Bron:   Raad
Type dokument:  Voordracht
Nummer Gemeenteblad:    173
Titel:
   Ondertekening uitvoeringsconvenant Vinex.
Datum publikatie:       19950323
Datum Raad:     19950405
Commissie van Advies
Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en Grondzaken

Datum Commissie van Advies
19950201
Datum B&W:      19950124
Portefeuille:   Wethouder Ruimtelijke Ordening
Afdeling / Politieke partij:    Stedelijke Ontwikkeling
Indicateur nummer:      SO 95/12


Nr. 173.    Ondertekening uitvoeringsconvenant Vinex.

                                                   Amsterdam, 23 maart 1995.

   Aan de Gemeenteraad

   Inhoudsopgave:
inleiding;
voorgeschiedenis;
randvoorwaarden van uw Vergadering naar aanleiding van de beoordeling van
het Vinex-akkoord op hoofdlijnen;
overige resultaten van gevoerd overleg;
deelconvenant ROA-Almere;
deelconvenant ROA, provincie Noord-Holland, gemeenten Amsterdam,
Haarlemmermeer, Purmerend en Zaanstad;
besluitvorming.

   Overgelegde bijlagen:
a  Vinex-uitvoeringsconvenant ROA van 27 februari 1995;
b  deelconvenant ROA-Almere van 31 augustus 1994 (voorlopige versie);
c  deelconvenant ROA, provincie Noord-Holland, gemeenten Amsterdam,
   Haarlemmermeer, Purmerend en Zaanstad van 30 januari 1995;
d  brief van het ROA aan de minister van Verkeer en Waterstaat van
   24 november 1994 inzake grote openbaar-vervoerinfrastructuurprojecten;
e  brief van de minister van Verkeer en Waterstaat van 13 december 1994
   inzake grote openbaar-vervoerinfrastructuurprojecten;
f  brief van de minister van Verkeer en Waterstaat aan de voorzitter van
   het ROA van 23 december 1994 inzake het vaststellen van bestuurlijke
   verantwoordelijkheden met betrekking tot het bewerkstelligen van een
   adequaat functionerend verkeer en vervoer;
g  brief van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
   en Milieubeheer van 21 december 1994 inzake de relatie Vinex-convenant-
   Belstato;
h  brief van het ROA aan de staatssecretaris van Volkshuisvesting,
   Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 24 november 1994 inzake het
   concept-uitvoeringsconvenant Vinex, onderdeel bodemsanering;
i  brief van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
   en Milieubeheer van 24 november 1994 inzake de relatie Vinex-convenant-
   bodemsanering;
j  concept-verslag bestuurlijk overleg rijk-ROA-Almere en de provincies
   Noord-Holland en Flevoland van 14 december 1994;
k  brief van de gemeente Almere aan de staatssecretaris van Binnenlandse
   Zaken van 12 december 1994;
l  brief van Amsterdam aan het dagelijks bestuur van het ROA van 7 maart
   1995 inzake de splitsing van voorbereidingskosten en uitvoeringskosten
   bij de financiering van de grote openbaar-vervoerinfrastructuurprojecten
   en inzake de 5% eigen bijdrage in de aanlegkosten;
m  brief van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
   en Milieubeheer van 24 februari 1995 inzake de vervolgprocedure Vinex-
   uitvoeringsconvenant stadsgewest Amsterdam;
n  brief van het ROA van 9 maart 1995 inzake kostenstijging Vinex-locaties
   door heffing op schone bouwstoffen in het kader van het Structuurschema
   oppervlaktedelfstoffen.

   Inleiding.

   Op 11 februari 1994 is tussen delegaties van het rijk en het Regionaal
orgaan Amsterdam (ROA) een investeringsakkoord op hoofdlijnen gesloten ten
behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling van de regio Amsterdam in de
periode 1995-2005. Op 13 juli 1994 is de beoordeling van dit akkoord in het
kader van de Vierde nota over ruimtelijke ordening extra (Vinex) met een
positief advies in uw Vergadering aan de orde geweest (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 499, en bijlage R). Uw Vergadering ging onder voorwaarde van de
invulling van een aantal randvoorwaarden akkoord met deelname van Amsterdam
aan de verdere onderhandelingen ter voorbereiding van een
uitvoeringsconvenant.
   Thans is na het nodige ambtelijke en bestuurlijke overleg een tekst van
het uitvoeringsconvenant Vinex opgesteld (hierbij overgelegd). Deze tekst
is het resultaat van overleg tussen het rijk, het ROA, Almere en de
provincies Noord-Holland en Flevoland, waarbij op woensdag 14 december 1994
op één punt na overeenstemming is bereikt over de inhoud van het
uitvoerings-convenant. Hierbij is wel bepaald dat voor tot ondertekening
van het convenant door de verschillende partners kan worden overgegaan op
dit punt nog overeenstemming tussen het rijk en Almere moet worden bereikt.
Het betreft de wijze waarop het ROA 150 miljoen gulden geindexeerd ontvangt
als bijdrage in de grondkosten voor woningbouw. Uitgaande van een positieve
uitslag met betrekking tot deze nadere regeling, zijn wij van oordeel dat
wij het overgelegde convenant en de deelconvenanten met een positief advies
aan uw Vergadering kunnen voorleggen.
   Het is de bedoeling dat het Vinex-convenant behalve door de
onderhandelings-partners ook apart wordt ondertekend door de ROA-
bouwgemeenten Amsterdam, Haarlemmermeer, Purmerend en Zaanstad. Het
deelconvenant ROA-bouw-gemeenten ROA is nodig om de onderlinge
taakstelling, de toekenning van middelen en de wederzijdse rechten en
plichten nader te regelen. Het deelconvenant ROA-Almere dient mede door
Amsterdam als centrumgemeente te worden ondertekend om Almere in de
gelegenheid te stellen de verfijnings-regeling woningbouw bij het rijk aan
te vragen.

   Voorgeschiedenis.

