde van het opstellen van het MER. Het beleid 
van de gemeente Amsterdam en het Regionaal Verkeers- en Vervoerplan 
van het Regionaal orgaan Amsterdam was op dat moment, en is nog 
steeds, dat voorwaarde voor de aanleg van IJburg een uitstekende 
bereikbaarheid met hoogwaardig openbaar (rail)vervoer is; daarom is 
in de gebruikte verkeers- modellen onverkort rekening gehouden met 
dit gegeven. Ook taakstellingen voor een hoog aandeel van het openbaar 
vervoer in met name de woonwerkrelaties zijn daarin verwerkt (de 
doelstellingenvariant). Om een beeld te krijgen van de autoritproductie 
in 2005, als alleen de afspraken met het rijk in het kader van de Vierde 
nota over de ruimtelijke ordening extra worden gehonoreerd, is gebruik 
gemaakt van de Actuele Basisvariant (zie verder MER IJburg, tweede 
fase, deel III, blz. 22 e.v.).
   Bij de onderzochte aansluitingsvarianten is geen ondergrondse 
metroverbinding tussen IJburg en Diemen-Zuid opgenomen, dit vanwege 
de technisch moeilijke uitvoerbaarheid en de extreem hoge aanlegkosten 
van die verbinding.
   Er zijn "modelmatig" drie mogelijke opties voor aanleg en drie 
varianten in hun onderlinge relaties op milieu-effecten onderzocht. 
Daarbij is alleen gekeken naar de verkeersstromen op de aan te leggen 
hoofdassen, omdat er nog geen ontwerp voorhanden is om op 
microniveau uitspraken te kunnen doen over bijvoorbeeld geluidshinder 
en luchtverontreiniging. Wel is onderscheid gemaakt tussen een 
zogenaamd kadeprofiel met eenzijdige bebouwing en een zogenaamde 
centrale-asprofiel met tweezijdige bebouwing. In de verkeersprognoses 
is overigens wel rekening gehouden met de mogelijke invulling van 
het gebied naar functies (wonen, werken, voorzieningen) en hun 
specifieke ritproductie.
   Uit het MER IJburg, tweede fase, deel III, paragraaf 7.2, blijkt 
weliswaar, dat na afweging van het milieu in ruime zin de varianten 
D3 of G de voorkeur genieten, maar alleen dan wanneer de 
voorgestelde mitigerende maatregelen in acht worden genomen. 
Uit het verkeers- onderzoek voor de tweede fase blijkt dat één 
enkele tweede wegontsluiting via het onderliggend wegennet niet 
zinvol wordt geacht, omdat er zo weinig autoverkeer is, dat aanleg 
niet rendabel is.
   Een combinatie van twee extra ontsluitingen via het onderliggend 
net scoort in ruime zin slechter dan één extra tweemaal 
tweebaans ontsluiting direct op de A1.
   Variant D3, een nieuwe aansluiting op de A1, wordt afgebeeld op 
blz. 9 van het MER. Op blz. 45 staat de beschrijving ervan. Daarbij 
wordt vermeld dat mogelijk de huidige halve aansluiting naar Diemen 
en de "Haarlemmermeer"-aansluiting bij de Weteringweg komen te 
vervallen. De bestaande parallelweg zal dan in de knoop geïntegreerd 
worden, waardoor de verkeersafwikkeling gewaarborgd blijft. De 
Weteringweg blijft belangrijk voor Diemen en een deel van de Bijlmer-
noord.
   Bij het verschuiven van de aansluiting langs Diemen-Noord (variant 
C1) in IJburg in westelijke richting treedt een vermindering van de 
verkeersbelasting op die route op. De reden hiervoor is dat een aantal 
autorelaties richting A10-zuid vanuit IJburg dan de A10-oost zal kiezen 
in plaats van de A1.

   6.2.2.3.   Railontsluiting.

   Samenvatting van de reacties.

   Verzocht wordt om een aanvulling op het MER met de Ijspoorlijn 
Amsterdam-Almere.

   Commentaar.

   Op dit moment is er in de planvorming geen sprake van een 
bovengrondse spoorverbinding tussen Amsterdam en Almere via Ijburg.
    Bij het opstellen van het MER is rekening gehouden met een 
ondergrondse reservering van de NS-Rail. Als een spoorwegexploitant 
met een concreet initiatief komt voor de uitvoering van een 
(ondergrondse) spoorweg via IJburg naar Almere, zullen de effecten 
daarvan aan de orde komen in een door de initiatiefnemer op te 
stellen milieu-effectrapport. 

   6.2.3.   Relatie met ontwerp van IJburg.

   Samenvatting van de reacties.

   Het model van een Eilandenrijk is substantieel afwijkend van de 
onderzochte varianten. Zo worden bijvoorbeeld de effecten op de 
waterhuishouding en het PEN-eiland niet in kaart gebracht.
    Het laten verdwijnen van de strekdam is in strijd met de aanbeveling 
uit het MER de strekdam te verbreden.

   Commentaar.

   De relatie tussen planvorming en MER is zeer expliciet aanwezig. De 
milieu-aspecten zijn in hoge mate geïntegreerd in de planvorming. 
Dit blijkt onder meer uit het voorstel om tijdens de planvorming een 
vrijwillige milieutoets in te bouwen, waarbij een externe commissie van 
deskundigen de plannen toetst op de milieu-effecten (het evaluerend 
ontwerpen). Het in de nota van uitgangspunten in ontwikkeling zijnde 
eilandenconcept is juist een voorbeeld van de wijze waarop het plan 
positief beïnvloed is door milieudoelstellingen.
   Overigens moet niet uit het oog worden verloren dat in het plantraject 
veel meer aspecten, waaronder financiën, een rol spelen dan in 
het MER en eventuele milieu-alternatieven. Het MER is geen plan, 
maar geeft een beschrijving van effecten.
   Geheel binnen de uitgangspunten van de ontwerp-Structuurplan- 
uitwerking IJburg wordt in de Nota van Uitgangspunten IJburg een 
nieuw model als plan ontwikkeld, dat deels kenmerken van de MER-
varianten bevat. Dat plan is het resultaat van een meer gedetailleerde 
afweging van alle aspecten die in de planvorming een rol spelen (dus 
niet alleen milieuaspecten).
   Om de waarde van het landschap en het uitzicht over het open water 
te behouden, is in het huidige in ontwikkeling zijnde model, de 
strekdam niet opgenomen in de plannen. Hiermee gaat inderdaad de 
mogelijkheid verloren om natuurbouw langs de strekdam te plegen.

   6.2.4.   Leemten in kennis en evaluerend ontwerpen.

   Samenvatting van de reacties.

   Het MER signaleert een behoorlijk aantal leemten in kennis, 
bijvoorbeeld ten aanzien van de waterhuishouding, het koelwater, 
de externe risico's en de geschiktheid van baggerspecie voor 
verondieping.
   Daarnaast zijn er ook nog leemten in kennis op het niveau van de 
inrichting van de stadslob. Er dienen aanvullende activiteiten te worden 
ontplooid.
   Het probleem van evaluerend werken is dat pas iets valt te evalueren 
als er eerst wordt gebouwd. Een beslissing over IJburg kan niet worden 
genomen zolang er nog zoveel leemten in kennis bestaan.

   Commentaar.

   Het MER voor de tweede fase van IJburg dient voor de vaststelling 
van de Structuurplanuitwerking IJburg en de partiële herziening 
van het Streekplan Amsterdam-Noordzeekanaalgebied. Het gaat om 
besluiten op strategisch planniveau waarbij vanzelfsprekend nog veel 
keuzen en onderwerpen in vervolgbesluiten nader moeten worden 
ingevuld.
    Dat betekent dat op dit moment nog veel onbekend is over de verdere 
ontwikkelingen en de nadere invulling van nu nog bestaande leemten in 
kennis. In het MER IJburg, tweede fase, is ernaar gestreefd, de complexe 
materie van de milieugevolgen van de aanleg van de tweede fase van 
IJburg in aansluiting op de eerste fase duidelijk te maken. 
Onbekendheden en onduidelijkheden zijn aangegeven in de diverse 
hoofdstukken over leemten in kennis. In de delen II en IV van het 
MER is voorgesteld, deze leemten op te heffen door middel van de 
methode van evaluerend ontwerpen. Kern daarbij is dat ontwerpstappen 
steeds worden gevolgd door een toetsing op ruimtelijke en 
milieu-effecten waaruit vervolgens weer lering kan worden getrokken 
in de volgende planvormingsstap. Het betreft leemten in kennis die 
slechts door middel van proefnemingen en monitoring geleidelijk aan 
kunnen worden ingevuld.
   In aansluiting hierop kan het Plan van Aanpak ROM-IJmeer worden 
genoemd.
   Het programma van IJburg vormt een integraal onderdeel van het 
Plan van Aanpak ROM-IJmeer. Reeds in een vroeg stadium van het 
ROM- project is het onvolledige inzicht in de werking van het 
aquatisch ecosysteem en de effecten van de ontwikkelingen in het 
IJmeer op dit systeem geconstateerd. Het opzetten van een 
monitoringsprogramma wordt daarom essentieel geacht.
   Met een dergelijk programma kan reeds op korte termijn meer 
duidelijkheid worden verkregen in de werking, de verbetering van het 
systeem, het aanslaan van de natuurontwikkeling/compensatiemaatregelen. 
Ook kan een aantal van de door de huidige MER's ingeschatte effecten 
van woningbouw, recreatie, koelwater en slibberging worden 
geëvalueerd. In een aantal gevallen kunnen op basis van het 
monitoringsprogramma leemten in kennis van de huidige MER's 
worden aangevuld, welke kunnen worden benut in het ontwerpproces 
van het evaluerend ontwerpen. 

   6.2.5.   Locatie milieu-effectrapport.

   Samenvatting van de reacties.

   Er heeft nooit een vergelijkend onderzoek plaatsgevonden waarin 
diverse locaties in en om Amsterdam op hun milieu-effecten zijn 
vergeleken. Er is ook geen behoefte aan extra woningbouw.

   Commentaar.

   Zie paragraaf 6.1.1.2.

   6.2.6.   Onderzoeksvarianten.

   Samenvatting van de reacties.

   Voor eventuele stedelijke ingrepen buiten het zoekgebied is een 
aanvullende MER noodzakelijk.

   Commentaar.

