Bron: Raad Type document: Notulen Onderwerp: Raadsvergadering 14-07-94 Datum publicatie:14-07-1994 Datum Raad:14-07-1994 Tekst: Middagzitting op donderdag 14 juli 1994. Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester. Secretaris: mr. K. Kooiker; later ir. W.Wessels, loco-secretaris. De VOORZITTER heropent de vergadering om 13.00 uur de de vorige avond geschorste vergadering en deelt mede, dat de interpellatie van de heer Dalkiran inzake de IJ-markt niet afzonderlijk zal plaatsvinden, maar samen met punt 46 (opheffing van de IJ-markt) zal worden behandeld. Voorts deelt hij mede, dat op verzoek de punten 34 en 35 te zamen worden behandeld. Aan de orde zijn: 34 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot vaststelling van hogere geluidswaarden dan gesteld in de Wet geluidhinder ten behoeve van het bestemmingsplan IJ-oevers (Gemeenteblad afd. 1, nr. 482, blz. 2291). Hierbij komen tevens in behandeling: Adressen van 13 en 17 januari 1994 van respectievelijk drs. R. CarriŠre en R.Haffmans inzake de geluidsnormen voor het IJ-oevergebied. en 35 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot vaststelling van het bestemmingsplan IJ-oevers (Gemeenteblad afd. 1, nr. 522, blz. 2451). Hierbij komen tevens in behandeling: Adressen van 11 januari, 16 mei en 21 juni 1994 van respectievelijk drs. R. CarriŠre, H. Takens, namens het Wijkcentrum de Gouden Reael, en J.P. Hans inzake het ontwerp-bestemmingsplan IJ-oevers. Adres van 22 juni 1994 van M. Wijbenga en R. Kreuger, namens de Stichting Wijkcentrum Houthavens, inzake het ontwerp-bestemmingsplan IJ- oevers. Adres van 12 juli 1994 van H. Speckens, namens de Nieuwe Silo, inzake het bestemmingsplan IJ-oevers. Mevr. AGTSTERIBBE: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie staat voor en achter de plannen met betrekking tot de IJ-oevers. Die plannen hebben tot hoofddoelstelling: hoogwaardig wonen en werken door vernieuwing van de noordwand van de binnenstad in relatie tot die binnenstad. Binnenstad plus IJ-oevers is binnenstad. Dat wil zeggen dat er nieuw stuk stad in het IJ zal groeien en zal worden ontwikkeld ten behoeve van de bewoners, werkers en bezoekers, dat ook goed bereikbaar zal zijn en een goed verblijfsklimaat moet hebben, dat dus op mensenmaat moet zijn, waar het sociaal veilig behoort te zijn, waar architectuur en stedebouw van goede kwaliteit moeten zijn, een kwaliteit Amsterdam waardig met zijn gordel '20-'40 en het ANP; wij hebben een traditie hoog te houden. Conclusie: een menging van functies en variatie in vorm. Op elk uur van het etmaal zouden alle groepen, arm of rijk, zich daar thuis moeten voelen. Daar moeten zij dan iets van hun gading kunnen vinden. Dit alles zal milieu-verantwoord moeten worden ontworpen en uitgevoerd. Men zou kunnen stellen dat de PvdA een hoge pretentie op tafel legt en dan heeft men ook nog gelijk. Ga er maar aan staan, zou men vervolgens kunnen zeggen; ook dat willen wij, in het besef dat het niet eenvoudig zal zijn, dat er bergen zullen moeten worden verzet enz. Wij durven die uitdaging aan, wij moeten wel; het is nodig voor de stad. Het uitvoeren van het plan levert werk op en als het gereed is, levert het mogelijk nog meer werk op. Gezien ons aantal werklozen is dat broodnodig. Het levert woningen op, waaraan wij grote behoefte hebben; het levert voorzieningen op die wij zeer goed kunnen gebruiken. Het is goed voor de economie, het toerisme en de werkgelegenheid, want wij nemen een stap op een lange weg. Er is natuurlijk sprake van een voorgeschiedenis van tien jaar, een periode van vallen en opstaan. Er wordt ons wel tegengeworpen dat er niets of weinig is gebeurd, maar kan ook stellen dat er soms te veel gebeurt. Dit soort ontwikkelingen duurt altijd lang; een voorbeeld daarvan betreft de plannen voor de gordel 20'-40'. Ik wil vandaag alleen maar vooruitkijken. Ik garandeer niet, dat wij in de komende jaren geen fouten zullen maken en dat wij geen zaken verkeerd zullen inschatten, maar waar gewerkt wordt, kan het niet anders dan dat er fouten worden gemaakt. Wij staan open voor suggesties. Wij zullen het maatschappelijk overleg blijven respecteren en zullen daarmee in gesprek blijven. Wij zullen overal garanties inbouwen dat de burgers zich met de planvorming en de bouwplannen kunnen blijven bemoeien. Vandaag stellen wij het juridisch kader vast, waardoor de overheid en de burgers zijn gebonden; wat onze rechten en plichten zijn wordt door dit plan duidelijker. Ik dank iedereen die moeite heeft gedaan om dit voor Amsterdam toch zo belangrijke plan te verbeteren. Mijn fractie heeft geluisterd, zich suf gelezen, geargumenteerd en ter harte genomen. Dit alles hebben wij in onze inbreng verwerkt. De PvdA-fractie is echter ook kritisch geweest. Wij hebben veel vragen, wensen en opmerkingen in de commissie van advies naar voren gebracht. Wij hebben richting ambtenaren nog veel vragen gesteld in verband met deze toch uitermate belangrijke beslissing. Wij hebben er moeite mee, dat het openbare-ruimteplan nog niet gereed is en dat wij het derhalve niet kunnen vaststellen. Bij de kwaliteit van een en ander kan men vraagtekens zetten; dat doen niet alleen wij, maar de deskundigen hebben dat ook gedaan. Het College heeft ons echter een procedure aangereikt waardoor wij ons verder kunnen verdiepen in die openbare-ruimteplannen; wij kunnen dan bijstellen. Belangrijker echter zijn de uitwerkingsplannen. Deze plannen zullen door de Raad worden vastgesteld volgens een goede procedure, waardoor er met name een inbreng kan zijn op het gebied van de openbare ruimte. Wij hebben ons ook buitengewoon druk gemaakt over de begane grond; ik bedoel hiermee het leefklimaat en de (sociale) veiligheid. Geruime tijd geleden hebben wij een voorstel ter zake ingediend en dit staat nog recht overeind. Bij de uitwerking van de plannen zullen wij het College daar keer op keer aan houden. Wij moeten wel toegeven, dat in de plannen van het College al gevolg wordt gegeven aan het voorstel; dat is ook van levensbelang. Bovendien is in de vorige raadsperiode het voorstel-Van der Laan inzake het anti-speculatiebeleid ingediend. Wij geven er uiteraard de voorkeur aan, dat het geld voor zo'n groot project waar zoveel moet worden gebouwd, naar de gemeente Amsterdam gaat. Iedereen mag wat verdienen, maar ik heb het geld liever in onze zak, zodat wij kunnen investeren in datgene wat wij belangrijk vinden, zoals de openbare ruimte. Wij moeten ook nog geld verdienen voor de IJ-boulevard. Wij moeten derhalve alert zijn; men zal met name moeten denken aan de baatbelasting die wellicht strakker zal moeten worden geformuleerd. Ten einde de zaak in de hand te houden zal mijn fractie een aantal voorstellen indienen. Deze voorstellen betreffen onder andere de hoogbouw- effectrapportage die voor dit gebied moet worden gemaakt; wij hebben al gesteld, dat het de binnenstad betreft. Een volgend voorstel betreft het PTT-eiland; technisch gezegd is dat het bestemmingsvlak UE3. Wij hebben kritiek op het klimaat dat daar zou ontstaan; wij vinden dat daar een betere sociale veiligheid moet ontstaan en wij menen, dat de bouwhoogten, de bebouwingspercentages en de functiemenging niet voldoende op elkaar zijn afgestemd. Wij verzoeken het College, dat plandeel eruit te lichten en het later gewijzigd aan ons voor te leggen, zodat wij daar later een beter verblijfsklimaat zullen krijgen. Wij hebben ook een voorstel Ä een "kruimelvoorstel" Ä ter aanvulling en verbetering van enkele onderdelen. De PvdA-fractie vindt het belangrijk, dat de ontheffingen niet 20% zijn, maar 5%, zoals dat in elk bestemmingsplan het geval is. Wij achten het bovendien belangrijk, dat ontheffingen niet worden gestapeld. De fractie dient ook een voorstel met betrekking tot de graansilo in en zij wil ook in het kader van de hoogbouw-effectrapportage (HER), die wij in algemene zin hebben vastgesteld, graag een HER voor het Science Centre, want dat is het eerste gebouw van 30 m dat zal worden gerealiseerd. Wat vinden wij wel mooi? Wij zijn content met de noord-zuidlijn en tot onze grote vreugde konden wij gisteravond vernemen dat wij wat de financi‰ n betreft een stapje verder zijn. Wij zijn ook tevreden over de oost- westlijn, het extra spoor en het busstation, maar dan wel bovengronds. Wij zijn het eens met de 2 x 2 rijstroken voor de IJ-boulevard, het parkeren volgens de A-locatienormen, het anti-speculatiebeleid en de activiteiten op de begane grond. Het College heeft vele in de commissie gestelde vragen en gemaakte opmerking verwerkt; ik prijs dan in het bijzonder wethouder mevr. Ter Horst voor de wijze waarop zij is omgegaan met het plan ten aanzien van de woonboten en de beroepsvaart. De museumhaven wordt ingetekend, kortom, wij zijn ten aanzien van zeer veel punten zeer tevreden. De fractie zou wel ten aanzien de financiering, de procedures en de ambtelijke organisatie de toezegging willen hebben, dat daarover rapportages komen, zodat wij de vinger aan de pols kunnen houden. Als wij dit plan goed willen ontwikkelen zullen wij een goede, scherpe en werkbare ambtelijke organisatie moeten hebben. Er moeten duidelijke procedures zijn, zodat er ook sneller kan worden ingegrepen. Tot slot merk ik op waarmee ik ben begonnen. Wij vinden het IJ-oeverplan zeer belangrijk en wij voelen ons daarmee zeer verbonden. Het is vandaag dan ook van belang, dat wij dit bestemmingsplan vaststellen. Ik dien hierbij de reeds aangekondigde voorstellen in. De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen: 20ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid mevr. Agtsteribbe om in het bestemmingsplan IJ-oevers het planvak S2 te benoemen als UE3 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 536, blz. 2735). 21ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid mevr. Agtsteribbe inzake het vervangen van artikelen inzake de hoogbouw-effectrapportage met betrekking tot het bestemmingsplan IJ-oevers (Gemeenteblad afd. 1, nr. 537, blz. 2736). 22ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid mevr. Agtsteribbe om het plandeel UA3 van het bestemmingsplan IJ-oevers niet vast te stellen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 538, blz. 2737). 23ø Voorstel van 14 juli 1994 van de raadsleden mevr. Agtsteribbe en K”hler om in het bestemmingsplan IJ-oevers inzake bouwhoogte enkele artikelen te wijzigen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 539, blz. 2738). 24ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid mevr. Agtsteribbe inzake aanscherping en verduidelijking van de voorschriften en de plankaart met betrekking tot het bestemmingsplan IJ-oevers (Gemeenteblad afd. 1, nr. 540, blz. 2739). 25ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid mevr. Agtsteribbe om een hoogbouw-effectrapportage (HER) te maken alvorens definitief te besluiten over de bouw van het Science Center (Gemeenteblad afd. 1, nr. 541, blz. 2740). De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. Vandaag wordt "het IJ definitief gelegd". Na een zeer noodzakelijke en lange broedperiode ligt er nu eindelijk een globaal bestemmingsplan. De VVD-fractie complimenteert degenen die ervoor hebben gezorgd, dat het nog zo ver heeft kunnen komen; dat betekent dus ook een compliment voor het College. Ik wil nog eens benadrukken, hoe belangrijk dit plan is. Als men het bestemmingsplan IJ-oevers gaat vergelijken met andere plannen, bijvoorbeeld het plan voor De Kop van Zuid Ä de onvermijdelijke vergelijking Rotterdam- Amsterdam wordt er dan weer bijgehaald Ä heeft Amsterdam bijna vier jaar over de totstandkoming van dit bestemmingsplan gedaan, terwijl dat in Rotterdam ongeveer zes jaar in beslag nam. Bovendien kunnen wij constateren, dat het bestemmingsplangebied IJ-oevers bijna vier keer zo groot is als het plan voor De Kop van Zuid. Inhoudelijk betekent het, dat er een nieuw stuk stad bijkomt dat wat betreft de grootte en de functie kan worden vergeleken met een stadsdeel dat tussen Buitenveldert en Amstelveen in zit. De VVD-fractie hecht eraan, hier aan te geven dat de keuze om indertijd met een private partij te trachten om tot een private samenwerking te komen en gezamenlijk een studietraject in te gaan, nog steeds een goede keuze blijkt te zijn geweest. Wij hebben toen circa 13 miljoen gulden, elk dus circa 6,5 miljoen gulden, ingebracht om een studietraject te beginnen. Wij hebben ongeveer Ä de wethouder zal dat uiteindelijk nader kenbaar maken Ä 3 … 4 miljoen gulden teruggekregen, dus Amsterdam heeft circa 5 miljoen gulden aan deze plannen besteed; alle andere miljoenen guldens zijn opgebracht door derden. Dat is mooi, want dat heeft er niet alleen toe geleid, dat wij gebruik hebben kunnen maken van marktkennis van een zeer belangrijke marktpartij, maar bovendien ook nog eens geld hebben gekregen van een dergelijke partij om te kunnen ontwikkelen. Uiteindelijk zijn wij op een juiste manier weer uit elkaar gegaan, namelijk op het moment dat de gemeente ontdekt dat zij te veel moest weggeven aan een dergelijke private partner en die partner op zijn beurt constateert, dat hij alleen het risico verder wil aangaan als hij het nog meer bij de gemeente kan leggen. Met betrekking tot het openbare-ruimteplan hebben wij indertijd na de Nota van Uitgangspunten en na het Memorandum vastgesteld, dat het absoluut noodzakelijk was om een openbare-ruimteplan te integreren met het bestemmingsplan IJ-oevers. Dat integreren hield in, dat er een bestemmingsplan in hoofdlijnen zou moeten komen, met daarin ook hoofdlijnen voor de openbare ruimte. Dat laatste is ook gebeurd. Echter, omdat wij uiteraard ambitieus zijn, hebben wij tevens een traject uitgezet om al een uitwerking te geven aan dat openbare-ruimteplan. Daar is het op dit moment misgegaan, maar dat is niet zo erg. Er wordt meestal nogal opgeklopt gereageerd, maar de VVD-fractie is van mening, dat het juist een zeer goede zaak is dat wij blijkbaar durven zeggen, dat wij een ander en hoger kwaliteitsniveau beogen met de openbare ruimte. Dat is geen schande, dat is een kwestie van goed nadenken, teruggaan naar start en dan weer opnieuw aan de slag gaan. De VVD-fractie zal ten aanzien van drie onderdelen een voorstel indienen en daarbij moeten wij helaas ook iets pijnlijks kwijt. Bij twee van de drie voorstellen gaat het om gebieden waarover al eerder voorstellen zijn ingediend en aangenomen, te weten een voorstel uit 1991, ingediend bij de Nota van Uitgangspunten, en ook voorstellen die zijn aangenomen naar aanleiding van het Memorandum. Daarover is toen in de Raad nog een heel ingewikkeld ordedebat gevoerd. De VVD was namelijk van mening, dat het desbetreffende voorstel moest worden overgenomen, terwijl het College dat niet nodig vond; op het moment dat het College zegt dat het het gestelde in het voorstel accepteert en dat tot de zijne maakt, kan het voorstel worden ingetrokken. Wat is ons gebleken? Het blijkt toch niet voldoende te zijn, want blijkbaar raakt een voorstel als dat niet is aangenomen, toch in vergetelheid. Ik roep het College dan ook op, zich samen met de Commissie voor de Werkwijze van de Gemeenteraad daarover nog eens te buigen, want dat kan toch niet de bedoeling zijn; het veroorzaakt extra werk en dat lijkt ons onverstandig. Ons eerste voorstel betreft de Stedebouwkundige Adviescommissie (SBA). De VVD heeft op 14 juli 1993 naar aanleiding van het Memorandum een voorstel ingediend waarin het College werd verzocht, een "marktkwaliteits- begeleidingscommissie IJ-oevers" in te stellen. Naar aanleiding van dit voorstel heeft het College een preadvies gegeven dat inhield dat het het voorstel zou overnemen. Als gevolg daarvan werd mijn fractie voorgesteld, het voorstel in te trekken. Dat hebben wij gedaan, maar helaas hebben wij nu al in drie documenten kunnen constateren, dat er hetzij vraagtekens bij ambtelijke diensten waren of een dergelijke commissie er nu wel of niet moest komen hetzij dat door de overgang naar de nieuwe Raad mensen het blijkbaar niet meer helemaal bijstond wat er op dit gebied in het verleden precies had plaatsgevonden. De VVD-fractie dient dat voorstel nu opnieuw in; het zal zeker niet worden ingetrokken aangezien dat kennelijk toch niet helpt. Over het tweede voorstel hebben wij met de wethouder gediscussieerd. In de commissie was zij het met ons eens en vervolgens had zij vanuit een ambtelijke invalshoek toch nog een andere zienswijze. Op grond daarvan hebben wij ook aangekondigd, dat wij het nodig vinden, toch maar weer een voorstel in te dienen, in de verwachting dat de Raad dat zal aannemen. In dat voorstel wordt duidelijk gesteld, hoe wij, als politiek, het duidelijk geregeld willen hebben. De VVD vindt, dat binnen een deelgebied uitwerkingsplannen op elkaar moeten worden afgestemd dan wel in samenhang moeten zijn met nog op te stellen stedebouwkundige plannen van eisen. Wij begrijpen dat daarvoor een flexibele ambtelijke organisatie nodig is, maar dat moet dan maar. Op het moment, dat het om een gebied gaat waar tevens sprake is van het niet aanwezig zijn van uitwerkingsplannen, om welke reden dan ook, dan nog moet het mogelijk zijn, dat gebied af te stemmen op een gebied waar nog wel een uitwerkingsplan moet komen. De wethouder heeft bij voorbeeld zelf al aangegeven dat dit mogelijk zou zijn door het stedebouwkundig programma van eisen gereed te hebben. Ik kom dan aan een voorstel dat op 27 juni 1991 is aangenomen. Dit voorstel betrof het hebben van een "anti wegjaagbeleid" voor bedrijven in het westelijk havengebied. De Raad heeft toen besloten, bij de ontwikkeling van het IJ-oeverproject rekening te houden met de daar thans gevestigde havenbedrijven en de daarmee gepaard gaande werkgelegenheid, onder handhaving van de thans vigerende milieu-eisen. Waarom is dat laatste