Bron: Raad
Type document: Notulen
Onderwerp: Raadsvergadering 14-07-94
Datum publicatie:14-07-1994
Datum Raad:14-07-1994
 
Tekst:
 
Middagzitting op donderdag 14 juli 1994.
 
Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester.
 
Secretaris: mr. K. Kooiker; later ir. W.Wessels, loco-secretaris.
 
De VOORZITTER heropent de vergadering om 13.00 uur de de vorige avond
geschorste vergadering en deelt mede, dat de interpellatie van de heer
Dalkiran inzake de IJ-markt niet afzonderlijk zal plaatsvinden, maar samen
met punt 46 (opheffing van de IJ-markt) zal worden behandeld.
Voorts deelt hij mede, dat op verzoek de punten 34 en 35 te zamen worden
behandeld.
 
Aan de orde zijn:
 
34
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot
vaststelling van hogere geluidswaarden dan gesteld in de Wet geluidhinder
ten behoeve van het bestemmingsplan IJ-oevers (Gemeenteblad afd. 1, nr.
482, blz. 2291).
 
Hierbij komen tevens in behandeling:
 
Adressen van 13 en 17 januari 1994 van respectievelijk drs. R. CarriŠre
en R.Haffmans inzake de geluidsnormen voor het IJ-oevergebied.
 
en
 
35
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot
vaststelling van het bestemmingsplan IJ-oevers (Gemeenteblad afd. 1, nr.
522, blz. 2451).
 
Hierbij komen tevens in behandeling:
 
Adressen van 11 januari, 16 mei en 21 juni 1994 van respectievelijk drs.
R. CarriŠre, H. Takens, namens het Wijkcentrum de Gouden Reael, en J.P.
Hans inzake het ontwerp-bestemmingsplan IJ-oevers.
Adres van 22 juni 1994 van M. Wijbenga en R. Kreuger, namens de
Stichting Wijkcentrum Houthavens, inzake het ontwerp-bestemmingsplan IJ-
oevers.
Adres van 12 juli 1994 van H. Speckens, namens de Nieuwe Silo, inzake
het bestemmingsplan IJ-oevers.
 
Mevr. AGTSTERIBBE: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie staat voor en
achter de plannen met betrekking tot de IJ-oevers. Die plannen hebben tot
hoofddoelstelling: hoogwaardig wonen en werken door vernieuwing van de
noordwand van de binnenstad in relatie tot die binnenstad. Binnenstad plus
IJ-oevers is binnenstad. Dat wil zeggen dat er nieuw stuk stad in het IJ
zal groeien en zal worden ontwikkeld ten behoeve van de bewoners, werkers
en bezoekers, dat ook goed bereikbaar zal zijn en een goed verblijfsklimaat
moet hebben, dat dus op mensenmaat moet zijn, waar het sociaal veilig
behoort te zijn, waar architectuur en stedebouw van goede kwaliteit moeten
zijn, een kwaliteit Amsterdam waardig met zijn gordel '20-'40 en het ANP;
wij hebben een traditie hoog te houden. Conclusie: een menging van functies
en variatie in vorm. Op elk uur van het etmaal zouden alle groepen, arm of
rijk, zich daar thuis moeten voelen. Daar moeten zij dan iets van hun
gading kunnen vinden. Dit alles zal milieu-verantwoord moeten worden
ontworpen en uitgevoerd.
Men zou kunnen stellen dat de PvdA een hoge pretentie op tafel legt en
dan heeft men ook nog gelijk. Ga er maar aan staan, zou men vervolgens
kunnen zeggen; ook dat willen wij, in het besef dat het niet eenvoudig zal
zijn, dat er bergen zullen moeten worden verzet enz. Wij durven die
uitdaging aan, wij moeten wel; het is nodig voor de stad. Het uitvoeren van
het plan levert werk op en als het gereed is, levert het mogelijk nog meer
werk op. Gezien ons aantal werklozen is dat broodnodig.
Het levert woningen op, waaraan wij grote behoefte hebben; het levert
voorzieningen op die wij zeer goed kunnen gebruiken. Het is goed voor de
economie, het toerisme en de werkgelegenheid, want wij nemen een stap op
een lange weg. Er is natuurlijk sprake van een voorgeschiedenis van tien
jaar, een periode van vallen en opstaan. Er wordt ons wel tegengeworpen dat
er niets of weinig is gebeurd, maar kan ook stellen dat er soms te veel
gebeurt. Dit soort ontwikkelingen duurt altijd lang; een voorbeeld daarvan
betreft de plannen voor de gordel 20'-40'. Ik wil vandaag alleen maar
vooruitkijken. Ik garandeer niet, dat wij in de komende jaren geen fouten
zullen maken en dat wij geen zaken verkeerd zullen inschatten, maar waar
gewerkt wordt, kan het niet anders dan dat er fouten worden gemaakt.
Wij staan open voor suggesties. Wij zullen het maatschappelijk overleg
blijven respecteren en zullen daarmee in gesprek blijven. Wij zullen overal
garanties inbouwen dat de burgers zich met de planvorming en de bouwplannen
kunnen blijven bemoeien. Vandaag stellen wij het juridisch kader vast,
waardoor de overheid en de burgers zijn gebonden; wat onze rechten en
plichten zijn wordt door dit plan duidelijker. Ik dank iedereen die moeite
heeft gedaan om dit voor Amsterdam toch zo belangrijke plan te verbeteren.
Mijn fractie heeft geluisterd, zich suf gelezen, geargumenteerd en ter
harte genomen. Dit alles hebben wij in onze inbreng verwerkt.
De PvdA-fractie is echter ook kritisch geweest. Wij hebben veel vragen,
wensen en opmerkingen in de commissie van advies naar voren gebracht. Wij
hebben richting ambtenaren nog veel vragen gesteld in verband met deze toch
uitermate belangrijke beslissing.
Wij hebben er moeite mee, dat het openbare-ruimteplan nog niet gereed is
en dat wij het derhalve niet kunnen vaststellen. Bij de kwaliteit van een
en ander kan men vraagtekens zetten; dat doen niet alleen wij, maar de
deskundigen hebben dat ook gedaan. Het College heeft ons echter een
procedure aangereikt waardoor wij ons verder kunnen verdiepen in die
openbare-ruimteplannen; wij kunnen dan bijstellen.
Belangrijker echter zijn de uitwerkingsplannen. Deze plannen zullen door
de Raad worden vastgesteld volgens een goede procedure, waardoor er met
name een inbreng kan zijn op het gebied van de openbare ruimte.
Wij hebben ons ook buitengewoon druk gemaakt over de begane grond; ik
bedoel hiermee het leefklimaat en de (sociale) veiligheid. Geruime tijd
geleden hebben wij een voorstel ter zake ingediend en dit staat nog recht
overeind. Bij de uitwerking van de plannen zullen wij het College daar keer
op keer aan houden. Wij moeten wel toegeven, dat in de plannen van het
College al gevolg wordt gegeven aan het voorstel; dat is ook van
levensbelang. Bovendien is in de vorige raadsperiode het voorstel-Van der
Laan inzake het anti-speculatiebeleid ingediend. Wij geven er uiteraard de
voorkeur aan, dat het geld voor zo'n groot project waar zoveel moet worden
gebouwd, naar de gemeente Amsterdam gaat. Iedereen mag wat verdienen, maar
ik heb het geld liever in onze zak, zodat wij kunnen investeren in datgene
wat wij belangrijk vinden, zoals de openbare ruimte. Wij moeten ook nog
geld verdienen voor de IJ-boulevard. Wij moeten derhalve alert zijn; men
zal met name moeten denken aan de baatbelasting die wellicht strakker zal
moeten worden geformuleerd.
Ten einde de zaak in de hand te houden zal mijn fractie een aantal
voorstellen indienen. Deze voorstellen betreffen onder andere de hoogbouw-
effectrapportage die voor dit gebied moet worden gemaakt; wij hebben al
gesteld, dat het de binnenstad betreft.
Een volgend voorstel betreft het PTT-eiland; technisch gezegd is dat het
bestemmingsvlak UE3. Wij hebben kritiek op het klimaat dat daar zou
ontstaan; wij vinden dat daar een betere sociale veiligheid moet ontstaan
en wij menen, dat de bouwhoogten, de bebouwingspercentages en de
functiemenging niet voldoende op elkaar zijn afgestemd. Wij verzoeken het
College, dat plandeel eruit te lichten en het later gewijzigd aan ons voor
te leggen, zodat wij daar later een beter verblijfsklimaat zullen krijgen.
Wij hebben ook een voorstel Ä een "kruimelvoorstel" Ä ter aanvulling en
verbetering van enkele onderdelen.
De PvdA-fractie vindt het belangrijk, dat de ontheffingen niet 20% zijn,
maar 5%, zoals dat in elk bestemmingsplan het geval is. Wij achten het
bovendien belangrijk, dat ontheffingen niet worden gestapeld.
De fractie dient ook een voorstel met betrekking tot de graansilo in en
zij wil ook in het kader van de hoogbouw-effectrapportage (HER), die wij in
algemene zin hebben vastgesteld, graag een HER voor het Science Centre,
want dat is het eerste gebouw van 30 m dat zal worden gerealiseerd.
Wat vinden wij wel mooi? Wij zijn content met de noord-zuidlijn en tot
onze grote vreugde konden wij gisteravond vernemen dat wij wat de financi‰ n
betreft een stapje verder zijn. Wij zijn ook tevreden over de oost-
westlijn, het extra spoor en het busstation, maar dan wel bovengronds. Wij
zijn het eens met de 2 x 2 rijstroken voor de IJ-boulevard, het parkeren
volgens de A-locatienormen, het anti-speculatiebeleid en de activiteiten op
de begane grond. Het College heeft vele in de commissie gestelde vragen en
gemaakte opmerking verwerkt; ik prijs dan in het bijzonder wethouder mevr.
Ter Horst voor de wijze waarop zij is omgegaan met het plan ten aanzien van
de woonboten en de beroepsvaart. De museumhaven wordt ingetekend, kortom,
wij zijn ten aanzien van zeer veel punten zeer tevreden. De fractie zou wel
ten aanzien de financiering, de procedures en de ambtelijke organisatie de
toezegging willen hebben, dat daarover rapportages komen, zodat wij de
vinger aan de pols kunnen houden. Als wij dit plan goed willen ontwikkelen
zullen wij een goede, scherpe en werkbare ambtelijke organisatie moeten
hebben. Er moeten duidelijke procedures zijn, zodat er ook sneller kan
worden ingegrepen.
Tot slot merk ik op waarmee ik ben begonnen. Wij vinden het IJ-oeverplan
zeer belangrijk en wij voelen ons daarmee zeer verbonden. Het is vandaag
dan ook van belang, dat wij dit bestemmingsplan vaststellen. Ik dien
hierbij de reeds aangekondigde voorstellen in.
 
De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
 
20ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid mevr. Agtsteribbe om in
het bestemmingsplan IJ-oevers het planvak S2 te benoemen als UE3
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 536, blz. 2735).
 
21ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid mevr. Agtsteribbe inzake
het vervangen van artikelen inzake de hoogbouw-effectrapportage met
betrekking tot het bestemmingsplan IJ-oevers (Gemeenteblad afd. 1, nr. 537,
blz. 2736).
 
22ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid mevr. Agtsteribbe om het
plandeel UA3 van het bestemmingsplan IJ-oevers niet vast te stellen
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 538, blz. 2737).
 
23ø Voorstel van 14 juli 1994 van de raadsleden mevr. Agtsteribbe en
K”hler om in het bestemmingsplan IJ-oevers inzake bouwhoogte enkele
artikelen te wijzigen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 539, blz. 2738).
 
24ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid mevr. Agtsteribbe inzake
aanscherping en verduidelijking van de voorschriften en de plankaart met
betrekking tot het bestemmingsplan IJ-oevers (Gemeenteblad afd. 1, nr. 540,
blz. 2739).
 
25ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid mevr. Agtsteribbe om een
hoogbouw-effectrapportage (HER) te maken alvorens definitief te besluiten
over de bouw van het Science Center (Gemeenteblad afd. 1, nr. 541, blz.
2740).
 
De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
 
De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. Vandaag wordt "het IJ
definitief gelegd". Na een zeer noodzakelijke en lange broedperiode ligt er
nu eindelijk een globaal bestemmingsplan. De VVD-fractie complimenteert
degenen die ervoor hebben gezorgd, dat het nog zo ver heeft kunnen komen;
dat betekent dus ook een compliment voor het College.
Ik wil nog eens benadrukken, hoe belangrijk dit plan is. Als men het
bestemmingsplan IJ-oevers gaat vergelijken met andere plannen, bijvoorbeeld
het plan voor De Kop van Zuid Ä de onvermijdelijke vergelijking Rotterdam-
Amsterdam wordt er dan weer bijgehaald Ä heeft Amsterdam bijna vier jaar
over de totstandkoming van dit bestemmingsplan gedaan, terwijl dat in
Rotterdam ongeveer zes jaar in beslag nam. Bovendien kunnen wij
constateren, dat het bestemmingsplangebied IJ-oevers bijna vier keer zo
groot is als het plan voor De Kop van Zuid.
Inhoudelijk betekent het, dat er een nieuw stuk stad bijkomt dat wat
betreft de grootte en de functie kan worden vergeleken met een stadsdeel
dat tussen Buitenveldert en Amstelveen in zit.
De VVD-fractie hecht eraan, hier aan te geven dat de keuze om indertijd
met een private partij te trachten om tot een private samenwerking te komen
en gezamenlijk een studietraject in te gaan, nog steeds een goede keuze
blijkt te zijn geweest. Wij hebben toen circa 13 miljoen gulden, elk dus
circa 6,5 miljoen gulden, ingebracht om een studietraject te beginnen. Wij
hebben ongeveer Ä de wethouder zal dat uiteindelijk nader kenbaar maken Ä 3
… 4 miljoen gulden teruggekregen, dus Amsterdam heeft circa 5 miljoen
gulden aan deze plannen besteed; alle andere miljoenen guldens zijn
opgebracht door derden. Dat is mooi, want dat heeft er niet alleen toe
geleid, dat wij gebruik hebben kunnen maken van marktkennis van een zeer
belangrijke marktpartij, maar bovendien ook nog eens geld hebben gekregen
van een dergelijke partij om te kunnen ontwikkelen. Uiteindelijk zijn wij
op een juiste manier weer uit elkaar gegaan, namelijk op het moment dat de
gemeente ontdekt dat zij te veel moest weggeven aan een dergelijke private
partner en die partner op zijn beurt constateert, dat hij alleen het risico
verder wil aangaan als hij het nog meer bij de gemeente kan leggen.
Met betrekking tot het openbare-ruimteplan hebben wij indertijd na de
Nota van Uitgangspunten en na het Memorandum vastgesteld, dat het absoluut
noodzakelijk was om een openbare-ruimteplan te integreren met het
bestemmingsplan IJ-oevers. Dat integreren hield in, dat er een
bestemmingsplan in hoofdlijnen zou moeten komen, met daarin ook hoofdlijnen
voor de openbare ruimte. Dat laatste is ook gebeurd. Echter, omdat wij
uiteraard ambitieus zijn, hebben wij tevens een traject uitgezet om al een
uitwerking te geven aan dat openbare-ruimteplan. Daar is het op dit moment
misgegaan, maar dat is niet zo erg. Er wordt meestal nogal opgeklopt
gereageerd, maar de VVD-fractie is van mening, dat het juist een zeer goede
zaak is dat wij blijkbaar durven zeggen, dat wij een ander en hoger
kwaliteitsniveau beogen met de openbare ruimte. Dat is geen schande, dat is
een kwestie van goed nadenken, teruggaan naar start en dan weer opnieuw aan
de slag gaan.
De VVD-fractie zal ten aanzien van drie onderdelen een voorstel indienen
en daarbij moeten wij helaas ook iets pijnlijks kwijt. Bij twee van de drie
voorstellen gaat het om gebieden waarover al eerder voorstellen zijn
ingediend en aangenomen, te weten een voorstel uit 1991, ingediend bij de
Nota van Uitgangspunten, en ook voorstellen die zijn aangenomen naar
aanleiding van het Memorandum. Daarover is toen in de Raad nog een heel
ingewikkeld ordedebat gevoerd. De VVD was namelijk van mening, dat het
desbetreffende voorstel moest worden overgenomen, terwijl het College dat
niet nodig vond; op het moment dat het College zegt dat het het gestelde in
het voorstel accepteert en dat tot de zijne maakt, kan het voorstel worden
ingetrokken. Wat is ons gebleken? Het blijkt toch niet voldoende te zijn,
want blijkbaar raakt een voorstel als dat niet is aangenomen, toch in
vergetelheid. Ik roep het College dan ook op, zich samen met de Commissie
voor de Werkwijze van de Gemeenteraad daarover nog eens te buigen, want dat
kan toch niet de bedoeling zijn; het veroorzaakt extra werk en dat lijkt
ons onverstandig.
Ons eerste voorstel betreft de Stedebouwkundige Adviescommissie (SBA).
De VVD heeft op 14 juli 1993 naar aanleiding van het Memorandum een
voorstel ingediend waarin het College werd verzocht, een "marktkwaliteits-
begeleidingscommissie IJ-oevers" in te stellen. Naar aanleiding van dit
voorstel heeft het College een preadvies gegeven dat inhield dat het het
voorstel zou overnemen. Als gevolg daarvan werd mijn fractie voorgesteld,
het voorstel in te trekken. Dat hebben wij gedaan, maar helaas hebben wij
nu al in drie documenten kunnen constateren, dat er hetzij vraagtekens bij
ambtelijke diensten waren of een dergelijke commissie er nu wel of niet
moest komen hetzij dat door de overgang naar de nieuwe Raad mensen het
blijkbaar niet meer helemaal bijstond wat er op dit gebied in het verleden
precies had plaatsgevonden. De VVD-fractie dient dat voorstel nu opnieuw
in; het zal zeker niet worden ingetrokken aangezien dat kennelijk toch niet
helpt.
Over het tweede voorstel hebben wij met de wethouder gediscussieerd. In
de commissie was zij het met ons eens en vervolgens had zij vanuit een
ambtelijke invalshoek toch nog een andere zienswijze. Op grond daarvan
hebben wij ook aangekondigd, dat wij het nodig vinden, toch maar weer een
voorstel in te dienen, in de verwachting dat de Raad dat zal aannemen. In
dat voorstel wordt duidelijk gesteld, hoe wij, als politiek, het duidelijk
geregeld willen hebben. De VVD vindt, dat binnen een deelgebied
uitwerkingsplannen op elkaar moeten worden afgestemd dan wel in samenhang
moeten zijn met nog op te stellen stedebouwkundige plannen van eisen. Wij
begrijpen dat daarvoor een flexibele ambtelijke organisatie nodig is, maar
dat moet dan maar. Op het moment, dat het om een gebied gaat waar tevens
sprake is van het niet aanwezig zijn van uitwerkingsplannen, om welke reden
dan ook, dan nog moet het mogelijk zijn, dat gebied af te stemmen op een
gebied waar nog wel een uitwerkingsplan moet komen. De wethouder heeft bij
voorbeeld zelf al aangegeven dat dit mogelijk zou zijn door het
stedebouwkundig programma van eisen gereed te hebben.
Ik kom dan aan een voorstel dat op 27 juni 1991 is aangenomen. Dit
voorstel betrof het hebben van een "anti wegjaagbeleid" voor bedrijven in
het westelijk havengebied. De Raad heeft toen besloten, bij de ontwikkeling
van het IJ-oeverproject rekening te houden met de daar thans gevestigde
havenbedrijven en de daarmee gepaard gaande werkgelegenheid, onder
handhaving van de thans vigerende milieu-eisen. Waarom is dat laatste
destijds aangenomen? Er werd toen gesteld, dat er in de toekomst
aangescherpte milieu-eisen zullen ontstaan waardoor het ten aanzien van
nieuw te bouwen woningen moeilijk kan worden die bedrijven daar te
handhaven. Als men echter aangeeft, dat de bestaande situatie zo is als die
thans is geregeld, zal er minimaal sprake zijn van een overgangsbeleid. Ook
een wetgever kan het met de beste bedoeling niet in zijn hoofd halen om een
gemeente op te zadelen met een onmogelijke situatie, namelijk een bedrijf
dat voor zeer veel werkgelegenheid zorgt, bij voorbeeld Cargill, zo maar te
laten verhuizen omwille van het feit dat diezelfde overheid extra woningen
ergens in een gebied wil bouwen. Samen met mevr. Alkema dien ik een
voorstel in met precies hetzelfde besluit als in 1991, maar waarbij de
overwegingen nader worden gestipuleerd. Er is namelijk ook opgenomen, dat
wij in samenwerking met Gedeputeerde Staten van Noord-Holland - dat is nu
eenmaal een vereiste - een oplossing moeten zien te vinden met betrekking
tot de stof- en stankhinder op dat terrein. Als dit betekent, dat de schaal
van woningen moet worden ingedikt, dus dat er minder woningen kunnen worden
gebouwd, zij dat zo. Dat is niet een kwestie van prettig vinden, want wij
hebben grotere aantal woningen in de stad nodig. Wij maken dan echter een
keuze voor werkgelegenheid en niet voor ook nog het laatste stukje extra
woningen erbij. Dat is dezelfde keuze die de Raad al in 1991 heeft
uitgesproken. Bovendien is in het programakkoord ook duidelijk
geformuleerd, dat het werken boven wonen moet worden gesteld. Die zinsnede
brengen wij vandaag extra naar voren.
Sommigen beweren, dat het IJ-oeverproject nu een minderwaardig project
is geworden, omdat het Amsterdam Waterfront ermee is gestopt, omdat een
private partner zich heeft teruggetrokken en omdat de plannen zijn
bijgesteld. Op grond daarvan wordt nog wel eens geringschattend gedaan over
het huidige bestemmingsplan IJ-oevers. De VVD-fractie is het daar niet mee
eens. Zij vindt in de eerste plaats, dat een half ei (IJ) beter is dan een
lege dop en in de tweede plaats constateert zij, dat wanneer men rekening
houdt met de huidige conjunctuur, men niet anders kan vaststellen dan dat
wij onze plannen hebben moeten bijstellen omdat het nodig was dat wij weer
met onze pootjes op de aarde terugkeerden. De realiteit haalde de
wensenlijst van de gemeente in. Dat is niet verkeerd, want wij zijn ervoor
om te zorgen, dat wij gezamenlijk een zo hoog mogelijk wensenlijstje op
tafel leggen. Hoe meer wensen wij kunnen realiseren, des te beter het voor
de stad zal zijn. Echter, wanneer het nodig is, moeten wij kijken of het
pakket dat overblijft nog zo belangrijk is dat men zich voldoende blijft
inzetten. Dit is hier het geval. Het globaal bestemmingsplan IJ-oevers
geeft in elk geval voldoende ruimte en mogelijkheden om deze stad tot in
lengte van jaren van voldoende huizen en nieuwe werkgelegenheid te
voorzien.
 