   Startconvenant.

   In februari 1992 is ter uitvoering van het in de Vierde nota over de
ruimtelijke ordening extra (Vinex) vastgelegde ruimtelijk beleid een
startconvenant gesloten tussen het rijk, de twee betrokken provincies, het
Regionaal orgaan Amsterdam (ROA) en de vijf betrokken bouwgemeenten.

   Nota Amsterdam naar 2005/Nota Meerjarenperspectief 1994-1998.

   Op 14 en 15 juli 1993 zijn de nota's Amsterdam naar 2005 (Gemeenteblad
1993, bijlage H) en Meerjarenperspectief 1994-1998 (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 450) besproken. Deze nota's vormden inhoudelijk en financieel kader
voor Amsterdam om tot een gemeenschappelijke ROA-inzet te komen bij de
onderhandelingen met het rijk. Bij deze onderhandelingen ging het met name
om vijf punten, te weten: binnenstedelijke woningbouw, woningbouw
uitleggebieden, openbaar-vervoerinfrastructuur, weginfrastructuur en
bodemsanering.

   Uitvoeringsconvenant.

   Na ondertekening van het akkoord op hoofdlijnen op 11 februari 1994
heeft uw Vergadering op 13 juli 1994 ingestemd met deze ondertekening als
tussenstap naar de juridische vormgeving en nadere precisering van het
akkoord in een uitvoeringsconvenant. Uw Vergadering stemde tevens in met
deelname aan deze voorbereiding met inachtneming van een aantal
randvoorwaarden.

   Randvoorwaarden van uw Vergadering naar aanleiding van de beoordeling
van het Vinex-akkoord op hoofdlijnen.

   Randvoorwaarden en de uiteindelijke stand van zaken.

   Randvoorwaarde a.
   Met betrekking tot een eigen bijdrage van de gemeente van ten hoogste 5%
in de aanlegkosten voor de openbaar-vervoerinfrastructuur zal de op het
moment van beschikking geldende rijksregeling van toepassing zijn, waarbij
een dergelijke bijdrage voor de Noord-Zuidlijn in ieder geval niet aan de
orde dient te zijn.

   Stand van zaken.
   Achtergrond van het opnemen van deze randvoorwaarde was de destijds
lopende discussie met het rijk over verrekening van de oude
stadsvernieuwings-tekorten. Dat probleem is inmiddels opgelost (zie
randvoorwaarde i).
   In ROA-verband wordt in het kader van een regeling binnen het Besluit
Infrastructuurfonds geprobeerd om voor grote regionale projecten die als
zodanig in het regionaal structuurplan voorkomen, uitzondering te
verkrijgen op deze 5%-regeling. Belangrijk argument is daarbij dat deze
grote regionale projecten vergelijkbaar zijn met projecten van de NV
Nederlandse Spoorwegen, waarvoor deze regeling evenmin geldt. Op dit moment
is de 5%-regeling nog volledig in het Meerjarenprogramma Infrastructuur en
Transport (MIT) opgenomen. De discussie op dit punt is dus losgekoppeld van
het uitvoeringsconvenant en zal verder in ROA-verband worden gevoerd in
relatie tot het infrastructuurfonds van de vervoerregio.

   Randvoorwaarde b.
   In het uitvoeringsconvenant dient te worden opgenomen dat gezamenlijk de
noodzaak wordt onderkend van een doorloop van de financiering van grote
openbaar-vervoerinfrastructuurprojecten na 2003 (het laatste jaar in het
huidige MIT).

