Bron: Raad
Type dokument: Notulen
Titel:
Raadsvergadering 06-09-95
Datum publikatie: 19950906
Datum Raad: 19950906
OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 6 SEPTEMBER 1995.
Aanwezig: de leden Van der Aa (PvdA), mevr. Agtsteribbe (PvdA), mevr.
Alkema (D66), Bakker (D66), Balai (PvdA), Van Bommel (SP), Bouma (VVD),
Bijlsma (PvdA), Cherribi (PvdA), Cornelissen (D66), Van Duijn (De Groenen),
Enthoven (CD), FortunE (CD), mevr. Van der Giessen (D66), Goedhart (CDA),
De Grave (VVD), mevr. Grewel (PvdA), Ten Have (D66), Holvast (GroenLinks),
mevr. Hoogland (PvdA), Hooijmaijers (VVD), mevr. Ter Horst (PvdA), Hulsman
(GroenLinks), mevr. Irik (PvdA), mevr. De Jong (D66), K-ohler (GroenLinks),
mevr. Krikke (VVD), Van der Laan (PvdA), Levie (PvdA), Meijer (PvdA),
Niamut (CDA), Oranje (D66), Peer (VVD), mevr. Peters (VVD), mevr. Princen
(GroenLinks), Robbers (D66), mevr. Schutte (GroenLinks), Van Sitteren (CD),
mevr. Spier-van der Woude (VVD), Spit (CDA), Stadig (PvdA) en Yalin (PvdA).
Afwezig: de leden Dalkiran (GroenLinks), Graman (Onafh.) en Houterman
(VVD).
Middagzitting op woensdag 6 september 1995.
Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester.
Secretaris: mevr. drs. M. Sint.
De vergadering wordt om 13 uur geopend.
De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat de vergadering van heden zich tot een
middagzitting zal beperken.
Aan de orde is de agenda:
1
Notulen van de raadsvergaderingen op 14 juni 1995 en 28/29 juni 1995.
De notulen worden ongewijzigd goedgekeurd.
2
Mededeling van de ingekomen stukken.
1ø Adres van 6 juli 1995 van J. Ossewaarde, houdende een aanvulling op
zijn adres van 18 mei 1995 inzake het ontbreken van watermeters in
benedenwoningen.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
2ø Adres van 21 juni 1995 van H. Hoogsteder inzake de brandveiligheid van
een prostitutiebedrijf.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
3ø Adres van 7 juli 1995 van J. van Opzeeland, namens de Vereniging
Vrienden van het Open Haven Museum, inzake de toekomst van het Open Haven
Museum in relatie tot de huurovereenkomst met de Stichting Kunstwerk Loods
6.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Volkshuisvesting,
Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en Grondzaken.
4ø Adres van 23 juni 1995 van P. Silver inzake het raamraadsbesluit in
relatie tot huurverlaging van woongroepwoningen.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
De heer K™HLER: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord te zenden
aan de Commissie voor Volkshuisvesting enz.
Wethouder STADIG: Ik heb geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor
Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en Grondzaken.
5ø Adres van 21 juni 1995 van P. Paschenegger, namens het Wijkcentrum
d'Oude Stadt, inzake de toekomst van de voorposten in de binnenstad.
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de door Burgemeester en
Wethouders in te dienen voorstellen ter zake.
6ø Adres van 20 juni 1995 van S.B. Bartlema inzake het maaibeleid op
Teleport onder verwijzing naar zijn raadsadres van 9 november 1994.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening, na behandeling in de Commissie voor Verkeer, Milieu,
Cultuur en Monumentenzorg.
7ø Adressen van 27, 28 en 30 juni 1995 van respectievelijk F.P.P.
Lauriks, A.T.J. van Vught en het ComitE Cruquiusroute inzake de aansluiting
van de Panamaweg en de ramingen in het VOS-plan.
Besloten wordt, deze adressen te betrekken bij de behandeling van de
desbetreffende voordracht, punt 12 van de agenda.
8ø Adressen van 27 en 28 juni 1995 van H.C.J. Uildriks, namens
Sportservice Noord-Holland, en R. Verheuvel, namens de Nederlandse
Culturele Sportbond, inzake de televisiezender Eurosport in relatie tot het
basispakket van de Amsterdamse kabeltelevisie.
Besloten wordt, deze adressen handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
9ø Adres van 23 juni 1995 van B. Wellerdieck inzake het besluit tot sloop
van het Olympisch Stadion door het stadsdeel Zuid.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
10ø Adres van 29 juni 1995 van H. Swerissen inzake de vormgeving van het
gebouw van de Hogeschool van de Kunsten aan de Jodenbreestraat.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
11ø Adres van 29 juni 1995 van J. van der Caaij inzake de gebruikte
toegangen van een parkeergarage, gelegen aan de Prinsengracht.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
De heer K™HLER: Ik stel voor, dit adres te behandelen in de Commissie
voor Verkeer enz.
De heer ROBBERS: Ik ondersteun dit verzoek.
Wethouder BAKKER: Ik heb geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg.
12ø Adres van 22 juni 1995 van mevr. C.R. de Jong inzake de toekomst van
kraampjes.
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de door Burgemeester en
Wethouders in te dienen voorstellen ter zake.
13ø Adres van 4 juli 1995 van P. Paschenegger, namens het Wijkcentrum
d'Oude Stadt, inzake de Nota De Goede Voorraad.
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de door Burgemeester en
Wethouders in te dienen voorstellen ter zake.
14ø Adres van 12 juli 1995 van mevr. M. van der Zeijden, namens het
KerkstraatcomitE, inzake de snelheid waarmee trams door de Leidsestraat
rijden.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
De heer NIAMUT: Ik stel voor, dit adres te behandelen in de Commissie
voor Verkeer enz.
Wethouder BAKKER: Daartegen bestaat geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg.
15ø Adres van 27 juni 1995 van F. van Leeuwe, namens Mokum Mobiel '99,
inzake de mogelijke uitgifte van gastparkeervergunningen door stadsdelen
aan binnenstadbewoners.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen
ter zake.
De heer BIJLSMA: Ik stel voor, dit adres te behandelen in de Commissie
voor Verkeer enz.
Wethouder BAKKER: Ik heb geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg.
16ø Adres van 20 juni 1995 (ingekomen op 6 juli 1995) van mevr. L. de
Vries, namens de Verkeersgroep Jordaan, houdende enkele vragen over
autobezit en parkeermogelijkheden.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
De heer BIJLSMA: Ik stel voor, dit adres te behandelen in de Commissie
voor Verkeer enz.
Wethouder BAKKER: Ik heb geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg.
17ø Adres van 20 juni 1995 van het ComitE Turkse Ouderen inzake een op
1 juni 1995 met wethouder Van der Giessen gehouden gesprek.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
De heer GOEDHART: Ik stel voor, dit adres te behandelen in de Commissie
voor Zorg enz.
De VOORZITTER: De desbetreffende wethouder is even afwezig, maar ik neem
aan dat zij geen bezwaar heeft tegen dit verzoek.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Zorg, Emancipatie, Drugsbeleid, (Facilitaire) bedrijven,
Bestuurlijke Vernieuwing en Informatievoorziening.
18ø Brief van 5 juli 1995 van mevr. H.W. Voermans en A.H. Witte inzake
het adres van 20 juni 1995 van het ComitE Turkse Ouderen.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, deze brief voor kennisgeving
aan te nemen.
De heer GOEDHART: Ook deze brief zou ik willen behandelen in de
Commissie voor Zorg enz.
De VOORZITTER: Ik verwacht niet, dat de wethouder hiertegen bezwaar zal
hebben.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, deze brief in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Zorg, Emancipatie, Drugsbeleid, (Facilitaire) bedrijven,
Bestuurlijke Vernieuwing en Informatievoorziening.
19ø Adres van 5 juli 1995 van F. van Leeuwe, namens Mokum Mobiel '99,
inzake het verdwijnen van winkels in de binnenstad.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord
te zenden de Commissie voor Economische Zaken enz. en de Commissie voor
Verkeer.
De VOORZITTER: Ik neem aan, dat daartegen geen bezwaar bestaat.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Economische
Zaken, Haven en Luchthavenaangelegenheden, Markt en Internationale
Contacten en aan de Commissie voor Verkeer, Milieu, Cultuur en
Monumentenzorg.
20ø Adres van 29 juni 1995 van G. Uunk, namens ECO 2000, inzake
infrastructurele maatregelen ten gunste van het behoud van de randen van
het Vondelpark.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
21ø Adres van 29 mei 1995 (ingekomen op 5 juli 1995) van O. Jansen,
namens Televisieproduktie Amsterdam TVA, inzake de televisiezender The
Music Factory in relatie tot het basispakket van het Amsterdamse
kabeltelevisienet.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
22ø Adres van 4 juli 1995 van M.T.H. de Gaay Fortman, namens de Stichting
Behoud Amsterdam, inzake een beklag op grond van de Algemene
Inspraakverordening Amsterdam.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres om advies in handen
te stellen van de Beklagcommissie Inspraak.
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Op welke termijn kunnen wij dat advies
tegemoet zien? Dit adres heeft namelijk een nogal een actuele inhoud.
Mijn volgende vraag is, of de Commissie voor Verkeer enz. en de
Commissie voor Volkshuisvesting enz. hierbij ook spoedig in beeld komen.
Dit verzoek heeft ook betrekking op ingekomen stuk 43ø.
De VOORZITTER: Er zal worden nagegaan, wanneer de vergadering van de
Beklagcommissie Inspraak zal plaatsvinden.
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Het gaat ook om het bestemmingsplan en het
Plan van Eisen van de Noord-Zuidlijn. Dat heeft haast; het betreft met name
het ter inzage leggen van de stukken voor de inspraak.
De heer ROBBERS: Ik wijs erop, dat bovenaan de brief staat: "Beklag
inspraakproject." Wij hebben daarvoor een verordening en dan gaat het adres
naar de beklagcommissie; dat is een onafhankelijke commissie.
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Dat is juist, vandaar dat ik naar de termijn
heb gevraagd; mijn tweede vraag had, gezien de inhoud van het beklag,
betrekking op de betrokkenheid van commissies van advies.
De heer SPIT: Ik verzoek mevr. Spier met haar vragen terug te komen bij
het ingekomen stuk 43ø, waar de heer De Gaay Fortman vraagt om uitstel van
de verdere besluitvorming. Dat moet naar mijn mening inhoudelijk in de
commissie van advies aan de orde komen.
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: De heer Spit heeft gelijk. Dat adres betreft
dezelfde materie.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, dit adres om advies in
handen te stellen van de Beklagcommissie Inspraak.
23ø Adressen van 26 juni 1995 van N. van Lobberegt en van 6 juli 1995 van
C.J. Vonk, namens de Vereniging Reizigers Openbaar Vervoer (ROVER), inzake
de Noord-Zuidlijn.
Besloten wordt, deze adressen in handen van Burgemeester en Wethouders
te stellen teneinde deze te betrekken bij de door hen in te dienen
voorstellen ter zake.
24ø Adres van 6 juli 1995 van mevr. J.M.A. Bedaux, houdende een klacht op
grond van de Algemene Inspraakverordening Amsterdam.
Besloten wordt, dit adres om advies in handen te stellen van de
Beklagcommissie Inspraak.
25ø Adressen van 30 juni en 3, 6, 11, 11, 14 en 17 juli, 14 augustus, 16
en 21 augustus 1995 van respectievelijk mevr. N. Pardieck, G. Ketelaar,
A.E.A. Simons, A.M. Top, W.F. Wierckx, A. Kranenburg, mevr. M.J. van de
Haak, F.A. Barnhoorn en J. van 't Westeinde, namens de Stichting Algemeen
Maatschappelijk Werk, regio Oud-West, A.L. Frank en S. Masic inzake de
bijverdienregeling voor bijstandsgerechtigden.
Besloten wordt, deze adressen in handen van Burgemeester en Wethouders
te stellen teneinde deze te betrekken bij de door hen in te dienen
voorstellen ter zake.
26ø Adres van 22 juni 1995 (ingekomen 10 juli 1995) van B.F.C. Frank
inzake de kermis op de Palmgracht.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
27ø Adres van 5 juli 1995 van J. Haije inzake de Javabrug.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen
ter zake.
28ø Adressen van 4 en 6 juli 1995 van mevr. J.M.A. Bedaux, mede namens de
Belangengroep Binnenstad, inzake de stadsvernieuwing in de binnenstad.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, deze adressen in hun handen te
stellen ter afdoening.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik stel voor, deze adressen te behandelen in
de Commissie voor Volkshuisvesting enz. Deze adressen zijn van veel belang
voor de bewoners van de Jordaan.
Wethouder STADIG: Ik heb geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, deze adressen in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en
Grondzaken.
29ø Adres van 7 juli 1995 van W. van Zijl, namens het Buurtbeheer
Bloemenbuurt, inzake de mogelijke veranderingen in de jeugdgezondheidszorg.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen
ter zake.
30ø Adres van 6 juli 1995 van G. de Wit inzake de besluitvorming over de
tippelprostitutie.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
31ø Adres van 13 juli 1995 van Burgemeester en Wethouders van de gemeente
Haarlemmerliede en Spaarnwoude inzake de ontruiming van het gebied bij de
Amerikahaven.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
32ø Adressen van 11, 13, 13 en 13 juli 1995 van respectievelijk A.
Verburg, H. Herberts, R.G. Noske en P.A. Ravelli inzake de invoering van
betaald parkeren op de oostelijke eilanden.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, deze adressen in hun handen te
stellen teneinde deze te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen
ter zake.
De heer NIAMUT: Ik stel voor, deze adressen te behandelen in de
Commissie voor Verkeer enz.
De heer K™HLER: Kan de wethouder mededelen, of op het moment dat de
voorstellen komen de adressen nog ter zake zijn? Het project is namelijk al
in uitvoering. De offici-ele start vindt plaats op 1 oktober 1995. Is het
mogelijk, deze kwestie in de eerstvolgende of uiterlijk in de
daaropvolgende commissievergadering af te handelen?
Wethouder BAKKER: Er komen geen voorstellen ter zake. De adressen worden
door Burgemeester en Wethouders afgedaan.
De heer K™HLER: Ik vind dat wel interessant aangezien in het voorstel
omtrent de wijze van afdoening wordt verwezen naar voorstellen ter zake.
De VOORZITTER: Dat is dan een foutje. Ik stel voor, de adressen in
handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na
behandeling in de Commissie voor Verkeer enz.
De heer K™HLER: Ik handhaaf dan wel mijn verzoek om de adressen te
behandelen in de Commissie voor Verkeer enz. op het moment dat dit nog zin
heeft.
Wethouder BAKKER: Naar mijn mening moeten de adressen gewoon in handen
van Burgemeester en Wethouders worden gesteld ter afdoening.
De heer K™HLER: Dat kunt u wel vinden, maar het beleid van de gemeente
wordt in deze adressen ter discussie gesteld en als de Raad vindt dat
hij op basis van dit adres daarover moet discussi-eren en adressant ook de
kans moet worden geven om dat toe te lichten, moeten de adressen op het
moment dat het nog zin heeft in de commissie worden geagendeerd.
Wethouder BAKKER: Wie ben ik dan om dit tegen te houden? Ik zal echter
nagaan, welke ontwikkelingen, als er al een beleid is ontwikkeld, gaande
zijn. Ik zal dat laten weten en anders behandelen wij de adressen gewoon in
de commissie.
De VOORZITTER: De adressen worden in elk geval zo snel mogelijk
behandeld in de Commissie voor Verkeer enz.; wellicht kan daarbij dan ook
een preadvies van de wethouder worden betrokken. Dit is ook van toepassing
op ingekomen stuk 45ø.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, deze adressen in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg.
33ø Adres van dr. G.R. Zondergeld, ingekomen 17 juli 1995, houdende
bezwaar tegen het bouwplan IJburg.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen
ter zake.
34ø Adres van 29 juni 1995 van L. Sala inzake het niet-referendabel
verklaren van het besluit tot de verkoop van aandelen van Kabeltelevisie
Amsterdam BV.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
35ø Adres van 17 juli 1995 van mevr. J.C. Brouwer, namens Publex
Stadsmeubilair BV, inzake het gemeentelijk reclamebeleid.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
36ø Adres van 14 juli 1995 van mevr. G. van Oudenallen, houdende een
verzoek om subsidie.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Zorg,
Emancipatie, Drugsbeleid, (Facilitaire) bedrijven, Bestuurlijke Vernieuwing
en Informatievoorziening.
37ø Notitie van 5 juli 1995 van het raadslid B.J.A. Oranje, getiteld:
Toekomst stadsvernieuwing binnenstad (Gemeenteblad afd. 1, nr. 433, blz.
1753).
Burgemeester en Wethouders stellen voor, deze notitie in hun handen te
stellen teneinde deze te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen
ter zake.
De heer ROBBERS: Ik stel voor, dit te doen door middel van een
preadvies.
De VOORZITTER: Ik wijs erop, dat vanmorgen in de commissie is
afgesproken dat over veertien dagen in de Commissie voor de werkwijze van
de Gemeenteraad een kleine notitie van het College inzake notities en
adressen van raadsleden zal worden besproken, waarbij het uitgangspunt is,
dat er op adressen afzonderlijk wordt geantwoord en niet impliciet door
voorstellen ter zake. Daarop vooruitlopend zou op de onderhavige notitie
nog een preadvies kunnen worden uitgebracht.
Besloten wordt, de notitie in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen om preadvies.
38ø Adres van 21 juni 1995 van F. Heersink, namens de Stichting
Wijkorgaan Osdorp, inzake de ontsluiting van de Middelveldsche Akerpolder
via een tramverbinding.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen
ter zake.
39ø Adres van 17 juli 1995 van mevr. E. Willems-Lantinga, namens het
bestuur van het ComitE Bewoners/Bedrijven Willen Parkeren, houdende verzoek
om subsidie.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord
te zenden aan de Commissie voor Verkeer enz.
Wethouder BAKKER: Daartegen bestaat geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Verkeer,
Milieu, Cultuur en Monumentenzorg.
40ø Adres van 18 juli 1995 van E. Kulberg, namens het ComitE Leefbare
Spuistraat, inzake de verkeerssituatie in de Spuistraat.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Beheer Openbare
Ruimte, Personeel en Organisatie, Nutsbedrijven, Gemeentevervoerbedrijf en
Bestuurlijk Stelsel.
en
41ø Adres van 19 juli 1995 van mevr. G. van Oudenallen, namens het
bestuur van Mokum Mobiel '99, inzake de verkeerssituatie in de Spuistraat.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Verkeer, Milieu,
Cultuur en Monumentenzorg.
De heer BIJLSMA: Ik stel voor, van beide adressen een afschrift te
zenden aan de Commissie voor Verkeer enz.
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Ik wijs erop, dat bij adres nr 41ø de
Commissie voor Verkeer enz. reeds bij dit adres wordt betrokken. Mijn
verzoek is, daarbij ook de Commissie voor Beheer Openbare Ruimte enz. te
betrekken.
Wethouder mevr. TER HORST: Zoals iedereen kan zien, gaan beide adressen
over dezelfde straat, maar er worden afdoeningen in verschillende
commissies voorgesteld. Ik weet niet of dat nu integraal beleid is. Ik stel
voor, dat wij ons nog beraden op de vraag, waar wat wordt besproken, waarna
de andere commissie een afschrift van het antwoord zal ontvangen.
Besloten wordt, de adressen te behandelen in de desbetreffende commissie
van advies. Van de wijze van afdoening zal mededeling worden gedaan aan de
andere commissie van advies.
42ø Adres van juli 1995 van H. Ayhan, houdende verzoek om subsidie voor
de Demokratische Volksvereniging Amsterdam van de Federatie van
Democratische Verenigingen van Arbeiders uit Turkije in Nederland.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
Mevr. IRIK: Ik stel voor, aan afschrift van het antwoord te zenden aan
de Commissie voor Zorg enz.
De VOORZITTER: Daartegen bestaat geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Zorg,
Emancipatie, Drugsbeleid, (Facilitaire) bedrijven, Bestuurlijke Vernieuwing
en Informatievoorziening.
43ø Adres van 21 juli 1995 van M.T.H. de Gaay Fortman, namens de
Stichting Behoud Amsterdam, inzake inspraak met betrekking tot de Noord-
Zuidlijn.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres om advies in handen
te stellen van de Beklagcommissie Inspraak.
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Kortheidshalve verwijs ik naar het gestelde
bij ingekomen stuk 22ø.
De heer SPIT: Dit adres vraagt om opschorting van de besluitvorming. Die
opschorting is echter niet ter beoordeling aan de Beklagcommissie Inspraak
maar geschiedt in dit geval in de Commissie voor Verkeer enz.
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Ik sluit mij daarbij volledig aan.
Wethouder BAKKER: Die behandeling zal geschieden nadat de drie
inspraakavonden hebben plaatsgevonden; die staan op de agenda voor maandag,
dinsdag en woensdag a.s.
De heer SPIT: Het gaat over de vraag om opschorting van besluitvorming
en van uitvoering. Ik verzoek u, er goed op te letten dat dit niet fout
gaat.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg.
44ø Adres van 20 juli 1995 van R. Verhagen inzake inspraak met betrekking
tot nieuwbouw in de Karthuizersstraat (Tichelcluster).
Besloten wordt, dit adres om advies in handen te stellen van de
Beklagcommissie Inspraak.
45ø Adressen van 24, 26, 27, 27 en 28 juli 1995 van respectievelijk
mevr. T.L. Dimaseio, M.H. Violier, mevr. J. de Moor, mevr. H. Morais en
mevr. M. Stuart inzake het invoeren van betaald parkeren op de oostelijke
eilanden.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, deze adressen in hun handen te
stellen teneinde deze te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen
ter zake.
De VOORZITTER: Ik verwijs de Raad naar het gestelde ten aanzien van
ingekomen stuk 32ø.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, de adressen in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg.
46ø Adres van 24 juli 1995 van T.C. Hoff, namens de Vereniging Behoud
Jordaan en het ComitE Behoud Noord-Jordaan, inzake inspraak over de
zogenaamde Tichelcluster.
Besloten wordt, dit adres om advies in handen te stellen van de
Beklagcommissie Inspraak.
47ø Adres van 24 juli 1995 van A. Jonker, namens de Fietsersbond ENFB,
inzake het niet plaatsen van een tijdelijke fietsenstalling op het Rokin.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Volkshuisvesting,
Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en Grondzaken.
De heer BIJLSMA: Is hier wel de goede commissie genoemd? Naar mijn
mening komt het fietsbeleid aan de orde in de Commissie voor Verkeer enz.
Wethouder STADIG: De reden waarom het adres is verwezen naar deze
commissie ligt in het feit dat het in de sfeer van het bouwtoezicht ligt,
namelijk de vraag of er wel of geen bouwvergunning wordt gegeven en of het
wel of niet "schoon" - in de betekenis van schoonheid van de stad - is.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en
Grondzaken.
48ø Adres van 26 juli 1995 van drs. W.P.T.J. Rottier en drs. H.W. van
Ballegooijen inzake inspraak over de zogenaamde Tichelcluster.
Besloten wordt, dit adres om advies in handen te stellen van de
Beklagcommissie Inspraak.