De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
 
26ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid Hooijmaijers inzake de
samenstelling enz. van een stedebouwkundige adviescommissie (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 542, blz. 2740).
 
27ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid Hooijmaijers om ter zake
van het IJ-oeverplan binnen een deelgebied uitwerkingsplannen op elkaar af
te stemmen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 543, blz. 2741).
 
28ø Voorstel van 14 juli 1994 van de raadsleden Hooijmaijers en mevr.
Alkema om bij de uitwerkingsplannen rekening te houden met de daar thans
gevestigde havenbedrijven en de daarmee gepaard gaande werkgelegenheid,
onder handhaving van de thans vigerende milieu-eisen (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 544, blz. 2742).
 
De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
 
Mevr. ALKEMA: Mijnheer de Voorzitter. Het is een lang proces geweest
van meer dan tien jaar. Miljoenen guldens zijn uitgegeven aan onderzoek,
plannen, maquettes, voorbereiding, boeken, brochures en veel mensjaren aan
arbeidsjaren zijn ingezet om de burgers erbij te betrekken, het draagvlak
te verbreden en maatschappelijk overleg te voeren. Om het bedrijfsleven
erbij te betrekken kwam er de PPS-constructie, de gemeente die samen met
particuliere financiers een nieuw stuk stad aan het IJ zou bouwen; er kwam
een Masterplan, het AWF-plan enz. Al voor er een spa in de grond is
 
gestoken zijn reeds gouden handdrukken uitgedeeld. Dit doet mij denken aan
het verhaal uit Genesis over de torenbouw van Babel. "Laat ons een stad
bouwen die tot in de hemel reikt", zeiden de mensen en het resultaat was
een Babylonische spraakverwarring en een stad die nooit is afgebouwd.
Wij zij echter niet ontevreden over het bereikte resultaat. Het is niet
allemaal verloren tijd geweest; de winst is, dat het ambitieniveau van het
grote megaproject, wat te vergelijken zou zijn met Manhattan, Baltimore en
andere miljoenensteden, realistischer en bescheidener is geworden, meer op
Amsterdamse maat. De overheid is weer terug bij wat des overheids is,
namelijk het vaststellen van bestemmingsplannen en het ontwikkelen van de
infrastructuur. De projectontwikkelaars moeten maar doen wat zij goed
kunnen en wat hun werk is: het bouwen, het ontwikkelen en het exploiteren
van de gebouwen. Wij zijn nu in een fase gekomen dat het nodig is, met
meetbare doelstellingen te operationaliseren en werkplannen te maken. Wij
moeten komen tot uitwerkingsplannen voor deelgebieden, zodat de discussies
echt over iets concreets kunnen gaan.
Waarom heb ik als nieuweling in de Raad het vertrouwen van mijn fractie
gekregen om het bestemmingsplan-IJ-oevers te behandelen? Er moet uiteraard
continu‹teit zijn ten aanzien van eerdere standpunten, maar de kijk van
iemand die vanuit een geheel andere ervaring met het IJ-oeverproject hier
binnenkomt kan ook verfrissend werken. Mijn eigen betrokkenheid bij het IJ-
oeverproject is al tien jaar geleden begonnen. In mijn functie van
voorzitter van het Wijkcentrum d'Oude Stadt werd ik door oud-wethouder Van
der Vlis gevraagd, als een soort spreekbuis namens de bevolking mee te
denken in de eerste Adviesgroep IJ-oevers, de zogeheten groep-Heijnemeijer.
Het was een groep mensen uit bedrijfsleven, wetenschap en kunst met als
motto: "De havenactiviteiten bestaan niet meer Ä op enkele kleine
bedrijfjes in het westelijk havengebied na Ä de werkgelegenheid op het
water is be‰indigd, de binnenstad moet nieuw leven worden ingeblazen.
Daarom is een nieuwe stad aan het IJ-gewenst." Dit alles stond onder
leiding van de Dienst Ruimtelijke Ordening. Er was iemand aangetrokken die
onze idee‰n moest voorleggen aan de markt om te onderzoeken of zij haalbaar
waren. Er was een grote maquette en met suikerklontjes hadden wij hotels,
congrescentra, een science center, een museum voor de 21ste eeuw, kantoren,
woningen en andere publieksfuncties aangegeven. Wanneer wij dan een
volgende keer terugkwamen waren alle suikerklontjes verdwenen als zijnde
niet haalbaar bevonden op de markt. Het enige wat haalbaar was, was een
hotel en een congrescentrum op een aangeplempt eiland achter het Centraal
Station; dat bleek de enige toplocatie. Voor alle andere projecten had men
eerst infrastructuur nodig om boven, onder of door het station te gaan.
Zo nu en dan waarschuwde een afgevaardigde van de binnenschippers dat
dit alles de vierbaks duwvaart zou belemmeren. Eerlijk gezegd wisten wij
niet precies wat dat inhield en bovendien hadden wij gehoord, dat de haven
bijna was uitgestorven. Later werd ik betrokken bij het Maatschappelijk
Overleg IJ-oevers, bestaande uit mensen die wonen en werken op en rond het
water, de huidige bewoners en gebruikers van het IJ-oevergebied. Daar
ontdekte ik dat het havengebied en het water geen lege plek is waar men zo
maar een nieuwe stad kan bouwen, maar dat er zich een heel organisch
gegroeid leven op het water bevond: honderden binnenvaartschepen,
bedrijfsschepen en woonschepen. Het is een groot havengebied dat van groot
belang voor Amsterdam is. In de Commissie voor Economische Zaken enz. heb
ik dat nog eens bevestigd gezien. Achteraf heb ik met schrik beseft hoe
arrogant wij daar vanachter een tafel - dit geldt ook voor de adviesgroep -
een nieuwe stad bouwden, zonder veel respect voor wat er al is en dat men
op die manier wordt meegesleept in het idee dat men de samenleving kan
maken.
Vanuit dit gezichtspunt is in de fractie nog eens gekeken naar het
bestemmingsplan IJ-oevers. Wij hebben vooral prioriteit gelegd bij de
bestaande werkgelegenheid Ä hiermee zitten wij overigens op ‚‚n lijn met
het College, dat dit ook als prioriteit heeft Ä en respect voor het water,
de levensader van de stad, en de daarop gegroeide functies. Wij kwamen tot
de volgende standpunten.
Wat betreft de werkgelegenheid betreft staan wij achter de PTA
(Passagiers Terminal Amsterdam); zelfs al zou het woningen kosten, willen
wij de PTA handhaven.
Voorlopig is door een besluit van de provincie het bouwen van woningen
in de Houthaven verhinderd. Er zijn nog onderhandelingen gaande en wij
vernemen graag van de wethouder hoe die verlopen. In de overwegingen moet
echter wel worden betrokken, dat het gebied in de dubbele geluidscontour
ligt, zoals ook het gebied in Noord. Misschien zal dit uiteindelijk
consequenties hebben voor de invulling van het NSM-terrein; tijdig overleg
met het stadsdeel Noord lijkt ons gewenst.
Cargill BV is bang dat de nieuwe wetgeving er uiteindelijk toe zal
leiden dat de hinder van geur, stof en geluid bij de bron moet worden
bestreden, zodat het bedrijf uiteindelijk zal moeten verdwijnen. Die angst
is misschien voorbarig, maar wij willen er toch alles aan doen om de
belangen van Cargill BV te behartigen en die angst weg te nemen. Samen met
de VVD dien ik hierbij een voorstel ter zake in.
Met betrekking tot het PTT-eiland delen wij niet de angst van de PvdA.
Wij krijgen de indruk, dat er een probleem wordt gecre‰erd dat er niet is.
Bij een globaal bestemmingsplan moet er een anticipatieprocedure worden
gestart en daar zitten wij als het ware bij. Als het al uit de hand mocht
lopen, kunnen wij nog neen zeggen. Voor het overige zijn wij van mening,
dat private eigenaars, zoals de PTT en de NS, mogelijkheden op hun eigen
grond moeten krijgen om conform het bestemmingsplan en de doelstelling van
het College werkgelegenheid te cre‰ren, want uiteindelijk wordt alleen door
de markt bepaald wat een toplocatie is.
De D66-fractie is zeer verheugd met de toezeggingen van de wethouder
inzake de binnenvaart. Wij zijn ook blij met de toezegging van de wethouder
met betrekking tot de woonboten, namelijk dat er een inspannings-
verplichting komt om het aantal ligplaatsen te verhogen en dat de
verdeling, de aantallen en de uit te werken deelgebieden weer aan de orde
komen. Er is genoeg ruimte, zodat wij het volste vertrouwen hebben dat deze
inspanningsverplichting ook wordt gehaald. Wij zijn overigens wel van
mening, dat de woonboten, evenals woningen, aan een welstandstoets moeten
voldoen. Binnenkort komt in de Commissie voor Financi‰n enz. het nieuwe
beleid aan de orde. Wij gaan ervan uit, dat alle problemen met de
woonbootbewoners die zijn ontstaan door het jarenlang ontbreken van een
goed vergunningenstelsel voor woonboten en welstandscriteria in die
commissie worden meegenomen en opgelost. Dit is verder geen zaak meer voor
het bestemmingsplan.
De bedoeling om bij het Barentszplein 3000 mý water te dempen en hier
een uit het water oprijzend gebouw met een hoogte van minimaal 25 m neer te
zetten, met daarbij een motivering die suggereert, dat eindelijk het half
afgebouwde blok nu kan worden afgebouwd omdat dit zo goed is voor de
sociale veiligheid van de bewoners en dat het ook nodig is het voetpad naar
het water met bebouwing te begeleiden, is naar onze mening een motivering
die mensen volstrekt op het verkeerde been zet. Men zal het maar lezen in
een bestemmingsplan wanneer daarmee het uitzicht op het water en de zon en
het licht worden afgenomen, terwijl men daar al jaren woont en men zich
daar nooit onveilig heeft gevoeld. Volgens ons kan de enige reden zijn, dat
de gemeente de kans ziet om hier 50 woningen te bouwen; dat is dan ook de
enige duidelijke motivering. Wij hebben de verplichting om tot 2005
ongeveer 42.000 woningen "weg te zetten". Juist omdat dit een vrije kwestie
was, hebben wij in de fractie over het Barentszplein langdurig overleg
gepleegd en uiteindelijk hebben wij besloten, geen voorstel tot wijziging
in te dienen, met onder andere het motief, dat wij gezien het standpunt
over de PTA en de Houthaven al zoveel geplande woningen hebben opgegeven,
dat wij in dit geval woningbouw niet volstrekt onmogelijk willen maken. Wij
wachten de uitwerkingsplannen af.
De brug over het water bij het Westerdok heeft volgend mijn fractie tot
gevolg, dat de zichtlijnen over het water worden aangetast, dat de
doorvaart wordt belemmerd en dat de verbinding die de brug maakt niet naar
het stadshart leidt, dus naar de voorzieningen in de binnenstad, maar naar
het Haarlemmerplein. Om naar het Haarlemmerplein te komen vinden wij de
bestaande route voldoende. Ik dien hierbij dan ook een voorstel in om die
brug in het bestemmingsplan te schrappen.
Men zal kunnen begrijpen, dat de hotelboot een "point d'honneur" van
mijn partij is. Het voorstel-Robbers ter zake ligt zeker de oude leden van
de Raad nog vers in het geheugen, omdat het pas vier maanden geleden is
aangenomen. Ik zal in het kort herhalen waarom het ging. Er was een plaats
in het IJ-oevergebied gereserveerd voor een fraai uitziend "low-
budgethotel" van 70 meter lang. Opeens blijkt die te worden vervangen door
een in het water gebouwd drie-sterrenhotel van 110 meter lang. De
toenmalige wethouder heeft gezegd, dat er nog geen huurcontract was
getekend en dat hij waarschijnlijk wel kans zag, het voorstel uit te
voeren. De heer Robbers merkte op: "Mochten er zich problemen voordoen, dan
horen wij wel weer van u." Wij hebben nooit meer iets gehoord en nu moeten
wij opeens lezen, dat er toch verdergaande toezeggingen in het contract
zijn gedaan en dat wij verplicht zijn, de boot alsnog in het plan op te
nemen. Gezien onze publiekrechtelijke bevoegdheid als Gemeenteraad om
bestemmingsplannen aan te nemen willen wij niet op deze manier worden
gedwongen, alsnog iets in het bestemmingsplan op te nemen dat vier maanden
geleden per voorstel is verworpen. Wanneer het oude College
privaatrechtelijk een huurcontract is aangegaan dat toch verder strekkende
gevolgen heeft dan in het voorstel was bepaald, willen wij deze
privaatrechtelijke functie van het nieuwe College niet belemmeren. Wat ons
betreft mag het huurcontract worden afgemaakt en wanneer er problemen
komen, horen wij wel weer van u. Ik dien een voorstel ter zake in.
Van het openbare-ruimteplan zien wij bij de uitwerkingsplannen graag een
verbeterde versie tegemoet.
Wij zijn voorstander van instelling van een stedebouwkundige commissie,
als second opinion voor de kwaliteitsbewaking. Wij stellen ook voor, een
marktbegeleidingscommissie in te stellen om de gemeenten te adviseren over
bedrijven die wel of geen kans van slagen hebben op de markt. Natuurlijk
willen wij, dat het maatschappelijk overleg, dat het laatste jaar
buitenspel is gezet Ä dat althans zo het niet meer krijgen van
uitnodigingen en informatie interpreteert Ä in zijn volle glorie wordt
hersteld bij de uitwerking van de plannen.
Ik vind het jammer, dat het IJ-oeverproject naar een andere commissie
gaat, zodat ik niet meer direct ben betrokken bij de verdere planvorming.
Ik besluit met een compliment aan de scheidende wethouder IJ-oevers voor de
openheid waarmee zij ons informatie heeft gegeven, de royale toezeggingen
die een aantal giftige angels uit het plan hebben gehaald, de snelle en
slagvaardige afhandeling en vooral de ruiterlijke excuses aan de indieners
van de bezwaarschriften.
 
De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
 
29ø Voorstel van 14 juli 1994 van de raadsleden mevr. Alkema en Robbers
om de op plankaart 1 aangegeven hotelboot te schrappen (Gemeenteblad afd.
1. nr. 545, blz. 2743).
 
30ø Voorstel van 14 juli 1994 van de raadsleden mevr. Alkema en
Cornelissen inzake een brug over het Westerdok (Gemeenteblad afd. 1, nr.
546, blz. 2744).
 