   Bij het ontwerpen van IJburg wordt rekening gehouden met het in het 
MER gehanteerde zoekgebied. Indien er plannen zullen worden gemaakt 
die buiten het zoekgebied vallen, zullen de richtlijnen worden gevolgd. 
Dit houdt in dat, indien noodzakelijk, er een aanvulling op het milieu- 
effectrapport volgt (zie ook paragraaf 6.1.14.3).

   6.2.7.   Water.

   Samenvatting van de reacties.

   Er ontbreekt een gedegen beschrijving en vergelijking van de 
waterhuishouding op IJmeerschaal. De constatering dat een streefbeeld 
ontbreekt, is niet juist. Zie het plan van aanpak.
   Gevraagd wordt naar een beschrijving van de effecten van de wijzigingen 
in de grondwaterhuishouding voor de bebouwing en de dijken op het 
"oude" land. Daling van de kruinhoogte van de dijken is uit 
waterkeringsoogpunt ongewenst. Via onderzoek moet zekerheid worden 
verkregen over het vermijden van het graven van meer diepe 
zandwinningsputten.
    Een eventuele aanmerking van het Markermeer als primaire 
gevarenbron heeft gevolgen voor de te hanteren veiligheidsnormen voor 
de IJburg omringende dijken.
   Opgemerkt wordt dat effecten van IJburg in relatie tot een kwalitatieve 
verbetering van het aquatisch ecosysteem in onvoldoende mate zijn 
uitgewerkt.
   Gevraagd wordt naar een beschrijving van de effecten van een 
afgesloten randmeer op de waterhuishouding en de waterkwaliteit. Er 
zijn grote hoeveelheden vliegas in het geplande randmeer.
   Gevraagd wordt naar de beschrijving van de waterkeringen in het MER 
en het behoud van de Diemerdammersluis, alsmede de kennis over het 
lozen van koelwater.

   Commentaar.

   Het ontbreken van een dynamische systeembeschrijving vormde een 
hindernis bij het opstellen van het MER IJburg, tweede fase; daarom is 
gekozen voor de methode van evaluerend ontwerpen. In de samenvattende 
beschrijving van de effecten in deel II wordt op blz. 75 geconstateerd dat 
de effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit gering zijn en dat de effecten 
wat betreft morfologie, waterbodem, stroming en golfslag niet van elkaar 
verschillen bij de drie varianten. Met betrekking tot de effecten op het 
aquatisch ecosysteem is de mate van beïnvloeding van ecotopen 
als afwegingscriterium gehanteerd, met alle onzekerheden en 
beperkingen vandien, omdat exacte informatie over de kwaliteit van 
de aanwezige biotopen niet beschikbaar bleek. In de uitwerking van 
het meest milieuvriendelijk alternatief is minimalisering van de invloed 
van het voornemen op de oppervlaktewaterkwaliteit, stroming en 
gevolgen voor het aquatisch ecosysteem opnieuw een belangrijk 
ontwerpcriterium.
    In het MER IJburg, tweede fase, deel II, worden de invloeden van de 
aanleg op de maaivelddaling en de grondwaterstand gegeven. Deze zijn 
van beperkte omvang.
   Er wordt geen aparte zandwinlocatie in het IJmeer gezocht voor de 
aanleg van IJburg. Het benodigde zand voor IJburg wordt eventueel 
verkregen door het uitdiepen van de vaargeul Amsterdam-Lelystad.
    Indien de wetgeving op het gebied van waterstaatkundige veiligheid 
voor het Markermeer/IJmeer gebied wijzigt, zal dit ook van invloed zijn 
op de aanleg van IJburg. Eventuele wijziging van veiligheidsnormen zal 
geen grote invloed hebben op de ontwerpen.
   Ten aanzien van de waterkwaliteit binnen het randmeer zijn voldoende 
mogelijkheden beschikbaar om deze kwaliteit voldoende te waarborgen.
    In het MER IJburg, tweede fase, deel I, paragraaf 2.3.4.1, worden de 
resultaten weergegeven van het onderzoek naar de gevolgen van de 
aanwezigheid van vliegas.
   Zowel in het MER Nieuw-Oost (1988), het MER Nieuw-Oost, eerste 
fase (1993), en het MER IJburg, tweede fase (1995), is een beschrijving 
te vinden van de watersystemen die van belang zijn voor het 
studiegebied. In het MER IJburg, tweede fase, deel I, zijn in afbeelding 
2.7 de belangrijkste waterhuishoudkundige elementen, zoals 
waterkeringen, sluizen en bemalingsgebieden, opgenomen. De 
Diemerzeedijk is als hoogwaterkering aangegeven 
(zie paragraaf 6.1.8.4). Voor de gevolgen van het lozen van koelwater 
zie paragraaf 6.1.8.3.

    6.2.8.   Werkwijze.

   Samenvatting van de reacties.

   Volgens het MER moet er worden gekeken naar de effecten van de 
gehele ingreep in het totale gebied. Dit gebeurt niet. Ook moet de 
effecten van het baggerspeciedepot, plannen voor de UNA-centrale, 
plannen voor het Zeeburgereiland en verdere uitbreiding richting 
Almere worden meegenomen.
   Het studiegebied moet worden vergroot om de effecten van verkeer, 
water en lucht goed in beeld te kunnen brengen.

   Commentaar.

   Om de in het ROM-project beoogde integraliteit en samenhang te 
waarborgen is onder andere de Gemeenschappelijke Visie ROM-IJmeer 
gehanteerd als kader voor dit MER. De Stuurgroep ROM-IJmeer heeft 
als taak het onderlinge verband tussen de m.e.r.-processen en de 
daarvoor benodigde deelstudies te bewaken (MER IJburg, tweede fase, 
deel I, blz. 3).

   6.2.9.   Compensatie natuurwaarden.

   Samenvatting van de reacties.

   Het MER wijst uit dat de schadelijke ingrepen, zowel kwantitatief als 
kwalitatief, onvoldoende worden gecompenseerd. Het MER verzuimt 
melding te maken van strijdigheid met het landelijk beleid en geeft een 
onjuiste interpretatie van het compensatiebeginsel waar het gaat om 
onomkeerbare ingrepen in kerngebieden van de ecologische 
hoofdstructuur. 
   Commentaar.

   Zie paragraaf 6.1.7.5.

   6.2.10.   Recreatie en scheepvaart.

   Samenvatting van de reacties.

   In het MER wordt ten onrechte gesteld dat het gebied en de oevers 
nauwelijks voor recreatie worden gebruikt. In het MER wordt ten 
onrechte beweerd dat water met een diepte van minder dan 2 meter niet 
bevaarbaar is.
   Het MER moet ook aandacht besteden aan de aantasting van de 
recreatieve ruimte en aan het verhoogde risico voor recreatie- en 
beroepsvaart. De risico-contouren van de vaargeul Amsterdam-Lelystad 
zijn niet bekend, terwijl zij wel invloed hebben op het ontwerp van 
IJburg. Het MER geeft de openstelling van de Schellingwouderbrug 
onjuist aan. 
   Commentaar.

   Door de zeer geringe diepte en de geïsoleerde ligging is het 
gebied waar IJburg is gepland, op dit moment extensief in gebruik voor 
de watersport. Hetzelfde geldt, in mindere mate, voor de zone langs de 
Waterlandse kust.
    Het MER IJburg, tweede fase, deel I, blz. 13, vermeldt dat "de oevers 
van het Buiten-IJ/IJmeer slechts beperkt toegankelijk, onaantrekkelijk of 
niet ingericht zijn voor de recreatie". Met het woord "beperkt" wordt 
gedoeld op de delen van de oevers tussen het PEN-eiland en de stad, het 
Zeeburger- eiland, de IJdoornpolder en de strekdam. Hoewel het 
studiegebied wat betreft de eerste fase van IJburg goed toegankelijk is, 
geldt dat niet voor de tweede fase. Het oostelijke deel van het 
studiegebied wordt in mindere mate dan het westelijke deel gebruikt 
voor de waterrecreatie.
    Op blz. 25 van het MER IJburg, tweede fase, deel IV, wordt vermeld 
dat water met een diepte van meer dan twee meter in potentie voor de 
recreatievaart bevaarbaar is. Deze bewering houdt niet in dat water met 
een diepte van twee meter of minder in het geheel niet bevaarbaar is. 
Dit zal mede afhangen van de diepgang van de vaartuigen.
   De omvang en de wijze van natuurontwikkeling voor de Waterlandse 
kust zijn nog niet bepaald. Bij de vaststelling hiervan zal zeker het 
belang van de recreatie meewegen. Het is niet uitgesloten dat een vorm 
wordt gevonden die de bevaarbaarheid met platbodems niet in de weg 
staat.
    In de plannen wordt ervan uitgegaan dat zoveel als mogelijk een 
combinatie van beroepsvaart en recreatievaart moet worden voorkomen. 
In elk geval blijft voldoende ruimte buiten de vaarroute beschikbaar 
voor de recreatie.
   In het MER IJburg, tweede fase, deel II, blz. 83, staat aangegeven dat 
een aandachtszone van 40 meter (inmiddels 50 meter) van de rand van 
de vaarweg wordt aangehouden. Indien er sprake is van het realiseren 
van gevoelige bestemmingen binnen deze afstand, dient het individuele 
risico te worden bepaald. Aangezien deze afstand groter is, kan worden 
afgezien van deze berekening. Dit beleid is ontleend aan de concept-
brief Risicobeoordeling vervoer van gevaarlijke stoffen van het 
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 
en van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Hierin wordt onder 
meer voorgesteld langs gevaarlijke-stoffenroutes over water op basis van 
de 10-6-contour over een maximale afstand van 50 meter vanaf de rand 
van de route tot de gevoelige bestemming ruimtelijke beperkingen op te 
leggen.
    In eerste instantie is de externe veiligheid met betrekking tot het 
Buiten IJ als leemte in kennis in het rapport opgenomen, omdat ten 
tijde van het opstellen van het rapport het beleid met betrekking tot 
gevaarlijke- stoffenvervoer over water middels verschillende 
proefprojecten, zoals het Amsterdam-Rijnkanaal en het Binnen IJ, 
in ontwikkeling was. Tijdens dit proces ontstond steeds meer 
duidelijkheid omtrent dit beleid. Dit is ook de reden dat er geen 
risicocontour is bepaald. Bovendien bleek dat de intensiteit van schepen 
met gevaarlijke stoffen op het Buiten IJ aanzienlijk lager is dan de 
intensiteit op het Binnen IJ.
   Abusievelijk wordt in het MER, deel I, blz. 13, beweerd dat de 
Schellingwouderbrug slechts eenmaal per uur voor de recreatievaart 
geopend wordt. Dit moet driemaal per uur zijn.