   Stand van zaken.
   Er is een brief van ons College uitgegaan naar de minister van Verkeer
en Waterstaat met kritiek op drie punten.
   In het recente MIT (1995-1999) zijn lagere bedragen afgesproken dan in
het Vinex-akkoord op hoofdlijnen. Bovendien is voor de periode na 2004 nul
gulden gereserveerd.
   Ten slotte heeft er een verschuiving in kasritmes plaatsgevonden met
consequenties voor financiering van de Oostertoegang en vertraging in de
uitvoering van de Noord-Zuidlijn.
   Naast het door uw Vergadering gesignaleerde probleem van de doorloop na
2003 is er dus nog het probleem van de kasritmes tijdens de Vinex-periode
bijgekomen.
   Voor zowel de Noord-Zuidlijn als de IJ-rail zijn globale subsidie-
aanvragen in voorbereiding. De verwachting is dat een beschikking zal
worden verleend voor de voorbereidingskosten en dat pas op basis van een
definitief ontwerp een subsidieaanvraag plaatsvindt, gericht op uitvoering.
Een beschikking hierop wordt pas in 1996 verwacht.
   Bij beide projecten blijkt bij nadere financiële onderbouwing dat sprake
is van een beargumenteerde afwijking in negatieve zin ten opzichte van een
eerdere indicatieve kostenraming.
   Het ROA heeft op 24 november 1994 een brief doen uitgaan naar de
minister van Verkeer en Waterstaat betreffende de grote openbaar-
vervoerinfrastructuur-projecten. Hierin wordt kenbaar gemaakt dat men grote
moeite heeft met de afwijkende cijferopstellingen in het MIT 1995-1999. Het
ROA is van mening dat de aanwezigheid van hoogwaardig stadsgewestelijk
openbaar vervoer een belangrijke, c.q. onontbeerlijke rol speelt bij het
bereiken van de doelstellingen met betrekking tot leefbaarheid en
bereikbaarheid, zoals neergelegd in het Structuurschema Verkeer en Vervoer
II (SVV II). Het ROA gaat ten aanzien van de infrastructuur uit van de
volgende veronderstellingen:
-  dat het rijk en de regio continu in overleg blijven over de financiële
   inplanning van de met een "V" gemerkte Vinex-projecten in de MIT's vanaf
   1996. (Dit zijn de Noord-Zuidlijn, het traject Centraal Station-World
   Trade Center, de IJ-rail, het traject Oostelijk Havengebied en de
   ontsluiting van IJburg, de tram Middelveldsche Akerpolder Sloten, fase
   2, en de Zuid-tangent);
-  dat tijdig, dat wil zeggen: uiterlijk bij de voorbereiding van het MIT
   2000-2004, door het rijk en de voor de uitvoering van de projecten
   verantwoordelijke partij, overleg zal moeten worden geopend om afspraken
   te maken over het verdere uitvoeringsritme en de vervolgfinanciering van
   die projecten;
-  dat de minister van Verkeer en Waterstaat zich zal inspannen om de
   planning van de infrastructuur af te stemmen op de ontwikkeling van de
   bouwlocaties.
   Het ROA verzoekt het rijk om een schriftelijke bevestiging dat men deze
zienswijzen deelt.
   De minister van Verkeer en Waterstaat heeft het ROA door middel van
aparte brieven duidelijkheid gegeven inzake haar standpunt. Deze brieven
zijn hierbij overgelegd. De inhoud kan als een procesafspraak met
commitment worden beschouwd. De minister stelt dat wanneer aan de
voorwaarden zoals in de Wet en het Besluit op het Infrastructuurfonds en
het Vinex-convenant wordt voldaan, zij zich tot het uiterste zal inspannen,
de financiële inpassing in het MIT te laten sporen met het door de regio
gewenste tempo. Met betrekking tot de aangegeven drie projecten IJ-rail,
Zuidtangent en Noord-Zuidlijn gaat zij er hierbij vanuit dat deze deel
uitmaken van het uitvoeringsprogramma Regionaal Verkeers- en Vervoerplan
(RVVP) en dat is voldaan aan vigerende regelgeving. Jaarlijks kan in het
kader van de voorbereidingen op het MIT met de hoofdingenieur-directeur van
Verkeer en Waterstaat in Noord-Holland de stand van zaken van deze
projecten worden doorgenomen, zodat kan worden geanticipeerd op concrete
afspraken, ook met betrekking tot de doorloop van de majeure projecten na
2004. De minister wijst voorts nog op de planologische kernbeslissing
Schiphol, deel 1, waarin is opgenomen dat op het ijkmoment 1999 nadere
afspraken zullen worden gemaakt over de tweede fase van de Zuidtangent en
de doortrekking van de Noord-Zuidlijn van het station Zuid/WTC naar
Schiphol.
   Met betrekking tot de brief van de minister merken wij op dat de
projecten IJ-rail, Zuidtangent en Noord-Zuidlijn inderdaad deel uitmaken
van het (concept-)uitvoeringsprogramma RVVP.
   Wat het voldoen aan vigerende regelgeving betreft, kan worden gemeld dat
in het kader van het uitvoeringsprogramma nog overleg gaande is tussen het
ROA en het rijk over de ingangsdatum van de 5%-regeling (eigen bijdrage
regio bij de infrastructuur openbaar vervoer).
   Voor Amsterdam impliceert het akkoord gaan met deze toelichtende brief
bij het convenant dat zowel voor de Noord-Zuidlijn als voor de IJ-rail
definitieve besluitvorming pas plaatsvindt bij de aanlegbesluiten (dus na
de uitvoerings-subsidiebeschikkingen). De voorbereidingssubsidie dient in
1995 te worden geregeld. In concreto betekent dit ook dat het aanlegbesluit
in 1995 voor IJburg, eerste fase (8500 woningen), gezien de planning
noodzakelijkerwijs moet worden losgekoppeld van de definitieve
subsidiebeschikking voor de uitvoering van de IJ-rail. De uitvoerings-
subsidiebeschikking is voorzien in het jaar 1996. Deze eerste fase start
dan met alleen de zekerheid over de eerste 215 miljoen gulden voor de IJ-
rail-Oost. Beslissing over IJburg, tweede fase (9500 woningen), zal circa
2002 moeten vallen, rekening houdende met de voorbereidingstijd.
   In onze voordracht van 30 juni 1994, nr. 499, inzake de beoordeling van
het investeringsakkoord Vinex op hoofdlijnen is gesteld dat duidelijk is
dat Amsterdam een dergelijk (formeel aanleg)besluit (voor
infrastructuurprojecten) pas kan nemen als de definitieve kosten door
voorafgaande subsidietoezeggingen van het rijk zijn gedekt. Het
vorenstaande ligt in het verlengde van deze uitspraak. Het uitvoerings-
convenant is geen aanlegbesluit. Met het verschuiven van definitieve
afspraken naar de aanlegbesluiten neemt Amsterdam alleen het financiële
risico van de voorbereidingskosten, waarvoor, zoals vermeld, subsidie-
beschikkingen worden gevraagd. Dit impliceert wel dat het rijk de
principiële bereidheid toont om bij grote openbaar-vervoerprojecten een
splitsing aan te brengen tussen voorbereidingskosten en uitvoeringskosten.
Wij hebben het ROA verzocht, dit standpunt voorafgaande aan ondertekening
van het Vinex-uitvoeringsconvenant aan het rijk kenbaar te maken.
   De opstelling van het ROA en het antwoord van de minister overziende
zijn wij van oordeel dat weliswaar geen harde toezeggingen zijn gedaan voor
financiering van met name de grote infrastructurele projecten na 2004, maar
dat de minister ons met de door haar voorgestane procedures voldoende
vertrouwen geeft in een tijdige en, voor zover van toepassing, op de
woningbouw afgestemde financiële regeling. De noodzaak daarvan wordt door
de minister onderschreven.
   Onzes inziens wordt daarmee aan deze randvoorwaarde voldaan.

   Randvoorwaarde c.
   Met betrekking tot een besluit over de aanleg en de financiering van een
ondergronds busstation bij het Centraal Station zal spoedig na 21 juni 1994
een nader voorstel aan u worden voorgelegd.