De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
 
De heer K™HLER: Mijnheer de Voorzitter. Ook ik complimenteer de
wethouder met de aanpak van de discussie over dit bestemmingsplan.
Enerzijds staat zij positief tegenover de noodzakelijke ontwikkeling van de
IJ-oever, zoals in hoofdlijnen in dit bestemmingsplan aangegeven.
Anderzijds staat zij open voor kritiek over de invulling. Wat dat betreft
zet zij het beleid van haar voorganger goed voort en mogen wij de hoop
uitspreken, dat na dit korte intermezzo haar opvolger dat ook zal doen.
(De heer HOUTERMAN: Horen wij een nostalgische ondertoon bij u?)
U moet vooral een positieve toon over deze wethouder beluisteren.
(De heer HOUTERMAN: De vorige wethouder had wat u betreft hier nog
mogen zitten?)
Jazeker!
Wat de IJ-oever betreft, gaat het erom, die ruimte beter te benutten als
centrale ruimte in de stad en er een aantrekkelijk gebied voor wonen,
werken en recre‰ren van te maken. Het bestemmingsplan schept hiervoor het
kader. Daarom is onze fractie voorstandster van dit bestemmingsplan.
Wij hebben echter nog wel enkele kanttekeningen, die overigens niet
leiden tot een bombardement van raadsvoorstellen. Ik heb soms wel eens de
indruk, dat het aantal raadsvoorstellen over de ontwikkeling van de IJ-
oever omgekeerd evenredig is aan de realisering van bouwplannen in dat
gebied.
Onze belangrijkste kanttekening is het ontbreken van een openbare-
ruimteplan. Eerst zou dat er in maart jl. zijn, vervolgens zou het er kort
voor dit debat zijn en nu is het er wel, maar vindt het College het niet
waardevol genoeg en ligt de zaak eigenlijk weer open. Toch is dat plan
essentieel. Van het begin af aan is hier gezegd, dat de openbare ruimte
bijzondere aandacht moet krijgen om dit een aantrekkelijk gebied te laten
worden voor wonen, werken en recre‰ren. Dit plan zal ook mede het kader
zijn om verdere bouwinitiatieven te toetsen, zoals het ook in het
bestemmingsplan staat. Het ontbreekt echter nog. Nu zijn er wel enkele
procedurevoorstellen gedaan, maar ik wil toch van het College weten op
welke termijn het verwacht dat wij wel een openbare-ruimteplan zullen
hebben. Wij zijn er tegenstander van, dat er afzonderlijke
uitwerkingsplannen komen zonder dit deel van het toetsingskader al te
hebben.
Een punt waarover wij van het begin af aan anders hebben gedacht, is het
feit dat dit bestemmingsplan wel heel veel autowegcapaciteit mogelijk
maakt. Onze voorkeur gaat uit naar een tweebaans IJ-boulevard. Ooit hebben
wij ons nog wel kunnen vinden in een compromis voor een vierbaans weg als
deze dan in ieder geval tot een vierbaans stadsstraat zonder in- en
uitvoegstroken en dergelijke zou worden beperkt. In dit bestemmingsplan is
dat nog allemaal mogelijk. Dat lijkt ons het verblijfsklimaat niet ten
goede te komen. Wij menen ook niet, dat het nodig is voor de ontsluiting.
Er zijn relatief lage parkeernormen. Er is een IJ-rail langs dit gebied
gepland. Onzes inziens kunnen de parkeernormen ook verder worden verlaagd,
en wel op twee punten. In de eerste plaats kan dat bij de bouwlocatie
Houthaven, waarvan wij menen dat het geheel of gedeeltelijk als autovrij
gebied kan worden opgezet. Er is nog een gigantische wachtlijst in dat deel
van de stad voor het vorige autovrije wijkje, dus er zijn mensen genoeg die
daar op die basis zouden willen gaan wonen. In de tweede plaats menen wij
dat het kan op het Oosterdokseiland. Wij vinden dit een zo centrale locatie
Ä nu al het best bereikbaar van Nederland met openbaar vervoer en nog meer
in de toekomst Ä dat wij niet inzien waarom daar zowel de norm voor het
wonen als die voor kantoren en publieksfuncties niet verder kan worden
aangescherpt tot een uiterst minimale voor het noodzakelijke
bezoekersverkeer.
(De heer HOOIJMAIJERS: Dit verbaast mij toch enigszins. Dit is nieuw
in vergelijking met de inbreng van uw fractie tot op heden. U hebt
hierover plotseling een andere mening. Bovendien bent u er ook van op
de hoogte, dat deze elementen te zamen ook de grondprijs van de
locatie vormen, waarmee wij de inkomsten kunnen genereren voor al die
mooie zaken.)
Het is in het geheel niet nieuw, dat wij voor deze locatie een strengere
norm dan de A-norm willen hanteren. Dat is ook in vorige discussies
daarover al naar voren gekomen en ook door onze partij naar buiten
gebracht, in ons program vermeld enz. U behoeft dus niet zo geschokt te
doen. Wij vinden, dat de algemene norm voor de A-locaties, die nu op basis
van het Verkeers- en inrichtingsplan zelfs zo ongeveer voor de gehele
binnenstad geldt, op deze, veel beter bereikbare locatie verder zou kunnen
worden aangescherpt. Wij vinden verder ten aanzien van het wonen, dat men
ook moet denken aan een lagere parkeernorm.
(De heer HOOIJMAIJERS: Ik herinner u graag aan het aangenomen
Memorandum. Daarin staan de parkeernormen die nu ook in dit
bestemmingsplan worden voorgesteld. De fractie van Groen Links heeft
daarmee destijds ook ingestemd. Sterker nog, het was een wethouder
van Groen Links die dit geheel voorstelde. U zegt, dat u altijd al
deze mening hebt gehad, maar het is echt voor het eerst.)
Neen, het is niet voor het eerst. Wij hebben inderdaad Ä zoals wij dat
ook nu zullen doen Ä ingestemd met een aantal uitgangspunten, met de nodige
kanttekeningen over de bijstellingen die wij beogen. Daarin gaan wij
overigens iets minder ver dan sommige andere fracties die met een en ander
hebben ingestemd, gelet op datgene wat zij nu op tafel leggen.
(De heer HOUTERMAN: Ik heb de bewuste voordracht zelfs bij mij.)
U kunt het daarover met mij niet eens zijn, maar uw verbazing vind ik
ietwat gemaakt.
Wat de Houthaven betreft, is in de commissie al gebleken, dat de
geplande structuur voor de weg nog volop ter discussie staat. De wethouder
heeft gezegd, dat wij deze structuur toch wel zo kunnen vaststellen en dat
wij het bestemmingsplan op dit punt gewoon zouden kunnen bijstellen als bij
de nadere uitwerking blijkt, dat andere varianten beter zijn. Wat dit
betreft is dit dus toch een ietwat voorlopig besluit. Wij delen die mening
wel en zeggen er meteen bij, dat de vraag of daar een extra IJ-boulevard
moet komen Ä mede gezien het feit dat de financiering daarvan nog volstrekt
onduidelijk is Ä voor ons ook nog ter discussie staat. De discussie over de
wijze waarop de woonwijk daar - daarvan zijn wij voorstander, ondanks het
standpunt van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland tot nu toe - gestalte
kan krijgen, ligt wat ons betreft ook nog open.
Over het Barentszplein zijn wij nogal teleurgesteld door de inbreng van
de fractie van D66, aangezien ons een voorstel was aangekondigd waarvan die
fractie kennelijk alsnog afziet. Ik ben benieuwd naar het standpunt van
andere fracties om te bezien of het zin heeft, hierover alsnog met een
voorstel te komen. Onze fractie neigde ertoe, een dergelijk voorstel om
tegemoet te komen aan de bezwaarden, te steunen.
De locatie Oosterdokseiland is omstreden. De vele vraagtekens die mevr.
Agtsteribbe hierbij heeft geplaatst hebben wij ook, maar wij zijn er nog
niet helemaal aan toe om te zeggen dat dit dan maar helemaal uit het
bestemmingsplan moet. Wij zijn ook benieuwd naar de reactie van het
College. Wij vragen het College en de PvdA-fractie of zij dan vinden, dat
dat aparte bestemmingsplan op korte termijn moet worden gemaakt, omdat er
verder alleen een verwijzing naar het jaar 2001 is. Dat is natuurlijk een
essenti‰le zaak. In dit bestemmingsplan gaat het om 20% tot 25% van het
totale bouwprogramma en om de stedebouwkundige keuze, daar volume te
concentreren. Er zijn alleen bedenkingen als het gaat om de vraag of het
wel kan binnen de grenzen die nu in het bestemmingsplan staan.
Daaraan voorafgaand dienen wij op het punt van de functiemenging een
voorstel in om in ieder geval de hoeveelheid woningen daar Ä hoewel deze
locatie ook naar onze mening in hoofdzaak voor publieksfuncties en kantoren
bestemd is Ä toch op een minimaal wenselijk niveau te brengen. Dat schatten
wij op ongeveer 500 woningen.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Wij vinden, dat het gehele bestemmingsplan op
menselijke maat moet zijn, dat er meer menging moet komen op het PTT-
eiland en dat het klimaat en het aantal functies niet aan de eisen
voldoen die wij graag zouden zien. Wij willen dat op dit gebied een
bestemmingsplan wordt ontwikkeld, en niet met Sint Juttemis. Daaraan
moet dus worden gewerkt. Op dit moment vinden wij dat dit stukje uit
het grote plan moet worden gelicht om er opnieuw aan te gaan werken.)
Ik vraag wel om duidelijkheid over de termijnen van uitstel voordat wij
over het voorstel zullen stemmen. Stel dat het voorstel het niet haalt, dan
willen wij in ieder geval op het punt van de functiemenging een hoger
minimum voor de woonfunctie, om ook die daar binnen het geheel goed te
kunnen laten functioneren.
Wij zijn zeer tevreden met de aanscherping van de tekst waar het gaat om
het, waar mogelijk, behouden van een herbestemming van bestaande gebouwen
in het gebied van de Oostelijke Handelskade. Wij onderschrijven het
voorstel van mevr. Agtsteribbe over het beperken van de
ontheffingsmogelijkheden voor de maximale bouwhoogte, omdat wij ervan
uitgaan, dat de nu gekozen maxima zorgvuldig tot stand zijn gekomen en zijn
afgewogen. Als dat niet zo zou zijn, zouden wij nu wel heel weinig
uitspreken met het globale bestemmingsplan.
Na enige aarzeling op het punt van de geluidshinder stemmen wij niet in
met de formulering die het College nu voorstelt over het stuk langs de
spoorbaan tussen het Centraal Station en het Muiderpoortstation. Het
College spreekt in dat verband van een ontheffing tot 72 dB(A). Dit is
natuurlijk een gebied middenin de stad, waar meer geluidshinder is dan op
het platteland. Allerlei ontheffingen moet men daar dan ook maar op de koop
toe nemen tegenover het woongenot, maar de grens van 72 dB(A) gaat ons toch
iets al te ver. Het College schrijft dat eigenlijk ook waar het spreekt van
alle mogelijke maatregelen om dit te voorkomen maar, als het niet lukt met
die maatregelen, moet dit volgens het College toch maar. Wij vinden echter
dat wij alle mogelijke maatregelen moeten nemen om daardoor niet boven de
grens van 70 dB(A) uit te komen. Daarom stemmen wij niet in met de
ontheffingsmogelijkheid tot 72 dB(A).
 
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
 
31ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid K”hler inzake het wijzigen
van oppervlakten voor wonen en niet-wonen op het Oosterdokseiland
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 547, blz. 2744).
 
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
 
De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb ook gepuzzeld om in dit
bestemmingsplan te vinden wat wij nu eigenlijk besluiten. Dat kostte enige
uren, maar ik ben er althans achter gekomen, wat men voorstelt te
besluiten. Daaraan zit wel een historie vast.
Het is goed, dat er ten langen leste een bestemmingsplan ligt. Deze stad
heeft ook op korte termijn een beslissing over een bestemmingsplan nodig.
De CDA-fractie zal daaraan op zichzelf van harte meewerken. Dat wil echter
niet zeggen, dat wij kritiekloos zouden staan tegenover dit plan.
De heer Hooijmaijers heeft in zijn bijdrage wel vier keer de term
"globaal bestemmingsplan" laten vallen. Kennelijk is hij nog altijd van
mening, dat dit, ondanks alles wat er is gebeurd, een globaal
bestemmingsplan is. Dat heeft als kenmerk, dat er voor elk deelgebied een
uitwerkingsplan moet komen. Dat is hier echter niet het geval. Dus voldoet
dit bestemmingsplan niet aan de kwalificatie "globaal bestemmingsplan" ;.
(De heer HOOIJMAIJERS: Het spijt mij, maar dat is toch niet geheel
juist. Het is niet per se noodzakelijk volgens de wet, op ieder
onderdeel van een globaal bestemmingsplan een uitwerkingsplan vast te
stellen.)
Ik ben in goed gezelschap, aangezien ook de wethouder ons meldt, dat het
geen globaal bestemmingsplan maar een menging is. In de eerste
commissievergadering over dit bestemmingsplan van 23 juni jl. is de wens
van een uitwerking voor elk deelgebied duidelijk naar voren gekomen. De
wethouder heeft daarop gereageerd met 18 toezeggingen. De derde daarvan
was, dat de uitwerkingsplannen niet per deeltje van een deelgebied worden
gemaakt, maar als geheel. De hand van een gemeenteraadslid is gauw gevuld,
zeker met 18 toezeggingen, dus ik ben teruggegaan naar mijn fractie,
positief gestemd over de wethouder en over de toekomst van dit
bestemmingsplan. De avond voor de volgende commissievergadering kregen wij
echter een brief van de wethouder, die ons meldde dat haar ondanks haar
toezegging was gebleken, dat het niet goed mogelijk was, letterlijk aan
deze wens tegemoet te komen omdat de systematiek van het bestemmingsplan
dat niet toelaat. Het plan is namelijk een mix van globale plekken met
uitwerking van een aantal gedetailleerde bestemmingen. De gedachte bij ons
was: Tom Poes, verzin een list! Zij wees ons echter op een andere
oplossing, die recht doet aan het doel van de commissie, namelijk te
bewerkstelligen dat de samenhang per deelgebied niet verloren gaat. Dat zou
kunnen worden gegarandeerd door per deelgebied eerst een stedebouwkundig
programma van eisen op te stellen en dat te laten vaststellen door de
Gemeenteraad. Alhoewel wij dus niet helemaal onze zin - een uitwerkingsplan
per deelgebied - kregen, was er nu een tussenoplossing. Ik ging wederom
positief gestemd over deze wethouder en het bestemmingsplan terug naar mijn
fractie, in de hoop dat wij de zaak redelijk op het droge hadden en ervoor
zouden kunnen stemmen.
Op 11 juli jl. echter kregen wij wederom een brief van de wethouder, die
ons nog enige technische informatie gaf over de juridische aspecten van dit
bestemmingsplan. Zij meldde, dat het in juridische zin een gemengd
bestemmingsplan is, met als conclusie, dat het vanwege de systematiek
mogelijk is om, zodra het bestemmingsplan rechtskracht heeft,
bouwvergunningen af te geven voor gedetailleerde bestemmingen, zonder dat
er een stedebouwkundig programma van eisen beschikbaar is. Met andere
woorden, ook de list van Tom Poes gaat niet op. Toen ging ik niet meer
verheugd naar mijn fractie terug, maar zat ik met het dilemma of ik met dit
bestemmingsplan moet instemmen, dat kennelijk geen globaal bestemmingsplan
is en dat ons op details vastlegt waarin men de samenhang moeilijk meer kan
herkennen.
Dat vind ik een probleem omdat ik zo graag voor het bestemmingsplan zou
willen stemmen. Ik heb dan ook een voorstel gemaakt waarin ik alsnog aan
het College vraag, het ontwerp-bestemmingsplan zodanig bij te stellen, dat
het met uitzondering van de bestemmingen "stedelijke functies" en
"spoorwegdoeleinden" voldoet aan de kwalificatie "globaal bestemmingsplan",
met een uitwerkingsplicht voor alle deelgebieden en de openbare ruimte. Als
men het te bouwen plan voor de openbare ruimte ziet als een gevolg van de
uitwerkingsplicht voor de openbare ruimte, kan men naar mijn mening dat
probleem ook oplossen en het openbare-ruimteplan in deze Raad laten
vaststellen.
Indien de Raad dit voorstel, dat overigens zeer dicht ligt bij het
voorstel van de VVD-fractie, zal aannemen, zal ik van harte instemmen met
dit bestemmingsplan. Verwerpt de Raad het, dan zullen wij zeker kiezen voor
voorstellen van andere fracties om hier en daar gedetailleerde bestemmingen
weg te slepen en deze globaler te maken, zodat er hopelijk een
bestemmingsplan zal overblijven waarmee wij Ä zij het dan niet meer van
harte Ä onze instemming kunnen betuigen.
De woningbouw in dit bestemmingsplan is van grote betekenis. Uit de
discussie van gisteren komt de noodzaak voor Amsterdam naar voren om op
zoveel mogelijk plaatsen woningbouw te realiseren, binnen het geheel van de
100.000 woningen die wij nu eenmaal binnen het ROA-gebied moeten bouwen.
Dus moeten wij bij ieder voorstel om een locatie voor woningbouw te
bestemmen en bij bezwaren daartegen de afweging maken tussen die bezwaren
en dat eminente belang van woningbouw. Dat geldt voor drie plaatsen in dit
bestemmingsplan, te weten de Houthaven, het Barentszplein en de plek
tegenover de passagiersterminal. Wat de laatste locatie betreft, vinden wij
het economisch belang voor de stad - en ook dat van doelstellingen van het
bestemmingsplan Ä dusdanig groot, dat daarvoor de woningbouw naar onze
mening eventueel zou mogen of moeten wijken. Met de VVD-fractie vinden wij
dat economisch belang dusdanig groot, dat dit ook binnen het kader van
algemene politieke doelstellingen in Amsterdam verdedigbaar is.
Dat geldt voor de Houthaven in gelijke mate, alhoewel wij van mening
zijn, dat men daar woningbouw kan plegen en tegelijkertijd de belangen van
de industrie kan behartigen, om hiertussen een redelijk compromis te
vinden. Om die reden zullen wij het raadsvoorstel van de VVD-fractie op dit
punt steunen.
Wat het Barentszplein betreft, gaat het om een afweging tussen het
belang van woningbouw en een aantal, alleszins redelijke, bezwaren van
direct omwonenden. Dergelijke bezwaren zal men altijd ontmoeten wanneer men
ergens een woningblok neerzet. Dat betekent, dat andere mensen daar niet
meer doorheen kunnen kijken. In die afweging vinden wij, dat wij de
bedoelingen met het Barentszplein moeten blijven ondersteunen.
Wij waren blij met de toezegging van de wethouder inzake 260 plaatsen
voor woonschepen. Wij hebben betoogd, dat er een correcte manier van
regelgeving in Amsterdam is, in die zin dat men Ä zoals gebruikelijk Ä ;
overal mag liggen, behoudens daar waar verboden gelden. Dat is ook de
huidige situatie in Amsterdam. In dit bestemmingsplan wordt dat echter
omgedraaid en mag men alleen maar daar liggen waar dat is toegestaan.
Overal elders is dat dus kennelijk verboden. Wij vinden dat, ook als
basisregelgeving, niet de juiste methode. Daarom zullen wij een voorstel
indienen waarin wij, overigens onder de doelstelling dat deze Raad een als
woonbootvriendelijk gekwalificeerd beleid wenst te voeren, vragen deze
formulering om te draaien en te bepalen, dat woonboten overal mogen liggen,
behoudens waar dat verboden is. Met die instelling kan ik ook van de
woonbootbewoners vragen, een "Amsterdam-positief" beleid te voeren wanneer
wij de nota Waterbeheer over enige tijd moeten gaan bespreken.
Ik heb geconstateerd, dat in dit bestemmingsplan is geformuleerd, dat er
plaats is voor "een hotelboot" Ä niet voor "de hotelboot" Ä die moet
voldoen aan de voorwaarden die daaraan indertijd zijn gesteld en dus niet
met de afmetingen en de inhoud van de huidige hotelboot in het Oosterdok.
Als dit het geval is, kan ik op dat punt volledig met het bestemmingsplan
meegaan. Ook hierover heb ik overigens een voorstel voorbereid.
 
De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
 
32ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid Spit inzake het bijstellen
van het bestemmingsplan IJ-oevers, met name wat betreft de
uitwerkingsplicht voor alle deelgebieden en de openbare ruimten
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 548, blz. 2745).
 
33ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid Spit inzake het afmeren
van woonboten in het plangebied (Gemeenteblad afd. 1, nr. 549, blz. 2746).
 