49ø Adres van 3 augustus 1995 van mevr. J.M.A. Bedaux inzake de
agendering van het uitwerkingsplan Tichelcluster.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik stel voor, dit adres te behandelen in de
Commissie voor Volkshuisvesting enz.
Wethouder STADIG: Ik heb geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en
Grondzaken.
50ø Adres van 6 augustus van L. Rozendaal, houdende verzoek om een
gespecificeerde nota over de werkelijk afgenomen hoeveelheid leidingwater.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
51ø Adres van 7 augustus 1995 van E. Florent, namens Eurosport, houdende
verzoek om nadere informatie over het besluit om Eurosport in 1996 niet in
het kabelplan van de Amsterdamse Programmaraad op te nemen.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
52ø Adres van 8 augustus 1995 van T.J. van Houten, houdende bezwaar tegen
verwijdering van TNT van het Amsterdamse televisiekabelnet.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
53ø Notitie van 30 juni 1995 van de raadsleden mevr. Hoogland en mevr.
Irik, getiteld: Zeven amendementen op de Verordening voorzieningen
gehandicapten (Gemeenteblad afd. 1, nr. 447, blz. 1771).
Besloten wordt, deze notitie in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen om preadvies.
54ø Adres van 7 augustus 1995 van T. Meester inzake het negeren van een
advies van de gemeentelijke ombudsman door de Dienst Parkeerbeheer.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Het gaat hier om een uitspraak van de
gemeentelijke ombudsman. Ik zou graag behandeling van het adres zien in de
Commissie voor Algemeen Bestuurlijke Zaken, terwijl ik ook prijs stel op
het zenden van een afschrift van het antwoord aan de Commissie voor Verkeer
enz.
De heer ROBBERS: Naar mijn mening is het rapport van de gemeentelijke
ombudsman ter kennisneming aan de Commissie voor Verkeer enz. gezonden en
toen is door de commissie niet om een behandeling gevraagd; de commissie
heeft de reactie van de wethouder blijkbaar gevolgd.
De VOORZITTER: Ik zal dat laten nagaan. Als dat juist is, vervalt het
verzoek van mevr. Spier.
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Ik heb het gevoel dat het om een identieke
zaak gaat.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening
55ø Adres van 10 augustus 1995 van E. Tadesse, houdende een klacht over
het bestrijden van fraude door de afdeling Noord van de Gemeentelijke
Sociale Dienst.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
56ø Adres van 10 augustus 1995 van H.V. van Walsum, namens het Platform
Gemeentelijk Vredesbeleid, houdende verzoek om financi-ele steun voor de
actie Bescherm Bosni-e nu.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
57ø Adressen van juli (ingekomen 1 augustus 1995), 5, 6, 7, 8, 14 en
15 augustus 1995 van H. Wolters, I.D.L. de Vaere, H. Maks, A. Schippers en
L.M. Sion inzake het invoeren van betaald parkeren op de oostelijke
eilanden.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, deze adressen in hun handen te
stellen teneinde deze te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen
ter zake.
De VOORZITTER: Ik verwijs de Raad naar het gestelde ten aanzien van
ingekomen stuk 32ø.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, de adressen in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg.
58ø Adres van A. Beekmeijer, namens de Stichting Behoud Frederiksplein,
ondersteund door vele anderen, inzake de herinrichting van het
Frederiksplein.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Beheer Openbare
Ruimte, Personeel en Organisatie, Nutsbedrijven, Gemeentevervoerbedrijf en
Bestuurlijk Stelsel.
59ø Adres van 15 augustus 1995 van L. Frank inzake de verkeerssituatie op
de Singel bij de Heiligeweg.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
60ø Adressen van 22 en 28 augustus 1995 van L. Rubelik en M.M. de Ruiter
inzake de mogelijke afschaffing van de bijverdienregeling.
Besloten wordt, deze adressen in handen van Burgemeester en Wethouders
te stellen teneinde deze te betrekken bij de door hen in te dienen
voorstellen ter zake.
61ø Adressen van 23, 24 en 28 augustus 1995 van A.J. Vleming,
D.J. Haremaker en mevr. A. Groot inzake het invoeren van betaald parkeren
op de oostelijke eilanden/Czaar Peterbuurt.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
De VOORZITTER: Ik verwijs de Raad naar het gestelde ten aanzien van
ingekomen stuk 32ø.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg.
62ø Adres van 27 augustus 1995 van B.A. Bles, namens het ComitE Moet
Amsterdam Amsterdam blijven?, inzake een door de Burgemeester ondertekende
brief, inhoudende het openhouden van de vorming van een stadsprovincie.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
De VOORZITTER: Het College stelt nader voor, dit adres in handen te
stellen van Burgemeester en Wethouders te stellen na behandeling in de
Commissie voor Beheer Openbare Ruimte enz.
De heer VAN DUIJN: Het gaat hier om een pijnlijke zaak, die ook heel
actueel is. Het verdient daarom de voorkeur, het adres te plaatsen op de
agenda van de Raad. Het betreft het referendum en het lijkt mij op zijn
plaats als de Burgemeester daarover in de Raad verantwoording aflegt.
Wethouder mevr. TER HORST: Het ligt naar mijn mening het meest voor de
hand, de brief in de commissie te behandelen.
De heer VAN DUIJN: Het gaat weliswaar om een brief van de heer Bles,
maar die brief gaat weer over een brief over de stadsprovincie die door de
Burgemeester is ondertekend. Die brief is ons allen inmiddels al
toegezonden en het komt mij derhalve voor, dat de Raad daarover een
standpunt zal moeten innemen.
De VOORZITTER: Ik neem aan dat het de heer Van Duijn bekend is, hoe een
stuk op de raadsagenda kan worden geplaatst, namelijk aan de hand van het
"piepen" vanuit de commissie dan wel het aanvragen van een interpellatie.
De heer VAN DUIJN: Wat ik nu doe is "piepen".
De VOORZITTER: Het stuk is niet in de commissie behandeld.
De heer VAN DUIJN: In de Raad kan ook worden gepiept.
De heer ROBBERS: Ik heb de Burgemeester verzocht, de door hem
ondertekende brief die aan de Minister van Binnenlandse Zaken was gericht,
in afschrift aan de raadsleden toe te zenden, maar dat betekent natuurlijk
niet, dat die op de raadsagenda als ingekomen stuk wordt geplaatst. Ik kan
mij wel voorstellen dat die brief wordt toegevoegd aan de stukken die in de
Commissie voor Beheer Openbare Ruimte enz. zullen worden besproken. Het
gaat dan inhoudelijk over de keuze van deze Raad en de strekking van de
brief van de Burgemeester.
De VOORZITTER: Dat spreekt voor zich, want de brief van de heer Bles
gaat over de brief die de raadsleden reeds heeft bereikt.
De heer K™HLER: De heer Van Duijn wijst er terecht op, dat hij kan
vragen om aanhouding van de behandeling van een adres en dan wordt het hier
behandeld. Het is echter toch wel een goede gewoonte, dat, als het College
bereid is, het adres eerst in een commissie te bespreken, daarin mee te
gaan. Als men dan in de commissie de beantwoording onvoldoende vindt, kan
men het adres altijd nog naar de Raad tillen. Ik wil er toch wel bij de
heer Van Duijn op aandringen, die gebruikelijke gang van zaken te volgen.
Hij is natuurlijk, ook als hij geen lid van die commissie is, welkom om er
daar over mee te discussi-eren.
De heer VAN DUIJN: Ik heb begrip voor de argumenten van de heer K-ohler.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Beheer Openbare Ruimte, Personeel en Organisatie,
Nutsbedrijven, Gemeentevervoerbedrijf en Bestuurlijk Stelsel.
63ø Adres van 10 juli 1995 (ingekomen 29 augustus 1995) van mevr. E. van
der Voort, namens de Buurtraad Amstelveld e.o. en de Vereniging
Amstelveldbuurt, houdende bezwaar tegen het verlenen van een vergunning
voor het houden van een culinaire markt op het Amstelveld.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
64ø Adres, ingekomen 25 augustus 1995, van N. Willemen inzake de
parkeergelegenheid op en nabij de Geldersekade.
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de door Burgemeester en
Wethouders in te dienen voorstellen ter zake.
65ø Adres van 28 augustus 1995 van J.C. Hageman, namens de Vereniging
Stadsvervoerbelang, inzake de Noord-Zuidlijn.
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de door Burgemeester en
Wethouders in te dienen voorstellen ter zake.
66ø Adres van 29 augustus 1995 van J.C. Hageman, namens de Vereniging
Stadsvervoerbelang, inzake de benoeming van een nieuwe directeur en het te
voeren beleid bij het Gemeentevervoerbedrijf.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Verkeer, Milieu,
Cultuur en Monumentenzorg.
De heer K™HLER: Afgezien de procedure waarover het adres gaat, gaat het
natuurlijk ook om de inhoud, namelijk wie de nieuwe directeur moet worden.
Doorgaans wordt daarover in beslotenheid vergaderd omdat het een personele
kwestie van de gemeente betreft. Ik neem aan, dat waar de brief van de heer
Hageman de criteria betreft, daarover in de openbaarheid zal worden
gesproken, maar dat het voor het overige de bestaande procedure niet
doorkruist. Ik zeg dat met nadruk omdat ik al een vertrouwelijk stuk ter
zake heb ontvangen van het College, waarvan ik de inhoud dus niet kan
noemen.
Wethouder mevr. TER HORST: Ik wijs erop, dat de benoeming van de
directeur uiteraard een zaak is van het College; die benoeming wordt door
mij voorbereid. Als het al in een commissie wordt besproken, zal dat de
commissie zijn die zaken van het Gemeentevervoerbedrijf behartigt. Naar
mijn mening komt de benoeming niet in aanmerking om in die commissie te
bespreken. Ik ken echter het adres en daarin staan inhoudelijke zaken, die
desgewenst in de commissie kunnen worden besproken.
De heer K™HLER: Ik ben het met de wethouder eens.
De heer ROBBERS: Het adres wordt dan in elk geval niet besproken in de
Commissie voor Verkeer enz. zoals wordt voorgesteld.
De VOORZITTER: Dat is een verkeerde verwijzing.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Beheer Openbare Ruimte, Personeel en Organisatie,
Nutsbedrijven, Gemeentevervoerbedrijf en Bestuurlijk Stelsel.
67ø Adres van 28 augustus 1995 van E.P. Blaauw c.s., namens Waterig
Amsterdams Front, inzake het opnemen van diverse niet-behandelde
onderwerpen in de uitvoeringsnotitie van de Nota Amsterdam te water.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
De heer YALIN: Ik stel voor, het adres te betrekken bij de door het
College in te dienen voorstellen ter zake.
De VOORZITTER: Daartegen bestaat geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen, teneinde het te betrekken bij de
door hen in te dienen voorstellen ter zake.
68ø Adressen van 29 augustus en 3 september 1995 van respectievelijk K.A.
Craig, namens De Parelschool, J.H. Wessels, namens De Poolschool,
D. Boedhan, mevr. I. Boot, mevr. C. Korssen-Meijer en J. Verhulst, namens
de Verkeerswerkgroep Oostelijke Eilanden, inzake de invoering van betaald
parkeren op de oostelijke eilanden.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, deze adressen in hun handen te
stellen ter afdoening.
De VOORZITTER: Ik verwijs de Raad naar het gestelde ten aanzien van
ingekomen stuk 32ø.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, deze adressen in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg.
69ø Adressen van 30 augustus 1995 van E. van Schalkwijk, D. van Dijk,
namens de Woongroep Zeeschuim, het Interkultureel Info- en Axiecentrum
Bankroet en de Bewonersgroep Zeeburgerpad naar aanleiding van de
raadsvoordrachten inzake de Zeeburgerdijk.
Besloten wordt, deze adressen te betrekken bij de desbetreffende
voordrachten, punt 12 van de agenda.
70ø Adres van 4 september 1995 van mevr. E. Willems-Lantinga, namens het
ComitE Bewoners/Bedrijven Willen Parkeren, inzake de herprofilering van de
Keizersgracht.
Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de desbetreffende voordracht,
punt 10 van de agenda.
De VOORZITTER: Ik stel voor, thans eerst na te gaan, welke punten van
de agenda zonder discussie en hoofdelijke stemming kunnen worden afgedaan.
Conform besloten.
3
Mededeling en, zo nodig, bespreking van de ontwikkelingen met betrekking
tot het Regionaal orgaan Amsterdam.
Er zijn geen mededelingen.
4
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 7 augustus 1995 tot
aanpassing van het basisbedrag voor gemeentelijke steun bij de bouw van
clubaccommodaties (Gemeenteblad afd. 1, nr. 441, blz. 1765).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1766 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
5
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 7 augustus 1995 tot het
geven van een naam aan een weg in de Westpoort (Gemeenteblad afd. 1, nr.
437, blz. 1759).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1760 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
6
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 7 augustus 1995 tot
aanschaffing van voorzieningen voor gehandicapten voor de ASVO-school
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 443, blz. 1768).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1768 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
7
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 7 augustus 1995 tot
aanschaffing van een onderwijsleerpakket en meubilair voor de negende en
tiende groep van de basisschool voor bijzonder onderwijs Oostelijke
Eilanden (Gemeenteblad afd. 1, nr. 442, blz. 1766).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1767 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
8
Voordracht van Burgemeester en Wethouder van 7 augustus 1995 tot het
uitvoeren van werkzaamheden ter versterking van brug nr. 151 over de
Singelgracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 436, blz. 1758).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1759 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
De punten 9 en 10 worden even aangehouden.
11
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 7 augustus 1995 tot het
delegeren van bevoegdheden ter zake het wegverkeer (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 435, blz. 1757).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1757 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
Punt 12 wordt even aangehouden.
13
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 7 augustus 1995 tot het
realiseren van een ecologische migratielint (ecolint), tweede fase
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 434, blz. 1755).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1756 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
14
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 23 augustus 1995 tot
aanwijzing van de architect voor de uitbreiding van het Stedelijk Museum
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 449, blz. 1778).
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE (stemmotivering): Er zat enig licht tussen de
beoordeling van de andere fracties en de VVD-fractie, maar de VVD-fractie
kan zich in de nu gekozen oplossing vinden.
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1780 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
15
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 15 augustus 1995 inzake
het aanbestedingsbeleid met als opdrachtgever het Gemeentelijk Grondbedrijf
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 457, blz. 1791).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1793 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
16
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 7 augustus 1995 tot
voorbereiding van het bestemmingsplan Majoor Fransweg (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 439, blz. 1763).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1763 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
17
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 7 augustus 1995 tot
voorbereiding van een parti-ele herziening van het bestemmingsplan Leidse-
en Weteringbuurt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 440, blz. 1764).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1764 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
18
Voordracht van Burgemeester en Wethouders 18 augustus 1995 tot
vaststelling van hogere geluidswaarden dan gesteld in de Wet geluidhinder
ten behoeve van het stadsvernieuwingsplan ChassEbuurt (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 452, blz. 1784).
De heer VAN DUIJN (stemmotivering): Ik heb enige tijd geleden een
amendement ingediend met de opmerking, dat als het lawaai te ernstig is,
men dat bij de bron moet bestrijden en dat men daarvoor niet de normen moet
aanpassen. Bij dat amendement heb ik reeds gezegd dat ik tegen een
dergelijke voordracht zou stemmen.
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1785 van
afd. 1 van het Gemeenteblad, met dien verstande dat de heer Van Duijn
geacht wil worden, tegen de voordracht te hebben gestemd.
De punten 19 en 20 worden even aangehouden.
21
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 7 augustus 1995 tot sloop
van voormalige veilingruimten c.a. op de Centrale Markt (Gemeenteblad afd.
1, nr. 438, blz. 1760).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1761 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
22
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 15 juni 1995 tot
vaststelling van de Verordening tegemoetkoming studiekosten (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 340, blz. 1354).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1355 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
23
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 23 augustus 1995 tot het
huren van het pand Delflandplein 9A voor de Gemeentelijke Sociale Dienst
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 458, blz. 1793).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1794 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
24
Voordracht van Burgemeester en wethouders van 23 augustus 1995 tot het
huren van het pand Drentestraat 11 voor de Sociale Werkvoorziening
Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 459, blz. 1794).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1796 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
25
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 23 augustus 1995 tot het
verstrekken van een hypothecaire geldlening aan de Sociale Werkvoorziening
Amsterdam i.o. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 460, blz. 1796).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1799 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
De VOORZITTER vraagt, of er leden zijn die het woord verlangen over de
voor geheime zitting bestemde voordrachten. Daar dit niet het geval blijkt
te zijn, zijn thans aan de orde:
25A
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 7 augustus 1995 tot het
realiseren van het nieuwbouwplan Reguliersdwarsstraat 44-48 (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 445, blz. 1769).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het bij de voordracht behorende
besluit.
25B
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 7 augustus 1995 tot het
voeren van verweer in een tegen de gemeente ingestelde procedure tot het
betalen van schadevergoeding (vernietiging inboedel A. Beekman)
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 446, blz. 1769).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het bij de voordracht behorende
besluit.
Aan de orde zijn de benoemingen.
De VOORZITTER nodigt de leden mevr. Agtsteribbe, Oranje en mevr. Princen
uit, met hem het bureau van stemopneming te vormen.
Benoemd worden tot:
Lid van de Stichting Amsterdams Fonds voor de Kunst (nr. 444): mevr.
C.F. Pieters en F. Broeksma.
Ingeleverd werden 38 biljetten. Beiden werden benoemd met 38 (algemene)
stemmen.
De VOORZITTER dankt de leden van het bureau van stemopneming voor de hem
verleende hulp.
Aan de orde is thans:
9
Voordrachten van Burgemeester en Wethouders van 23 augustus 1995 tot het
uitvoeren van groot onderhoud aan het wegdek van:
a de Oudezijds Voorburgwal tussen de Grimburgwal en de Sint
Agnietenstraat/het Rusland (nr. 453);
b de Groenburgwal tussen de Raamgracht en het 's-Gravelandse Veer (nr.
454).
(Gemeenteblad afd. 1, nrs. 453-454, blz. 1786 - 1787).
De VOORZITTER: Ik stel voor, beide voordrachten apart te behandelen.
Conform besloten.
9a
Uitvoeren van groot onderhoud aan het wegdek van de Oudezijds
Voorburgwal tussen de Grimburgwal en de Sint Agnietenstraat/het Rusland
(nr. 453, blz. 1786).
Mevr. PRINCEN: Mijnheer de Voorzitter. In de regel worden dit soort
agendapunten in de Raad afgedaan als hamerpunt, maar behandeling bleek nu
noodzakelijk, aangezien verschillende collegepartijen het niet eens waren
met de voordracht.
(Mevr. ALKEMA: Ik wijs erop, dat in de agenda wordt gesproken over de
Oudezijds Voorburgwal. Wij moeten nu echter een beslissing nemen over
de Oudezijds Achterburgwal. Wij moeten geen verkeerde beslissing
nemen.)
(De VOORZITTER: Als het in voordracht nr. 453 maar goed staat.)
In de voordracht werd voorgesteld, het aantal parkeerplaatsen naar zes
terug te brengen. Voor de fractie van GroenLinks betekende dit, dat zij met
deze voordracht akkoord zou gaan omdat dit past binnen het Verkeers- en
Inrichtingsplan (VIP). Op basis van commentaar van met name de VVD-fractie,
die het op dat moment om haar moverende redenen niet nodig vond het aantal
parkeerplaatsen terug te brengen, heeft de wethouder de voordracht
aangepast en gesteld, dat er zo weinig mogelijk parkeerplaatsen moeten
verdwijnen. Ik heb inmiddels vernomen, dat er niet zes van de tien
parkeerplaatsen overblijven, maar dat het om elf plaatsen gaat. Voor mijn
fractie is dat een groot probleem. Is mijn informatie juist? Afhankelijk
van dit antwoord zal de fractie haar stemgedrag bepalen.
Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. Het was aanvankelijk
de bedoeling, dat er vijf parkeerplaatsen zouden verdwijnen. De bijdragen
van de fracties, met uitzondering van de fractie van GroenLinks, hebben mij
echter aanleiding gegeven om nader overleg te plegen met de Dienst
Stedelijk Beheer en het resultaat daarvan is, dat het mogelijk was, vier
plaatsen te laten vervallen. Er zullen als compromis daar ter plaatse wel
bankjes en fietsenrekken worden geplaatst.
Mevr. PRINCEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben natuurlijk wel tevreden
met de bankjes en de fietsenrekken die alsnog zullen worden geplaatst -
daarover bestond ook al twijfel - maar wij kunnen desondanks niet met de
voordracht instemmen omdat daarin het aantal plaatsen dat wordt opgeheven
wordt teruggedraaid. Het is voor de fractie van GroenLinks niet te
verkroppen dat collegepartijen die hebben ingestemd met het VIP, waarin
wordt gestreefd naar het terugdringen van het aantal parkeerplaatsen in de
binnenstad, op het moment dat wethouder zich daaraan houdt niet meer wensen
in te stemmen met de herprofileringen die nu worden voorgesteld. Ondanks
het compromis zullen wij tegen de voordracht stemmen.
De voordracht nr. 453 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de
Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1787 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, met dien verstande, dat de fractie van GroenLinks wil worden
geacht, tegen de voordracht te hebben gestemd.
9b
Uitvoeren van groot onderhoud aan het wegdek van de Groenburgwal tussen
de Raamgracht en het 's-Gravelandse Veer (Gemeenteblad afd 1, nr. 454, blz.
1787).
De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben in de Raad
uitvoerig gesproken over het VIP. Aan de hand van dit plan hebben wij
gesteld dat er een aantal parkeerplaatsen bovengronds zal verdwijnen en dat
dit aantal ondergronds zal terugkeren, dit alles met het doel de
bereikbaarheid van de stad te verhogen. Het College heeft wat dat betreft
een goede start gemaakt, hetgeen wij in de desbetreffende commissie
regelmatig merken als wethouder mevr. Ter Horst met de nodige
herprofileringen komt.
Bij de behandeling van dit plan is een zeer belangrijke motie van de
heer Van der Laan c.s. aangenomen, waarin met name het woord
"gelijktijdigheid" werd benadrukt. Het ging daarbij om de gelijktijdigheid
tussen enerzijds het opheffen van de bovengrondse parkeerplaatsen en
anderzijds het terugbrengen van die plaatsen onder de grond. Alleen op die
basis heeft men er iets aan, aangezien men anders een muur rond de stad
bouwt, hetgeen ook niet goed voor de bereikbaarheid is. Het was een
logische motie. Op grond daarvan gaan wij ervan uit, dat de diverse
diensten tegelijkertijd aan de slag gaan en ervoor zorgdragen, dat het
gewenste beleid ook werkelijk tot uitvoering wordt gebracht. Echter, een
aantal keren bleek dit jaar, dat het moeilijk is om het woord
"gelijktijdigheid" bij de kop te pakken en ervoor te zorgen, dat men niet
alleen maar parkeerplaatsen opheft, maar dat er ook voor wordt gezorgd, dat
het aantal parkeerplaatsen terugkomt. De wethouder heeft herhaaldelijk
getracht, daaraan iets te doen. Zij deelde mee, dat de Parkeerbalans
spoedig zou verschijnen enz., maar de commissie heeft tot op heden nog maar
weinig progressie gezien.
