Bron: Raad Type document: Notulen Onderwerp: Raadsvergadering 13-07-94 Datum publicatie:13-07-1994 Datum Raad:13-07-1994 Tekst: OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 13 JULI 1994. Aanwezig: de leden Van der Aa (PvdA), mevr. Agtsteribbe (PvdA), mevr. Alkema (D66), Bakker (D66), Balai (PvdA), Van Bommel (SP), Bouma (VVD), Bijlsma (PvdA), Cherribi (PvdA), Cornelissen (D66), Dalkiran (Groen Links), Van Duijn (De Groenen), Enthoven (CD), Fortun‚ (CD), mevr. Van der Giessen (D66), Goedhart (CDA), De Grave (VVD), mevr. Grewel (PvdA), Ten Have (D66), Holvast (Groen Links), mevr. Hoogland (PvdA), Hooijmaijers (VVD), mevr. Ter Horst (PvdA), Houterman (VVD), Hulsman (Groen Links), mevr. Irik (PvdA), mevr. De Jong (D66), K”hler (Groen Links), mevr. Krikke (VVD), Van der Laan (PvdA), Levie (PvdA), Meijer (PvdA), Oranje (D66), Peer (VVD), mevr. Peters (VVD), mevr. Princen (GroenLinks), Robbers (D66), mevr. Schutte (Groen Links), Van Sitteren (CD), mevr. Spier-van der Woude (VVD), Spit (CDA), Stadig (PvdA), mevr. Weltevreden-van den Bos (CDA) en Yalin (PvdA). Afwezig: de heer Graman (CD). Middagzitting op woensdag 13 juli 1994. Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester. Secretaris: mr. K. Kooiker. De vergadering wordt om 13 uur geopend. De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat de agendapunten 27 (preadvies op de nota van het raadslid Platvoet: Voorstel tot de instelling van een Fonds Woningonttrekking) en 28 (Beleidsovereenkomst Volkshuisvesting Amsterdam 1994Ä1995) van de agenda zijn afgevoerd. Vervolgens deel ik u mede, dat de punten 22 (uitwerking voorstel raadslid Hooijmaijers c.s. tot het doen realiseren van een ondergronds busstation bij het Centraal Station) en 41 (beoordeling investeringsakkoord Vinex voor de gemeente Amsterdam) gevoegd zullen worden behandeld. Er is sprake van een lange agenda, verdeeld over vier dagdelen. De Commissie voor de Werkwijze van de Gemeenteraad, waarvan ik de spreekbuis ben, stelt u voor, enkele agendapunten van een vast tijdstip te voorzien in verband met het feit dat daarvoor, ook extern, veel belangstelling is. De gevoegde behandeling van de punten 22 en 41 zal plaatsvinden zodra punt 22 regulier aan de orde komt; dit betekent dus, dat die nog heden zal plaatsvinden. De punten 34 (vaststelling hogere geluidswaarden dan gesteld in de Wet geluidhinder ten behoeve van het bestemmingsplan IJ-oevers) en 35 (vaststelling van het bestemmingsplan IJ-oevers) zullen ook gevoegd worden behandeld; de behandeling zal morgen plaatsvinden en wel vanaf 13.00 uur. Tenslotte deel ik u mede, dat de punten 45 (interpellatie van het raadslid Dalkiran inzake de informatieverstrekking door Burgemeester en Wethouders over de bezoekersaantallen voor de IJ-markt) en 46 (opheffing van de IJ-markt) eveneens gevoegd zullen worden behandeld, waarvan morgen de behandeling zal aanvangen om 19.30 uur. De heer CORNELISSEN: Ik ben er voorstander van, aan de gevoegde behandeling van de punten 22 en 41, ook nog toe te voegen punt 42 (beschikbaar stellen van een aanvullend krediet ter dekking van de extra voorbereidingskosten van het project Nieuw-Oost). Wethouder STADIG: Ik ben het geheel met de heer Cornelissen eens. Conform besloten. Aan de orde is de agenda: 1 Notulen van de raadsvergaderingen op 20 april, 18 mei, alsmede 1, 15 en 29 juni 1994. De notulen van de vergadering, gehouden op 20 april 1994 worden ongewijzigd goedgekeurd. De goedkeuring van de overige notulen wordt aangehouden. 2 Mededeling van de ingekomen stukken. 1ø Adres van 24 juni 1994 van de gemeentelijke Ombudsman inzake een aan haar gerichte brief van mevr. T. Fernhout-Wolters met betrekking tot het woningdistributiebeleid van de Stedelijke Woningdienst Amsterdam. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening, na behandeling in Commissie voor Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en Grondzaken. 2ø Adres van 22 juni 1994 van M. Wijbenga en R. Kreuger, namens de Stichting Wijkcentrum Houthavens, inzake het ontwerp-bestemmingsplan IJ- oevers. Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de desbetreffende voordracht, punt 35 van de agenda. 3ø Adres van 24 juni 1994 van Y. Paulis-Olf, namens de politieke partij De Groenen in het stadsdeel Zuidoost, inzake de parkeertarieven. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 4ø Adres van 20 juni 1994 van R. Amesz, namens de Hilversumse roeivereniging Cornelis Tromp, en diverse andere adressen van dezelfde strekking inzake de verbreding van de Bosbaan. Besloten wordt, deze adressen in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen teneinde deze te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen ter zake. 5ø Adres van 1 juli 1994 van E. van Duijkeren inzake een suggestie een markt op Wittenburg in te stellen, mede in relatie tot de huidige IJ-markt. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres te behandelen bij de desbetreffende voordracht, punt 46 van de agenda. De heer DALKIRAN: Ik stel voor, het adres te behandelen in de Commissie voor Economische Zaken, zodat de heer Van Duijkeren de mogelijkheid krijgt om in te spreken. Wethouder PEER: Ik wil de adressant best inspraak verlenen, maar morgenavond wordt hier ook gesproken over de eventuele voortzetting van de IJ-markt. Als het gaat over het feit dat u zegt dat het geen effect heeft op de voorliggende raadsvoordracht, kan ik mij daarbij een commissiebehandeling voorstellen, maar als het verzoek wel betrekking heeft op de voordracht inzake de IJ-markt, lijkt het mij verstandiger, het adres bij het agendapunt te betrekken. De heer DALKIRAN: Ik neem aan, dat wij na 1 september 1994 toch doorgaan met de IJ-markt. Misschien kunnen wij intussen een rijke man vinden. Wethouder PEER: U neemt aan dat de IJ-markt gewoon doorgaat, maar de raadsvoordracht spreekt zich anders uit. Het lijkt mij toch verstandig, het adres bij het desbetreffende agendapunt te betrekken. De VOORZITTER: Kan de wethouder zich ermee verenigen, dat de heer Dalkiran na afloop van de behandeling van agendapunt 46 hierop terugkomt? Als dan blijkt dat het adres van de heer Van Duijkeren is afgedaan door de afhandeling van agendapunt 46, hoeft het niet meer in de commissie te worden behandeld. Besloten wordt, het adres te behandelen bij de desbetreffende voordracht, punt 46 van de agenda. 6ø Adres van 29 juni 1994 van N.G. van der Perk inzake gesignaleerde knelpunten bij de opvang van asielzoekers. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening, na behandeling in Commissie voor Onderwijs, Sociale Zaken, Minderheden, Werk en Nieuwkomersbeleid. 7ø Adres van 4 juli 1994 van J.C. Hageman, namens de Vereniging Stadsvervoerbelang, inzake het busstation bij het Centraal Station. Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de desbetreffende voordracht, punt 22 van de agenda. 8ø Adres van 24 juni 1994 van P. Paschenegger, namens het Wijkcentrum d'Oude Stadt, inzake een suggestie, een klachtenlijn op te stellen voor burgers inzake horecaproblemen. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen ter zake. 9ø Brief van 29 juni 1994 van de Commissaris van de Koningin van de provincie Noord-Holland met betrekking tot de procedure ter zake van de benoeming van de nieuwe burgemeester van Amsterdam. Besloten wordt, deze brief in handen te stellen van de leden van de vertrouwenscommissie en de fractievoorzitters. 10ø Voorstel van 6 juli 1994 van B.J.A. Oranje inzake de aanbieding van een beheersplan voor het Leidseplein en omgeving. Besloten wordt, dit plan in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen om preadvies. 11ø Adres van 29 juni 1994 van mevr. J. Bierenbroodspot-Rudolph, namens de Vereniging Cuijpers Genootschap, inzake het bouwplan ter plaatse van de Plantage Middenlaan 4/Plantage Parklaan 9 b en c. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen ter zake. 12ø Adres van 5 juli 1994 van R. CarriŠre inzake het woontorencomplex aan de Tweede Breeuwersstraat. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. De heer HOOIJMAIJERS: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord te zenden aan de Commissie voor Volkshuisvesting enz. Wethouder STADIG: Ik heb geen bezwaar. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing en Ruimtelijke Ordening. 13ø Adres van 7 juli 1994 van het raadslid Van Duijn c.s. inzake het opnieuw inbrengen van de nota over de voorkoming van babylonische onderklassewijken (nr. 420 van 1994) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 525, blz. 2717). Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen ter zake. De heer VAN DUIJN: De voorgestelde wijze van afdoening is een manier van afschepen en hierdoor worden naar mijn mening de goede verhoudingen tussen de partijen verstoord. Het gaat hier niet om adres maar om een voorstel van drie fracties. Het is een bescheiden en normaal procedureel voorstel over een belangrijk onderwerp dat in het programakkoord niet met zoveel woorden ter sprake is gekomen. Ik vind het een onbehoorlijke reactie van het College, wanneer acht raadsleden vragen om een korte notitie, dit verzoek ter verwijzen naar in te dienen voorstellen ter zake, terwijl iedereen weet dat het dan in een laatje wordt gestopt dat nooit meer wordt geopend. Ik heb uitputtend ge‹nformeerd welke die voorstellen ter zake zouden kunnen zijn en ik ben uitgekomen bij de Onderwijsnota en het plan-Schaefer, maar dat zijn punten die slechts zijdelings met het onderwerp te maken hebben. Ik zou graag een antwoord van het College willen hebben. De heer HOUTERMAN: Aangezien het hier een integraal onderwerp betreft acht mijn fractie het minder gewenst dat er een sectoraal preadvies op komt. Ook bij andere nota's, zoals de nota Amsterdam op zondag van de VVD, heeft het College enkele maanden geleden voorgesteld, die te behandelen bij de voorstellen ter zake. Wij zijn daarmee akkoord gegaan. De quasi underdog-positie die de heer Van Duijn probeert in te nemen is dus niet terecht. De heer Van Duijn kan en moet weten, dat wethouder Stadig van Volkshuisvesting en wethouder Van der Aa van Onderwijs en Werkgelegenheid met deze kwestie bezig zijn en dat binnenkort via een nota ter zake op dit onderwerp adequaat zal worden gereageerd. De heer VAN DER LAAN: Als een lid van de PvdA-fractie zou hebben voorgesteld een nota als deze in te dienen, zou het commentaar van de fractie precies hetzelfde zijn geweest als wat nu het commentaar is aan het adres van de heer Van Duijn. Een nota waarin niets nieuws staat, dient men niet in, zeker niet als elke uitwerking daarvan ontbreekt en ook niet als de nota beneden het minimum-niveau is waarop men iets als een hoofdonderwerp zelf op de agenda kan krijgen. Ik zeg dit nu met zoveel nadruk, omdat het als het goed is alle kou uit de lucht weghaalt, als zouden wij hier te maken hebben met de omgang tussen akkoordpartijen en oppositie; het is namelijk ook van toepassing op het eigen fractielid. Ik zeg het ook zo duidelijk, omdat de heer Van Duijn in de publiciteit die hij hier omheen heeft gekweekt, heeft gezegd dat in het programakkoord over het door hem gesignaleerde onderwerp nauwelijks iets is opgenomen, terwijl de lezer van het akkoord moet zijn getroffen door het feit dat dit eigenlijk maar ‚‚n echt hoofdonderwerp heeft, namelijk precies dit onderwerp, de dreigende tweedeling. Wij steunen het College in de voorgestelde afdoening. De heer ROBBERS: Het besluit van de heer Van Duijn om dit onderwerp in deze vorm naar voren te brengen is naar de mening van mijn fractie ongelukkig, omdat het onderwerp beter in het kader van voorstellen ter zake kan worden behandeld. Het ontbreken van nieuwe suggesties en een nieuwe aanpak in de nota en de uitspraak die de heer Van Duijn nog niet zo lang geleden in het openbaar deed, dat de gemeente, in plaats van steeds maar weer nieuwe dingen naar voren te brengen, eerst maar eens haar bestaande vastgestelde eigen plannen en beleid moet gaan uitvoeren, geven mijn fractie de overtuiging, dat deze nota, zo zij niet overbodig is, in elk geval niets toevoegt aan de gang van zaken in de gemeente. De onderwerpen die in de nota voorkomen kunnen het best worden behandeld wanneer zij regulier in de Raad aan de orde zijn en dat is wat men noemt: bij voorstellen ter zake. De heer VAN BOMMEL: Ik ben het niet eens met de sprekers die zeggen dat de nota inhoudelijk niets voorstelt; ik meen dat dit hier ook niet aan de orde is. Ik vind dat de nota zelf kan worden betrokken bij de voorstellen die nog moeten worden gedaan. Dat is het advies van het College en dat advies zou ik willen volgen. Ik geef daarmee een andere uitleg aan het advies dan andere fracties. Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Van Duijn, dat in dit bijzondere geval, omdat het al eerder aan de orde is geweest, duidelijk moet worden gemaakt in welke richting en in welke sectoren die voorstellen ter zake kunnen worden verwacht. (De heer VAN DER LAAN: U komt wel tot een andere conclusie dan de heer Van Duijn.) Dat is juist. De heer K™HLER: Ik wil graag van het College weten, wat de zin is van het behandelen van een nota bij voorstellen terzake als daarin helemaal niets nieuws staat. Wat heeft het College daartoe bewogen? Welke voorstellen ter zake zijn het overigens? Zou het niet beter zijn geweest, helemaal los van de inhoud van de nota en ons waardeoordeel daarover, kort te reageren op de in die nota betrokken stellingen, waarbij wij er een paar herkennen die geen bestaand gemeentebeleid zijn, eventueel verder verwijzend naar diverse andere beleidsstukken? Ik vraag dit met zo veel nadruk, omdat het College de vorige keer nog van plan was een preadvies uit te brengen. Het heeft toen ongetwijfeld al overwogen, wat het daarin zou kunnen opnemen. Mevr. WELTEVREDEN-VAN DEN BOS: De mening over het onderwerp waarover de heer Van Duijn schrijft wordt in deze Raad in de volle breedte gedeeld. De oplossing daarvan willen wij aan het College opdragen via de inzet van ambtelijke capaciteit. Het is ons goed recht om die te concentreren op hoofdspeerpunten. Daarvoor bestaan plannen en die willen wij afwachten; wij willen de ambtelijke capaciteit niet versnipperen. Het gestelde door de heer Van Duijn kan worden meegenomen bij de behandeling van enkele andere nota's die binnenkort zullen verschijnen. Wethouder VAN DER AA: Ik zal mij beperken tot een inhoudelijke reactie en geen oordeel geven over de kwaliteit van de nota. In de commissie van advies heb ik al aangegeven, op welke terreinen beleid kan worden verwacht of waarop ingevolge het programakkoord al bestaand beleid is geformuleerd. Er zijn drie gebieden waarop de desbetreffende nota ingaat. In de eerste plaats de woningbouw en de verdeling van de woningen over de verschillende bevolkingsgroepen. Daarover is bij uitstek al jarenlang een beleid gevoerd dat de heer Van Duijn voorstelt. Het is jarenlang het beleid van de oud- wethouder Genet geweest en ook in de besprekingen over het programakkoord is er hard onderhandeld om deze lijn voort te zetten. Er zijn wat dat betreft ook ingrijpende onderhandelingsresultaten bereikt. Het tweede gebied is het onderwijs. Voor het eerst sinds zeer lange tijd is het onderwijs in het programakkoord weer op de politieke agenda geplaatst. Het is daarover uitermate duidelijk. Het akkoord moet wat dat betreft worden uitgewerkt en ik heb toegezegd, dat eind september een nota ter zake zal verschijnen, waarin in een veel breder verband en veel ingrijpender zal worden ingegaan op de problematiek dan in de onderhavige nota wordt voorgesteld. Met name zal daarin worden ingegaan op de bevoegdheden van de centrale stad ten aanzien van de schoolbesturen en dat is beslist geen eenvoudige kwestie. Het derde punt, een groot punt van zorg, betreft de gehele sociale samenhang van de wijken. De heer Van Duijn heeft dat goed geformuleerd, maar hij suggereert dat het een klein vuiltje is dat de akkoordpartners over het hoofd hebben gezien. Dat is bepaald niet het geval; dit was juist de kern van de akkoordonderhandelingen. Het is ook niet helemaal nieuw. In Nieuw-West bestaat al jarenlang de organisatie NEON-West, een samenwerkingsverband van een aantal stadsdelen op het gebied van al de punten die de heer Van Duijn in zijn nota noemt. Dit werk wordt verricht onder leiding van de wethouder van de centrale stad, is dus gewoon beleid. Het is echter niet voldoende. Er wordt hard gewerkt om de resultaten daarvan te verbeteren. In het programakkoord is geconstateerd, dat met name het ontbreken van werk een allesoverheersend probleem is en daarom is besloten, bij uitstek daarop in te gaan. Als de heer Van Duijn zegt, dat het hem niet duidelijk is hoe men van plan is aan de hand het programakkoord op deze terreinen te gaan opereren, begrijp ik niet wat hij daaruit heeft gelezen. Ik vind het voorstel om het adres te betrekken bij de door het College in te dienen voorstellen ter zake een zeer re‰le oplossing. De heer VAN DUIJN (orde): Ik stel voor, deze nota als punt toe te voegen aan de agenda van heden. De nota moet dan maar zo worden behandeld, maar gezien de houding van de meerderheid van de Raad zit er niets anders op dan dit voorstel te doen. Ik maak dus gebruik van het "pieprecht". De heer ROBBERS: Van pieprecht kan in dit geval geen sprake zijn; dat heeft men als het College een voorstel doet en na behandeling in de commissie bevoegd is dat uit te voeren. Iemand uit de commissie kan dan om raadsbehandeling vragen. Dat is "pieprecht". Nu verzoekt een raadslid een punt aan de agenda toe te voegen en daarvoor bestaan bepaalde regels; dat moet men schriftelijk doen en daarvoor zijn handtekeningen van andere raadsleden nodig. Laat de heer Van Duijn dat dan doen. Het adres wordt van de agenda afgevoerd. 14ø Adres van 8 juli 1994 van M.L.M. van Ravels, namens de Werkgroep Red het IJmeer - Stop Nieuw Oost, inzake het investeringsakkoord Vinex voor de gemeente Amsterdam. Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de desbetreffende voordracht, punt 41 van de agenda. 15ø Adres van 12 juli 1994 van H. Speckens, namens de Nieuwe Silo, inzake het ontwerp-bestemmingsplan IJ-oevers. Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de desbetreffende voordracht, punt 35 van de agenda. 3 Interpellatie van het raadslid K”hler inzake de samenstelling van de regioraad en het dagelijks bestuur van de regioraad (Gemeenteblad afd. 1, nr. 454, blz. 2149). De heer K™HLER: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de Raad voor het toestaan van het houden van deze interpellatie. Amsterdam is partij in het ROA. Dit is geen zelfstandig bestuursorgaan, maar een samenwerkingsverband tussen gemeenten, waarvan Amsterdam er een is. Langs die weg heeft Amsterdam een belang om het functioneren van het ROA en de uitvoering van de gemeenschappelijke afspraken in het ROA-statuut in de gaten te houden. Dat is de reden waarom wij over dit onderwerp in de Raad willen praten. Het Regionaal orgaan Amsterdam kent een door de gemeenteraden gekozen regioraad, die niet helemaal evenwichtig is samengesteld als men kijkt naar de inwonertallen van de deelnemende gemeenten. Toen het ROA-statuut en de samenstelling van de regioraad langs die weg in de Amsterdamse Gemeenteraad aan de orde waren, zijn nogal wat bezwaren geuit tegen de manier waarop de regioraad in deze fase wordt samengesteld. Amsterdam heeft gezien het inwoneraantal en zelfs in kiezersaantal een ondervertegenwoordiging in die raad. Niet gekozen functionarissen uit alle gemeenten, te weten de burgemeesters, kunnen stemhebbend lid worden van die raad. Door de getrapte verkiezing in de diverse gemeenten dreigt bovendien een oververtegen- woordiging van de grootste partijen. Om die kritiekpunten te ondervangen is indertijd een artikel toegevoegd aan het ROA-statuut waarin staat, dat de gemeenteraden desondanks hun deel van de regioraad dusdanig moeten kiezen, dat het totaal van die raad wel politiek representatief is voor het gehele gebied. Voor ons was dat een uiterst essentieel artikel, omdat dit de regioraad in de huidige samenstelling naar onze mening toch nog tot een politiek representatief orgaan zou kunnen maken. Dat gold overigens niet alleen voor ons; ook andere fracties in de Amsterdamse Raad hechtten daaraan toentertijd nogal. Uit die voorgeschiedenis komen mijn eerste drie vragen voort. Omwille van de duidelijkheid zal ik die voorlezen: "1. Art. 19 van de Gemeenschappelijke regeling Regionaal orgaan Amsterdam, kortweg het ROA-statuut, luidt: 'De raden van de deelnemende gemeenten bevorderen dat de politieke representativiteit van de regioraad zoveel mogelijk overeenkomt met de politieke verhoudingen in het gebied.' Onderschrijft het College van Burgemeester en Wethouders de mening, dat: a dit artikel bedoeld is om, ondanks de getrapte wijze van verkiezen van de regioraad en de relatieve ondervertegenwoordiging van de gemeenten met veel inwoners, toch te komen tot een regioraad die in zijn partijpolitieke samenstelling zoveel mogelijk overeenkomt met de regionale uitslag van de laatst gehouden gemeenteraadsverkiezingen? b dit een essentieel onderdeel is van de paragraaf 'De samenstelling van de regioraad' van het ROA-statuut? c dit artikel bewust de keuzevrijheid van de diverse gemeenteraden beperkt, gezien de inspanningsverplichting die het oplegt? d de gemeente Amsterdam, als partij in de gemeenschappelijke regeling, andere gemeenten kan aanspreken op de naleving van dit artikel? 2. Uit de regioraad is de Commissie-Waltmans gevormd, die een advies heeft uitgebracht over de invulling van de zetels in de regioraad door de gemeenten, teneinde uitvoering te kunnen geven aan genoemd art. 19. a Is het College van Burgemeester en Wethouders op de hoogte van de inhoud van dit advies? b Onderschrijft het College van Burgemeester en Wethouders de mening dat de geadviseerde samenstelling van de regioraad, te weten: PvdA...................... 14 zetels; VVD....................... 12 zetels; D66....................... 9 zetels; CDA....................... 7 zetels; GroenLinks................ 7 zetels; plaatselijke partijen..... 5 zetels; De Groenen................ 1 zetel, de juiste invulling geeft aan art. 19 van het ROA-statuut? c Is het College van Burgemeester en Wethouders op de hoogte van het feit dat vijf gemeenten zijn afgeweken van het advies van de Commissie- Waltmans, met als nettoresultaat (ervan uitgaande dat de gemeente Edam- Volendam alsnog regioraadsleden aanwijst en daarbij het advies volgt) dat de PvdA drie zetels extra heeft, de VVD ‚‚n zetel extra, de plaatselijke partijen twee zetels te weinig en de fracties van het CDA en GroenLinks ieder ‚‚n zetel te weinig hebben gekregen? d Deelt het College van Burgemeester en Wethouders de mening, dat hierdoor de politieke representativiteit niet zoveel als mogelijk is gerealiseerd en art. 19 van het ROA-statuut dus onvoldoende is nageleefd? e Is het College van Burgemeester en Wethouders op de hoogte van de door de regioraad op 17 mei 1994 hierover aangenomen motie, die uiteindelijk leidde tot het verzoek aan de gemeenteraden waar is afgeweken van het advies van de Commissie-Waltmans, de samenstelling van hun afvaardiging te heroverwegen, zodat de regioraad alsnog een afspiegeling kan vormen van de stemverhouding in de Regioraad? f Beschikt ook het College van Burgemeester en Wethouders niet over informatie waaruit blijkt dat deze motie tot aanpassing van afvaardigingen naar de regioraad heeft geleid? 