    6.2.11.   Ecologische verbindingszone.

   Samenvatting van de reacties.

   Bij de beschrijving van de natuurwaarden ontbreekt het grote kader 
van de ecologische hoofdstructuur.

   Commentaar.

   Zie paragraaf 6.1.7.2.

    6.2.12.   IJdoornpolder.

   Samenvatting van de reacties.

   Er ontbreekt een gedegen beschrijving van de natuurwaarden van de 
IJdoornpolder.

   Commentaar.

   De polder IJdoorn wordt vermeld in het MER IJburg, tweede fase, 
deel I, blz. 40, onder de kop "watervogels". De polder wordt genoemd in 
verband met het belang ervan voor rietvogels. Tevens wordt de polder 
genoemd in het MER, deel IV, blz. 16.

    6.2.13.   Weergave in het MER.

   Samenvatting van de reacties.

   Op de kaart op blz. 45 van het MER ontbreekt het fort bij Muiden. 
   Commentaar.

   Op afbeelding 2.13 (De stelling van Amsterdam), MER IJburg, tweede 
fase, deel I, is het fort bij Muiden per ongeluk weggelaten. Wel staat het 
fort in het schema in dezelfde afbeelding waarin de sectoren van De 
Stelling worden aangegeven.

    6.2.14.   Begrenzing en omvang IJburg.

   Samenvatting van de reacties.

   In het MER wordt ten onrechte met geen woord gerept over eventuele 
fasen 3, 4 of 5 en de eventuele oeververbinding met Almere. Binnen 
andere kaders wordt daar wel over gesproken. In de ontwerp-structuurplan-
 uitwerking en het MER wordt zonder motivering van de omhullende 
verstedelijkingscontour uit het ontwerp-Structuurplan 1994 afgeweken 
en wordt deze opgerekt. Er wordt een voorkeur voor variant drie
uitgesproken. 
   Commentaar.

   Zie paragraaf 6.1.14.1.

    6.2.15.   Overig.

   Samenvatting van de reacties.

   Voor de zuivere toepassing van de MER-richtlijnen dient het nul- 
alternatief te worden gekozen.

   Commentaar.

   Ter kennisgeving aangenomen.

   6.3.   Natuurontwikkeling Waterlandse kust.

   Gemeente Almere (GS en ons College), Vereniging Natuurmonumenten 
(GS en ons College), Werkgroep Amsterdam Noord - Groene Stad aan het 
Water (GS en  ons College), Stichting Durgerdam/Boos op Nieuw Oost 
(GS en ons College), A.J. Cnoop Koopmans (GS en ons College), J. 
Sarafopoulos-Krüse (GS en ons College), L. Vreeken (GS en ons 
College), L. ten Wolde (GS en ons College), T.J.G. ten Wolde-Ketel (GS 
en ons College), A. Bijleveld (GS en ons College), A. Hettinga (GS en 
ons College), Koninklijk Nederlands Watersport Verbond (GS), 
Milieufederatie Noord-Holland (GS), Milieucentrum Amsterdam (GS), 
Vereniging Natuurmonumenten (GS), Hoogheemraadschap Uitwaterende 
Sluizen in Hollands Noorderkwartier (GS), ANWB (GS), A.M. 
Markenhof (GS), Recreatieschap Waterland (GS), Rijksplanologische 
Dienst - inspectie West (GS), L. Vreeken (GS), B.L. de Zwart (GS).

   Samenvatting van de reacties.

   Diverse reclamanten wijzen erop dat natuurontwikkeling langs de 
Waterlandse kust zowel kwalitatief als kwantitatief onvoldoende 
compensatiemogelijkheden voor de aanleg van IJburg geeft. Dit wordt 
bevestigd door het MER. Volgens het Structuurschema Groene Ruimte 
is compensatie verplicht in dit kerngebied van de ecologische 
hoofdstructuur. De provincie en gemeente moeten hieraan voldoen.
   Gezien de leemten in kennis is nog zeer weinig te zeggen over het 
succes van compensatie.
   Er moeten wellicht meer compensatiemogelijkheden in een ruimere 
omgeving worden gevonden.
   De toename van allerlei soorten van recreatie in het IJmeer veroorzaakt 
extra druk op het gebied voor de Waterlandse kust en schade aan de 
natuur die niet wordt gecompenseerd. Ook de aanleg van de tweede 
wegontsluiting wordt niet gecompenseerd.
   Compensatie moet buiten een ecologisch kerngebied plaatsvinden. 
Anderen vinden de term compensatie misplaatst. Op de ene plek natuur 
weghalen door aanleg van IJburg en die creëren op een plaats 
voor de Waterlandse kust waar al natuur is, is geen compensatie. Er 
wordt geen rekening gehouden met het vigerend beleid voor de 
Waterlandse kust.
    Tegen de grootschalige natuurontwikkeling langs de Waterlandse 
kust zijn verder nog de volgende bezwaren ingebracht:
-  zij veroorzaakt visuele aantasting van de Waterlandse Zeedijk als
    cultuurhistorisch monument;
-  zij gaat ten koste van de watersport-/recreatiemogelijkheden; 
-  natuurgerichte acties in het IJsselmeer moeten gezamenlijk uitgevoerd
    worden, niet versnipperd
-  zij veroorzaakt een langdurige verstoring van het aquatisch milieu;
-  er treedt biotoopverlies op voor soorten van diep water (250 ha);
-  het MER IJburg, tweede fase, had het streefbeeld van het Markermeer
    kunnen gebruiken voor het IJmeer;
-  er is niet bekend, of het vrijkomende slib voldoende en geschikt is voor
    natuurontwikkeling;
-  het is om verschillende redenen nog te vroeg om te kiezen voor
    verondieping.
   Ten slotte zijn er enige opmerkingen ingebracht naar aanleiding van het 
MER IJburg, tweede fase, deel IV, Natuurontwikkeling Waterlandse kust. 
   Commentaar.

   6.3.1.   Compensatie en het Structuurschema Groene Ruimte. 
   Zie paragraaf 6.1.7.5.

   6.3.2.   Compensatie in de ruimere omgeving.

   Bij het zoeken naar compensatie van natuurwaarden zijn het oppervlakte 
aan en de kwaliteit van natuurwaarden op de plaats van IJburg als basis 
voor de compensatie gebruikt. Wij zijn van mening dat realisatie van de 
huidige plannen voldoende compensatie biedt voor de natuur die bij de 
bouw van IJburg zal verdwijnen.
   Uiteraard kan pas achteraf worden bezien, of deze compensatie 
effectief 
is geweest. Hiertoe is een speciaal monitoringprogramma opgesteld. 
      Indien blijkt dat de natuurontwikkelingsplannen voor de Waterlandse 
kust en de zuidelijke IJmeerkust minder effect hebben dan verwacht, zal 
worden gezocht naar aanvullende compensatiemogelijkheden. Ook in en 
rond IJburg kunnen compenserende maatregelen worden getroffen.
   Zo wordt in het MER gedacht aan compensatie door het versterken van 
bestaande natuurwaarden. Daarbij gaat het om het PEN-eiland en 
aandacht voor natuurwaarden bij de herinrichting van de Diemerzeedijk. 
Tevens zal door de aanleg van IJburg het areaal aan oevers toeneemt. 
Delen van het gebied van IJburg zullen zodanig ingericht worden dat ze 
ruime ontwikkelingskansen bieden aan allerlei vogels, waardoor de 
diversiteit aan biotopen stijgt.

   6.3.3.   Voorgesteld beleid en wenselijkheid compensatie. 
   Door de aanleg van IJburg gaan er belangrijke fourageergebieden in het 
IJmeer verloren. Aangezien het IJmeer een waterrijk gebied is dat van 
internationale betekenis is voor watervogels, is het noodzakelijk het 
verlies van de aanwezige waarden (kwalitatief) te compenseren.
   Dit deel van de natuurontwikkeling langs het IJmeer kan daarom niet 
los worden gezien van de bouw van IJburg. Daarnaast was natuur
ontwikkeling in het Natuurbeleidsplan van het rijk al aangekondigd.
   Op de locaties waar natuurontwikkeling wordt voorgesteld, bevinden 
zich reeds natuurwaarden. Door het aanbrengen van genuanceerde, maar 
wel belangrijke, verschillen in de onderwaterwereld kan de kwaliteit van 
deze natuurwaarden worden verhoogd. Dit kan voor de Waterlandse kust 
bijvoorbeeld door het aanleggen van een langgerekte (onderwater)dam, 
waardoor een luwtegebied kan ontstaan. De toename in rust, doorzicht 
en groei van waterplanten zullen ten goede komen aan grotere aantallen 
en meer soorten watervogels dan thans het geval is. Ook de meer 
kwetsbare soorten zullen van deze plannen profiteren. Deze plannen 
zijn opgenomen in het Plan van Aanpak ROM-IJmeer, dat uitgaat van 
het creëren van voorwaarden ter bevordering van de spontane 
verdere ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden.
   De natuurontwikkelingsmaatregelen zullen onder water worden 
genomen, waardoor het landelijk karakter van het gebied ongeschonden 
blijft. Het blijft zonder meer mogelijk de dijk varend en fietsend te 
bekijken. Het open cultuurlandschap zal met deze plannen niet of 
nauwelijks worden verstoord. 
   6.3.4.   Keuze voor de techniek van natuurontwikkeling. 
   Er zijn verschillende ideeën aangaande natuurontwikkeling voor 
de Waterlandse kust. Een van die ideeën is moerasontwikkeling. 
Aangezien het IJmeer echter, evenals de rest van het IJsselmeer, een 
onnatuurlijke peildynamiek heeft (in de zomer een hoog en in de winter 
een laag peil), wordt moerasontwikkeling niet als een kansrijke
natuurontwikkelingsmaatregel gezien. Mede ook vanwege de cultuur- 
historische waarden is in het ontwerp-streekplan de voorkeur voor 
andere vormen van natuurontwikkeling uit het Plan van Aanpak ROM-
IJmeer overgenomen. Uit het Plan van Aanpak ROM-IJmeer en het 
achterliggende onderzoek is naar voren gekomen dat er, vanuit de 
natuurwaarden in het IJmeer geredeneerd, vooral behoefte is aan 
versterking van het aquatisch ecosysteem. Dit heeft geleid tot een 
voorkeur voor compenserende maatregelen in de vorm van het 
aanleggen van luwtedammen en eventueel kleinschalige verondieping 
van de Waterlandse kust en de zuidelijke IJmeerkust. Deze maatregelen 
worden in het MER verkozen boven vooroeverontwikkeling/
moerasvorming. Er is geen reden van deze plannen af te wijken. Voor 
organismen die in dieper water leven, betekenen de plannen wellicht 
een verlies van een deel van hun biotoop, maar op het totaal van het 
IJsselmeergebied is dit een verwaarloosbare vermindering.
    Het vrijkomen van veel en geschikt slib bij de aanleg van lJburg is 
destijds, onder andere in het kader van het ROM lJmeer (Voorlopige 
Visie), reden geweest om de mogelijkheden om hiermee 
natuurontwikkeling te plegen te onderzoeken ("werk met werk maken").
   Uit nader onderzoek naar de diverse wijzen waarop 
natuurontwikkeling kan worden vormgegeven, is men tot de 
conclusie gekomen dat het aanbrengen van luwte door de aanleg 
van onderwaterdammen de voorkeur heeft (IBA, 1995).
   Bedacht moet worden dat verondiepen geen doel op zich is voor 
natuurontwikkeling. Het doel is immers om een kwalitatieve 
verbetering van het aquatisch ecosysteem te bereiken. Afhankelijk 
van de uitkomsten van een nog in te stellen proefproject wordt 
besloten, of verondieping, in combinatie met luwtedammen, wenselijk 
is. Mocht tot verondieping worden besloten, dan zal het gaan om 
relatief kleine oppervlakken waarvoor veel minder slib nodig is dan 
in een eerder stadium werd geraamd. Hiervoor zal schoon slib 
worden gebruikt.