(Mevr. PRINCEN: U schetst de Parkeerbalans als een balans: wij halen
op de openbare ruimte plaatsen weg en daarvoor bouwen wij ondergronds
nieuwe plaatsen. Er is echter ook afgesproken, dat er een
daadwerkelijke vermindering van het aantal parkeerplaatsen zou
plaatsvinden en dat die plaatsen niet absoluut zouden worden
teruggebouwd in parkeergarages.)
Dat hebt u mij ook niet horen zeggen.
(Mevr. PRINCEN: Uit de verhalen zou men iets anders kunnen begrijpen
en dat lijkt mij niet gewenst.)
U zult dat vast en zeker niet doen. Ik heb het bovendien niet gezegd en
dus is het voor ons ook niet aan de orde.
De VVD-fractie heeft geconstateerd, dat wij als Raad bij
herprofileringen altijd het idee hadden dat die ook door de burgers moeten
worden ervaren als iets wat goed voor hen is, maar steeds meer valt het ons
op, dat de burgers daarover niet zo tevreden zijn. Waarom niet? Omdat die
burgers ons eigenlijk wijzen op het feit dat er weliswaar veel
parkeerplaatsen verdwijnen - dat is ook afgesproken en daarmee hebben wij
geen moeite - maar dat zij vinden dat er wel wat veel plaatsen verdwijnen
en dat er weinig voor terugkomen.
(De heer BIJLSMA: Wij praten over de Groenburgwal. Kunt mij mededelen
welke burgers zich daartegen hebben verklaard? De herprofilering is
daar met de bewoners en de bedrijven besproken en men is daarmee
akkoord gegaan.)
Wellicht wreekt zich het feit dat op dat moment uw collega Balai het
woord voerde. Deze kan in elk geval bevestigen, dat er mensen aanwezig
waren die er een probleem mee hadden.
(De heer BIJLSMA: Wij spraken toen over de Jordaan; dat is nu niet
aan de orde. Ten aanzien van de Groenburgwal zijn er geen mensen
geweest die opmerkingen hebben gemaakt. Niet alleen de heer Balai was
daar aanwezig, ik had ook zitting in de desbetreffende commissie.)
Aan de hand van de notulen van die vergadering kan men zien dat wel is
vastgesteld, dat er problemen waren.
Er is afgesproken, dat op een bepaald moment die Parkeerbalans zou
worden besproken. In verband met dit en ook van het volgende agendapunt
willen wij vernemen, wanneer die Parkeerbalans er komt en vervolgens, op
welk moment de parkeergarages die hierbij een belangrijke rol spelen,
daadwerkelijk zullen worden geopend; daar gaat het natuurlijk om. Daarbij
wil ik nog eens teruggrijpen op de motie-Van der Laan, die raadsbreed is
aangenomen. De VVD-fractie vindt, dat die motie daadwerkelijk moet worden
uitgevoerd en dat het College met meer voortvarendheid moet handelen dan
blijkbaar tot op heden gebeurt. Wij vinden het eigenlijk vreemd, dat een
collegepartner die bij de uitvoering in de problemen wordt gebracht door
collegepartijen - dat is een wisselende combinatie van zowel een VVD'er en
een D66'er als een D66'er en een PvdA'er geweest - erop aandringt, dat de
wethouder moet laten zien hoe de zaken in elkaar steken. Wellicht kan het
College duidelijkheid verschaffen.
De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Ik vind, dat, als men de
consequenties van dit besluit niet kan overzien omdat de Parkeerbalans er
nog steeds niet is en op korte termijn ook niet wordt verwacht, men
derhalve niet voor dit besluit kan zijn. De heer Hooijmaijers heeft die
conclusie niet aan zijn betoog vastgeknoopt, maar dat behoorde hij wel te
doen.
De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Ten aanzien van het parkeren
hebben wij kort voor het reces gesproken over de Parkeerbalans. De
wethouder voor Verkeer heeft toen medegedeeld, dat de verschillende
diensten na anderhalf jaar praten overeenstemming hadden bereikt over het
voornaamste geschilpunt, namelijk de manier waarop parkeerplaatsen moeten
worden geteld. Zij heeft daarbij tevens aangekondigd, dat men zou proberen
vast te stellen, hoeveel plaatsen dat in 1993 waren, omdat in het VIP de
cijfers van 1993 als uitgangspunt zijn genomen voor het aantal te
verwachten plaatsen in 2000. Dit zou in dit najaar aan de orde komen. Naar
mijn mening hoort daar dan die discussie te worden gevoerd.
Ook is kort voor het reces in de commissie van advies de Parkeer-
verordening aan de orde geweest, weliswaar niet geagendeerd, maar wel met
de mededeling, dat die verordening de inspraak in zou gaan. Wij hebben toen
gezegd, dat wij die twee punten goed zouden kunnen samenvoegen. Dit pleit
er ook voor, de principi-ele discussie met betrekking tot het parkeren dan
te voeren.
De heer Hooijmaijers sprak over de motie van de heer Van der Laan, maar
ik wil er dan wel op wijzen, dat het VIP weliswaar is gericht op het
realiseren van ondergrondse parkeerplaatsen, maar nog meer op het opheffen
van parkeerplaatsen bovengronds. Dit betekent, dat er geen sprake is van
een 1:1-relatie. Als dan wordt gesteld "gelijktijdig", betekent dit niet
dat op hetzelfde moment dat er een parkeerplaats vervalt, er meteen een
nieuwe moet zijn bijgebouwd. Per saldo moet men met minder uitkomen en dat
betekent, dat er over de gehele periode moet worden gerekend. De discussie
over de vraag, of het VIP binnen de gestelde termijn kan worden uitgevoerd
kunnen wij dan ook voeren naar aanleiding van de Parkeerbalans en de
wijziging van de Parkeerverordening, maar niet nu. De genoemde motie van de
heer Van der Laan kan daarbij ook aan de orde komen.
De heer Spit stelt, hangende de discussie, nu voor, deze kleine
wijzigingen ook maar op te schorten, terwijl er geen bezwaren van
omwonenden en bedrijven zijn ingebracht. Hij constateert min of meer, dat
wij niet snel genoeg gaan met het bouwen van parkeergarages. Men kan dat
enigszins vergelijken met het geval, dat, als men constateert dat de
achterband van de fiets leeg is, men die band moet oppompen en dat men dan
niet de voorband ook moet laten leeglopen. Pomp nu eerst de achterband op
door deze voordracht goed te keuren; daarna kan dan verder worden gesproken
als de gehele problematiek eind oktober aan de orde komt.
De heer K™HLER: Mijnheer de Voorzitter. Volgens het verslag van de
commissievergadering, dat overigens in de komende vergadering nog moet
worden goedgekeurd, is er op dit punt één inspreker geweest, namelijk mevr.
Willems namens het ComitE Bewoners/Bedrijven Willen Parkeren. Zij heeft
toen een algeheel betoog gehouden over alle voorliggende voorstellen, maar
over het onderhavige voorstel is niet door bewoners en bedrijven in de
omgeving ingesproken, laat staan in negatieve zin; ook heeft ons geen enkel
adres bereikt. Hoe men dan kan stellen dat er ten aanzien van dit punt geen
draagvlak meer is, is mij een raadsel.
(De heer HOOIJMAIJERS: Misschien zegt het woord "drempel" u wat? In
de commissie hebben wij het toen ook over drempels gehad.)
Dat is juist, maar dat betrof toen de herprofilering van de evenzijde
van de Keizersgracht, tussen de Runstraat en de Leidsegracht. Men kan wel
tegen alle herprofileringen zijn waar parkeerplaatsen verdwijnen, maar dat
is nog geen reden om die hier in de Raad door elkaar te gaan halen.
(De heer HOOIJMAIJERS: Op dat punt staan in de notulen nog enkele
opmerkingen van de heer Cornelissen, die expliciet over die drempels
spreekt.)
De heer Cornelissen was toch geen inspreker of bewoner van de
Groenburgwal?
(De heer HOOIJMAIJERS: Er waren ook mensen die niet hebben
ingesproken, maar wel een brief hebben geschreven. Zoals de heer
Bijlsma terecht opmerkte, ging het daar echter niet om; wij hebben in
de commissie toen al aangekondigd dat wij het principi-ele punt hier
nu eens wilden bespreken. De zaak wordt keer op keer naar voren
gehaald en het College stelt zelf eigenlijk ook, dat er eerst een
Parkeerbalans zou moeten worden gepresenteerd.)
(De heer BIJLSMA: Het College zegt dat niet. Het heeft er een aantal
dingen uitgelicht waarover geen strijd bestond. Ten aanzien van een
aantal herprofileringen in de Jordaan was onenigheid, maar ten
aanzien van de Groenburgwal was daarvan geen sprake. Op deze wijze
gaat men de zaak vertragen op punten waar dat niet nodig is)
(De heer HOOIJMAIJERS: Wethouder mevr. Ter Horst heeft verschillende
keren medegedeeld, dat zij het ook wenselijk vindt dat de
Parkeerbalans zo spoedig mogelijk wordt geleverd en dat die er
eigenlijk al had moeten zijn.)
Mevr. ALKEMA: Mijnheer de Voorzitter. Het standpunt van D66 is wat
betreft de onderhavige herprofilering bekend. Wij willen echter graag een
duidelijke uitspraak over de termijn waarop wij de Parkeerbalans kunnen
verwachten. Er is al te vaak gezegd dat het stuk eraan komt, maar wij
hebben nog steeds niets gezien. Er moet een algemeen debat plaatsvinden
over herprofileringen, die zoveel irritaties wekken. Wij moeten voor de
burgers kunnen verantwoorden waarmee wij bezig zijn. Als wij een toezegging
over die termijn krijgen, kan de fractie van D66 met deze voordracht
akkoord gaan.
Wethouder mevr. TER HORST. Mijnheer de Voorzitter. Ik wil de Raad eraan
herinneren, dat enige tijd geleden een referendum - een van de
geesteskinderen van met name D66 - over het autoluw maken van de binnenstad
heeft plaatsgevonden. De meerderheid van degenen die hun stem hadden
uitgebracht was daarvoor. Er moest prioriteit worden gegeven aan
voetgangers, fietsers, openbaar vervoer en pas in de laatste plaats aan
auto's. Ook in het VIP hebben wij, daarop voortbouwend, vastgelegd dat 7000
parkeerplaatsen van straat moeten verdwijnen en dat daarvoor 3000 plaatsen
in parkeergarages terug moeten komen. Dat is zeker niet 1 op 1; ongeveer de
helft wordt in parkeergarages teruggebracht.
Als wethouder voor Beheer Openbare Ruimte is mijn primaire
verantwoordelijkheid de herinrichting van de openbare ruimte; ik baseer mij
daarbij op het VIP. Als ik dat niet zou doen, zou men mij daar terecht op
kunnen aanspreken. Ik ben er voortvarend mee aan de slag gegaan tot ik
enkele partijen in de Commissie voor Beheer Openbare Ruimte enz. tegenkwam
die riepen dat ik mijn werk te goed deed; ik zou te hard van stapel lopen.
Ik kan mij daar wel iets bij voorstellen, want er is wel enig verzet tegen
het weghalen van parkeerplaatsen. Er zouden dus maatregelen moeten worden
genomen die het weghalen van die plaatsen enigszins verzachten. Ik denk
daarbij aan het bouwen van parkeergarages en aan betaald parkeren, waarvoor
wethouder Bakker eerder suggesties heeft gedaan. Verschillende fracties
stellen nu, dat zij eerst een Parkeerbalans willen zien omdat men dan weet
waar men ongeveer staat. Bekend is, hoeveel plaatsen er in twaalf jaar
moeten worden opgeheven, maar hoe de stand van zaken nu is, is niet bekend.
Wethouder Bakker, die primair verantwoordelijk is voor de Parkeerbalans zal
daarover nog enkele mededelingen doen, maar ik kan de Raad waar het nu deze
specifieke voorstellen betreft geruststellen in die zin dat de
herprofileringen plaatsvinden in gebieden waarvan de Parkeerbalans laat
zien dat er nog volop ruimte is om die plaatsen weg te halen. Wellicht dat
dit de heer Hooijmaijers straks bij zijn stemgedrag helpt. Door het nu
weghalen van de parkeerplaatsen zakken wij zeker niet door de bodem en zal
de balans zeker niet naar de verkeerde kant doorslaan.
Mevr. Alkema heeft, evenals de heer Hooijmaijers, gevraagd naar de
Parkeerbalans. Wethouder Bakker en zij behoren tot dezelfde fractie, zodat
dit een extra mogelijkheid zou kunnen zijn om daarop enige invloed uit te
oefenen.
Ik ben het eens met het betoog van de heer Bijlsma. Het valt mij
overigens wel op, dat, al gaat het over het parkeren, hij altijd bij een
fiets uitkomt; ik vind dat heel bijzonder.
Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Ik deel de Raad hierbij mede,
dat de Parkeerbalans Deo Volente begin oktober 1995 zal verschijnen. In het
najaar zullen nog verschillende belangrijke discussies volgen over
bijvoorbeeld de Parkeerverordening en de tellingen die nu worden verricht,
een en ander in het licht van de veranderende winkelsluitingstijden enz.
Wij gaan dus een boeiend najaar tegemoet.
Het is niet zo - dit naar aanleiding van een opmerking van wethouder
mevr. Ter Horst - dat ik mijn fractiegenoten in deze Raad beter behandel
dan de meeste andere leden van de Raad. Elk raadslid moet gelijk worden
behandeld, maar mevr. Alkema wijs ik er wel op, dat wij altijd goed kijken
naar de voorstellen van wethouder mevr. Ter Horst inzake de op te heffen
parkeerplaatsen. Het is evenwel niet zo, dat herprofileringen altijd
irritaties oproepen. Zij gaat voortvarend te werk, waarbij zij de maximum-
snelheid niet overschrijdt. Straten en straatjes worden op een mooie en
goede manier heringericht; dat mag ook wel eens worden gezegd en daarop
mogen wij ook best trots zijn.
De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. Mijn collega mevr. Spier
heeft al eens gezegd, dat men een auto ook niet om de nek kan hangen en in
het onderhavige geval is dat mede ingegeven door het feit dat wij die
Parkeerbalans niet kennen. Wethouder mevr. Ter Horst heeft aangegeven, dat
men zich geen zorgen moet maken, omdat er op dit punt een goede verhouding
met de deelgebieden bestaat. Ik moet dan afgaan op datgene wat zij nu
meldt; het is voor het eerst dat ik dat formeel hoor, maar ik heb er nog
nooit iets van gezien. Ik baseer mij op enerzijds de enorme stroom aan
herprofileringen die ik van de wethouder in de afgelopen tijd onder ogen
heb gekregen en anderzijds op de herhaalde berichten in de pers waar
getallen over opgeheven plaatsen worden genoemd van 1000 tot 1500; als ik
mij niet vergis zouden wij 3000 plaatsen in twaalf jaar opheffen. Wanneer
nu al dergelijke aantallen worden genoemd en wanneer men dan kijkt naar het
aantal ontevreden burgers die het daar niet mee eens zijn, wil ik nu toch
echt wel weten hoe de vork aan de steel zit. Als de wethouder nu meldt, dat
vooruitlopend op de definitieve telling die wij begin oktober krijgen - ik
neem aan dat er nu wordt geteld - het sfeerbeeld dat er zou zijn niet
gerechtvaardigd is, kunnen wij ook instemmen met deze herprofilering; wij
wachten daar dan wel op. Ik wil echter nadrukkelijk aangeven, dat, indien
mocht blijken dat het in oktober anders is, er volgens de VVD geen
herprofilering waarover discussie is van de zijde van de bewoners mag
doorgaan, aangezien wij anders te ver doorschieten. Een wethouder moet
natuurlijk de zaken uitvoeren, maar wij hebben hier ook een bepaald beleid
afgesproken en ook ten aanzien van dat beleid hebben wij een taak. Wij
moeten ervoor zorgen, dat de gehele operatie gelijkmatig over twaalf jaar
wordt verdeeld; dat is in de Raad altijd de bedoeling geweest.
(De heer K™HLER: Rekent u dat eens voor! Wij zijn in 1993 begonnen en
het is nu 1995. Als die berichten juist zijn, zouden er dus in twee
jaar van die 7000 op straat weg te halen plaatsen...)
Ja, maar die worden dan wel op die andere wijze gecompenseerd. Ik heb
geconstateerd dat daarvoor één parkeergarage is gebouwd en nog niet de
overige vijf of zes die zijn gepland. Men kan van mij aannemen dat mijn
telling veel voordeliger is in uw droom, zoals u het zou willen hebben.
(De heer K™HLER: Dat neem ik niet aan. Rekent u dat nu eens voor!)
Dat heb ik zojuist gedaan.
(De heer K™HLER: Als u in twaalf jaar 7000 parkeerplaatsen op straat
moet verwijderen, komt men op 1000 tot 1500 in een periode van twee
jaar en dan roept u dat u verontrust in de krant hebt gelezen dat het
er 1000 tot 1500 per jaar zijn. Dat had u overigens ook in de
raadsstukken kunnen vinden, want die stukken zijn ons toegezonden.
Het is u echter via de krant ter kennis gekomen dat het 1000 tot 1500
plaatsen zullen zijn. Ik zou dan zeggen dat wij goed op tempo
liggen.)
Ik begrijp dat u dit aangenaam vindt, maar het in één keer opheffen van
een groot deel van alle plaatsen vinden wij niet "gelijktijdig". Ook de
heer K-ohler heeft nog geen oplossing gegeven voor het feit dat men die auto
niet om de nek kan hangen; het ging daarbij om de bereikbaarheid. Daaronder
moet worden verstaan, dat de auto er ook kan worden geplaatst; dat is in
het belang van de hele stad.
(De heer K™HLER: U bent het gewoon oneens met de normering zoals die
door de Raad in het VIP is vastgelegd. Daar houd ik mij aan. In dat
plan wordt namelijk verondersteld, dat er minder plaatsen voor auto's
komen. Een aantal mensen die de auto niet om hun nek kunnen hangen,
kan de auto niet meer meenemen naar de binnenstad, dus moet men ook
niet meer met de auto naar de binnenstad komen. Dat is ook
de strekking van het VIP; anders was er helemaal geen sprake van
uitvoering van de uitslag van het referendum geweest. Het is uw goed
recht om het daarmee oneens te zijn, maar dan moet u over de
herprofilering van zes parkeerplaatsen...)
U moet niet telkens proberen allerlei dingen uit mijn woorden te halen
die ik niet heb gezegd. Het lijkt mij relevanter in te gaan op datgene wat
wij wel zeggen en wat overigens niet alleen door mijn partij wordt gesteld,
maar ook door D66 en de PvdA. Ik begrijp, dat u er best baat bij zult
hebben als door de collegepartijen een verschillend standpunt zou worden
ingenomen, maar op dit punt hebben wij elkaar uiteindelijk wel gevonden.
Wij streven gelijktijdigheid na, ook in het opheffen van plaatsen. Het kan
niet zo zijn, dat men dan nog geen zicht op het tot stand komen van
plaatsen elders. Gelukkig heeft wethouder Bakker antwoord gegeven op mijn
vraag, wanneer de Parkeerbalans eindelijk zal verschijnen, maar op mijn
vraag wanneer er nu eindelijk een parkeergarage kan worden geopend blijft
hij het antwoord schuldig.
(Wethouder BAKKER: Op 29 september 1995 om 16.30 uur wordt de garage
aan de Nieuwezijds Kolk geopend.)
Dat is er één en daarmee was u in de vorige periode al bezig. De
wethouder heeft natuurlijk gelijk dat die parkeergarage wordt geopend,
waarvoor hij niets anders dan lof krijgt, maar wij constateren overigens
wel met de wethouder, dat dit de eerste is en dat er nogal wat moeten
volgen om datgene waar te maken wat wij hebben gezegd. Het enige wat wij nu
nog van de wethouder zouden willen horen is, of hij ons globaal kan
aangeven op welke termijn de andere garages zullen worden geopend. Als men
dergelijke projecten aanpakt, moet alleen al uit oogpunt van ruimtelijke
ordening - wethouder Stadig zou dat zeker kunnen bevestigen - op tijd
worden gestart met de diverse veranderingen van bestemmingsplannen enz.
Daarvoor heeft men geruime tijd nodig en dat betekent, dat men nu al
inzicht moet hebben in die plannen. Zo niet, dan halen wij dat niet in de
komende zeven jaar.
De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder verzekert ons, dat
uit de Parkeerbalans zal blijken, dat wij door het opheffen van de
onderhavige parkeerplaatsen niet door de bodem zullen zakken. Ik heb nooit
enige reden, de wethouder ten aanzien van haar uitspraken te wantrouwen,
anders zou ik dat wel duidelijk kenbaar maken, maar wat betreft deze
uitspraak moet ik dat wel doen, zij het dat ik daarbij nog een andere
uitspraak nodig heb, niet alleen dat wij niet door die bodem zakken, maar
dat daaruit blijkt dat het niet onverantwoord is om nu deze parkeerplaatsen
op te heffen. Als de wethouder dan ook nog zegt dat dit daaruit blijkt, zal
ik voor deze voordracht stemmen.
De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank beide wethouders voor
hun antwoord. Ik zie de desbetreffende discussie die in het najaar zal
worden gehouden met belangstelling tegemoet. Ik hoop dat daarbij ook
datgene wordt betrokken wat in de aangenomen motie van het raadslid Van der
Laan met betrekking tot het VIP is gesteld. Daarin wordt niet alleen om de
Parkeerbalans, maar ook om rapportages gevraagd en ik neem aan, dat die bij
die bespreking ook aan de orde zijn. Hiermee zal naar mijn mening de heer
Hooijmaijers wel helemaal gerustgesteld kunnen worden.
Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal niet teveel
uit de "Parkeerbalansschool" klappen; dat zou mij niet pasen omdat
wethouder Bakker voor de Parkeerbalans de eerste verantwoordelijkheid
heeft. Met een slag om de arm kan ik alleen maar zeggen, kijkend naar het
aantal plaatsen dat is verminderd en kijkend naar het gebied waar dat heeft
plaatsgevonden - wij hebben daarvan een snelle analyse gemaakt, want wij
beschikken pas één dag over de Parkeerbalans - dat wij niet door de bodem
zakken. In de gebieden waar deze drie herprofileringen zich afspelen zouden
volgens het VIP eigenlijk nog veel meer parkeerplaatsen moeten worden
verwijderd.
Als de heer Spit vraagt, of het niet onverantwoord is die plaatsen nu op
te heffen, ben ik heel snel geneigd om te zeggen, dat dit niet
onverantwoord is, maar waarop is dat gebaseerd? Ik baseer dit, anders dan
alleen maar op mijn eigen oordeel, op het positieve advies van de Dienst
Parkeerbeheer. Ik mag aannemen, dat deze dienst een goed beeld heeft van de
parkeerdruk in een bepaald gebied in de binnenstad. Als de heer Spit dit
argument van die dienst van belang acht, kunnen wij stellen dat deze
opheffing van parkeerplaatsen niet onverantwoord is.
Ik ben blij, als deze discussie ertoe leidt dat herprofileringen
voortgang vinden. Teneinde dergelijke discussies in de nabije toekomst te
vermijden zou ik namens het College bij de Raad willen bepleiten, dat heel
snel beleid wordt gemaakt, in die zin dat wij niet alleen maar, als de
Parkeerbalans er eenmaal is, weten waar wij nu staan, maar dat wij ook snel
afspraken maken over het tempo waarin de nog resterende te verwijderen
parkeerplaatsen daadwerkelijk zullen worden verwijderd. Ook moeten wij snel
tot beslissingen komen over de alternatieven, waarvan er één in deze
discussie veel nadruk krijgt, namelijk de parkeergarages; ik zou ook willen
wijzen op een ander alternatief, zoals transferia aan de rand van de stad
die in elk geval voor zeer veel bezoekers van deze stad een goed
alternatief betekenen voor het parkeren van de auto in de binnenstad.
Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb reeds eerder gezegd,
dat het bijzonder moeilijk was om de Parkeerbalans op te stellen, dit
vanwege de verschillende interpretaties ten aanzien van de manier van
tellen en het bepalen van het juiste moment.
De parkeergarage aan de Nieuwezijds Kolk wordt op 29 september a.s.
geopend en er staan nog verschillende garages op de rol. Bekend is, dat dit
paarse College voortvarend aan de slag is gegaan en ook in gesprek is
geweest met maatschappelijke groeperingen om een vergroting van de
parkeergarage in de VaRa-strook te bewerkstelligen. Er lopen studies over
garages bij de Singelgracht, de Weteringschans en het Haarlemmerplein. Er
is ook een garage in de planning voor het Rokin en wel in combinatie met
een station voor de Noord-Zuidlijn. Er wordt hard aan gewerkt, maar alles
bij elkaar duurt het nu eenmaal lang. Ik weet dat er een draagvlak is voor
diverse parkeervoorzieningen in en aan de rand van de stad, maar als men
een parkeergarage wil bouwen, duurt de bouw, als er geen bijzondere dingen
gebeuren, zeker viereneenhalf jaar.
De Dienst Stedelijk Beheer is bezig met een plan voor een gefaseerde
opheffing van parkeerplaatsen en ik neem aan, dat dit plan de Raad eind
1995 bereikt, zodat wij dan ook daarover zouden kunnen spreken.
(De heer HOOIJMAIJERS: Ik hoop, dat u in oktober 1995 ook met een
prognose komt ten aanzien van die andere parkeergarages, in de tijd
geplaatst. U hebt gelijk met uw redenering, maar dat betekent ook dat
de besluitvorming nu moet worden opgestart, aangezien wij het anders
niet halen.)
Wij kunnen pas besluiten als wij vinden dat iets in de toekomst haalbaar
is. Met dat proces zijn wij gestart.
De discussie wordt gesloten.
Aan de orde is de stemming over de voordracht (nr. 454).
Mevr. ALKEMA (stemmotivering): Mijn fractie wil geacht worden, tegen de
voorgenomen aanleg van de drie verkeersdrempels te hebben gestemd.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1788 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, met inachtneming van de door mevr. Alkema namens haar fractie
gevraagde aantekening.
10
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 23 augustus 1995 tot
herprofilering van het wegdek van de Keizersgracht tussen de Runstraat en
de Leidsegracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 455, blz. 1788).
Hierbij komt tevens in behandeling:
Adres van 4 september 1995 van mevr. E. Willems-Lantinga, namens het
ComitE Bewoners/Bedrijven Willen Parkeren, inzake de herprofilering van de
Keizersgracht.
De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. Ik kan kort zijn, want dit
punt ligt in het verlengde van het voorgaande. De wethouder heeft in de
commissie gezegd, dat dit punt nu wel wordt "gepiept", maar dat dit wel
kosten kan veroorzaken. De wethouder zou mij voor een bepaalde datum
informeren of die kosten inderdaad zouden worden gemaakt en op grond
daarvan zou ik dan mijn verzoek intrekken. Ik ga ervan uit, dat, nu ik geen
nadere informatie heb ontvangen, er ook geen extra kosten zijn geweest.
Mevr. ALKEMA: Mijnheer de Voorzitter. In de commissie was een stuk aan
de orde waarin sprake was van vijf verkeersdrempels. Het standpunt van de
fractie van D66 is, dat de grachten niet ontsierd mogen worden door
verkeersdrempels. Als er verkeersonveilige plekken zouden zijn, zouden die
door middel van verhoogde kruispunten moeten worden opgelost. Het gebeurt
naar onze mening te vaak dat bij herprofileringen drempels als een
voldongen feit en onder het mom van dat er toch een 30-km-regime komt, aan
ons worden voorgelegd. Op aandringen van de commissie van advies is deze
keer expliciet aan de bewoners gevraagd of zij al dan niet verkeersdrempels
willen hebben. Zij willen geen drempels en die wens is ook gehonoreerd.
In de commissie was een stuk aan de orde waarin een bedrag werd genoemd
van fl. 490.000, inclusief vijf drempels, waarvoor wij onze goedkeuring
hebben gegeven. Die drempels zijn nu uit het plan gehaald en bij navraag
bij de Dienst Stedelijk Beheer blijkt, dat een drempel in Amsterdam
fl. 12.000 kost, inclusief werkzaamheden. In de raadsvoordracht wordt,
ondanks het feit dat de drempels zijn vervallen, toch onze goedkeuring voor
fl. 490.000 gevraagd. Is dat een vergissing en kan de wethouder nu toezeggen
dat de aanbesteding op fl. 430.000 wordt bepaald of krijgen wij in de
volgende commissievergadering een stuk waarin staat wat er met die fl. 60.000
gebeurt? Er sprake is dan van een onderbesteding.
Ik verneem graag van de wethouder wanneer wij een fundamentele discussie
krijgen over de verkeersdrempels; anders vindt bij elke herprofilering
hetzelfde plaats, namelijk dat wij protesteren en dat bij een raadsbesluit
een aantekening moet worden gemaakt. Als er een meerderheid is voor
drempels op de grachten, zullen wij ons in de toekomst daarbij neerleggen,
maar dat is nog niet beslist. Ik wil graag een datum horen waarop die
discussie zal plaatsvinden, zodat wij in het vervolg een discussie als deze
in de Raad kunnen vermijden.
Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. Wat betreft de vraag
van de heer Hooijmaijers over de extra kosten deel ik mede dat ik dat
verder niet heb gemeld omdat ik het bericht ontving dat het uitstellen van
de herprofileringen door een ingewikkeld geschuif geen extra kosten met
zich brengt, behalve dan natuurlijk dat er al ambtelijke capaciteit aan
besteed is. Dat was echter niet van die orde dat ik vond dat de heer
Hooijmaijers niet van zijn pieprecht gebruik zou moeten maken.
In antwoord op het betoog van mevr. Alkema wijst ik erop, dat wij in de
commissie van advies het beleid hebben, dat, als bewoners instemmen met een
voorstel inzake verkeersdrempels, die ook worden aangelegd. Als de bewoners
zich echter verzetten, worden de drempels niet aangelegd. Het is niet zo,
dat wij, vooruitlopend op het 30-km-beleid en de besluitvorming daarover,
zomaar verkeersdrempels aanleggen. Als de nota inzake het 30-km-beleid
wordt besproken, zal ook fundamenteel over dit hoofdpunt van beleid worden
gesproken. Die nota is al in de inspraak geweest en komt een dezer dagen
ter bespreking in het College. Daarna zal de commissie van advies de nota
behandelen. In het kader van het 30-km-beleid zal ook zeer zeker over de
drempels worden gesproken en ik hoop, dat ik mevr. Alkema ooit nog eens kan
overtuigen van de grote waarde van de drempels en de mogelijkheid om de
drempels stedebouwkundig en architectonisch in te passen in het mooiste
deel van de stad, te weten de binnenstad.
Ik weet niet precies hoe het staat met het krediet, maar ik ga ervan
uit, dat, als de herprofilering goedkoper uitkomt, het geld, zoals dat
gebruikelijk is, gereserveerd wordt; dan zal er opnieuw een voorstel ten
aanzien van de besteding aan de Raad worden voorgelegd.
Mevr. ALKEMA: Mijnheer de Voorzitter. Het is juist dat, als de bewoners
expliciet aangeven dat zij geen drempels wensen, die er ook niet komen. Als
echter de drempels in de tekeningen zijn opgenomen en er min of meer wordt
gesteld dat het er zo zal uitzien, zijn er ook groepen bewoners die niet
protesteren en dan kan het gebeuren dat op een bepaald stuk van de gracht
vijf drempels liggen en verderop niets. Wij zijn daar tegen en daarom moet
die fundamentele discussie zo spoedig mogelijk worden gehouden.
De voordracht wordt zonder en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1789 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
12
A Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 3 mei 1995 over destand
van zaken inzake de uitvoering van de motie-Tammens c.s. (nr. 56 van
1990) met betrekking tot de Zeeburgerdijk (Gemeenteblad afd. 1, nr. 268,
blz. 1080).
B Aanvullende voordracht van Burgemeester en Wethouders van 23 augustus
1995 over de stand van zaken inzake de uitvoering van de motie-Tammens
c.s. met betrekking tot de Zeeburgerdijk (Gemeenteblad afd. 1, nr. 448,
blz. 1775).
C Motie van het raadslid K-ohler van 28 juni 1995 over de stand van zaken
inzake de uitvoering van de motie-Tammens c.s. met betrekking tot de
Zeeburgerdijk (Gemeenteblad afd. 1, nr. 407, blz. 1725).
D Motie van het raadslid Bijlsma van 28 juni 1995 over de stand van zaken
inzake de uitvoering van de motie-Tammens c.s. met betrekking tot de
Zeeburgerdijk (Gemeenteblad afd. 1, nr. 408, blz. 1726).
Hierbij zijn tevens in behandeling:
Adressen van 27, 28 en 30 juni 1995 van respectievelijk F.P.P. Lauriks,
A.T.J. van Vught en het ComitE Cruquiusroute inzake de aansluiting van de
Panamaweg en de ramingen in het VOS-plan.
Adressen van 30 augustus 1995 van E. van Schalkwijk, D. van Dijk, namens
de Woongroep Zeeschuim, het Interkultureel Info- en Axiecentrum Bankroet en
de Bewonersgroep Zeeburgerpad naar aanleiding van de raadsvoordrachten
inzake de Zeeburgerdijk.
De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat de voordracht onder B (nr. 448), de
voordracht onder A (nr. 268) vervangt, hetgeen betekent, dat de voordracht
onder A (nr. 268) van de agenda moet worden afgevoerd.
Conform besloten.
De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. In de voordracht wordt de Raad
voorgesteld te besluiten, dat het College voldoende maatregelen heeft
genomen, dus dat de motie-Tammens c.s. is uitgevoerd. Op de vraag of wij
het ook voldoende vinden en in hoeverre wij instemmen met de daarop
betrekking hebbende moties zal mijn collega Niamut nader ingaan.
Op blz. 1776 staat: "Wij hebben dit concept-besluit aan art. 1.4 van
vorenvermelde verordening getoetst en zijn van mening dat het niet valt
onder de van een referendum uitgezonderde besluiten; anders gezegd: het te
nemen besluit is referendabel." Het College is dus expliciet van mening
dat, als het besluit niet onder art. 1.4 valt, het dus referendabel is en
dat de Raad dan geen vrijheid meer heeft om te besluiten. Bekend is, dat ik
ten principale tegen beperking van de vrijheid om te besluiten ben en ik
heb al eens eerder betoogd, dat nooit expliciet is vastgesteld dat art. 1.4
op die manier limitatief moet worden geinterpreteerd. Ik meen - ook bij het
vaststellen van de Verordening op het referendum was ik dat van mening -
dat dit een minimale bepaling was, namelijk dat in elk geval, als het
besluit onder dat artikel viel, het niet referendabel was en dat het verder
ter beslissing van de Raad is, of een bepaald referendumverzoek al dan niet
wegens om de Raad moverende redenen wordt toegestaan. Ik ben dat nog steeds
van mening.
(De heer VAN DUIJN: Is het niet zo, dat, als men art. 1.4 als een
minimale bepaling gaat zien, er boven elke referendumaanvraag een
soort van zwaard van Damocles hangt, zodat de Raad die verordening
eigenlijk niet meer nodig heeft omdat men dan altijd de vraag of het
verzoek wordt toegestaan of niet naar willekeur kan beantwoorden?)
Het is zeker niet de bedoeling, dat het een zwaard van Damocles is, maar
ik maak ernstig bezwaar tegen uw woord "willekeur". Deze Raad zal, juist
als hij een verordening toepast waarbij hij de bevoegdheid houdt om een
referendumverzoek wel of niet toe te staan, een redelijke motivering moeten
geven waarom hij het verzoek wel of niet toestaat. Die motiveringseis geldt
voor elk behoorlijk bestuur, ook voor behoorlijk bestuur van deze Raad. Als
die eis goed wordt toegepast, kan het woord "willekeur" niet door de heer
Van Duijn in de mond worden genomen.
(De heer VAN DUIJN: Als wij één punt uit de verordening lichten en
dat extensief gaan gebruiken, wordt het wel een soort van naar eigen
believen toestaan of er een referendum komt; dan is die verordening
niet meer nodig.)
Willekeur is niet aan de orde omdat de motiveringseis altijd geldt, ook
voor besluiten van deze Raad. Om die reden ben ik dan ook van mening, dat
de Raad nog eens serieus moet bekijken, of dat artikel als limitatief of
als minimaal zou moeten worden geinterpreteerd en wat daarvan dan
bestuursrechtelijk en juridisch de "voors" en "tegens" zijn. Ik voel er
niet voor, die discussie vandaag naar aanleiding van dit besluit te voeren
en daarom dien ik een motie in waarin ik het verzoek doe, bij de evaluatie
van de Verordening op het referendum aan de hand van een notitie van het
College dit punt expliciet aan de orde te stellen.
Het College weet, dat ik voor een minimale interpretatie van art. 1.4
ben en ik vind daarom, dat het College aan de Raad moet vragen waarom wij
ondanks art. 1.4 van mening zijn, dat dit referendumverzoek wel of niet
moet worden ingewilligd. Mijn antwoord is "neen", omdat naar mijn mening
het belang, de reikwijdte en het aantal bewoners dat direct bij dit besluit
is betrokken zo gering zijn, dat men niet alle bewoners van deze stad voor
een referendum bij elkaar behoeft te roepen. Dat is een afweging en
iedereen moet die afweging zelf maken. In mijn fractie hebben wij duidelijk
afgesproken, dat ieder lid dit voor zichzelf zal doen en daarover zijn stem
kan uitbrengen. Ik vind overigens, dat ook andere fracties dit zo zouden
moeten doen. Ik weet wel uit persoonlijke contacten, dat er in andere
fracties veel leden zijn die eigenlijk vinden dat over dit onderwerp geen
referendum zou moeten worden georganiseerd. Het verweer is dan: nou ja, er
is een art. 1.4 en de beslissing is al eerder genomen. Dat is de reden van
het indienen van mijn motie en van mijn duidelijke stemverklaring die in nu
reeds geef.
Tijdens het betoog van de heer Spit heeft de burgemeester de vergadering
verlaten, na het presidium te hebben overgedragen aan wethouder De Grave.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE, deelt mede, dat is ingekomen:
71ø Motie van 6 september 1995 van het raadslid Spit inzake een
limitatieve of minimale interpretatie van art. 1.4 van de Verordening op
het referendum (Gemeenteblad afd. 1, nr. 479, blz. 1865).
De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen.
De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. De CDA-fractie is het eens met
de punten C (motie-K-ohler nr. 407) en D (motie-Bijlsma nr. 408) van punt 12
van de agenda.
In voordracht B staat, dat naar de mening van het College al voldoende
maatregelen zijn getroffen om de motie-Tammens c.s. volledig uit te voeren.
Ik vraag mij af, in hoeverre dat op gespannen voet staat met de ingediende
moties. Wel wordt gesteld, dat er aanvullende maatregelen worden genomen
voor voetgangers en fietsers. Ik wil een heel duidelijk antwoord hebben op
het gestelde in de moties om aan de hand daarvan te bepalen of er door
bepaalde toezeggingen wellicht sprake is van overbodige moties dan wel of
wij die moties kunnen steunen.
De heer K™HLER: Mijnheer de Voorzitter. Het debat van vandaag vindt
plaats omdat de besluitvorming voor de zomervakantie is uitgesteld met als
enige reden, dat de besluiten omtrent een referendum niet goed zouden zijn
geformuleerd en dat een herformulering ertoe zou kunnen leiden dat er
gemakkelijker een referendum zou kunnen worden gehouden over de
besluitvorming van de Gemeenteraad. De besluitvorming over het principe is
ook niet afgerond en daarom wil ik kortheidshalve verwijzen naar de
opstelling van de fractie van GroenLinks in mijn motie, die de motie-
Tammens c.s als uitgangspunt heeft. In onze motie staat, dat de aansluiting
van de Panamaweg, de Piet Heintunnel enz. er niet toe moet leiden, dat er
meer verkeer stadinwaarts over de Zeeburgerdijk komt. Er wordt
geconstateerd, dat met alle huidige plannen, waaronder de aansluiting van
de Panamaweg-bruggen op de Zeeburgerdijk, het verkeer wel drastisch zal
gaan toenemen, naar schatting met ongeveer 50%. Er zal dus meer overlast
optreden; dat geldt zowel de luchtverontreiniging als de geluidsbelasting,
welke belasting zeer hoog zal blijven, veel hoger dan wenselijk is, ook
volgens allerlei saneringsnormen, namelijk meer dan 65 dB(A). Vooral de
noordkant van de Zeeburgerdijk zal daardoor worden getroffen. Kortom, er
moet dus worden gezocht naar oplossingen die zoveel mogelijk tegemoetkomen
aan datgene wat in de motie-Tammens c.s. is beoogd. Dat is bijvoorbeeld ook
mogelijk door het verkeer naast de IJ-boulevard-Oost meer te leiden over de
Cruquiuskade, waarlangs nog geen woningbouwbestemming is gerealiseerd; bij
toekomstige planvorming kan daarmee rekening worden gehouden. Ik vind, dat
de wethouder in de vorige discussie in twee termijnen niet goed duidelijk
heeft gemaakt, waarom hij daarvoor niet kiest, waar de motie-Tammens c.s.
toch ook een opdracht aan het huidige College inhoudt zolang die niet is
ingetrokken. De wethouder noemt één hard argument - het argument dat langs
de Cruquiuskade ook mensen wonen klopte niet - namelijk dat het in het
hoofdnet Auto staat. Het staat nu juist ter discussie of het wel zo
verstandig is dat dit daarin staat. Op het moment dat dit punt in het
hoofdnet Auto werd opgenomen, is niet gezegd dat de motie-Tammens c.s. werd
ingetrokken. Er is toen gezegd, dat in het totale beleid waarbij het
autoverkeer stadinwaarts zal worden teruggedrongen, de verkeersbelasting,
ondanks datgene wat daar zal worden aangesloten, zal blijven voldoen aan de
norm, namelijk geen toename. Het extra verkeer van de Panamaweg zou worden
gecompenseerd door vermindering van het autoverkeer in het algemeen. Dat
blijkt ook uit de cijfers die bij het vorige Structuurplan, onderdeel
hoofdnet Auto, zijn gepresenteerd. Inmiddels blijken alle prognoses heel
andere dingen aan te geven, namelijk een onaanvaardbaar grote toename. Naar
mijn mening moet er dan naar een andere oplossing worden gezocht. Die kan
zijn, het verkeer geheel of gedeeltelijk, maar in elk geval zoveel
mogelijk, langs de Cruquiuskade te leiden.
Dat brengt mij bij de vraag, wat het referendum nu eigenlijk gaat
inhouden. De formuleringen in de besluitvorming zijn verbeterd; het gaat
niet meer om een uitspraak van de bevolking over de vraag of de motie-
Tammens c.s. is uitgevoerd. De heer Levie heeft dat met zijn interventie de
vorige keer bereikt; die onduidelijkheid is er uit. Het is echter volstrekt
onduidelijk wat het College gaat doen als per referendum het besluit zou
worden verworpen, want het College schrijft erbij, dat dit niet betekent
dat het hoofdnet Auto zal worden aangepast; de besluitvorming daarover zal
via een andere weg plaatsvinden. Het betekent ook niet, dat de bruggen niet
worden aangelegd, want daarover hebben wij ons bij een ander besluit al
uitgesproken. Ik begrijp dat allemaal wel, maar wat betekent het nu? Heeft
het naar de mening van het College zin, als de burgers het besluit zouden
verwerpen? Zijn er dan nog andere mogelijkheden? Als het College zegt dat
die er niet zijn en dat het die niet wil, wordt het natuurlijk een "fake-
referendum" en wij moeten dan de mensen die het aanvragen de moeite en de
gemeente het geld besparen. Naar mijn mening zou het kunnen betekenen, dat
er alsnog op dat moment andere oplossingen aan de orde komen, die het
College om onduidelijke redenen niet wenst, zoals meer verkeersafwikkeling
over de Cruquiuskade. Als het dit niet zou betekenen, vraag ik mij af
waarom wij het verzoek zouden toestaan. Het referendum moet natuurlijk wel
betekenis hebben voor de mensen die daarmee aan de slag gaan.
De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. In het vorige debat over dit
onderwerp heb ik getracht, aan te tonen, dat het College in zijn voordracht
probeert, twee zaken die strijdig zijn te verenigen. Het zegt het
doorgaande verkeer op de Zeeburgerdijk te willen beperken, terwijl het
tegelijkertijd rekening wil houden met de functie van het hoofdnet Auto die
de Zeeburgerdijk daar zou hebben, met andere woorden: het doorgaande
verkeer op die route te concentreren. Ik heb toen gezegd dat deze twee
zaken niet kunnen worden verenigd; als men dat wel wil kan men niet zeggen
dat men daarmee tegelijkertijd de motie-Tammens c.s. ten uitvoer brengt.
In besluit A van de voordracht wordt precies weer datzelfde gekoppeld.
Wanneer nu een referendum zou worden gehouden over dit besluit, is er niets
anders meer mogelijk dan het wijzigen van het hoofdnet Auto. Op voorhand
stelt de wethouder echter al, dat hij daartoe niet bereid is. In de
voordracht staat ook, dat de motie naar beste vermogen is uitgevoerd. Dat
betekent naar mijn mening, dat het College niet ziet dat er nog andere
mogelijkheden zijn om aanvullende maatregelen te nemen teneinde ervoor te
zorgen dat er minder autoverkeer op die route zal zijn. Als dat wel
mogelijk is, moet het College op dit moment kunnen aangeven, wat die
aanvullende maatregelen dan zijn. Zijn die er niet, dat behoeft er geen
referendum te worden gehouden over dit besluit. Er is dan niets meer te
doen wanneer de bevolking zegt, dat er nog aanvullende maatregelen moeten
worden, want dat kan dan in de visie van het College niet. Het College
geeft of vandaag aan, dat er nog aanvullende maatregelen mogelijk zijn of
zegt, dat die niet meer mogelijk zijn, anders dan door het wijzigen van het
hoofdnet Auto. Is dat laatste het geval, dan behoeft er wat mij betreft
geen referendum te komen over het besluit onder A, want dat is dan een
fopspeen, aangezien het College dan niets meer kan doen. Dan heeft het aan
de bevolking alleen maar gevraagd, of men vindt dat het College het goed
heeft gedaan of niet, maar dat het niet anders kan. Ik vind dat
buitengewoon onbevredigend.