destijds aangenomen? Er werd toen gesteld, dat er in de toekomst aangescherpte milieu-eisen zullen ontstaan waardoor het ten aanzien van nieuw te bouwen woningen moeilijk kan worden die bedrijven daar te handhaven. Als men echter aangeeft, dat de bestaande situatie zo is als die thans is geregeld, zal er minimaal sprake zijn van een overgangsbeleid. Ook een wetgever kan het met de beste bedoeling niet in zijn hoofd halen om een gemeente op te zadelen met een onmogelijke situatie, namelijk een bedrijf dat voor zeer veel werkgelegenheid zorgt, bij voorbeeld Cargill, zo maar te laten verhuizen omwille van het feit dat diezelfde overheid extra woningen ergens in een gebied wil bouwen. Samen met mevr. Alkema dien ik een voorstel in met precies hetzelfde besluit als in 1991, maar waarbij de overwegingen nader worden gestipuleerd. Er is namelijk ook opgenomen, dat wij in samenwerking met Gedeputeerde Staten van Noord-Holland - dat is nu eenmaal een vereiste - een oplossing moeten zien te vinden met betrekking tot de stof- en stankhinder op dat terrein. Als dit betekent, dat de schaal van woningen moet worden ingedikt, dus dat er minder woningen kunnen worden gebouwd, zij dat zo. Dat is niet een kwestie van prettig vinden, want wij hebben grotere aantal woningen in de stad nodig. Wij maken dan echter een keuze voor werkgelegenheid en niet voor ook nog het laatste stukje extra woningen erbij. Dat is dezelfde keuze die de Raad al in 1991 heeft uitgesproken. Bovendien is in het programakkoord ook duidelijk geformuleerd, dat het werken boven wonen moet worden gesteld. Die zinsnede brengen wij vandaag extra naar voren. Sommigen beweren, dat het IJ-oeverproject nu een minderwaardig project is geworden, omdat het Amsterdam Waterfront ermee is gestopt, omdat een private partner zich heeft teruggetrokken en omdat de plannen zijn bijgesteld. Op grond daarvan wordt nog wel eens geringschattend gedaan over het huidige bestemmingsplan IJ-oevers. De VVD-fractie is het daar niet mee eens. Zij vindt in de eerste plaats, dat een half ei (IJ) beter is dan een lege dop en in de tweede plaats constateert zij, dat wanneer men rekening houdt met de huidige conjunctuur, men niet anders kan vaststellen dan dat wij onze plannen hebben moeten bijstellen omdat het nodig was dat wij weer met onze pootjes op de aarde terugkeerden. De realiteit haalde de wensenlijst van de gemeente in. Dat is niet verkeerd, want wij zijn ervoor om te zorgen, dat wij gezamenlijk een zo hoog mogelijk wensenlijstje op tafel leggen. Hoe meer wensen wij kunnen realiseren, des te beter het voor de stad zal zijn. Echter, wanneer het nodig is, moeten wij kijken of het pakket dat overblijft nog zo belangrijk is dat men zich voldoende blijft inzetten. Dit is hier het geval. Het globaal bestemmingsplan IJ-oevers geeft in elk geval voldoende ruimte en mogelijkheden om deze stad tot in lengte van jaren van voldoende huizen en nieuwe werkgelegenheid te voorzien. De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen: 26ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid Hooijmaijers inzake de samenstelling enz. van een stedebouwkundige adviescommissie (Gemeenteblad afd. 1, nr. 542, blz. 2740). 27ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid Hooijmaijers om ter zake van het IJ-oeverplan binnen een deelgebied uitwerkingsplannen op elkaar af te stemmen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 543, blz. 2741). 28ø Voorstel van 14 juli 1994 van de raadsleden Hooijmaijers en mevr. Alkema om bij de uitwerkingsplannen rekening te houden met de daar thans gevestigde havenbedrijven en de daarmee gepaard gaande werkgelegenheid, onder handhaving van de thans vigerende milieu-eisen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 544, blz. 2742). De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. Mevr. ALKEMA: Mijnheer de Voorzitter. Het is een lang proces geweest van meer dan tien jaar. Miljoenen guldens zijn uitgegeven aan onderzoek, plannen, maquettes, voorbereiding, boeken, brochures en veel mensjaren aan arbeidsjaren zijn ingezet om de burgers erbij te betrekken, het draagvlak te verbreden en maatschappelijk overleg te voeren. Om het bedrijfsleven erbij te betrekken kwam er de PPS-constructie, de gemeente die samen met particuliere financiers een nieuw stuk stad aan het IJ zou bouwen; er kwam een Masterplan, het AWF-plan enz. Al voor er een spa in de grond is gestoken zijn reeds gouden handdrukken uitgedeeld. Dit doet mij denken aan het verhaal uit Genesis over de torenbouw van Babel. "Laat ons een stad bouwen die tot in de hemel reikt", zeiden de mensen en het resultaat was een Babylonische spraakverwarring en een stad die nooit is afgebouwd. Wij zij echter niet ontevreden over het bereikte resultaat. Het is niet allemaal verloren tijd geweest; de winst is, dat het ambitieniveau van het grote megaproject, wat te vergelijken zou zijn met Manhattan, Baltimore en andere miljoenensteden, realistischer en bescheidener is geworden, meer op Amsterdamse maat. De overheid is weer terug bij wat des overheids is, namelijk het vaststellen van bestemmingsplannen en het ontwikkelen van de infrastructuur. De projectontwikkelaars moeten maar doen wat zij goed kunnen en wat hun werk is: het bouwen, het ontwikkelen en het exploiteren van de gebouwen. Wij zijn nu in een fase gekomen dat het nodig is, met meetbare doelstellingen te operationaliseren en werkplannen te maken. Wij moeten komen tot uitwerkingsplannen voor deelgebieden, zodat de discussies echt over iets concreets kunnen gaan. Waarom heb ik als nieuweling in de Raad het vertrouwen van mijn fractie gekregen om het bestemmingsplan-IJ-oevers te behandelen? Er moet uiteraard continu‹teit zijn ten aanzien van eerdere standpunten, maar de kijk van iemand die vanuit een geheel andere ervaring met het IJ-oeverproject hier binnenkomt kan ook verfrissend werken. Mijn eigen betrokkenheid bij het IJ- oeverproject is al tien jaar geleden begonnen. In mijn functie van voorzitter van het Wijkcentrum d'Oude Stadt werd ik door oud-wethouder Van der Vlis gevraagd, als een soort spreekbuis namens de bevolking mee te denken in de eerste Adviesgroep IJ-oevers, de zogeheten groep-Heijnemeijer. Het was een groep mensen uit bedrijfsleven, wetenschap en kunst met als motto: "De havenactiviteiten bestaan niet meer Ä op enkele kleine bedrijfjes in het westelijk havengebied na Ä de werkgelegenheid op het water is be‰indigd, de binnenstad moet nieuw leven worden ingeblazen. Daarom is een nieuwe stad aan het IJ-gewenst." Dit alles stond onder leiding van de Dienst Ruimtelijke Ordening. Er was iemand aangetrokken die onze idee‰n moest voorleggen aan de markt om te onderzoeken of zij haalbaar waren. Er was een grote maquette en met suikerklontjes hadden wij hotels, congrescentra, een science center, een museum voor de 21ste eeuw, kantoren, woningen en andere publieksfuncties aangegeven. Wanneer wij dan een volgende keer terugkwamen waren alle suikerklontjes verdwenen als zijnde niet haalbaar bevonden op de markt. Het enige wat haalbaar was, was een hotel en een congrescentrum op een aangeplempt eiland achter het Centraal Station; dat bleek de enige toplocatie. Voor alle andere projecten had men eerst infrastructuur nodig om boven, onder of door het station te gaan. Zo nu en dan waarschuwde een afgevaardigde van de binnenschippers dat dit alles de vierbaks duwvaart zou belemmeren. Eerlijk gezegd wisten wij niet precies wat dat inhield en bovendien hadden wij gehoord, dat de haven bijna was uitgestorven. Later werd ik betrokken bij het Maatschappelijk Overleg IJ-oevers, bestaande uit mensen die wonen en werken op en rond het water, de huidige bewoners en gebruikers van het IJ-oevergebied. Daar ontdekte ik dat het havengebied en het water geen lege plek is waar men zo maar een nieuwe stad kan bouwen, maar dat er zich een heel organisch gegroeid leven op het water bevond: honderden binnenvaartschepen, bedrijfsschepen en woonschepen. Het is een groot havengebied dat van groot belang voor Amsterdam is. In de Commissie voor Economische Zaken enz. heb ik dat nog eens bevestigd gezien. Achteraf heb ik met schrik beseft hoe arrogant wij daar vanachter een tafel - dit geldt ook voor de adviesgroep - een nieuwe stad bouwden, zonder veel respect voor wat er al is en dat men op die manier wordt meegesleept in het idee dat men de samenleving kan maken. Vanuit dit gezichtspunt is in de fractie nog eens gekeken naar het bestemmingsplan IJ-oevers. Wij hebben vooral prioriteit gelegd bij de bestaande werkgelegenheid Ä hiermee zitten wij overigens op ‚‚n lijn met het College, dat dit ook als prioriteit heeft Ä en respect voor het water, de levensader van de stad, en de daarop gegroeide functies. Wij kwamen tot de volgende standpunten. Wat betreft de werkgelegenheid betreft staan wij achter de PTA (Passagiers Terminal Amsterdam); zelfs al zou het woningen kosten, willen wij de PTA handhaven. Voorlopig is door een besluit van de provincie het bouwen van woningen in de Houthaven verhinderd. Er zijn nog onderhandelingen gaande en wij vernemen graag van de wethouder hoe die verlopen. In de overwegingen moet echter wel worden betrokken, dat het gebied in de dubbele geluidscontour ligt, zoals ook het gebied in Noord. Misschien zal dit uiteindelijk consequenties hebben voor de invulling van het NSM-terrein; tijdig overleg met het stadsdeel Noord lijkt ons gewenst. Cargill BV is bang dat de nieuwe wetgeving er uiteindelijk toe zal leiden dat de hinder van geur, stof en geluid bij de bron moet worden bestreden, zodat het bedrijf uiteindelijk zal moeten verdwijnen. Die angst is misschien voorbarig, maar wij willen er toch alles aan doen om de belangen van Cargill BV te behartigen en die angst weg te nemen. Samen met de VVD dien ik hierbij een voorstel ter zake in. Met betrekking tot het PTT-eiland delen wij niet de angst van de PvdA. Wij krijgen de indruk, dat er een probleem wordt gecre‰erd dat er niet is. Bij een globaal bestemmingsplan moet er een anticipatieprocedure worden gestart en daar zitten wij als het ware bij. Als het al uit de hand mocht lopen, kunnen wij nog neen zeggen. Voor het overige zijn wij van mening, dat private eigenaars, zoals de PTT en de NS, mogelijkheden op hun eigen grond moeten krijgen om conform het bestemmingsplan en de doelstelling van het College werkgelegenheid te cre‰ren, want uiteindelijk wordt alleen door de markt bepaald wat een toplocatie is. De D66-fractie is zeer verheugd met de toezeggingen van de wethouder inzake de binnenvaart. Wij zijn ook blij met de toezegging van de wethouder met betrekking tot de woonboten, namelijk dat er een inspannings- verplichting komt om het aantal ligplaatsen te verhogen en dat de verdeling, de aantallen en de uit te werken deelgebieden weer aan de orde komen. Er is genoeg ruimte, zodat wij het volste vertrouwen hebben dat deze inspanningsverplichting ook wordt gehaald. Wij zijn overigens wel van mening, dat de woonboten, evenals woningen, aan een welstandstoets moeten voldoen. Binnenkort komt in de Commissie voor Financi‰n enz. het nieuwe beleid aan de orde. Wij gaan ervan uit, dat alle problemen met de woonbootbewoners die zijn ontstaan door het jarenlang ontbreken van een goed vergunningenstelsel voor woonboten en welstandscriteria in die commissie worden meegenomen en opgelost. Dit is verder geen zaak meer voor het bestemmingsplan. De bedoeling om bij het Barentszplein 3000 mý water te dempen en hier een uit het water oprijzend gebouw met een hoogte van minimaal 25 m neer te zetten, met daarbij een motivering die suggereert, dat eindelijk het half afgebouwde blok nu kan worden afgebouwd omdat dit zo goed is voor de sociale veiligheid van de bewoners en dat het ook nodig is het voetpad naar het water met bebouwing te begeleiden, is naar onze mening een motivering die mensen volstrekt op het verkeerde been zet. Men zal het maar lezen in een bestemmingsplan wanneer daarmee het uitzicht op het water en de zon en het licht worden afgenomen, terwijl men daar al jaren woont en men zich daar nooit onveilig heeft gevoeld. Volgens ons kan de enige reden zijn, dat de gemeente de kans ziet om hier 50 woningen te bouwen; dat is dan ook de enige duidelijke motivering. Wij hebben de verplichting om tot 2005 ongeveer 42.000 woningen "weg te zetten". Juist omdat dit een vrije kwestie was, hebben wij in de fractie over het Barentszplein langdurig overleg gepleegd en uiteindelijk hebben wij besloten, geen voorstel tot wijziging in te dienen, met onder andere het motief, dat wij gezien het standpunt over de PTA en de Houthaven al zoveel geplande woningen hebben opgegeven, dat wij in dit geval woningbouw niet volstrekt onmogelijk willen maken. Wij wachten de uitwerkingsplannen af. De brug over het water bij het Westerdok heeft volgend mijn fractie tot gevolg, dat de zichtlijnen over het water worden aangetast, dat de doorvaart wordt belemmerd en dat de verbinding die de brug maakt niet naar het stadshart leidt, dus naar de voorzieningen in de binnenstad, maar naar het Haarlemmerplein. Om naar het Haarlemmerplein te komen vinden wij de bestaande route voldoende. Ik dien hierbij dan ook een voorstel in om die brug in het bestemmingsplan te schrappen. Men zal kunnen begrijpen, dat de hotelboot een "point d'honneur" van mijn partij is. Het voorstel-Robbers ter zake ligt zeker de oude leden van de Raad nog vers in het geheugen, omdat het pas vier maanden geleden is aangenomen. Ik zal in het kort herhalen waarom het ging. Er was een plaats in het IJ-oevergebied gereserveerd voor een fraai uitziend "low- budgethotel" van 70 meter lang. Opeens blijkt die te worden vervangen door een in het water gebouwd drie-sterrenhotel van 110 meter lang. De toenmalige wethouder heeft gezegd, dat er nog geen huurcontract was getekend en dat hij waarschijnlijk wel kans zag, het voorstel uit te voeren. De heer Robbers merkte op: "Mochten er zich problemen voordoen, dan horen wij wel weer van u." Wij hebben nooit meer iets gehoord en nu moeten wij opeens lezen, dat er toch verdergaande toezeggingen in het contract zijn gedaan en dat wij verplicht zijn, de boot alsnog in het plan op te nemen. Gezien onze publiekrechtelijke bevoegdheid als Gemeenteraad om bestemmingsplannen aan te nemen willen wij niet op deze manier worden gedwongen, alsnog iets in het bestemmingsplan op te nemen dat vier maanden geleden per voorstel is verworpen. Wanneer het oude College privaatrechtelijk een huurcontract is aangegaan dat toch verder strekkende gevolgen heeft dan in het voorstel was bepaald, willen wij deze privaatrechtelijke functie van het nieuwe College niet belemmeren. Wat ons betreft mag het huurcontract worden afgemaakt en wanneer er problemen komen, horen wij wel weer van u. Ik dien een voorstel ter zake in. Van het openbare-ruimteplan zien wij bij de uitwerkingsplannen graag een verbeterde versie tegemoet. Wij zijn voorstander van instelling van een stedebouwkundige commissie, als second opinion voor de kwaliteitsbewaking. Wij stellen ook voor, een marktbegeleidingscommissie in te stellen om de gemeenten te adviseren over bedrijven die wel of geen kans van slagen hebben op de markt. Natuurlijk willen wij, dat het maatschappelijk overleg, dat het laatste jaar buitenspel is gezet Ä dat althans zo het niet meer krijgen van uitnodigingen en informatie interpreteert Ä in zijn volle glorie wordt hersteld bij de uitwerking van de plannen. Ik vind het jammer, dat het IJ-oeverproject naar een andere commissie gaat, zodat ik niet meer direct ben betrokken bij de verdere planvorming. Ik besluit met een compliment aan de scheidende wethouder IJ-oevers voor de openheid waarmee zij ons informatie heeft gegeven, de royale toezeggingen die een aantal giftige angels uit het plan hebben gehaald, de snelle en slagvaardige afhandeling en vooral de ruiterlijke excuses aan de indieners van de bezwaarschriften. De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen: 29ø Voorstel van 14 juli 1994 van de raadsleden mevr. Alkema en Robbers om de op plankaart 1 aangegeven hotelboot te schrappen (Gemeenteblad afd. 1. nr. 545, blz. 2743). 