   6.3.5.   Recreatie en natuurontwikkeling.

   De aanleg van IJburg zal een toename van de waterrecreatie met zich 
brengen. Hierbij dient te worden voorkomen dat op de locaties waar een 
kwaliteitsverhoging van natuurwaarden wordt beoogd, deze wordt 
verzwakt als gevolg van waterrecreatie. Door zonering in ruimte en tijd 
kunnen er drukke en rustige gebieden in het gehele IJmeer worden 
gecreëerd. Voorstellen voor natuurontwikkeling zullen worden 
begeleid door zonering van recreatie, met name voor de Waterlandse en 
Muidense kust.
    De natuurfunctie zal worden versterkt door de instelling van 
zogenoemde Ramsargebieden.
   Daarnaast zal, voortvloeiend uit het ROM-project IJmeer, het 
Snelvaartreglement worden aangepast, waardoor overlast van 
speedboten, waterscooters en dergelijke wordt beperkt.

   6.3.6.   Context.

   In het MER IJburg, tweede fase, deel I, paragraaf 2.2, wordt een 
uitgebreide beschrijving gegeven van het plan- en studiegebied. 
Paragraaf 2.2.3.6 geeft de belangrijkste kenmerken aan van het 
IJsselmeer als ecosysteem. Bij de studie van natuurbouw voor de 
Waterlandse kust is dit in beschouwing genomen.
   Momenteel is voor het IJmeer geen geschikt natuurstreefbeeld 
aanwezig. Wel is inmiddels een visie beschikbaar op 
natuurontwikkeling in het IJmeer, in relatie tot IJburg. Er is niet 
voor gekozen het streefbeeld van het Markermeer te gebruiken. 
Het lJmeer functioneert als onderdeel van het grotere Markermeer, 
maar heeft zeer eigen gebiedskenmerken (zoals relatief helder water).

   6.3.7.   Overig.

   Natuurontwikkeling voor de Waterlandse kust is niet primair bedoeld 
voor driehoeksmosselen; daarom is geen rekening gehouden met een 
diepte van 2 tot 7 meter, de optimale diepte voor de groei van de 
driehoeks- mosselen.
   De waterdiepte in het plangebied bedraagt circa 1 tot 2,5 meter. De 
aanleg van IJburg betekent daarom primair een vermindering van het 
areaal open water, aangeduid als biotoop 5. Geconstateerd wordt dat dit 
biotoop 4 moet zijn. In principe is het MER niet onjuist. De biotopen 4 
en 5 overlappen elkaar (zie MER IJburg tweede fase, deel IV, afbeelding 
3.1).
    Tevens wordt opgemerkt dat er een discrepantie te vinden is in de 
kwalitatieve beoordeling van de varianten B en C van de verondiepings- 
plannen. Een verklaring hiervoor is dat de kwantificering van de 
oppervlakten tot stand is gekomen op basis van een grove inschatting 
van de beoogde dieptes en bijbehorende biotopen.
   De veronderstelling dat voor variant B ook bovenwaterkaden nodig 
zijn, is vooralsnog niet juist. Het gaat er in het MER, deel IV, blz. 25, 
paragraaf 3.3.4, om, duidelijk te maken wat het visueel landschappelijk 
effect is: een open waterlandschap versus een gedeeltelijk slikkig 
gebied met wellicht enige begroeiing op de hogere delen.
   De overige opmerkingen onder reactie 73-d (d-c, d-d, d-i) zijn ter 
kennisgeving aangenomen.

   6.4.   Beantwoording bedenkingen aanvulling MER IJburg, tweede 
fase. 
   Van half februari tot half maart 1996 heeft het MER IJburg, tweede 
fase, nogmaals ter visie gelegen, uitgebreid met een aanvulling op de 
versie die in de zomer van 1995 ter visie heeft gelegen.
   In deze paragraaf zijn de antwoorden op de vragen en opmerkingen 
in de bedenkingen over de tweede druk van het MER weergegeven.
   Een aantal inzenders heeft ook gereageerd op de eerste 
tervisielegging van het MER IJburg, tweede fase. Indien er in de 
bedenking op de aanvulling van het MER argumenten worden 
genoemd die al zijn vermeld in de eerste reactie, wordt daarop in 
deze tekst niet ingegaan.
    Deze vragen zijn in de paragrafen 6.2.1 tot en met 6.2.15 al 
beantwoord. 

   6.4.1.   MMA en relatie met ontwerp voor IJburg.

   Milieucentrum Amsterdam (GS).

   Samenvatting van de reacties.

   Volgens het Milieucentrum Amsterdam (MCA) is de aansluiting 
tussen het MER en het planproces nog steeds niet ideaal. Het 
planproces (Eilandenrijk) lijkt de totstandkoming van het meest 
milieuvriendelijk alternatief (MMA) te hebben bepaald. Dat roept 
vragen op over de onafhankelijkheid van de milieu-effectrapportage.
   Naar de mening van het MCA spoort de beschouwing over de 
samenhang met Amsterdam en de regio en over de uitbreidbaarheid 
van IJburg in het MER (relaties met IJ-as en Zuidas) niet met de 
situering van IJburg zoals die plaatsvindt in de concept-Nota van 
Uitgangspunten IJburg (nieuwe stedelijkheid en eigen regionale positie).

   Commentaar.

   Het MER beschrijft in eerste instantie de effecten van het plan. Het 
MMA laat zien hoe het plan kan worden aangepast als de negatieve 
effecten zo veel mogelijk worden beperkt. Onder andere 
maatschappelijke dan wel financiële aspecten spelen daarbij een 
ondergeschikte rol.
    In het geval van IJburg is het structuur-/streekplan zo globaal dat 
sterke behoefte bestond aan meer gedetailleerde informatie om de 
effecten zo goed mogelijk te beschrijven. Daartoe zijn varianten 
opgesteld en is bovendien gebruik gemaakt van studieresultaten in 
het kader van de parallel opgestelde nota van uitgangspunten. Het 
MMA is formeel vanuit de drie opgestelde varianten ontwikkeld. De 
sterke punten van het MMA zijn verwerkt in de definitieve Nota van 
Uitgangspunten voor het Eilandenrijk.
    Tot slot is juist ter voorkoming van het uit elkaar drijven van de 
verschillende processen ook in het verdere traject van de planvorming 
een vrijwillige milieutoets van de nota van uitgangspunten voorgesteld. 
In dit verband is inmiddels toestemming aangevraagd bij de minister 
om de Commissie voor de m.e.r. hierin een rol te laten spelen. Ook het 
evaluerend ontwerpen heeft hierin een belangrijke taak. Voor een 
beschrijving hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 6.4.2.
   De nota van uitgangspunten staat in dit verband niet ter discussie. De 
nota is een verdere uitwerking van het structuur-/streekplan en is naar 
onze mening niet strijdig hiermee. Het innemen van een zelfstandige 
positie binnen de regio en het stedelijk karakter van IJburg is zeker niet 
strijdig met het hebben van relaties binnen de regio en Amsterdam.

   6.4.2.   Leemten in kennis en evaluerend ontwerpen.

   Milieucentrum Amsterdam (GS) en Stichting Durgerdam/Boos op 
Nieuw Oost (GS).

   Samenvatting van de reacties.

   Het Milieucentrum Amsterdam betreurt dat de eerder gemaakte 
opmerkingen over leemten in kennis niet merkbaar in de aanvulling zijn 
verwerkt.
   Volgens Boos op Nieuw Oost is de methode van "evaluerend 
ontwerpen" geen afdoende bescherming voor het aquatisch ecosysteem. 
Dat systeem maakt namelijk deel uit van het totale te onderzoeken 
"milieu" en dient dus vooraf in het MER te worden onderzocht.
   Effecten van compensatie worden gevolgd tijdens de uitvoering van 
IJburg. Boos op Nieuw Oost meent dat dit voortkomt uit tijdgebrek 
voor diepgaand onderzoek en noemt dit onacceptabel en in strijd met 
de MER- wetgeving.

   Commentaar.