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil een waarschuwing
plaatsen. Als het referendum zo wordt gehouden als het College nu
voorstelt, maken wij het referendum echt belachelijk, want de bevolking zou
zich dan moeten uitspreken over de interessante vraag, of er op de
Zeeburgerdijk voldoende maatregelen zijn genomen om het doorgaande verkeer
te beperken, rekening houdend met de functie van het westelijke deel van de
Zeeburgerdijk, onderdeel van het hoofdnet Auto. Ik ben ervan overtuigd, dat
niemand in de stad dit een interessante vraagstelling vindt. Ik heb
gisteren in die buurt nog een fietstocht gemaakt en zelfs de bewoners van
de Zeeburgerdijk vinden dit een ondergeschikte vraagstelling. Het gaat
natuurlijk om de grote verkeerswerken in het algemeen in die buurt. Als de
vraag zo wordt gesteld, ben ik ervan overtuigd, dat niemand gemotiveerd is,
niet om handtekeningen op te halen en ook niet om te stemmen; ik ga ervan
uit dat het referendum dan ook helemaal niet doorgaat. Ik weet niet of dit
de bedoeling van het College is, maar ik vind het wel merkwaardig dat,
wanneer er een initiatief is voor een referendum dat iedereen interesseert,
bijvoorbeeld het Amsterdamse Kabelnet, het College zegt dat dat niet kan,
maar wanneer er een initiatief komt zoals de wethouder dat bedenkt, dit met
een marginale vraagstelling ineens wordt toegestaan.
Waar gaat het dan wel om? Het gaat erom, dat er over anderhalf jaar een
vloed van auto's uit de geopende muil van de Piet Heintunnel komt en dat
die auto's ergens heen willen. Het huidige College meent, dat dit verkeer
dan via de Panamaweg en de Zeeburgerdijk richting Mauritskade moet gaan,
ook al zou dat leiden tot veel meer overlast voor de bewoners van de
Zeeburgerdijk. Het desbetreffende comitE heeft een betere oplossing
bedacht, namelijk het niet bouwen van de bruggen tussen de Panamaweg en de
Zeeburgerdijk, maar wel het laten afbuigen van het verkeer over de
Cruquiuskade, een afgelegen weg. Het lijkt mij, dat het een zeer goede
inzet is om de bevolking daartussen een keuze te laten maken. De motie-
Tammens c.s. ging daar in feite ook over, want die wilde verhinderen dat de
Zeeburgerdijk ging fungeren als een onderdeel van de route voor het
doorgaande verkeer vanaf de A10 naar de Mauritskade. Daarover moet het
referendum gaan, niet alleen maar over de vraag of men op de Zeeburgerdijk
een vluchtheuvel moet aanleggen of een verkeerslicht moet plaatsen. Moet
het autoverkeer uit die verschrikkelijke Piet Heintunnel door een straat
vol mensen of moet het langs een afgelegen weg? Dat is de keuze. Een
referendum daarover kan heel simpel zijn, omdat dit een groot verschil
maakt voor de bewoners.
(Wethouder BAKKER: Waar is die afgelegen weg?)
Dat is de Cruquiuskade.
(Wethouder BAKKER: Maar die gaat wel verder; die komt ook langs
Wittenburg en Kattenburg.)
Daar heet het IJ-boulevard-Oost.)
(Wethouder BAKKER: Straks staan die mensen dan weer op de stoep voor
een referendum.)
De Cruquiuskade kan men - wij zijn blijkbaar goed in het bouwen van
bruggen - rechtstreeks verbinden met de Mauritskade. Nu zijn wij van plan,
twee bruggen te bouwen en in plaats daarvan kan er één brug worden gebouwd,
van de Cruquiuskade naar de Mauritskade. Dat is een minder bedreigende
variant die de leefbaarheid van de stad minder aantast.
De T-splitsing bij de Zeeburgerdijk wordt een soort Manhattan aan de
Zeeburgerdijk. Ik vind, dat de bewoners daartegen terecht protesteren.
Alleen als de bevolking van Amsterdam de keuze wordt gelaten tussen de ene
of de andere route, heeft een referendum over de Zeeburgerdijk en het
verkeer in Oost in ruimere zin waarde. Het voorstel van het College heeft
meer weg van een valstrik om het referendum in Amsterdam voorgoed
belachelijk te maken. Zouden er toch nog genoeg mensen opkomen en zou de
meerderheid tegen stemmen, dan zou de wethouder in principe kunnen volstaan
met het plaatsen van één bordje waarop de automobilisten wordt verzocht,
langzamer te rijden of iets dergelijks. Hij zou daarmee dan aangeven dat er
nog wat meer moet worden gedaan. Dat is niet de manier waarop het moet
gaan. Een referendum op die manier is het met een olifant op jacht gaan op
een muis. Er moet naar mijn mening een gesprek plaatsvinden tussen
enerzijds het comitE en anderzijds het College - wethouder mevr. Van der
Giessen zou daarbij een rol kunnen spelen - over de vraagstelling van het
referendum.
Tot slot dien ik een motie in die betrekking heeft op de uitvoering van
de motie-Tammens c.s. Misschien zouden wij helemaal zonder referendum
kunnen als deze motie wordt aangenomen.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE, deelt mede, dat is ingekomen:
72ø Motie van 6 september 1995 van het raadslid Van Duijn inzake het
nemen van nadere verkeersmaatregelen, zodat het verkeer van de Piet
Heintunnel richting stad v.v. in hoofdzaak over de IJ-boulevard-Oost en de
Cruquiuskade wordt geleid (Gemeenteblad afd. 1, nr. 480, blz. 1866).
De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen.
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben het met een
aantal collega's in deze Raad eens, dat men tijdens het proces van
besluitvorming niet moet schromen om op zijn schreden terug te keren.
Bij de vorige bespreking heb ik reeds opgemerkt, dat mijn fractie aan
continuiteit van bestuur hecht en de wethouder heeft dat in zijn
beantwoording in eerste termijn onderstreept. Als het gaat over belangrijke
infrastructurele beslissingen, kan de Raad zich geen hap-snap-beleid
permitteren. De tracEkeuze die is gemaakt, gaat gepaard aan de uitvoering
van de motie-Tammens c.s. Tijdens de eerdere bespreking heb ik al gezegd,
dat er in die motie een kleine onzorgvuldigheid staat, namelijk dat er geen
onderscheid is gemaakt tussen de Zeeburgerdijk-Oost en de Zeeburgerdijk-
West. Die kleine onzorgvuldigheid heeft naar het blijkt grote gevolgen.
Wij hebben in onze vorige bijdrage en overigens ook nog eens in de
commissievergadering gezegd, dat de nadere gegevens extra maatregelen
rechtvaardigen. Die extra maatregelen heeft de wethouder aangekondigd en
die staan ook in de voordracht, maar helaas vind ik in het voorliggende
besluit er iets te weinig van terug.
Het College had naar onze mening tijdens de vorige vergadering moeten
verklaren, dat de motie in het gegeven kader onuitvoerbaar is. Als men
stelt, dat een en ander onderdeel uitmaakt van het hoofdnet Auto, is het
absoluut onmogelijk de Zeeburgerdijk-West autoluw te krijgen; dat kan
gewoon niet. Men zal dan inderdaad forse maatregelen moeten treffen om de
overlast zoveel mogelijk te beperken. Dat heeft de wethouder mede op grond
van nadere gegevens ook gedaan; hij heeft die echter slechts aangekondigd,
maar niet uitgewerkt in het besluit.
(De heer VAN DUIJN: Op welke forse maatregelen doelt u dan?)
Daarover hebben wij de vorige keer al uitgebreid gesproken. Leest u de
notulen daar maar op na.
(De heer VAN DUIJN: Ik zie wel forse bruggen komen, maar geen forse
maatregelen om het plan te veranderen.)
Het betreft de Zeeburgerdijk-West en die bruggen vormen aanleiding tot
het stukje Zeeburgerdijk-West.
In de voordracht staat, dat de motie naar beste vermogen is uitgevoerd
en er wordt aangekondigd, dat die naar beste vermogen nog verder zal worden
uitgevoerd. Wat in de voordracht is aangekondigd, had naar mijn mening ook
in het besluit moeten worden verwerkt en dat is onvoldoende gebeurd. Nu
zitten wij dus met de gebakken peren, want er moet een referendum komen
juist over wat in het besluit wordt geformuleerd. De vorige keer hebben wij
gezegd, dat wij de mensen het recht op het houden van een referendum niet
willen ontzeggen, want dat recht hebben wij de burgers zelf toegekend. Mijn
fractie vreest echter, dat de draagwijdte van de vraagstelling bij een
dergelijk referendum geen recht doet aan de verwachtingen die de betrokken
burgers daarvan hebben. Ik ben het niet eens met de heer Spit als deze
zegt, dat dit onderwerp zo'n beperkte reikwijdte heeft, dat wij dit niet
aan de hele stad ter beoordeling kunnen voorleggen. Het gelijkheidsbeginsel
vereist dan wel, dat wij dit op dezelfde manier behandelen als een vorig
referendumverzoek, waarbij het ook om een klein stukje van de stad ging.
Daarover heeft toen ook de gehele stad zich uitgesproken.
(De heer SPIT: Het ging daarbij veel meer om het principe van het
bebouwen van stukjes groen.)
Dat komt bij de verdere discussie over de uitwerking van de Verordening
op het referendum wel ter sprake, maar mijn fractie vindt dat wij nu toch
het gelijkheidsbeginsel zullen moeten hanteren. Een en ander voldoet
volstrekt niet aan de verwachtingen die de mensen in de buurt daarover
koesteren. Het gaat inderdaad om de uitvoering van de motie-Tammens c.s. en
dat is slechts een beperkt gevolg van de besluitvorming in 1989. Het
betreft hier de herprofilering van fietspaden, het viaduct en het
tramtracE. Het gaat niet meer om de aanleg van de bruggen en om het
hoofdnet Auto. Het College zal dit de burgers heel duidelijk moeten maken.
Als het College dit in zijn vraagstelling niet verduidelijkt, vertroebelen
de verhoudingen tussen de burger en de politiek nog meer, terwijl wij het
referendum zo al niet belachelijk, dan toch bijna onmogelijk maken. Ik vind
het slecht voor de stad als wij niet over het voetlicht kunnen krijgen dat
de discussie over de bruggen een achterhaalde discussie is.
De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. Het verschil tussen de
voordracht van heden en de voordracht van voor het zomerreces is, dat het
besluit anders is geformuleerd, teneinde burgers die dat willen de
gelegenheid te geven om te proberen daarover een zinvol referendum te
realiseren. Het is niet het College dat referenda uitschrijft, het is de
bevolking die een verzoek doet en die, als zij voldoende steun krijgt, dat
ook kan houden.
Het referendum gaat over de vraag, of er voldoende maatregelen zijn
getroffen om de verkeersveiligheid en de overlast van het verkeer op de
Zeeburgerdijk te beperken. De inzet van deze discussie is, of er wel of
niet voldoende maatregelen zijn getroffen. Mevr. Spier heeft volkomen
gelijk als zij zegt dat het in deze discussie niet over bruggen enz. gaat,
maar om de maatregelen om de overlast op de Zeeburgerdijk te beperken.
In het verleden was de hele Zeeburgerdijk een route met aan het eind
daarvan een aansluiting op de A10. Als straks de Piet Heintunnel
functioneert, gaat het erom te voorkomen dat het overgrote deel van de
Zeeburgerdijk deel blijft uitmaken van een hoofdstroom van auto's. De
maatregel is er nooit op gericht geweest - dat hebben wij hier steeds
eerlijk gezegd en dat moeten wij ook blijven zeggen, anders houden wij de
mensen voor de gek - de gehele Zeeburgerdijk uit het hoofdnet Auto te
halen. Dat hebben wij niet gewild en daartoe hebben wij ook niet besloten.
Daarom hebben wij in de loop van een reeks van jaren besloten, die bruggen
daar aan te leggen, om bestemmingsplannen aan te passen enz. De
alternatieven zijn in een periode van tussen twee en vijf jaar voor vandaag
één voor één bekeken en al dan niet met argumenten afgewezen. De vraag is
nu, of wij in de omstandigheden waarin wij nu verkeren het maximale hebben
gedaan om de overlast op het gedeelte, dat straks na de opening van de Piet
Heintunnel nog wel deel zal uitmaken van het hoofdnet Auto, te voorkomen.
Als de fractie van GroenLinks zegt, dat zij vindt dat dit niet het geval
is, zou zij bijvoorbeeld kunnen voorstellen om dat stukje Zeeburgerdijk uit
het hoofdnet Auto te halen, maar dat zie ik in de ingediende motie van die
fractie niet staan. Als zij dat wil moet zij dat voorstellen; dan kunnen
wij daarover stemmen. De bewoners weten dan wat zij hebben aan GroenLinks
en aan de voorstellen van fracties die willen dat er meer maatregelen
worden genomen.
In de motie-Bijlsma wordt het College uitgenodigd, voor het oostelijke
deel van de Zeeburgerdijk waarborgen te geven. Het College geeft daarop als
antwoord, dat dat deel van de Zeeburgerdijk een bevoegdheid is van de
stadsdeelraad, omdat dat gedeelte geen deel uit maakt van het hoofdnet
Auto. Voor het westelijke gedeelte neemt het College verantwoordelijkheid
en het zegt, dat het heeft gedaan wat het kon. Als de heer Bijlsma met zijn
motie wil aangeven dat hij het daarmee niet eens is, lijkt het mij toch van
groot belang als hij ook zegt, wat er volgens hem dan wel nog mogelijk is.
Als er volgens hem mogelijkheden zijn om nog verder te gaan dan het College
heeft gedaan, zal hij dat moeten concretiseren. Wat nu in die motie staat
is eigenlijk niet veel anders dan wat het College zelf ook zegt. Het
College zegt: dat hebben wij gedaan en de heer Bijlsma zegt: dat moeten wij
nog doen. Op een bepaald ogenblik in de tijd komen die twee momenten samen
en dan moet men het met elkaar eens worden. De fractie van D66 zal niet
voor voorstellen stemmen die een stukje uit het hoofdnet Auto lichten. Wij
erkennen, dat in de loop van de geschiedenis de cijfers over wat druk en
wat niet druk verkeer is op dat hoofdnet Auto zijn veranderd en dat op
andere delen van het hoofdnet Auto meer verkeer is dan wij drie, vijf of
acht jaar geleden hadden gehoopt of verwacht. In dat geheel kunnen wij voor
dit ene stukje van het hoofdnet geen uitzondering maken.
(De heer VAN DUIJN: De vraag blijft dan, of de Zeeburgerdijk in de
toekomst leefbaar en bewoonbaar is.)
De vraag of een straat leefbaar is, is niet op één manier te
beantwoorden als men er niet bij zegt of men met een voetgangersgebied, een
autogebied of een ander soort gebied te maken heeft. Men moet eerst een
keuze maken en dan kijken, of men met die keuze de maximale leefbaarheid
realiseert.
(De heer VAN DUIJN: Als bewoner kan men alleen kiezen tussen blijven
of verhuizen, maar wij gaan er toch vanuit, dat de mensen daar moeten
kunnen blijven wonen.)
Natuurlijk kunnen de mensen daar blijven wonen.
(De heer VAN DUIJN: Naar mijn mening wordt het heel moeilijk om daar
te blijven wonen.)
Als u voorstelt, het westelijke gedeelte van de Zeeburgerdijk uit het
hoofdnet Auto te halen, zal ik daar tegen stemmen, omdat ik het in mijn
algehele afweging onverantwoord vind om de overige delen van de stad de
ellende te bezorgen die door een goed systeem kan worden gereguleerd.
(De heer VAN DUIJN: Op de Cruquiuskade wonen toch geen mensen die er
last van hebben?)
Wat betreft de bruggen bij de Panamakade stelt de heer Van Duijn voor,
dat besluit terug te draaien. Wij zullen dat niet steunen, want op die
manier wordt er met de belangen van de gemeente op een zigzag-manier, tot
grote schade van de gehele stad, omgegaan en zal het tot grote verliezen
leiden, niet alleen op financieel gebied, maar ook op de gebied van de
rechtszekerheid van alle burgers.
(De heer K™HLER: In de motie van de heer Van Duijn worden niet de
bruggen genoemd die u zojuist noemde.)
Ik ga in op het betoog van de heer Van Duijn zoals hij dat nu bij
interruptie met mij voert.
(De heer VAN DUIJN: Ik begrijp de opmerking van de heer Robbers wel,
maar die is niet juist.
Ik begrijp uw interrupties ook wel, maar ik ben het niet met u eens.
(De heer VAN DUIJN: Dat zijn wij dan wel met elkaar eens.)
De conclusie van de fractie van D66 is, dat zij met het College van
mening is, dat binnen de door de Raad zelf bepaalde grenzen en
mogelijkheden al het mogelijke is gedaan - de plannen leiden ertoe dat er
nog iets meer wordt gedaan - om de gewenste doelstellingen van de motie-
Tammens c.s. te realiseren. Door te besluiten dat het westelijke stukje van
de Zeeburgerdijk tot het hoofdnet Auto behoort is er impliciet een besluit
genomen dat de bedoeling van die motie heeft "overruled". De letterlijke
vraag van die motie kon vanaf dat moment niet meer letterlijk worden
uitgevoerd. Ik heb begrepen dat dit ook de strekking was van het betoog van
mevr. Spier.
De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Bij de vorige bespreking ging
het in feite om drie zaken waarover onduidelijkheid bestond. In de eerste
plaats betrof dat de vraag, hoe de motie-Tammens c.s. moet worden uitgelegd
en of die voldoende was uitgevoerd.
Het tweede punt betrof de vraag, of er voldoende aanvullende maatregelen
zijn getroffen om ervoor te zorgen dat op het oostelijke deel van de
Zeeburgerdijk een verkeersluwere situatie zou ontstaan, zodat die daar niet
meer als doorgaande route wordt gebruikt en het verkeer zal afnemen; de
bedoeling van het hoofdnet Auto is toch, dat het verkeer elders afneemt en
dat ook de verkeersveiligheid met de hele zaak is gediend.
Het derde punt was de vraag, of de tekst in het vorige besluit wel
voldoende duidelijk was om daarover een referendum te houden. Mijn collega
Levie zal daarop nader ingaan.
Het College heeft gezegd dat het de zaken nog eens naast elkaar heeft
gelegd - wij hebben dat zelf ook gedaan, waarbij trouwens ook de heer
Papineau Salm aanwezig was - en de conclusie van het College was, dat het,
gezien datgene wat er de afgelopen jaren al aan besluitvorming heeft
plaatsgevonden, tot aan de Raad van State, de motie-Tammens c.s. niet in
zijn geheel kan uitvoeren; in feite staat de zaak op gespannen voet met
deze motie, maar het College heeft geprobeerd, het zo goed mogelijk te
doen. Dat is de vorige keer uitvoerig aan de orde geweest en in de
aanvullende voordracht is duidelijk gesteld, wat inmiddels wel en niet is
gedaan en waarover wel of niet besluiten zijn genomen.
De vraag is, hoe het staat met het verkeersluw maken van het oostelijke
deel van de Zeeburgerdijk. Dat is het grootste deel van de Zeeburgerdijk en
dit maakt geen deel uit van het hoofdnet Auto. Aanvankelijk was het de
bedoeling, dat daar het doorgaande verkeer en de hoeveelheid verkeer zouden
afnemen. De berekeningen die wij dit voorjaar ontvingen wezen echter uit,
dat na de totstandkoming van het hoofdnet Auto op het westelijke deel van
de Zeeburgerdijk, op het oostelijke deel nog steeds 1100 tot 1200 auto's
zullen rijden. Dat kan natuurlijk niet; iedereen is het erover eens, dat
het stuk dat buiten het hoofdnet Auto valt, verkeersluwer moet worden. Wij
hebben toen het College gevraagd, aan te geven welke maatregelen - in
overleg met het stadsdeelbestuur - zullen worden genomen om ervoor te
zorgen dat dit inderdaad gebeurt. Als men deze voordracht leest, staat er
niet meer in dan wij in juni 1995 al wisten en dat vind ik jammer. Ik heb
nog contact gehad met leden van het dagelijks bestuur van de desbetreffende
stadsdeelraad en zij vertelden mij, dat zij nog een brief aan de centrale
stad hebben gestuurd, waarin zij stellen dat zij graag betrokken willen
worden bij de profilering van de kruispunten - dat is wel een zaak van de
centrale stad - omdat dit ook gevolgen heeft voor de wijze waarop zij
verder het oostelijke deel van de Zeeburgerdijk zullen gaan inrichten. Op
die brief hebben zij geen antwoord gehad; ik vind dat een gemiste kans. Wij
hebben nu ook geen tekeningen gezien en ook niets van nieuwere maatregelen.
Wij vinden dat de motie, die de wethouder de vorige keer overbodig noemde,
nog onvoldoende is uitgevoerd. Wij zouden graag zien, dat de wethouder klip
en klaar aangeeft, hoe hij dat denkt te doen, dus met overleggen van
tekeningen enz. Dat betreft maatregelen op de Zeeburgerdijk-Oost zelf
alsook daarbuiten. Als wij tekeningen zouden hebben, zouden wij misschien
een voorstel kunnen doen om bijvoorbeeld een klein deel van het verkeer via
de Cruquiuskade te leiden, ondanks het feit dat de Panama-bruggen worden
gebouwd. Ik zou graag willen zien of dat wel of niet mogelijk is.
Het westelijke deel van de Zeeburgerdijk is onderdeel van het hoofdnet
Auto, maar ook van het hoofdnet Fiets. Bij het spoorwegviaduct is er dan
ook sprake van een knelpunt. Men wil graag vrijliggende fietspaden
aanleggen, maar dat zal daar ineens niet plaatsvinden; dat veroorzaakt een
onveilige situatie. Wij hadden graag gezien, dat in de aanvullende
voordracht was aangegeven op welke wijze men dat knelpunt denkt op te
lossen. Wij geven de wethouder in overweging, dit agendapunt aan te houden
en met aanvullende gegevens te komen, zodat de Raad ook kan beoordelen of
de maatregelen ook voldoende zijn in het kader van de verkeersveiligheid en
het verkeersluwer maken van de Zeeburgerdijk-Oost. Pas dan kunnen wij een
besluit nemen en pas dan kunnen wij zeggen of er voldoende maatregelen zijn
getroffen. Dat kan men de buurt uitleggen. Ik pleit sterk voor nadere
duidelijkheid.
De heer LEVIE: Mijnheer de Voorzitter. Tijdens de vorige bespreking was
er tussen de wethouder en de Raad onduidelijkheid over de genomen en te
nemen maatregelen en lag er een voordracht waarin stond, dat de motie-
Tammens c.s. goed was uitgevoerd. Vooral omdat het ons geen goed idee leek
om de stad een referendum te laten organiseren over het al dan niet goed
uitvoeren van een motie en om de reeds genoemde onduidelijkheid, is het
College verzocht, met meer helderheid over maatregelen en een beter besluit
terug te komen, waarop een referendum zou kunnen worden georganiseerd. Wij
vonden en vinden nog steeds dat deze zaak referendabel is. Naar onze mening
heeft de Raad art. 1.4 altijd als limitatief gezien; er is dus geen enkele
reden, deze zaak uit te zonderen, maar dan moet er wel een besluit liggen
waar mensen een touw aan vast kunnen knopen. De vorige keer was het veel te
bureaucratisch: het al dan niet uitvoeren van een motie. Helaas ligt er nu
een besluit waarin wordt gesuggereerd dat er voor de burgers alle mogelijke
ruimte is om zelf te gaan bedenken wat voldoende maatregelen zijn. De
continuiteit van bestuur, waarover mevr. Spier sprak, zien wij in het
besluit niet terug. De PvdA-fractie zal tegen dit besluit stemmen, omdat
wij niet wensen, dat er over een besluit, dat zoveel ruimte suggereert, een
referendum wordt gehouden.
Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. In 1990 is de Nota van
Uitgangspunten inzake het Oostelijk Havengebied behandeld. Aan de Raad
werden twee tracEs voorgelegd en er is toen gekozen voor tracE 2. Dat is
het uitgangspunt geweest en ik heb mij te houden aan die besluitvorming van
de Raad. Ik al eerder gezegd, dit naar aanleiding van een opmerking van
mevr. Spier, dat ik de motie-Tammens c.s. eigenlijk een slappe motie vind.
Wil men zijn werk goed doen, wil men consistent zijn, wil men consequent
zijn en wil het College doen wat de Raad verwacht, dan meen ik, dat wij
niet meer hebben kunnen doen dan wij op deze wijze hebben gedaan.
(De heer K™HLER: Toen indertijd die motie in stemming kwam heeft toch
ook uw fractie, inclusief uzelf, daar voor gestemd?)
Ik heb naar eer en geweten getracht, op de beste manier deze motie uit
te voeren.
(De heer K™HLER: Daar twijfel ik niet aan. Ik vind het echter wat
vreemd dat u als wethouder een oordeel geeft over de
onuitvoerbaarheid van een motie, een slappe motie, terwijl u als
raadslid voor de motie hebt gestemd. Dat vind ik niet consistent.)
(De heer ROBBERS: Wethouder Bakker heeft nooit samen met oud
raadsleden als Tammens en Papineau Salm in de Raad gezeten.)
(De heer K™HLER: Dan toch tenminste zijn fractie.)
Als ik toen in de Raad had gezeten en mijn fractie had voor de motie
gestemd, zou ik waarschijnlijk ook voor hebben gestemd. Daar loop ik niet
voor weg, maar ik wordt geconfronteerd met de werkelijkheid. Naar mijn
mening is het een motie, die niet voor de volle 100% kan worden uitgevoerd.
De heer Niamut heeft gevraagd, wat er nog meer is gebeurd. Ik verwijs
hem naar blz. 1776 van de voordracht, waar staat: "Daarnaast zullen er op
het westelijke deel van de Zeeburgerdijk nog aanvullende maatregelen worden
genomen voor voetgangers en fietsers." Daar staat duidelijk wat wij nog
extra hebben gedaan. Ik zeg dat ook enigszins in de richting van de heer
Bijlsma naar aanleiding van zijn motie. Op het oostelijke deel van de
Zeeburgerdijk kom ik nog terug.
Ik heb vanaf het begin het referendum-idee aangehangen, sterker nog: ik
had dit onderwerp in het vorige College in mijn portefeuille. Ik ben voor
een referendum en wij hebben een verordening waarbij de burgers de
gelegenheid wordt geboden, een referendum te houden over een raadsbesluit.
Daaraan wil ik niet tornen. Zolang de stadsdelen er geen eigen referenda op
nahouden, vind ik dat het onderhavige raadsbesluit referendabel is. De heer
Spit heeft zich afgevraagd, of dit wel een zaak is die de hele stad
betreft. Als men naar de verordening kijkt, kunnen wij niet anders
handelen. Wat doet men dan met de uitslag? Als de meerderheid van de
bevolking bij een goed opkomstpercentage "neen" zegt tegen dit
raadsbesluit, zal ik mij bij die uitslag neerleggen.
(De heer VAN DUIJN: Wat doet u dan?)
Het raadsbesluit wordt dan gewoon niet verder uitgevoerd. Het College
zal dan plannen moeten ontwikkelen die het dan wederom aan de Raad zal
voorleggen. Wij komen dan in een geheel andere situatie te verkeren. Ik ga
er overigens niet vanuit, dat het zo zal zijn, maar dat zien wij dan wel.
(De heer VAN DUIJN: U bent het toch wel met ons eens dat een minimaal
gebaar voldoende zou zijn om formeel tegemoet te komen aan een
eventuele meerderheid die tegen het huidige beleid is.)
U spreekt over een minimaal gebaar? Dat zou een volwaardig gebaar moeten
zijn, want wij hebben dan te maken met een uitslag in die zin, dat de
bevolking heeft gesproken; daar leggen wij ons dan bij neer.
(De heer VAN DUIJN: Dat zou toch...)
Nu zit u echt te "pielen". Wat is er nog mooier...
(De heer VAN DUIJN: In de eerste plaats protesteer ik tegen de
insinuatie dat ik hier zit te "pielen" en in de tweede plaats wil ik
van de wethouder weten, of hij niet met mij van mening is dat de
bevolking er recht op heeft om te weten wat er gaat volgen indien zij
niet instemt met het huidige beleid. Daarvan moet dan toch een
concreet beeld bestaan en niet alleen maar een aankondiging van een
wethouder dat hij een keer met voorstellen zal komen. Dat noem ik
"pielen".)
Dat is onzin. Als de bevolking zich tegen het beleid heeft uitgesproken,
leg ik mij bij de uitslag van het referendum neer en dan worden de werken
niet meer zo uitgevoerd als hier aangegeven. Het is dan helder, dat men
naar aanleiding van die uitslag andere plannen moet ontwikkelen.
(De heer VAN DUIJN: Dat zou dan betekenen, dat die bruggen niet
zullen worden gebouwd?)
Ik zal het voor de laatste keer uitleggen. Als degenen die het
referendum aanvragen gelijk zouden krijgen, leggen wij ons bij de uitslag
van het referendum neer. Wij zullen dan nieuwe plannen moeten ontwikkelen,
die anders zullen zijn dan de huidige plannen die door het College zijn
voorgesteld. Het zullen dan in elk geval plannen zijn die meer in de
richting gaan van degenen die het referendum hebben aangevraagd. Helderder
kan ik op dit moment niet zijn.
(Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Het gaat dan toch om de motie die er ligt
en niet om wat de burgers van dit referendum verwachten? Het gaat om
de uitvoering van de motie.)
Inderdaad. Wij hebben het over de motie-Tammens c.s. en naar aanleiding
daarvan hebben wij voor het zomerreces daarover al een debat gehad. De Raad
heeft mij toen opgedragen, met een formulering te komen die helderder zou
zijn dan de vorige en kan worden gebruikt voor een referendum. Vanuit de
Raad heb ik geen betere formulering gehoord en voorstellen daartoe heb ik
ook niet gezien.
(De heer BIJLSMA: Als u in de aanvullende voordracht had aangegeven
wat precies die aanvullende maatregelen zijn die u wilt nemen,
bijvoorbeeld ten aanzien van de verkeersveiligheid op het westelijke
gedeelte en het verkeersluwer maken van het oostelijke gedeelte,
weten wij wat die "voldoende maatregelen" in besluit A inhouden. Dat
weten wij nu niet, want die staan niet in de vervangende voordracht.
Ik geef u sterk in overweging, de zaak aan te houden en alsnog die
duidelijkheid te verschaffen, zodat de Raad kan controleren of er een
verkeersveilige situatie ontstaat op het westelijke gedeelte en er in
de toekomst minder auto's zullen rijden op het oostelijke gedeelte.)
Ik weet heel goed, wat in de voordracht staat. Ik heb reeds enkele keren
in alle eerlijkheid gezegd, dat wij de motie niet voor 100% hebben kunnen
uitvoeren; verder kan ik niet gaan. Als nu wordt gevraagd, de zaak aan te
houden, is naar mijn mening daarmee niemand gediend. Wij hebben gedaan wat
wij konden doen, ieder met zijn of haar eigen verantwoordelijkheid. Ik ben
wel bereid, nog eens met het stadsdeelbestuur te overleggen, maar ik wil er
wel op wijzen, dat ik niet mag treden in de verantwoordelijkheden die een
stadsdeelbestuur zelf heeft; dat geldt met name voor het oostelijke
gedeelte van de Zeeburgerdijk. Ik concludeer, dat de Raad een duidelijke
formulering is voorgelegd en dat het College de motie-Tammens c.s. zo goed
mogelijk heeft uitgevoerd.
In de motie-Bijlsma (nr. 408) staan veel punten waarin wij ook al hebben
voorzien; de motie is naar mijn mening eigenlijk overbodig. Hij vraagt ook
om waarborgen, maar ik wijs hem erop, dat wij met prognoses werken, zodat
ik niet de volle 100% zekerheid kan geven.
Bij de motie van de heer K-ohler (nr. 407) heb ik een vraag. Impliceert
die motie, dat de bruggen waarover besluiten zijn genomen en die nu zullen
worden gebouwd, niet moeten worden gebouwd?
Ik wijs de mensen, die zeggen dat het verkeer zoveel mogelijk over de
IJ-boulevard en de Cruquiuskade moet worden geleid, erop, dat dit een
enorme druk geeft. Ik voorspel, dat, als wij dat zouden doen en dus niet
meer het uitgangspunt van het hoofdnet Auto nemen, over enige tijd de
bewoners van Kattenburg en Wittenburg hier op de tribune zullen zitten met
een aanvraag voor een referendum, want die zullen dan door de nieuwe
maatregelen worden belast; daar is geen sprake van het hoofdnet Auto en
voor het westelijke gedeelte van de Zeeburgerdijk geldt dat wel. Mevr.
Spier merkte in dit verband onder verwijzing naar de notitie uit 1990, op,
dat daarover onduidelijkheid bestond. Uit de kaarten is echter altijd
gebleken dat het westelijke gedeelte van de Zeeburgerdijk onderdeel van het
hoofdnet Auto is geweest.
(De heer VAN DUIJN: Uit wat u nu zegt blijkt, dat u in het geheel
niet naar mijn betoog hebt geluisterd. Men kan namelijk de
Cruquiuskade via een brug direct aansluiten op de Mauritskade. Er is
dan absoluut geen sprake van overlast op de Kattenburgergracht enz.)
U moet dan later bij de behandeling van het Structuurplan maar met
voorstellen komen.
(De heer VAN DUIJN: Dat lijkt mij nu op zijn plaats.)
Bij de bespreking van het Structuurplan kunt u over het hoofdnet Auto
discussi-eren en u kunt dan voorstellen, een deel uit het hoofdnet Auto te
halen. Ik ben daarvan echter geen voorstander.
De heer Bijlsma sprak over een brief ter zake van het stadsdeelbestuur
aan de centrale stad. Ik kan hem mededelen, dat ik de stadsdeelbesturen heb
uitgenodigd, met voorstellen te komen; er is ook ambtelijk overleg.
De profilering van het kruispunt Panamaweg-Zeeburgerdijk wordt in
overleg met het stadsdeel ambtelijk voorbereid. De profielen worden te
zijner tijd in de commissie van advies en daarna in de Raad behandeld.
Tijdens de redevoering van wethouder Bakker is de burgemeester weer ter
vergadering gekomen en heeft deze het presidium overgenomen van wethouder
De Grave.
Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Mijnheer de Voorzitter. De heer Spit
heeft een motie ingediend over het wel of niet limitatief zijn van de
opsomming onder art. 1.4 van de Verordening op het referendum. Uit de
discussie over de verordening blijkt, dat de zaken die zijn opgenomen onder
dat artikel, op dat moment als limitatief zijn bedoeld. Dat laat echter
onverlet, dat er nooit een beperking zit aan hoe een individueel raadslid
besluit over het wel of niet referendabel zijn van een besluit. Dat moet
men altijd in zijn eigen afweging laten meetellen.
De heer Spit merkt vervolgens op, dat de Raad nooit een keuze heeft
gemaakt tussen een limitatieve of een minimale opsomming in die
verordening. Ik wijs erop, dat de Raad dat wel heeft gedaan door
nadrukkelijk te stellen dat datgene wat onder art. 1.4 in de verordening
staat, zo moet worden geformuleerd, dat wanneer een burger bezwaar maakt
tegen het feit dat wij dat artikel gebruiken om een raadsbesluit uit te
zonderen van een referendum, dat ook juridisch toetsbaar moet zijn. Wanneer
dat niet limitatief is, is die toetsing niet vol te houden. Dat neemt niet
weg, dat ik in elk geval mijn uiterste best zal doen, de Raad een notitie
voor te leggen waarom is gevraagd. Daarin kunnen dan de argumenten naast
elkaar worden gezet.
Ik vind het jammer, dat de heer Van Duijn in zijn bijdrage heeft gezegd,
dat er een interessante vraagstelling is als het de KTA betreft, maar dat
het in het onderhavige geval in feite om een marginale vraagstelling gaat.
Ik wijs erop, dat de Verordening op het referendum geen onderscheid maakt
in het belang van de vraagstelling. Daarin staat nadrukkelijk, dat burgers
op elk raadsbesluit een referendum-initiatief kunnen nemen. Wij hebben niet
als criterium dat de Raad of het College besluiten, dat wij het ene
belangrijker vinden dan het andere.
(De heer VAN DUIJN: Zowel de Raad als de initiatiefnemers willen deze
vraagstelling niet.)
Ik reageer op twee zinnen die u hebt gezegd. Ik zou het prettig vinden
als u reageerde op dat deel van uw betoog dat ik nu aanhaal. U gaat nu wel
een aantal stappen verder. U merkte op dat KTA interessant was en het
onderhavige onderwerp marginaal. In het kader van de Verordening op het
referendum spreken wij daar niet zo over. Of mensen op dit moment wel of
niet een referendum willen, staat nu niet ter discussie.
Aan het adres van de heer Spit merk ik op, dat men de argumenten
"belang" en "reikwijdte" voor zichzelf goed kan hanteren, maar die criteria
komen in de verordening niet voor. Natuurlijk laat het onverlet, dat men
dit voor zichzelf in zijn afweging kan meenemen.
De heer Levie heeft tijdens de vorige bespreking nadrukkelijk gezegd,
dat de vraagstelling zoals die toen was geformuleerd geen onderdeel kon
zijn van een referendum-vraagstelling. De vraagstelling is aangepast en
niemand in de Raad heeft gezegd, dat het huidige besluit niet juist is
geformuleerd.
(De heer LEVIE: U hebt dan niet goed naar mij geluisterd.)
Het gaat niet meer over de formulering, het gaat alleen maar over de
vraag, wat men uiteindelijk met de effecten daarvan doet.
(De heer LEVIE: Ik heb gezegd, dat het besluit dat voor het
zomerreces aan de orde was en dat naar een motie verwees, door
bureaucratisch taalgebruik voor de burger onbegrijpelijk was. Ik heb
nu gezegd dat het onderhavige besluit op geen manier refereert aan
specifieke maatregelen die vanuit staand beleid en continuiteit van
beleid zijn genomen. Dit besluit suggereert de burger dat er alle
mogelijke ruimte is om zelf in te vullen wat men onder "voldoende"
staat. Het vorige besluit was te eng en onbegrijpelijk geformuleerd
en dit besluit suggereert een ruimte die er niet is.)
Het is aan de Raad om te bepalen of de formulering wel of niet voldoende
was. In elk geval was het besluit wel referendabel, maar het moet dan
inderdaad wel goed geformuleerd zijn.
De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de wethouder voor de
toezegging inzake de notitie over de pro's en contra's van de limitatieve
dan wel de minimale interpretatie. Ik hoop wel, dat de argumentatie in de
notitie van betere kwaliteit is dan de kwaliteit die de wethouder nu zelf
naar voren heeft gebracht, want het argument dat men art. 1.4 niet
oneigenlijk mag gebruiken leidt niet tot de conclusie dat het dus een
limitatieve opsomming is.
(Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: U hebt mij kennelijk verkeerd
begrepen. De opsomming van de drie onderwerpen is niet limitatief;
men kan er altijd een aantal onderwerpen bij zetten, maar het aantal
op een bepaald moment is de beperking daarin.)
De tekst van het besluit luidt, dat het niet onder art. 1.4 valt, zodat
het dus referendabel is. Verdere overwegingen zijn niet meer nodig want dan
is het op basis van art. 1.4 door u referendabel verklaard; het valt er
namelijk niet onder.
De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb geen antwoord gehad op
mijn vraag over de aanvullende maatregelen en op de vraag of de motie-
Tammens c.s. in voldoende mate is uitgevoerd. De wethouder adviseerde, blz.
1776 van de voordracht opnieuw te lezen, maar die had ik al gelezen. Ik ben
van oordeel - vandaar ook de ondersteuning van de CDA-fractie voor de
motie-K-ohler (nr. 407) en de motie-Bijlsma (nr. 408) - dat dit onvoldoende
is aangegeven. Uit de reacties van de verschillende fracties blijkt ook,
dat de opmerking van de wethouder dat al voldoende maatregelen zijn genomen
om die motie uit te voeren, niet helemaal wordt gedeeld. De CDA-fractie zal
op basis daarvan heel nadrukkelijk tegen besluit A van voordracht nr. 448
stemmen. Gezien hetgeen daarover in eerste termijn werd aangegeven en het
daarop volgende antwoord van de wethouder, lijkt het mij verstandig, het
advies van de heer Bijlsma te volgen om het besluit nog even aan te houden,
de zaak nog eens goed te bekijken en daarna deze kwestie opnieuw in de Raad
aan de orde te stellen.
De heer K™HLER: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank wethouder Bakker voor
zijn ruimhartige, maar ik denk ook juiste interpretatie van wat er zou
moeten gebeuren als het door het College voorgestelde besluit bij
referendum zou worden verworpen. Er liggen nu geen alternatieve plannen;
een correctief referendum gaat ook niet over alternatieve plannen, maar het
moet wel betekenis hebben. De wethouder zegt, dat, als dat zou gebeuren -
naar zijn mening natuurlijk onverhoopt - hij met nieuwe substanti-ele
maatregelen moet komen die meer in de richting gaan van wat de mensen die
het referendum entameren vragen. Ik denk, dat hij niet meer kan toezeggen
dan dat. Daarmee krijgt een referendum een duidelijke inhoud. Ik ben daar
wel blij om en het zou voor de PvdA-fractie ook genoeg moeten zijn om te
zeggen, dat ondanks dat - er waren geen betere formuleringen denkbaar -
toch maar voor het referendum moet worden gestemd. Ik zou het treurig
vinden als nu uitsluitend van het feit dat de Raad kennelijk zelf geen
goede formulering kan verzinnen, opeens een onderwerp niet referendabel
wordt verklaard, terwijl het beleid wel wordt vastgesteld. Ik vind dat, nu
de PvdA-fractie er toch zo aan hecht, ook vanwege de duidelijkheid, zij als
grootste fractie de plicht heeft, een beter voorstel op tafel te leggen.
Als voor die fractie de formulering zo zwaar weegt en men het eens is met
het beleid, want men zegt niet dat men gaat tegenstemmen, moet men dan toch
zodanig formuleren dat het ook in de ogen van die fractie referendabel kan
zijn; anders loopt men weg voor zijn eigen verantwoordelijkheid. Ik ga er
namelijk nog steeds vanuit, dat die fractie over dit soort onderwerpen wel
referenda wil toestaan.
(De heer BIJLSMA: Dat is ook duidelijk gezegd, maar het punt waar wij
tegen aanhikken in het woord "voldoende"; in voordracht nr. 448 is
niet duidelijk geworden wat die voldoende maatregelen inhouden.
Richting stad moeten wij duidelijk zijn en kunnen zeggen, wat die
voldoende maatregelen inhouden. Daar zit voor ons de pijn.)
Ik ga ervan uit, dat uit de aan de commissie voor te leggen stukken
duidelijk wordt wat het College wil. Ik heb echt wel een helder beeld van
wat het College nu wel en niet aan maatregelen wil nemen; als ik dat niet
wist, was ik het ook niet met het College oneens. Het is mij volstrekt
duidelijk dat die maatregelen tekortschieten om de motie-Tammens c.s. uit
te voeren; de wethouder geeft dat ook toe, maar hij zegt erbij dat hij niet
anders kan en daarover kan naar mijn mening best een referendum
plaatsvinden. Nu weer uitstellen en weer een andere formulering opstellen
maken de zaak tot een lachertje, tenzij men nu met iets beters komt. Wij
hebben tenslotte ook als Raad daarvoor een heel reces lang de tijd gehad.
Ik vind het College op dit punt duidelijk genoeg, zij het dat ik natuurlijk
bij het referendum anders zal stemmen dan het College, want ik ben tegen
dit voorstel.
De wethouder heeft gevraagd, wat mijn alternatief inhoudt. Het is
inderdaad een alternatief en geen motie; mijn motie vervangt het besluit
van het College. Ik kan niet aannemen dat er voldoende maatregelen zijn en
gelijktijdig aannemen dat er nadere maatregelen moeten komen. De motie is
derhalve een alternatief voor het besluit van het College en als zodanig
niet in strijd met de overige moties die zijn ingediend. In welke volgorde
die in stemming komen maakt mij niet veel uit.
Gevraagd is, wat mijn motie ten aanzien van een paar punten inhoudt. In
de eerste plaats gaat het om de vraag of het betekent dat wij de bruggen
niet moeten bouwen. Dat houdt de motie niet in. Mijn motie gaat uit van het
gegeven, dat er een raadsbesluit is genomen om die bruggen te bouwen. In de
meest vergaande variant, bij die nadere voorstellen die ik overigens de
wethouder vraag uit te werken, zou dat inhouden dat weliswaar die bruggen
daar liggen, maar dat, als men over de Panamaweg gaat, het niet mogelijk
wordt om rechtsaf te slaan, richting Zeeburgerdijk-West. Dat zou de meest
vergaande variant zijn. Ik leg mij daar overigens niet op vast, want dat is
ook het probleem bij het hoofdnet Auto waarover de heer Robbers het steeds
heeft.
(De heer BIJLSMA: Hebt u daar nog bruggen voor nodig?)
Ja, omdat men ook de andere kant op kan, namelijk richting
Zeeburgerdijk-Oost. Die weg is in het verleden, ook door ons en trouwens
ook in allerlei verkeerscirculatieplannen, bedoeld en beargumenteerd om een
ontsluitingsweg te vormen tussen de bewoners en de voorzieningen in het
Oostelijk Havengebied, wat tegenwoordig Zeeburg heet, het oude deel van de
vroegere Indische Buurt. Indertijd is gediscussieerd over de vraag, of men
een directe verbinding moest aanleggen of dat men moest gaan omleiden,
bijvoorbeeld over de Cruquiuskade. Daarover is toen door de Raad, ook door
mijn fractie, gezegd - en daaraan houden wij vast - dat wij geen
autoverkeer langs de woonbebouwing wilden laten slingeren; dat willen wij
ook nu nog niet. Die verbinding moest er komen. In een latere fase en in
weerwil van de motie-Tammens c.s. is daarvan gemaakt, dat wij een hoofdnet
hebben en dat wij de Binnenring, waarvan toen eerst helemaal geen sprake
was, via de Mauritskade en het westelijke deel van de Zeeburgerdijk op de
Panamaweg aansluiten. Nog later is daarbij gekomen, dat de
verkeersprognoses dan veel hoger worden dan wij bevroedden toen de Raad dat
in het hoofdnet Auto opnam. Dat is de volgorde waarin de zaken zijn gegaan.
Als wij daarover spreken komt inderdaad dat stukje van het hoofdnet ter
discussie. Ik stel overigens niet voor, het stukje eruit te halen, want
voor de ontsluiting tussen Oost en Zeeburg is een doorgaande route nodig.