3. Is het College van Burgemeester en Wethouders bereid, namens de gemeente Amsterdam, de andere partners in de Gemeenschappelijke regeling Regionaal orgaan Amsterdam aan te spreken, opdat alsnog recht wordt gedaan aan art. 19 van deze regeling?" Mijn overige vragen hebben betrekking op de vorming van het dagelijks bestuur van het ROA. Wij hebben helaas moeten constateren, dat zowel op regionaal niveau als via de subregio's, waarvan de gemeente Amsterdam er een is, die in die procedure ook een rol spelen, GroenLinks, De Groenen en de plaatselijke groeperingen willens en wetens buiten alle overleg zijn gehouden, wat ons leidt tot de conclusie dat de formering van het dagelijks bestuur van het ROA een zaak is geweest die zich in achterkamertjes heeft voltrokken, behalve dan op het moment dat de stemming in de regioraad aan de orde was. Daarbij zijn wel verklaringen gegeven, maar die hadden vooral als achtergrond, dat het gezien de gevolgde werkwijze niet anders kon, ofwel dat de gehele procedure, ik citeer nu de waarnemend voorzitter van die raad, wethouder De Grave: "...dat de procedure zich langs wegen van politieke opportuniteit had ontwikkeld." Ik stel hierbij vast, dat de wegen van politieke opportuniteit zich in achterkamertjes afspelen en daat men op geen enkele manier heeft aangegeven waarom GroenLinks, dat gezien zijn omvang ook volgens de Commissie-Waltmans recht had op een plaats in het dagelijks bestuur, die plaats niet heeft gekregen. Overigens is ook niet aangegeven dat daarvoor een programmatische grondslag bestaat, want het zou natuurlijk kunnen dat in de regioraad een programcollege en geen afspiegelingscollege wordt gevormd. Die inbreng is echter nergens geleverd. Bij het ROA zou dat ook minder voor de hand liggen, omdat daarin geen fracties zitten die zelfstandig door de kiezers op basis van een programma zijn gekozen en dan met elkaar over een programakkoord onderhandelen. Dat brengt mij op de vragen 4 tot en met 8: "4. In de gemeenteraadsvergadering van 27 mei 1992 zei mevr. Van der Stoel (VVD) bij het agendapunt Begroting van het ROA voor 1993: 'Mijn fractie hecht eraan, dat nogmaals wordt vastgesteld dat, waar de fracties in de regio met betrekking tot de zetelverdeling zijn uitgegaan van de politieke representativiteit, die ook de norm zal zijn voor de verkiezing van de leden van het dagelijks bestuur.' (Gemeenteblad 1992, afd. 2, blz. 630). Wethouder Bakker antwoordde namens het College van Burgemeester en Wethouders: 'Mevr. Van der Stoel heeft gelijk met haar opmerking over de politieke representativiteit; dat punt is al eerder besproken.' (Gemeenteblad 1992, afd. 2, blz. 631). Staat het College van Burgemeester en Wethouders nog steeds op het standpunt dat ook het dagelijks bestuur van het ROA politiek representatief moet worden samengesteld? 5. Is het het College van Burgemeester en Wethouders bekend, dat: a de Commissie-Waltmans het volgende advies heeft uitgebracht over de mogelijke samenstelling van een dagelijks bestuur van het ROA, uitgaande van politieke representativiteit: PvdA............ 3 of 2 (inclusief voorzitter); VVD............. 1 of 2; D66............. 1; CDA............. 1; Groen Links..... 1; b de waarnemend Burgemeester van Amsterdam, tevens waarnemend voorzitter van het ROA, de Amsterdamse fractievoorzitters voor overleg over de samenstelling van het nieuw te kiezen dagelijks bestuur van het ROA heeft verwezen naar (de fracties van) de regioraad? c in andere subregio's van het ROA (de leden van het dagelijks bestuur van het ROA dienen volgens een vaststaande verdeelsleutel uit de diverse subregio's te komen) wel afspraken zijn gemaakt over de kandidaat voor het dagelijks bestuur van het ROA uit die subregio? 6. Is het het College van Burgemeester en Wethouders bekend, dat: a het vorige dagelijks bestuur van het ROA informele contacten heeft gelegd ter voorbereiding van de verkiezing van een nieuw dagelijks bestuur? b daarover geen contact is opgenomen met de fractie van Groen Links in de regioraad, noch met de fractie van Groen Links in de ROA-subregio 'gemeente Amsterdam'? c over de verkiezing van het dagelijks bestuur van het ROA, ondanks een poging van de fractie van Groen Links, ook geen overleg heeft plaatsgevonden tussen de fracties in de regioraad? d Deelt het College van Burgemeester en Wethouders de mening, dat zulk overleg wel nodig was geweest om te komen tot een samenstelling van het dagelijks bestuur van het ROA dat zowel voldoet aan de voorgeschreven spreiding van de leden van dit dagelijks bestuur over de subregio's als aan de norm van politieke representativiteit? 7a. Is het College van Burgemeester en Wethouders bekend met de uitkomst van deze gang van zaken, te weten: dat Groen Links niet in het dagelijks bestuur van het ROA vertegenwoordigd is? b. Onderschrijft het College van Burgemeester en Wethouders, dat hiermee de norm van 'politieke representativiteit' niet is gehaald? c. Deelt het College van Burgemeester en Wethouders de opvatting, dat zowel de gang van zaken rond als de uitkomst van de verkiezing van het dagelijks bestuur van het ROA te betreuren valt? 8. Is het College van Burgemeester en Wethouders bereid, in overleg met de andere partners in het ROA te bezien, of er afspraken te maken zijn die ertoe leiden dat er alsnog een politiek representatief dagelijks bestuur van het ROA tot stand kan komen?" Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. Het College wil niemand in deze Raad het recht ontzeggen, het College over wat dan ook ter interpelleren, maar ik moet wel zeggen dat dit nu al de tweede interpellatie is waarbij het College het gevoel had dat die beter tot een andere instantie had kunnen worden gericht. Het is nu naar onze mening meer een partijpolitieke kwestie dan dat er sprake is van een duidelijke verantwoordelijkheid van het College. Ik zal de vragen van de heer K”hler echter naar vermogen beantwoorden. Ik stel in verband met de tijd voor, daarbij niet in te gaan op de vragen waarmee het College eens is. Het antwoord op de vragen 1a tot en met d en 2a tot een met c kunnen bevestigend worden beantwoord. Het College is het wat vraag 2d betreft niet eens met de interpellant. Art. 19 van het ROA-statuut spreekt namelijk over het bevorderen dat de politieke representativiteit van de regioraad zoveel als mogelijk is overeenkomt met de politieke verhoudingen in het gebied. Er hoeft dus geen sprake te zijn van een 100%-overeenkomst. Daar is wel naar gestreefd, maar men moet constateren dat dit niet volledig is gelukt. Het antwoord op vraag 2e luidt ook bevestigend. Het College is overigens van mening, dat de motie daar terecht is ingediend. In vraag 2f zit een dubbele ontkenning, maar het antwoord is, dat wij ook niet beschikken over informatie waaruit het door de heer K”hler gevraagde zou blijken. Het College is niet bereid te voldoen aan het gestelde in vraag 3. Tijdens de eerste vergadering van de regioraad is zeer uitvoerig over deze kwestie gesproken. Er is toen een motie aangenomen. Het dagelijks bestuur van het ROA heeft de brief onder de aandacht van de vijf betrokken gemeenten gebracht en die gemeenten verzocht, het gestelde in de motie alsnog uit te voeren. Het College is het eens met de vragen 4 en 5a. Het gestelde in vraag 5b is ons uiteraard bekend en het is naar mijn mening goed daarbij te stellen, dat het dagelijks bestuur door en uit de regioraad wordt aangewezen en dat noch het ROA-statuut noch de Wet gemeenschappelijke regelingen bepalingen bevat voor de manier waarop dat gebeurt. Amsterdam kon de aanwijzing van het dagelijks bestuur dus overlaten aan de regioraad. Het gestelde in vraag 5c is het College niet bekend. Vraag 6a kan het College bevestigend beantwoorden. Op vraag 6b is het antwoord, dat het daarin gevraagde ons niet formeel bekend was, maar uit de bijdrage van de heer K”hler nu en uit de bijdrage in de regioraad hebben wij dat wel begrepen. Het antwoord op vraag 6c is positief. Wat betreft het antwoord op vraag 6d wijs ik erop, dat het eigenlijk niet aan het College is, zich daarover uit te spreken. Het College kan zich wel voorstellen, dat de heer K”hler vindt dat het overleg beter wel had kunnen plaatsvinden. Het College mist weleens wat, maar het gestelde in vraag 7a heeft het beslist niet gemist; dat is het College bekend. Vraag 7b is eigenlijk de cruciale vraag. Het antwoord daarop is eigenlijk "ja" en "nee". Als men zou vasthouden aan het advies van de Commissie-Waltmans, zegt men "ja", maar men moet dan wel kijken naar de status van het advies. Het is een advies van de Commissie Waltmans en het gaat om een mogelijke samenstelling van het dagelijks bestuur. Als men die twee zaken in ogenschouw neemt, kan men niet stellen Ä het College stelt dat dan ook niet Ä dat daarmee de norm van politieke representativiteit niet is gehaald. Het College merkt ten aanzien van vraag 7c op, dat er wat de uitkomst van de verkiezing betreft er absoluut niets te betreuren valt, aangezien die democratisch is gehouden. Wat de voorbereidingen van de verkiezing betreft zou men kunnen stellen, dat die wat zorgvuldiger hadden kunnen geschieden, maar ik wijs er wederom op, dat niet het College de instantie is die daarover een oordeel behoort te geven. Het antwoord op vraag 8 luidt ontkennend. Ik heb namelijk zojuist al aangegeven, dat wat het College betreft de politieke representativiteit geen geweld is aangedaan, terwijl de wijze van voorbereiding uitvoerig in de ROA-vergadering aan de orde is geweest. De heer K™HLER: Mijnheer de Voorzitter. Als ik het College dank zeg voor de heldere beantwoording van de vragen, is dat ook onze enige tevredenheid. Naar onze mening duikt het College enigszins weg voor zijn verantwoordelijkheid, een politiek oordeel te vellen op basis van het eigen uitgangspunt, dat het in de beantwoording ook bevestigt. Het uitgangspunt was politieke representativiteit, zoveel mogelijk op basis van de verkiezingsuitslag. De toevoeging "zoveel mogelijk" was opgenomen omdat het bij een getrapte verkiezing natuurlijk nooit zo kan worden geregeld, dat het ook altijd lukt tot op twee decimalen achter de komma. Daarvoor is een commissie ingesteld die een advies heeft uitgebracht, dat erop neerkomt dat de uitslag zoveel mogelijk voldoet aan die representativiteit als de verschillende gemeenten zus-en-zo stemmen. Daarvan was ook de regioraad voorstander. Bij de vorige verkiezing is dit ook gebeurd. Vervolgens trekken bepaalde gemeenten zich daar echter niets van aan, maar het College meent dat er dan nog steeds sprake is van dit "zoveel mogelijk". Dat begrip krijgt dan een andere betekenis. In het laatste geval krijgt het de betekenis, dat men er altijd aan voldoet, aangezien meer klaarblijkelijk niet mogelijk is. Hoe de raad er ook uitziet, hij voldoet in deze definitie altijd zoveel mogelijk, omdat dit nu eenmaal de uitkomst is. Dat is spielerei. Het ging erom, dat er meer mogelijk zou zijn geweest als die andere gemeenten zich er ook aan hadden