   In haar voorlopige reactie heeft de Commissie voor de m.e.r. een aantal 
punten genoemd die volgens haar nadere uitwerking behoeften. Naar
 aanleiding daarvan is een tweede druk van het MER IJburg, tweede 
fase, verschenen. Daarbij is gekozen voor aanpassing van deel II. Er is 
een Meest Milieuvriendelijk Alternatief ontwikkeld. Voorts is de 
G-oostvariant van de tweede wegontsluiting uitgewerkt en zijn de 
effecten ervan beschreven. De natuurwaarden van het PEN-eiland zijn 
duidelijker beschreven. Ook zijn aspecten als de uitbreidbaarheid van 
IJburg, de positionering binnen de regio en de onderbouwing van de 
verstedelijking opgenomen.
    Er wordt zeer zorgvuldig omgegaan met de huidige leemten in 
kennis. De Commissie voor de m.e.r. accepteert dat de leemten in 
kennis door middel van het "evaluerend ontwerpen" opgeheven en 
ingevuld kunnen worden en heeft waardering voor deze wijze van 
voortzetting van het planproces (Toetsingsadvies over het herziene 
milieu-effectrapport Woningbouwlocatie IJburg, tweede fase, 
Commissie voor de m.e.r., april 1996). Het "evaluerend ontwerpen" zal 
bij de ontwikkeling van IJburg worden ingezet op het inrichtingsniveau, 
waarbij verschillende ontwerpstappen steeds worden gevolgd door een 
toetsing op ruimtelijke en milieu-effecten. Op deze wijze kunnen 
aangescherpte inzichten worden opgenomen in de volgende ontwerpstap.
   Een aantal leemten in kennis zal via deze methode ingevuld worden. 
Het gaat onder andere om de indeling van het plangebied naar functies 
op inrichtingsniveau, de samenhang met de interne weginfrastructuur, 
het aquatisch ecosysteem van het IJmeer en de natuurontwikkeling voor 
de Waterlandse en Muidense kust.
   De procedure van het evaluerend ontwerpen houdt niet alleen in dat 
tijdens de uitvoering van IJburg effecten van de aanleg op onder andere 
het aquatisch ecosysteem van het IJmeer via een monitoringsysteem 
zullen worden gemeten. Ver vóór de uitvoering van IJburg zal al een 
aantal gerichte proeven worden uitgevoerd. De resultaten daarvan 
worden gerapporteerd aan de stuurgroep ROM-IJmeer. In dit onderzoeks- 
programma zijn proeven reeds in gang gezet (met betrekking tot het 
landmaken) of voorzien, of zijn onderwerpen geïdentificeerd. Nu 
al is veel meer bekend over het aquatisch ecosysteem van het IJmeer dan 
bij aanvang van het schrijven van het MER bekend was. Naar de effecten 
van natuurontwikkeling voor de Waterlandse kust wordt onderzoek 
uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek van het IBA 
"Natuurontwikkeling IJmeer" zijn deels verwerkt in de aanvulling van 
het MER IJburg, tweede fase. Tevens wordt uitgegaan van bestaand 
onderzoek.

   6.4.3.   Verkeer en vervoer.

   6.4.3.1.   Openbaar vervoer.

   Gemeente Diemen (GS), J. Haije (GS), Stichting Durgerdam/Boos op 
Nieuw Oost (GS) en Rijkswaterstaat Noord-Holland (GS).

   Samenvatting van de reacties.

   Volgens de gemeente Diemen zijn de uitgangspunten voor het openbaar 
vervoer, zoals gehanteerd in het MER, inmiddels gewijzigd. De 
consequenties voor verkeersintensiteiten en de milieu-effecten van het 
lagere openbaar-vervoeraanbod zijn niet berekend.
   De varianten voor de externe ontsluiting houden rekening met de 
metrolijn IJrail. Aangezien die niet doorgaat, zouden de desbetreffende 
varianten opnieuw op hun milieu-effecten moeten worden berekend, 
volgens Boos op Nieuw Oost.
   De heer J. Haije spreekt zijn instemming uit met het op de lange baan 
schuiven van IJburg, aangezien onder andere de openbaar-vervoer- 
verplichtingen niet zullen worden nagekomen.
   Rijkswaterstaat gaat uit van één raillijn naar Ijburg, 
omdat er geen draagvlak is (bij 18.000 woningen) voor twee raillijnen, 
en meent tevens dat een NS-reservering richting Almere vooralsnog 
niet voor de hand ligt. 
   Commentaar.

   In het MER IJburg, tweede fase (deel III), is bij de effectbeschrijving 
en vergelijking van de tweede wegontsluiting uitgegaan van de actuele 
basisvariant als "trend"-model en de doelstellingenvariant als 
"taakstellend" model voor de verkeersberekeningen. In beide varianten 
is van de aanleg van de verbinding Amsterdam Centraal Station-IJburg 
(IJrail) uitgegaan. De metroverbinding van IJburg naar Diemen en de 
zuidtak is echter niet in de actuele basisvariant, maar wel in de 
doelstellingenvariant verwerkt.
    De doelstellingen en uitgangspunten voor het openbaar vervoer, zoals 
vastgesteld in de structuurplanuitwerking, en de partiële 
herziening van het streekplan zijn geenszins gewijzigd. Hoogwaardig 
openbaar vervoer blijft de doelstelling, ook al is dit om financiële 
redenen niet van de ene op de andere dag te bereiken.
   De inmiddels opgestelde nota van uitgangspunten waarop de gemeente 
Diemen doelt, is gebaseerd op de financiële beperkingen en 
gewijzigde inzichten wat betreft de NS-functie.
   In het structuur-/streekplan en in de nota van uitgangspunten wordt 
uitgegaan van een snelle tram, die vanaf het begin van de ontwikkeling 
van IJburg de verbinding verzorgt met Amsterdam-Centraal Station. 
Ook is opwaardering van deze verbinding tot metro- of sneltramniveau 
niet uitgesloten.
   Het rijk onderschrijft het voorgestelde openbaar-vervoermodel voor 
IJburg: een snelle tram naar Amsterdam-Centraal Station en een metrolijn 
naar Diemen en de zuidtak. Over de financiering van de tramlijn van 
IJburg naar Amsterdam Centraal Station via Zeeburg zijn afspraken 
gemaakt met het rijk.
   Op een later tijdstip zal over de financiering van de metro worden 
overlegd. Het rijk wil het tijdstip van aanleg afstemmen op de 
ontwikkeling van het openbaar vervoer in de komende jaren.
   Uit de vergelijking van verschillende openbaar-vervoersystemen blijkt 
dat een mogelijke verbinding met Almere, gezien de gewenste 
halteafstand en actieradius, het beste kan worden verzorgd door een 
metroachtig systeem. Of de NS dit systeem uiteindelijk exploiteert of 
het GVB of derden, is niet van belang. In de plannen wordt rekening 
gehouden met een mogelijke verlenging van de geplande 
metroverbinding.
   In de nota van uitgangspunten wordt verder een groot aantal meer 
gedetailleerde maatregelen voorgesteld.
   Uitgaande van voormelde voorstellen kan in de avondspits een 
reisvoorkeur worden gehaald van 40 tot 45% openbaar vervoer, hetgeen 
ook voor Amsterdamse maatstaven als uitzonderlijk hoog mag worden 
beschouwd. Overigens zal bij de vrijwillige milieutoets van de nota van 
uitgangspunten dit onderdeel nader aandacht krijgen.

   6.4.3.2.   Wegontsluiting.

   Gemeente Diemen (GS), gemeente Muiden (GS), Milieucentrum 
Amsterdam (MCA) (GS), Huurdersvereniging Meerzigt (GS) en
Rijkswaterstaat Noord-Holland (GS).

   Samenvatting van de reacties.

   Diemen mist een aantal mitigerende maatregelen voor de aansluiting op 
de rijksweg A1 van het Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA). Het 
gaat om het aantal rijstroken (tweemaal één in plaats van 
tweemaal twee) en de wijze van uitvoering in de Overdiemerpolder (op 
palen in plaats van op talud). De gemeente Diemen heeft een voorkeur 
voor tweemaal één rijstrook en uitvoering op viaduct.
   Het MCA blijft bezwaren hebben tegen de geprojecteerde 
wegontsluiting (G-oost).
   Rijkswaterstaat meent dat het methodisch onjuist is dat een 
verschuiving van een variant (G-oost) als mitigerende maatregel wordt 
gezien en niet als een volwaardige variant. Daarbij komt dat 
onduidelijkheid over de passage over het PEN-eiland (via ondertunneling 
of een met hoge passage) een juiste vergelijking van varianten 
onmogelijk maakt.
   Volgens Rijkswaterstaat zijn de nadelige effecten van de 
G-oostvariant op het PEN-eiland niet duidelijk in beeld gebracht, evenals 
de effecten van een aftakking naar het Haven- en Strandeiland. Een 
aanvulling van het MER is op haar plaats.
   Een "doorgetrokken Gaasperdammerweg" vanaf IJburg (directe 
aansluiting op het knooppunt Diemen) is voor Rijkswaterstaat 
onacceptabel.
   De huurdersvereniging Meerzigt is teleurgesteld dat de door haar 
voorgestelde vervoersvariant (openbaar vervoer bundelen met auto- 
ontsluiting naar de Gaasperdammerweg) niet bekeken is in de 
aanvulling op het MER.
   Muiden constateert dat in de aanvulling van het MER niet wordt 
gesproken over een tijdelijke tweede ontsluitingsweg van
IJburg-Amsterdam, langs het koelwaterkanaal en de Maxis bij Muiden. 
   Commentaar.