30ø Voorstel van 14 juli 1994 van de raadsleden mevr. Alkema en Cornelissen inzake een brug over het Westerdok (Gemeenteblad afd. 1, nr. 546, blz. 2744). De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer K™HLER: Mijnheer de Voorzitter. Ook ik complimenteer de wethouder met de aanpak van de discussie over dit bestemmingsplan. Enerzijds staat zij positief tegenover de noodzakelijke ontwikkeling van de IJ-oever, zoals in hoofdlijnen in dit bestemmingsplan aangegeven. Anderzijds staat zij open voor kritiek over de invulling. Wat dat betreft zet zij het beleid van haar voorganger goed voort en mogen wij de hoop uitspreken, dat na dit korte intermezzo haar opvolger dat ook zal doen. (De heer HOUTERMAN: Horen wij een nostalgische ondertoon bij u?) U moet vooral een positieve toon over deze wethouder beluisteren. (De heer HOUTERMAN: De vorige wethouder had wat u betreft hier nog mogen zitten?) Jazeker! Wat de IJ-oever betreft, gaat het erom, die ruimte beter te benutten als centrale ruimte in de stad en er een aantrekkelijk gebied voor wonen, werken en recre‰ren van te maken. Het bestemmingsplan schept hiervoor het kader. Daarom is onze fractie voorstandster van dit bestemmingsplan. Wij hebben echter nog wel enkele kanttekeningen, die overigens niet leiden tot een bombardement van raadsvoorstellen. Ik heb soms wel eens de indruk, dat het aantal raadsvoorstellen over de ontwikkeling van de IJ- oever omgekeerd evenredig is aan de realisering van bouwplannen in dat gebied. Onze belangrijkste kanttekening is het ontbreken van een openbare- ruimteplan. Eerst zou dat er in maart jl. zijn, vervolgens zou het er kort voor dit debat zijn en nu is het er wel, maar vindt het College het niet waardevol genoeg en ligt de zaak eigenlijk weer open. Toch is dat plan essentieel. Van het begin af aan is hier gezegd, dat de openbare ruimte bijzondere aandacht moet krijgen om dit een aantrekkelijk gebied te laten worden voor wonen, werken en recre‰ren. Dit plan zal ook mede het kader zijn om verdere bouwinitiatieven te toetsen, zoals het ook in het bestemmingsplan staat. Het ontbreekt echter nog. Nu zijn er wel enkele procedurevoorstellen gedaan, maar ik wil toch van het College weten op welke termijn het verwacht dat wij wel een openbare-ruimteplan zullen hebben. Wij zijn er tegenstander van, dat er afzonderlijke uitwerkingsplannen komen zonder dit deel van het toetsingskader al te hebben. Een punt waarover wij van het begin af aan anders hebben gedacht, is het feit dat dit bestemmingsplan wel heel veel autowegcapaciteit mogelijk maakt. Onze voorkeur gaat uit naar een tweebaans IJ-boulevard. Ooit hebben wij ons nog wel kunnen vinden in een compromis voor een vierbaans weg als deze dan in ieder geval tot een vierbaans stadsstraat zonder in- en uitvoegstroken en dergelijke zou worden beperkt. In dit bestemmingsplan is dat nog allemaal mogelijk. Dat lijkt ons het verblijfsklimaat niet ten goede te komen. Wij menen ook niet, dat het nodig is voor de ontsluiting. Er zijn relatief lage parkeernormen. Er is een IJ-rail langs dit gebied gepland. Onzes inziens kunnen de parkeernormen ook verder worden verlaagd, en wel op twee punten. In de eerste plaats kan dat bij de bouwlocatie Houthaven, waarvan wij menen dat het geheel of gedeeltelijk als autovrij gebied kan worden opgezet. Er is nog een gigantische wachtlijst in dat deel van de stad voor het vorige autovrije wijkje, dus er zijn mensen genoeg die daar op die basis zouden willen gaan wonen. In de tweede plaats menen wij dat het kan op het Oosterdokseiland. Wij vinden dit een zo centrale locatie Ä nu al het best bereikbaar van Nederland met openbaar vervoer en nog meer in de toekomst Ä dat wij niet inzien waarom daar zowel de norm voor het wonen als die voor kantoren en publieksfuncties niet verder kan worden aangescherpt tot een uiterst minimale voor het noodzakelijke bezoekersverkeer. (De heer HOOIJMAIJERS: Dit verbaast mij toch enigszins. Dit is nieuw in vergelijking met de inbreng van uw fractie tot op heden. U hebt hierover plotseling een andere mening. Bovendien bent u er ook van op de hoogte, dat deze elementen te zamen ook de grondprijs van de locatie vormen, waarmee wij de inkomsten kunnen genereren voor al die mooie zaken.) Het is in het geheel niet nieuw, dat wij voor deze locatie een strengere norm dan de A-norm willen hanteren. Dat is ook in vorige discussies daarover al naar voren gekomen en ook door onze partij naar buiten gebracht, in ons program vermeld enz. U behoeft dus niet zo geschokt te doen. Wij vinden, dat de algemene norm voor de A-locaties, die nu op basis van het Verkeers- en inrichtingsplan zelfs zo ongeveer voor de gehele binnenstad geldt, op deze, veel beter bereikbare locatie verder zou kunnen worden aangescherpt. Wij vinden verder ten aanzien van het wonen, dat men ook moet denken aan een lagere parkeernorm. (De heer HOOIJMAIJERS: Ik herinner u graag aan het aangenomen Memorandum. Daarin staan de parkeernormen die nu ook in dit bestemmingsplan worden voorgesteld. De fractie van Groen Links heeft daarmee destijds ook ingestemd. Sterker nog, het was een wethouder van Groen Links die dit geheel voorstelde. U zegt, dat u altijd al deze mening hebt gehad, maar het is echt voor het eerst.) Neen, het is niet voor het eerst. Wij hebben inderdaad Ä zoals wij dat ook nu zullen doen Ä ingestemd met een aantal uitgangspunten, met de nodige kanttekeningen over de bijstellingen die wij beogen. Daarin gaan wij overigens iets minder ver dan sommige andere fracties die met een en ander hebben ingestemd, gelet op datgene wat zij nu op tafel leggen. (De heer HOUTERMAN: Ik heb de bewuste voordracht zelfs bij mij.) U kunt het daarover met mij niet eens zijn, maar uw verbazing vind ik ietwat gemaakt. Wat de Houthaven betreft, is in de commissie al gebleken, dat de geplande structuur voor de weg nog volop ter discussie staat. De wethouder heeft gezegd, dat wij deze structuur toch wel zo kunnen vaststellen en dat wij het bestemmingsplan op dit punt gewoon zouden kunnen bijstellen als bij de nadere uitwerking blijkt, dat andere varianten beter zijn. Wat dit betreft is dit dus toch een ietwat voorlopig besluit. Wij delen die mening wel en zeggen er meteen bij, dat de vraag of daar een extra IJ-boulevard moet komen Ä mede gezien het feit dat de financiering daarvan nog volstrekt onduidelijk is Ä voor ons ook nog ter discussie staat. De discussie over de wijze waarop de woonwijk daar - daarvan zijn wij voorstander, ondanks het standpunt van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland tot nu toe - gestalte kan krijgen, ligt wat ons betreft ook nog open. Over het Barentszplein zijn wij nogal teleurgesteld door de inbreng van de fractie van D66, aangezien ons een voorstel was aangekondigd waarvan die fractie kennelijk alsnog afziet. Ik ben benieuwd naar het standpunt van andere fracties om te bezien of het zin heeft, hierover alsnog met een voorstel te komen. Onze fractie neigde ertoe, een dergelijk voorstel om tegemoet te komen aan de bezwaarden, te steunen. De locatie Oosterdokseiland is omstreden. De vele vraagtekens die mevr. Agtsteribbe hierbij heeft geplaatst hebben wij ook, maar wij zijn er nog niet helemaal aan toe om te zeggen dat dit dan maar helemaal uit het bestemmingsplan moet. Wij zijn ook benieuwd naar de reactie van het College. Wij vragen het College en de PvdA-fractie of zij dan vinden, dat dat aparte bestemmingsplan op korte termijn moet worden gemaakt, omdat er verder alleen een verwijzing naar het jaar 2001 is. Dat is natuurlijk een essenti‰le zaak. In dit bestemmingsplan gaat het om 20% tot 25% van het totale bouwprogramma en om de stedebouwkundige keuze, daar volume te concentreren. Er zijn alleen bedenkingen als het gaat om de vraag of het wel kan binnen de grenzen die nu in het bestemmingsplan staan. Daaraan voorafgaand dienen wij op het punt van de functiemenging een voorstel in om in ieder geval de hoeveelheid woningen daar Ä hoewel deze locatie ook naar onze mening in hoofdzaak voor publieksfuncties en kantoren bestemd is Ä toch op een minimaal wenselijk niveau te brengen. Dat schatten wij op ongeveer 500 woningen. (Mevr. AGTSTERIBBE: Wij vinden, dat het gehele bestemmingsplan op menselijke maat moet zijn, dat er meer menging moet komen op het PTT- eiland en dat het klimaat en het aantal functies niet aan de eisen voldoen die wij graag zouden zien. Wij willen dat op dit gebied een bestemmingsplan wordt ontwikkeld, en niet met Sint Juttemis. Daaraan moet dus worden gewerkt. Op dit moment vinden wij dat dit stukje uit het grote plan moet worden gelicht om er opnieuw aan te gaan werken.) Ik vraag wel om duidelijkheid over de termijnen van uitstel voordat wij over het voorstel zullen stemmen. Stel dat het voorstel het niet haalt, dan willen wij in ieder geval op het punt van de functiemenging een hoger minimum voor de woonfunctie, om ook die daar binnen het geheel goed te kunnen laten functioneren. Wij zijn zeer tevreden met de aanscherping van de tekst waar het gaat om het, waar mogelijk, behouden van een herbestemming van bestaande gebouwen in het gebied van de Oostelijke Handelskade. Wij onderschrijven het voorstel van mevr. Agtsteribbe over het beperken van de ontheffingsmogelijkheden voor de maximale bouwhoogte, omdat wij ervan uitgaan, dat de nu gekozen maxima zorgvuldig tot stand zijn gekomen en zijn afgewogen. Als dat niet zo zou zijn, zouden wij nu wel heel weinig uitspreken met het globale bestemmingsplan. Na enige aarzeling op het punt van de geluidshinder stemmen wij niet in met de formulering die het College nu voorstelt over het stuk langs de spoorbaan tussen het Centraal Station en het Muiderpoortstation. Het College spreekt in dat verband van een ontheffing tot 72 dB(A). Dit is natuurlijk een gebied middenin de stad, waar meer geluidshinder is dan op het platteland. Allerlei ontheffingen moet men daar dan ook maar op de koop toe nemen tegenover het woongenot, maar de grens van 72 dB(A) gaat ons toch iets al te ver. Het College schrijft dat eigenlijk ook waar het spreekt van alle mogelijke maatregelen om dit te voorkomen maar, als het niet lukt met die maatregelen, moet dit volgens het College toch maar. Wij vinden echter dat wij alle mogelijke maatregelen moeten nemen om daardoor niet boven de grens van 70 dB(A) uit te komen. Daarom stemmen wij niet in met de ontheffingsmogelijkheid tot 72 dB(A). De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen: 31ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid K”hler inzake het wijzigen van oppervlakten voor wonen en niet-wonen op het Oosterdokseiland (Gemeenteblad afd. 1, nr. 547, blz. 2744). Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb ook gepuzzeld om in dit bestemmingsplan te vinden wat wij nu eigenlijk besluiten. Dat kostte enige uren, maar ik ben er althans achter gekomen, wat men voorstelt te besluiten. Daaraan zit wel een historie vast. Het is goed, dat er ten langen leste een bestemmingsplan ligt. Deze stad heeft ook op korte termijn een beslissing over een bestemmingsplan nodig. De CDA-fractie zal daaraan op zichzelf van harte meewerken. Dat wil echter niet zeggen, dat wij kritiekloos zouden staan tegenover dit plan. De heer Hooijmaijers heeft in zijn bijdrage wel vier keer de term "globaal bestemmingsplan" laten vallen. Kennelijk is hij nog altijd van mening, dat dit, ondanks alles wat er is gebeurd, een globaal bestemmingsplan is. Dat heeft als kenmerk, dat er voor elk deelgebied een uitwerkingsplan moet komen. Dat is hier echter niet het geval. Dus voldoet dit bestemmingsplan niet aan de kwalificatie "globaal bestemmingsplan" ;. (De heer HOOIJMAIJERS: Het spijt mij, maar dat is toch niet geheel juist. Het is niet per se noodzakelijk volgens de wet, op ieder onderdeel van een globaal bestemmingsplan een uitwerkingsplan vast te stellen.) Ik ben in goed gezelschap, aangezien ook de wethouder ons meldt, dat het geen globaal bestemmingsplan maar een menging is. In de eerste commissievergadering over dit bestemmingsplan van 23 juni jl. is de wens van een uitwerking voor elk deelgebied duidelijk naar voren gekomen. De wethouder heeft daarop gereageerd met 18 toezeggingen. De derde daarvan was, dat de uitwerkingsplannen niet per deeltje van een deelgebied worden gemaakt, maar als geheel. De hand van een gemeenteraadslid is gauw gevuld, zeker met 18 toezeggingen, dus ik ben teruggegaan naar mijn fractie, positief gestemd over de wethouder en over de toekomst van dit bestemmingsplan. De avond voor de volgende commissievergadering kregen wij echter een brief van de wethouder, die ons meldde dat haar ondanks haar toezegging was gebleken, dat het niet goed mogelijk was, letterlijk aan deze wens tegemoet te komen omdat de systematiek van het bestemmingsplan dat niet toelaat. Het plan is namelijk een mix van globale plekken met uitwerking van een aantal gedetailleerde bestemmingen. De gedachte bij ons was: Tom Poes, verzin een list! Zij wees ons echter op een andere oplossing, die recht doet aan het doel van de commissie, namelijk te bewerkstelligen dat de samenhang per deelgebied niet verloren gaat. Dat zou kunnen worden gegarandeerd door per deelgebied eerst een stedebouwkundig programma van eisen op te stellen en dat te laten vaststellen door de Gemeenteraad. Alhoewel wij dus niet helemaal onze zin - een uitwerkingsplan per deelgebied - kregen, was er nu een tussenoplossing. Ik ging wederom positief gestemd over deze wethouder en het bestemmingsplan terug naar mijn fractie, in de hoop dat wij de zaak redelijk op het droge hadden en ervoor zouden kunnen stemmen. Op 11 juli jl. echter kregen wij wederom een brief van de wethouder, die ons nog enige technische informatie gaf over de juridische aspecten van dit bestemmingsplan. Zij meldde, dat het in juridische zin een gemengd bestemmingsplan is, met als conclusie, dat het vanwege de systematiek mogelijk is om, zodra het bestemmingsplan rechtskracht heeft, bouwvergunningen af te geven voor gedetailleerde bestemmingen, zonder dat er een stedebouwkundig programma van eisen beschikbaar is. Met andere woorden, ook de list van Tom Poes gaat niet op. Toen ging ik niet meer verheugd naar mijn fractie terug, maar zat ik met het dilemma of ik met dit bestemmingsplan moet instemmen, dat kennelijk geen globaal bestemmingsplan is en dat ons op details vastlegt waarin men de samenhang moeilijk meer kan herkennen. Dat vind ik een probleem omdat ik zo graag voor het bestemmingsplan zou willen stemmen. Ik heb dan ook een voorstel gemaakt waarin ik alsnog aan het College vraag, het ontwerp-bestemmingsplan zodanig bij te stellen, dat het met uitzondering van de bestemmingen "stedelijke functies" en "spoorwegdoeleinden" voldoet aan de kwalificatie "globaal bestemmingsplan", met een uitwerkingsplicht voor alle deelgebieden en de openbare ruimte. Als men het te bouwen plan voor de openbare ruimte ziet als een gevolg van de uitwerkingsplicht voor de openbare ruimte, kan men naar mijn mening dat probleem ook oplossen en het openbare-ruimteplan in deze Raad laten vaststellen. Indien de Raad dit voorstel, dat overigens zeer dicht ligt bij het voorstel van de VVD-fractie, zal aannemen, zal ik van harte instemmen met dit bestemmingsplan. Verwerpt de Raad het, dan zullen wij zeker kiezen voor voorstellen van andere fracties om hier en daar gedetailleerde bestemmingen weg te slepen en deze globaler te maken, zodat er hopelijk een bestemmingsplan zal overblijven waarmee wij Ä zij het dan niet meer van harte Ä onze instemming kunnen betuigen. De woningbouw in dit bestemmingsplan is van grote betekenis. Uit de discussie van gisteren komt de noodzaak voor Amsterdam naar voren om op zoveel mogelijk plaatsen woningbouw te realiseren, binnen het geheel van de 100.000 woningen die wij nu eenmaal binnen het ROA-gebied moeten bouwen. Dus moeten wij bij ieder voorstel om een locatie voor woningbouw te bestemmen en bij bezwaren daartegen de afweging maken tussen die bezwaren en dat eminente belang van woningbouw. Dat geldt voor drie plaatsen in dit bestemmingsplan, te weten de Houthaven, het Barentszplein en de plek tegenover de passagiersterminal. Wat de laatste locatie betreft, vinden wij het economisch belang voor de stad - en ook dat van doelstellingen van het bestemmingsplan Ä dusdanig groot, dat daarvoor de woningbouw naar onze mening eventueel zou mogen of moeten wijken. Met de VVD-fractie vinden wij dat economisch belang dusdanig groot, dat dit ook binnen het kader van algemene politieke doelstellingen in Amsterdam verdedigbaar is. Dat geldt voor de Houthaven in gelijke mate, alhoewel wij van mening zijn, dat men daar woningbouw kan plegen en tegelijkertijd de belangen van de industrie kan behartigen, om hiertussen een redelijk compromis te vinden. Om die reden zullen wij het raadsvoorstel van de VVD-fractie op dit punt steunen. Wat het Barentszplein betreft, gaat het om een afweging tussen het belang van woningbouw en een aantal, alleszins redelijke, bezwaren van direct omwonenden. Dergelijke bezwaren zal men altijd ontmoeten wanneer men ergens een woningblok neerzet. Dat betekent, dat andere mensen daar niet meer doorheen kunnen kijken. In die afweging vinden wij, dat wij de bedoelingen met het Barentszplein moeten blijven ondersteunen. Wij waren blij met de toezegging van de wethouder inzake 260 plaatsen voor woonschepen. Wij hebben betoogd, dat er een correcte manier van regelgeving in Amsterdam is, in die zin dat men Ä zoals gebruikelijk Ä ; overal mag liggen, behoudens daar waar verboden gelden. Dat is ook de huidige situatie in Amsterdam. In dit bestemmingsplan wordt dat echter omgedraaid en mag men alleen maar daar liggen waar dat is toegestaan. Overal elders is dat dus kennelijk verboden. Wij vinden dat, ook als basisregelgeving, niet de juiste methode. Daarom zullen wij een voorstel indienen waarin wij, overigens onder de doelstelling dat deze Raad een als woonbootvriendelijk gekwalificeerd beleid wenst te voeren, vragen deze formulering om te draaien en te bepalen, dat woonboten overal mogen liggen, behoudens waar dat verboden is. Met die instelling kan ik ook van de woonbootbewoners vragen, een "Amsterdam-positief" beleid te voeren wanneer wij de nota Waterbeheer over enige tijd moeten gaan bespreken. Ik heb geconstateerd, dat in dit bestemmingsplan is geformuleerd, dat er plaats is voor "een hotelboot" Ä niet voor "de hotelboot" Ä die moet voldoen aan de voorwaarden die daaraan indertijd zijn gesteld en dus niet met de afmetingen en de inhoud van de huidige hotelboot in het Oosterdok. Als dit het geval is, kan ik op dat punt volledig met het bestemmingsplan meegaan. Ook hierover heb ik overigens een voorstel voorbereid. De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen: 32ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid Spit inzake het bijstellen van het bestemmingsplan IJ-oevers, met name wat betreft de uitwerkingsplicht voor alle deelgebieden en de openbare ruimten (Gemeenteblad afd. 1, nr. 548, blz. 2745). 33ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid Spit inzake het afmeren van woonboten in het plangebied (Gemeenteblad afd. 1, nr. 549, blz. 2746). De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. In een eerder stadium heb ik al vraagtekens geplaatst bij dit bestemmingsplan. Het project bevat enkele onzekerheden, waarvan ik hier enkele bespreek. De woningbouw in de Houthaven is onzeker. Daarbij gaat het om 180.000 m2, geen gering woonoppervlak. Ik vraag mij af of het project zonder woningen in de Houthaven acceptabel is en of er voldoende mogelijkheden zijn voor sociale woningbouw indien daar niet mag worden gebouwd. Met andere woorden, halen wij de gewenste verhouding tussen sociale woningbouw en marktsector dan wel? Wanneer is er nu eens een definitief antwoord op deze vragen mogelijk? Aan de voordracht is de mogelijkheid toegevoegd van het heffen van baatbelasting. Investeringen die de gemeente doet kunnen op deze manier worden terugverdiend. Ik ben een uitgesproken voorstander van dit instrument. Ik hoop, dat het College op het moment dat dit relevant is ook over de daadkracht zal beschikken om dit middel te gebruiken. Als het College zich daartoe bereid verklaart, behoeft de tekst op dit punt niet te worden aangescherpt. Gezien de hoge kosten, zal de kantoorruimte op deze locaties vooral exclusief van aard zijn. Uit een rapport van het Gemeentelijk Grondbedrijf van eind 1993 valt op te maken, dat daarvoor ook een markt is. Uit het rapport blijkt daarnaast, dat de kantorenmarkt voor een belangrijk deel Ä voor 70% om precies te zijn Ä een verplaatsingsmarkt is. Het betrekken van nieuwe kantoorruimte betekent het vrijkomen van de oude ruimte. Wij kunnen dus niet tevreden zijn met alleen goede perspectieven voor nieuw te bouwen kantoren. Wij moeten ons ook afvragen wat er met de vrijkomende ruimte gebeurt. Gezien het feit, dat dit bestemmingsplan veel ruimte biedt aan de bouw van kantoren en gezien de reeds bestaande leegstand in kantoorruimte, dring ik aan op onderzoek naar de relatie tussen de bouw en de leegstand van kantoorruimte in Amsterdam. Ik dien daartoe een voorstel in. Ten aanzien van het blok Barentszplein ben ik enigszins teleurgesteld, dat er geen raadsvoorstel is ingediend terwijl dat wel is aangekondigd. De Raad kan er namelijk voor kiezen, hier niet te bouwen en daarmee verlies aan uitzicht, licht en lucht van de huidige bewoners te voorkomen. Naar mijn mening moeten wij daarvoor kiezen. Naar mijn mening moet er verder een aanvaardbare oplossing komen voor alle woonboten die zich op dit moment in het gebied bevinden. Als dat niet binnen het gebied zelf kan, moet dat in mijn ogen maar buiten dat gebied gebeuren. Na de commissiebehandeling is het College aan een belangrijk aantal wensen tegemoetgekomen. Daarvoor zwaai ik het lof toe. Mijn definitieve oordeel over het bestemmingsplan laat ik afhangen van de beantwoording in de eerste termijn. De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen: 34ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid Van Bommel inzake een onderzoek naar de relatie tussen de bouw van kantoorruimte en de leegstand van kantoorruimte (Gemeenteblad afd. 1, nr. 550, blz. 2747). Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. Ik spreek mijn waardering uit voor de inbreng van de nieuwe leden van de Raad, die er blijk van hebben gegeven dat zij zich in korte tijd grondig kunnen inwerken in de materie. Ik heb ook waardering voor degenen die hun zienswijze op een naar mijn oordeel constructieve wijze naar voren hebben gebracht. Ik had in de commissie al geconstateerd Ä en daarvoor ook mijn verontschuldigingen aangeboden Ä dat de schriftelijke beantwoording wel zo zorgvuldig mogelijk is geschied, maar dat wij daarin niet in alle gevallen geslaagd zijn. Ik vertrouw erop, dat de mondelinge behandeling van die punten en de nadere schriftelijke behandeling veel hebben goedgemaakt. De IJ-oevers vormen een heel belangrijk project voor Amsterdam. Ik vind, dat wij het als bestuur aan de Amsterdammers verplicht zijn, nu met dit bestemmingsplan de eerste stap te zetten op weg naar bebouwing van de IJ- oevers. Op de vraag aan mensen in de stad of zij een oordeel hebben over het bestemmingsplan IJ-oevers komt het antwoord: de Gemeenteraad spreekt daarover al zo vreselijk lang, wanneer gaat nu de eerste paal de grond in? Dit is de eerste stap naar die eerste paal. Het project moet niet als een geldverslindend, high-glossy mega-project te boek staan, maar als een mogelijkheid om het water waaraan Amsterdam ligt beter te benutten voor wonen, werken en recre‰ren. Wij moeten geen te hoge verwachtingen scheppen, om niet de reactie te krijgen dat wij hier binnen korte tijd zouden gaan bouwen en dat men daarvan nog niets ziet. Wel moeten wij realistisch aan de slag gaan, met betrokkenheid van belanghebbenden en ge‹nteresseerden en wat mij betreft met volledige zeggenschap van de Raad. Ik kom bij een bespreking van de ingediende voorstellen. In voorstel nr. 536 wordt uitgesproken, de graansilo niet als een S-gebied maar als een U- gebied aan te merken. Bij de silo's is al sprake van een concept- stedebouwkundig programma van eisen en er wordt al overleg gevoerd met de Rabo-bank over die panden. Als wij dit stedelijke gebied in het bestemmingsplan zouden moeten opnemen als een uitwerkingsgebied, zou dat dus een fikse vertraging betekenen. Het zou er namelijk toe leiden, dat wij het plannen van woningbouw in de graansilo's niet op korte termijn kunnen starten, maar daarvoor nog een aantal jaren nodig zouden hebben. Ik kan mij niet voorstellen, dat dit de bedoeling zou zijn. Ik geef de indieners dan ook in overweging, die wijziging niet te laten plaatsvinden. Met het stedebouwkundig programma van eisen, dat nu in concept gereed is, heeft de Raad alle mogelijkheden om de voor dit gebied geplande ontwikkelingen naar wens te laten verlopen. In voorstel nr. 537 vraagt de PvdA-fractie aan het College, te laten opnemen dat er bij gebouwen hoger van 30 meter een hoogte-effectrapportage (HER) komt. Wij hebben tegen dit voorstel als zodanig geen bezwaar. Wij kunnen erin meegaan, dat een dergelijke HER Ä die overigens al in het bestemmingsplan wordt aangekondigd Ä ook rechtskracht moet hebben. Anders betekent dit immers niets voor de bouwvergunning. Het enige punt betreft de tweede overweging, waarin staat dat een HER vooraf dient te gaan aan het verlenen van een bouwvergunning. In deze, algemene formulering zou dit ook gelden voor die gebieden waarop geen uitwerkingsverplichting rust. Dat zou dan dus ook voor de stedelijke gebieden gelden. Ik verwacht, dat de opstelster zich dit bij deze formulering niet heeft gerealiseerd. Zij zou namelijk geen voorstel hebben ingediend voor een HER bij het Science Center, die dan automatisch onder dit voorstel zou zijn gevallen. Ik geef haar dan ook in overweging, uitsluitend de tweede overweging van het voorstel aan te passen. Ik meen dat het het handigst is wanneer deze zou worden geschrapt. Dat doet naar mijn oordeel verder geen enkele afbreuk aan het gevraagde. Voorstel nr. 538 betreft het PTT-eiland. Dat is een zaak van grotere importantie. Het PTT-eiland is in het IJ-oevergebied eigenlijk het enige onderdeel waarvan de grond niet in het bezit is van de gemeente Amsterdam en ook niet kan worden onteigend. Dat geeft naar ik aanneem ook de Raad aanleiding tot de vraag of het niet verstandig zou zijn, het bestemmingsplan ten aanzien van het PTT-eiland niet vast te stellen. Dan geldt gewoon de oude bestemming en kunnen ontwikkelingen die de Raad in algemene zin wenselijk acht niet op een ongewenste manier plaatsvinden. De discussie richt zich, als de Raad het bestemmingsplan ook voor dit deel zou goedkeuren, op de vraag of men voldoende instrumenten in handen heeft om hier ongewenste ontwikkelingen te voorkomen. Ik kan daarop niet definitief en voor 100% ja zeggen. Ik kan alleen maar zeggen, dat dit een kwestie van taxatie is. Bij vaststelling van het bestemmingsplan kan de gemeente op basis van het stedebouwkundig programma van eisen en van de uitwerkingsplannen invloed uitoefenen op datgene wat er op het PTT-eiland gaat gebeuren. De mate van die invloed is echter groter als men het bestemmingsplan niet vaststelt. Als de Raad dus 100% zekerheid wil hebben over de ontwikkeling op het PTT-eiland, kan ik mij voorstellen dat het daarvoor nu niet het bestemmingsplan vastlegt. Het College heeft zich daarop beraden en zal zich niet tegen een voorstel van die strekking verzetten, al meent het ook niet dat dit echt nodig zou zijn. Voorstel nr. 539 betreft het vrijstellingspercentage. In het bestemmingsplan is een percentage van 20 opgenomen. Bij nader inzien is dat enigszins aan de hoge kant. Ik moet zeggen, dat het College een percentage van 5 weer enigszins aan de lage kant vindt. Dat lijkt een kwestie van marchanderen, maar als wij het voor het zeggen hadden Ä dat hebben wij niet, omdat de Raad hierover uiteindelijk een besluit neemt Ä zouden wij de suggestie doen, een percentage van 10 op te nemen, omdat men daarmee, gezien het feit dat het een globaal bestemmingsplan is, toch nog een zekere flexibiliteit behoudt. Dat geldt niet alleen voor het College, maar ook voor de Raad, die straks bouwvergunning en plannen moet goedkeuren. Stel dat er nu een prachtig plannetje komt dat net iets Ä namelijk 10% - hoger is dan in het bestemmingsplan is aangegeven, dan zou de Raad nee moeten zeggen. Ik hoor in tweede termijn graag of dit voor de Raad een onoverkomelijk probleem is. Voorstel nr. 540 betreft een aantal technische aanpassingen. Dit lijken ons verbeteringen. Wij kunnen daarom met dit voorstel meegaan. Bij voorstel nr. 541 ligt de situatie ingewikkelder. Dit betreft een hoogbouw-effectrapportage voor het Science Center. Ik heb eens laten nagaan wat dit nu betekent. Men weet, dat wij van het rijk een toezegging van 15 miljoen gulden hebben gekregen, die in ieder geval is verbonden aan de voorwaarde dat voor 1 januari 1995 de schop in de grond gaat. Dat zal al heel lastig te halen zijn. Daardoor zal het misschien niet 1 januari maar 1 februari a.s. zal worden, waarvoor wij toestemming van het rijk moeten hebben om dan toch dit bedrag uitgekeerd te krijgen. Zelfs die termijn is een optimistische planning, waarbij de bouwvergunning eind december a.s. zou moeten worden verleend; daarbij is geen rekening gehouden met een HER. Het is de vraag, of men met een HER die termijnen haalt. De HER kent een aantal onderdelen. Een daarvan is de windtunnel. De windtunnel schijnt al tot eind september a.s. te zijn volgeboekt. Het schijnt heel lastig te zijn om daar tussen te komen. Stel dat dit niet lukt, dan zou dit dus betekenen, dat wij niet in staat zijn, de HER op 2 oktober a.s. aan de commissie te presenteren. Dat zou kunnen betekenen, dat het dus niet lukt, eind december de bouwvergunning te verlenen. Dan zou het kunnen zijn dat het niet lukt, in februari 1995 de bouw te starten, met als consequentie dat wij een bedrag van 15 miljoen gulden mislopen. (Mevr. AGTSTERIBBE: Wij zouden in de commissie de HER later kunnen vaststellen. Daarvoor hebt u tot 1 januari 1995 de tijd en de commissie kan redelijk snel werken. Ik meen, dat een HER juist bij een zo gevoelig liggend Ä of staand Ä gebouw de nodige windhinder uit de lucht kan nemen, in de uitvoerige discussie over dat gebouw. Ik verzoek u, daarmee toch rekening te houden.) U hebt mij ook niet horen zeggen, dat wij dit een slecht idee vinden. Dat is helemaal niet het geval. (Mevr. AGTSTERIBBE: Als ik de stemming in de stad taxeer en de brieven en opmerkingen bezie die wij hierover krijgen, verwacht ik, dat u het procedureel helemaal niet zult halen als u dit niet zou doen. Een goede windhinder- en hoogbouw-effectrapportage zou het een stuk gemakkelijker maken om het Science Center, dat het College wil, dan ook te kunnen bouwen.) Dat is een kwestie van taxatie. Het kan zo zijn, dat de HER tot gevolg heeft dat de weerstand die bestaat kleiner wordt. Het omgekeerde kan echter ook gebeuren. In die discussie wil ik mij echter niet eens mengen, omdat ik u al heb gezegd dat wij dit een goed idee vinden. Ik wijs alleen op het probleem, dat het gehele bouwproces kan worden vertraagd. Als u dat risico op de koop toe neemt, is dat het uitstekend, maar dan is dit wel het risico van de Raad. Wij willen natuurlijk niet, dat wij het bedrag van 15 miljoen gulden zouden mislopen. (De heer HOOIJMAIJERS: Ik begrijp, dat de wethouder dus eigenlijk zegt, dat wij niet alleen grote kans lopen dat wij die 15 miljoen gulden niet krijgen, maar ook dat het hele Science Center er niet komt.) Als die 15 miljoen gulden van het rijk niet komt, betekent dit dat wij 15 miljoen gulden tekort komen. Dat betekent dan, dat de financiering van het Science Center nog niet rond is. Daarin hebt u groot gelijk. Als u dus zeker wilt zijn dat het Science Center er komt, met een bijdrage daarin van 15 miljoen gulden van het rijk, moet u zich nog eens ernstig afvragen of u de HER wilt. Mevr. Agtsteribbe heeft gevraagd naar de financiering van de IJ-oevers. Dit is een samengesteld geheel. Men weet, dat het eerste geld voor de railinfrastructuur er is. Nu is er in ieder geval voldoende geld om de CS- knoop uit te voeren. Wat de weginfrastructuur betreft is er geen sprake van rijkssubsidie. Dit betekent, dat wij deze werkzaamheden in ieder geval gefaseerd moeten uitvoeren. Dat zullen wij moeten doen, gelijk opgaand met de bebouwing en ook gedeeltelijk betaald uit de grondopbrengsten. (Mevr. AGTSTERIBBE: Ik had het College gevraagd, met name bij de financiering, de organisatie en de procedures de vinger aan de pols te houden. Daarom had ik gevraagd naar regelmatige rapportages, mede gezien het antwoord van gisteravond in het Vinex-debat. U begon mij uit te leggen wat er allemaal gefinancierd is. Enig inzicht daarin hebben wij nu. Gisteravond is dat verhelderd. Het gaat erom, dat inzicht te behouden.) Ik begrijp van wethouder Stadig, dat hij het op zich neemt, met dergelijke rapportages te komen. De heer Hooijmaijers heeft in algemene zin iets gezegd over de lering die deze gemeente heeft kunnen trekken uit de samenwerking met de marktpartijen. Hij heeft dat heel positief geformuleerd. Daar ben ik blij om. Tijdens het luisteren bedacht ik, dat het ons misschien ook enigszins heeft geleerd, dat men het als gemeente toch zelf moet doen als het er werkelijk op aankomt. In dit opzicht ben ik misschien iets somberder dan de heer Hooijmaijers. Bij elkaar opgeteld en gedeeld door twee komt dit heel aardig uit. De hoofdlijnen van het openbare-ruimteplan zijn opgenomen in het bestemmingsplan. Dat was ook de afspraak. De uitwerking van het openbare- ruimteplan heeft de Raad inmiddels ontvangen. Het College heeft daarvan gezegd, dat dit toch niet helemaal is wat wij hadden bedoeld. Dat is heel jammer, omdat er veel energie en geld in is gaan zitten, maar wij gaan niet bij de pakken neerzitten; wij gaan door. Er heeft de Raad een voorstel bereikt, dat het College in september a.s. een symposium zal organiseren waarbij wij over dat openbare-ruimteplan zullen spreken. In dit verband verwijs ik naar wethouder Stadig. Ik heb de commissie hierbij gevraagd, ook goed mee te denken over wat zij precies met dat openbare-ruimteplan wil, om te voorkomen dat er straks, ten koste van veel energie en geld, weer een produkt ligt waarvan wij vinden dat het het toch ook niet is. Wij moeten dit gezamenlijk doen, simpelweg omdat het een nieuw instrument is en omdat niemand er nog ervaring mee heeft. De heer Hooijmaijers heeft zich wel eens kritisch uitgelaten over het feit dat er nooit contact is opgenomen met de leden van de begeleidingscommissie. Ik kan hem melden dat er, zij het nogal laat, nu een brief uitgaat naar de commissieleden waarin zij worden bedankt voor het werk dat zij hebben gedaan, waarin zij worden ge‹nformeerd over de stand van zaken en waarin zij worden uitgenodigd aanwezig te zijn bij het symposium in september. In voorstel nr. 542 wordt het College verzocht, een voorstel te doen met betrekking tot de samenstelling, de taken en de mate van betrokkenheid bij de dagelijkse voortgang van de verschillende plannen voor de nieuwe stedebouwkundige adviescommissie, indien nodig aangevuld met een commissie voor de architectonische kwaliteit. Het College is van oordeel dat het, waar de Raad behoefte heeft aan een stedebouwkundige adviescommissie Ä ik neem aan, dat de Raad die behoefte weloverwogen heeft uitgesproken Ä met voorstellen op dit punt zal moeten komen. Ik stel voor, dat te doen in samenhang met het symposium van september over het openbare-ruimteplan. Daarbij spreken wij erover wie de supervisie zal krijgen over de stedebouwkundige kwaliteit. Daar hoort ook deze discussie thuis. (De heer HOOIJMAIJERS: Daarmee ga ik akkoord.) Ik wijs erop, dat ook deze zaak financi‰le consequenties heeft. Ik neem aan, dat de Raad ook bereid zal zijn die te dragen. In voorstel nr. 543 wordt besloten, dat binnen een deelgebied uitwerkingsplannen op elkaar dienen te worden afgestemd, dan wel in samenhang moeten zijn met opgestelde SPvE's. Ik kan met deze formulering leven. Dat is een andere dan die waarover wij in de commissiebehandeling hebben gesproken en ook een andere dan waarop ik een toezegging heb gedaan. Dit was een van de 18 toezeggingen. Die toezegging was moeilijk uitvoerbaar. Daarvoor maak ik mijn excuses, al valt dit verhoudingsgewijs nog wel mee. Wel is in de tekst van het bestemmingsplan ook eigenlijk al iets dergelijks opgenomen. Daarin staat namelijk, dat het College alvorens tot uitwerking over te gaan voor het betreffende deelgebied een SPvE zal opstellen, dat door de Gemeenteraad wordt vastgesteld. Het uitgewerkte plan dient in elk geval te voldoen aan en/of in overeenstemming te zijn met het gestelde in art. 3, alsmede met het hiervoor vermelde SPVE. Er is grote overeenstemming tussen de suggestie van het College en de uitspraak in dit voorstel, dat ik dus niet zal ontraden. Met voorstel nr. 545 heeft het College meer moeite. Hiervan is gezegd dat het al is aangenomen en verder in de vergetelheid is geraakt. Dat is toch een vreemde formulering. In het besluit van