gehouden. De gemeente Amsterdam heeft niet gezegd dat dit een zaak is van die andere gemeenten, maar heeft heel bewust met hen afgesproken dat wij niet helemaal vrij kiezen maar ons in de verdeling over de politieke stromingen erdoor laten leiden hoe het gemeenschappelijk zal uitpakken wanneer wij al die afzonderlijke stemmingen bij elkaar optellen. Bepaalde gemeenten hebben gezegd: die uitspraak in art. 19 van het Statuut kunnen wij wel hebben, maar die leggen wij naast ons neer; wij stemmen zoals het ons uitkomt. Ik begrijp niet dat het College, hoewel terwijl de gemeente partij is dat statuut, zich op het standpunt stelt dat het daaraan verder niet veel kan doen en dit niet als zijn verantwoordelijkheid beschouwt, aangezien de Amsterdamse Raad zich netjes heeft gehouden aan dat advies en niet zijn eigen voorkeuren en politieke verhoudingen heeft gevolgd. Ik vind dat het College daarmee tekort schiet. Als contractpartners willens en wetens afwijken van de afspraken, is men gehouden hen daarop aan te spreken en niet alleen te zeggen dat de regioraad dat al heeft gedaan. Het College zou ook nadere stappen kunnen nemen tegenover contractpartijen die zich niet houden aan de afspraken. Daarbij komt nog, dat het uitermate onpraktisch is bij een uitgebracht stemadvies niet te stemmen zoals men zelf wil, maar een en ander zo in elkaar te passen dat het over het geheel genomen nuttig is, waarbij de ene helft zich daaraan houdt en dus afwijkt van zijn eigen voorkeuren, terwijl de andere helft een ander standpunt inneemt. De vertegenwoordiger van de gemeente Purmerend in de regioraad heeft ook letterlijk gezegd, dat hij zijn eigen voorkeur volgde en hij anders toch een andere voorkeur zou hebben gehad dan de Commissie-Waltmans. Dat betekent met andere woorden, dat hij zich gewoon niets aantrekt van wat die commissie heeft geschreven. Dat vind ik nogal wat tussen contractpartners. Kennelijk hecht men daar niet aan politieke representativiteit, over het gehele gebied gemeten, en had het bewuste art. 19 er wat hem betreft dan ook niet in hoeven staan. Dat doet naar mijn mening ernstig afbreuk aan het geheel, omdat dit toch al een tamelijk gekunstelde manier van verkiezen is, die niet al te democratisch overkomt in vergelijking met directe verkiezingen. Ik vind, kortom, dat het College hier wegdraait voor een punt waarvan het zegt dat het van belang is, maar waarover het de schouders ophaalt als contractpartners in feite zeggen "bekijk het maar". Daarbij gaat het er niet zozeer om, dat de Commissie-Waltmans geschoffeerd wordt Ä dat was overigens een werkgroep die om dit advies is gevraagd Ä als wel dat de gemeente als contractpartner geschoffeerd wordt en dat bepaalde politieke partijen Ä niet alleen de onze Ä daardoor ondervertegenwoordigd zijn. Het laatste geeft het College ook toe als het mijn eerste vragen bevestigend beantwoordt. Ik kom bij de kwestie van het dagelijks bestuur. Het verbaast mij nogal, dat het het College niet bekend is dat er in andere subregio's wel afspraken zijn gemaakt. Zo vormt Zaanstad een subregio, waar nota bene in het programakkoord is vastgelegd wie van het DB in de ROA-raad zou gaan zitten. Dat staat inderdaad op gespannen voet met het kiesrecht van de ROA- raad, maar het is wel de praktijk. Men moet ‚‚n persoon kiezen uit Zaanstad en als er ‚‚n kandidaat komt, omdat men dat daar al met elkaar heeft beklonken, wordt de keuzevrijheid toch ernstig beperkt. Materieel heeft men dit dus gewoon in de subregio uitonderhandeld en nog wel bij de collegevorming. (Wethouder DE GRAVE: Ik heb begrepen, dat de vertegenwoordiger van Groen Links bij een interpellatie in Zaanstad mevr. Horselenberg van de PvdA een nogal zware beschuldiging heeft toegevoegd. Bij mijn beste weten is de fractie van Groen Links in Zaanstad echter absoluut niet betrokken geweest bij de vraag wie er uit Zaanstad in het DB van het ROA zou moeten komen. Dat is ook precies de reden dat de heer Van den Berg in Zaanstad zulke zware termen heeft gebruikt. Vindt u dan ook niet, dat u nu overdrijft over de wijze waarop het in Amsterdam is gegaan?) Nee, integendeel. (Wethouder DE GRAVE: Wij hebben hier tussen de akkoordpartijen niets afgesproken.) Dat zeg ik ook niet. (Wethouder DE GRAVE: U zegt, dat het in een andere regio wel keurig is verlopen. Het tegendeel is waar. Hier is het keurig verlopen. Hier is tevoren niets intern afgesproken. Dat is keurig in de ROA-raad gebeurt, zoals het hoort.) Het doet mij in ieder geval genoegen, dat dit bij u gevoelig ligt. Die indruk had ik de vorige keer minder sterk. (Wethouder DE GRAVE: Bij mij ligt het gevoelig wanneer u feiten zo presenteert, terwijl zij niet juist zijn. Voor het overige ligt de zaak bij mij absoluut niet gevoelig.) Dan verstaat u mij verkeerd. Ik heb helemaal niet gezegd, dat het in Zaanstad keurig is verlopen, maar dat daar in het programakkoord al is afgesproken wie men de post DB-lid ROA wilde toekennen. Overigens is ook de fractie van Groen Links daar, die niet deelneemt aan de onderhandelingen over het programakkoord, er feitelijk buiten gebleven. Die fractie heeft ook daar ge‹nterpelleerd over de verdere gang van zaken, in het bijzonder over het feit dat in ROA-verband niet met de Groen Links-fractie is overlegd. Deze zaken staan echter naast elkaar. Ik zeg in het geheel niet dat het hier ook per programakkoord had gemoeten en evenmin dat dat hier is gedaan. Ik heb slechts geconstateerd dat men er in sommige subregio's per subregio overleg over heeft gepleegd, ja, zelfs afspraken over heeft gemaakt. Het geldt ook voor Waterland. In de ROA-raad is van die zijde nota bene gezegd, dat men een reglement heeft waarin staat dat de burgemeester erin moet zitten en dat men deze dus logischerwijs kandidaat heeft gesteld voor het DB. Feitelijk is er dus ook in Waterland niet over gestemd maar afgesproken wie er Ä en zelfs aan welke functie gekoppeld Ä zou worden gekandideerd. Daarover konden wij nog wel stemmen in de ROA-raad, maar als wij een ander hadden gekozen zou dat de verhoudingen zeer ernstig hebben geschaad. Bovendien was het daar niet eens mogelijk een ander te kiezen, omdat bijvoorbeeld Purmerend weigerde, in strijd met het advies van de Commissie-Waltmans, iemand van Groen Links uit het samenwerkingsgebied Waterland te benoemen. Het verbaast mij, dat het College dit allemaal niet weet. Ik heb in ieder geval de kans gehad, het nu nog even uit te leggen. Dit brengt mij tot de opmerking, dat het vreemd is dat er enerzijds via subregio's zaken worden gedaan en anderzijds misschien via fracties, waar vervolgens iets uit rolt zonder dat men ook maar heeft kunnen overleggen of het misschien anders had gekund, waarop men dan zegt dat men er door die getrapte verkiezing eigenlijk niets anders uit kon krijgen dan dit en dat men dat ook eigenlijk betreurt. Althans, zo versta ik de inbreng van de D66-fractie in de ROA-raad. Ik begrijp ook niet dat het College nog steeds het oude collegestandpunt onderschrijft. Ik heb wethouder Bakker geciteerd, die indertijd op een vraag van mevr. Van der Stoel heeft bevestigd dat het wenselijk zou zijn dat het DB een afspiegelingsbestuur was. Nu gebeurt dat niet, hoewel het best mogelijk was geweest na overleg Ä die formule was wel te vinden; die heeft de Commissie-Waltmans ook geadviseerd Ä en zegt het College dat het dat niet betreurt en dat het niet concludeert dat dit afbreuk doet aan de politieke representativiteit. Dat kan ik gewoon niet vatten. Eerst vindt het Amsterdamse College het een goede zaak als er een afspiegelingsbestuur zit, gegeven de situatie waarin het ROA zich nu bevindt. Daarvoor komt volgens het verdelingsvoorstel een partij in aanmerking, waarvan ook iemand had kunnen worden gekozen. Dat is vervolgens niet gebeurd en het College vindt dan, dat dit toch geen afbreuk doet aan die politieke representativiteit. (Wethouder mevr. TER HORST: Men streeft naar iets en ziet vervolgens het resultaat, waarvan u vraagt of dit er afbreuk aan doet. Het College zegt daarop, dat dit er niet in zodanige mate afbreuk aan doet dat wij vinden dat wij actie moeten ondernemen. Het gaat altijd om de marges. Ik kan mij best voorstellen dat u vindt dat hieraan in sterke mate afbreuk wordt gedaan, omdat het om uw partij gaat. Dit College, het totaal overziend, vindt niet dat er in sterke mate afbreuk is gedaan aan de politieke representativiteit.) Ik ben vooral benieuwd naar de inbreng van de PvdA-fractie in deze termijn. Dit antwoord van de wethouder zegt namelijk meer dan haar vorige antwoord. Ook hier is de conclusie, dat het bestuur weliswaar niet helemaal zo politiek representatief is als het zou kunnen zijn, maar dat dit niet onoverkomelijk is. Ik moet helaas afsluiten met de constatering, dat de naleving van het genoemde art. 19 en de ook door het College gewenste afspiegeling in het DB niet zijn bereikt, hoewel zij wel hadden kunnen worden bereikt. Ik constateer dat het College dat zo erg niet vindt. Naar de mening van onze fractie doet dit sterk afbreuk aan het democratisch functioneren van het ROA. Wij zullen daardoor dan ook verder onze positie laten bepalen. De heer VAN DER LAAN: Mijnheer de Voorzitter. De PvdA-fractie zal de laatste zijn om de Groen Links-fractie te willen teleurstellen, maar ik vrees dat de belangstelling voor het standpunt van onze fractie meer met algemene preoccupatie te maken zal hebben dan met de verantwoordelijkheid van onze fractie voor dit probleem. (De heer K™HLER: Nee, die belangstelling vloeit voort uit het feit dat uw fractie als enige in de ROA-raad de motie over art. 19 niet steunde. Ik ben dus heel benieuwd te horen wat u er hiervan vindt.) Ik begin bij de algemene invalshoek van het College over de betekenis van het begrip "zoveel mogelijk politieke representativiteit" in relatie tot het statuut. Wij delen die invalshoek volledig. Het uitgangspunt is verlengd lokaal bestuur. Dat gaat botsen met het andere uitgangspunt van de politieke representativiteit. De juridische oplossing is, dat het tweede zoveel mogelijk moet worden gerealiseerd binnen het eerste. Voorop staat dus het verlengd lokaal bestuur. Het is belangrijk, dat vast te houden bij de beoordeling van wat er is gebeurd. Vervolgens kom ik bij de motie en de vertegenwoordiging van de verschillende gemeenten in de ROA-raad. De PvdA-fractie heeft die motie niet gesteund in de ROA-raad omdat het tamelijk gratuit was, dit verzoek te doen maar vooral ook omdat het begrijpelijk was dat sommige gemeenten andere vertegenwoordigers hadden aangewezen dan volgens het advies van de Commissie-Waltmans te verwachten zou zijn geweest. Ik kan niet beoordelen wat er in Purmerend is gebeurd, maar op mij maakt het voorbeeld van Wormerland veel meer indruk. Daar was een CDA'er, die tijdens de gemeenteraadsverkiezingen campagne heeft gevoerd tegen het ROA. Toen de afvaardiging naar het ROA aan de orde kwam, zei de gemeenteraad van Wormerland, een afgevaardigde in de ROA-raad te willen die voorstander is van het ROA. Dat had ook met de verkiezingsuitslag te maken, omdat de rest Ä in reactie op de CDA-campagne Ä campagne was gaan voeren voor het ROA. Ik vind dat democratisch gezien een uitermate logische beslissing van die gemeenteraad. In dergelijke beslissingen wilde de ROA-fractie van de PvdA niet treden en vandaar dat wij de motie toen niet hebben gesteund. Het initiatief tot dit alles heeft gelegen bij het oude DB. In afwijking van hetgeen het College daarover heel neutraal heeft gezegd hebben wij