   In het kader van het streekplan zijn verschillende varianten voor de 
tweede wegontsluiting van IJburg vanaf de A1 bestudeerd en vergeleken. 
Mede naar aanleiding van studies in het kader van het MER is destijds 
de tracévariant G-oost ontwikkeld als beter inpasbare variant 
voor de oorspronkelijke variant G. In het MER IJburg tweede fase, deel 
III, is de G-oostvariant gepresenteerd als mitigerende maatregel. De 
uiteindelijke voorkeur gaat ook uit naar de G-oostontsluiting.
   Naar aanleiding van de reacties is in de tweede druk van deel II van 
het MER (bijlage III) het G-oosttracé als een volwaardige variant 
beschreven en zijn de effecten ervan onder de loep genomen. Daarbij is 
vermeld dat voor de G-oost-variant alleen de aspecten zijn beschreven 
voorzover die ontbraken of afweken van bij de beschrijving van de 
varianten in deel III van het MER. Specifiek is de aandacht uitgegaan 
naar het PEN-eiland.
    Het MER voor de tweede fase van IJburg dient voor de vaststelling 
van de Structuurplanuitwerking IJburg en de partiële herziening 
van het Streekplan Amsterdam-Noordzeekanaalgebied. Het gaat om 
besluiten op strategisch planniveau waarbij vanzelfsprekend nog veel 
keuzen en onderwerpen in vervolgbesluiten nader moeten worden 
ingevuld.
    Het structuur-/streekplan vermeldt niets over de wijze van uitvoering 
van de aansluiting op de A1. Dit zal in meer gedetailleerde plannen 
worden bepaald. Er is dus geen sprake van onduidelijkheid bij de 
afweging van varianten, maar van een abstractieniveau dat hoger ligt 
dan de planvorming ten behoeve van de uitvoering.
   In het MER en het structuur-/streekplan sluit de G-oostvariant aan 
op het Haveneiland. De effecten van die aansluiting zijn in het MER 
behandeld. Van een aftakking van de G-oostvariant naar het 
Strandeiland is op structuur-/streekplanniveau geen sprake. Alleen in de 
nota van uitgangspunten komt een variant voor met een extra aftakking 
naar het Strandeiland.
   Uit voorgaand overleg over de verschillende varianten voor de 
aansluiting is ons inderdaad bekend dat Rijkswaterstaat afwijzend staat 
tegenover een directe aansluiting op het knooppunt Diemen, zolang de 
Gaasperdammer- weg een rijkswegkarakter heeft. In het kader van de 
CRAAG-studie wordt de hoofdopzet van het knooppunt Diemen nader 
bepaald. Parallel worden in meer uitgewerkte studies de vorm en het 
tracé van de ontsluitingsweg en de wijze van aansluiten op het 
rijkswegennet onderzocht. In de Nota van Uitgangspunten voor IJburg is 
het meest oostelijke tracé aangegeven. De uiteindelijke 
vormgeving van de aansluiting op de A1 zal worden bepaald bij de 
vaststelling van het bestemmingsplan voor het desbetreffende gebied. 
Bij de afweging zal ook de mogelijkheid van een weg op een constructie 
door de Overdiemerpolder worden betrokken.
   Als bij de aanleg voldoende aandacht wordt besteed aan vrije 
onderdoorgang, is van een doorsnijding van het PEN-eiland geen sprake. 
Verkeerslawaai blijkt in de praktijk geen grote hinderbron voor het 
dierlijk leven. Uit verkenningen blijkt dat de voorkeur moet worden 
gegeven aan een weg op "poten" door het PEN-eiland, zodat passage 
door dieren mogelijk blijft. Ondertunneling blijkt onhaalbaar te zijn.
    Deze zomer zal in het kader van het evaluerend ontwerpen de nota 
van uitgangspunten worden getoetst.
   De versmalling van de verbinding tot tweemaal één 
rijstrook is niet verantwoord, gezien het te verwachten verkeersaanbod, 
zelfs niet bij de meest gunstige reisvoorkeur per openbaar vervoer. Het is 
dan ook niet zinvol een smallere weg dan tweemaal twee rijstroken op 
welke wijze dan ook in het MER en MMA op te nemen. Nader onderzoek 
zal worden gedaan naar de mogelijkheid van doelgroepenverkeer op 
deze verbinding.
    Vanuit milieukundig opzicht kan bundeling van openbaar-vervoertracés 
met wegontsluitingen dikwijls een goede optie zijn. Voor IJburg is juist 
het niet bundelen van de ontsluitingen het meest milieuvriendelijk. 
Bundeling van de openbaar-vervoertracés met de auto-ontsluiting 
naar de Gaasperdammerweg houdt in dat de openbaar-vervoerlijn moet 
worden aangesloten op de Gaasperplaslijn. De lengte van het tracé 
is in dit geval vele malen langer dan het voorgestelde tracé langs 
Diemen-Noord en zal de Gemeenschapspolder in landschappelijke zin 
ingrijpend aantasten.    Daarbij komt dat een dergelijk tracé 
financieel niet haalbaar is. De aansluitingsmogelijkheden op de bestaande 
infrastructuur van de ringlijn en de A1 zijn tevens zo verschillend, dat 
bundeling aan de zuidoostzijde van IJburg niet mogelijk is.
   Op structuur-/streekplanniveau is het niet gebruikelijk tijdelijke 
verbindingen op te nemen. Een tijdelijke ontsluiting van IJburg langs 
het koelwaterkanaal kan mogelijk zinvol zijn, zolang de definitieve 
verbinding nabij het knooppunt Diemen nog niet is aangelegd. Of deze 
verbinding ook werkelijk noodzakelijk is, moet uit verdere 
faseringsstudies blijken. Ook is het de vraag, of deze weg inpasbaar is 
in het bedrijfsmatige karakter van het UNA-terrein. Bij de verdere 
uitwerking van de ontsluiting van IJburg en de omgeving (PEN-eiland, 
UNA-centrale en Diemerpolders) zal vanzelfsprekend overleg 
plaatsvinden tussen alle betrokkenen, waaronder de gemeente Muiden.

   6.4.4.   Beoordeling en keuze varianten.

   Gemeente Muiden (GS) en Huurdersvereniging Meerzigt (GS). 
   Samenvatting van de reacties.

   Volgens de gemeente Muiden wordt geen keuze gemaakt voor de 
beschreven varianten, waarmee de onduidelijkheid van de status van 
de varianten wordt vergroot.
   De huurdersvereniging Meerzigt vraagt om een nadrukkelijker weging 
van de factoren geluidshinder en landschappelijke (visuele) hinder in het 
eindoordeel over de milieu-effecten van de varianten.

   Commentaar.

   Een milieu-effectrapport beschrijft en vergelijkt de milieu-effecten van 
varianten. Daarbij worden geen gewichten toebedeeld aan verschillende 
milieu-effecten. Het is aan het bestuur om, na zorgvuldige afweging van 
diverse belangen, een definitieve keuze te maken.
   In het MMA dat is toegevoegd aan het MER, is een voorkeur 
uitgesproken, waarbij prioriteit is toegekend aan bepaalde aspecten uit 
de verschillende varianten.

   6.4.5.   Landschap en ecologie.

   6.4.5.1.   PEN-eiland.

   Gemeente Diemen (GS) en Milieufederatie Noord-Holland (GS). 
   Samenvatting van de reacties.

   De in het MMA gemaakte voorstellen voor het PEN-eiland zijn 
illustratief, aangezien het eiland geen eigendom is van Amsterdam.
    Volgens de gemeente Diemen dient er met alle betrokken partijen een 
inrichtingsplan te worden gemaakt.
   De Milieufederatie Noord-Holland is van mening dat de effecten die 
zullen optreden ten aanzien van het PEN-eiland, te oppervlakkig 
behandeld zijn, gezien het feit dat er 9 hectare natuurkerngebied zal 
verdwijnen door de wegaanleg.

   Commentaar.

   Het klopt dat de enkele voorstellen voor de inrichting van het PEN- 
eiland in het MER illustratief zijn. De gemeente Diemen refereert aan de 
concretiseringsstudie voor het PEN-eiland die zal worden opgesteld in 
het kader van het ROM-project IJmeer. Het is aan de stuurgroep ROM-
IJmeer daarover in overleg te treden met alle betrokken partijen, 
waaronder de gemeente Diemen.
   Deel II van het MER IJburg, tweede fase (bijlage III, blz. 126, tweede 
druk), behandelt de G-oostvariant van de tweede wegontsluiting. Daarin 
is een beschrijving van de natuurlijke waarden van het PEN-eiland 
gegeven. Het tracé en de richting van de variant zijn voor een 
groot deel al bepaald. De verdere uitwerking zal pas plaatsvinden bij de 
planontwikkeling in het kader van het bestemmingsplan voor het PEN-
eiland.
   In het kader van het ROM-project IJmeer wordt nu een integraal 
natuur- inrichtingsplan voor het IJmeer gemaakt.

   6.4.5.2.   Vogels.

   Stichting Durgerdam/Boos op Nieuw Oost (GS).

   Samenvatting van de reacties.

   Bij de schattingen voor de verwachte vogelpopulaties (tabel 6.7, deel 
uitmakende van de MMA) is geen rekening gehouden met de aanleg van 
IJburg en de storende invloed van koelwateruitstoot of surfers. 
   Commentaar.

   In tabel 6.7, deel II, MER IJburg, tweede fase (tweede druk), wordt een 
inschatting gemaakt van de effecten van de varianten van de aanleg van 
IJburg op onder andere de vogelpopulatie in het IJmeer. De geschiktheid 
voor vogels is uitgedrukt in hectare fourageergebied, waarbij rekening is 
gehouden met een verstoringszone van 300 meter.

   6.4.5.3.    Geohydrologie.

   Stichting Menno van Coehoorn (GS).

   Samenvatting van de reacties.

   De Stichting Menno van Coehoorn wijst op het feit dat bij het onderzoek 
naar maaivelddaling een onderzoek naar Pampus ontbreekt.

   Commentaar.

   In het MER IJburg, tweede fase, deel II, paragraaf 5.2.2, zijn de effecten 
van de aanleg IJburg op de geohydrologie bepaald. Bij de 
geohydrologische effecten is het anticiperen op mogelijke zakking of 
daling van het maaiveld en daling van het grondwaterpeil van belang. 
Onderzoek naar de daling van het maaiveld heeft een maximale 
invloedssfeer van de aanleg van IJburg opgeleverd (afbeelding 5.3). 
Daaruit blijkt dat Pampus ruim buiten die maximale invloedssfeer 
ligt. In het algemeen kan worden opgemerkt dat gebleken is dat eventuele 
zettingen in de ondergrond minimaal zijn. 
   6.4.5.4.   Zandwinning.

   V. den Hartog-Pottjewijd (GS) en Rijkswaterstaat Noord-Holland (GS). 
   Samenvatting van de reacties.

   Voor de bouw van IJburg blijkt meer zoet zand te gaan worden gebruikt 
dan gepland. Een deel van dat zand zal waarschijnlijk uit het Ijsselmeer 
worden betrokken, hetgeen grote invloed zal hebben op het milieu. Dit 
had in het MER moeten worden vermeld. Volgens Rijkswaterstaat mag 
geen ontzilt Noordzeezand voor de aanleg van IJburg worden gebruikt, 
alleen zoet zand uit het IJsselmeergebied.

   Commentaar.

   Het zand voor IJburg zou kunnen worden gewonnen uit de vaargeul 
Amsterdam-Lelystad. Daarnaast is zandwinning van een klein deel van 
het benodigde zand mogelijk uit het IJmeer. Momenteel wordt 
onderzocht in hoeverre ontzilt Noordzeezand, dat voldoet aan de 
wettelijke normen, kan worden gebruikt.
   Ten behoeve van de zandwinning in het IJsselmeergebied zijn een 
nota en een Milieu-effectrapport opgesteld, te weten: de 
Ontwerpbeleidsnota Oppervlaktedelfstoffenwinning wateren 
IJsselmeergebied 1990-1999 en het milieu-effectrapport (1991). 
Aangezien zandwinning uit het IJsselmeergebied al "bemerd" is, is 
opname in het MER IJburg, tweede fase, niet aan de orde.