De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
 
De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. In een eerder stadium heb ik
al vraagtekens geplaatst bij dit bestemmingsplan. Het project bevat enkele
onzekerheden, waarvan ik hier enkele bespreek.
De woningbouw in de Houthaven is onzeker. Daarbij gaat het om 180.000 m2,
geen gering woonoppervlak. Ik vraag mij af of het project zonder woningen
in de Houthaven acceptabel is en of er voldoende mogelijkheden zijn voor
sociale woningbouw indien daar niet mag worden gebouwd. Met andere woorden,
halen wij de gewenste verhouding tussen sociale woningbouw en marktsector
dan wel? Wanneer is er nu eens een definitief antwoord op deze vragen
mogelijk?
Aan de voordracht is de mogelijkheid toegevoegd van het heffen van
baatbelasting. Investeringen die de gemeente doet kunnen op deze manier
worden terugverdiend. Ik ben een uitgesproken voorstander van dit
instrument. Ik hoop, dat het College op het moment dat dit relevant is ook
over de daadkracht zal beschikken om dit middel te gebruiken. Als het
College zich daartoe bereid verklaart, behoeft de tekst op dit punt niet te
worden aangescherpt.
Gezien de hoge kosten, zal de kantoorruimte op deze locaties vooral
exclusief van aard zijn. Uit een rapport van het Gemeentelijk Grondbedrijf
van eind 1993 valt op te maken, dat daarvoor ook een markt is. Uit het
rapport blijkt daarnaast, dat de kantorenmarkt voor een belangrijk deel Ä
voor 70% om precies te zijn Ä een verplaatsingsmarkt is. Het betrekken van
nieuwe kantoorruimte betekent het vrijkomen van de oude ruimte. Wij kunnen
dus niet tevreden zijn met alleen goede perspectieven voor nieuw te bouwen
kantoren. Wij moeten ons ook afvragen wat er met de vrijkomende ruimte
gebeurt. Gezien het feit, dat dit bestemmingsplan veel ruimte biedt aan de
bouw van kantoren en gezien de reeds bestaande leegstand in kantoorruimte,
dring ik aan op onderzoek naar de relatie tussen de bouw en de leegstand
van kantoorruimte in Amsterdam. Ik dien daartoe een voorstel in.
Ten aanzien van het blok Barentszplein ben ik enigszins teleurgesteld,
dat er geen raadsvoorstel is ingediend terwijl dat wel is aangekondigd. De
Raad kan er namelijk voor kiezen, hier niet te bouwen en daarmee verlies
aan uitzicht, licht en lucht van de huidige bewoners te voorkomen. Naar
mijn mening moeten wij daarvoor kiezen.
Naar mijn mening moet er verder een aanvaardbare oplossing komen voor
alle woonboten die zich op dit moment in het gebied bevinden. Als dat niet
binnen het gebied zelf kan, moet dat in mijn ogen maar buiten dat gebied
gebeuren.
Na de commissiebehandeling is het College aan een belangrijk aantal
wensen tegemoetgekomen. Daarvoor zwaai ik het lof toe. Mijn definitieve
oordeel over het bestemmingsplan laat ik afhangen van de beantwoording in
de eerste termijn.
 
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
 
34ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid Van Bommel inzake een
onderzoek naar de relatie tussen de bouw van kantoorruimte en de leegstand
van kantoorruimte (Gemeenteblad afd. 1, nr. 550, blz. 2747).
 
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
 
Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. Ik spreek mijn
waardering uit voor de inbreng van de nieuwe leden van de Raad, die er
blijk van hebben gegeven dat zij zich in korte tijd grondig kunnen inwerken
in de materie. Ik heb ook waardering voor degenen die hun zienswijze op een
naar mijn oordeel constructieve wijze naar voren hebben gebracht. Ik had in
de commissie al geconstateerd Ä en daarvoor ook mijn verontschuldigingen
aangeboden Ä dat de schriftelijke beantwoording wel zo zorgvuldig mogelijk
is geschied, maar dat wij daarin niet in alle gevallen geslaagd zijn. Ik
vertrouw erop, dat de mondelinge behandeling van die punten en de nadere
schriftelijke behandeling veel hebben goedgemaakt.
De IJ-oevers vormen een heel belangrijk project voor Amsterdam. Ik vind,
dat wij het als bestuur aan de Amsterdammers verplicht zijn, nu met dit
bestemmingsplan de eerste stap te zetten op weg naar bebouwing van de IJ-
oevers. Op de vraag aan mensen in de stad of zij een oordeel hebben over
het bestemmingsplan IJ-oevers komt het antwoord: de Gemeenteraad spreekt
daarover al zo vreselijk lang, wanneer gaat nu de eerste paal de grond in?
Dit is de eerste stap naar die eerste paal.
Het project moet niet als een geldverslindend, high-glossy mega-project
te boek staan, maar als een mogelijkheid om het water waaraan Amsterdam
ligt beter te benutten voor wonen, werken en recre‰ren. Wij moeten geen te
hoge verwachtingen scheppen, om niet de reactie te krijgen dat wij hier
binnen korte tijd zouden gaan bouwen en dat men daarvan nog niets ziet. Wel
moeten wij realistisch aan de slag gaan, met betrokkenheid van
belanghebbenden en ge‹nteresseerden en wat mij betreft met volledige
zeggenschap van de Raad.
Ik kom bij een bespreking van de ingediende voorstellen. In voorstel nr.
536 wordt uitgesproken, de graansilo niet als een S-gebied maar als een U-
gebied aan te merken. Bij de silo's is al sprake van een concept-
stedebouwkundig programma van eisen en er wordt al overleg gevoerd met de
Rabo-bank over die panden. Als wij dit stedelijke gebied in het
bestemmingsplan zouden moeten opnemen als een uitwerkingsgebied, zou dat
dus een fikse vertraging betekenen. Het zou er namelijk toe leiden, dat wij
het plannen van woningbouw in de graansilo's niet op korte termijn kunnen
starten, maar daarvoor nog een aantal jaren nodig zouden hebben. Ik kan mij
niet voorstellen, dat dit de bedoeling zou zijn. Ik geef de indieners dan
ook in overweging, die wijziging niet te laten plaatsvinden. Met het
stedebouwkundig programma van eisen, dat nu in concept gereed is, heeft de
Raad alle mogelijkheden om de voor dit gebied geplande ontwikkelingen naar
wens te laten verlopen.
In voorstel nr. 537 vraagt de PvdA-fractie aan het College, te laten
opnemen dat er bij gebouwen hoger van 30 meter een hoogte-effectrapportage
(HER) komt. Wij hebben tegen dit voorstel als zodanig geen bezwaar. Wij
kunnen erin meegaan, dat een dergelijke HER Ä die overigens al in het
bestemmingsplan wordt aangekondigd Ä ook rechtskracht moet hebben. Anders
betekent dit immers niets voor de bouwvergunning. Het enige punt betreft de
tweede overweging, waarin staat dat een HER vooraf dient te gaan aan het
verlenen van een bouwvergunning. In deze, algemene formulering zou dit ook
gelden voor die gebieden waarop geen uitwerkingsverplichting rust. Dat zou
dan dus ook voor de stedelijke gebieden gelden. Ik verwacht, dat de
opstelster zich dit bij deze formulering niet heeft gerealiseerd. Zij zou
namelijk geen voorstel hebben ingediend voor een HER bij het Science
Center, die dan automatisch onder dit voorstel zou zijn gevallen. Ik geef
haar dan ook in overweging, uitsluitend de tweede overweging van het
voorstel aan te passen. Ik meen dat het het handigst is wanneer deze zou
worden geschrapt. Dat doet naar mijn oordeel verder geen enkele afbreuk aan
het gevraagde.
Voorstel nr. 538 betreft het PTT-eiland. Dat is een zaak van grotere
importantie. Het PTT-eiland is in het IJ-oevergebied eigenlijk het enige
onderdeel waarvan de grond niet in het bezit is van de gemeente Amsterdam
en ook niet kan worden onteigend. Dat geeft naar ik aanneem ook de Raad
aanleiding tot de vraag of het niet verstandig zou zijn, het
bestemmingsplan ten aanzien van het PTT-eiland niet vast te stellen. Dan
geldt gewoon de oude bestemming en kunnen ontwikkelingen die de Raad in
algemene zin wenselijk acht niet op een ongewenste manier plaatsvinden. De
discussie richt zich, als de Raad het bestemmingsplan ook voor dit deel zou
goedkeuren, op de vraag of men voldoende instrumenten in handen heeft om
hier ongewenste ontwikkelingen te voorkomen. Ik kan daarop niet definitief
en voor 100% ja zeggen. Ik kan alleen maar zeggen, dat dit een kwestie van
taxatie is. Bij vaststelling van het bestemmingsplan kan de gemeente op
basis van het stedebouwkundig programma van eisen en van de
uitwerkingsplannen invloed uitoefenen op datgene wat er op het PTT-eiland
gaat gebeuren. De mate van die invloed is echter groter als men het
bestemmingsplan niet vaststelt. Als de Raad dus 100% zekerheid wil hebben
over de ontwikkeling op het PTT-eiland, kan ik mij voorstellen dat het
daarvoor nu niet het bestemmingsplan vastlegt. Het College heeft zich
daarop beraden en zal zich niet tegen een voorstel van die strekking
verzetten, al meent het ook niet dat dit echt nodig zou zijn.
Voorstel nr. 539 betreft het vrijstellingspercentage. In het
bestemmingsplan is een percentage van 20 opgenomen. Bij nader inzien is dat
enigszins aan de hoge kant. Ik moet zeggen, dat het College een percentage
van 5 weer enigszins aan de lage kant vindt. Dat lijkt een kwestie van
marchanderen, maar als wij het voor het zeggen hadden Ä dat hebben wij
niet, omdat de Raad hierover uiteindelijk een besluit neemt Ä zouden wij de
suggestie doen, een percentage van 10 op te nemen, omdat men daarmee,
gezien het feit dat het een globaal bestemmingsplan is, toch nog een zekere
flexibiliteit behoudt. Dat geldt niet alleen voor het College, maar ook
voor de Raad, die straks bouwvergunning en plannen moet goedkeuren. Stel
dat er nu een prachtig plannetje komt dat net iets Ä namelijk 10% - hoger
is dan in het bestemmingsplan is aangegeven, dan zou de Raad nee moeten
zeggen. Ik hoor in tweede termijn graag of dit voor de Raad een
onoverkomelijk probleem is.
Voorstel nr. 540 betreft een aantal technische aanpassingen. Dit lijken
ons verbeteringen. Wij kunnen daarom met dit voorstel meegaan.
Bij voorstel nr. 541 ligt de situatie ingewikkelder. Dit betreft een
hoogbouw-effectrapportage voor het Science Center. Ik heb eens laten nagaan
wat dit nu betekent. Men weet, dat wij van het rijk een toezegging van
15 miljoen gulden hebben gekregen, die in ieder geval is verbonden aan de
voorwaarde dat voor 1 januari 1995 de schop in de grond gaat. Dat zal al
heel lastig te halen zijn. Daardoor zal het misschien niet 1 januari maar
1 februari a.s. zal worden, waarvoor wij toestemming van het rijk moeten
hebben om dan toch dit bedrag uitgekeerd te krijgen. Zelfs die termijn is
een optimistische planning, waarbij de bouwvergunning eind december a.s.
zou moeten worden verleend; daarbij is geen rekening gehouden met een HER.
Het is de vraag, of men met een HER die termijnen haalt. De HER kent een
aantal onderdelen. Een daarvan is de windtunnel. De windtunnel schijnt al
tot eind september a.s. te zijn volgeboekt. Het schijnt heel lastig te zijn
om daar tussen te komen. Stel dat dit niet lukt, dan zou dit dus betekenen,
dat wij niet in staat zijn, de HER op 2 oktober a.s. aan de commissie te
presenteren. Dat zou kunnen betekenen, dat het dus niet lukt, eind december
de bouwvergunning te verlenen. Dan zou het kunnen zijn dat het niet lukt,
in februari 1995 de bouw te starten, met als consequentie dat wij een
bedrag van 15 miljoen gulden mislopen.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Wij zouden in de commissie de HER later kunnen
vaststellen. Daarvoor hebt u tot 1 januari 1995 de tijd en de
commissie kan redelijk snel werken. Ik meen, dat een HER juist bij
een zo gevoelig liggend Ä of staand Ä gebouw de nodige windhinder uit
de lucht kan nemen, in de uitvoerige discussie over dat gebouw. Ik
verzoek u, daarmee toch rekening te houden.)
U hebt mij ook niet horen zeggen, dat wij dit een slecht idee vinden.
Dat is helemaal niet het geval.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Als ik de stemming in de stad taxeer en de
brieven en opmerkingen bezie die wij hierover krijgen, verwacht ik,
dat u het procedureel helemaal niet zult halen als u dit niet zou
doen. Een goede windhinder- en hoogbouw-effectrapportage zou het een
stuk gemakkelijker maken om het Science Center, dat het College wil,
dan ook te kunnen bouwen.)
Dat is een kwestie van taxatie. Het kan zo zijn, dat de HER tot gevolg
heeft dat de weerstand die bestaat kleiner wordt. Het omgekeerde kan echter
ook gebeuren. In die discussie wil ik mij echter niet eens mengen, omdat ik
u al heb gezegd dat wij dit een goed idee vinden. Ik wijs alleen op het
probleem, dat het gehele bouwproces kan worden vertraagd. Als u dat risico
op de koop toe neemt, is dat het uitstekend, maar dan is dit wel het risico
van de Raad. Wij willen natuurlijk niet, dat wij het bedrag van 15 miljoen
gulden zouden mislopen.
(De heer HOOIJMAIJERS: Ik begrijp, dat de wethouder dus eigenlijk
zegt, dat wij niet alleen grote kans lopen dat wij die 15 miljoen
gulden niet krijgen, maar ook dat het hele Science Center er niet
komt.)
Als die 15 miljoen gulden van het rijk niet komt, betekent dit dat wij
15 miljoen gulden tekort komen. Dat betekent dan, dat de financiering van
het Science Center nog niet rond is. Daarin hebt u groot gelijk. Als u dus
zeker wilt zijn dat het Science Center er komt, met een bijdrage daarin van
15 miljoen gulden van het rijk, moet u zich nog eens ernstig afvragen of u
de HER wilt.
Mevr. Agtsteribbe heeft gevraagd naar de financiering van de IJ-oevers.
Dit is een samengesteld geheel. Men weet, dat het eerste geld voor de
railinfrastructuur er is. Nu is er in ieder geval voldoende geld om de CS-
knoop uit te voeren. Wat de weginfrastructuur betreft is er geen sprake van
rijkssubsidie. Dit betekent, dat wij deze werkzaamheden in ieder geval
gefaseerd moeten uitvoeren. Dat zullen wij moeten doen, gelijk opgaand met
de bebouwing en ook gedeeltelijk betaald uit de grondopbrengsten.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Ik had het College gevraagd, met name bij de
financiering, de organisatie en de procedures de vinger aan de pols
te houden. Daarom had ik gevraagd naar regelmatige rapportages, mede
gezien het antwoord van gisteravond in het Vinex-debat. U begon mij
uit te leggen wat er allemaal gefinancierd is. Enig inzicht daarin
hebben wij nu. Gisteravond is dat verhelderd. Het gaat erom, dat
inzicht te behouden.)
Ik begrijp van wethouder Stadig, dat hij het op zich neemt, met
dergelijke rapportages te komen.
De heer Hooijmaijers heeft in algemene zin iets gezegd over de lering
die deze gemeente heeft kunnen trekken uit de samenwerking met de
marktpartijen.
Hij heeft dat heel positief geformuleerd. Daar ben ik blij om. Tijdens het
luisteren bedacht ik, dat het ons misschien ook enigszins heeft geleerd,
dat men het als gemeente toch zelf moet doen als het er werkelijk op
aankomt. In dit opzicht ben ik misschien iets somberder dan de heer
Hooijmaijers. Bij elkaar opgeteld en gedeeld door twee komt dit heel aardig
uit.
De hoofdlijnen van het openbare-ruimteplan zijn opgenomen in het
bestemmingsplan. Dat was ook de afspraak. De uitwerking van het openbare-
ruimteplan heeft de Raad inmiddels ontvangen. Het College heeft daarvan
gezegd, dat dit toch niet helemaal is wat wij hadden bedoeld. Dat is heel
jammer, omdat er veel energie en geld in is gaan zitten, maar wij gaan niet
bij de pakken neerzitten; wij gaan door. Er heeft de Raad een voorstel
bereikt, dat het College in september a.s. een symposium zal organiseren
waarbij wij over dat openbare-ruimteplan zullen spreken. In dit verband
verwijs ik naar wethouder Stadig. Ik heb de commissie hierbij gevraagd, ook
goed mee te denken over wat zij precies met dat openbare-ruimteplan wil, om
te voorkomen dat er straks, ten koste van veel energie en geld, weer een
produkt ligt waarvan wij vinden dat het het toch ook niet is. Wij moeten
dit gezamenlijk doen, simpelweg omdat het een nieuw instrument is en omdat
niemand er nog ervaring mee heeft.
De heer Hooijmaijers heeft zich wel eens kritisch uitgelaten over het
feit dat er nooit contact is opgenomen met de leden van de
begeleidingscommissie. Ik kan hem melden dat er, zij het nogal laat, nu een
brief uitgaat naar de commissieleden waarin zij worden bedankt voor het
werk dat zij hebben gedaan, waarin zij worden ge‹nformeerd over de stand
van zaken en waarin zij worden uitgenodigd aanwezig te zijn bij het
symposium in september.
In voorstel nr. 542 wordt het College verzocht, een voorstel te doen met
betrekking tot de samenstelling, de taken en de mate van betrokkenheid bij
de dagelijkse voortgang van de verschillende plannen voor de nieuwe
stedebouwkundige adviescommissie, indien nodig aangevuld met een commissie
voor de architectonische kwaliteit. Het College is van oordeel dat het,
waar de Raad behoefte heeft aan een stedebouwkundige adviescommissie Ä ik
neem aan, dat de Raad die behoefte weloverwogen heeft uitgesproken Ä met
voorstellen op dit punt zal moeten komen. Ik stel voor, dat te doen in
samenhang met het symposium van september over het openbare-ruimteplan.
Daarbij spreken wij erover wie de supervisie zal krijgen over de
stedebouwkundige kwaliteit. Daar hoort ook deze discussie thuis.
(De heer HOOIJMAIJERS: Daarmee ga ik akkoord.)
Ik wijs erop, dat ook deze zaak financi‰le consequenties heeft. Ik neem
aan, dat de Raad ook bereid zal zijn die te dragen.
In voorstel nr. 543 wordt besloten, dat binnen een deelgebied
uitwerkingsplannen op elkaar dienen te worden afgestemd, dan wel in
samenhang moeten zijn met opgestelde SPvE's. Ik kan met deze formulering
leven. Dat is een andere dan die waarover wij in de commissiebehandeling
hebben gesproken en ook een andere dan waarop ik een toezegging heb gedaan.
Dit was een van de 18 toezeggingen. Die toezegging was moeilijk
uitvoerbaar. Daarvoor maak ik mijn excuses, al valt dit verhoudingsgewijs
nog wel mee. Wel is in de tekst van het bestemmingsplan ook eigenlijk al
iets dergelijks opgenomen. Daarin staat namelijk, dat het College alvorens
tot uitwerking over te gaan voor het betreffende deelgebied een SPvE zal
opstellen, dat door de Gemeenteraad wordt vastgesteld. Het uitgewerkte plan
dient in elk geval te voldoen aan en/of in overeenstemming te zijn met het
gestelde in art. 3, alsmede met het hiervoor vermelde SPVE. Er is grote
overeenstemming tussen de suggestie van het College en de uitspraak in dit
voorstel, dat ik dus niet zal ontraden.
Met voorstel nr. 545 heeft het College meer moeite. Hiervan is gezegd
dat het al is aangenomen en verder in de vergetelheid is geraakt. Dat is
toch een vreemde formulering. In het besluit van het voorstel staat immers:
"bij de uitwerkingsplannen rekening te houden met". Zoals men weet, zijn
wij aan die uitwerkingsplannen nog helemaal niet toe. Men kan dan ook niet
zeggen, dat dit voorstel in vergetelheid zou zijn geraakt.
(De heer HOOIJMAIJERS: Dreigt te raken.)
Ik geef u onmiddellijk toe, dat de Raad nooit oplettend genoeg kan zijn.
Breng dit voorstel dus zo vaak mogelijk onder de ogen van het College. Ik
merk ook wel eens, dat voorstellen in vergetelheid dreigen te raken.
Wij hebben problemen met het volgende. Dit College is met de Raad van
mening, dat het van essentieel belang is dat de huidige bedrijvigheid in de
Houthaven gehandhaafd blijft. Ik spits de zaak daarop nu maar even toe.
Onder die voorwaarde wil het College Ä en willen ook fracties in deze Raad
Ä proberen, woningbouw in de Houthaven te realiseren. Dat is ook de reden
geweest dat wij bij Gedeputeerde Staten van Noord-Holland een ontheffing
hebben aangevraagd ten aanzien van de geluidshinder. Die ontheffing heeft
de provincie geweigerd, waarbij zij tevens aangaf dat zij zich zorgen
maakte over geurhinder, stof en mogelijke risico's. Wethouder Stadig en ik
hebben bestuurlijk overleg gevoerd met de provincie. De discussie
concentreerde zich daarbij vooral op geur. Dit overleg was zeer
oplossingsgericht van aard. Er loopt een onderzoek naar de geuroverlast,
waarover wij in september nader bestuurlijk overleg zullen voeren. Gezien
de oplossingsgerichte houding van de provincie verwacht ik, dat wij hieruit
zullen komen. Zo niet, dan zal ik Raad daarvan natuurlijk onmiddellijk op
de hoogte stellen.
Ik heb moeite met de formulering van dit raadsvoorstel, niet vanwege het
eerste deel van het dictum, maar wel vanwege de formulering "onder
handhaving van de thans vigerende milieu-eisen." Ik meen, dat deze
formulering ook is gehanteerd in het voorstel uit 1991. Datgene wat toen
"thans" was, is dat nu niet meer, en wat nu "thans" is, is dat straks ook
niet meer. Ik vind dan ook, dat het onverstandig zou zijn als de Raad voor
deze formulering stemt, omdat de milieu-eisen van nu wellicht straks, als
het mogelijk is te gaan bouwen in de Houthaven, niet meer als zodanig
gelden.
(De heer HOOIJMAIJERS: Dan begrijp ik, dat de wethouder eigenlijk
voorstelt, het woordje "thans" te schrappen.)
Ik zal u zeggen wat wij voorstellen. Dat is namelijk de tekst die in het
bestemmingsplan staat. Die breng ik toch nog eens onder uw aandacht, omdat
ik mij goed kan voorstellen dat niet alleen de burgemeester maar ook
anderen soms het spoor enigszins bijster raken, zeker wanneer men geen
paginacijfers vermeldt. Ik zal even iets uit het bestemmingsplan voorlezen:
"In de beantwoording van de zienswijze in dit verband staat vermeld, dat
ten gevolge van de te realiseren woningbouw in de Houthaven geen extra
(milieu)investeringen voor de in het westelijk havengebied gevestigde
bedrijven nodig is, bovenop de nu al verplichte geluidssanering en het
uitvoeren van de Wet Milieubeheer." In deel 3, bij de plandoelen, staat:
"Uitgangspunt is, dat de te realiseren woningbouw in de Houthaven geen
extra belemmeringen zal opleveren voor bedrijven in de Westpoort bovenop de
nu al verplichte geluidssanering en het uitvoeren van de Wet Milieubeheer." ;
Als de heer Hooijmaijers dat wil, kan ik hem de tekst nog even aanreiken,
vooral de laatste tekst, zodat hij die nog even in overweging kan nemen. Ik
vind, dat die tekst volledig tegemoetkomt aan de wens in raadsvoorstel nr.
544. Wij ontraden de aanneming van dat voorstel.
Ik kan alleen maar de opmerking van de heer Hooijmaijers onderstrepen,
dat er soms ten onrechte geringschattend wordt gedaan over het
bestemmingsplan.
Ik kom toe aan mevr. Alkema. Ik vind het prettig, dat er nieuwe
raadsleden zijn, die ook een verfrissende inbreng hebben. Misschien worden
nieuwe raadsleden soms door hun verfrissende inbreng in conflict gebracht
met de mensen die er al langer zitten.
Voorstel nr. 545 betreft de hotelboot. Het College acht zich gebonden
aan het huurcontract dat is gesloten, maar ook aan de toezegging van het
vorige College, dat er een plaats voor de hotelboot wordt gevonden binnen
een straal van 500 meter van de huidige plek. Het niet-nakomen van die
toezegging door het College zou tot claims van de eigenaren van de boot
kunnen leiden. Daarom heeft het College besloten, in dit bestemmingsplan
een reservering op te nemen voor een hotelboot in het plangebied. Dat is
ook de reden, dat het College zich niet kan vinden in voorstel nr. 545. Ik
vrees, dat het College zich er ook niet ooit in zal kunnen vinden, met
welke toelichting dan ook. Mocht de Raad in meerderheid beslissen, de
hotelboot wel in het bestemmingsplan op te nemen, dan zal het College bij
afloop van het huurcontract nogmaals zijn verplichtingen nakomen. Dat zal
dan kunnen betekenen Ä ik geef dit de Raad nu maar vast in overweging,
omdat het wellicht van belang is bij de afweging over het voorstel Ä dat
het College aan de exploitant een plek binnen het IJ-oevergebied aanbiedt
om de boot af te meren. Dit betekent, dat het College zal terugkomen bij de
Raad met een voorstel om het bestemmingsplan alsnog op dat punt te
wijzigen. De Raad zou mij dus een groot plezier doen door nu al, bij de
behandeling van dit raadsvoorstel, aan te geven of de bereidheid bestaat,
een dergelijk voorstel van het College serieus af te wegen. De afweging
gaat dan tussen de claims, die dan alsnog zouden kunnen worden ingediend,
en een wijziging van het bestemmingsplan. Het antwoord van de Raad is voor
dit College van belang, omdat wij de raadsvoorstellen die er nu liggen
zonder die toezegging van de Raad echt onaanvaardbaar vinden.
Voorstel nr. 546 heeft betrekking op de brug over het Westerdok. In het
bestemmingsplan staat niet, dat er een brug over het Westerdok moet komen,
maar dat er een reservering voor de brug over het Westerdok wordt
opgenomen. Verder staat er in het bestemmingsplan, dat er zoveel mogelijk
verbindingen worden gemaakt tussen het IJ en de binnenstad. Dit College
meent, dat die brug een verbinding zou zijn tussen de binnenstad, het
Haarlemmerplein, de Westelijke Eilanden en het IJ. In die zin voldoet deze
brug daarmee naar het oordeel van het College aan dat uitgangspunt, dat ook
de Raad deelt. Het College heeft dan ook geen behoefte aan dit voorstel en
zal het zeker niet overnemen. Ik geef de fractie van D66 in overweging, dit
voorstel in te trekken, omdat de formulering in het bestemmingsplan heel
ruim is. Er is alleen maar sprake van een reservering, dus men kan bij de
uitwerkingsplannen beslissen of men wel of niet tot aanleg overgaat.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Die brug staat wel op de plankaarten. Dat maakt
de angst groter, dat die brug ook op die plek zal worden uitgevoerd.
Daar gaat het mij om. Uw mondelinge bijdrage vind ik
uitstekend, maar de brug blijft wel op de plankaart staan, op die
plek, dwars door een bedrijf heen of iets dergelijks. Die plankaart
zal straks wet worden.)
Mijn ambtenaren schudden ontkennend het hoofd.
Het College deelt het standpunt van mevr. Alkema over de PTA. In de
uiteindelijke tekst van het bestemmingsplan hebben wij het ook zo verwoord,
dat het College zeer serieus rekening wil houden met de belangen van de
PTA, maar dat wij het de moeite waard vinden om onderzoek te laten doen
naar een combinatie van woningbouw en de PTA. De Raad zal binnenkort over
dat onderzoek beschikken en zijn finale afweging maken. Dat geldt overigens
ook voor het College.
Mocht het zo zijn, dat er wel mag worden gebouwd in de Houthaven, dan
zal er een relatie zijn met het NSM-terrein. Mocht het zo zijn, dat wij dan
iets anders willen dan waarvoor het nu bestemd is, dan zullen wij zeker
contact opnemen met de stadsdeelraad Noord.
Wat de woonboten betreft ben ik van harte blij, dat mevr. Alkema
tevreden is met het standpunt van het College en met haar toevoeging, dat
zij meent dat de eisen ten aanzien van welstand gehandhaafd dienen te
blijven. Ik voeg daaraan toe, dat het alleen maar kan gaan om boten die een
vergunning hebben.
Ten aanzien van het bouwblok Barentszplein wacht ik voorstellen van de
Raad af.
Mevr. Alkema vindt het jammer dat deze zaak naar een andere commissie
gaat. Dat vind ik ook. Ik dank haar voor de lof.
De heer K”hler heeft zwaar ingezet op het ontbreken van het openbare-
ruimteplan. Ik heb de heer Hooijmaijers op dat punt al beantwoord. Ik hoop,
dat de heer K”hler dat voldoende vindt. Wel reageer ik op zijn opmerking,
dat het openbare-ruimteplan alleen maar functioneel kan zijn als de Raad
het vaststelt of in ieder geval aanneemt voor de uitwerkingsplannen. Dat
lijkt mij juist. Ik heb daarvan steeds gezegd, dat het bestemmingsplan het
juridische toetsingskader is en het openbare-ruimteplan het kwaliteits-
toetsingskader zou moeten zijn. Het zou vreemd zijn als ik dan het
standpunt huldigde, dat men het openbare-ruimteplan na de
uitwerkingsplannen zou moeten vaststellen. Ik vind, dat het daaraan vooraf
zou moeten gaan. Dat betekent overigens wel, dat wij daarmee haast moeten
maken.
De heer K”hler vindt dat het bestemmingsplan uitgaat van te veel
autocapaciteit. Ik kan er alleen maar van zeggen, dat het een ruimbemeten
IJ-boulevard mogelijk maakt, maar ook een smalbemeten IJ-boulevard. Het is
de Raad die daarin uiteindelijk beslist. Het College zal daartoe
voorstellen doen als wij zover zijn.
Wat de parkeernormen betreft sluit ik mij aan bij de opmerking van de
heer Hooijmaijers, dat een zekere consistentie in besluitvorming wel
prettig is, al heb ik mijzelf op dit punt zojuist tegengesproken, omdat ik
ook vind dat er met nieuwe leden van de Raad nieuwe afwegingen moeten
kunnen worden gemaakt. Waarom zouden wij in de politiek anders altijd
spreken over de zo nodig vernieuwing, wanneer nieuwe leden steeds het
standpunt van oude leden zouden innemen?
(De heer K™HLER: De heer Hooijmaijers heeft ook steeds gesproken van
het uitvoeren van raadsvoorstellen, maar al in 1991 heeft de Raad een
voorstel aangenomen waarin het College werd verzocht, bij de verdere
uitwerking aan te dringen op nadere aanscherping van de A-normen. Dus
het is niet een heel nieuw standpunt, noch van onze fractie, noch in
deze Raad.)
(De heer HOOIJMAIJERS: Ik val de wethouder graag bij. Ik heb hier de
voordracht van 13 december 1993, naar aanleiding van het Memorandum.
Daarin is geen sprake van enige vorm van kritiek van de Groen Links-
fractie op de parkeernormen. Wel heeft die fractie daar uitdrukkelijk
kritiek op de verkeers- en de rail-infrastructuur, maar niet op de
parkeernormen. Dat is dus nieuw.)
Ik laat het even aan beide heren over om elkaar met raadsvoorstellen te
bestoken.
Met betrekking tot de weg over de Houthaven heb ik mijn standpunt
bekendgemaakt. Wij laten dat plan onderzoeken en laten bezien of het een
verbetering is. Zo ja, dan zouden wij wel gek zijn om Ä als het bovendien
ook goedkoper is Ä dan niet het bestemmingsplan op dat punt aan te passen.
Ten aanzien van het voorstel over de functiemenging op het
Oosterdokseiland geef ik in overweging, even in conclaaf te gaan met de
PvdA-fractie en met anderen om te bezien of het PvdA-voorstel het haalt,
waar het gaat om uit het bestemmingsplan lichten van het PTT-eiland. Als
dat namelijk het geval is, komt dat voorstel eerder in stemming en verwacht
ik, dat het andere voorstel niet meer in stemming zal komen.
De heer K”hler heeft zich uitgesproken tegen ontheffingen ten behoeve
van 72 dB(A). Ik heb al eerder gezegd, dat wij als College zullen proberen,
het aantal decibellen terug te brengen. Mocht dat niet lukken, dan zijn wij
bereid, ontheffing aan te vragen of zelf te verlenen tot 72 dB(A). Het is
uiteraard de keuze van de Groen Links-fractie, daarmee wel of niet akkoord
te gaan.
De heer Spit verzoekt in een voorstel, het bestemmingsplan bij te
stellen opdat het werkelijk voldoet aan de kwalificatie "globaal
bestemmingsplan". Ik moet hem op dat punt teleurstellen. Als bij voorbeeld
de openbare ruimte nader zou moeten worden uitgewerkt, zou het gevolg
daarvan zijn, dat bij voorbeeld de weginfrastructuur, die nu in de
bestemming "openbare ruimte" staat, onder een nader uitgewerkt gebied komt
te vallen. Dat zou tot zeer grote vertragingen leiden. Nu zegt de heer Spit
wel, dat men de spoorwegdoeleinden eruit zou moeten halen, maar hij kan
zich voorstellen dat men dan het hele bestemmingsplan overhoop gooit, dat
wij nu dan ook niet zouden kunnen vaststellen. Dat zou overigens ook
strijdig zijn met de opvatting van de heer Spit dat wij nu als Raad tempo
moeten maken en een daad moeten stellen. Ik ontraad dit voorstel dan ook
aan de Raad. De heer Spit kan stellen, dat een van mijn 18 toezeggingen
niet mogelijk bleek, maar niet dat ik niet alle moeite heb gedaan om tot
een zo goed mogelijk compromis met de Raad te komen. Het toegeven aan het
voorstel van de VVD-fractie op dat punt lijkt mij daarvan het beste
voorbeeld.
(De heer SPIT: U hebt Ä op dit gebied Ä wel met de ene hand gegeven
en met de andere even hard weer teruggehaald.)
Dat is niet waar; ook het voorstel van de VVD-fractie heeft in feite
betrekking op hetzelfde onderwerp. Van dat voorstel heeft het College
gezegd, dat wij het zullen overnemen.
Vervolgens heeft de heer Spit gesproken over woningbouw in algemene zin.
Ik ben blij, dat hij zijn opmerking dat woningbouw moet wijken als het
economisch belang van de PTA groot is niet helemaal doortrekt naar de
Houthaven. Dat heeft de fractie van D66 overigens ook niet gedaan. Beide
fracties realiseren zich, dat het voor het gehele gebied geldt als wij op
een aantal plekken de woningbouwtaakstelling niet halen, terwijl dat wel
onze bedoeling was.
 