   Stand van zaken.
   Aan deze randvoorwaarde is voldaan; een nader voorstel ter zake is
geleverd.
   De minister heeft op 30 september 1994 besloten, geen ondergronds
busstation te financieren. Bij het Centraal Station zullen voldoende
plaatsen voor de bussen uit de Zaanstreek en Waterland worden gerealiseerd.
In het ROA-budget is een bedrag gereserveerd voor de realisering van dit
bovengronds busstation.

   Randvoorwaarde d.
   Tijdig zal overleg met de andere bouwgemeenten worden gestart om te
bewerkstelligen dat bij een lagere woningproduktie in IJburg dan de nu
geraamde 12.000 woningen voor 2005 de aanwezige flexibiliteit in de
regionale woningbouwcapaciteit wordt benut. Het uitvoeringsconvenant moet
deze flexibiliteit toelaten.

   Stand van zaken.
   Door de vertraging in de besluitvorming met betrekking tot het Vinex-
convenant en actualisering van de planning is inmiddels gebleken dat het
realiseren van 12.000 woningen in IJburg vóór 2005 niet haalbaar is.
   Thans wordt uitgegaan van de reeds in onze voordracht van 30 juni 1994
aangekondigde minimale taakstelling van 8500 woningen voor 2005 in IJburg
en overheveling van een taakstelling van 3500 woningen voor 2005 naar de
andere bouwgemeenten. Deze capaciteit is in de andere bouwgemeenten
beschikbaar.
   Het rijk is akkoord gegaan met het daarbij toepassen voor de gemeente
Haarlemmermeer van de verfijningsuitkering, ook na de voorgestelde
be-eindiging van de regeling in 1996. De beoogde flexibiliteit is niet
alleen aanwezig, maar wordt al daadwerkelijk toegepast. Hiermee is aan deze
randvoorwaarde voldaan.

   Randvoorwaarde e.
   Voor de komende drie jaar is de Vinex-taakstelling in redelijkheid
uitvoerbaar. Voor de jaren daarna moet in verband met diverse grote
onzekerheden (waaronder in ieder geval een rijksstorting in het
Stadsvernieuwingsfonds van voldoende omvang) een voorbehoud worden gemaakt
ten aanzien van de binnen-stedelijke woningbouwtaakstelling.

   Stand van zaken.
   De randvoorwaarde heeft betrekking op de zogenaamde herijking Belstato:
de rijksaannamen die leiden tot de huidige uitkering uit het
Stadsvernieuwingsfonds worden in 1997 opnieuw getoetst. Dan wordt door het
rijk besloten over de hoogte en de fasering van uitkeringen uit het
Stadsvernieuwingsfonds in de jaren 1998 en later. In de aannamen bij
Belstato is verondersteld dat het Stads-vernieuwingsfonds van het huidige
niveau van 250 miljoen per jaar na 1997 stapsgewijs zal dalen tot nul in
2005.
   De parameters die tot de aannamen hebben geleid, zullen bij het
ijkmoment in 1997 worden getoetst aan de stand van zaken op dat moment. Met
het oog hierop is door uw Vergadering een voorbehoud met betrekking tot de
uitkomsten van de herijking gemaakt.
   In overleg met het rijk is in een aparte brief een nadere regeling over
de relatie Vinex-Belstato vastgelegd. Deze brief is bij deze voordracht
overgelegd. De staatssecretaris stelt hierin dat "indien als gevolg van de
herijking Belstato in 1997 mocht blijken dat:
-  de aannamen en veronderstellingen in de Belstato-raming zouden leiden
   tot een hoger rijksaandeel in het stadsvernieuwingsfonds En
-  de regering en het parlement niet bereid zijn om deze verhoogde
   stadsvernieuwingsinspanning op een zodanige wijze te honoreren met de
   toevoeging van extra middelen aan het stadsvernieuwingsfonds dat de
   rijksbijdrage voor de gemeente Amsterdam navenant worden aangepast,
-  daardoor de in het Vinex-convenant opgenomen uitvoeringsfasering tot
   2005 van het Amsterdamse aandeel van de binnenstedelijke toevoeging aan
   de woningvoorraad niet ongewijzigd gehandhaafd kan blijven,
de bij het Vinex-uitvoeringsconvenant betrokken partijen dan in overleg
zullen treden met als uitgangspunt dat onvoldoende beschikbaarheid van
middelen voor de stadsvernieuwing in Amsterdam van invloed is op de
taakstelling voor de binnenstedelijke woningbouw voor het ROA zoals deze is
vastgelegd in het Vinex-uitvoeringsconvenant."
   Naast het vorenstaande heeft het rijk erkend dat de stadsvernieuwings-
produktie, nodig om de binnenstedelijke woningbouwtaakstelling te halen, in
essentie een inspanningsverplichting is.
   Met deze kanttekening in aanmerking genomen en de opening die is geboden
voor eventueel nader overleg, hebben wij geen probleem met het ondertekenen
van de taakstelling woningbouw. Hiermee is voldaan aan het door uw
Vergadering gevraagde voorbehoud.

   Randvoorwaarde f.
   In de uitwerking van het Vinex-akkoord in het uitvoeringsconvenant zal
dienen te worden aangegeven dat extra (Belstato+-)gelden worden uitbetaald
als lump-sum.