   6.4.6.   Water.

   6.4.6.1.   Waterkwaliteit.

   Rijkswaterstaat Noord-Holland (GS).

   Samenvatting van de reacties.

   Een open verbinding van het stadswater van IJburg met het IJmeer zal 
grote invloed hebben op de waterkwaliteit van het IJmeer. Dit effect 
wordt versterkt door bijvoorbeeld wonen op het water en de grote 
oeverlengte.
    Rijkswaterstaat eist hydraulische isolatie van het stadswater, dat wil 
zeggen: geen enkele emissie van verontreinigde stoffen in het IJmeer en 
garanties daarvoor bij de inrichting van IJburg en de beheersmaatregelen. 
   Commentaar.

   Er wordt gesteld dat de stadswateren van IJburg in open verbinding met 
het IJmeer grote invloed zullen hebben op de waterkwaliteit van het 
IJmeer. Deze bewering is niet geheel terecht. Er zullen invloeden 
plaatsvinden, maar de effecten op de waterkwaliteit zullen, in elk geval 
voor de stofstromen door neerslagafvoer, zeer marginaal zijn. Er is geen 
grond om aan te nemen dat de effecten van het Eilandenrijk ongunstiger 
zullen zijn dan de effecten van het plan- en milieu-alternatief. Het 
stadswater van IJburg is in principe gescheiden van het IJmeer.
   In het supplement van de concessie-MER IJburg, eerste fase, zijn 
stofstromen en belasting met zwerfvuil gekwantificeerd. Daarbij zijn 
de effecten op het IJmeerwater niet betrokken, omdat daarvoor inzicht 
nodig is in de totale belasting van het IJmeer en de bijdrage die Ijburg 
daaraan levert. Zonder verder onderzoek kan echter al worden gesteld 
dat de nutriëntenbelasting (nutriënten = voedingsstoffen) 
marginaal is ten opzichte van bijvoorbeeld de nutriëntenbelasting 
vanuit het Gooimeer [(IJburg circa 100 kg P (fosfaat) per jaar, Gooimeer 
90.000 kg P (fosfaat) per jaar]. Bovendien is aangetoond dat deze 
nutriëntenbelasting een vermindering van de belasting is ten 
opzichte van de huidige atmosferische depositie (zoals verontreiniging 
via neerslag).
   Met betrekking tot zwerfvuil kan wel worden gesteld dat de bijdrage 
van IJburg belangrijk is ten opzichte van andere bronnen rond het 
IJmeer (supplement concessie-MER IJburg, eerste fase). Voorzover het 
drijfvuil en grofvuil betreft, is aangegeven dat dit ook weer wordt 
verwijderd (aansluitend op de Amsterdamse praktijk). De rol van 
zwerfvuil in de stofbelasting is niet gekwantificeerd, maar door de 
beperkte verblijfstijd (circa één week) krijgen 
afbraakprocessen weinig kans en kan worden gesteld dat de belasting 
met opgeloste stoffen van drijfvuil eveneens marginaal is. Grofvuil 
heeft een wat langere verblijfstijd (tot circa één jaar). 
Dit kan lokaal tot waterbodemverontreiniging leiden door onder 
andere het vrijkomen van zware metalen. Amsterdamse wateren die 
op deze wijze worden belast, maar daarnaast ook nog verontreinigd 
regenwater uit het gescheiden rioleringsstelsel ontvangen, hebben 
doorgaans een waterbodemkwaliteit van klasse 1 of 2. Daar Ijburg 
geen ongezuiverde afstroming van regenwater in het IJmeer zal lozen, 
mag worden verwacht dat het grofvuil lokaal nabij IJburg zeker niet tot 
hogere verontreinigingsklassen zal leiden.
   In de reactie wordt de noodzaak van hydraulische isolatie in 
verschillende contexten behandeld. Zo wordt de noodzaak beschreven 
als "geen enkele emissie met verontreinigde stoffen naar het Ijmeer", 
hetgeen weer wordt vertaald met: geen negatieve beïnvloeding 
van de stoffenbalans op de grenslijn van het plangebied (dit zijn op 
zich twee verschillende dingen). Verderop wordt vermeld dat 
hydraulische isolatie is vereist, "tenzij afdoende kan worden 
aangetoond dat de waterkwaliteit van het IJmeer niet negatief wordt 
beïnvloed".
   Achtergrond van de eis tot hydraulische isolatie is de belangrijke 
rol van het IJmeer als schoonwatervoorraad en dat verdere belasting 
met verontreinigingen ongewenst is; daarom hanteert Rijkswaterstaat 
het "stand- still"-principe. Dit stand-still-beginsel is in de Nota van 
Uitgangspunten voor IJburg gedefinieerd als "door de aanleg van 
IJburg mag geen extra belasting met verontreinigende stoffen van het 
IJmeer ontstaan". Dit sluit aan bij de definitie van het stand-still-principe 
zoals dat in het rijksbeleid wordt gehanteerd, namelijk dat nieuwe 
belastingen niet worden toegestaan.
    Zoals in het supplement van de concessie-MER IJburg, eerste fase, 
is aangegeven, zal noch door het Eilandenrijk, noch door het plan- of 
milieu- alternatief, de belasting van het IJmeer met verontreinigende 
stoffen via de afwatering van IJburg toenemen. De atmosferische 
depositie is namelijk een belangrijke belastingsbron van het Ijmeer. 
Door de aanleg van IJburg wordt deze ten behoeve van Ijburg 
opgevangen en gereinigd. Voor deze zuivering is voor IJburg een 
intern watersysteem ontworpen, dat op de volgende principes is 
gebaseerd:
-  verontreiniging wordt, waar mogelijk, voorkomen en vervuiling wordt 
   bij de bron gereduceerd;
-  als reductie aan de bron niet mogelijk is, wordt de vervuiling zo dicht
   mogelijk bij de bron bestreden;
-  water van verschillende kwaliteit wordt van elkaar gescheiden; 
-  schoon water wordt zoveel mogelijk in het gebied hergebruikt en
   vastgehouden;
-  de kwaliteit van water wordt van bron tot lozing aan systematische
   controle onderworpen;
-  het interne water van IJburg wordt natuurvriendelijk ingericht.
    Het stand-still-beginsel gaat alleen over de toename van belastingen 
(van verontreinigde stoffen). In het MER is geen voorspelling van de 
concentraties gegeven, omdat onvoldoende gegevens beschikbaar zijn 
over de totale belasting van het IJmeer en de interne 
waterkwaliteitsprocessen. Uit het waterkwaliteitsbeheer is wel bekend 
dat "belasting" en "volume" van het desbetreffende water een rol spelen.
   Het volume van het IJmeer als ontvangend oppervlaktewater wordt in 
het plan- en milieu-alternatief meer verkleind dan bij het Eilandenrijk, 
terwijl bij deze alternatieven ook de belastingreductie groter is. Het 
volume van het IJmeer wordt minder verkleind door het Eilandenrijk, 
de belasting- reductie daarbij zal eveneens geringer zijn dan bij het plan- 
en milieu- alternatief. In cijfers levert dit bijvoorbeeld voor IJburg, eerste 
fase, het volgende beeld op:

IJburg,       Volume-   Belasting (neerslag-restlast=>reductie eerste fase reductie
              IJmeer door
              IJburg        N (kg/j)  P (kg/j)   Zn (kg/j) (Stikstof) (fosfaat)   (zink)

plan-/milieu- 296 ha     - 4800      - 340         - 120
alternatief

Eilandenrijk  165,5 ha   - 2200      - 130         -  66

   De in de tabel weergegeven verhoudingen zullen vergelijkbaar zijn 
voor IJburg, tweede fase.
   Er is geen reden om aan te nemen dat het effect van beide opties op de 
resterende IJmeerkwaliteit sterk zal verschillen, zeker omdat de 
belastingen in vergelijking tot de overige belastingen van het Ijmeer 
marginaal blijven. In elk geval kan worden gesteld dat beide opties 
voldoen aan het stand-still- beginsel. Er is immers geen toename van 
emissie.

   6.4.6.2.   Waterbeheer.

   Rijkswaterstaat Noord-Holland (GS).

   Samenvatting van de reacties.

   Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat wil het stadswater in handen 
leggen van een waterschap. Dit is niet mogelijk indien dat stadswater in 
open verbinding staat met het IJmeer.

   Commentaar.

   Het gestelde, dat nog niet zeker is, of met een regeling als het ontwerp- 
besluit Aanwijzing Zijwateren het beheer van de stadswateren van Ijburg 
door een waterschap kan worden geregeld, lijkt ons prematuur. Middels 
overleg zou, indien nodig, voor IJburg een afwijkende regeling 
overeengekomen kunnen worden. In het ontwerp-besluit Aanwijzing 
Zijwateren is het beheer voor vergelijkbare wateren als de wateren 
tussen de eilanden van IJburg op een voor alle partijen aanvaardbare 
wijze geregeld (bijvoorbeeld het Oosterdok e.o. te Amsterdam). Ook 
indien het stadswater in open verbinding staat met het IJmeer, kan 
(ook zonder hydraulische isolatie) een adequaat waterbeheer worden 
veiliggesteld. 

   6.4.7.   Milieuhygiëne.

   Huurdersvereniging Meerzigt (GS) en Stichting Durgerdam/Boos op 
Nieuw Oost (GS).

   Samenvatting van de reacties.

   Volgens de huurdersvereniging Meerzigt zou de vermindering van 
belevingswaarde, door de aanleg van nog een dijk in de buurt van Diemen- 
Noord, en toename van hinder van (scheepvaart)verkeer in het eindoordeel 
over het MER moeten worden opgenomen.
   Er is in het MER geen rekening gehouden met de geluidshinder van de 
passerende scheepvaart in de vaargeul naar Lelystad.

   Commentaar.