 
 
 
 
 
Ik ben dan ook verheugd, dat de heer Spit het eens is
met het College, dat voor de Houthaven naar een redelijk compromis wordt
gezocht.
Ten aanzien van de woonboten verzoekt de heer Spit in voorstel nr. 549
het College, het bestemmingsplan zo te redigeren, dat het afmeren van
woonboten in het plangebied overal is toegestaan. Ik ontraad dit de Raad
ten zeerste, omdat het al een inspanning zal zijn om maximaal 260
ligplaatsen te realiseren. Ik zou erop tegen zijn als het er meer werden,
omdat de Raad ook heeft uitgesproken, dat het open zicht op het water
gehandhaafd moet blijven. Laat men maar eens gaan kijken achter het
Centraal Station. Als men daar de boten dwars zou leggen, zou dat het zicht
op het water sterk belemmeren. Dit raadsvoorstel zou dus kunnen betekenen,
dat het open zicht op het water verdwijnt. Het zal al krachttoer worden om
260 ligplaatsen te realiseren. Verder gaan dan dat zou onverstandig zijn.
(De heer SPIT: De argumentatie is daarop niet gericht. Het gaat niet
om het zicht op het water. Over woonboten die parallel aan de kade
liggen maar aan de hoogtevereiste van 2,5 meter voldoen kijkt men
heen. Dus heeft men er geen last van met het zicht op het water. Dat
geldt alleen voor woonboten van twee of drie verdiepingen. Die moet
men dan ook in de nota over waterbeheer gaan verbieden, dus dat is
geen groot probleem.)
U was aanwezig bij het tochtje langs de IJ-oevers. Wat mij daar opviel,
was dat ik bij de woonboten het zicht op het water kwijt was. Dan spreek ik
niet over de hotelboot, waar men echt in moet zitten om nog zicht op het
water te hebben. Laten wij het iets ruimer formuleren. Ik verwacht, dat wij
al veel moeite hebben om 260 ligplaatsen in het plangebied te realiseren.
Het bestemmingsplan ging namelijk uit van 200 ligplaatsen met een
uitwijkmogelijkheid naar 220. Dat was, na alle berekeningen, in feite het
maximum. Daarop heb ik gezegd: ik wil geen oorlog over 40 boten, laten wij
er 260 ligplaatsen van maken. Dat heeft in het College ook nog wel tot
enige discussie geleid. Wat ons betreft is dit absoluut het maximum. Daarom
ontraad ik dit voorstel. Ik constateer, dat alle andere fracties, met
uitzondering van de CDA-fractie daarmee kunnen leven.
(De heer SPIT: In de commissie heeft de fractie van D66 hier ook
uitdrukkelijk naar gevraagd, maar die fractie heeft dat weer
ingeslikt, kennelijk onder druk van collegefracties.)
Ik vind, dat het niet aan mij is dat te beantwoorden. Ik zou het zo
formuleren, dat de fractie van D66 nog eens goed heeft nagedacht. Daar is
niets op tegen, zeker als het tot een beter besluit leidt.
Ten slotte dank ik de heer Spit voor zijn steun inzake de hotelboot.
De heer Van Bommel is vooral ingegaan op de woningbouw in de Houthaven.
Hij heeft gevraagd of de verhouding 70-30 tussen sociale en particuliere
woningbouw in gevaar komt als de bebouwing in de Houthaven niet doorgaat.
Die vraag kan wethouder Stadig het best beantwoorden.
(Wethouder STADIG: Theoretisch is dat niet het geval.)
De heer Van Bommel heeft een voorstel ingediend over onderzoek naar de
relatie tussen bouw en leegstand van kantoorruimte. Ik kan melden, dat een
dergelijk onderzoek al plaatsvindt in het kader van het programma
ruimtelijke vernieuwing. Daar wordt nu precies de afweging waarnaar de heer
Van Bommel vraagt gemaakt.
Ten slotte heb ik nog een mededeling over het Oosterdok. Op blz. 2510
van de voordracht is aangegeven, dat de plaats van de brug nog niet
vaststaat.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Ik doelde op plankaart 9 uit het andere
bestemmingsplan. Daarin zit de verwarring.)
 