   Stand van zaken.
   Bij de opstelling van deze voordracht bestond onzekerheid met betrekking
tot de wijze van afrekening van de zogenaamde Belstato+-en-derde-
weglocaties; afrekening per locatie werd ambtelijk onwenselijk geacht. Dit
leidde tot de wens om tot uitkering van een lump-sum te komen. In totaal
omvatten de extra bedragen 72 miljoen gulden voor Belstato+-locaties en
34 miljoen gulden voor derde-weglocaties; in totaal derhalve 106 miljoen
gulden.
   De extra gelden worden inderdaad beide als lump-sum tot uitbetaling
gebracht. De desbetreffende betalingen maken deel uit van de jaarlijkse
geldstroom van het ministerie naar het ROA. Wel is het zo dat in het kader
van de eind- afrekening in 2005 conform het Besluit Locatiegebonden
Subsidies wordt bezien, of inderdaad de taakstellingen binnen beide
subcategorie-en zijn behaald; zo niet, dan volgt verrekening naar
evenredigheid. Er wordt dus voldaan aan rand-voorwaarde f.
   Op verzoek van Amsterdam is in bijlage 3 (binnenstedelijke woningbouw)
van het Vinex-uitvoeringsconvenant (als bijlage a bij deze voordracht
overgelegd) de groslijst van binnenstedelijke locaties vervangen door een
korte lijst van locaties die de zogenaamde Belstato+-locaties aangeeft. Het
gaat nu om een korte lijst relatief snel te realiseren locaties (met
overmaat in verband met planuitval), op basis waarvan de extra Belstato+-
bijdrage verzekerd is. Op basis van de groslijst zou aan het eind van de
Vinex-periode pas zichtbaar kunnen worden, of aan de voorwaarde van een
extra Belstato+-produktie is voldaan.
   Daarnaast is de lijst van zogenaamde derde-weglocaties vervallen en
wordt slechts een eerdere inventarisatie van mogelijkheden als startaantal
van het aantal onder deze noemer te realiseren woningen gehanteerd (5600
woningen) waarbij vrij tussen gelijksoortige locaties mag worden gewisseld.
   Beide wijzigingen geven grotere zekerheid tot verkrijging van de
beschikbaar gestelde middelen.

   Randvoorwaarde g.
   In het uitvoeringsconvenant Vinex moet nadere uitwerking worden gegeven
aan de wijze waarop de risicofactoren bij de bodemsanering worden gedekt.
   Stand van zaken.
   Met het rijk is overeengekomen om een gezamenlijke werkgroep in te
stellen die naast het juridisch instrumentarium ook planning, flexibiliteit
en subsidiabiliteit beziet. Deze werkgroep zal zich zo nodig ook buigen
over de verhaalsplicht van 20%, indien dit problemen oplevert. Taken en
bevoegdheden van deze werkgroep zullen op grond van de brief van de
staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
van 24 november 1994 (bijlage h) worden vastgesteld. Mocht de werkgroep in
voorkomende gevallen niet tot een bevredigende oplossing komen, dan kan een
beroep worden gedaan op het overmachtsartikel in het convenant.
   Als gevolg van de inwerkingtreding van de nieuwe Wet Bodembescherming
zijn er veel zaken op bodemsaneringsgebied gewijzigd. Een uitvloeisel
hiervan is de wijziging in de urgentiebepaling van ernstige gevallen van
bodem-verontreiniging. De urgentie bepaalt in principe de rangorde waarin
gevallen in aanmerking komen voor subsidi-ering uit de zogenaamde
budgetgelden. Volgens de tot voor kort gehanteerde urgentiesystematiek viel
circa 80% van de woningbouwlocaties in een urgentieklasse die zicht bood op
subsidi-ering; soms op zeer korte termijn, in andere gevallen zou
uitbetaling pas een aantal jaren later aan de orde zijn. Naast een andere
methode van urgentiebepaling maakt de nieuwe methodiek ook nog eens
onderscheid in gevallen die binnen vier jaar moeten worden aangepakt en
overige gevallen.
   Uit eerste berekeningen van de Milieudienst blijkt dat een zeer groot
aantal Vinex-bouwlocaties een dusdanige urgentiescore zal krijgen dat een
dergelijke locatie niet meer als urgent zal worden beschouwd en derhalve
niet voor subsidi-ering in aanmerking komt.
   Gevolg hiervan is dat de afspraak in het Vinex-akkoord, waarin bepaald
is dat een groot deel van de reguliere budgetgelden voor Amsterdam voor
Vinex-locaties mag worden ingezet, op grond van de nieuwe bepalingen, in
het gedrang komt.
   Met het rijk wordt momenteel overleg gevoerd over hoe de gemaakte
afspraak dat 80% van de Amsterdamse budgetgelden aan Vinex-locaties mag
worden besteed, kan worden gecontinueerd zonder in directe strijd met de
nieuwe wettelijke bepalingen te komen. Dit overleg geeft voldoende
vertrouwen om een positieve uitslag te verwachten.
   Voorts kan worden gemeld dat de gezamenlijke werkgroep inmiddels van

start is gegaan en binnenkort een planningschema van werkzaamheden aan ons
College ter goedkeuring zal voorleggen.
   Geconcludeerd kan worden dat dit punt geen beletsel meer is om tot
ondertekening van het Vinex-uitvoeringsconvenant over te gaan. Indien er
een probleem ontstaat, kan een beroep worden gedaan op het
overmachtsartikel in het convenant. Mochten er met toepassing van dit
artikel financiële problemen blijven, dan achten wij ons niet meer gehouden
tot het halen van de binnengemeentelijke woningbouwtaakstelling.

   Randvoorwaarde h.
   Het uitvoeringsconvenant zal pas kunnen worden ondertekend gelijktijdig
met de deelconvenanten ROA-Almere en ROA-bouwgemeenten ROA. De positie van
de bijdrage van Almere is daarbij primair een zaak van het rijk en het ROA.