het voorstel staat immers: "bij de uitwerkingsplannen rekening te houden met". Zoals men weet, zijn wij aan die uitwerkingsplannen nog helemaal niet toe. Men kan dan ook niet zeggen, dat dit voorstel in vergetelheid zou zijn geraakt. (De heer HOOIJMAIJERS: Dreigt te raken.) Ik geef u onmiddellijk toe, dat de Raad nooit oplettend genoeg kan zijn. Breng dit voorstel dus zo vaak mogelijk onder de ogen van het College. Ik merk ook wel eens, dat voorstellen in vergetelheid dreigen te raken. Wij hebben problemen met het volgende. Dit College is met de Raad van mening, dat het van essentieel belang is dat de huidige bedrijvigheid in de Houthaven gehandhaafd blijft. Ik spits de zaak daarop nu maar even toe. Onder die voorwaarde wil het College Ä en willen ook fracties in deze Raad Ä proberen, woningbouw in de Houthaven te realiseren. Dat is ook de reden geweest dat wij bij Gedeputeerde Staten van Noord-Holland een ontheffing hebben aangevraagd ten aanzien van de geluidshinder. Die ontheffing heeft de provincie geweigerd, waarbij zij tevens aangaf dat zij zich zorgen maakte over geurhinder, stof en mogelijke risico's. Wethouder Stadig en ik hebben bestuurlijk overleg gevoerd met de provincie. De discussie concentreerde zich daarbij vooral op geur. Dit overleg was zeer oplossingsgericht van aard. Er loopt een onderzoek naar de geuroverlast, waarover wij in september nader bestuurlijk overleg zullen voeren. Gezien de oplossingsgerichte houding van de provincie verwacht ik, dat wij hieruit zullen komen. Zo niet, dan zal ik Raad daarvan natuurlijk onmiddellijk op de hoogte stellen. Ik heb moeite met de formulering van dit raadsvoorstel, niet vanwege het eerste deel van het dictum, maar wel vanwege de formulering "onder handhaving van de thans vigerende milieu-eisen." Ik meen, dat deze formulering ook is gehanteerd in het voorstel uit 1991. Datgene wat toen "thans" was, is dat nu niet meer, en wat nu "thans" is, is dat straks ook niet meer. Ik vind dan ook, dat het onverstandig zou zijn als de Raad voor deze formulering stemt, omdat de milieu-eisen van nu wellicht straks, als het mogelijk is te gaan bouwen in de Houthaven, niet meer als zodanig gelden. (De heer HOOIJMAIJERS: Dan begrijp ik, dat de wethouder eigenlijk voorstelt, het woordje "thans" te schrappen.) Ik zal u zeggen wat wij voorstellen. Dat is namelijk de tekst die in het bestemmingsplan staat. Die breng ik toch nog eens onder uw aandacht, omdat ik mij goed kan voorstellen dat niet alleen de burgemeester maar ook anderen soms het spoor enigszins bijster raken, zeker wanneer men geen paginacijfers vermeldt. Ik zal even iets uit het bestemmingsplan voorlezen: "In de beantwoording van de zienswijze in dit verband staat vermeld, dat ten gevolge van de te realiseren woningbouw in de Houthaven geen extra (milieu)investeringen voor de in het westelijk havengebied gevestigde bedrijven nodig is, bovenop de nu al verplichte geluidssanering en het uitvoeren van de Wet Milieubeheer." In deel 3, bij de plandoelen, staat: "Uitgangspunt is, dat de te realiseren woningbouw in de Houthaven geen extra belemmeringen zal opleveren voor bedrijven in de Westpoort bovenop de nu al verplichte geluidssanering en het uitvoeren van de Wet Milieubeheer." ; Als de heer Hooijmaijers dat wil, kan ik hem de tekst nog even aanreiken, vooral de laatste tekst, zodat hij die nog even in overweging kan nemen. Ik vind, dat die tekst volledig tegemoetkomt aan de wens in raadsvoorstel nr. 544. Wij ontraden de aanneming van dat voorstel. Ik kan alleen maar de opmerking van de heer Hooijmaijers onderstrepen, dat er soms ten onrechte geringschattend wordt gedaan over het bestemmingsplan. Ik kom toe aan mevr. Alkema. Ik vind het prettig, dat er nieuwe raadsleden zijn, die ook een verfrissende inbreng hebben. Misschien worden nieuwe raadsleden soms door hun verfrissende inbreng in conflict gebracht met de mensen die er al langer zitten. Voorstel nr. 545 betreft de hotelboot. Het College acht zich gebonden aan het huurcontract dat is gesloten, maar ook aan de toezegging van het vorige College, dat er een plaats voor de hotelboot wordt gevonden binnen een straal van 500 meter van de huidige plek. Het niet-nakomen van die toezegging door het College zou tot claims van de eigenaren van de boot kunnen leiden. Daarom heeft het College besloten, in dit bestemmingsplan een reservering op te nemen voor een hotelboot in het plangebied. Dat is ook de reden, dat het College zich niet kan vinden in voorstel nr. 545. Ik vrees, dat het College zich er ook niet ooit in zal kunnen vinden, met welke toelichting dan ook. Mocht de Raad in meerderheid beslissen, de hotelboot wel in het bestemmingsplan op te nemen, dan zal het College bij afloop van het huurcontract nogmaals zijn verplichtingen nakomen. Dat zal dan kunnen betekenen Ä ik geef dit de Raad nu maar vast in overweging, omdat het wellicht van belang is bij de afweging over het voorstel Ä dat het College aan de exploitant een plek binnen het IJ-oevergebied aanbiedt om de boot af te meren. Dit betekent, dat het College zal terugkomen bij de Raad met een voorstel om het bestemmingsplan alsnog op dat punt te wijzigen. De Raad zou mij dus een groot plezier doen door nu al, bij de behandeling van dit raadsvoorstel, aan te geven of de bereidheid bestaat, een dergelijk voorstel van het College serieus af te wegen. De afweging gaat dan tussen de claims, die dan alsnog zouden kunnen worden ingediend, en een wijziging van het bestemmingsplan. Het antwoord van de Raad is voor dit College van belang, omdat wij de raadsvoorstellen die er nu liggen zonder die toezegging van de Raad echt onaanvaardbaar vinden. Voorstel nr. 546 heeft betrekking op de brug over het Westerdok. In het bestemmingsplan staat niet, dat er een brug over het Westerdok moet komen, maar dat er een reservering voor de brug over het Westerdok wordt opgenomen. Verder staat er in het bestemmingsplan, dat er zoveel mogelijk verbindingen worden gemaakt tussen het IJ en de binnenstad. Dit College meent, dat die brug een verbinding zou zijn tussen de binnenstad, het Haarlemmerplein, de Westelijke Eilanden en het IJ. In die zin voldoet deze brug daarmee naar het oordeel van het College aan dat uitgangspunt, dat ook de Raad deelt. Het College heeft dan ook geen behoefte aan dit voorstel en zal het zeker niet overnemen. Ik geef de fractie van D66 in overweging, dit voorstel in te trekken, omdat de formulering in het bestemmingsplan heel ruim is. Er is alleen maar sprake van een reservering, dus men kan bij de uitwerkingsplannen beslissen of men wel of niet tot aanleg overgaat. (Mevr. AGTSTERIBBE: Die brug staat wel op de plankaarten. Dat maakt de angst groter, dat die brug ook op die plek zal worden uitgevoerd. Daar gaat het mij om. Uw mondelinge bijdrage vind ik uitstekend, maar de brug blijft wel op de plankaart staan, op die plek, dwars door een bedrijf heen of iets dergelijks. Die plankaart zal straks wet worden.) Mijn ambtenaren schudden ontkennend het hoofd. Het College deelt het standpunt van mevr. Alkema over de PTA. In de uiteindelijke tekst van het bestemmingsplan hebben wij het ook zo verwoord, dat het College zeer serieus rekening wil houden met de belangen van de PTA, maar dat wij het de moeite waard vinden om onderzoek te laten doen naar een combinatie van woningbouw en de PTA. De Raad zal binnenkort over dat onderzoek beschikken en zijn finale afweging maken. Dat geldt overigens ook voor het College. Mocht het zo zijn, dat er wel mag worden gebouwd in de Houthaven, dan zal er een relatie zijn met het NSM-terrein. Mocht het zo zijn, dat wij dan iets anders willen dan waarvoor het nu bestemd is, dan zullen wij zeker contact opnemen met de stadsdeelraad Noord. Wat de woonboten betreft ben ik van harte blij, dat mevr. Alkema tevreden is met het standpunt van het College en met haar toevoeging, dat zij meent dat de eisen ten aanzien van welstand gehandhaafd dienen te blijven. Ik voeg daaraan toe, dat het alleen maar kan gaan om boten die een vergunning hebben. Ten aanzien van het bouwblok Barentszplein wacht ik voorstellen van de Raad af. Mevr. Alkema vindt het jammer dat deze zaak naar een andere commissie gaat. Dat vind ik ook. Ik dank haar voor de lof. De heer K”hler heeft zwaar ingezet op het ontbreken van het openbare- ruimteplan. Ik heb de heer Hooijmaijers op dat punt al beantwoord. Ik hoop, dat de heer K”hler dat voldoende vindt. Wel reageer ik op zijn opmerking, dat het openbare-ruimteplan alleen maar functioneel kan zijn als de Raad het vaststelt of in ieder geval aanneemt voor de uitwerkingsplannen. Dat lijkt mij juist. Ik heb daarvan steeds gezegd, dat het bestemmingsplan het juridische toetsingskader is en het openbare-ruimteplan het kwaliteits- toetsingskader zou moeten zijn. Het zou vreemd zijn als ik dan het standpunt huldigde, dat men het openbare-ruimteplan na de uitwerkingsplannen zou moeten vaststellen. Ik vind, dat het daaraan vooraf zou moeten gaan. Dat betekent overigens wel, dat wij daarmee haast moeten maken. De heer K”hler vindt dat het bestemmingsplan uitgaat van te veel autocapaciteit. Ik kan er alleen maar van zeggen, dat het een ruimbemeten IJ-boulevard mogelijk maakt, maar ook een smalbemeten IJ-boulevard. Het is de Raad die daarin uiteindelijk beslist. Het College zal daartoe voorstellen doen als wij zover zijn. Wat de parkeernormen betreft sluit ik mij aan bij de opmerking van de heer Hooijmaijers, dat een zekere consistentie in besluitvorming wel prettig is, al heb ik mijzelf op dit punt zojuist tegengesproken, omdat ik ook vind dat er met nieuwe leden van de Raad nieuwe afwegingen moeten kunnen worden gemaakt. Waarom zouden wij in de politiek anders altijd spreken over de zo nodig vernieuwing, wanneer nieuwe leden steeds het standpunt van oude leden zouden innemen? (De heer K™HLER: De heer Hooijmaijers heeft ook steeds gesproken van het uitvoeren van raadsvoorstellen, maar al in 1991 heeft de Raad een voorstel aangenomen waarin het College werd verzocht, bij de verdere uitwerking aan te dringen op nadere aanscherping van de A-normen. Dus het is niet een heel nieuw standpunt, noch van onze fractie, noch in deze Raad.) (De heer HOOIJMAIJERS: Ik val de wethouder graag bij. Ik heb hier de voordracht van 13 december 1993, naar aanleiding van het Memorandum. Daarin is geen sprake van enige vorm van kritiek van de Groen Links- fractie op de parkeernormen. Wel heeft die fractie daar uitdrukkelijk kritiek op de verkeers- en de rail-infrastructuur, maar niet op de parkeernormen. Dat is dus nieuw.) Ik laat het even aan beide heren over om elkaar met raadsvoorstellen te bestoken. Met betrekking tot de weg over de Houthaven heb ik mijn standpunt bekendgemaakt. Wij laten dat plan onderzoeken en laten bezien of het een verbetering is. Zo ja, dan zouden wij wel gek zijn om Ä als het bovendien ook goedkoper is Ä dan niet het bestemmingsplan op dat punt aan te passen. Ten aanzien van het voorstel over de functiemenging op het Oosterdokseiland geef ik in overweging, even in conclaaf te gaan met de PvdA-fractie en met anderen om te bezien of het PvdA-voorstel het haalt, waar het gaat om uit het bestemmingsplan lichten van het PTT-eiland. Als dat namelijk het geval is, komt dat voorstel eerder in stemming en verwacht ik, dat het andere voorstel niet meer in stemming zal komen. De heer K”hler heeft zich uitgesproken tegen ontheffingen ten behoeve van 72 dB(A). Ik heb al eerder gezegd, dat wij als College zullen proberen, het aantal decibellen terug te brengen. Mocht dat niet lukken, dan zijn wij bereid, ontheffing aan te vragen of zelf te verlenen tot 72 dB(A). Het is uiteraard de keuze van de Groen Links-fractie, daarmee wel of niet akkoord te gaan. De heer Spit verzoekt in een voorstel, het bestemmingsplan bij te stellen opdat het werkelijk voldoet aan de kwalificatie "globaal bestemmingsplan". Ik moet hem op dat punt teleurstellen. Als bij voorbeeld de openbare ruimte nader zou moeten worden uitgewerkt, zou het gevolg daarvan zijn, dat bij voorbeeld de weginfrastructuur, die nu in de bestemming "openbare ruimte" staat, onder een nader uitgewerkt gebied komt te vallen. Dat zou tot zeer grote vertragingen leiden. Nu zegt de heer Spit wel, dat men de spoorwegdoeleinden eruit zou moeten halen, maar hij kan zich voorstellen dat men dan het hele bestemmingsplan overhoop gooit, dat wij nu dan ook niet zouden kunnen vaststellen. Dat zou overigens ook strijdig zijn met de opvatting van de heer Spit dat wij nu als Raad tempo moeten maken en een daad moeten stellen. Ik ontraad dit voorstel dan ook aan de Raad. De heer Spit kan stellen, dat een van mijn 18 toezeggingen niet mogelijk bleek, maar niet dat ik niet alle moeite heb gedaan om tot een zo goed mogelijk compromis met de Raad te komen. Het toegeven aan het voorstel van de VVD-fractie op dat punt lijkt mij daarvan het beste voorbeeld. (De heer SPIT: U hebt Ä op dit gebied Ä wel met de ene hand gegeven en met de andere even hard weer teruggehaald.) Dat is niet waar; ook het voorstel van de VVD-fractie heeft in feite betrekking op hetzelfde onderwerp. Van dat voorstel heeft het College gezegd, dat wij het zullen overnemen. Vervolgens heeft de heer Spit gesproken over woningbouw in algemene zin. Ik ben blij, dat hij zijn opmerking dat woningbouw moet wijken als het economisch belang van de PTA groot is niet helemaal doortrekt naar de Houthaven. Dat heeft de fractie van D66 overigens ook niet gedaan. Beide fracties realiseren zich, dat het voor het gehele gebied geldt als wij op een aantal plekken de woningbouwtaakstelling niet halen, terwijl dat wel onze bedoeling was. Ik ben dan ook verheugd, dat de heer Spit het eens is met het College, dat voor de Houthaven naar een redelijk compromis wordt gezocht. Ten aanzien van de woonboten verzoekt de heer Spit in voorstel nr. 549 het College, het bestemmingsplan zo te redigeren, dat het afmeren van woonboten in het plangebied overal is toegestaan. Ik ontraad dit de Raad ten zeerste, omdat het al een inspanning zal zijn om maximaal 260 ligplaatsen te realiseren. Ik zou erop tegen zijn als het er meer werden, omdat de Raad ook heeft uitgesproken, dat het open zicht op het water gehandhaafd moet blijven. Laat men maar eens gaan kijken achter het Centraal Station. Als men daar de boten dwars zou leggen, zou dat het zicht op het water sterk belemmeren. Dit raadsvoorstel zou dus kunnen betekenen, dat het open zicht op het water verdwijnt. Het zal al krachttoer worden om 260 ligplaatsen te realiseren. Verder gaan dan dat zou onverstandig zijn. (De heer SPIT: De argumentatie is daarop niet gericht. Het gaat niet om het zicht op het water. Over woonboten die parallel aan de kade liggen maar aan de hoogtevereiste van 2,5 meter voldoen kijkt men heen. Dus heeft men er geen last van met het zicht op het water. Dat geldt alleen voor woonboten van twee of drie verdiepingen. Die moet men dan ook in de nota over waterbeheer gaan verbieden, dus dat is geen groot probleem.) U was aanwezig bij het tochtje langs de IJ-oevers. Wat mij daar opviel, was dat ik bij de woonboten het zicht op het water kwijt was. Dan spreek ik niet over de hotelboot, waar men echt in moet zitten om nog zicht op het water te hebben. Laten wij het iets ruimer formuleren. Ik verwacht, dat wij al veel moeite hebben om 260 ligplaatsen in het plangebied te realiseren. Het bestemmingsplan ging namelijk uit van 200 ligplaatsen met een uitwijkmogelijkheid naar 220. Dat was, na alle berekeningen, in feite het maximum. Daarop heb ik gezegd: ik wil geen oorlog over 40 boten, laten wij er 260 ligplaatsen van maken. Dat heeft in het College ook nog wel tot enige discussie geleid. Wat ons betreft is dit absoluut het maximum. Daarom ontraad ik dit voorstel. Ik constateer, dat alle andere fracties, met uitzondering van de CDA-fractie daarmee kunnen leven. (De heer SPIT: In de commissie heeft de fractie van D66 hier ook uitdrukkelijk naar gevraagd, maar die fractie heeft dat weer ingeslikt, kennelijk onder druk van collegefracties.) Ik vind, dat het niet aan mij is dat te beantwoorden. Ik zou het zo formuleren, dat de fractie van D66 nog eens goed heeft nagedacht. Daar is niets op tegen, zeker als het tot een beter besluit leidt. Ten slotte dank ik de heer Spit voor zijn steun inzake de hotelboot. De heer Van Bommel is vooral ingegaan op de woningbouw in de Houthaven. Hij heeft gevraagd of de verhouding 70-30 tussen sociale en particuliere woningbouw in gevaar komt als de bebouwing in de Houthaven niet doorgaat. Die vraag kan wethouder Stadig het best beantwoorden. (Wethouder STADIG: Theoretisch is dat niet het geval.) De heer Van Bommel heeft een voorstel ingediend over onderzoek naar de relatie tussen bouw en leegstand van kantoorruimte. Ik kan melden, dat een dergelijk onderzoek al plaatsvindt in het kader van het programma ruimtelijke vernieuwing. Daar wordt nu precies de afweging waarnaar de heer Van Bommel vraagt gemaakt. Ten slotte heb ik nog een mededeling over het Oosterdok. Op blz. 2510 van de voordracht is aangegeven, dat de plaats van de brug nog niet vaststaat. (Mevr. AGTSTERIBBE: Ik doelde op plankaart 9 uit het andere bestemmingsplan. Daarin zit de verwarring.) De VOORZITTER (orde): Na de tweede termijn en langdurige stemmingen hebben wij nog acht onderwerpen te behandelen, los van de IJ-markt. Wij moeten bovendien nog in comit‚-generaal en een stemming houden over een aantal voordrachten. Als wij om 16.30 uur schorsen, komen wij vandaag zeker niet klaar met de agenda. (De heer SPIT: Ik begrijp er niets van. Iedereen heeft toch zijn tijdschema? Als men zich daaraan houdt, zijn wij op tijd klaar.) Ik vraag de Raad om zich bij de kleinere onderwerpen zoveel mogelijk te beperken. De heer Van Duijn zeg ik, dat comit‚-generaal een ingrijpende