Als wij daar een hek zouden plaatsen, zouden wij zeer veel slingerend
verkeer door die twee wijken krijgen en daarvoor pleiten wij niet. Het gaat
erom, het verkeer dat erbij komt via de Piet Heintunnel-Panamaweg niet
extra over deze weg erbij te pompen. Dat zou voor een deel of geheel,
afhankelijk van de vraag of men het ook voor vrachtverkeer geschikt maakt
door daar een verdieping te bouwen, over de Cruquiuskade kunnen. Ik vind
het belachelijk om te zeggen, dat omdat, wij dat stukje weg nu eenmaal ooit
in het hoofdnet Auto hebben gezet, wij geen kant meer op kunnen, ondanks
het feit dat dat meer overlast geeft dan een andere route, alsof dat iets
is dat van hogerhand is gegeven en dat wij zelf niet kunnen invullen.
Overigens leggen wij vaak parallelle routes aan, ook naast een hoofdnet,
als dat vanwege de verkeersafwikkeling zo uitkomt. Ik vind het nauwelijks
een argument, maar eerder een dooddoener om steeds maar te zeggen dat dit
deeltje in het hoofdnet Auto staat om elke andere betere andere oplossing
voor de verkeersafwikkeling van een deel van het verkeer steeds van de hand
te wijzen. Daar gaat het in onze motie om.
(De heer ROBBERS: Als ik u goed begrijp, wilt u niet het hoofdnet
Auto aantasten, u wilt het hoofdnet uitbreiden, bijvoorbeeld met de
Cruquiuskade of Cruquiusweg, zodat er nog iets meer hoofdnet Auto
komt? Vraagt dit ook niet weer een procedure om dat gerealiseerd te
krijgen?)
Ook in het voorstel van het College, dat uw fractie steunt, zal het
verkeer op de Cruquiuskade toenemen aangezien er geen knip komt tussen de
Panamaweg en de Cruquiuskade. Wij zeggen alleen dat die toename daar geen
kwaad kan, want daar is nog steeds minder verkeersbelasting dan op de
Zeeburgerdijk, terwijl het verkeer daar helemaal niet langs woningen, maar
alleen langs een paar woonboten gaat, niet langs een groot aantal
woonblokken die heel dicht op de as van de weg staan. Het is dan beter, dat
deel van het verkeer dat uit de Piet Heintunnel komt langs een stillere
route richting de Binnenring te voeren. De wethouder zegt, dat men dit
verkeer dan allemaal op de Eilanden-boulevard krijgt. Dat begrijp ik toch
werkelijk niet als men het hoofdnet Auto bekijkt. Voor het verkeer richting
binnenstad is altijd de IJ-boulevard-Oost verdedigd; dat is ook de snelste
route als men uit de Piet Heintunnel komt. Voor de richting binnenstad
rijdt men niet over de Eilanden-boulevard; men rijdt dan over de
Cruquiuskade en vervolgens probeert men de Binnenring te bereiken.
Uitsluitend het verkeer dat op de Eilanden moet zijn zal dat terecht als
doorgaande route gebruiken. Het argument dat het verkeer daar aanzienlijk
zal toenemen lijkt mij verkeerskundig niet te onderbouwen.
(De heer ROBBERS: U zegt, dat als men uit de Piet Heintunnel komt,
men twee kanten op kan, namelijk naar de IJ-boulevard of richting de
Binnenring. Als men het verkeer nu via de Cruquiuskade of de
Cruquiusweg zou leiden, opent men een ook een route tussen die twee
in en dat is nu precies de route die de wethouder aangaf, namelijk de
Wittenburgergracht.)
Ik wil graag iets namens de gemeente openen als het een aardige
voorziening is, maar ik open hier niets; die verbinding is open. Ook in de
huidige plannen van het College kan men gewoon de Panamaweg af; als men op
de Eilanden moet zijn, doet men dat dus...
(De heer ROBBERS: U wilt een van de bestaande elementen uit het
hoofdnet Auto ontlasten door extra verkeer te leiden naar een route
die niet in het hoofdnet Auto is opgenomen.)
Ik redeneer niet uitsluitend vanuit de term hoofdnet Auto. Voor dit deel
van de verkeersstroom kijk ik concreet niet naar het deel van het verkeer
naar de Eilanden, want dat neemt al de Cruquiuskade of de IJ-boulevard-
Oost, maar naar het deel dat naar de Binnenring wil. Dat geeft inderdaad
minder belasting op dit stukje hoofdnet omdat wij het hier niet willen en
alle normen worden overschreden, terwijl op het stuk Cruquiuskade die
normen niet worden overschreden en daar minder overlast zal zijn. Het is
dan beter, dat deel daarheen te voeren. De wethouder heeft daar steeds geen
ander antwoord op dan dat ik daar wel gelijk in kan hebben, maar: ONS
HOOFDNET... Wij stellen dat dan liever een beetje bij omdat het dan beter
uitkomt. Als het niet beter uitkomt, hoor ik graag de argumenten daarvoor,
maar die ontbreken steeds.
Ik kom dan aan de moties. De motie-Van Duijn (nr. 480) zou ik, gezien
mijn eigen motie, bijna overbodig noemen, maar dat doe ik niet, want ik heb
heel nauwkeurig gelezen wat de verschillen zijn. De overwegingen zijn
dezelfde, maar de heer Van Duijn verandert mijn woorden "zoveel mogelijk"
over de Cruquiuskade, wat natuurlijk nogal wat vrijheid laat, door "in
hoofdzaak" en hij denkt daarmee dan exacter te zijn. Het probleem is echter
dat ook in de voorstellen van het College het verkeer al in hoofdzaak over
de IJ-boulevard-Oost en de Cruquiuskade gaat. Als men de prognoses optelt,
gaat er meer verkeer over die twee wegen dan over de Zeeburgerdijk-West.
Aangezien bij dit onderwerp kennelijk op de vierkante millimeter politiek
moet worden gemaakt, loopt de heer Van Duijn het risico dat zijn motie
gewoon wordt overgenomen omdat die niets zou veranderen aan plannen van het
College. Gezien de bedoeling en de strekking van de motie, zal mijn fractie
haar stem niet aan deze motie onthouden, maar wel met daarbij de
kanttekening, dat het College die motie zo in de la dreigt te kunnen
leggen.
Wat betreft de motie-Bijlsma (nr. 408) ontgaat het mij, wat het verschil
is met datgene waarmee het College al bezig is. Wij hebben echter geen
bezwaar tegen de strekking. Als onze motie het niet mocht halen en de heer
Bijlsma beoogt er dan toch het beste van te maken, heeft hij natuurlijk
onze steun. Ik vind het niet fair om bij een wellicht overbodige motie nu
tegen te stemmen.
Ik meen begrepen te hebben, dat de motie-Spit (nr. 479), gezien de
toezegging van de wethouder, van tafel is.
(De heer SPIT: Die is niet van tafel.)
Ik had namelijk begrepen dat het College ook geen bezwaar had, niet waar
het gaat om de overwegingen - die delen wij ook niet - maar om het op een
rijtje zetten van voor- en nadelen van een al dan niet limitatieve lijst in
de Verordening op het referendum, zodat wij bij de evaluatie daarover
kunnen discussi-eren. Als daaraan behoefte bestaat, lijkt mij dat daar geen
bezwaar tegen behoeft te zijn. De overwegingen neemt mijn fractie niet
over.
De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. De vorige keer en ook
vandaag heb ik uitgebreid stilgestaan bij de onuitvoerbaarheid van de
motie-Tammens c.s. als wij blijven uitgaan van de Zeeburgerdijk in het
hoofdnet Auto. Van de kant van het College wordt nu ook gezegd, dat in de
toekomst niet zal worden afgeweken van de Zeeburgerdijk als onderdeel van
het hoofdnet Auto; dat is ook zo opgenomen in besluit A van voordracht nr.
448. Volgens mij wordt daarmee de uitslag van een eventueel referendum,
wanneer het een afwijzing zou zijn, onuitvoerbaar. Het is naar mijn mening
daarom nodig - de wethouder nodigt mij daartoe expliciet uit - het besluit
te wijzigen. Ik dien hierbij een amendement in, hetgeen zou betekenen dat
het tweede gedeelte van besluit A, te weten: "rekening houdend met de
functie van het westelijke deel van de Zeeburgerdijk als onderdeel van het
hoofdnet Auto", uit het besluit moet worden geschrapt. Dat amendement biedt
dan de ruimte om uiteindelijk de Zeeburgerdijk uit het hoofdnet Auto te
laten vervallen. Dit is de enige kans voor een werkelijk uitvoerbare motie-
Tammens c.s. Ik hoop, dat de Raad in elk geval de mensen die proberen het
referendum te doen houden, de ruimte biedt om die mogelijkheid aan de Raad
voor te leggen. Wat individuele raadsfracties of raadsleden vervolgens met
de uitslag doen is natuurlijk aan henzelf. Ik hoop alleen, dat zij bij
voorbaat die mogelijkheid niet willen uitsluiten.
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
73ø Amendement van 6 september 1995 van het raadslid Van Bommel om uit
besluit A van voordracht nr. 448 de woorden: "rekening houdend met de
functie van het westelijke deel van de Zeeburgerdijk als onderdeel van het
hoofdnet Auto" te schrappen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 481, blz. 1867).
Het amendement wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik probeer mij in te leven in
de argumentatie van de wethouder. Hij vindt de motie-Tammens c.s. een
slappe motie omdat hij gefrustreerd is dat die niet past in het hem voor
ogen staande tracE. Dat begrijp ik, maar daarom moet er worden gekozen voor
een ander tracE. Als de Cruquiuskade zal worden gebruikt, is die motie
zeker geen slappe, maar een zeer verstandige, uitvoerbare motie. Met mijn
motie wil ik eigenlijk die weg wijzen: leg de bruggen niet op de geplande
plekken aan, maar leg die zodanig aan, dat zij de Cruquiuskade verbinden
met de Mauritskade. Dat is de achterliggende gedachte van mijn motie en
daarom is die in elk geval anders dan de andere moties. Gezien echter het
feit dat het College met een voorstel komt dat geen enthousiasme bij de
meerderheid van de Raad ontlokt, is het beter, het hele onderwerp nog twee
weken aan te houden teneinde het College is staat te stellen, met een
geloofwaardig alternatief voor het voorliggende voorstel te komen, zodat
voor de bevolking een keuze mogelijk wordt gemaakt tussen twee
mogelijkheden en niet alleen maar over een heel vage mogelijke wijziging op
een klein onderdeel van de problematiek.
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder sprak
van een slappe motie, maar ik heb die motie al eerder aangeduid als een
onzorgvuldige en ondoordachte motie. Ik meen dat dit zo is, in het licht
van reeds eerder genomen besluiten.
Zoals het besluit A is geformuleerd, zit er naar de letter een
onvolkomenheid in. De zinsnede: "...voldoende maatregelen zijn genomen..."
zou naar mijn mening moeten luiden: "...zoveel als mogelijk maatregelen
zijn en worden genomen..." Dat geeft dan de intentie van de voordracht
weer. De VVD-fractie is het met de intentie van de voordracht eens; zij kan
wel met het geheel leven. Als er een formulering als aangegeven door de
heer Bijlsma zou worden gebruikt, krijgen wij weer een referendum-
vraagstelling van drie bladzijden en daarmee moet men niet bij de bevolking
aankomen. Het moet een overzichtelijke vraagstelling zijn en die bereikt
men alleen als het besluit enigszins zou worden bijgesteld.
Ik kom aan de moties. De VVD-fractie zal de motie-K-ohler (nr. 407) niet
steunen, omdat de intentie van het tweede punt: "...zoveel mogelijk over de
IJ-boulevard en de Cruquiuskade te leiden..." in tegenspraak is met datgene
waarover wij hier nu discussi-eren. Wij hebben niets tegen nevenverkeer via
de Cruquiuskade en eventueel ook via de Wittenburgergracht - dat is
inherent aan het geheel - maar wij willen op dit moment niet afstand doen
van datgene wat er over het hoofdnet Auto is besloten.
In de motie-Bijlsma (nr. 406) wordt eindelijk een terechte indeling
gemaakt tussen west en oost; dat is min of meer "de makke" van die
vermaledijde motie. De eerste opmerking over het oostelijke deel van de
Zeeburgerdijk is voor het grootste deel een verantwoordelijkheid van het
stadsdeel. Wij willen daar niet in treden. Het tweede deel zou, als het
goed is, op grond van de voordracht terug te vinden moeten zijn. Het is dan
een overbodige toevoeging.
De VVD-fractie zal de motie-Van Duijn (nr. 480) niet steunen omdat de
heer Van Duijn nog een verkeerd uitgangspunt heeft bij de behandeling van
dit hele onderdeel; daarop ga ik nu niet in.
Wethouder mevr. Van der Giessen zegt ten aanzien van het referendum over
deze besluitvorming, dat wij ons bij de limitatieve opsomming moeten
houden. Ik denk, dat dit formeel ook juist is, maar zij zegt erbij, dat elk
raadslid natuurlijk een eigen verantwoordelijkheid heeft om al of niet een
referendum over een bepaald onderwerp toe te staan. Met dat laatste ben ik
het niet eens. Als raadslid moet men dat juridisch kunnen onderbouwen. Als
ik richting de burger geen juridisch been heb om op te staan, vind ik het
een verkeerde redenering. Ik kan wel de burger met klem ontraden over dit
onderwerp een referendum aan te vragen omdat het niet aan hun verwachtingen
kan voldoen en het ijdele hoop cre-eert. Wij kunnen echter mensen niet
afhouden van hun recht en dat wil de VVD-fractie hier ook niet doen. Als
zij toch persisteren in het aanvragen van een referendum, zullen wij hen er
niet van afhouden.
(Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Misschien hebt u mij dan niet goed
begrepen. In de besluitvorming is het als volgt. Als burgers een
referendum op een raadsbesluit aanvragen, moeten zij 252
handtekeningen indienen en daarna besluit de Raad, of het onderhavige
raadsbesluit referendabel is of niet. Dat besluit kan elk raadslid
voor zichzelf afzonderlijk afwegen.)
Als raadslid zal ik dat juridisch moeten onderbouwen, want als wij in
meerderheid dat referendum zouden afwijzen, gaan wij bij de rechter
onderuit.
(Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Dat ontken ik ook helemaal niet,
maar het laat onverlet, dat binnen de Grondwet al die stappen moeten
worden genomen en dat men er een besluit over moet nemen.)
Het moet in het vervolg wel houdbaar zijn, bij welke juridische
instantie dan ook.
Ik geef de wethouder nog een nieuwe formulering van het besluit mee.
De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben blij, dat één van de
leden van deze Raad een amendement heeft ingediend om te stemmen over de
mogelijkheid van aantasting van het hoofdnet Auto.
(De heer VAN DUIJN: Mijn voorstel komt daarop neer. Als het verkeer
in hoofdzaak over de Cruquiuskade gaat, is dat de facto een
verandering van het hoofdnet Auto.)
Ik zal nog een keer mijn zin zeggen. Ik ben blij dat één van de
raadsleden heeft voorgesteld - ik doel op de heer Van Bommel - om in de
discussie over de uitvoering van de motie-Tammens c.s. te betrekken het ter
discussie stellen van het hoofdnet Auto. De heer K-ohler heeft dat gedaan,
maar doet dat impliciet. Hij stelt het niet voor, maar hij schept ruimte om
het te doen. Als de Raad zijn motie aanneemt, laten wij het hoofdnet Auto
wat dat betreft zweven. Ik ben het daar niet mee eens.
Ik heb er ook bezwaar tegen, dat hij in zijn motie zegt, dat het niet zo
kan zijn dat het hoofdnet Fiets dreigt te worden aangetast, terwijl in het
Structuurplan hetzelfde stukje weg is aangewezen als hoofdnet Auto.
Blijkbaar vindt hij het niet zo erg als dat wel zou worden aangetast, of
hij bedoelt dit niet zo, maar dan moet hij het er wel bij vermelden; dat
zou wat eerlijker zijn en dan zou ik wellicht voor zijn motie kunnen
stemmen.
(De heer K™HLER: Wij hebben zeer onlangs in de commissie naar
aanleiding van een adres van groepen van de Oostelijke Eilanden
gesproken over de mogelijkheid, ook het hoofdnet Fiets over de
Cruquiuskade te leiden. Om motieven die het College naar voren bracht
en die u en ik deelden, hebben wij daarvan afgezien. Ik geloof ook
niet, dat het hoofdnet Fiets overal parallel hoeft te blijven lopen
met het hoofdnet Auto. Integendeel, het is hier juist een probleem
dat het parallel loopt, bijvoorbeeld onder het spoorwegviaduct.)
In de motie van de heer K-ohler staat, dat de kwaliteit van de
Zeeburgerdijk als onderdeel van het hoofdnet Fiets dreigt te worden
aangetast. Mijn eigen redenering was steeds gericht op precies hetzelfde
argument, dat maatregelen er niet toe kunnen leiden dat de kwaliteit van de
Zeeburgerdijk als onderdeel van het hoofdnet Auto wordt aangetast.
(De heer K™HLER: Als het toch een beter alternatief is, waarvan
minder mensen last hebben, waarom zou dat dan niet mogen worden
aangetast?)
Ik ben daarom blij, dat iemand nu voorstelt, dat nu wel in deze Raad in
stemming te brengen, zodat de Raad kan zeggen of hij wel of niet de
Zeeburgerdijk als hoofdnet Auto in discussie wil brengen.
(De heer VAN BOMMEL: Als mogelijkheid!)
Inderdaad. De Raad kan dan kiezen of hij dat wil. Ik denk ook, als ik
het goed begrepen heb, dat de Raad op deze manier niet met zijn
Structuurplan en zijn streekplannen zal omgaan. Wij hebben dan in elk geval
ook naar de bewoners toe duidelijk gemaakt, dat wij die uitspraak een keer
hebben gedaan.
Wat betreft het alternatief van de heer K-ohler ben ik het eens met mevr.
Spier als zij zegt dat er geen tussenroute wordt afgesloten. De Piet
Heintunnel is ervoor bedoeld, om via een daarvoor aangewezen hoofdroute
naar de stadsbinnenring te gaan en volgens een andere aangewezen route naar
de IJ-boulevard-Oost. Als de heer K-ohler dan zegt, dat hij door het
plaatsen van verboden om rechtsaf te slaan enz. dat zoveel mogelijk wil
verhinderen, zodat automatisch de auto's een van beide routes die daar
tussen liggen - dat is dan de Cruquiuskade of de Cruquiusweg - zullen
moeten kiezen, kan men natuurlijk niet volhouden dat die auto's niet mogen
uitkomen op het kruispunt bij de molen van Zeeburg en vanuit dat punt men
naar allerlei routes uitwaaieren waarvan wij nu juist in het Structuurplan
hebben gezegd dat wij die niet in het hoofdnet Auto opgenomen willen
hebben. De discussie over het hoofdnet Auto moet afzonderlijk worden
aangekaart en niet aan de hand van een uitvoeringsmotie over maatregelen.
De heer Bijlsma vraagt in zijn motie aan de Raad onder meer uit te
spreken om, zolang er nog geen veilige situatie voor fietsers en
voetgangers kan worden gecre-eerd op het westelijke deel van de
Zeeburgerdijk, zodanige maatregelen te treffen, dat de nadelige gevolgen
van de opening van de Piet Heintunnel voor de verkeersveiligheid zoveel
mogelijk worden ondervangen. Op blz. 1776 van de voordracht staat over het
westelijke deel van de Zeeburgerdijk, dat daar nog extra aanvullende
maatregelen worden genomen. Deze maatregelen bestaan uit fietspaden langs
de Zeeburgerdijk, oversteekvoorzieningen voor voetgangers en een
verkeersveilig vormgegeven fietsstrook onder het spoorwegviaduct. Dat zijn
concrete voorstellen. Wat wil de heer Bijlsma daaraan nu hebben toegevoegd
voordat hij zegt dat hij over het geheel tevreden is? Wat wil hij anders
zonder dat hij daarmee zegt dat het hoofdnet Auto daar dan maar in gevaar
moet worden gebracht?
De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Met betrekking tot het al dan
niet overbodig zijn van datgene wat wij voorstellen merk ik het volgende
op. Mijn fractie had graag gezien, dat in de voordracht zou zijn opgenomen,
welke exacte maatregelen worden getroffen. Wat in de voordracht staat,
wisten wij in juni ook al; er staat niets nieuws in en wij hadden juist
graag gezien dat in de aanvullende voordracht die maatregelen wel waren
vermeld.
De vorige keer hebben wij geconstateerd, dat er sprake was van een
probleem; de wethouder heeft dat niet ontkend. Het probleem was, dat men te
maken heeft met het hoofdnet Fiets en het hoofdnet Auto; dat zou met name
een knelpunt opleveren ter hoogte van het spoorwegviaduct, aangezien daar
geen vrijliggende fietspaden kunnen worden aangelegd. Wij hebben de
wethouder gevraagd, hoe hij dit denkt op te lossen. De wethouder meldt dan,
dat er op de Zeeburgerdijk fietspaden zullen worden aangelegd. Dat is
echter uiteraard geen maatregel omdat de Zeeburgerdijk al deel uitmaakt van
het hoofdnet Fiets en dat betekent: gescheiden fietspaden; wij waren
hiervan al op de hoogte. Natuurlijk zullen de mensen de Zeeburgerdijk ook
moeten kunnen oversteken; dat lijkt mij vrij logisch.
Wat betreft een verkeersveilig vormgegeven fietsstrook onder het
spoorwegviaduct vraag ik mij af, hoe de wethouder dit wil realiseren. Is
dat dan gescheiden, gaat de wethouder het viaduct uithakken of gaat hij de
profilering aanpassen? De vorige keer heeft hij gezegd, dat wellicht in de
toekomst de tramrails daar zouden kunnen worden verwijderd, zodat er
voldoende ruimte vrijkomt om daar gescheiden fietspaden aan te leggen, maar
er is geen termijn genoemd. De wethouder moet zeggen hoe hij dat knelpunt
daar exact denkt op te lossen. Hij zegt wel, dat hij het een
verkeersveilige vorm gaat geven, maar hoe dan? Mogen wij dat ook weten
voordat wij besluiten dat dit voldoende is? De wethouder brengt deze
kwestie terug in de commissie, maar het betekent wel, dat het besluit dat
wij nu zullen nemen prematuur is, want •f in de commissie is het een gedane
zaak •f wij kunnen in de commissie alsnog zeggen, dat het anders moet, maar
dan kunnen wij nu geen besluit nemen.
Wat betreft een verkeersluwe Zeeburgerdijk-Oost spreekt de wethouder
alleen over aanvullende maatregelen; hij noemt verschillende maatregelen
waarvan wij in juni jl. ook al op de hoogte waren. Ik heb gezegd, dat de
nieuwste berekeningen, inclusief die maatregelen, ertoe leiden dat de
verkeersdruk toch niet zal afnemen. Er zullen derhalve aanvullende
maatregelen moeten worden genomen, in de eerste plaats op de Zeeburgerdijk
zelf. De wethouder zegt, dat dit een bevoegdheid van het stadsdeelbestuur
is. Dat spreekt vanzelf, maar wij hebben er dan ook bij gezegd, dat de
maatregelen moeten worden getroffen in overleg met het stadsdeelbestuur.