De VOORZITTER (orde): Na de tweede termijn en langdurige stemmingen
hebben wij nog acht onderwerpen te behandelen, los van de IJ-markt. Wij
moeten bovendien nog in comit‚-generaal en een stemming houden over een
aantal voordrachten. Als wij om 16.30 uur schorsen, komen wij vandaag zeker
niet klaar met de agenda.
(De heer SPIT: Ik begrijp er niets van. Iedereen heeft toch zijn
tijdschema? Als men zich daaraan houdt, zijn wij op tijd klaar.)
Ik vraag de Raad om zich bij de kleinere onderwerpen zoveel mogelijk te
beperken.
De heer Van Duijn zeg ik, dat comit‚-generaal een ingrijpende operatie
vereist. De zaal moet worden ontruimd en de heer Van Duijn heeft nog maar
drie minuten spreektijd voor alle onderwerpen die er nog staan, dus ook
voor het comit‚-generaal. Er is niemand anders die daarom vraagt, maar hij
heeft er het recht toe. Persisteert hij bij dat comit‚-generaal, om daar
gedurende een of twee minuten het woord te voeren, waarna het comit‚-
generaal weer wordt opgeheven en wij de uitslag bekend maken?
(De heer VAN DUIJN: Als ik de Raad er een plezier mee kan doen door
kortweg te verklaren dat ik tegen de gevraagde beslissing ben Ä welke
houd ik natuurlijk geheim Ä dan doe ik dat.)
Dan is daarmee dit punt afgedaan.
 
De geheime voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het bij de voordracht behorende
besluit, met inachtneming van de door de heer Van Duijn gewenste
aantekening.
 
De heer HOOIJMAIJERS (orde): Ik verzoek om een schorsing van enkele
minuten om raadsvoorstellen nu al te kunnen bijstellen. Dat voorkomt
eventueel een derde termijn.
(De VOORZITTER: De wethouder heeft een aantal verzoeken gedaan voor
aanpassing van voorstellen. Naar ik aanneem, zal de tweede termijn
leiden tot een discussie over de in te dienen voorstellen en de
stemmingen daarover.)
 
De vergadering wordt geschorst van 15.02 uur tot 15.20 uur.
 
De VOORZITTER heropent de vergadering.
 
Mevr. AGTSTERIBBE: Mijnheer de Voorzitter. Het gaat erom, dat er wat
betreft de graansilo een deugdelijk plan komt, waarover de Raad, bewoners,
belanghebbenden en bedrijven iets kunnen zeggen. Het is absoluut niet de
bedoeling, daarin enige vertraging aan te brengen. Mede gezien het antwoord
van de wethouder trek ik voorstel nr. 536 in.
In voorstel nr. 537 inzake de HER zou de tweede overweging tot
verwarring kunnen leiden. Ik dien een gewijzigd voorstel in.
Voorstel nr. 539 is ook gewijzigd. Het ontheffingspercentage van 5 is
veranderd in 10. Ik dien dit voorstel hierbij in. Het doet mij overigens
genoegen dat verschillende fracties dit voorstel hebben medeondertekend.
Wat betreft voorstel nr. 541 kwam bij ons na het antwoord van de
wethouder enige angst voor vertraging op. Die vertraging zou er niet zijn
als de HER wordt ge‹ntegreerd in het stedebouwkundig plan. Ik dien een
gewijzigd voorstel in.
Ik dank de wethouder voor het duidelijke antwoord en omwille van de tijd
laat ik het hierbij.
 
De voorstellen nrs. 536, 537, 539 en 541, ingetrokken zijnde, maken geen
onderwerp van behandeling meer uit.
 
De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
 
35ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid mevr. Agtsteribbe inzake
de Hoogbouw-effectrapportage (HER) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 552, blz.
2748).
 
36ø Voorstel van 14 juli 1994 van de raadsleden mevr. Agtsteribbe,
K™hler, mevr. Alkema en Hooijmaijers inzake een wijziging van de bouwhoogte
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 553, blz. 2749).
 
37ø Voorstel van 14 juli 1994 van het raadslid mevr. Agtsteribbe om met
betrekking tot de bouw van het Science Center eerst een Hoogbouw-
effectrapportage (HER), ge‹ntegreerd in het stedebouwkundig plan, te maken
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 551, blz. 2748).
 
De voorstellen worden (zijn) voldoende ondersteund en worden terstond in
behandeling genomen.
 
De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. Gehoord de opmerkingen van
mevr. Agtsteribbe, gaat mijn fractie ervan uit, dat de PvdA-fractie het
kennelijk met de overige voorstellen eens is.
De VVD-fractie is het eens met voorstel nr. 552.
Wat betreft voorstel nr. 538 vraag ik de wethouder, of men, wanneer er
een globaal bestemmingsplan met uitwerking is, dan elke bouwvergunning kan
tegenhouden, behalve wanneer men zelf een art. 19-procedure start.
Afhankelijk van het antwoord op die vraag steunen wij al dan niet het
voorstel.
Wij gaan akkoord met de voorstellen nrs. 553 en 540.
Ondanks de toevoeging gaan wij niet akkoord met voorstel nr. 551. Wij
menen, dat dit een risico inhoudt. Er wordt voorgesteld een HER toe te
voegen terwijl dat op dit moment nog niet vereist is. Daarmee zouden wij
dan eventueel voor het Science Center een probleem kunnen opwerpen. Als het
later inderdaad een probleem gaat worden, zien wij wel verder.
Wij handhaven de voorstellen nrs. 542 en 543.
Ik dien een gewijzigd voorstel in voor voorstel nr. 544. In vergelijking
met het oorspronkelijke voorstel zijn de woorden "onder handhaving van de
thans vigerende milieu-eisen" geschrapt. De wethouder heeft gelijk, dat dit
bij het plandoel staat omschreven, maar de planuitwerking is wat anders dan
het plandoel en wij wensen voor de planuitwerking al een piketpaaltje te
slaan.
Uit de vorige debatten zal duidelijk zijn geworden, dat wij tegen
voorstel nr. 545 zullen stemmen. Wij vinden dat het College al te ver is
gegaan en wij willen niet bij voorbaat iemand rijk maken.
Wij zijn het eens met de inhoud van voorstel nr. 546. De wethouder heeft
wat deze kwestie betreft heel duidelijk heeft aangegeven, dat de locatie
nog niet vaststaat. Wij nemen genoegen met het antwoord van de wethouder.
De VVD-fractie is tegen voorstel nr. 547; het antwoord op de vraag van
de PvdA-fractie is maatgevend.
Wij zijn ook tegen voorstel nr. 548; juridische navraag heeft geleerd,
dat een globaal bestemmingsplan wel degelijk een bestemmingsplan kan zijn
met een uitwerkingsplan en met de menging. Het woord "globaal" wordt in de
volksmond gebruikt en vormt geen onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening.
Ik ga dan maar af op het oordeel van de experts.
Wat betreft voorstel nr. 549 lijkt het ons niet wenselijk, als woonboten
overal kunnen worden afgemeerd. Er zou dan een behoorlijke file voor
Amsterdam kunnen ontstaan.
Voorstel nr. 550 is aardig, maar wat wordt gevraagd is al toegezegd.
 
Het voorstel-Hooijmaijers c.s. (nr. 544), ingetrokken zijnde, maakt geen
onderwerp van behandeling meer uit.
 
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
 
38ø Voorstel van 14 juli 1994 van de raadsleden Hooijmaijers en mevr.
Alkema om bij de uitwerkingsplannen rekening te houden met de daar thans
gevestigde havenbedrijven en de daarmee gepaard gaande werkgelegenheid
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 554, blz. 2750).
 
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
 
Mevr. ALKEMA: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie is voor het
gewijzigde voorstel nr. 552.
Wij zullen tegen voorstel nr. 538 stemmen, omdat mevr. Agtsteribbe 100%
garantie wil dat er niets fout gaat; de consequentie daarvan is wel dat
alles wordt bevroren. Het betekent dan, dat de bestemming van het PTT-
eiland blijft zoals die is. Wij gaan akkoord met de 90%-garantie, omdat wij
genoeg invloed hebben om op anticipatieprocedures zelf te beslissen; anders
kunnen wij ook ons wel welgevallige bouwaanvragen niet honoreren.
Mijn fractie heeft voorstel nr. 553 medeondertekend omdat het percentage
van 5 nu is bepaald op 10.
Wij blijven tegen voorstel nr. 551 omdat wij toch bang zijn voor
vertraging. De wens van mevr. Agtsteribbe dat het meer draagvlak krijgt
door een HER te maken voor het Science Center delen wij niet. Wij menen dat
niet de hoogte, maar de locatie een belangrijke rol speelt. Met een HER kan
dat niet worden gewijzigd.
Mijn fractie is voor de voorstellen nrs. 542, 543 en 544.
Wij blijven voor voorstel nr. 545 inzake de hotelboot. De wethouder
heeft geschetst, welke problemen zich kunnen voordoen, namelijk dat er een
grote claim kan komen of dat een wijziging van het bestemmingsplan
noodzakelijk is.
Wij menen, dat er meer alternatieven zijn, namelijk dat er ook een beperkte
verlenging van het huurcontract mogelijk is, waarna de boot dan definitief
weg kan. Wij denken ook nog, dat er uiteindelijk toestemming voor een
kleinere boot, zoals oorspronkelijk was gepland, kan komen. Er zijn dus
alternatieven. Als er problemen zijn, komt het College terug en zullen wij
een en ander alsnog heroverwegen.
Voorstel nr. 546 inzake de brug over het Westerdok wordt ook
gehandhaafd; de reservering die nu is gemaakt betreft de verkeerde locatie.
Plankaarten 1, 9 en 13 geven de verkeerde plaats aan; die willen wij
schrappen. Mocht in de uitwerkingsplannen uiteindelijk een brug
noodzakelijk zijn die wel naar het stadshart leidt, dan kunnen wij aan de
hand van de uitwerkingsplannen bekijken of een wijziging van het
bestemmingsplan kan worden gehonoreerd.
Mijn fractie is tegen de voorstellen nrs. 547 en 548.
(De heer K™HLER: Waarom bent u tegen voorstel nr. 547?)
Omdat wij het niet met u eens zijn. Wij moesten in zeer korte tijd een
oordeel geven over zeer veel voorstellen en wij waren hier gewoon tegen;
dat kan.
(De heer K™HLER: Een heldere verklaring!)
Wij zijn ook tegen voorstel nr. 549. Het uitgangspunt is datgene wat ik
zelf ook in de commissie van advies naar voren heb gebracht. Ik heb toen
gezegd, dat het toch logisch is dat men in een globaal bestemmingsplan niet
het aantal ligplaatsen plant. Ik heb mij door mijn fractie laten overtuigen
dat, als men de desbetreffende zinsnede in een bestemmingsplan zou opnemen,
er files voor Amsterdam zouden ontstaan. Iedereen uit het hele land die
ooit met zijn boot aan de IJ-oevers had willen liggen, zal dan hier naartoe
komen. Het beleid om straks een vergunningenstelsel ten aanzien van de IJ-
oevers te handhaven zal dan worden verstoord. Als dit stelsel eenmaal goed
functioneert, kunnen bij de uitwerkingsplannen altijd nog andere
beslissingen worden genomen, maar nu kunnen wij het voorstel niet steunen.
(De heer SPIT: Nu is het zo, dat het overal is toegestaan, behalve
daar waar het is verboden. Als u mijn voorstel aanneemt, komt daarin
geen verandering. Uw redenering klopt dus niet.)
Wij denken, dat er juist wel een verandering zal plaatsvinden. Er zullen
naar onze mening nog meer boten komen te liggen waardoor men straks nog
meer problemen zal hebben met vergunningen en welstandseisen. Wij willen
dus eerst het vergunningenbeleid van Binnenwaterbeheer afwerken alvorens
wij hierover een ander standpunt innemen.
Wij zijn ten slotte ook tegen voorstel nr. 550.
De heer K™HLER: Mijnheer de Voorzitter. Wij zullen de door mevr.
Agtsteribbe ingediende voorstellen steunen, omdat wij de overwegingen
delen, met diende verstande dat wij nog de reactie van het College op
voorstel nr. 551 (Science Center) afwachten. Als er geen vertraging
optreedt, zie ik niet wat erop tegen kan zijn. Er kan hooguit op tegen
zijn, dat uit de HER iets blijkt wat wij niet willen. Daar is die ook voor
bedoeld; men moet er niet om vragen als men er per se geen enkel gevolg aan
wil verbinden. Wij gaan ervan uit dat het een gewenst bouwplan is. De HER
is nog een toetsmiddel en als er geen vertraging optreedt, zie ik niet in
waarom die HER niet zou mogen worden gemaakt.
(De heer ORANJE: Die windtunnel was toch volgeboekt?)
Ik wacht de reactie van het College af; ik heb het niet over die tunnel
gehad.
Voorstel nr. 542 vinden wij prima, evenals voorstel nr. 543 al moet ik
zeggen, dat het verschil met het bestemmingsplan met een vergrootglas moet
worden gezocht.
Na de wijziging is voorstel nr. 554 mij echt volstrekt onduidelijk want
er staat nu minder in dan in het bestemmingsplan. Ik neem toch aan dat dit
door de indieners niet is bedoeld als afzwakking. Het is een volstrekt
overbodig voorstel, maar doorgaans vind ik dat geen reden om er tegen te
stemmen als ik mensen daarmee kan plezieren.
(De heer HOOIJMAIJERS: Het voorstel is niet overbodig, omdat, zoals u
ook weet, een plandoel wel iets anders is dan een uitwerkingsplan. In
het doel staat omschreven wat er nu ook gewenst is, maar dat wil nog
niet zeggen dat het ook zo in het plan wordt opgenomen. Wij slaan nu
al het piketpaaltje voor het plan.)
Dat staat in die doelen van het plan en daarom staan die ook juist
voorop. Vervolgens worden er dan uitwerkingsplannen gemaakt.
(De heer HOOIJMAIJERS: Die doelen zijn richtinggevend, maar niet
bepalend!)
Die zijn inderdaad richtinggevend en middels een voorstel niet meer dan
dat. U voert alleen maar een algemeen criterium op dat minder ver gaat dan
datgene wat al in het bestemmingsplan is bepaald. Met wat er staat heb ik
overigens geen moeite; als u graag brede steun wilt hebben, willen wij u
wel een plezier doen.
Wat betreft voorstel nr. 545 hebben wij onze mening al eerder duidelijk
gemaakt, namelijk dat het College ten aanzien van die boot op basis van een
eerdere raadsuitspraak bepaalde verplichtingen is aangegaan. Wij hebben ook
geen bezwaar tegen die hotelboot, ergens aan de IJ-oevers. Wij willen die
juist liever niet te lang gedogen op de huidige plaats; wij willen die boot
als het mogelijk is binnen enkele jaren naar een andere plaats brengen. Wij
zijn derhalve niet voor voorstel 545.
Voorstel nr. 546 ligt wat moeilijker, omdat wij ervan zijn uitgegaan,
dat, gezien de tekst van het bestemmingsplan zoals nader toegelicht, de
brug over het Westerdok alleen een optie is. De Raad heeft daarom nog de
volledige vrijheid in een latere fase er voor of er tegen te stemmen. Wij
hebben zelf de discussie daarover nog niet afgerond. Wij stemmen niet voor
het voorstel, maar dat wil niet zeggen dat bij de definitieve
besluitvorming, als het voor de Raad nog volledig open is, wij niet alsnog
aan de zijde van de indieners zouden kunnen staan.
Wij handhaven vooralsnog voorstel nr. 547 omdat ik niet weet of het
voorstel van de PvdA inzake het PTT-eiland het gaat halen.
Wat voorstel nr. 548 betreft sluit ik mij aan bij het antwoord van de
wethouder.
Met betrekking tot voorstel nr. 549 inzake de woonboten begrijp ik op
een bepaald moment het verschil niet meer. Als men in het bestemmingsplan
aangeeft, dat men in de stroken A mag liggen dan wel dat men in de stroken
B niet mag liggen, is dat voor mij precies hetzelfde. De intentie is
klaarblijkelijk, meer dan 260 boten in het bestemmingsplangebied mogelijk
te maken; anders begrijp ik niet wat het voorstel inhoudt.
Voorstel nr. 550 schijnt overbodig te zijn.
De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie heeft geen moeite met
de voorstellen nrs. 538, 552 en 553, maar wij vinden het wel merkwaardig
dat men het laatste voorstel zo belangrijk vindt dat iedereen mee moet
tekenen, hetgeen aan ons overigens niet is gevraagd.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Ik bied u daarvoor mijn excuus aan; alles ging in
vliegende haast. Wij zouden het op prijs hebben gesteld als uw
fractie ook had medeondertekend.)
Ik heb hier de hele tijd gezeten; het is een kwestie van onderlinge
beleefdheid.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Ik bied u daarom ook mijn excuus aan. Hoort u
dat?)
Ik zal dat in overweging nemen.
Wij hebben geen bezwaar tegen voorstel nr. 540, maar wij zijn wel tegen
voorstel nr. 551. Wij vinden die integratie in het stedebouwkundig
programma van eisen merkwaardig, want wij menen dat dit plan reeds de Raad
is gepasseerd. Het is dan niet juist, achteraf dit soort zaken te willen
integreren.
De CDA-fractie is voor de voorstellen nrs. 542 en 543. Hoewel wij tegen
de gedachtengang van voorstel nr. 544 geen bezwaar hebben vinden wij dat
het nu door het schrappen van de laatste woorden een overbodig voorstel is
geworden. Nu wordt het voor ons moeilijk, want het is in deze Raad nog
steeds geen vaste gewoonte, tegen overbodige voorstellen te stemmen. Als
anderen overbodige voorstellen steunen, zal ik daar niet tegen zijn.
Met betrekking tot voorstel nr. 545 heb ik de wethouder gevraagd, of
hetgeen over de hotelboot wordt gezegd slaat op een hotelboot in een
bestemmingsplangebied, die voldoet aan nader te stellen voorwaarden: zoals
70 meter lang, low budget enz. Als dat zo is, ben ik voor de omschrijving
in het bestemmingsplan. De wethouder moet dat duidelijk maken.
Wij zijn tegen voorstel nr. 546. De wethouder heeft gezegd dat er een
brug is die men in het Westerdok op diverse plaatsen kan situeren. Een
verbinding tussen twee oevers kan in bepaalde gevallen best noodzakelijk
zijn, alleen de plaats moet dan nog nader worden bepaald. Om die brug nu
helemaal uit het plan te schrappen vinden wij derhalve niet juist.
Het voorstel nr. 547 vinden wij niet noodzakelijk; wij vinden de huidige
verdeling, met uitzondering van datgene wat daarover bij het voorstel
inzake het PTT-eiland is gezegd, wel goed.
Voorstel nr. 548 willen wij, al was het alleen maar voor de statistiek,
handhaven; dit geldt ook voor voorstel nr. 549.
Wij zijn tegen het voorstel nr. 550, maar dat zal geen verwondering
wekken.
De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Ik begrijp, dat het College
mijn zorgen deelt als ik spreek over de relatie tussen leegstand van
kantoren en nieuwbouw van kantoren. Het gevraagde onderzoek blijkt al
gaande te zijn en in die zin is voorstel nr. 550 overbodig geworden; ik
trek het voorstel in. Ik vind het alleen onbegrijpelijk dat zowel D66 als
het CDA tegen dat onderzoek is, dus eigenlijk tegen het onderzoek dat al
aan de gang is. De relatie is interessant en wordt ook door het College
erkend.
Gezien de toezeggingen die door het College zijn gedaan en de steun die
is toegezegd aan verschillende voorstellen van de kant van zowel de
oppositie als de collegepartijen, kan ik ook steun geven aan het
bestemmingsplan zelf, met dien verstande dat ik toch van mening blijf dat
het blok Barentszplein niet zou moeten worden gebouwd; voor dat idee
bestaat helaas onvoldoende steun.
 
Het voorstel-Van Bommel (nr. 550), ingetrokken zijnde, maakt geen
onderwerp van behandeling meer uit.
De VOORZITTER: Ik begrijp, dat de wethouder even beraad wil hebben over
‚‚n voorstel.
 
De vergadering wordt geschorst van 15.44 uur tot 15.47 uur.
 
De VOORZITTER heropent de vergadering.
 
Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. Aan het adres van de
heer Hooijmaijers merk ik op, dat het niet geheel zeker is dat, als er een
particuliere bouwaanvrage wordt gedaan die perfect klopt met het globale
bestemmingsplan, die door de gemeente kan worden tegengehouden met een
beroep op het ontbreken van een uitwerking. Als de Raad 100% zekerheid wil
hebben dat zich geen ongewenste ontwikkelingen voordoen, is voorstel nr.
538 inzake het PTT-eiland verstandig.
Met betrekking tot de vraag van de heer Spit over de hotelboot heb ik
mijzelf ook afgevraagd, of in het bestemmingsplan kan worden opgenomen, dat
een hotelboot mag, maar dan wel aan bepaalde voorwaarden verbonden. Het
gaat nu om die bepaalde boot. Daarom staat nu in het bestemmingsplan een
algemene formulering over een hotelboot. In de commissie heeft de advocaat,
de heer Nicola‹ gezegd, dat hij bereid was, met het College te overleggen
over een andere vorm van de boot. Dat overleg zal het College gaan voeren
op het moment dat het huurcontract afloopt. Ik heb de inbreng van de Raad
zo opgevat, dat er bij de Raad bereidheid is dat, als het College met een
voorstel komt om het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van een
hotelboot, de Raad er dan welwillend naar zal kijken. Ik zie de betrokkenen
knikken en ik verzoek dit knikken ook in de notulen op te nemen. Een en
ander wil niet zeggen, dat het College voor het voorstel zal stemmen; het
College stemt tegen.
Ik kom dan aan de overige voorstellen. Het College kan niet meegaan met
de voorstellen nrs. 545, 546, 547, 548 en 549. Dat geldt ook voor voorstel
nr. 551. Op dit moment vindt het College, dat dit voorstel te veel
vastlegt. Het wil wel toezeggen, dat het, gehoord de Raad, zal aanvangen
met een HER. Als blijkt, dat er geen sprake is van tijdverlies, zal de HER
worden uitgevoerd; als er wel sprake is van tijdverlies, zal de HER niet
worden uitgevoerd. Het College wil zich dat recht voorbehouden omdat het
niet de kans wil lopen dat het 15 miljoen gulden aan rijksgelden op dat
punt verspeelt. Het College stemt niet in met het voorstel, maar zal wel
het gevoelen van een deel van de Raad willen volgen.
 
De discussie wordt gesloten.
 
Aan de orde is de stemming over de ingediende voorstellen.
 
De heer VAN DUIJN (stemmotivering): Ik zal met plezier voorstel nr. 552
steunen; het is goed voor de menselijke maat en ook in overeenstemming met
het voorstel van Groen Amsterdam dat enkele jaren geleden over de HER aan
het IJ is aangenomen.
Ik zal ook met overtuiging voor voorstel nr. 547 stemmen, omdat dit meer
woningbouw aan het IJ zal brengen in een al gebruikt stadsdeel; hopelijk
vormt dat ook een bijdrage aan het voorkomen van een vierbaans-autoweg.
Mevr. AGTSTERIBBE: De PvdA-fractie steunt voorstel nr. 542 inzake de
uitwerkingsplannen, zo ook voorstel nr. 543 over de stedelijke
adviescommissie en tevens voorstel nr. 554.
Wij zullen voorstel nr. 545 niet steunen. Gehoord het antwoord van D66,
in tweede termijn zijn wij het met het College eens, dat de bereidheid aan
de dag zal worden gelegd.
Wij hebben nu geen behoefte aan het voorstel inzake het Westerdok (nr.
546). Daarover zal nader worden gesproken.
Wij vinden, dat wat betreft voorstel nr. 547 ons voorstel ter zake
voorgaat.
De PvdA-fractie steunt niet voorstel nr. 548 inzake de
uitwerkingsplicht.
Voorstel nr. 549 inzake de woonboten gaat ons te ver.
De heer K™HLER: Ervan uitgaande, dat voorstel nr. 551 nog niet is
ingetrokken moet ik zeggen dat wij ons kunnen vinden in de reactie van het
College in tweede termijn. Wij zullen het voorstel niet steunen.
De heer HOOIJMAIJERS: De VVD-fractie is tegen voorstel nr. 551 en na het
antwoord van de wethouder is zij definitief overtuigd van het nut van
voorstel nr. 538.
 
Het voorstel-mevr. Agtsteribbe (nr. 552) wordt met algemene stemmen
aangenomen.
 
Het voorstel-mevr. Agtsteribbe (nr. 538) wordt met algemene stemmen
aangenomen.
 
Het voorstel-mevr. Agtsteribbe c.s. (nr. 553) wordt met algemene stemmen
aangenomen.
 
Het voorstel-mevr. Agtsteribbe (nr. 540) wordt met algemene stemmen
aangenomen.
 
Het voorstel-mevr. Agtsteribbe (nr. 551) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.
 
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden mevr. Agtsteribbe, Balai, Bijlsma, Cherribi, mevr.
Grewel, mevr. Hoogland, mevr. Irik, Van der Laan, Levie, Meijer en Yalin
zich voor het voorstel hebben verklaard.
 
Het voorstel-Hooijmaijers (nr. 542) wordt met algemene stemmen
aangenomen.
 
Het voorstel-Spit (nr. 548) wordt bij zitten en opstaan verworpen.
 
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Goedhart, Spit en mevr. Weltevreden-van den Bos zich
voor het voorstel hebben verklaard.
 
Het voorstel-Hooijmaijers (nr. 543) wordt met algemene stemmen
aangenomen.
 
Het voorstel-Hooijmaijers c.s. (nr. 554) wordt met algemene stemmen
aangenomen.
 
Het voorstel-mevr. Alkema c.s. (nr. 545) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.
 
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden mevr. Alkema, Cornelissen, Goedhart, Ten Have, mevr. De
Jong, Oranje, Robbers, Spit en mevr. Weltevreden-van den Bos zich voor het
voorstel hebben verklaard.
 
Het voorstel-mevr. Alkema (nr. 546) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.
 
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Cornelissen, Van Duijn, Ten Have, mevr. De Jong, Oranje
en Robbers zich voor het voorstel hebben verklaard.
 
Het voorstel-K”hler (nr. 547) is door het aannemen van voorstel nr. 538
komen te vervallen.
 
Het voorstel-Spit (nr. 549) wordt bij zitten en opstaan verworpen.
 
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Van Bommel, Van Duijn, Goedhart, Spit en mevr.
Weltevreden-van den Bos zich voor het voorstel hebben verklaard.
 
Aan de orde is de stemming over de voordrachten.
 
De heer K™HLER (stemmotivering): De fractie van Groen Links stemt in met
de voordracht inzake de vaststelling van hogere geluidswaarden (nr. 482),
punt 34 van de agenda, met uitzondering van datgene wat op blz. 2305 staat
vermeld over de woningen bij de spoorbaan Centraal Station-Muiderpoort (72
dB(A) etmaalwaarde).
Mijn fractie stemt voor de voordracht inzake het bestemmingsplan IJ-
oevers (nr. 522), punt 35 van de agenda, met de kanttekeningen zoals wij
die hebben gemaakt over de IJ-boulevard en de mogelijkheid van een
autovrije wijk in de Houthaven en met de aantekening dat wij het na de
nodige afweging niet eens zijn met het dichtbouwen van het bouwblok bij het
Barentszplein.
De heer VAN BOMMEL: Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer K”hler
inzake de bebouwing bij het Barentszplein.
De heer VAN DUIJN: Ik ben tegen de voordracht inzake vaststelling van de
hogere geluidswaarden.
Ik stem voor de voordracht inzake het bestemmingsplan, onder voorbehoud
van mijn aanhoudende verzet tegen een vierbaans-autoweg.
 
De voordracht nr. 482 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de
Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2304 van het Gemeenteblad,
met inachtneming van de door de leden Van Duijn en K”hler gevraagde
aantekening.
 
De bij de behandeling van deze voordracht mede aan de orde gestelde
adressen worden in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld ter
afdoening.
 
De voordracht nr. 522 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de
Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2510 van het Gemeenteblad,
met inachtneming van de door de leden Van Bommel, Van Duijn en K”hler
gevraagde aantekening en met dien verstande, dat door aanneming van de
voorstellen nrs. 552, 538, 553 en 540 de voordracht overeenkomstig het
daarin gestelde is gewijzigd.
 
De bij de behandeling van deze voordracht mede aan de orde gestelde
adressen worden in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld ter
afdoening.
 
Aan de orde is thans:
 
25
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot
instelling van de Stuurgroep Westelijke Tuinsteden (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 472, blz. 2247).
 
De heer VAN DUIJN: Wegens gebrek aan spreektijd zie ik af van het woord.
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2250 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
30
Notitie van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994, getiteld:
Welstandsbeleid, architectuur en kwaliteit, tevens preadvies op de nota's
van de raadsleden Hooijmaijers (nr. 432 van 1991) en mevr. De Jong en
Oranje (nr. 198 van 1992), alsmede van de Amsterdamse Raad voor de
Stadsontwikkeling, de Amsterdamse Raad voor de Monumentenzorg en de
Amsterdamse Kunstraad (Gemeenteblad afd. 1, nr. 519, blz. 2413).
 
De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. De VVD-fractie is blij met
het preadvies op deze nota. Het heeft enige tijd in beslag genomen om het
preadvies te leveren, maar laten wij maar aannemen dat dat wordt
veroorzaakt door de hoeveelheid nota's die over dit onderwerp zijn
ingediend. Wij zijn voorts verheugd, dat de wethouder ook heeft toegezegd,
binnenkort met nadere voorstellen aan de Raad te komen voor de architectuur
bovenop de daken. Wij hopen, dat het College de nota zo spoedig mogelijk
daadwerkelijk zal uitvoeren en op de onderdelen zal terugkomen.
De heer ORANJE: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank het College voor het
preadvies. Het is duidelijk, dat wij steeds meer gaan van repressief naar
preventief toezicht. Daarbij moeten wij in verband met de kwaliteit wel
beseffen, dat 75% van de opdrachtgevers geen architect is.
Een hele reeks maatregelen komt in aanmerking voor voorwaarden vooraf.
Ik noem het bestemmingsplan, het programma van eisen, het
beeldkwaliteitsplan en wellicht ooit nog eens het beschermd stadsgezicht,
dat een rol heeft gespeeld bij het pand Plantage Middenlaan 4. Ik noem
verder de nota van de welstandscommissie De Schoonheid van Amsterdam, de
procedure die wij hebben ingesteld voor inspraak bij bouwplannen en het
vroeger inschakelen van de welstands- en de monumentencommissie daarbij.
Dit zijn allemaal maatregelen waardoor er in een eerder stadium kan worden
ingegrepen.
De fractie van D66 laat haar voorstel voor een stadsbouwmeester vallen.
Het draagvlak daarvoor was te klein. Bovendien heeft zich een nieuw
fenomeen voorgedaan in deze gemeente, te weten de supervisor. Wij stellen
voor, bij grote infrastructurele projecten Ä bijvoorbeeld bij de noord-
zuidlijn en het Stationsplein Ä een supervisor aan te stellen. Ik neem aan,
dat het College dat welwillend zal bezien.
Ik ben ook blij met de toezegging, dat het College een preadvies zal
uitbrengen op een aantal aanbevelingen in de fantastische uitgave "De
vijfde gevel".
Uit gesprekken met de welstandscommissie blijkt, dat de slechtste
plannen grotendeels van gemeentelijke instellingen afkomstig zijn. Het zou
goed zijn als de gemeente zelf een goed voorbeeld gaf.
Ik heb begrepen, dat het College in een aantal gevallen contrair beslist
aan het advies van de welstandscommissie. Wij hebben daarop in de commissie
van advies eigenlijk nooit zicht. Achteraf hebben wij bijvoorbeeld gehoord,
dat rond het Amstelstation regelmatig contraire beslissingen zijn genomen,
waardoor daar naar het oordeel van de welstandscommissie dermate grote
rampen zijn opgetreden dat het nooit meer iets zal worden. Hoewel wij ons
realiseren, dat het afgeven van een bouwvergunning een bevoegdheid is van
het College, zouden wij graag een melding krijgen wanneer men iets contrair
beslist.
Ook zouden wij graag het jaarverslag van de welstandscommissie, dat nu
hopelijk periodiek zal uitkomen, agenderen in de commissie, om in ieder
geval ‚‚n keer per jaar een discussie te kunnen voeren over de schoonheid
van Amsterdam.
Wij kunnen natuurlijk regels maken zoveel als wij willen. Het
belangrijkste is toch vaak de cultuur van de opdrachtgever. Ik heb al
gesproken over de gemeente als opdrachtgever voor straatmeubilair,
sporthallen, trafohuisjes enz. Dat valt nauwelijks te be‹nvloeden. Het
enige wat wij misschien nog kunnen doen, is het voortouw nemen in de
openbare ruimte. Als er in Parijs een Ä spectaculair Ä gebied wordt
ontwikkeld, neemt de overheid het voortouw en zet daar in de openbare
ruimte of de gebouwde omgeving een fantastisch project neer, waardoor
particulieren worden gestimuleerd om dat na te volgen. Dan krijgt men dus
een veel grotere kwaliteitssprong.
De heer CHERRIBI: Mijnheer de Voorzitter. Met de goede en leesbare nota
De Schoonheid van Amsterdam zijn wij als PvdA-fractie heel tevreden. Ik
maak mijn complimenten aan de opstellers. Toch plaats ik er enkele
kanttekeningen bij.
Bij welstand hoort met name de begane-grondlaag. Daaraan besteedt men in
de nota minder aandacht. Ik verwijs wat dit betreft naar het voorstel-mevr.
Agtsteribbe.
De nota De vijfde gevel heeft weer de aandacht gevestigd op de
problematiek van de daklandschappen, die soms op maanlandschappen lijken,
met diepe kraters en lelijke toppen. Dit probleem dient serieus te worden
aangepakt.
De zaak dient zo goed te worden geregeld Ä in de nota wordt daartoe ook
een aanzet gegeven Ä dat verrassingen zoals het monstrum voor het Centraal
Station deze stad en haar bewoners bespaard kunnen blijven. De
schoonheidscommissie let voornamelijk op de architectuur, maar dient ook te
letten op de wijze waarop deze in de omgeving past.
Ik complimenteer de leden Oranje, mevr. De Jong en Hooijmaijers met hun
nota's, zonder daarbij de Amsterdamse Raad voor de Stadsontwikkeling (ARS),
de Amsterdamse Raad voor de Monumentenzorg (ARM) en de Amsterdamse
Kunstraad te vergeten met hun belangrijke inbreng in de discussie. Wij zijn
verheugd, dat de belangrijkste aanbevelingen uit de nota's zijn
overgenomen. Ik denk vooral aan de aanbevelingen over jaarlijkse
behandeling van het jaarverslag van de schoonheidscommissie, over het
opdrachtgeverschap en over een centraal documentatiesysteem.
Het welstandsbeleid is formeel gedecentraliseerd, maar toch maken de
stadsdelen nog gebruik van de centrale schoonheidscommissie. Dat vinden wij
een goede zaak, omdat de samenhang in de stad hierdoor wordt gewaarborgd.
Ik spreek hierbij de hoop uit, dat de stadsdelen de aanbevelingen zullen
overnemen. Wij ondersteunen de notitie van het College.
Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Ik sluit mij graag aan bij de
complimenten van de heer Cherribi aan de raadsleden die de moeite hebben
genomen nota's te schrijven over dit interessante onderwerp en aan al onze
adviseurs. Ik constateer, dat het resultaat in grote lijnen ieders
instemming heeft, ook die van het College. Ik herhaal de toezegging die ik
heb gedaan in de commissie, dat er welstandsrichtlijnen moeten komen voor
het daklandschap Ä de vijfde gevel Ä als aanbevolen door de Amsterdamse
Raad voor de Monumentenzorg.
De heer Oranje heeft gevraagd of er bij grote infrastructuurprojecten
een supervisor is aan te stellen. Dat lijkt mij in algemene zin goed.
Ik zal er nog eens diep over nadenken wat er te doen zou zijn aan
slechte plannen van de gemeente als opdrachtgever.
Het lijkt mij een goed idee als wij aan de commissie van advies melden
wanneer het College contrair gaat aan een advies van de
schoonheidscommissie.
Het lijkt mij ook een uitstekend idee, het jaarverslag van de
schoonheidscommissie in de commissie te agenderen. Ik ben het er geheel mee
eens, dat het vooral een kwestie is van cultuur en houding van
opdrachtgevers. Ik hoop dit bij de discussies over het openbare-ruimteplan
IJ-oever in de komende periode verder te kunnen invullen.
De discussie over de begane-grondlaag vind ik er hier enigszins met de
haren bijgesleept, omdat deze in mijn ogen meer een onderwerp is op het
niveau van het bestemmingsplan. Hier gaat het om individuele bouwwerken en
de schoonheid of lelijkheid daarvan. Overigens zijn wij het over de
wenselijkheid van het zorgvuldig behandelen van de begane-grondlaag geheel
eens.
Ik onderstreep van harte de opmerking van de heer Cherribi over de
wenselijkheid, dat de stadsdelen onze schoonheidscommissie en haar adviezen
gaan gebruiken. Ik zie het, ook op langere termijn, als een belangrijke
grootstedelijke taak om een schoonheidscommissie in het leven te houden,
met de bijbehorende ondersteuning, zodat op die manier de morfologische
samenhang van de stad bewaard zal blijven.
De heer ORANJE: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder heeft complimenten
uitgedeeld aan de schrijvers van de nota's. Ik moet melden, dat ik onze
nota niet zelf heb geschreven. Dat heeft onze fractiemedewerkster Monica
van Leest gedaan, die ons overigens helaas gaat verlaten.
(Wethouder STADIG: Dan mag zij in die complimenten delen!).
 
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2427 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
 
31
Preadvies van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 op de nota van
het raadslid Hooijmaijers (nr. 313 van 1993), getiteld: Voorkomen of
genezen; funderingsproblemen in de gordel '20-'40 (Gemeenteblad afd. 1, nr.
513, blz. 2397).
 