   In het MER is gekeken naar de effecten van het extra verkeer dat door 
IJburg zal worden gegenereerd. Gebleken is dat het geluidsniveau 
binnen de bebouwde kom van Diemen nauwelijks zal stijgen, dit omdat 
het geluidsniveau in sommige straten binnen de bebouwde kom al ruim 
boven de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) ligt (MER IJburg, tweede 
fase, deel III, blz. 70). Bij de aanleg van een metrotracé langs 
Diemen-Noord kan worden voldaan aan de wettelijke normen van 
metrolawaai (MER IJburg, tweede fase, deel III, blz. 72).
   Er is in het MER geen aandacht besteed aan de mogelijke impact van 
een dijklichaam ten noordoosten van Diemen-Noord. De randen van 
IJburg zullen niet boven de hoogte van de Diemerzeedijk (3,6 meter 
boven NAP) uit komen.
   Geluidshinder van passerende schepen is niet opgenomen in de Wet 
geluidhinder. Er bestaan geen regels voor. In het MER IJburg, tweede 
fase, deel I, blz. 59, is wel de geluidshinder van de passerende 
scheepvaart in het Amsterdam-Rijnkanaal opgenomen. Het aantal 
schepen dat de vaargeul Amsterdam-Lelystad passeert, is vele malen 
lager. Er is geen overmatige geluidshinder te verwachten voor IJburg.

    6.4.8.   Compensatie.

   Vereniging Natuurmonumenten (GS).

   Samenvatting van de reacties.

   De Vereniging Natuurmonumenten constateert dat niet naar 
compensatiemogelijkheden op land is gezocht voor de verloren gaande 
natuurwaarden in het IJmeer.

   Commentaar.

   Het zoeken naar compensatiemogelijkheden voor het verlies aan natuur 
door de aanleg van IJburg komt voort uit het in de Gemeenschappelijke 
Visie ROM-IJmeer gehanteerde uitgangspunt: kwalitatieve compensatie 
voor kwantitatieve verliezen. Verbeteringen moeten systeemvolgend zijn, 
dat wil zeggen, dat de actuele en potentiële natuurwaarden centraal 
staan in het zoeken naar verbeteringen en naar compensatiemogelijkheden. 
In de richtlijnen voor het MER IJburg, tweede fase, in het licht van het 
vorenstaande, geeft de Commissie voor de m.e.r. aan dat compensatie 
onderzocht moet worden voor de Waterlandse kust. Voor de Waterlandse 
kust zijn er ruimte en mogelijkheden voor compensatiemaatregelen die 
op land niet kunnen worden gevonden. Bij het zoeken naar mogelijke 
gebieden op land die geschikt zouden kunnen zijn voor de compensatie 
van IJburg, is gebleken dat er in de buurt van het studiegebied geen 
haalbare opties ter beschikking staan.

    6.4.9.   Cultuurhistorie.

   Stichting Menno van Coehoorn (GS).

   Samenvatting van de reacties.

   De Stichting Menno van Coehoorn wijst op het ontbreken van aandacht 
voor het behoud van cultuurhistorische waarden in het MER. 
   Commentaar.

   Naast handhaving van cultuurhistorische waarden is een belangrijk 
uitgangspunt voor de aanleg van IJburg het respectvol omgaan met het 
landschap, de kenmerkende verschillen tussen oevers en het zicht vanuit 
de omgeving. De uitgangspunten voor IJburg vanuit het milieu en het 
landschap zijn in het MER IJburg, tweede fase, toegelicht in deel II, 
paragrafen 2.2.1 en 2.2.2. In de effectbeschrijving van de drie varianten 
(deel II, paragraaf 5.2.1) wordt ruime aandacht besteed aan de effecten 
van de ingreep op de cultuurhistorische waarde van het plangebied en 
omgeving en de visueel-ruimtelijke structuur.

   6.5.   Tweede wegontsluiting IJburg.

   In het kader van de tervisielegging heeft ons College enkele 
bedenkingen ontvangen die opmerkingen bevatten over de tweede 
wegontsluiting van IJburg. Bedenkingen tegen het ontwerp-streekplan 
worden echter formeel door Gedeputeerde Staten beantwoord. Voor 
deze vragen verwijzen u dan ook naar desbetreffende provinciale nota's.

   7.   BESLUIT.

   De argumenten die naar voren zijn gebracht in het overleg en in de 
bedenkingen naar aanleiding van het ontwerp-Structuurplan 
Amsterdam 1994, de ontwerp-Structuurplanuitwerking IJburg, het 
hierbijbehorende MER IJburg, tweede fase, en het ontwerp voor de 
partiële herziening van het Streekplan Amsterdam-
Noordzeekanaalgebied voor het grondgebied van Amsterdam leiden 
niet tot voorstellen onzerzijds, het beleid op essentiële punten 
ingrijpend te wijzigen.
   Aangezien de hoofdlijnen van het beleid van het ontwerp worden 
gehandhaafd, kunnen wij u een consistente basis voor het ruimtelijke- 
ordeningsbeleid ter vaststelling aanbieden. Er is wel aanleiding een 
aantal belangrijke beleidspunten en maatregelen aan te passen en aan 
te vullen. Deze aanpassingen zijn wenselijk gebleken in verband met 
actuele ontwikkelingen en de reacties naar aanleiding van de ter visie 
legging.
    In het voorgaande hebben wij aangegeven in hoeverre bedenkingen 
van belanghebbenden en hieruit voortvloeiend overleg hebben geleid 
tot voorstellen voor wijziging van de tekst en de plankaart van het 
ontwerp- Structuurplan 1994.
    De inhoud en strekking van de bedenkingen overziende zijn wij van 
oordeel dat de over het ontwerp-structuurplan en de ontwerp- 
structuurplanuitwerking IJburg ingediende bedenkingen gegrond moeten 
worden verklaard voor zover zij aanleiding hebben gegeven tot de 
hiervoren vermelde voorstellen tot wijzigingen, en voor het overige 
ongegrond zijn te achten; derhalve leggen wij nu het Structuurplan 
Amsterdam Open Stad 1996, inclusief de plankaarten, met inachtneming 
van de wijzigingen, vermeld in hoofdstuk 2 van deze voordracht en dus 
in afwijking van het ontwerp-Structuurplan 1994 zoals dat ter inzage 
heeft gelegen, ter vaststelling aan u voor. Tevens vragen wij u, ons te 
machtigen de toelichting en het overleg in het kader van het 
Structuurplan Amsterdam, op basis van de eerder ter visie gelegde 
ontwerpkaarten en -teksten en overeenkomstig het gestelde in deze 
voordracht en de door u hieromtrent te nemen besluiten, aan te passen 
en uit te brengen.
   De Commissie voor Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke 
Ordening en Grondzaken zal, mede op basis van eerder overleg op 8 mei 
en 5 juni 1996, op 28 augustus 1996 een definitief standpunt over deze 
voordracht innemen.
   Op grond van het vorenstaande stellen wij u voor, het volgende besluit 
te nemen:

   De Gemeenteraad van Amsterdam,

   Gezien de voordracht van Burgemeester en Wethouders van 22 
augustus 1996;
   Overwegende, dat hij zich verenigt met de beoordeling door 
Burgemeester en Wethouders van de ingediende bedenkingen zoals deze 
is geformuleerd in vermelde voordracht;
   Overwegende voorts, dat hij zich verenigt met de formulering door 
Burgemeester en Wethouders van de wijzigingen, vermeld in hoofdstuk 
2 van de voordracht, alsmede in het als bijlage opgenomen 
toetsingskader van het Structuurplan Amsterdam Open Stad 1996, en 
deze beschouwt als ingelast in deel I van het structuurplan;
   Gelet op het bepaalde in de Wet op de Ruimtelijke Ordening, in het 
bijzonder op de artikelen 7 en 8 van die wet,

   Besluit:

 I de bedenkingen van de in de voordracht vermelde adressanten gegrond
    te verklaren voor zover zij aanleiding hebben gegeven tot voorstellen tot
    wijzigingen, en voor het overige ongegrond te verklaren; 
II vast te stellen voor het grondgebied van de gemeente Amsterdam het
    Structuurplan Amsterdam Open Stad 1996 (Gemeenteblad 1996,
    bijlage M), bestaande uit:
   a het bij dit besluit horende deel I, Het Plan, bevattende de hoofdlijnen
      van het ruimtelijk beleid, de maatregelen die in het belang van de
      stad moeten worden getroffen en de bepalingen met betrekking tot de
      wijze van uitvoering, inclusief de resultaten van de ontwerp-
      Structuurplanuitwerking IJburg, deel I, wordt geacht te zijn gewijzigd
      conform het als bijlage opgenomen toetsingskader van het
      Structuurplan Amsterdam Open Stad 1996 en wijkt daarin dus af van
      het ontwerp-Structuurplan 1994 en de ontwerp-Structuurplan-
      uitwerking IJburg zoals deze eerder ter inzage hebben gelegen;
   b de bij dit besluit behorende kaarten waarop de verschillende
      bestaande en te realiseren functies van de in het plan begrepen
      gronden zijn aangeduid en waarop de door Burgemeester en
      Wethouders, in afwijking van het ter inzage gelegde ontwerp,
      voorgestelde aanpassingen zijn aangebracht;

III  Burgemeester en Wethouders te machtigen, De Toelichting, deel II,
      en Het Overleg, deel III, van het Structuurplan Amsterdam Open
      Stad 1996, op basis van de eerder ter visie gelegde ontwerp-kaarten
      en -teksten en overeenkomstig het gestelde in deze voordracht en de
      door zijn Vergadering hieromtrent te nemen besluiten, aan te passen; 
IV   te bepalen, dat de in hoofdstuk 2 van de voordracht vermelde
      wijzigingen, alsmede de in het toetsingskader van het Structuurplan
      Amsterdam Open Stad 1996 opgenomen wijzigingen, worden
      aangebracht in deel I van het structuurplan, inclusief de bijbehorende
      plankaart, waarna dit deel van het Structuurplan Amsterdam wordt
      afgedrukt als bijlage van het Gemeenteblad, samen met de delen II,
      III en de overige kaarten, opgesteld door Burgemeester en
      Wethouders, conform voorgaand besluit;

 V   Burgemeester en Wethouders uit te nodigen, de in het Structuurplan
      Amsterdam Open Stad 1996 aangekondigde onderzoeken en
      ontwikkelingsperspectieven voortvarend ter hand te nemen; 
VI   te bepalen, dat voorlopig niet wordt gestart met een nieuwe vierjarige
      cyclus van het structuurplan, maar het onder IV bedoelde plan voor
      een langere periode als beleidslijn te nemen en daarbij te
      onderzoeken hoe nieuwe ontwikkelingen in het toetsingskader van het
      structuurplan kunnen worden verwerkt en de activiteiten in de sfeer
      van onderzoek en analyse te ondernemen die in de voorgaande cycli
      de basis vormden voor de voortgangsrapportage.