Ook maatregelen buiten de Zeeburgerdijk - de wethouder heeft er zelf enkele
opgesomd, zoals de overgang van de Panamabrug op het kruispunt-
Zeeburgerdijk, de profilering ten aanzien van de Cruquiuskade en andere
profileringen die ambtelijk worden voorbereid - moeten worden genomen in
overleg met het stadsdeel. Die maatregelen komen later nog in de commissie
van advies aan de orde. Dit betekent, dat wij nog een besluit moeten nemen
over de vraag of de maatregelen die worden voorgesteld voldoende zullen
zijn om de Zeeburgerdijk voor het grootste deel verkeersluwer te maken. Het
zou best mogelijk kunnen zijn, dat de commissie concludeert, dat die
maatregelen onvoldoende zijn. Wij kunnen nu dan ook niet zeggen of er
conform besluit A voldoende maatregelen zijn getroffen.
Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb uitgelegd, welke
maatregelen en extra maatregelen wij hebben genomen en zullen nemen om de
motie-Tammens c.s. zoveel mogelijk uit te voeren. Ik weet niet wat ik meer
kan doen. Wij kunnen toch niet over elke komma een raadsdebat houden? Ik
leg precies uit waarmee wij bezig zijn en via de commissie kan de Raad er
nog over meepraten. In juni heb ik ook het een en ander medegedeeld en de
vraag aan mij was toen, na het reces terug te komen met een raadsbesluit
waarover een referendum zou kunnen worden gehouden. Een beetje vertrouwen
van een coalitiegenoot zou men op dit punt toch wel mogen verwachten.
(De heer BIJLSMA: Ik heb alle vertrouwen in u, maar ik zou als
raadslid toch zelf willen controleren of de maatregelen die u
voorstelt afdoende zijn. Als de besluiten alleen op basis van
vertrouwen worden genomen, kan de Raad wel naar huis gaan.)
Ik wijs erop, dat de profileringen enz. nog in de commissie van advies
aan de orde komen en dan kan de Raad er over meepraten. Wij moeten toch
verder? Wij kunnen toch niet stil blijven zitten? Binnenkort wordt de Piet
Heintunnel geopend en dan is het toch logisch dat er over de verkeers-
afwikkeling wordt gedacht. Mijn collega Stadig moet verder met zijn
ruimtelijke- ordeningsbeleid. Er is besloten, dat er twee bruggen zullen
worden gebouwd en ik denk dat hij flauwvalt als hij hoort dat dit niet
doorgaat. Wij moeten dus verder met het ontwikkelen van beleid en dat
leggen wij de Raad telkens voor. Als de Raad dat beleid afwijst, hebben wij
een probleem.
De motie van de heer K-ohler - de heer K-ohler merkte het zelf ook al op -
is een alternatief voor de voordracht van het College. Het zal duidelijk
zijn, dat ik niet voor dat alternatief ben.
Ik ben het eens met de heer Robbers dat het amendement van de heer Van
Bommel een principi-ele zaak betreft, aan de hand waarvan een keuze kan
worden gemaakt. Ik ben niet voor dat amendement, omdat ik vind, dat, gezien
de afwikkeling van het verkeer en gezien de eerder genomen besluiten, dat
deel van de Zeeburgerdijk duidelijk bij het hoofdnet Auto behoort.
(De heer VAN DER LAAN: Vandaag wordt het finale oordeel gevraagd over
de vraag, of er nu wel niet voldoende maatregelen zijn genomen,
terwijl anderzijds nog verschillende punten in de commissie zullen
worden besproken waarvan het resultaat kennelijk bij het eindoordeel
moet worden meegewogen. Is het mogelijk om bijvoorbeeld toch de
profilering in de commissie te behandelen en dat dan aan de Raad
wordt gevraagd, een eindoordeel te vellen? Wij hebben nu toch min of
meer een tijdsprobleem.)
Vooral wethouder Stadig zal in moeilijkheden komen ten aanzien van de
ontwikkelingen waarmee hij bezig is. Er zijn al besluiten genomen over
bijvoorbeeld de bruggen enz. en door het uitstel in juni zat mijn collega
al in de problemen. Ik doe dus een dringend beroep op de Raad, vandaag tot
besluitvorming over te gaan.
(De heer VAN DER LAAN: Ik bedoel met het tijdsprobleem niet speciaal
de wethouder voor Ruimtelijke Ordening. Iedereen die hier nu wordt
gevraagd om een eindoordeel, heeft het probleem dat een deel van de
uitwerking nog niet bekend is en dat zaken nog moeten worden
uitgevoerd die van belang kunnen zijn voor dat eindoordeel. Is het
dan niet mogelijk, het eindoordeel op te schorten totdat deze kwestie
in de commissie volledig is besproken?)
Wij moeten voort met het beleid dat wij hebben geformuleerd en waarover
wij besluiten hebben genomen. Wij hadden absoluut geen raadsdebat gehad als
dit punt niet door de fractie van GroenLinks naar de Raad zou zijn
"gepiept". Het College was van mening, dat de motie-Tammens c.s. zo goed
mogelijk was uitgevoerd. Het heeft steeds alle steun gehad en ik hoop dan
ook, dat alles gewoon doorgaat. Ik doe nogmaals een dringend beroep op de
Raad, de besluitvorming en de uitvoering niet op te houden.
De heer VAN DER LAAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik verzoek u, de
vergadering gedurende enige ogenblikken te schorsen voor intern beraad.
De vergadering wordt geschorst van 16.12 uur tot 16.32 uur.
De VOORZITTER heropent de vergadering.
De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben gevraagd, de
maatregelen uit te leggen. De wethouder heeft geantwoord, dat hij een
aantal punten nog in de commissie aan de orde zal stellen. Mijn fractie wil
dan graag, dat hij naast de punten die hij heeft genoemd, zoals
profilering, overgang Panamaweg-Cruquiuskade, overgang Panamabrug naar het
kruispunt op Zeeburgerdijk, ook de splitsing van de Piet Heintunnel
richting IJ-boulevard daarbij betrekt, alsmede de aansluiting van de A10 op
de Zeeburgerdijk, die wel is genoemd, maar waarvan wij ook geen tekening
hebben gezien, en de te cre-eren situatie op de Zeeburgerdijk-West ter
plaatse van het spoorwegviaduct. Aan de hand van al deze punten kunnen wij
dan beoordelen, of de maatregelen die worden getroffen inderdaad voldoen
aan het streven van het College. Ik heb niet van de wethouder gehoord dat
hij het niet eens is met het streven van het College, te weten het
verkeersveilig en verkeersluw maken van de Zeeburgerdijk aan zowel de west-
als de oostzijde.
De heer LEVIE: Mijnheer de Voorzitter. Voor deze Raad staat op dit
moment wat mijn fractie betreft niet het punt ter discussie de bruggen
waarover reeds besluiten zijn genomen, zo ook niet het hoofdnet Auto en het
hoofdnet Fiets. Reden voor de bevolking om een referendum aan te vragen is
dat men zich zorgen maakt, gezien besluiten die zijn genomen, over de
leefbaarheid van de buurt. Er moet dus een besluit of tenminste een
toelichting op het besluit zijn waarin precies is aangegeven, welke
maatregelen zijn genomen om toch de leefbaarheid zo goed mogelijk te
garanderen. Wij staan erop, dat er een toelichting komt op het besluit,
waarin heel exact wordt aangegeven, waarover het referendum zal gaan. Wat
ik in eerste termijn heb proberen aan te geven, maar wat blijkbaar
onvoldoende was, is dat zoals het nu is geformuleerd, illusies worden
gewekt - andere partijen hebben daarover ook gesproken - waarover dit
referendum niet kan gaan. Als de Raad wil vermijden, dat er chaos ontstaat
over een referendum, moet bij het besluit en bij het formuleren van de
toelichting op het besluit heel zorgvuldig worden aangegeven waarover het
gaat, zodat daarover geen verwarring kan ontstaan.
Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. De heer Bijlsma somde een
lijst van zaken op die in de commissie nog aan de orde zullen komen. Daar
waar het kan zal ik die ook ten uitvoer brengen. Wat betreft de splitsing
van de Piet Heintunnel waarop hij doelde wijs ik erop, dat de besluit-
vorming ter zake al zover is, dat dit niet meer terug kan; wij zouden dan
de besluitvorming ook weer ten principale moeten bespreken en ik vrees, dat
wethouder Stadig en ik dan echt in de moeilijkheden komen.
(De heer BIJLSMA: Ik doel hierbij op de mogelijkheid om bij de
uitgang van de Piet Heintunnel een dusdanige bewegwijzering en
verkeerslichtenbeinvloeding te realiseren, dat zoveel mogelijk
verkeer richting IJ-boulevard-Oost wordt gestuurd.)
Ik breng in de commissie wat mogelijk is, met daarbij in het
achterhoofd, dat wij datgene waarover besluitvorming heeft plaatsgevonden
en waar beleid al in uitvoering is, niet meer ten principale ter discussie
stellen. Als dat het uitgangspunt is ga ik akkoord.
Aan het adres van de heer Levie merk ik op, dat wij natuurlijk, als wij
tot een referendum zullen komen, een goede toelichting zullen geven op wat
wij hebben gedaan.
De discussie wordt gesloten.
Aan de orde zijn de stemmingen.
De VOORZITTER: Ik meen, dat het verstandig is, eerst de moties in
stemming te brengen en dan de voordracht, hoewel dit niet gebruikelijk is.
De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Gezien de toezegging van de
wethouder dat hij de punten die ik noemde in de commissie aan de orde
zullen komen, trek ik mijn motie ter zake in.
De motie-Bijlsma (nr. 408), ingetrokken zijnde, maakt geen onderwerp van
behandeling meer uit.
De VOORZITTER: Ik stel voor, de moties in de volgende volgorde in
stemming te brengen: in de eerste plaats de motie van de heer Van Duijn
(nr. 480), dan de motie van de heer K-ohler (nr. 407), vervolgens de motie
nr. 479 van de heer Spit, daarna het amendement nr. 481 van de heer Van
Bommel en ten slotte de punten A en B van de voordracht (nr. 448).
De heer ROBBERS: Ik geef u in overweging geven, eerst het amendement-Van
Bommel (nr. 481) in stemming te brengen, aangezien daarin een element uit
de hele discussie wordt afgedekt, namelijk of het nu wel of niet gaat om de
mogelijkheid om over het hoofdnet Auto te spreken. Dat is van invloed op de
stemming over de moties die volgen.
De VOORZITTER: U hebt gelijk.
Het amendement-Van Bommel (nr. 481) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Van Bommel, Van Duijn, Holvast, Hulsman, K-ohler, mevr.
Princen en mevr. Schutte zich voor het amendement hebben verklaard.
De motie-Van Duijn (nr. 480) wordt bij zitten en opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Van Bommel, Van Duijn, Enthoven, FortunE, Holvast,
Hulsman, K-ohler, mevr. Princen, mevr. Schutte en Van Sitteren zich voor de
motie hebben verklaard.
De motie-K-ohler (nr. 407) wordt bij zitten en opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de zitting aanwezige
raadsleden de leden Van Bommel, Van Duijn, Enthoven, FortunE, Goedhart,
Holvast, Hulsman, K-ohler, Niamut, mevr. Princen, mevr. Schutte, Van
Sitteren en Spit zich voor de motie hebben verklaard.
De motie-Spit (nr. 479) wordt bij zitten en opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Van Bommel, Bouma, Goedhart, Holvast, Hooijmaijers,
Hulsman, K-ohler, mevr. Krikke, Niamut, mevr. Peters, mevr. Princen, mevr.
Schutte, mevr. Spier-van der Woude en Spit zich voor de motie hebben
verklaard.
Aan de orde is de stemming over de voordracht (nr. 448).
De heer K™HLER (stemmotivering): Gezien het feit dat de voordracht niet
is gewijzigd en gezien de argumenten die mijn fractie in het debat heeft
genoemd, vraag ik namens de fractie van GroenLinks aantekening, dat wij
geacht willen worden tegen het besluit onder A te hebben gestemd.
Wij zijn wel voor het besluit onder B.
De heer VAN DUIJN: Ik wil een voorstel van orde doen, hetgeen ik ook al
in mijn betoog heb gedaan. Ik voorzie, dat er moeilijkheden komen als de
voordracht wordt aangenomen. Niemand zal daarmee gelukkig zijn. Mijn
voorstel is daarom, de stemming daarover nog twee weken aan te houden.
De VOORZITTER: Dat voorstel had u eerder moeten doen.
De heer VAN DUIJN: Dat heb ik ook gedaan, maar u hebt daaraan niet
onmiddellijk gevolg gegeven.
De VOORZITTER: Wij zijn toe aan de stemmingen nadat alle moties en
amendementen zijn behandeld; daarna komt dan de voordracht in stemming. U
kunt op uw vingers natellen dat indien u een voorstel van orde twee minuten
eerder had ingediend, dat ook zou zijn verworpen.
Wethouder BAKKER: Ik ben in mijn beantwoording ook ingegaan op datgene
wat de heer Van der Laan en de heer Van Duijn hebben gevraagd. Op de vraag
of de besluitvorming nog kon worden uitgesteld heb ik argumenten aangegeven
waarom dat niet mogelijk was.
De VOORZITTER: Het is volstrekt helder dat dit op dit moment niet meer
aan de orde kan zijn. Wij hebben over onderdelen van de besluitvorming al
gestemd. Dit betekent, dat de stemming over het hoofdelement, waarover de
heer K-ohler al een stemmotivering heeft gegeven, gewoon doorgaat. De heer
Van Duijn had daarover dan eerder een stemming moeten uitlokken. Ik stel de
Raad voor, het voorstel van de heer Van Duijn niet meer in stemming te
brengen.
Conform besloten.
Het besluit onder A, vermeld op blz. 1866 van afd. 1 van het
Gemeenteblad wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Van Bommel, Van Duijn, Enthoven, FortunE, Goedhart,
Holvast, Hulsman, K-ohler, Niamut, mevr. Princen, mevr. Schutte, Van
Sitteren en Spit zich tegen dit besluit hebben verklaard.
Het besluit onder B, vermeld op blz. 1867 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden het raadslid Spit zich tegen dit besluit heeft verklaard.
19
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 17 augustus 1995 tot het
verlenen van recht van erfpacht voor een terrein aan de Nieuwe Hemweg
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 450, blz. 1780).
en
20
Burgemeester en Wethouders van 17 augustus 1995 tot het verlenen van een
recht van opstal voor een terrein aan de Nieuwe Hemweg (Gemeenteblad afd.
1, nr. 451, blz. 1783).
De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. De stukken zijn de
commissie toegezonden om schriftelijk commentaar; wij hebben er derhalve
geen uitvoerige discussie over kunnen voeren. Ik heb echter nog wel enkele
vragen.
Heb ik goed begrepen, dat het gehele grondverontreinigingsrisico nu
volledig en uitsluitend bij de UNA ligt en dat het hanteren van de oude
erfpachtvoorwaarden ons niet in juridische problemen brengt, ondanks het
feit dat wij nieuwe voorwaarden hebben?
Wij hebben een contract op grond waarvan een canon van fl. 3,35 per mý per
jaar wordt gehanteerd. Contractueel gezien is dat correct, maar naar de
mening van mijn fractie pakt dit buitengewoon nadelig uit voor de gemeente
Amsterdam, omdat de tariefaanpassing voor het gehele gebied geldt en in
feite wordt betaald door de bewoners van deze stad; zij moeten genoegen
nemen met een buitensporig lage canon.
Met betrekking tot de splitsing van het opstalrecht is mij onvoldoende
duidelijk geworden waarom, als er een erfpachtrecht is, er toch nog een
apart opstalrecht moet komen. Wij vragen voor de afkoop van het opstalrecht
fl. 8101,75 om daarmee de UNA 60 miljoen gulden te laten verdienen. Ook daar
wordt weer het tariefmiddel gehanteerd, maar het komt er wel op neer, dat
de Amsterdammers betalen voor een lager tarief in de totale regio; anders
had het tarief voor Amsterdam ook lager kunnen zijn. Ik vraag mij af of het
niet verstandig is om over met name die afkoopsom voor het opstalrecht
opnieuw te spreken, hetgeen betekent dat agendapunt 20 nu dient te worden
aangehouden.
Wethouder DE GRAVE: Mijnheer de Voorzitter. Er is zeer grondig naar deze
zaak gekeken. Het beginpunt ligt bij het voordeel dat de UNA krijgt uit de
gekozen constructie. De vraag is dan, als men daaraan medewerking wil
verlenen, hoe men daarmee moet omgaan.
De heer Cornelissen heeft gevraagd, waarom naast het erfpachtrecht er
ook een opstalrecht moet zijn. Dit is nodig omdat naast het economische
eigendom, ook het juridische eigendom nodig is; dat is een gebruikelijke
methodiek. Men zou daarvoor een bepaald bedrag kunnen vragen, gerelateerd
aan het voordeel dat de UNA daarmee behaalt, ware het niet dat op dat punt
een bestendig beleid wordt gevoerd. Indien een erfpachter ook de vestiging
van een opstalrecht vraagt en het eigenlijk geen feitelijke economische
betekenis heeft, wordt alleen een symbolisch bedrag gevraagd voor de
administratiekosten. Als men dat zou willen veranderen, moet men vanaf nu
het beleid veranderen, maar ik meen dat ik met het oog op het
gelijkheidsbeginsel kan stellen dat dit niet nu op één moment kan worden
gewijzigd.
In de voordracht wordt met betrekking tot de prijs van het erfpachtrecht
aangegeven, dat in de samenwerkingsovereenkomst, die heeft geleid tot de
oprichting van de UNA, een artikel is opgenomen waarin de maximale prijs
voor het ter beschikking stellen van de grond wordt bepaald. Deze
overeenkomst is op 13 januari 1988 door de Raad goedgekeurd en de maximale
prijs is gefixeerd op fl. 3,35. Ik waardeer het zeer, dat de heer Cornelissen
goed let op de belangen van de gemeente, maar ik meen, dat, gelet op
enerzijds de samenwerkingsovereenkomst en anderzijds het gevoerde bestaande
beleid ter zake van het meewerken aan het verkrijgen van een opstalrecht,
datgene wat nu voorligt, de enige mogelijkheid is om de zaak waarom de UNA
heeft gevraagd, te regelen.
De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik realiseer mij wel, dat
wij contractueel vastzitten aan die buitengewoon lage canon. Ik wil slechts
de kanttekening plaatsen, dat een dergelijke contractbepaling toch wel
buitengewoon schadelijk is voor Amsterdam en zijn burgers; wij zitten er
echter aan vast.
De wethouder sprak over bestendig beleid. Omdat gebouwen vast staan op
grond die in erfpacht wordt uitgegeven, gaan de panden mee naar degene die
het erfpachtrecht krijgt. Naar mijn mening krijgt de UNA derhalve op grond
van de erfpachtoverdracht die opstallen in zijn bezit en men kan die nu,
als men dat wil, nog eens verpachten. Het is voor mij dan toch nog steeds
niet duidelijk, waarom een afzonderlijk opstalrecht nodig is; naar mijn
mening is dat overbodig. Waarom wordt dit voorstel dan toch aan ons
voorgelegd? Ik koppel dit aan het feit dat wij voor een absoluut schijntje
van fl. 8101,75 een ander in staat stellen om een buitensporig voordeel te
behalen. Het zij de UNA best gegund, maar ik wil wel opmerken, dat, ook al
is dat bestendig beleid, als het om dergelijke verschillen gaat, wij als
bewaker van de Amsterdamse belangen daarbij een vraagteken mogen zetten. Ik
verzoek derhalve, de besluitvorming ten aanzien van het opstalrecht aan te
houden en te bezien, of dat nu wel noodzakelijk is en of daarvoor geen
betere prijs kan worden bedongen, dan wel dat dit zo doorwerkt in de
tarieven dat er ook een differentiatie in de tarieven komt waarvan deze
stad die dit alles mogelijk maakt, meer profiteert dan anderen. Ik heb echt
moeite met dit buitensporige verschil.
Wethouder DE GRAVE: Mijnheer de Voorzitter. Men kan dit ook nog anders
beoordelen. Het voordeel dat de UNA heeft wordt door de hele samenleving
opgebracht en waar Amsterdam voor ongeveer eenderde deel aandeelhouder is
van de UNA, lijkt mij dit voor de Amsterdamse burgers een zeer
aantrekkelijke zaak.
(De heer CORNELISSEN: Als het offer daarvoor volledig door de
Amsterdammers moet worden opgebracht, is het de vraag, of eenderde
wel voldoende is.)
Het tweede deel van mijn redenering is de vraag: wat is het offer dat
moet worden gebracht? Er is al sprake van een erfpachtrecht; van het
verlenen van het opstalrecht heeft de gemeente Amsterdam helemaal geen
last. Het opstalrecht vervalt ook op het moment dat het erfpachtrecht
overgaat; het verlenen van het opstalrecht aan de UNA kost ons dus niets.
Wij doen dit op verzoek van de UNA omdat de UNA daarmee een belangrijk
voordeel kan behalen en dat voordeel krijgen wij in belangrijke mate via de
tarieven bij de Amsterdamse bevolking terug. Ik vraag mij af, in hoeverre
het is toegestaan, los van het feit dat het bestendig beleid is, bij een
verzoek om vestiging van een opstalrecht een relatie te leggen tussen dat
verzoek en het voordeel dat een ander daarmee kan behalen; dat lijkt mij
zeer oneigenlijk. Ik herhaal dat de gemeente Amsterdam er geen last van
heeft; het brengt Amsterdam niet in een slechtere positie. In een
dergelijke situatie moeten wij met redelijkheid en billijkheid handelen.
Als er sprake is van bestendig beleid en alleen maar een vergoeding wordt
gevraagd voor de administratiekosten, kan men niet zeggen: kip, ik heb je;
jullie hebben mij nu even nodig voor dat opstalrecht omdat jullie anders
dat voordeel niet kunnen halen.
(De heer CORNELISSEN: Naar mijn mening is dat opstalrecht niet nodig,
aangezien door het erfpachtcontract de UNA al pro forma over de
opstallen beschikt.)
De UNA heeft dat contract nodig voor het voorliggende voorstel.
Er is sprake van bestendig beleid en men kan naar mijn mening moeilijk
zeggen, dat, nu er een aanvrager is die een groot voordeel kan behalen, wij
de prijs afhankelijk gaan maken van het voordeel dat de ander heeft. Dat
lijkt mij een moeilijke constructie. Wat door het Gemeentelijk Havenbedrijf
is gesteld lijkt mij zeer correct.
Zou de heer Cornelissen ermee kunnen leven, als ik zeg dat ik mij nog
eens als wethouder voor Financi-en op dit punt ervan zal vergewissen of hier
in voldoende mate rekening met de belangen van de gemeente is gehouden? Het
besluit kan dan nu worden genomen onder de voorwaarde dat de wethouder voor
Financi-en hiernaar nog eens kijkt.
(De heer CORNELISSEN: In zo'n pleitbezorger met ineens een andere pet
op heb ik alle vertrouwen.)
Ik dank u.
De voordrachten nrs. 450 en 451 worden zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien de besluiten, vermeld op de blz. 1782
en 1783 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
De vergadering wordt om 16.55 uur gesloten.
Datum invoer
19951101
|