   Stand van zaken.
   Uitgangspunt is nog steeds om de ondertekening van de deelconvenanten
gelijktijdig te doen plaatsvinden met het uitvoeringsconvenant Vinex. Het
deelconvenant ROA-provincie-bouwgemeenten ROA is gereed en wordt bij deze
voordracht met een positief advies ter goedkeuring aan u voorgelegd.
   Het deelconvenant tussen het ROA en Almere is gereed, behoudens
overeenstemming over de financiële afspraken. Uitgaande van een positief
resultaat van de nadere onderhandelingen tussen het rijk en Almere leggen
wij ook dit deelconvenant met een positief advies bij deze voordracht aan u
voor.
   De poging van het rijk om een versoepeling van de regeling met Almere te
bewerkstelligen heeft inmiddels tot het volgende resultaat geleid.
   De staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer heeft de bijzondere voorziening die moest worden getroffen in
verband met het niet-deelnemen van Almere aan het ROA, zoals besproken in
bestuurlijk overleg van het rijk met het ROA op 13 februari 1995, inmiddels
schriftelijk bevestigd (bijlage m).
   Zijn voorstel betreft een uitwerking van de oplossing zoals geschetst in
het Vinex-akkoord op hoofdlijnen, met dien verstande dat de daarin vermelde
commissie van drie deskundigen zal bestaan uit personen aangewezen door
respectievelijk Almere, het rijk en een door beiden aan te wijzen derde.
Het oordeel of inderdaad de tweede bijdrage van (maximaal) 75 miljoen
gulden nodig is, kan rechtstreeks tussen het ROA en het rijk worden
afgehandeld door middel van de methode die door het voormalig Ministerie
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is gebruikt bij
de bepaling van de grondkostensaldi van de ROA-uitleglocaties. Indien en
voor zover door het ROA de noodzaak wordt aangetoond, is het ROA verzekerd
van het beschikbaar komen van deze bijdrage. Op dit moment (maart 1995) is
nog niet bekend, of de gemeente Almere met het voorstel van de
staatssecretaris formeel akkoord is gegaan. De ROA-partners zijn met de
inhoud van deze brief akkoord gegaan. De staatssecretaris verwacht dat
thans op korte termijn tot overeenstemming met Almere kan worden gekomen.
Onder voorwaarde dat dit lukt, adviseren wij u positief over ondertekening
van de convenanten. Indien Almere niet akkoord gaat, kan formeel niet tot
ondertekening worden overgegaan, omdat de regeling met Almere in de
convenanten is opgenomen. Dit staat dan los van de financiering zelf, die
immers blijkens de brief van de staatssecretaris rechtstreeks tussen het
rijk en het ROA kan worden afgehandeld als de noodzaak is aangetoond.
   Met het beschikbaar zijn van beide deelconvenanten en in de verwachting
dat deze ook door de andere partners positief worden beoordeeld, is aan
deze randvoorwaarde van uw Vergadering voldaan.

   Randvoorwaarde i.
   Het uitvoeringsconvenant zal pas kunnen worden ondertekend nadat de oude
stadsvernieuwingstekorten van Amsterdam door het rijk conform de eerder
gemaakte afspraken zijn afgewikkeld.

   Stand van zaken.
   Bestuurlijk zijn de afspraken inzake de oude stadsvernieuwingstekorten
gemaakt. Ambtelijk zijn er nog gesprekken gaande over de financiële
afwikkeling. De definitieve regeling wordt binnenkort door ons College aan
uw Vergadering voorgelegd. Het dagelijks bestuur van het ROA is van de
afspraken in kennis gesteld; het ROA heeft deze randvoorwaarde vervolgens
niet meer in de onderhandelingen meegenomen. Aan deze randvoorwaarde is dus
(vrijwel) voldaan. In het kader van het definitieve Vinex-convenant is hij
niet meer opportuun.

   Moties.

   Daarnaast zijn er bij de behandeling van de beoordeling van het Vinex-
akkoord op hoofdlijnen in uw vergadering van 13 juli 1994 (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 499, en bijlage R) de volgende moties aangenomen, die als
aanvullende randvoorwaarden zijn beschouwd.

   Motie van het raadslid Van der Laan c.s. van 13 juli 1994 (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 532).

"(. . .) Besluit:

   aan deelname aan de voorbereiding van het uitvoeringsconvenant de
volgende randvoorwaarden te verbinden:
   1.   definitieve instemming met de aanleg van Nieuw-Oost kan eerst
worden gegeven na het bekend worden van de resultaten van de
proefaanlanding;
   2.   voor de meerkosten van de aanleg van de Noord-Zuidlijn (thans voor
het deel Buikslotermeerplein-Zuid/WTC begroot op 1,2 miljard gulden) dient
een deugdelijke regeling te worden getroffen;
   3.   de fasering van de woningbouwtaakstelling in Nieuw-Oost dient te
worden gekoppeld aan de uitkomst van de rijksbeslissing over de voortgang
van de stadsvernieuwing na 1997."

   Stand van zaken met betrekking tot motie nr. 532.
   Het eerste punt kan worden beschouwd als een interne Amsterdamse
afspraak. Deze blijft van kracht, maar speelt geen rol bij het
uitvoeringsconvenant.
   De tweede randvoorwaarde inzake een deugdelijke regeling voor meerkosten
van de Noord-Zuidlijn is losgekoppeld van het uitvoeringsconvenant Vinex.
De garantie voor een deugdelijke regeling zal als randvoorwaarde worden
meegenomen bij het toekomstige aanlegbesluit voor de Noord-Zuidlijn.
Hetzelfde geldt voor de IJ-rail.
   Ten aanzien van het derde punt (de fasering met betrekking tot IJburg
koppelen aan de uitkomst met betrekking tot de evaluatie inzake Belstato in
1997) kan worden gesteld dat er met het terugbrengen van de taakstelling in
IJburg naar 8500 woningen tot 2005 al sprake van fasering is. Dit aantal
komt overeen met de woningproduktie in de eerste fysieke fase bij de
Diemerzeedijk. De vervolgfase van 9500 woningen zal ver na het ijkmoment in
1997 liggen. Ook dan kan een aanlegbesluit gefaseerd worden genomen in
relatie met de eilandenstructuur van IJburg.
   Voorts kan worden verwezen naar hetgeen gesteld is bij de randvoorwaarde
e inzake de bevestiging per afzonderlijke brief van de koppeling van de
Vinex-taakstelling met het herijkingsmoment Belstato in 1997.

   Motie van het raadslid Van der Laan c.s. van 13 juli 1994 (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 533).

   (. . .)