begrepen, dat het oude DB ook de fractie van Groen Links heeft ge‹ nformeerd over de wijze waarop het meende dat dit probleem zou moeten worden opgelost. (De heer K™HLER: Dat is niet juist. Over de verdere stappen die mevr. Horselenberg heeft gezet, heeft zij nimmer het DB-lid van Groen Links ge‹nformeerd, noch is de heer Saris uiteindelijk bij de al eerder genoemde bespreking van 28 april jl. uitgenodigd.) Hier staan twee visies tegenover elkaar. Het lag op de weg van de verschillende DB-leden, hun eigen fractie te informeren. Volgens mijn informatie Ä die dus anders luidt dan de uwe Ä zou de heer Saris wel degelijk hebben geweten dat dit het voorstel van het oude DB was. Wij tasten hier in het duister hoe het precies is gegaan. Ik kom bij het enige punt waarmee ik zelf te maken heb gehad, namelijk de opmerking van de heer K”hler dat er, voorafgaand aan de ROA-raad, geen overleg zou zijn geweest tussen de ROA-fracties. Dat is niet juist, want er is wel degelijk overleg geweest, zij het veel te laat, namelijk pas daags voor de ROA-raad. Ik zal heel precies vertellen hoe dit allemaal is gegaan. Ik wist absoluut niet hoe dit allemaal moest, waarvan ik inmiddels in de ROA-raad omstandig blijk heb gegeven en waarvan ook uitvoerig misbruik is gemaakt. Ongeveer tien dagen voor de ROA-raad werd ik opgebeld door de heer Hulsman, die mij wees op het probleem dat het advies van de Commissie- Waltmans niet zou worden gevolgd. Ik geef eerlijk toe, dat ik nog nooit van de die commissie had gehoord, maar aan de stemhoogte van de heer Hulsman was te merken dat dit heel ernstig was. Ik heb daarop gezegd, dat de uitnodigingen voor het overleg met de fractievoorzitters inmiddels de deur uit waren. Ik had toen misschien alerter moeten zijn en, anticiperend op dit probleem, moeten zeggen dat ‚‚n dag voor de ROA-raad eigenlijk te kort is om het probleem op te lossen. Anderzijds had de heer Hulsman misschien ook alerter kunnen zijn en mij op dat idee kunnen brengen. Zo is het gegaan. Er is dus wel overleg geweest, maar te laat om nog substantieel een verandering aan te brengen. De heer K”hler voelt zich nu ongelukkig met de portefeuilleverdeling in het DB. Dat kunnen wij best begrijpen. Dat zit hem overigens niet in de Amsterdamse vertegenwoordiging van de PvdA, die conform is. Als er onderweg iets zou gebeuren Ä wat wij niet hopen Ä vindt de PvdA-fractie in deze discussie de aanleiding om de volgende keer dit probleem beter bij te stellen en op te lossen. Daar kan de heer K”hler op dit moment niets mee, maar meer is er niet. De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Volgens de VVD-fractie zou deze discussie met name moeten plaatsvinden in de ROA-raad, omdat ook de benoeming van het ROA-bestuur daar heeft plaatsgevonden. Wat onze fractie betreft is de samenstelling van de ROA-raad in hoge mate politiek representatief. In het bijzonder onze fractie heeft ook nog geprobeerd, kleine groeperingen Ä waaronder de SP Ä in de ROA-raad te krijgen. De optimale representativiteit is dan ook gerealiseerd. Over het ROA-bestuur kunnen wij ook heel openhartig zijn. De heer K” hler spreekt van "achterkamertjespolitiek". De situatie verschilt niet van die in 1990, toen de fractie van Groen Links hier bij de college- onderhandelingen in beslotenheid optrad, en van die in 1992 bij de samenstelling van het ROA-bestuur. De politieke opportuniteit speelt daarbij natuurlijk een rol. Daarvoor schamen wij ons ook niet; het samenstellen van het ROA-DB met zeven of acht leden is nu eenmaal moeilijker dan het samenstellen van de ROA-raad met 50 of 60 leden. Dan moet men op een gegeven moment bezien wat optimaal representatief is. Dat is langs partijpolitieke lijnen gelopen. Dat kunnen wij hier klip en klaar zeggen. Het is niet in achterkamertjes gebeurd. Dat is een afweging geweest die wij als VVD-fractie redelijk goed vinden, misschien niet de meest ideale, maar wel een optimale. De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. De kandidaatstelling voor het DB van het ROA is geen schoonheidsprijs waard. Ook de kandidaatstelling van Amsterdam is niet in een goed, breed overleg met alle fracties tot stand gekomen, maar in feite ofwel in het College ofwel door de collegepartijen onderling geregeld zonder dat andere partijen daarbij betrokken waren. Ik stel dus vast, dat er ook aan dat overleg gebreken zitten. De motivering waarom er geen collegelid van Amsterdam in het DB zit maar wel een raadslid is hier nooit ter sprake geweest als een geldige redenering waarom het zo zou moeten. Het gaat daarbij om de persoonlijke keuze van ‚‚n persoon, die blijkbaar aan deze Raad oplegt wie er in het DB moet komen. Ik vind dan ook, dat de heer K”hler gelijk heeft, dat er bij de kandidaatstelling en de keuze enkele belangrijke missers zijn gemaakt. Ik betreur dat en ik meen, dat het beter ware geweest als de fractie van Groen Links in het DB zou zijn vertegenwoordigd. In de toekomst wil ik daaraan graag meewerken, maar op dit moment vind ik dit geen kwestie is die in deze Raad moet worden besproken en door dit College moet worden opgelost. Wellicht zou een interpellatie in de ROA-raad meer op haar plaats zijn geweest. (De heer HOUTERMAN: Groen Links uit welke stad bedoelt u dan in het DB van het ROA? Uit Amsterdam? Noemt u dan ook man en paard.) Desnoods uit Amsterdam, ja. Ik kan mij voorstellen, dat de PvdA uit Amsterdam bereid zou zijn daarvoor een plaatsje in te ruimen. Ik ga de ROA- raad echter niet veranderen, want ik heb ook aan dat overleg niet meegedaan. (De heer VAN DER LAAN: Wij leveren in Amsterdam maar ‚‚n DB-lid van het ROA, te weten onze burgemeester. Ik neem aan, dat niemand het re‰el vindt dat wij hem niet in het ROA-DB zetten. Misschien staat dat zelfs wel in het statuut. Dat was dus een niet zo briljante suggestie. Er moet dan toch ergens anders iets vandaan komen.) Ik heb er het woord "desnoods" achter gezet. (De heer VAN DER LAAN: Uw suggestie, het op te lossen ten koste van een PvdA-zetel is in strijd met het statuut, omdat de burgemeester qualitate qua in het DB zit. Dat is dus geen goed voorbeeld.) Die burgemeester is wel van PvdA-huize. (De heer VAN DER LAAN: Ja, maar wij kunnen hem er niet uit kegelen om ruimte te maken voor Groen Links, omdat wij dan handelen in strijd met het statuut.) Dat moet u ook niet doen, maar u kunt het feit dat wij een PvdA- burgemeester hebben ook niet ontkennen. (De heer HOUTERMAN: De burgemeester zou van partij kunnen veranderen, bedoelt u?) (De heer VAN DER LAAN: Dan zijn wij het eens, maar dan was het voorbeeld niet zo gelukkig.) Op dit moment zijn wij niet bezig met een herschikking van de zetelverdeling in het DB, maar met een interpellatie van de heer K”hler, waarvan wij vinden dat deze hier vandaag eigenlijk niet thuishoort. Ik vind overigens, dat de samenstelling van het DB in totaliteit de schoonheidsprijs niet kan wegdragen. Het gaat dan niet alleen om Groen Links, maar ook om de kandidaatstelling zoals die in Amsterdam heeft plaatsgevonden. De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Naar onze mening is er bij de verkiezing van leden van het ROA door de gemeenten op het punt van de representativiteit wel degelijk het een en ander misgegaan. Wij betreuren het, dat met name Waterland niet het advies van de Commissie-Waltmans heeft gevolgd. Het was de bedoeling dat dit wel zou gebeuren. Zolang er nog sprake is van een gemeenschappelijke regeling, kan men gemeenten echter niet dwingen. Als een gemeente bewust van dat advies wil afwijken, kan niemand haar dat beletten, hoe vervelend wij dat op zichzelf ook vinden. Dat is nu in de Raad echter buiten de orde, want dat is een zaak van de betrokken gemeenten. In de motie, die ook met onze steun in de ROA-raad is aangenomen, is de aandacht van die gemeenten voor dit probleem gevraagd. De samenstelling van het DB kent eigenlijk als enig criterium een subregionale verdeling. Als men daarbij al niet in staat is tot een evenredige afspiegeling te komen, wat verwacht men dan in hemelsnaam van de DB-leden? Dat is dan dubbel gecompliceerd. Op dat punt is de situatie niet optimaal verlopen. Ik vind overigens, dat wij daaraan heel weinig kunnen veranderen. Wel ben ik het met de heer Van der Laan eens, dat er breed overleg over had moeten worden gevoerd, ook door de Amsterdamse leden, voorzover zij niet qualitate qua in het ROA-DB zitten. Dat is niet gebeurd. Het is allemaal in haast gegaan en dat verdient inderdaad geen schoonheidsprijs. Wanneer een dergelijk geval weer aan de orde is, vind ik dat wij vooraf als afvaardiging van Amsterdam in de ROA-raad apert een moment moeten inbouwen voor voorbereidend overleg. Dan is dit probleem voor de toekomst opgelost. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. De manier waarop het DB van het ROA is samengesteld is in de jaren '60 in de Gemeenteraad van Amsterdam al afgeschaft en nadien nooit meer vertoond. Dit is een ongelofelijk staaltje van ouderwetse machtspolitiek. Ik vertegenwoordig ook een fractie in de ROA-raad. Ik kan dan ook bevestigen dat wat de heer K”hler zegt waar is, namelijk dat de fractie van Groen Links gewoon buiten het DB is gehouden met het beproefde middel van de achterkamertjespolitiek. Bewust zijn kritische en groene raadsleden buiten dat overlegcircuit gehouden. Ook ik heb getracht mij daarin te mengen en te weten te komen wat er gebeurde, maar ik heb daarvan geen hoogte gekregen. Pas op het allerlaatste moment hoorde ik geruchten over de samenstelling van het DB. De politieke representativiteit is echt geweld aangedaan. Illustratief is, dat de fractie van Groen Links groter is dan die van het CDA, maar desondanks niet is vertegenwoordigd in het DB van het ROA. Is er dan sprake van een programakkoord in het ROA-bestuur? Welnee, het is langs wegen van politieke opportuniteit gegaan. Dat is machtspolitiek en niets anders. Het verbaast mij dan ook, dat er geen behoorlijk debat heeft plaatsgevonden in de ROA-raad, waarin men verantwoording heeft afgelegd. Het is natuurlijk waar, dat art. 19 van het ROA-statuut de Gemeenteraad van Amsterdam een bepaalde verantwoordelijkheid geeft in deze zaak en ik betreur het dan ook zeer, dat het College er geen blijk van geeft, alsnog een poging te willen doen om het ROA duidelijk te maken dat dit moet worden teruggedraaid en dat Groen Links wel degelijk thuishoort in het DB, als men tenminste van de politieke representativiteit in het ROA geen aanfluiting wil maken en geen afbreuk wil doen aan de toch al niet zo grote geloofwaardigheid van het ROA als nieuw openbaar lichaam. Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. Ik vind dat deze interpellatie heel goed weergeeft, dat er toch wel enkele nadelen zijn verbonden aan verlengd lokaal bestuur. Laten wij blij zijn, dat wij over drie‰nhalf jaar een direct gekozen raad zullen hebben. Ik vind ook, dat de sprekers al heel goed hebben aangegeven dat deze interpellatie hier eigenlijk niet thuishoort en dat zij ook heel goed op de inhoud ervan zijn ingegaan. Ik voeg daaraan nog toe, dat in het statuut staat dat de raden van de deelnemende gemeenten bevorderen dat politieke representativiteit wordt gerealiseerd. Dat houdt in dat zij daartoe een inspanning moeten leveren. De gemeente Amsterdam heeft dat in ieder geval gedaan; een aantal andere gemeenten niet. Die gemeenten zijn daarvoor zelf verantwoordelijk. Nu "gaat" Amsterdam wel over heel veel kwesties, volgens andere gemeenten in het ROA-gebied misschien zelfs over te veel, maar wij gaan niet over alles. Ik vind dan ook, dat wij ons enige beperking moeten opleggen. Het aanspreken van de gemeenten is gebeurd door de verschillende fracties in de ROA-raad. Daaruit is een motie voortgekomen waarin ook het DB van het ROA zijn verantwoordelijkheid heeft genomen door een brief te sturen aan de betrokken gemeenten. Daarmee is wat ons betreft de kous af. Er is ‚‚n troost, waaraan de fractie van Groen Links op dit moment overigens weinig heeft, namelijk dat wij in 1998 een direct gekozen stadsprovincieraad zullen hebben. Ik ga er dan ook van uit, dat Groen Links in haar verkiezingsprogramma voor die stadsprovincie geen enkele partij zal uitsluiten als het gaat om deelname aan het DB van de stadsprovincie. De interpellatie wordt gesloten. De VOORZITTER: Ik stel voor, thans eerst na te gaan, welke punten van de agenda zonder discussie en hoofdelijke stemming kunnen worden afgedaan. Conform besloten. Punt 4 wordt even aangehouden. 5 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot vaststelling van het Verdeelbesluit Nieuwbouw en Verbetering 1994 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 502, blz. 2363). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2374 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 6 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot verhoging van het krediet voor de inrichting van de terreinen in de cluster Marnix I en de cluster Kerk in de Jordaan (Gemeenteblad afd. 1, nr. 474, blz. 2251). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2252 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 6A Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 juli 1994 tot het verlenen van ontheffing van het bepaalde in art. 2.10 van de Subsidieverordening Stadsvernieuwing Amsterdam 1985 voor subsidietoekenning ter zake van het perceel Bloemgracht 61 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 528, blz. 2721). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2723 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 7 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot vaststelling van het bestemmingsplan Nieuwe Kerkstraat 37Ä67 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 481, blz. 2261). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2261 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 8 Voordrachten van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot voorbereiding van een parti‰le herziening van: a het bestemmingsplan Westelijke Grachtengordel (Spuistraat 279/Nieuwezijds Voorburgwal 322) ten behoeve van de uitbreiding van het restaurant Haesje Claes (nr. 487); b het bestemmingsplan Westelijke Grachtengordel (Westermarkt 21 en 27/ Prinsengracht 289Ä293) (nr. 488); c het bestemmingsplan Weesperstraat/Roetersstraat (Roetersstraat 2) (nr. 489); d het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt (Haarlemmerdijk 164) (nr. 490) (Gemeenteblad afd. 1, nrs. 487Ä490, blz. 2319, 2321, 2322 en 2324). De voordrachten worden zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien de besluiten, vermeld op de blz. 2320Ä2325 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 8A Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 juli 1994 tot voorbereiding van een parti‰le herziening van het bestemmingsplan Nieuwendijk/Kalverstraat e.o. (Kasteel van Aemstel) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 526, blz. 2719). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2719 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 9 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot vaststelling van de tweede parti‰le herziening van het bestemmingsplan Nieuwendijk/Kalverstraat e.o. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 465, blz. 2231). De heer VAN DUIJN (stemmotivering): Ik heb mij in het verleden tegen dit plan verzet, omdat ik vind dat het een aantasting is van het historisch stadsgezicht van het centrum van Amsterdam. Ik stem ook nu tegen. De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2234 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door de heer Van Duijn gevraagde aantekening, dat hij geacht wil worden tegen de voordracht te hebben gestemd. 10 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot voorbereiding van het bestemmingsplan Weesperstraat/Amstel (Gemeenteblad afd. 1, nr. 484, blz. 2315). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2315 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 11 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 inzake het onderzoek naar de haalbaarheid van een tunnel in de VaRastrook (Gemeenteblad afd. 1, nr. 470, blz. 2243). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2243 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 12 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot machtiging tot het instellen van beroep bij Afdeling geschillen van bestuur van de Raad van State (Gemeenteblad afd. 1, nr. 492, blz. 2327). De heer HULSMAN (stemmotivering): De fractie van Groen Links zal door de nood gedwongen wel akkoord gaan met deze voordracht, maar zij vraagt het College wel, de eerder gedane toezeggingen aan de Raad hard te maken en dit soort procedurefouten in de toekomst te voorkomen. De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2328 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door de heer Hulsman namens zijn fractie gemaakte opmerking. 13 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot vaststelling van de begroting van de Open Schoolgemeenschap Bijlmer voor 1994 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 496, blz. 2336 en bijlage Q). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2336 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 14 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot vaststelling en afrekening van de subsidie aan de Stichting Amsterdamse Schoolwerktuinen over 1990 en 1991, en tot verwerving en inrichting, alsmede overdracht van het activum van de schooltuin Langbroek- /Meerkerkdreef (Gemeenteblad afd. 1, nr. 498, blz. 2337). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2340 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Punt 15 wordt even aangehouden. 16 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot bouw van een patrouillevaartuig voor de Dienst Binnenwaterbeheer Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 467, blz. 2239). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2240 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 17 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot huur van een gedeelte van de zesde verdieping van het perceel Weesperstraat 77 ten behoeve van de Dienst Binnenwaterbeheer Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 505, blz. 2377). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2378 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 18 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot verbouwing en inrichting van de huisvesting van het Project Veilig Beheer Bijlmermeer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 473, blz. 2250). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2251 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 19 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot het aanbrengen van een bodemafdichting/asfaltvloer in het baggerdepot aan de Jan van Riebeeckhaven (Gemeenteblad afd. 1, nr. 468, blz. 2241). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2241 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Punt 20 wordt even aangehouden. 21 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot aanschaffing van parkeerautomaten voor de Dienst Parkeerbeheer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 466, blz. 2238). De heer VAN BOMMEL (stemmotivering): De parkeerautomaten waarom wordt gevraagd zijn nodig voor de uitbreiding van het werkgebied van de Dienst Parkeerbeheer. Mijn partij vindt het onredelijk, dat deze kosten in woonbuurten, waar parkeeroverlast door bedrijven wordt veroorzaakt, op de bewoners worden verhaald. De strategie die ten grondslag ligt aan de voorgestelde uitbreiding van de dienst onderschrijf ik daarom niet. Ik stem tegen deze voordracht. Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Mijn fractie gaat akkoord met deze voordracht, maar zij vraagt, gezien de beleidsvrijheid van vitale gemeenten, verder wel de uiterste zorgvuldigheid te betrachten bij het uitbreiden van het materieel en personeel van de Dienst Parkeerbeheer. De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2239 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door mevr. Spier-van der Woude gemaakte opmerking en de door de heer Bommel gevraagde aantekening, dat hij geacht wil worden tegen de voordracht te hebben gestemd. Punt 22 wordt even aangehouden. 23 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 5 juli 1994 inzake de programmering van de Stadsschouwburg (Gemeenteblad afd. 1, nr. 521, blz. 2437). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2447 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 24 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994, houdende een positief advies aan de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur inzake het verzoek om aanwijzing van het gebouw Oostelijke Handelskade 4 tot beschermd monument (Gemeenteblad afd. 1, nr. 500, blz. 2358). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2360 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 24A Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 juli 1994 tot wijziging van de Subsidieverordening Stadsvernieuwing Amsterdam 1994 (Regeling bijdragen aan eigenaren van monumenten en beeldbepalende panden) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 524, blz. 2715). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2716 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Punt 25 wordt even aangehouden. 26 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot overdracht van het Amsterdams Steekproef Bestand van de Stedelijke Woningdienst Amsterdam aan Bouwcentrum Advies BV te Rotterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 469, blz. 2242). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2242 van afd. 1 van het Gemeenteblad. De punten 27 en 28 zijn reeds van de agenda afgevoerd. 29 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 5 juli 1994 tot bekrachtiging van het besluit van Burgemeester en Wethouders van 8 juli 1994, nr. 94/134 SO, inzake het indienen van bezwaarschriften en het instellen van (hoger) beroep (Gemeenteblad afd. 1, nr. 517, blz. 2408). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2409 van afd. 1 van het Gemeenteblad. De punten 30 en 31 worden even aangehouden. 32 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot het verlenen van een aanloopkrediet ten behoeve van in 1994 op Borneo/Sporenburg uit te voeren werkzaamheden (Gemeenteblad afd. 1, nr. 506, blz. 2378). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2379 van afd. 1 van het Gemeenteblad. De punten 33, 34, 35, 36 en 37 worden even aangehouden. 38 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot voorbereiding van het bestemmingsplan Accumulatorweg/Generatorstraat (Gemeenteblad afd. 1, nr. 485, blz. 2316). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2317 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 39 Voordrachten van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot voorbereiding van een parti‰le herziening van: a het bestemmingsplan KNSM-eiland (nr. 486); b het bestemmingsplan Haven- en Recreatiegebied West (nr. 491) (Gemeenteblad afd. 1, nrs. 486 en 491, blz. 2317 en blz. 2325). De voordrachten worden zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien de besluiten, vermeld op de blz. 2318 en 2326 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 40 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot voorbereiding van een herziening van het bestemmingsplan AMC-Bullewijk (Gemeenteblad afd. 1, nr. 503, blz. 2374). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2375 van afd. 1 van het Gemeenteblad. De punten 41 en 42 worden even aangehouden. 43 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot het aangaan van een pachtovereenkomst voor een perceel grasland in de Inlaagpolder (Gemeenteblad afd. 1, nr. 497, blz. 2336). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2337 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 44 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot garantiestelling van de gemeente Amsterdam aan het Regionaal orgaan Amsterdam (ROA) voor een bijdrage van het ROA aan de (mede)organisatie van de Floriade 2002 in de gemeente Haarlemmermeer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 495, blz. 2331). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2335 van afd. 1 van het Gemeenteblad. De punten 45, 46 en 47 worden even aangehouden. De VOORZITTER vraagt, of er leden zijn die het woord verlangen over de voor geheime zitting bestemde voordracht. Het blijkt dat de heer Van Duijn het woord over de voordracht wenst. Later in de vergadering zal worden bepaald, wanneer de geheime zitting zal worden gehouden. Aan de orde is thans: 4 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot instemming met de vorming van de Stadsprovincie Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 471, blz. 2245). De heer MEIJER: Mijnheer de Voorzitter. De Gemeenteraad staat op het punt een buitengewoon belangrijk besluit te nemen, dat diep ingrijpt in de bestuurlijke toekomst van onze stad. Ik heb er behoefte aan, vanuit de visie van de PvdA-fractie een aantal opmerkingen te maken bij deze voordracht. De vorming van de Stadsprovincie Amsterdam is voor ons geen doel op zichzelf en ook niet een soort speeltje voor bestuurders. Het is in onze visie een middel om de grote bestuurlijke vraagstukken waarvoor de stad en de regio zich in de komende jaren geplaatst zullen zien beter en effectiever te kunnen aanpakken. Het is in onze ogen ook een middel om de concurrentiepositie van Amsterdam in internationaal verband te versterken. Wij zien die bestuurlijke verandering ook in de eerste plaats als een middel om de grote maatschappelijke vragen en vraagstukken die op ons afkomen effectiever te kunnen aanpakken. Daarbij gaat het om vragen op het terrein van economie en werkgelegenheid, op het terrein van de dreigende maatschappelijke tweedeling in Amsterdam en omgeving, maar uiteraard ook op het terrein van de infrastructuur, de ruimtelijke ordening, het milieu en de huisvesting. De stadsprovincie zoals wij die zien zal een krachtig instrument moeten worden om de uitdagingen van de toekomst beter te kunnen aanpakken. Wij zullen dan ook geen genoegen nemen met halfbakken compromissen en vage modellen die onduidelijkheid laten bestaan. Wat ons voor ogen staat, is een stadsprovincie die handelt en die daarvoor ook voldoende is toegerust. Daarvoor is ook helderheid over het einddoel noodzakelijk. Een absolute voorwaarde daarvoor is, dat de politici de regie hebben van het gehele proces en dat de bestuurlijke en de ambtelijke invulling daarop volgen. De politiek dient in het gehele proces van provincievorming de toonaangevende maat te slaan. De "letter of intent" is een inspanningsverplichting van het rijk, de provincie Noord-Holland, het ROA en de gemeente Amsterdam om in 1998 te komen tot een volwaardig, democratisch gekozen regionaal bestuur met een open huishouding, de Stadsprovincie Amsterdam. Wij verbinden daaraan een nieuwe, dynamische bestuursstijl, communicatief, resultaatgericht en gericht op het cre‰ren van bestuurlijke win-win- situaties met de binnen de nieuwe stadsprovincie liggende gemeenten-nieuwe- stijl. De Amsterdamse visie op het gehele proces is neergelegd in de tien kernpunten in het tussenrapport van de Commissie vitale regio, die ook deel uitmaakt van het programakkoord. Natuurlijk zullen wij tussen nu en 1995/1996 nog heel belangrijke beslissingen moeten nemen. De inzet die in de "letter of intent" is verwoord, zullen wij ook heel kritisch toetsen aan het eindrapport van de Commissie vitale regio, die in het najaar beschikbaar zal komen, en aan de nota's waarmee het ROA zal komen over de visie op en de meerwaarde van de stadsprovincie, over de discussie rond taken en bevoegdheden en de discussie rond de schaal en de binnen- en buitengrenzen van het gebied en van gemeenten. Er is ‚‚n punt in het gehele proces dat naar onze mening bijzondere aandacht vraagt, te weten de communicatie. Dat zou wel eens de achilleshiel van het hele project stadsprovincie kunnen worden. Daarbij gaat het om het vinden van voldoende draagvlak, in bestuurlijk opzicht, maar vooral bij de burgers van onze stad en bij allerlei maatschappelijke instellingen en organisaties, die wij ook voor het idee van een stadsprovincie zullen moeten winnen. Nauwe betrokkenheid van de stadsdelen is voor ons in dat hele proces ook heel belangrijk. Het College geeft overigens aan, dat die voorlichting en communicatie ook wat hem betreft een belangrijke rol zal spelen. Ik doe hier echter toch de suggestie, het accent in de voorlichting meer naar voren te halen en een heel actief informatiebeleid te voeren, ook onder de Amsterdamse burgers. Wij kunnen immers constateren, dat de kennis van en de informatie over de heel belangrijke veranderingen die zich gaan voltrekken nog maar heel gering zijn onder onze stadgenoten. (Wethouder mevr. TER HORST: Wat bedoelt u met "meer naar voren halen"?) Ik bedoel daarmee, dat wij niet moeten wachten tot 1997. (Wethouder mevr. TER HORST: Staat ergens in de voordracht, dat wij van plan zijn te wachten tot 1997?) In de discussies, ook in ROA-verband, heb ik begrepen dat het communicatieplan... (Wethouder mevr. TER HORST: Dat was in ROA-verband.) Ik benadruk hier expliciet, dat de informatie- en voorlichtingsfunctie voor onze eigen bevolking heel essentieel is om het draagvlak voor de stadsprovincie te vergroten. De stadsprovincie zal daarbij ook een heel duidelijk en voor de bevolking herkenbaar profiel moeten krijgen; in ieder geval veel duidelijker dan de nu bestaande provincie. Een onderdeel van die voorlichting zal ook de vraag moeten zijn, wat de meerwaarde, de winst zal zijn van de regio die wij straks zullen hebben voor de bevolking van Amsterdam. Met deze principeverklaring nemen wij als Raad een heel belangrijke beslissing en zetten wij ook een beslissende stap vooruit. Mijn fractie steunt de voordracht en wenst het College veel wijsheid, kracht en sterkte toe in het proces om de stadsprovincie ook daadwerkelijk te realiseren. De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. De fractie van D66 is vanaf het begin pleitbezorgster geweest voor de aanpassing van de gemeente Amsterdam en haar taken en bevoegdheden aan de maatschappelijke ontwikkelingen. Ik denk in dat verband aan de tijd dat de heer Martini ons gedachtengoed in deze Raad uitdroeg. Dat betrof een tweezijdige aanpak, enerzijds gericht op de binnengemeentelijke reorganisatie en anderzijds op de uitgroei naar de Stadsprovincie Amsterdam, die wij nu bespreken. Het eerste markante moment in die tweede ontwikkeling is tot op heden de aanvaarding geweest van het z.g. "akkoord van Almere", waarbij het Regionaal Overlegorgaan Amsterdam, met een informele overlegstatus, werd omgezet in een formeel besluitvormend Regionaal orgaan Amsterdam, met eigen overgedragen taken en bevoegdheden. Het tweede markante moment in deze ontwikkeling is de instemming met de "letter of intent" die thans aan de orde is, waarmee wij het formele, principi‰le besluit nemen om per 1 januari 1998 te komen tot instelling van de Stadsprovincie Amsterdam. Onze fractie stemt hiermee in, omdat wij ervan overtuigd zijn dat de beoogde nieuwe structuur meer mogelijkheden biedt voor een effici‰nter bestuur van onze stad. Vanaf nu zal de ontwikkeling dan ook in een stroomversnelling geraken, vooral in het komende jaar. Tegen het eind van dit jaar zal moeten blijken of de nadere uitwerking van hetgeen ons voor ogen staat ook daadwerkelijk zo zal worden vormgegeven. Middels drie ROA-nota's zal dan concreter moeten worden ingevuld wat voor Amsterdam de meerwaarde van de stadsprovincie wordt, hoe de bestuurlijke organisatie en de relaties verlopen, hoe de taken en bevoegdheden zijn verdeeld, hoe de financi‰le huishouding wordt geregeld, hoe de gebiedsindeling wordt afgebakend en hoe de ambtelijke organisatie eruit zal zien. Dat betekent dan ook, dat wij tegen het eind van dit jaar een volgende essenti‰le beoordelingsstap zullen moeten zetten om te bezien of wij inderdaad nog steeds op het juiste einddoel aan koersen. Voor 1 april volgend jaar zal ook de afronding van de binnengemeentelijke reorganisatie moeten plaatsvinden. Als alles volgens deze planning verloopt, kan de rijksoverheid ook volgend voorjaar al het voorontwerp van de lex specialis Amsterdam aanbieden. Toch plaatsen wij hierbij twee kanttekeningen. In het hele proces zijn de bewoners van de stad Ä om wie het toch eigenlijk allemaal gaat en voor wie wij hier ook zitten Ä nog niet aan bod gekomen. Ook de stadsdeelraden zijn er nog slechts zeer beperkt bij betrokken geweest. De wethouder heeft bij interruptie aangekondigd, dat zij met aparte voorstellen zal komen. Wij hadden eigenlijk verwacht, dat die tegelijk met deze instemmingsverklaring op tafel zouden liggen, aangezien de tijd die ons rest Ä ik duidde al op het vele werk dat in het komende jaar moet worden gedaan Ä bijzonder kort is. Wij gaan ervan uit, dat die uitgewerkte communicatie-aanpak in september a.s. gelijktijdig kan en zal worden besproken met de nadere uitwerkingsvoorstellen van de Commissie vitale regio. Zo niet, dan horen wij graag van de wethouder wat zij dan wel voorstelt. Een tweede belangrijk aspect, dat ook enige relatie heeft met de interpellatie van vanmiddag, is, dat Amsterdam zo langzamerhand de enige gemeente in het ROA-gebied is waar geen gemeentelijke afstemming plaatsvindt tussen de gemeente en haar eigen ROA-vertegenwoordigers. De gemeenten Purmerend, Haarlemmermeer, Zaanstad en zeker de kleinere gemeenten houden met zekere regelmaat tenminste informatief overleg over de gemeentelijke inbreng of de belangen bij de ROA-samenwerking. Eigenlijk is het onbegrijpelijk, dat een dergelijke afstemming hier niet plaatsvindt. Het belang en de positie van Amsterdam in het ROA maken de noodzaak daarvan toch overduidelijk. Wij nodigen het College dan ook uit, spoedig tot een regelmatige vorm van overleg te komen tussen de Amsterdamse ROA- vertegenwoordigers. Daarbij valt te overwegen, dat overleg te integreren met de bestaande commissie die zich bezighoudt met het bestuurlijk stelsel. Ik zit niet te springen om een aparte vorm van overleg, maar ik acht het zeer wel mogelijk, het commissie-overleg over het bestuurlijk stelsel een bredere inhoud te geven door dit overleg te voeren met de leden die ook in de ROA-raad zitting hebben. (Wethouder mevr. TER HORST: Wie moet