De heer HOOIJMAIJERS: De VVD-fractie is verheugd, dat het College zonder
het preadvies af te wachten al heeft geanticipeerd op deze nota, door
ogenblikkelijk geld in het kader van de stadsvernieuwing beschikbaar te
stellen voor een proef op dit gebied en door voorts in te gaan op de
suggestie, geld bij het SEF aan te vragen. Ik heb begrepen, dat die
subsidie inmiddels ook is verleend. Er rest eigenlijk maar ‚‚n klein punt,
te weten het verschil van inschatting op de langere termijn tussen de
technici van de Stedelijke Woningdienst en degenen in en rond de VVD-
fractie die deze nota hebben geschreven. Ik zeg dit, omdat een van de
schrijvers ook oud-hoofd van de civiel-technische dienst was en omdat wij
dus wel degelijk gebruik hebben gemaakt van de technische kennis van de
Stedelijke Woningdienst. Wij verzoeken de wethouder dan ook, onder het
motto "voorkomen is beter dan genezen" met een inschatting op dit gebied te
komen. Wij vinden het vervelend als naderhand zou blijken, dat iets wat wij
liever niet zien gebeuren niettemin is opgetreden. Zo is het ook tot op
heden gegaan met deze zaken. Ik was dan ook blij met de woorden in het stuk
van diezelfde dienst, waar men aangeeft: "Desalniettemin vormt een en ander
een welkome aanvulling op de reeds bestaande funderingsmethode". Daarmee is
dit wel recht gezet, in ieder geval wat het effect op de korte termijn
betreft. Wij zouden toch ook nog graag zien, dat de wethouder het effect op
de lange termijn hierbij wil betrekken.
Tijdens de commissiebehandeling hadden wij de wethouder ook al gevraagd,
dezelfde proef ook nog eens te houden, maar dan met de zogenaamde
schelpenmethode, omdat deze op een aantal gebieden voordeel kan bieden. Ik
vraag of de wethouder daarmee al is gevorderd.
De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. De PvdA-fractie complimenteert
de heer Hooijmaijers met het vele werk dat hij in deze zaak heeft gestoken.
Dat werk heeft inderdaad resultaat gehad en het zal tot behoorlijke
kostenbesparingen kunnen leiden. Ik beschouw het als een voorbeeld van de
wijze waarop initiatieven van raadsleden goed kunnen uitwerken en het
College ook kunnen ondersteunen. Het College heeft hiervan ook inderdaad al
een deel overgenomen. Dat vinden wij heel goed.
Ik had ook de vraag, hoe het komt, dat de schattingen zo verschillend
zijn. Nu met meetbouten bepaalde gebieden worden onderzocht, is het
misschien goed, dit ook op de toekomstige trac‚'s van de noord-zuidlijn te
doen, omdat deze ook door de gordel '20-'40 zal gaan.
Ik heb begrepen, dat de experimenten binnenkort zullen beginnen en dat
het College daarvoor een aantal plekken op het oog heeft. Wanneer zullen de
resultaten daarvan bekend?
Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Ik complimenteer de heer
Hooijmaijers wederom. Weinig raadsleden is het gegeven, in ‚‚n
raadsvergadering twee nota's gepreadviseerd te krijgen. De heer
Hooijmaijers is dat gelukt. Zijn nota heeft inderdaad dermate veel
overtuigingskracht gehad, dat het College alvast is begonnen met de
uitvoering ervan, nog voordat wij met een preadvies kwamen.
Overigens wijs ik erop, dat enige terughoudendheid wel gepast is, omdat
de gordel '20-'40 niet tot onze zeggenschap behoort. Wij kunnen daarover
wel meningen hebben, maar wij moeten toch vooral stadsdelen ervan
overtuigen, dat het juist is wat wij vinden. In dit kader kan ik meedelen,
dat ik gisteren, in het periodieke overleg met portefeuillehouders wonen en
werken van de stadsdelen, dit punt nog eens heb aangekaart. Daarbij heb ik
hen gevraagd of zij de zorg die wij hebben over het toekomstige verloop van
deze problematiek toch ook meer tot de hunne willen maken. Wij constateren
namelijk, dat het aantal opdrachten voor meetboutenonderzoek vanuit
stadsdelen terugloopt. Ik heb hen gisteren gevraagd, te bezien of dat wel
verstandig is, omdat juist de meetboutenmethode de beste is om
ontwikkelingen in de gaten te houden en te bezien waar het mis dreigt te
gaan. Men heeft mij verzekerd, dat men dit opnieuw zal bezien. Ik houd dit
dus warm, maar ik moet diplomatiek opereren.
Over de schelpenmethode kan ik nu nog niet iets concreets zeggen. Ik heb
toegezegd, dat wij deze methode ook gaan toepassen. Dat is een kwestie van
overleggen en van zoeken van een geschikte locatie.
De heer Hooijmaijers heeft in dit verband gevraagd naar mijn schattingen
van de effecten op de langere termijn. Ik neem aan, dat hij daarbij doelt
op het verloop van het verzakkingsproces. Ik weet dat niet. Ik constateer
ook, dat men hierover verschillend denkt. Het lijkt mij, dat juist
meetbouten het middel zijn om te bezien wie er gelijk heeft. Wat mij
betreft komt de gehele stad Ä althans de gehele gordel '20-'40 Ä vol
meetbouten.
Ik vind het een verstandige gedachte van de heer Bijlsma om dit
meetboutenonderzoek ook langs de noord-zuidlijn te houden. Dat zouden wij
dan inderdaad nu moeten doen, om te bezien of datgene wat daar misschien
zal gebeuren wel of niet wordt veroorzaakt door de "mol". Deze suggestie
zal ik zeker meenemen.
Resultaten van experimenten ten slotte zijn nog niet bekend.
 
Het preadvies wordt voor kennisgeving aangenomen.
 
33
V o o r t z e t t i n g van de behandeling van de voordracht van
Burgemeester en Wethouders van 16 juni 1994 tot vaststelling van het
bestemmingsplan Riekerpolder (Gemeenteblad afd. 1, nr. 444, blz. 2063).
 
Hierbij komt tevens in behandeling:
 
Voorstel ter zake van het raadslid mevr. Agtsteribbe c.s. van 29 juni
1994 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 512, blz. 2395).
 
Mevr. AGTSTERIBBE: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben gemerkt, dat ons
voorstel alsnog op tamelijk heftige bezwaren van het College en van de
fractie van D66 is gestuit. Daarom lijkt het mij goed, het voorstel in te
trekken. Wij willen wel op den duur de mogelijkheid openhouden van een
stationsgebouw, maar wij kunnen dat op een ander moment realiseren, bij
voorbeeld bij de uitwerking of Ä zo nodig Ä via een notitie aan de Raad.
Het gaat om het hoofddoel, het bestemmingsplan te zijner tijd in uitvoering
te kunnen nemen. Ik meen, dat de twijfel die er bestond aan de prioriteit
die wij zouden hebben voor de noord-zuidlijn tot en met Schiphol de laatste
dagen volledig is weggenomen. Dit onderstreept dat alleen maar.
 
Het voorstel-mevr. Agtsteribbe c.s. (nr. 512), ingetrokken zijnde, maakt
geen onderwerp van behandeling meer uit.
 
Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Het College constateert met
instemming, dat het ook de PvdA-fractie heeft kunnen overtuigen. Op het
moment dat wij tot de conclusie komen, dat er een NS-station moet komen, is
een anticipatie inderdaad snel geregeld.
 
De discussie wordt gesloten.
 
Aan de orde is de stemming over de voordracht (nr. 444).
 
De heer VAN BOMMEL (stemmotivering): Ik zal tegen dit bestemmingsplan
stemmen, omdat het woningbouw in de Riekerpolder volstrekt onmogelijk
maakt. Dat vind ik onwenselijk. Het gaat om een strategische voorraad voor
de bouw van kantoren. Dat vind ik niet nodig.
De heer VAN DUIJN: Ik heb bezwaar tegen de horizonvervuiling door de
kantoren in de buurt van het Nieuwe Meer. Daarom stem ik tegen de
voordracht.
 
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2048 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, met inachtneming van de door de leden Van Bommel en van Duijn
gevraagde aantekening.
 
Aan de orde zijn de benoemingen.
 
Mevr. WELTEVREDEN-VAN DEN BOS: Mijn fractie heeft kandidaten geleverd
voor de vacatures en zij heeft gemeld, dat zij daarover wil onderhandelen.
Er is echter niet met ons onderhandeld en dat betreuren wij. Aangezien deze
benoemingen naar onze mening al twee maanden geleden hadden moeten
plaatsvinden, zullen wij nu met deze benoemingen akkoord gaan, maar wij
hopen, dat wij in het vervolg niet worden overgeslagen.
 
De VOORZITTER nodigt de leden mevr. Peters, mevr. Schutte en mevr.
Weltevreden-van den Bos uit, met hem het bureau van stemopneming te vormen.
 
Benoemd worden tot:
 
Lid van het algemeen bestuur van het Centraal Nautisch Beheer (nr. 477):
mevr. J. Alkema.
 
Lid van de Commissie van Bestuur voor het Slotervaartziekenhuis (nr.
478): B.J. Robbers en mevr. drs. A. Grewel.
 
Lid van het algemeen bestuur van de Agglomeratieraad Jeugdhulpverlening
Amsterdam (nr. 479): mevr. G.K.T. van der Giessen.
 
Plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur van de Agglomeratieraad
Jeugdhulpverlening Amsterdam (nr. 479): C. Hulsman.
 
Lid, tevens voorzitter, van het algemeen bestuur van de Centrale Post
Ambulancevervoer (nr. 480): A.J. Holvast.
 
Plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur van de Centrale Post
Ambulancevervoer (nr. 480): H.D. Levie.
 
Ambtenaar van de burgerlijke stand (nr. 493): mevr. A.C. Eckmeyer, mevr.
N.P. Lie, mevr. R. Abdul Kadir, echtegenote van Nehal, mevr. M.M. Kanhai,
mevr. J. te Paske, mevr. Y. Teer, echtgenote van Van Wijngaarden en mevr.
I.M. Bangert, echtgenote van Michielsen.
 
Ambtenaar van de burgerlijke stand (nr. 494): F.E.T. van Dijk.
 
Lid, tevens voorzitter, van het algemeen bestuur van de
Gemeenschappelijke Regeling Geneeskundige Hulpverlening bij rampen in de
agglomeratie Amsterdam (nr. 501): H.D. Levie.
 
Plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur van de Gemeenschappelijke
Regeling Geneeskundige Hulpverlening bij rampen in de agglomeratie
Amsterdam (nr. 501): A.J. Holvast.
 
Ingeleverd werden 42 biljetten. Allen werden benoemd met 42 (algemene)
stemmen, met uitzondering van mevr. Van der Giessen en de heer Hulsman, op
wie 41 stemmen werden uitgebracht, terwijl 1 stem blanco werd ingeleverd.
 
De VOORZITTER: Ik dank de leden van het bureau van stemopneming voor de
mij verleende hulp.
Vervolgens deel ik de Raad mede, dat de heer Van Duijn afziet van het
houden van het comit‚-generaal. De heer Van Duijn wil wel worden geacht,
tegen de voordracht te hebben gestemd.
 
De voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 juli 1994 tot het
instellen van spoedappel tegen het vonnis van de president van de
Arrondissementsrechtbank van 27 juni 1994 ter zake van heiwerkzaamheden
c.a. ten behoeve van het tenniscomplex op de Vietnamweide (Gemeenteblad
afd. 1,
nr. 527, blz. 2719) wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het bij de voordracht behorende
 
besluit, met inachtneming van de door de heer Van Duijn gevraagde
aantekening.
 
Aan de orde zijn thans te zamen:
 
36
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot
vaststelling van het bestemmingsplan Karel Lotsylaan (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 463, blz. 2177).
 
en
 
37
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot het
beschikbaar stellen van een aanvullend krediet ten behoeve van het project
ABN/AMRO-Bank (Gemeenteblad afd. 1, nr. 464, blz. 2229).
 
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Enkele weken geleden heeft de
president van de Arrondissementsrechtbank uitgesproken, dat er bij gebreke
van een milieuvergunning niet mag worden geheid aan de Vietnamweide. Dit
betekent, dat veel onzeker is geworden. Ik vind dan ook, dat wij niet
vooruit moeten lopen op een definitief juridisch oordeel over de toestand
daar en dat wij moeten wachten op de uitspraak van de Raad van State. Deze
zal volgende week opnieuw uitspraak doen als de Stichting Tuinstad
Buitenveldert daar aanklopt om over die milieuvergunning te procederen. De
kans bestaat dan, dat alles weer moet worden teruggedraaid, dat
uiteindelijk de bomen weer op de Vietnamweide moeten worden geplant en dat
het tenniscentrum alsnog naar de Schinkelpolder zal uitwijken. Waarom zijn
wij niet zo verstandig om die wijsheid in acht te nemen?
Over het bestemmingsplan aan de Karel Lotsylaan heb ik nog te zeggen,
dat het mij niet goed lijkt, het aantal parkeerplaatsen daar aan te leggen
dat het College nu voorstelt. Ik meen, dat het verstandiger is, te letten
op de uitspraken van Rijkswaterstaat daarover; daar wil men namelijk een A-
locatie en de helft van het aantal parkeerplaatsen.
Mevr. PRINCEN: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben van de Amsterdamse
Raad voor de Stadsontwikkeling (ARS) op het allerlaatste nippertje Ä te
weten afgelopen maandag Ä een advies ontvangen. Daarin worden enkele zaken
genoemd waarop ik graag de reactie van de wethouder wil horen, omdat dit
allemaal op het laatste moment is en dit toch een serieus adviesorgaan is.
Ten eerste gaat het om de mogelijkheid, alsnog een groenstructuur Ä een
groene allee Ä te behouden op de Karel Lotsylaan. Volgens de ARS zou dit
zijn bezien met de aanleg, zoals gepland in het bestemmingsplan. Daarnaast
noemt de ARS de inrichting, de pleinfunctie en de omgeving van het
ABN/AMRO-gebouw. Ik vind het van belang, te horen hoe de wethouder de
mogelijkheden bij de uitwerking op dit gebied inschat.
Ten tweede gaat het om de aantekening, die onze fractie ook al in de
commissie heeft ingebracht, dat wij uitgaan van de B-norm met ‚‚n
parkeerplaats per 125 m2 vloeroppervlak Ä hetgeen zou neerkomen op 600
parkeerplaatsen Ä en niet, zoals het plan, van 750 parkeerplaatsen. Wij
nemen wel aan, dat de overeenkomst die al was gesloten met de ABN/AMRO-bank
niet minder parkeerplaatsen dan 600 haalbaar waren, maar wat ons betreft
zou dit dan ook het maximum moeten zijn.
De heer CHERRIBI: Mijnheer de Voorzitter. De PvdA-fractie stemt in met
het bestemmingsplan Karel Lotsylaan, met de kanttekening dat deze locatie
op termijn een A-locatie moet worden. De invoering van betaald parkeren in
de Watergraafsmeer vinden wij logisch. Immers, overal elders in de stad is
betaald parkeren al ingevoerd. Wij vinden ook, dat er meer aandacht moet
worden besteed aan de sociale veiligheid, aan donkere straatjes, viaducten
en onderdoorgangen. In het convenant met de ABN/AMRO-bank zijn
verwachtingen gewekt wat het parkeren betreft, die ook inderdaad
verplichtingen met zich brengen.
Er moet een grootstedelijke visie komen op de ontwikkeling van de
zuidas. De RAI heeft een aantal voorzieningen, waarvan het logisch is dat
zij behouden zullen blijven.
De heer ORANJE: Mijnheer de Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de
opmerking van mevr. Princen over het advies van de ARS. Ik moet nog
verantwoording afleggen over de parkeernormen, omdat de fractie van D66 een
voorbehoud heeft gemaakt in de commissie. Ik heb de stedebouwkundige
uitgangspunten erbij genomen, waarin al direct het aantal van 750
parkeerplaatsen wordt genoemd. Hoewel de motivering hiervan in het
bestemmingsplan niet geheel helder is, zullen wij de lijn volgen die in een
eerder stadium is overeengekomen. Wij gaan dus akkoord met het aantal
parkeerplaatsen.
De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. Ik ondersteun de vragen van
mevr. Princen over de brief van de ARS. Ik vraag met name of de voordracht
van dit College voor dit bestemmingsplan ook inhoudt, dat het College
definitief afziet van de Karel Lotsylaan als een groene allee.
Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. De rechtbank en de
Vietnamweide hebben slechts heel zijdelings iets met de onderhavige materie
te maken. Ik kan de heer Van Duijn echter geruststellen: wat eventueel ter
discussie staat, is de vraag of het plan van de heer Bakker kan doorgaan.
De tennishal zal worden gerealiseerd.
Wat het aantal parkeerplaatsen betreft, hebben wij ons vastgelegd in het
convenant, waarin een aantal van 750 zwart op wit wordt genoemd. Bij mijn
weten is daar na afloop als motief bij gekomen, dat 600 parkeerplaatsen
overeenkomen met de B-norm, plus 125 plaatsen in een afzonderlijke garage
vanwege de congresfunctie, plus 25 plaatsen in nog weer een afzonderlijke
garage ten behoeve van datgene wat ik nu maar even aanduid als "de
bijzondere mobiliteitsbehoefte van de bank". Kortom, het komt overeen met
de B-norm en met het convenant. Ik zie geen millimeter ruimte om hieraan
nog iets te veranderen, na alle eerdere discussies in deze Raad en het
convenant waartoe deze Raad zich heeft verplicht.
Wat het advies van de ARS betreft, kan ik melden dat het naar de mening
van de stedebouwkundigen die hiermee bezig zijn wel degelijk mogelijk is,
de Karel Lotsylaan als groene laan te ontwikkelen, ook in de toekomst. Ik
citeer een ambtelijk stuk: "De mening is, dat het plan perfect kan worden
ingepast in de zuidas-ontwikkeling en de kwalitatieve toon zal zetten voor
de toekomstige openbare ruimte". De gedachte is dus wel degelijk, dat de
Karel Lotsylaan een groene allee zal kunnen zijn, maar het is het veel
gevraagd is, dit nu helemaal uit te werken.
Het water en de trappen waaraan de ARS zich stoort, hebben een functie
die niet direct duidelijk is wanneer men het plan beziet; het heeft te
maken met de beveiliging. Deze zaken komen in de plaats van een aantal
beveiligingsmaatregelen die een bank zoals de ABN/AMRO-bank in een
dergelijke situatie anders zou hebben gevraagd. Er zijn dus geen hoge, nare
hekken, maar trappen, waardoor men niet met een auto of een fiets bij de
bank kan komen, en vijvers, die eveneens een dergelijke functie hebben.
Naar mijn mening is dat een heel aardige stedebouwkundige vormgeving van
beveiligingsmaatregelen die een dergelijke bank vereist.
Verder loopt ter plaatse van de vijvers een stippellijn. Dat is de
verbreding van het dijklichaam die ooit zal plaatsvinden. Met andere
woorden, die vijvers hebben niet het eeuwige leven, zo verwacht ik.
Het is inderdaad ieders mening, dat dit op termijn een A-locatie zal
moeten worden. Daarin voorziet het plan ook.
Wat de sociale veiligheid betreft is het belangrijkste punt de
onderdoorgang, die wat mij betreft morgen nog drie keer zo breed zal
worden. Helaas zijn de centjes er nog niet, maar dit zal ooit eens
gebeuren.
Een grootstedelijke visie op de zuidas ten slotte zal er komen, maar
daarvoor hebben wij nog even tijd nodig.
De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. Betekenen de opmerkingen van
de wethouder, dat er wel degelijk al een groen-raamplan voor de gehele
zuidas is?
(Wethouder STADIG: Neen, nog niet.)
Dan is daarover kennelijk geen communicatie geweest met de ARS. Kan de
wethouder dat bevestigen?
(Wethouder STADIG: Naar mijn gegevens is het groen-raamplan in
ontwikkeling en komt dit daarmee overeen; de ambtenaren van de Dienst
Ruimtelijke Ordening zitten er uiteindelijk bij. Kennelijk is de
communicatie met de ARS niet optimaal, maar ik vind, dat het ARS-
advies ook wel heel laat is binnengekomen. Dit is even een vluggertje
geweest, naar ik vrees.)
Ik meen, dat de ARS misschien tot op het laatste moment heeft zitten
wachten, al zal ik mij niet in speculaties begeven.
 
De discussie wordt gesloten.
 
Aan de orde is de stemming over de voordrachten nrs. 463 en 464.
 
Mevr. PRINCEN (stemmotivering): De fractie van Groen Links kan niet
instemmen met de parkeerparagraaf in het bestemmingsplan en zal tegen dat
onderdeel stemmen.
De heer VAN DUIJN: Ik stem tegen de beide voordrachten.
 
De voordracht nr. 463 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de
Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2188 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, met inachtneming van de door de leden mevr. Princen en Van
Duijn gevraagde aantekening.
 
De voordracht nr. 464 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de
Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2230 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, met inachtneming van de door de heer Van Duijn gevraagde
aantekening.
 
De vergadering wordt om 16.45 uur geschorst tot 19.30 uur.