   "Verzoekt het College van Burgemeester en Wethouders, het eerder door
zijn Vergadering gevraagd en door het College van Burgemeester en
Wethouders toegezegd onderhoudsinvesteringsprogramma 1995-2005 voor de
stadsdelen en de binnenstad, te zamen met de uitkomsten van het onpartijdig
onderzoek naar de onderhoudsnoden van de stadsdelen, tijdig voor de
behandeling van het onderhandelingsresultaat over het Vinex-
uitvoeringsconvenant aan zijn Vergadering voor te leggen opdat deze
gegevens bij de beoordeling van dat resultaat kunnen worden betrokken."

   Stand van zaken motie nr. 533.
   De procedure om gevolg te geven aan deze motie is door ons in gang
gezet.
   Wij hebben de Raad voor de stadsdeelfinanciën verzocht te adviseren over
de in het kader van de collegeonderhandelingen opgestelde rapportage waarin
de geinventariseerde onderhoudsbehoefte is geconfronteerd met de aan de
stadsdelen ter beschikking staande middelen. De resultaten zullen worden
betrokken bij de boedelscheiding stadsprovincie-vitale gemeenten, ultimo
1997.

   Overige resultaten van gevoerd overleg.

   Kasritme gelden in het kader van het Besluit Locatiegebonden Subsidie.

   Van Amsterdamse zijde bestond er ongerustheid over het tijdstip waarop
de financiële middelen voor de binnenstedelijke woningbouw door het rijk
beschikbaar worden gesteld. De staatssecretaris van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft gemeld dat betaling voor het
eerste jaar direct na ondertekening van het Vinex-convenant kan; daarna
jaarlijks direct na inzending van de jaarlijkse rapportage (uiterlijk
april). Dit betalingsritme is voor alle partijen acceptabel.

   ABC-locatiebeleid.

   De stadsgewesten zijn sterk tegen het opnemen van locatielijsten, zoals
het rijk graag wil. Het gaat om toepassing van beleid voor alle regio's.
Het is bovendien zaak de typologie zoals in het RVVP is bepaald, in het
convenant op te nemen en geen voorschot te nemen op toekomstige
wijzigingen.
   Het rijk hecht sterk aan het opnemen van ten minste een korte lijst met
grote locaties en indicatieve volumina. In de convenanttekst is vermeld dat
de locatietypering die is aangegeven, de locatietypering is na realisatie
van de opgenomen infrastructuur.

   Loon- en prijsstijgingen infrastructuur.

   Door het vorige kabinet zijn toezeggingen gedaan dat de bedragen voor
infrastructuur zullen worden geindexeerd. Het huidige kabinet heeft
hierover nog geen uitspraken gedaan. Dit punt kan echter definitief aan de
orde komen bij de subsidieaanvragen.

   Bodemsanering onder infrastructuur.

   Met het rijk was reeds overeengekomen om voor de bodemsanering van de
Westerdoksdijk c.a. ten behoeve van infrastructuur gebruik te maken van de
gelden in het kader van het Fonds Economische Structuurverbetering (FES).
Deze regeling is thans uitgebreid tot en met het stationseiland, zodat ook
bij een andere fasering van de combiknoop van deze middelen gebruik kan
worden gemaakt. Voorwaarde is wel dat de aanvraag voor FES-financiering ten
behoeve van infrastructuur bij het Centraal Station snel wordt ingediend.

   Startdatum van als "onvoorzien" aan te merken ontwikkelingen.

   Met het rijk is overeengekomen om als startdatum voor onvoorziene
ontwikkelingen, waarbij een beroep zou kunnen worden gedaan op het
overmachtsartikel van het convenant, de datum 11 februari 1994 te kiezen,
zijnde de datum van ondertekening van het Vinex-akkoord op hoofdlijnen.

   Andere aandachtspunten.

   Er zijn nog drie punten te melden die bij de besluitvorming over het
uitvoeringsconvenant-Vinex op dit moment van belang zijn.
   Het betreft discussies over de heffing op schone bouwstoffen in het
kader van het Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen, over de eis van de
waterkwaliteitsbeheerders om (bij nieuwbouw) een verbeterd gescheiden
rioolstelsel aan te leggen en discussie over de heffing van BTW bij de
overgang naar de stadsprovincie. Alle drie de punten kunnen in principe
leiden tot aanzienlijke, niet voorziene, kostenverhogingen.

   Heffing schone bouwstoffen.

   In het kader van de, nog in procedure zijnde Planologische
Kernbeslissing Structuurschema Oppervlakte-delfstoffen is sprake van het
invoeren van
heffingen op schone bouwgrondstoffen. Hierin is voorzien in een
milieuheffing bij ontgrondingsvergunningen. Voor de zandwinning ten behoeve
van IJburg kan dit een kostenverhoging van circa 150 miljoen gulden
impliceren (waarvan circa 45 miljoen gulden voor de eerste fase van
IJburg). Blijkens beantwoording van het rijk is het overigens de vraag, of
deze kostenverhoging ook zal gaan gelden voor IJsselmeer- en Noordzeezand.
Op 27 mei 1994 heeft de gemeente Amsterdam in een reactie haar zorg
uitgesproken over de consequenties voor de kosten van de Vinex-locaties.
Het ROA heeft recent, mede namens de bouwgemeenten eveneens een reactie aan
de toenmalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer gestuurd (zie bijlage n). Hierin wordt gesteld dat eventuele
extra kosten niet voor rekening mogen komen van de ROA-bouwgemeenten. Het
ROA doet een beroep op de minister om compensatie, restitutie of
vrijstelling van de heffing bij onvermijdbaar gebruik voor het realiseren
van de Vinex-taakstelling. Het ROA en de ROA-bouw-gemeenten gaan er tevens
vanuit dat het een kostenverhoging betreft die voorzienbaar en
beinvloedbaar is en oplossingen worden gezocht die middelen en taakstelling
van het Vinex-uitvoeringsconvenant niet beinvloeden. Wat het ROA betreft
geldt dit als randvoorwaarde met betrekking tot de uitvoering van de
woningbouwtaakstelling. Gesteld moet worden dat hierover nog geen over-
eenstemming met het rijk is bereikt. Met deze randvoorwaarde als
uitgangspunt zijn wij van oordeel dat dit punt op dit moment geen beletsel
behoeft te zijn voor een positief advies inzake ondertekening van het
uitvoeringsconvenant.