operatie vereist. De zaal moet worden ontruimd en de heer Van Duijn heeft nog maar drie minuten spreektijd voor alle onderwerpen die er nog staan, dus ook voor het comit‚-generaal. Er is niemand anders die daarom vraagt, maar hij heeft er het recht toe. Persisteert hij bij dat comit‚-generaal, om daar gedurende een of twee minuten het woord te voeren, waarna het comit‚- generaal weer wordt opgeheven en wij de uitslag bekend maken? (De heer VAN DUIJN: Als ik de Raad er een plezier mee kan doen door kortweg te verklaren dat ik tegen de gevraagde beslissing ben Ä welke houd ik natuurlijk geheim Ä dan doe ik dat.) Dan is daarmee dit punt afgedaan. De geheime voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het bij de voordracht behorende besluit, met inachtneming van de door de heer Van Duijn gewenste aantekening. De heer HOOIJMAIJERS (orde): Ik verzoek om een schorsing van enkele minuten om raadsvoorstellen nu al te kunnen bijstellen. Dat voorkomt eventueel een derde termijn. (De VOORZITTER: De wethouder heeft een aantal verzoeken gedaan voor aanpassing van voorstellen. Naar ik aanneem, zal de tweede termijn leiden tot een discussie over de in te dienen voorstellen en de stemmingen daarover.) De vergadering wordt geschorst van 15.02 uur tot 15.20 uur. De VOORZITTER heropent de vergadering. Mevr. AGTSTERIBBE: Mijnheer de Voorzitter. Het gaat erom, dat er wat betreft de graansilo een deugdelijk plan komt, waarover de Raad, bewoners, belanghebbenden en bedrijven iets kunnen zeggen. Het is absoluut niet de bedoeling, daarin enige vertraging aan te brengen. Mede gezien het antwoord van de wethouder trek ik voorstel nr. 536 in. In voorstel nr. 537 inzake de HER zou de tweede overweging tot verwarring kunnen leiden. Ik dien een gewijzigd voorstel in. Voorstel nr. 539 is ook gewijzigd. Het ontheffingspercentage van 5 is veranderd in 10. Ik dien dit voorstel hierbij in. Het doet mij overigens genoegen dat verschillende fracties dit voorstel hebben medeondertekend. Wat betreft voorstel nr. 541 kwam bij ons na het antwoord van de wethouder enige angst voor vertraging op. Die vertraging zou er niet zijn als de HER wordt ge‹ntegreerd in het stedebouwkundig plan. Ik dien een gewijzigd voorstel in. Ik dank de wethouder voor het duidelijke antwoord en omwille van de tijd laat ik het hierbij. De voorstellen nrs. 536, 537, 539 en 541, ingetrokken zijnde, maken geen onderwerp van behandeling meer uit. De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen: 35ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid mevr. Agtsteribbe inzake de Hoogbouw-effectrapportage (HER) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 552, blz. 2748). 36ø Voorstel van 14 juli 1994 van de raadsleden mevr. Agtsteribbe, K™hler, mevr. Alkema en Hooijmaijers inzake een wijziging van de bouwhoogte (Gemeenteblad afd. 1, nr. 553, blz. 2749). 37ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid mevr. Agtsteribbe om met betrekking tot de bouw van het Science Center eerst een Hoogbouw- effectrapportage (HER), ge‹ntegreerd in het stedebouwkundig plan, te maken (Gemeenteblad afd. 1, nr. 551, blz. 2748). De voorstellen worden (zijn) voldoende ondersteund en worden terstond in behandeling genomen. De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. Gehoord de opmerkingen van mevr. Agtsteribbe, gaat mijn fractie ervan uit, dat de PvdA-fractie het kennelijk met de overige voorstellen eens is. De VVD-fractie is het eens met voorstel nr. 552. Wat betreft voorstel nr. 538 vraag ik de wethouder, of men, wanneer er een globaal bestemmingsplan met uitwerking is, dan elke bouwvergunning kan tegenhouden, behalve wanneer men zelf een art. 19-procedure start. Afhankelijk van het antwoord op die vraag steunen wij al dan niet het voorstel. Wij gaan akkoord met de voorstellen nrs. 553 en 540. Ondanks de toevoeging gaan wij niet akkoord met voorstel nr. 551. Wij menen, dat dit een risico inhoudt. Er wordt voorgesteld een HER toe te voegen terwijl dat op dit moment nog niet vereist is. Daarmee zouden wij dan eventueel voor het Science Center een probleem kunnen opwerpen. Als het later inderdaad een probleem gaat worden, zien wij wel verder. Wij handhaven de voorstellen nrs. 542 en 543. Ik dien een gewijzigd voorstel in voor voorstel nr. 544. In vergelijking met het oorspronkelijke voorstel zijn de woorden "onder handhaving van de thans vigerende milieu-eisen" geschrapt. De wethouder heeft gelijk, dat dit bij het plandoel staat omschreven, maar de planuitwerking is wat anders dan het plandoel en wij wensen voor de planuitwerking al een piketpaaltje te slaan. Uit de vorige debatten zal duidelijk zijn geworden, dat wij tegen voorstel nr. 545 zullen stemmen. Wij vinden dat het College al te ver is gegaan en wij willen niet bij voorbaat iemand rijk maken. Wij zijn het eens met de inhoud van voorstel nr. 546. De wethouder heeft wat deze kwestie betreft heel duidelijk heeft aangegeven, dat de locatie nog niet vaststaat. Wij nemen genoegen met het antwoord van de wethouder. De VVD-fractie is tegen voorstel nr. 547; het antwoord op de vraag van de PvdA-fractie is maatgevend. Wij zijn ook tegen voorstel nr. 548; juridische navraag heeft geleerd, dat een globaal bestemmingsplan wel degelijk een bestemmingsplan kan zijn met een uitwerkingsplan en met de menging. Het woord "globaal" wordt in de volksmond gebruikt en vormt geen onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening. Ik ga dan maar af op het oordeel van de experts. Wat betreft voorstel nr. 549 lijkt het ons niet wenselijk, als woonboten overal kunnen worden afgemeerd. Er zou dan een behoorlijke file voor Amsterdam kunnen ontstaan. Voorstel nr. 550 is aardig, maar wat wordt gevraagd is al toegezegd. Het voorstel-Hooijmaijers c.s. (nr. 544), ingetrokken zijnde, maakt geen onderwerp van behandeling meer uit. De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen: 38ø Voorstel van 14 juli 1994 van de raadsleden Hooijmaijers en mevr. Alkema om bij de uitwerkingsplannen rekening te houden met de daar thans gevestigde havenbedrijven en de daarmee gepaard gaande werkgelegenheid (Gemeenteblad afd. 1, nr. 554, blz. 2750). Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. Mevr. ALKEMA: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie is voor het gewijzigde voorstel nr. 552. Wij zullen tegen voorstel nr. 538 stemmen, omdat mevr. Agtsteribbe 100% garantie wil dat er niets fout gaat; de consequentie daarvan is wel dat alles wordt bevroren. Het betekent dan, dat de bestemming van het PTT- eiland blijft zoals die is. Wij gaan akkoord met de 90%-garantie, omdat wij genoeg invloed hebben om op anticipatieprocedures zelf te beslissen; anders kunnen wij ook ons wel welgevallige bouwaanvragen niet honoreren. Mijn fractie heeft voorstel nr. 553 medeondertekend omdat het percentage van 5 nu is bepaald op 10. Wij blijven tegen voorstel nr. 551 omdat wij toch bang zijn voor vertraging. De wens van mevr. Agtsteribbe dat het meer draagvlak krijgt door een HER te maken voor het Science Center delen wij niet. Wij menen dat niet de hoogte, maar de locatie een belangrijke rol speelt. Met een HER kan dat niet worden gewijzigd. Mijn fractie is voor de voorstellen nrs. 542, 543 en 544. Wij blijven voor voorstel nr. 545 inzake de hotelboot. De wethouder heeft geschetst, welke problemen zich kunnen voordoen, namelijk dat er een grote claim kan komen of dat een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Wij menen, dat er meer alternatieven zijn, namelijk dat er ook een beperkte verlenging van het huurcontract mogelijk is, waarna de boot dan definitief weg kan. Wij denken ook nog, dat er uiteindelijk toestemming voor een kleinere boot, zoals oorspronkelijk was gepland, kan komen. Er zijn dus alternatieven. Als er problemen zijn, komt het College terug en zullen wij een en ander alsnog heroverwegen. Voorstel nr. 546 inzake de brug over het Westerdok wordt ook gehandhaafd; de reservering die nu is gemaakt betreft de verkeerde locatie. Plankaarten 1, 9 en 13 geven de verkeerde plaats aan; die willen wij schrappen. Mocht in de uitwerkingsplannen uiteindelijk een brug noodzakelijk zijn die wel naar het stadshart leidt, dan kunnen wij aan de hand van de uitwerkingsplannen bekijken of een wijziging van het bestemmingsplan kan worden gehonoreerd. Mijn fractie is tegen de voorstellen nrs. 547 en 548. (De heer K™HLER: Waarom bent u tegen voorstel nr. 547?) Omdat wij het niet met u eens zijn. Wij moesten in zeer korte tijd een oordeel geven over zeer veel voorstellen en wij waren hier gewoon tegen; dat kan. (De heer K™HLER: Een heldere verklaring!) Wij zijn ook tegen voorstel nr. 549. Het uitgangspunt is datgene wat ik zelf ook in de commissie van advies naar voren heb gebracht. Ik heb toen gezegd, dat het toch logisch is dat men in een globaal bestemmingsplan niet het aantal ligplaatsen plant. Ik heb mij door mijn fractie laten overtuigen dat, als men de desbetreffende zinsnede in een bestemmingsplan zou opnemen, er files voor Amsterdam zouden ontstaan. Iedereen uit het hele land die ooit met zijn boot aan de IJ-oevers had willen liggen, zal dan hier naartoe komen. Het beleid om straks een vergunningenstelsel ten aanzien van de IJ- oevers te handhaven zal dan worden verstoord. Als dit stelsel eenmaal goed functioneert, kunnen bij de uitwerkingsplannen altijd nog andere beslissingen worden genomen, maar nu kunnen wij het voorstel niet steunen. (De heer SPIT: Nu is het zo, dat het overal is toegestaan, behalve daar waar het is verboden. Als u mijn voorstel aanneemt, komt daarin geen verandering. Uw redenering klopt dus niet.) Wij denken, dat er juist wel een verandering zal plaatsvinden. Er zullen naar onze mening nog meer boten komen te liggen waardoor men straks nog meer problemen zal hebben met vergunningen en welstandseisen. Wij willen dus eerst het vergunningenbeleid van Binnenwaterbeheer afwerken alvorens wij hierover een ander standpunt innemen. Wij zijn ten slotte ook tegen voorstel nr. 550. De heer K™HLER: Mijnheer de Voorzitter. Wij zullen de door mevr. Agtsteribbe ingediende voorstellen steunen, omdat wij de overwegingen delen, met diende verstande dat wij nog de reactie van het College op voorstel nr. 551 (Science Center) afwachten. Als er geen vertraging optreedt, zie ik niet wat erop tegen kan zijn. Er kan hooguit op tegen zijn, dat uit de HER iets blijkt wat wij niet willen. Daar is die ook voor bedoeld; men moet er niet om vragen als men er per se geen enkel gevolg aan wil verbinden. Wij gaan ervan uit dat het een gewenst bouwplan is. De HER is nog een toetsmiddel en als er geen vertraging optreedt, zie ik niet in waarom die HER niet zou mogen worden gemaakt. (De heer ORANJE: Die windtunnel was toch volgeboekt?) Ik wacht de reactie van het College af; ik heb het niet over die tunnel gehad. Voorstel nr. 542 vinden wij prima, evenals voorstel nr. 543 al moet ik zeggen, dat het verschil met het bestemmingsplan met een vergrootglas moet worden gezocht. Na de wijziging is voorstel nr. 554 mij echt volstrekt onduidelijk want er staat nu minder in dan in het bestemmingsplan. Ik neem toch aan dat dit door de indieners niet is bedoeld als afzwakking. Het is een volstrekt overbodig voorstel, maar doorgaans vind ik dat geen reden om er tegen te stemmen als ik mensen daarmee kan plezieren. (De heer HOOIJMAIJERS: Het voorstel is niet overbodig, omdat, zoals u ook weet, een plandoel wel iets anders is dan een uitwerkingsplan. In het doel staat omschreven wat er nu ook gewenst is, maar dat wil nog niet zeggen dat het ook zo in het plan wordt opgenomen. Wij slaan nu al het piketpaaltje voor het plan.) Dat staat in die doelen van het plan en daarom staan die ook juist voorop. Vervolgens worden er dan uitwerkingsplannen gemaakt. (De heer HOOIJMAIJERS: Die doelen zijn richtinggevend, maar niet bepalend!) Die zijn inderdaad richtinggevend en middels een voorstel niet meer dan dat. U voert alleen maar een algemeen criterium op dat minder ver gaat dan datgene wat al in het bestemmingsplan is bepaald. Met wat er staat heb ik overigens geen moeite; als u graag brede steun wilt hebben, willen wij u wel een plezier doen. Wat betreft voorstel nr. 545 hebben wij onze mening al eerder duidelijk gemaakt, namelijk dat het College ten aanzien van die boot op basis van een eerdere raadsuitspraak bepaalde verplichtingen is aangegaan. Wij hebben ook geen bezwaar tegen die hotelboot, ergens aan de IJ-oevers. Wij willen die juist liever niet te lang gedogen op de huidige plaats; wij willen die boot als het mogelijk is binnen enkele jaren naar een andere plaats brengen. Wij zijn derhalve niet voor voorstel 545. Voorstel nr. 546 ligt wat moeilijker, omdat wij ervan zijn uitgegaan, dat, gezien de tekst van het bestemmingsplan zoals nader toegelicht, de brug over het Westerdok alleen een optie is. De Raad heeft daarom nog de volledige vrijheid in een latere fase er voor of er tegen te stemmen. Wij hebben zelf de discussie daarover nog niet afgerond. Wij stemmen niet voor het voorstel, maar dat wil niet zeggen dat bij de definitieve besluitvorming, als het voor de Raad nog volledig open is, wij niet alsnog aan de zijde van de indieners zouden kunnen staan. Wij handhaven vooralsnog voorstel nr. 547 omdat ik niet weet of het voorstel van de PvdA inzake het PTT-eiland het gaat halen. Wat voorstel nr. 548 betreft sluit ik mij aan bij het antwoord van de wethouder. Met betrekking tot voorstel nr. 549 inzake de woonboten begrijp ik op een bepaald moment het verschil niet meer. Als men in het bestemmingsplan aangeeft, dat men in de stroken A mag liggen dan wel dat men in de stroken B niet mag liggen, is dat voor mij precies hetzelfde. De intentie is klaarblijkelijk, meer dan 260 boten in het bestemmingsplangebied mogelijk te maken; anders begrijp ik niet wat het voorstel inhoudt. Voorstel nr. 550 schijnt overbodig te zijn. De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie heeft geen moeite met de voorstellen nrs. 538, 552 en 553, maar wij vinden het wel merkwaardig dat men het laatste voorstel zo belangrijk vindt dat iedereen mee moet tekenen, hetgeen aan ons overigens niet is gevraagd. (Mevr. AGTSTERIBBE: Ik bied u daarvoor mijn excuus aan; alles ging in vliegende haast. Wij zouden het op prijs hebben gesteld als uw fractie ook had medeondertekend.) Ik heb hier de hele tijd gezeten; het is een kwestie van onderlinge beleefdheid. (Mevr. AGTSTERIBBE: Ik bied u daarom ook mijn excuus aan. Hoort u dat?) Ik zal dat in overweging nemen. Wij hebben geen bezwaar tegen voorstel nr. 540, maar wij zijn wel tegen voorstel nr. 551. Wij vinden die integratie in het stedebouwkundig programma van eisen merkwaardig, want wij menen dat dit plan reeds de Raad is gepasseerd. Het is dan niet juist, achteraf dit soort zaken te willen integreren. De CDA-fractie is voor de voorstellen nrs. 542 en 543. Hoewel wij tegen de gedachtengang van voorstel nr. 544 geen bezwaar hebben vinden wij dat het nu door het schrappen van de laatste woorden een overbodig voorstel is geworden. Nu wordt het voor ons moeilijk, want het is in deze Raad nog steeds geen vaste gewoonte, tegen overbodige voorstellen te stemmen. Als anderen overbodige voorstellen steunen, zal ik daar niet tegen zijn. Met betrekking tot voorstel nr. 545 heb ik de wethouder gevraagd, of hetgeen over de hotelboot wordt gezegd slaat op een hotelboot in een bestemmingsplangebied, die voldoet aan nader te stellen voorwaarden: zoals 70 meter lang, low budget enz. Als dat zo is, ben ik voor de omschrijving in het bestemmingsplan. De wethouder moet dat duidelijk maken. Wij zijn tegen voorstel nr. 546. De wethouder heeft gezegd dat er een brug is die men in het Westerdok op diverse plaatsen kan situeren. Een verbinding tussen twee oevers kan in bepaalde gevallen best noodzakelijk zijn, alleen de plaats moet dan nog nader worden bepaald. Om die brug nu helemaal uit het plan te schrappen vinden wij derhalve niet juist. Het voorstel nr. 547 vinden wij niet noodzakelijk; wij vinden de huidige verdeling, met uitzondering van datgene wat daarover bij het voorstel inzake het PTT-eiland is gezegd, wel goed. Voorstel nr. 548 willen wij, al was het alleen maar voor de statistiek, handhaven; dit geldt ook voor voorstel nr. 549. Wij zijn tegen het voorstel nr. 550, maar dat zal geen verwondering wekken. De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Ik begrijp, dat het College mijn zorgen deelt als ik spreek over de relatie tussen leegstand van kantoren en nieuwbouw van kantoren. Het gevraagde onderzoek blijkt al gaande te zijn en in die zin is voorstel nr. 550 overbodig geworden; ik trek het voorstel in. Ik vind het alleen onbegrijpelijk dat zowel D66 als het CDA tegen dat onderzoek is, dus eigenlijk tegen het onderzoek dat al aan de gang is. De relatie is interessant en wordt ook door het College erkend. Gezien de toezeggingen die door het College zijn gedaan en de steun die is toegezegd aan verschillende voorstellen van de kant van zowel de oppositie als de collegepartijen, kan ik ook steun geven aan het bestemmingsplan zelf, met dien verstande dat ik toch van mening blijf dat het blok Barentszplein niet zou moeten worden gebouwd; voor dat idee bestaat helaas onvoldoende steun. Het voorstel-Van Bommel (nr. 550), ingetrokken zijnde, maakt geen onderwerp van behandeling meer uit. De VOORZITTER: Ik begrijp, dat de wethouder even beraad wil hebben over ‚‚n voorstel. De vergadering wordt geschorst van 15.44 uur tot 15.47 uur. De VOORZITTER heropent de vergadering. Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. Aan het adres van de heer Hooijmaijers merk ik op, dat het niet geheel zeker is dat, als er een particuliere bouwaanvrage wordt gedaan die perfect klopt met het globale bestemmingsplan, die door de gemeente kan worden tegengehouden met een beroep op het ontbreken van een uitwerking. Als de Raad 100% zekerheid wil hebben dat zich geen ongewenste ontwikkelingen voordoen, is voorstel nr. 538 inzake het PTT-eiland verstandig. Met betrekking tot de vraag van de heer Spit over de hotelboot heb ik mijzelf ook afgevraagd, of in het bestemmingsplan kan worden opgenomen, dat een hotelboot mag, maar dan wel aan bepaalde voorwaarden verbonden. Het gaat nu om die bepaalde boot. Daarom staat nu in het bestemmingsplan een algemene formulering over een hotelboot. In de commissie heeft de advocaat, de heer Nicola‹ gezegd, dat hij bereid was, met het College te overleggen over een andere vorm van de boot. Dat overleg zal het College gaan voeren op het moment dat het huurcontract afloopt. Ik heb de inbreng van de Raad zo opgevat, dat er bij de Raad bereidheid is dat, als het College met een voorstel komt om het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van een hotelboot, de Raad er dan welwillend naar zal kijken. Ik zie de betrokkenen knikken en ik verzoek dit knikken ook in de notulen op te nemen. Een en ander wil niet zeggen, dat het College voor het voorstel zal stemmen; het College stemt tegen. Ik kom dan aan de overige voorstellen. Het College kan niet meegaan met de voorstellen nrs. 545, 546, 547, 548 en 549. Dat geldt ook voor voorstel nr. 551. Op dit moment vindt het College, dat dit voorstel te veel vastlegt. Het wil wel toezeggen, dat het, gehoord de Raad, zal aanvangen met een HER. Als blijkt, dat er geen sprake is van tijdverlies, zal de HER worden uitgevoerd; als er wel sprake is van tijdverlies, zal de HER niet worden uitgevoerd. Het College wil zich dat recht voorbehouden omdat het niet de kans wil lopen dat het 15 miljoen gulden aan rijksgelden op dat punt verspeelt. Het College stemt niet in met het voorstel, maar zal wel het gevoelen van een deel van de Raad willen volgen. De discussie wordt gesloten. Aan de orde is de stemming over de ingediende voorstellen. De heer VAN DUIJN (stemmotivering): Ik zal met plezier voorstel nr. 552 steunen; het is goed voor de menselijke maat en ook in overeenstemming met het voorstel van Groen Amsterdam dat enkele jaren geleden over de HER aan het IJ is aangenomen. Ik zal ook met overtuiging voor voorstel nr. 547 stemmen, omdat dit meer woningbouw aan het IJ zal brengen in een al gebruikt stadsdeel; hopelijk vormt dat ook een bijdrage aan het voorkomen van een vierbaans-autoweg. Mevr. AGTSTERIBBE: De PvdA-fractie steunt voorstel nr. 542 inzake de uitwerkingsplannen, zo ook voorstel nr. 543 over de stedelijke adviescommissie en tevens voorstel nr. 554. Wij zullen voorstel nr. 545 niet steunen. Gehoord het antwoord van D66, in tweede termijn zijn wij het met het College eens, dat de bereidheid aan de dag zal worden gelegd. Wij hebben nu geen behoefte aan het voorstel inzake het Westerdok (nr. 546). Daarover zal nader worden gesproken. Wij vinden, dat wat betreft voorstel nr. 547 ons voorstel ter zake voorgaat. De PvdA-fractie steunt niet voorstel nr. 548 inzake de uitwerkingsplicht. Voorstel nr. 549 inzake de woonboten gaat ons te ver. De heer K™HLER: Ervan uitgaande, dat voorstel nr. 551 nog niet is ingetrokken moet ik zeggen dat wij ons kunnen vinden in de reactie van het College in tweede termijn. Wij zullen het voorstel niet steunen. De heer HOOIJMAIJERS: De VVD-fractie is tegen voorstel nr. 551 en na het antwoord van de wethouder is zij definitief overtuigd van het nut van voorstel nr. 538. Het voorstel-mevr. Agtsteribbe (nr. 552) wordt met algemene stemmen aangenomen. Het voorstel-mevr. Agtsteribbe (nr. 538) wordt met algemene stemmen aangenomen. Het voorstel-mevr. Agtsteribbe c.s. (nr. 553) wordt met algemene stemmen aangenomen. Het voorstel-mevr. Agtsteribbe (nr. 540) wordt met algemene stemmen aangenomen. Het voorstel-mevr. Agtsteribbe (nr. 551) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Agtsteribbe, Balai, Bijlsma, Cherribi, mevr. Grewel, mevr. Hoogland, mevr. Irik, Van der Laan, Levie, Meijer en Yalin zich voor het voorstel hebben verklaard. Het voorstel-Hooijmaijers (nr. 542) wordt met algemene stemmen aangenomen. Het voorstel-Spit (nr. 548) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Goedhart, Spit en mevr. Weltevreden-van den Bos zich voor het voorstel hebben verklaard. Het voorstel-Hooijmaijers (nr. 543) wordt met algemene stemmen aangenomen. Het voorstel-Hooijmaijers c.s. (nr. 554) wordt met algemene stemmen aangenomen. Het voorstel-mevr. Alkema c.s. (nr. 545) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Alkema, Cornelissen, Goedhart, Ten Have, mevr. De Jong, Oranje, Robbers, Spit en mevr. Weltevreden-van den Bos zich voor het voorstel hebben verklaard. Het voorstel-mevr. Alkema (nr. 546) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Cornelissen, Van Duijn, Ten Have, mevr. De Jong, Oranje en Robbers zich voor het voorstel hebben verklaard. Het voorstel-K”hler (nr. 547) is door het aannemen van voorstel nr. 538 komen te vervallen. Het voorstel-Spit (nr. 549) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Van Bommel, Van Duijn, Goedhart, Spit en mevr. Weltevreden-van den Bos zich voor het voorstel hebben verklaard. Aan de orde is de stemming over de voordrachten. De heer K™HLER (stemmotivering): De fractie van Groen Links stemt in met de voordracht inzake de vaststelling van hogere geluidswaarden (nr. 482), punt 34 van de agenda, met uitzondering van datgene wat op blz. 2305 staat vermeld over de woningen bij de spoorbaan Centraal Station-Muiderpoort (72 dB(A) etmaalwaarde). Mijn fractie stemt voor de voordracht inzake het bestemmingsplan IJ- oevers (nr. 522), punt 35 van de agenda, met de kanttekeningen zoals wij die hebben gemaakt over de IJ-boulevard en de mogelijkheid van een autovrije wijk in de Houthaven en met de aantekening dat wij het na de nodige afweging niet eens zijn met het dichtbouwen van het bouwblok bij het Barentszplein. De heer VAN BOMMEL: Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer K”hler inzake de bebouwing bij het Barentszplein. De heer VAN DUIJN: Ik ben tegen de voordracht inzake vaststelling van de hogere geluidswaarden. Ik stem voor de voordracht inzake het bestemmingsplan, onder voorbehoud van mijn aanhoudende verzet tegen een vierbaans-autoweg. De voordracht nr. 482 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2304 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door de leden Van Duijn en K”hler gevraagde aantekening. De bij de behandeling van deze voordracht mede aan de orde gestelde adressen worden in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld ter afdoening. De voordracht nr. 522 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2510 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door de leden Van Bommel, Van Duijn en K”hler gevraagde aantekening en met dien verstande, dat door aanneming van de voorstellen nrs. 552, 538, 553 en 540 de voordracht overeenkomstig het daarin gestelde is gewijzigd. De bij de behandeling van deze voordracht mede aan de orde gestelde adressen worden in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld ter afdoening. Aan de orde is thans: 25 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot instelling van de Stuurgroep Westelijke Tuinsteden (Gemeenteblad afd. 1, nr. 472, blz. 2247). De heer VAN DUIJN: Wegens gebrek aan spreektijd zie ik af van het woord. De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2250 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 30 Notitie van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994, getiteld: Welstandsbeleid, architectuur en kwaliteit, tevens preadvies op de nota's van de raadsleden Hooijmaijers (nr. 432 van 1991) en mevr. De Jong en Oranje (nr. 198 van 1992), alsmede van de Amsterdamse Raad voor de Stadsontwikkeling, de Amsterdamse Raad voor de Monumentenzorg en de Amsterdamse Kunstraad (Gemeenteblad afd. 1, nr. 519, blz. 2413). De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. De VVD-fractie is blij met het preadvies op deze nota. Het heeft enige tijd in beslag genomen om het preadvies te leveren, maar laten wij maar aannemen dat dat wordt veroorzaakt door de hoeveelheid nota's die over dit onderwerp zijn ingediend. Wij zijn voorts verheugd, dat de wethouder ook heeft toegezegd, binnenkort met nadere voorstellen aan de Raad te komen voor de architectuur bovenop de daken. Wij hopen, dat het College de nota zo spoedig mogelijk daadwerkelijk zal uitvoeren en op de onderdelen zal terugkomen. De heer ORANJE: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank het College voor het preadvies. Het is duidelijk, dat wij steeds meer gaan van repressief naar preventief toezicht. Daarbij moeten wij in verband met de kwaliteit wel beseffen, dat 75% van de opdrachtgevers geen architect is. Een hele reeks maatregelen komt in aanmerking voor voorwaarden vooraf. Ik noem het bestemmingsplan, het programma van eisen, het beeldkwaliteitsplan en wellicht ooit nog eens het beschermd stadsgezicht, dat een rol heeft gespeeld bij het pand Plantage Middenlaan 4. Ik noem verder de nota van de welstandscommissie De Schoonheid van Amsterdam, de procedure die wij hebben ingesteld voor inspraak bij bouwplannen en het vroeger inschakelen van de welstands- en de monumentencommissie daarbij. Dit zijn allemaal maatregelen waardoor er in een eerder stadium kan worden ingegrepen. De fractie van D66 laat haar voorstel voor een stadsbouwmeester vallen. Het draagvlak daarvoor was te klein. Bovendien heeft zich een nieuw fenomeen voorgedaan in deze gemeente, te weten de supervisor. Wij stellen voor, bij grote infrastructurele projecten Ä bijvoorbeeld bij de noord- zuidlijn en het Stationsplein Ä een supervisor aan te stellen. Ik neem aan, dat het College dat welwillend zal bezien. Ik ben ook blij met de toezegging, dat het College een preadvies zal uitbrengen op een aantal aanbevelingen in de fantastische uitgave "De vijfde gevel". Uit gesprekken met de welstandscommissie blijkt, dat de slechtste plannen grotendeels van gemeentelijke instellingen afkomstig zijn. Het zou goed zijn als de gemeente zelf een goed voorbeeld gaf. Ik heb begrepen, dat het College in een aantal gevallen contrair beslist aan het advies van de welstandscommissie. Wij hebben daarop in de commissie van advies eigenlijk nooit zicht. Achteraf hebben wij bijvoorbeeld gehoord, dat rond het Amstelstation regelmatig contraire beslissingen zijn genomen, waardoor daar naar het oordeel van de welstandscommissie dermate grote rampen zijn opgetreden dat het nooit meer iets zal worden. Hoewel wij ons realiseren, dat het afgeven van een bouwvergunning een bevoegdheid is van het College, zouden wij graag een melding krijgen wanneer men iets contrair beslist. Ook zouden wij graag het jaarverslag van de welstandscommissie, dat nu hopelijk periodiek zal uitkomen, agenderen in de commissie, om in ieder geval ‚‚n keer per jaar een discussie te kunnen voeren over de schoonheid van Amsterdam. Wij kunnen natuurlijk regels maken zoveel als wij willen. Het belangrijkste is toch vaak de cultuur van de opdrachtgever. Ik heb al gesproken over de gemeente als opdrachtgever voor straatmeubilair, sporthallen, trafohuisjes enz. Dat valt nauwelijks te be‹nvloeden. Het enige wat wij misschien nog kunnen doen, is het voortouw nemen in de openbare ruimte. Als er in Parijs een Ä spectaculair Ä gebied wordt ontwikkeld, neemt de overheid het voortouw en zet daar in de openbare ruimte of de gebouwde omgeving een fantastisch project neer, waardoor particulieren worden gestimuleerd om dat na te volgen. Dan krijgt men dus een veel grotere kwaliteitssprong. De heer CHERRIBI: Mijnheer de Voorzitter. Met de goede en leesbare nota De Schoonheid van Amsterdam zijn wij als PvdA-fractie heel tevreden. Ik maak mijn complimenten aan de opstellers. Toch plaats ik er enkele kanttekeningen bij. Bij welstand hoort met name de begane-grondlaag. Daaraan besteedt men in de nota minder aandacht. Ik verwijs wat dit betreft naar het voorstel-mevr. Agtsteribbe. De nota De vijfde gevel heeft weer de aandacht gevestigd op de problematiek van de daklandschappen, die soms op maanlandschappen lijken, met diepe kraters en lelijke toppen. Dit probleem dient serieus te worden aangepakt. De zaak dient zo goed te worden geregeld Ä in de nota wordt daartoe ook een aanzet gegeven Ä dat verrassingen zoals het monstrum voor het Centraal Station deze stad en haar bewoners bespaard kunnen blijven. De schoonheidscommissie let voornamelijk op de architectuur, maar dient ook te letten op de wijze waarop deze in de omgeving past. Ik complimenteer de leden Oranje, mevr. De Jong en Hooijmaijers met hun nota's, zonder daarbij de Amsterdamse Raad voor de Stadsontwikkeling (ARS), de Amsterdamse Raad voor de Monumentenzorg (ARM) en de Amsterdamse Kunstraad te vergeten met hun belangrijke inbreng in de discussie. Wij zijn verheugd, dat de belangrijkste aanbevelingen uit de nota's zijn overgenomen. Ik denk vooral aan de aanbevelingen over jaarlijkse behandeling van het jaarverslag van de schoonheidscommissie, over het opdrachtgeverschap en over een centraal documentatiesysteem. Het welstandsbeleid is formeel gedecentraliseerd, maar toch maken de stadsdelen nog gebruik van de centrale schoonheidscommissie. Dat vinden wij een goede zaak, omdat de samenhang in de stad hierdoor wordt gewaarborgd. Ik spreek hierbij de hoop uit, dat de stadsdelen de aanbevelingen zullen overnemen. Wij ondersteunen de notitie van het College. Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Ik sluit mij graag aan bij de complimenten van de heer Cherribi aan de raadsleden die de moeite hebben genomen nota's te schrijven over dit interessante onderwerp en aan al onze adviseurs. Ik constateer, dat het resultaat in grote lijnen ieders instemming heeft, ook die van het College. Ik herhaal de toezegging die ik heb gedaan in de commissie, dat er welstandsrichtlijnen moeten komen voor het daklandschap Ä de vijfde gevel Ä als aanbevolen door de Amsterdamse Raad voor de Monumentenzorg. De heer Oranje heeft gevraagd of er bij grote infrastructuurprojecten een supervisor is aan te stellen. Dat lijkt mij in algemene zin goed. Ik zal er nog eens diep over nadenken wat er te doen zou zijn aan slechte plannen van de gemeente als opdrachtgever. Het lijkt mij een goed idee als wij aan de commissie van advies melden wanneer het College contrair gaat aan een advies van de schoonheidscommissie. Het lijkt mij ook een uitstekend idee, het jaarverslag van de schoonheidscommissie in de commissie te agenderen. Ik ben het er geheel mee eens, dat het vooral een kwestie is van cultuur en houding van opdrachtgevers. Ik hoop dit bij de discussies over het openbare-ruimteplan IJ-oever in de komende periode verder te kunnen invullen. De discussie over de begane-grondlaag vind ik er hier enigszins met de haren bijgesleept, omdat deze in mijn ogen meer een onderwerp is op het niveau van het bestemmingsplan. Hier gaat het om individuele bouwwerken en de schoonheid of lelijkheid daarvan. Overigens zijn wij het over de wenselijkheid van het zorgvuldig behandelen van de begane-grondlaag geheel eens. Ik onderstreep van harte de opmerking van de heer Cherribi over de wenselijkheid, dat de stadsdelen onze schoonheidscommissie en haar adviezen gaan gebruiken. Ik zie het, ook op langere termijn, als een belangrijke grootstedelijke taak om een schoonheidscommissie in het leven te houden, met de bijbehorende ondersteuning, zodat op die manier de morfologische samenhang van de stad bewaard zal blijven. De heer ORANJE: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder heeft complimenten uitgedeeld aan de schrijvers van de nota's. Ik moet melden, dat ik onze nota niet zelf heb geschreven. Dat heeft onze fractiemedewerkster Monica van Leest gedaan, die ons overigens helaas gaat verlaten. (Wethouder STADIG: Dan mag zij in die complimenten delen!). De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2427 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 31 Preadvies van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 op de nota van het raadslid Hooijmaijers (nr. 313 van 1993), getiteld: Voorkomen of genezen; funderingsproblemen in de gordel '20-'40 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 513, blz. 2397). De heer HOOIJMAIJERS: De VVD-fractie is verheugd, dat het College zonder het preadvies af te wachten al heeft geanticipeerd op deze nota, door ogenblikkelijk geld in het kader van de stadsvernieuwing beschikbaar te stellen voor een proef op dit gebied en door voorts in te gaan op de suggestie, geld bij het SEF aan te vragen. Ik heb begrepen, dat die subsidie inmiddels ook is verleend. Er rest eigenlijk maar ‚‚n klein punt, te weten het verschil van inschatting op de langere termijn tussen de technici van de Stedelijke Woningdienst en degenen in en rond de VVD- fractie die deze nota hebben geschreven. Ik zeg dit, omdat een van de schrijvers ook oud-hoofd van de civiel-technische dienst was en omdat wij dus wel degelijk gebruik hebben gemaakt van de technische kennis van de Stedelijke Woningdienst. Wij verzoeken de wethouder dan ook, onder het motto "voorkomen is beter dan genezen" met een inschatting op dit gebied te komen. Wij vinden het vervelend als naderhand zou blijken, dat iets wat wij liever niet zien gebeuren niettemin is opgetreden. Zo is het ook tot op heden gegaan met deze zaken. Ik was dan ook blij met de woorden in het stuk van diezelfde dienst, waar men aangeeft: "Desalniettemin vormt een en ander een welkome aanvulling op de reeds bestaande funderingsmethode". Daarmee is dit wel recht gezet, in ieder geval wat het effect op de korte termijn betreft. Wij zouden toch ook nog graag zien, dat de wethouder het effect op de lange termijn hierbij wil betrekken. Tijdens de commissiebehandeling hadden wij de wethouder ook al gevraagd, dezelfde proef ook nog eens te houden, maar dan met de zogenaamde schelpenmethode, omdat deze op een aantal gebieden voordeel kan bieden. Ik vraag of de wethouder daarmee al is gevorderd. De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. De PvdA-fractie complimenteert de heer Hooijmaijers met het vele werk dat hij in deze zaak heeft gestoken. Dat werk heeft inderdaad resultaat gehad en het zal tot behoorlijke kostenbesparingen kunnen leiden. Ik beschouw het als een voorbeeld van de wijze waarop initiatieven van raadsleden goed kunnen uitwerken en het College ook kunnen ondersteunen. Het College heeft hiervan ook inderdaad al een deel overgenomen. Dat vinden wij heel goed. Ik had ook de vraag, hoe het komt, dat de schattingen zo verschillend zijn. Nu met meetbouten bepaalde gebieden worden onderzocht, is het misschien goed, dit ook op de toekomstige trac‚'s van de noord-zuidlijn te doen, omdat deze ook door de gordel '20-'40 zal gaan. Ik heb begrepen, dat de experimenten binnenkort zullen beginnen en dat het College daarvoor een aantal plekken op het oog heeft. Wanneer zullen de resultaten daarvan bekend? Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Ik complimenteer de heer Hooijmaijers wederom. Weinig raadsleden is het gegeven, in ‚‚n raadsvergadering twee nota's gepreadviseerd te krijgen. De heer Hooijmaijers is dat gelukt. Zijn nota heeft inderdaad dermate veel overtuigingskracht gehad, dat het College alvast is begonnen met de uitvoering ervan, nog voordat wij met een preadvies kwamen. Overigens wijs ik erop, dat enige terughoudendheid wel gepast is, omdat de gordel '20-'40 niet tot onze zeggenschap behoort. Wij kunnen daarover wel meningen hebben, maar wij moeten toch vooral stadsdelen ervan overtuigen, dat het juist is wat wij vinden. In dit kader kan ik meedelen, dat ik gisteren, in het periodieke overleg met portefeuillehouders wonen en werken van de stadsdelen, dit punt nog eens heb aangekaart. Daarbij heb ik hen gevraagd of zij de zorg die wij hebben over het toekomstige verloop van deze problematiek toch ook meer tot de hunne willen maken. Wij constateren namelijk, dat het aantal opdrachten voor meetboutenonderzoek vanuit stadsdelen terugloopt. Ik heb hen gisteren gevraagd, te bezien of dat wel verstandig is, omdat juist de meetboutenmethode de beste is om ontwikkelingen in de gaten te houden en te bezien waar het mis dreigt te gaan. Men heeft mij verzekerd, dat men dit opnieuw zal bezien. Ik houd dit dus warm, maar ik moet diplomatiek opereren. Over de schelpenmethode kan ik nu nog niet iets concreets zeggen. Ik heb toegezegd, dat wij deze methode ook gaan toepassen. Dat is een kwestie van overleggen en van zoeken van een geschikte locatie. De heer Hooijmaijers heeft in dit verband gevraagd naar mijn schattingen van de effecten op de langere termijn. Ik neem aan, dat hij daarbij doelt op het verloop van het verzakkingsproces. Ik weet dat niet. Ik constateer ook, dat men hierover verschillend denkt. Het lijkt mij, dat juist meetbouten het middel zijn om te bezien wie er gelijk heeft. Wat mij betreft komt de gehele stad Ä althans de gehele gordel '20-'40 Ä vol meetbouten. Ik vind het een verstandige gedachte van de heer Bijlsma om dit meetboutenonderzoek ook langs de noord-zuidlijn te houden. Dat zouden wij dan inderdaad nu moeten doen, om te bezien of datgene wat daar misschien zal gebeuren wel of niet wordt veroorzaakt door de "mol". Deze suggestie zal ik zeker meenemen. Resultaten van experimenten ten slotte zijn nog niet bekend. Het preadvies wordt voor kennisgeving aangenomen. 33 V o o r t z e t t i n g van de behandeling van de voordracht van Burgemeester en Wethouders van 16 juni 1994 tot vaststelling van het bestemmingsplan Riekerpolder (Gemeenteblad afd. 1, nr. 444, blz. 2063). Hierbij komt tevens in behandeling: Voorstel ter zake van het raadslid mevr. Agtsteribbe c.s. van 29 juni 1994 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 512, blz. 2395). Mevr. AGTSTERIBBE: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben gemerkt, dat ons voorstel alsnog op tamelijk heftige bezwaren van het College en van de fractie van D66 is gestuit. Daarom lijkt het mij goed, het voorstel in te trekken. Wij willen wel op den duur de mogelijkheid openhouden van een stationsgebouw, maar wij kunnen dat op een ander moment realiseren, bij voorbeeld bij de uitwerking of Ä zo nodig Ä via een notitie aan de Raad. Het gaat om het hoofddoel, het bestemmingsplan te zijner tijd in uitvoering te kunnen nemen. Ik meen, dat de twijfel die er bestond aan de prioriteit die wij zouden hebben voor de noord-zuidlijn tot en met Schiphol de laatste dagen volledig is weggenomen. Dit onderstreept dat alleen maar. Het voorstel-mevr. Agtsteribbe c.s. (nr. 512), ingetrokken zijnde, maakt geen onderwerp van behandeling meer uit. Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Het College constateert met instemming, dat het ook de PvdA-fractie heeft kunnen overtuigen. Op het moment dat wij tot de conclusie komen, dat er een NS-station moet komen, is een anticipatie inderdaad snel geregeld. De discussie wordt gesloten. Aan de orde is de stemming over de voordracht (nr. 444). De heer VAN BOMMEL (stemmotivering): Ik zal tegen dit bestemmingsplan stemmen, omdat het woningbouw in de Riekerpolder volstrekt onmogelijk maakt. Dat vind ik onwenselijk. Het gaat om een strategische voorraad voor de bouw van kantoren. Dat vind ik niet nodig. De heer VAN DUIJN: Ik heb bezwaar tegen de horizonvervuiling door de kantoren in de buurt van het Nieuwe Meer. Daarom stem ik tegen de voordracht. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2048 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door de leden Van Bommel en van Duijn gevraagde aantekening. Aan de orde zijn de benoemingen. Mevr. WELTEVREDEN-VAN DEN BOS: Mijn fractie heeft kandidaten geleverd voor de vacatures en zij heeft gemeld, dat zij daarover wil onderhandelen. Er is echter niet met ons onderhandeld en dat betreuren wij. Aangezien deze benoemingen naar onze mening al twee maanden geleden hadden moeten plaatsvinden, zullen wij nu met deze benoemingen akkoord gaan, maar wij hopen, dat wij in het vervolg niet worden overgeslagen. De VOORZITTER nodigt de leden mevr. Peters, mevr. Schutte en mevr. Weltevreden-van den Bos uit, met hem het bureau van stemopneming te vormen. Benoemd worden tot: Lid van het algemeen bestuur van het Centraal Nautisch Beheer (nr. 477): mevr. J. Alkema. Lid van de Commissie van Bestuur voor het Slotervaartziekenhuis (nr. 478): B.J. Robbers en mevr. drs. A. Grewel. Lid van het algemeen bestuur van de Agglomeratieraad Jeugdhulpverlening Amsterdam (nr. 479): mevr. G.K.T. van der Giessen. Plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur van de Agglomeratieraad Jeugdhulpverlening Amsterdam (nr. 479): C. Hulsman. Lid, tevens voorzitter, van het algemeen bestuur van de Centrale Post Ambulancevervoer (nr. 480): A.J. Holvast. Plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur van de Centrale Post Ambulancevervoer (nr. 480): H.D. Levie. Ambtenaar van de burgerlijke stand (nr. 493): mevr. A.C. Eckmeyer, mevr. N.P. Lie, mevr. R. Abdul Kadir, echtegenote van Nehal, mevr. M.M. Kanhai, mevr. J. te Paske, mevr. Y. Teer, echtgenote van Van Wijngaarden en mevr. I.M. Bangert, echtgenote van Michielsen. Ambtenaar van de burgerlijke stand (nr. 494): F.E.T. van Dijk. Lid, tevens voorzitter, van het algemeen bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Geneeskundige Hulpverlening bij rampen in de agglomeratie Amsterdam (nr. 501): H.D. Levie. Plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Geneeskundige Hulpverlening bij rampen in de agglomeratie Amsterdam (nr. 501): A.J. Holvast. Ingeleverd werden 42 biljetten. Allen werden benoemd met 42 (algemene) stemmen, met uitzondering van mevr. Van der Giessen en de heer Hulsman, op wie 41 stemmen werden uitgebracht, terwijl 1 stem blanco werd ingeleverd. De VOORZITTER: Ik dank de leden van het bureau van stemopneming voor de mij verleende hulp. Vervolgens deel ik de Raad mede, dat de heer Van Duijn afziet van het houden van het comit‚-generaal. De heer Van Duijn wil wel worden geacht, tegen de voordracht te hebben gestemd. De voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 juli 1994 tot het instellen van spoedappel tegen het vonnis van de president van de Arrondissementsrechtbank van 27 juni 1994 ter zake van heiwerkzaamheden c.a. ten behoeve van het tenniscomplex op de Vietnamweide (Gemeenteblad afd. 1, nr. 527, blz. 2719) wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het bij de voordracht behorende besluit, met inachtneming van de door de heer Van Duijn gevraagde aantekening. Aan de orde zijn thans te zamen: 36 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot vaststelling van het bestemmingsplan Karel Lotsylaan (Gemeenteblad afd. 1, nr. 463, blz. 2177). en 37 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot het beschikbaar stellen van een aanvullend krediet ten behoeve van het project ABN/AMRO-Bank (Gemeenteblad afd. 1, nr. 464, blz. 2229). De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Enkele weken geleden heeft de president van de Arrondissementsrechtbank uitgesproken, dat er bij gebreke van een milieuvergunning niet mag worden geheid aan de Vietnamweide. Dit betekent, dat veel onzeker is geworden. Ik vind dan ook, dat wij niet vooruit moeten lopen op een definitief juridisch oordeel over de toestand daar en dat wij moeten wachten op de uitspraak van de Raad van State. Deze zal volgende week opnieuw uitspraak doen als de Stichting Tuinstad Buitenveldert daar aanklopt om over die milieuvergunning te procederen. De kans bestaat dan, dat alles weer moet worden teruggedraaid, dat uiteindelijk de bomen weer op de Vietnamweide moeten worden geplant en dat het tenniscentrum alsnog naar de Schinkelpolder zal uitwijken. Waarom zijn wij niet zo verstandig om die wijsheid in acht te nemen? Over het bestemmingsplan aan de Karel Lotsylaan heb ik nog te zeggen, dat het mij niet goed lijkt, het aantal parkeerplaatsen daar aan te leggen dat het College nu voorstelt. Ik meen, dat het verstandiger is, te letten op de uitspraken van Rijkswaterstaat daarover; daar wil men namelijk een A- locatie en de helft van het aantal parkeerplaatsen. Mevr. PRINCEN: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben van de Amsterdamse Raad voor de Stadsontwikkeling (ARS) op het allerlaatste nippertje Ä te weten afgelopen maandag Ä een advies ontvangen. Daarin worden enkele zaken genoemd waarop ik graag de reactie van de wethouder wil horen, omdat dit allemaal op het laatste moment is en dit toch een serieus adviesorgaan is. Ten eerste gaat het om de mogelijkheid, alsnog een groenstructuur Ä een groene allee Ä te behouden op de Karel Lotsylaan. Volgens de ARS zou dit zijn bezien met de aanleg, zoals gepland in het bestemmingsplan. Daarnaast noemt de ARS de inrichting, de pleinfunctie en de omgeving van het ABN/AMRO-gebouw. Ik vind het van belang, te horen hoe de wethouder de mogelijkheden bij de uitwerking op dit gebied inschat. Ten tweede gaat het om de aantekening, die onze fractie ook al in de commissie heeft ingebracht, dat wij uitgaan van de B-norm met ‚‚n parkeerplaats per 125 m2 vloeroppervlak Ä hetgeen zou neerkomen op 600 parkeerplaatsen Ä en niet, zoals het plan, van 750 parkeerplaatsen. Wij nemen wel aan, dat de overeenkomst die al was gesloten met de ABN/AMRO-bank niet minder parkeerplaatsen dan 600 haalbaar waren, maar wat ons betreft zou dit dan ook het maximum moeten zijn. De heer CHERRIBI: Mijnheer de Voorzitter. De PvdA-fractie stemt in met het bestemmingsplan Karel Lotsylaan, met de kanttekening dat deze locatie op termijn een A-locatie moet worden. De invoering van betaald parkeren in de Watergraafsmeer vinden wij logisch. Immers, overal elders in de stad is betaald parkeren al ingevoerd. Wij vinden ook, dat er meer aandacht moet worden besteed aan de sociale veiligheid, aan donkere straatjes, viaducten en onderdoorgangen. In het convenant met de ABN/AMRO-bank zijn verwachtingen gewekt wat het parkeren betreft, die ook inderdaad verplichtingen met zich brengen. Er moet een grootstedelijke visie komen op de ontwikkeling van de zuidas. De RAI heeft een aantal voorzieningen, waarvan het logisch is dat zij behouden zullen blijven. De heer ORANJE: Mijnheer de Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de opmerking van mevr. Princen over het advies van de ARS. Ik moet nog verantwoording afleggen over de parkeernormen, omdat de fractie van D66 een voorbehoud heeft gemaakt in de commissie. Ik heb de stedebouwkundige uitgangspunten erbij genomen, waarin al direct het aantal van 750 parkeerplaatsen wordt genoemd. Hoewel de motivering hiervan in het bestemmingsplan niet geheel helder is, zullen wij de lijn volgen die in een eerder stadium is overeengekomen. Wij gaan dus akkoord met het aantal parkeerplaatsen. De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. Ik ondersteun de vragen van mevr. Princen over de brief van de ARS. Ik vraag met name of de voordracht van dit College voor dit bestemmingsplan ook inhoudt, dat het College definitief afziet van de Karel Lotsylaan als een groene allee. Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. De rechtbank en de Vietnamweide hebben slechts heel zijdelings iets met de onderhavige materie te maken. Ik kan de heer Van Duijn echter geruststellen: wat eventueel ter discussie staat, is de vraag of het plan van de heer Bakker kan doorgaan. De tennishal zal worden gerealiseerd. Wat het aantal parkeerplaatsen betreft, hebben wij ons vastgelegd in het convenant, waarin een aantal van 750 zwart op wit wordt genoemd. Bij mijn weten is daar na afloop als motief bij gekomen, dat 600 parkeerplaatsen overeenkomen met de B-norm, plus 125 plaatsen in een afzonderlijke garage vanwege de congresfunctie, plus 25 plaatsen in nog weer een afzonderlijke garage ten behoeve van datgene wat ik nu maar even aanduid als "de bijzondere mobiliteitsbehoefte van de bank". Kortom, het komt overeen met de B-norm en met het convenant. Ik zie geen millimeter ruimte om hieraan nog iets te veranderen, na alle eerdere discussies in deze Raad en het convenant waartoe deze Raad zich heeft verplicht. Wat het advies van de ARS betreft, kan ik melden dat het naar de mening van de stedebouwkundigen die hiermee bezig zijn wel degelijk mogelijk is, de Karel Lotsylaan als groene laan te ontwikkelen, ook in de toekomst. Ik citeer een ambtelijk stuk: "De mening is, dat het plan perfect kan worden ingepast in de zuidas-ontwikkeling en de kwalitatieve toon zal zetten voor de toekomstige openbare ruimte". De gedachte is dus wel degelijk, dat de Karel Lotsylaan een groene allee zal kunnen zijn, maar het is het veel gevraagd is, dit nu helemaal uit te werken. Het water en de trappen waaraan de ARS zich stoort, hebben een functie die niet direct duidelijk is wanneer men het plan beziet; het heeft te maken met de beveiliging. Deze zaken komen in de plaats van een aantal beveiligingsmaatregelen die een bank zoals de ABN/AMRO-bank in een dergelijke situatie anders zou hebben gevraagd. Er zijn dus geen hoge, nare hekken, maar trappen, waardoor men niet met een auto of een fiets bij de bank kan komen, en vijvers, die eveneens een dergelijke functie hebben. Naar mijn mening is dat een heel aardige stedebouwkundige vormgeving van beveiligingsmaatregelen die een dergelijke bank vereist. Verder loopt ter plaatse van de vijvers een stippellijn. Dat is de verbreding van het dijklichaam die ooit zal plaatsvinden. Met andere woorden, die vijvers hebben niet het eeuwige leven, zo verwacht ik. Het is inderdaad ieders mening, dat dit op termijn een A-locatie zal moeten worden. Daarin voorziet het plan ook. Wat de sociale veiligheid betreft is het belangrijkste punt de onderdoorgang, die wat mij betreft morgen nog drie keer zo breed zal worden. Helaas zijn de centjes er nog niet, maar dit zal ooit eens gebeuren. Een grootstedelijke visie op de zuidas ten slotte zal er komen, maar daarvoor hebben wij nog even tijd nodig. De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. Betekenen de opmerkingen van de wethouder, dat er wel degelijk al een groen-raamplan voor de gehele zuidas is? (Wethouder STADIG: Neen, nog niet.) Dan is daarover kennelijk geen communicatie geweest met de ARS. Kan de wethouder dat bevestigen? (Wethouder STADIG: Naar mijn gegevens is het groen-raamplan in ontwikkeling en komt dit daarmee overeen; de ambtenaren van de Dienst Ruimtelijke Ordening zitten er uiteindelijk bij. Kennelijk is de communicatie met de ARS niet optimaal, maar ik vind, dat het ARS- advies ook wel heel laat is binnengekomen. Dit is even een vluggertje geweest, naar ik vrees.) Ik meen, dat de ARS misschien tot op het laatste moment heeft zitten wachten, al zal ik mij niet in speculaties begeven. De discussie wordt gesloten. Aan de orde is de stemming over de voordrachten nrs. 463 en 464. Mevr. PRINCEN (stemmotivering): De fractie van Groen Links kan niet instemmen met de parkeerparagraaf in het bestemmingsplan en zal tegen dat onderdeel stemmen. De heer VAN DUIJN: Ik stem tegen de beide voordrachten. De voordracht nr. 463 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2188 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door de leden mevr. Princen en Van Duijn gevraagde aantekening. De voordracht nr. 464 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2230 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door de heer Van Duijn gevraagde aantekening. De vergadering wordt om 16.45 uur geschorst tot 19.30 uur. |