   Verbeterd gescheiden rioolstelsel.

   In het kader van het investeringsakkoord Vinex is de vraag ontstaan in
hoeverre voor de totale woningbouwtaakstelling rekening met een verbeterd
gescheiden rioolstelsel is en moet worden gehouden. Wij hebben besloten
over de dekking van rioleringskosten in het algemeen en de meerkosten van
maatregelen zoals de aanleg van het verbeterd gescheiden rioolstelsel
nadere rapportages te vragen. Duidelijk is dat in grote woningbouwlocaties,
zoals IJburg, de Middelveldsche Akerpolder II, Borneo-Sporenburg en
Oostoever, met de kosten van aanleg van een verbeterd gescheiden stelsel
rekening is gehouden. Voor de overige omvangrijke binnenstedelijke
woningbouwlocaties zal per project een oplossing worden gezocht.

   BTW.

   Bij het stadsgewest Haaglanden is in het kader van het Vinex-
uitvoeringsconvenant een probleem gesignaleerd met betrekking tot de BTW
doordat geen rekening is gehouden met de afdracht van BTW over de
rijksbijdragen. In Amsterdam is dit volgens de bestaande afspraken met de
belastinginspectie wel geregeld (zogenaamde roll-over-constructie). Als
zodanig is in Amsterdam geen sprake van een probleem.
   In algemene zin kan worden geconstateerd dat in geval van de beoogde
opheffing van de gemeente Amsterdam per 1 januari 1998 er een nadere
regeling met betrekking tot de BTW moet worden getroffen met de
rechtsopvolgers van de gemeente Amsterdam. Onderzoek hiernaar zal worden
gestart. Dit punt valt hiermee buiten het directe kader van de
ondertekening van het Vinex-uitvoeringsconvenant.

   Deelconvenant ROA-Almere.

   Hoewel dit deelconvenant een zaak is van het ROA en de gemeente Almere,
wordt in het kader van de toepassing van de verfijningsregeling en de
regeling rondom de afdracht van tweemaal 75 miljoen gulden aan het ROA
medeonder-tekening van Amsterdam als centrumgemeente in het stadsgewest
verlangd.
   Indien overeenstemming wordt bereikt over de financiële afspraken inzake
de overdracht van de tweede bijdrage van (maximaal) 75 miljoen gulden,
kunnen wij u positief adviseren over medeondertekening van dit
deelconvenant ROA-Almere van 27 september 1995, behoudens art. 2, lid 6, en
onder voorwaarde dat bedoelde overeenstemming op een bevredigende wijze is
opgenomen en het uitvoeringsconvenant Vinex overeenkomstig is aangepast.

   Deelconvenant ROA, provincie Noord-Holland, gemeenten Amsterdam,
Haarlemmermeer, Purmerend en Zaanstad.

   Naar het oordeel van het rijk is het Vinex-uitvoeringsconvenant primair
een zaak tussen het rijk en het ROA, hoewel de provincies en de
bouwgemeenten zullen mede-ondertekenen. Voor de toedeling van
taakstellingen en middelen naar de afzonderlijke gemeenten en voor het
regelen van de wederzijdse rechten en plichten ten aanzien van het Vinex-
convenant tussen het ROA en betrokken gemeenten is het juridisch
noodzakelijk een deelconvenant te sluiten tussen het ROA en de
bouwgemeenten in het ROA, alsmede met de provincie Noord-Holland.
   In de hierbij overgelegde deelconvenantstekst kunnen wij ons vinden. Dit
deelconvenant bieden wij u met een positief advies inzake ondertekening
aan.

   Besluitvorming.

   De actuele situatie overziende, en op voorwaarde dat Almere akkoord gaat
met de door de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer voorgestelde procedure over de wijze waarop het ROA de
tweede bijdrage van (maximaal) 75 miljoen gulden ontvangt als bijdrage in
de grondkosten, alsmede met inachtneming van goedkeuring van de
deelconvenanten ROA-Almere en ROA, de provincie Noord-Holland en de
gemeenten Amsterdam, Haarlemmermeer, Purmerend en Zaanstad, en met
inachtneming van de brieven welke als bijlagen bij deze voordracht zijn
overgelegd, stellen wij u voor, akkoord te gaan met het sluiten van het
Vinex-uitvoeringsconvenant en het dagelijks bestuur van het ROA van dit
besluit op de hoogte te stellen.
   Op grond van het vorenstaande stellen wij u voor, het volgende besluit
te nemen:

   De Gemeenteraad van Amsterdam,

   Gezien de voordracht van Burgemeester en Wethouders van 23 maart 1995,

   Besluit:

  I   akkoord te gaan met het sluiten van het uitvoeringsconvenant-Vinex
      van 27 februari 1995;

 II   akkoord te gaan met het sluiten van het deelconvenant ROA-Almere van
      31 augustus 1994 (voorlopige versie);

III   akkoord te gaan met het sluiten van het deelconvenant ROA, de
      provincie Noord-Holland en de gemeenten Amsterdam, Haarlemmermeer,
      Purmerend en Zaanstad van 30 januari 1995;

IV    Burgemeester en Wethouders te machtigen, op basis van de uitslag van
      het overleg met Almere al dan niet akkoord te gaan met de definitieve
      wijzigingen in de convenantteksten ter zake;

 V    Burgemeester en Wethouders uit te nodigen, het onder I tot en met IV
      gestelde ter kennis te brengen van het dagelijks bestuur van het
      Regionaal orgaan Amsterdam.