dan met wie overleggen?) Ik vind het van belang, dat er meer co”rdinatie ontstaat over de standpunten die de Amsterdamse vertegenwoordigers in de ROA-raad inbrengen. Tot op heden spreekt iedereen zuiver individueel en vindt er geen afstemming plaats, terwijl ik meen dat dat wel nuttig zou zijn. Ik nodig u er graag toe uit, hierop te reageren. Kortom, het moge duidelijk zijn dat de D66-fractie voorstandster is van een spoedige vormgeving van de Stadsprovincie Amsterdam. Wij stemmen dan ook in met de voordracht. De heer K™HLER: Mijnheer de Voorzitter. Het ROA gaat ons, zoals u als voorzitter van dat orgaan ook weet, aan het hart. Wij zijn ook voorstander van de ontwikkeling naar wat nu dan de Stadsprovincie Amsterdam gaat heten en zullen dan ook instemmen met deze voordracht. Wij zijn er echter om bepaalde redenen voorstander van. Het is niet gezegd, dat het nu ingezette traject ook onze steun zal blijven behouden. Dat hangt sterk af van de uitkomsten van diverse nota's en stukken die worden aangekondigd over de inrichting van het bestuur, de verdeling van de takenpakketten, de toekomst van de ambtelijke organisatie enz. Die discussie zal kort na de zomer in een stroomversnelling komen. Het lijkt ons daarom goed, bij de instemming met deze voordracht enkele punten te noemen die voor de fractie van GroenLinks het toetsingskader zullen zijn. In de eerste plaats zijn wij voorstander van een regionaal bestuur Ä nu stadsprovincie geheten Ä om vanuit het politiek bestuur de grootstedelijke en regionale problemen krachtiger te kunnen aanpakken. Dat blijft de doelstelling. Wij willen geen zwakke provincie die niets kan, onder gelijktijdige opheffing van de gemeente Amsterdam, maar een regio die de grootstedelijke en regionale problemen meer, beter, effectiever en democratischer gecontroleerd kan aanpakken dan de gemeente Amsterdam tot nu toe, die wat dit betreft eigenlijk uit haar jas is gegroeid. Binnen de huidige grenzen zou het overigens ook nog wel effectiever kunnen, maar dit staat buiten het kader van dit agendapunt. Het is dan ook een belangrijk toetspunt dat dit overeind blijft. Dit is ook steeds de bedoeling geweest van meerdere fracties in de Raad, die misschien ook in de regio nog eens zou moeten worden uitgedragen. In de tweede plaats gaat het ons erom, dat de toekomstige nieuwe gemeenten Ä ook als Amsterdam wordt gesplitst bij de vorming van de stadsprovincie Ä zelf ook grootstedelijke problemen kunnen aanpakken en niet alleen maar op een laag niveau uitvoerend bezig kunnen zijn. Wij zijn dan ook voor een sterke stadsprovincie en voor sterke gemeenten in dat nieuwe model. Daarbij past niet het afstoten van taken door de overheid als doel in het geheel, evenmin als het verminderen van het ambtelijk apparaat. Wel willen wij de discussie aangaan over de vraag, hoe dat optimaal kan worden ingezet in de nieuwe structuur. In de derde plaats gaat het erom, dat door democratische verkiezingen een direct gekozen bestuur ontstaat en dat een aantal zaken die tot nu toe onder functionele regio's vielen en zich aan Ä bijna Ä elke controle onttrokken, dan wel democratisch zullen worden gecontroleerd. In dat verband plaatsen wij een groot vraagteken bij de positie van niet- Nederlandse ingezetenen. Bij de gemeenteraadsverkiezingen, ook in de gemeente Amsterdam, kunnen mensen die hier vijf jaar wonen nu meestemmen. Nu het een provincie gaat heten, dreigt dat recht verloren te gaan. Voor ons zou het onaanvaardbaar zijn als dat het gevolg zou zijn van de weg, het regiobestuur nu in te kaderen in de bestuurslaag van een provincie. Wij vinden dat het niet aangaat, nu daar heel veel belangrijke beslissingen komen te liggen, daarop een democratische controle te verkrijgen, terwijl 20% van de Amsterdamse bevolking zou worden uitgesloten van het stemrecht. Wij vinden het dan ook een zwaarwegend punt, dat in de stadsprovincie, net als nu bij de gemeenteraadsverkiezingen, het stemrecht voor buitenlanders die aan die normen voldoen in stand blijft. De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. De laatste opmerking van de heer K”hler ondersteunt mijn fractie van harte, uiteraard mits er geen sprake is van een toekomstige koppeling tussen de verkiezingen voor de stadsprovincie en voor de Eerste Kamer. Voor de VVD-fractie is het altijd een principieel punt geweest dat niet-Nederlanders bij verkiezingen voor Provinciale Staten niet aan de stemming deelnemen, in tegenstelling tot de verkiezingen voor de Gemeenteraad en de stadsdeelraden. Graag krijg ik een deskundig antwoord van de heer K”hler of van de wethouder op de vraag, of ook de ROA-raad in de toekomst de leden van de Eerste Kamer zal gaan verkiezen of niet. De voordracht krijgt uiteraard de hartelijke steun van mijn fractie. Wij hebben een grote mate van vertrouwen in de komende periode en een kleine mate van zorg. Wij vertrouwen, dat de deelnemende gemeenten er alles aan zullen doen om het ROA ook zijn eindpunt te laten behalen. Binnen de Amsterdamse gemeentegrenzen hebben wij er alle vertrouwen in, dat het grote aantal stadsdeelraden zal worden teruggebracht tot een klein aantal vitale gemeenten. Ons enige werkelijke punt van zorg is de bereidheid van de rijksoverheid tot het delegeren van taken naar de stadsprovincie. Wat ons betreft moet in dat proces de decentralisatie van twee kanten komen, zowel van onderop, van gemeenten naar stadsprovincie, als van bovenaf, van rijksoverheid naar stadsprovincie. Ik vraag de voorzitter van dit College en van de ROA-raad in persoon, er in zijn contacten met de rijksoverheid Ä zijn vertrouwde oude woonomgeving Ä alles aan te doen om de rijksoverheid daartoe te motiveren. De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Zoals bekend, staat de CDA-fractie in Amsterdam van harte achter de vorming van de stadsprovincie. Wij steunen het voorliggende besluit daarom volledig. Ik sluit mij ten volle aan bij het betoog van de heer Meijer, waarmee ik hem feliciteer. Ik onderstreep zijn woorden over onze voorlichtende taak. Naar mijn mening heeft hij gelijk, dat de voorlichting de achilleshiel is bij de vorming van de stadsprovincie. Het is overigens niet de eerste keer dat dit wordt gezegd. Er is inderdaad een voorlichtingsplan Ä althans een aanzet daartoe Ä gemaakt, maar dat geeft de aandachtige volger van het geheel nog niet het vertrouwen dat hier werkelijk sprake zal zijn van voorlichting op basis waarvan de bevolking in den brede zal inzien dat het ROA of stadsprovincie er moet komen en dat dat goed is. Daarbij wijs ik alleen al op de financi‰le uitwerking van het geheel. Voor het ROA is er een budget van Ÿ 15.000 voor deze voorlichting, terwijl de gemeenten de rest maar zelf moeten doen. Dat is bepaald niet hoopgevend. Over de wijze waarop dit in Amsterdam zal verlopen is er ook nog geen duidelijkheid. Specifiek in Amsterdam moeten wij goed nadenken over de vraag wat wij in de stadsprovincie zullen doen met de centrale regiefunctie die Amsterdam nog altijd heeft ten aanzien van de stadsdelen. Daarover bestaat ook nog geen duidelijkheid. In de toekomst zullen dit vitale gemeenten zijn. De vraag naar de wijze waarop deze regiefunctie binnen het ROA wordt opgenomen of verdwijnt is nog volledig onduidelijk. Als het gaat om voorlichting, zijn juist daarover de meeste vragen ontstaan bij degenen die hiervoor belangstelling hebben, terwijl de antwoorden daarop nog uitermate miniem zijn. Ik vind dan ook, dat wij op dat punt ijverig aan idee‰nvorming moeten doen en er overleg over dienen te plegen. Het voorstel van de heer Cornelissen voor meer overleg met de Amsterdamse afgevaardigden in de ROA- raad steun ik dan ook, al mag dit niet betekenen dat de opstelling in politieke fracties in de ROA-raad zou worden verlaten en dat dit gemeentelijke fracties zouden worden. Dat is uitdrukkelijk niet de bedoeling. De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Vandaag zetten wij de eerste stap om in 1998 de Stadsprovincie Amsterdam van kracht te kunnen laten zijn. Ik kan instemmen met deze verandering in het bestuur, indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. In het programakkoord hebben verschillende fracties al aandachtspunten voor de stadsprovincie genoteerd. Gesproken wordt van een volwaardig, rechtstreeks gekozen bestuur met een open huishouding en veel informatie aan de bevolking. Wat mij betreft is het bovendien heel belangrijk, dat de vorming van de stadsprovincie niet mag leiden tot lastenverzwaring. Daaraan voeg ik nog iets toe. Wat mij betreft moet men in het kader van de stadsprovincie trachten burgers meer bij het bestuur van de regio te betrekken. Waarin de provincie nooit is geslaagd, kan de stadsprovincie succesvol zijn. Dat is alleen mogelijk wanneer men vanaf het allereerste begin dat doel daadwerkelijk nastreeft. Daarnaast uit ik een waarschuwing. Met de vorming van de stadsprovincie zijn veel van de problemen in de regio niet op te lossen. Er is dus geen reden tot euforie. In veel gevallen zal het beleid van de rijksoverheid bepalend zijn voor de ontwikkelingen in de regio. Wij moeten voorkomen, dat in de voorlichting over de stadsprovincie verwachtingen worden gewekt die niet kunnen worden waargemaakt. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Er zijn inderdaad nog heel veel onduidelijkheden over het ROA. In de eerste plaats is nog steeds niet duidelijk, of er nu werkelijk directe democratische verkiezingen zullen komen. Verder is onduidelijk wat er in de toekomst met de binnenstad zal gaan gebeuren. Als dat een stadsdeel wordt, is het de vraag welke bevoegdheden het zal krijgen en of deze ongeveer gelijk zullen zijn aan de huidige bevoegdheden van de stadsdelen, dan wel of het een buitengewoon dominerend geheel zal worden binnen het ROA. Ook is niet duidelijk, hoe de andere stadsdelen eventueel zullen worden samengevoegd en langs welke lijnen dat proces zal verlopen. Het gevaar is groot, dat ook dat langs lijnen van politieke opportuniteit zal gebeuren en zich zal afspelen in achterkamertjes van deelraadsvoorzitters, terwijl dit toch een buitengewoon delicate aangelegenheid is. Ik vind dat er zoveel mogelijk een koppeling moet plaatsvinden van relatief arme aan relatief rijke stadsdelen. Daarover hebben wij nu nog geen enkele duidelijkheid. Kortom, naar mijn mening holt men te hard op een weg met nog te veel verborgen kuilen en hobbels. Het eindbeeld is nog te weinig duidelijk dan dat wij ons er nu al op kunnen vastleggen. Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de vele fracties die hun steun hebben betuigd aan het voorstel van het College, de "letter of intent" te tekenen. Ik meen dat degenen die daarover hebben gesproken gelijk hebben wanneer zij constateren, dat dit een belangrijke stap is naar de vervolgbesluiten die wij zullen nemen om te komen tot een stadsprovincie per 1 januari 1998. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de vorming van die stadsprovincie ligt niet bij de gemeente Amsterdam en ook niet bij het ROA, maar bij de wetgever. De positie van Amsterdam is daarin natuurlijk van belang, met name ook omdat Amsterdam zal worden heringedeeld. Wij hebben afgesproken, dat wij uiterlijk in het voorjaar van 1995 na overleg met de stadsdelen een voorstel tot die herindeling zullen doen. Dat betekent dat wij weinig tijd hebben, waarin heel hard moet worden gewerkt. Dat geldt temeer aangezien de discussie over de taken en bevoegdheden van de stadsprovincie en daarvan afgeleid voor de gemeenten- nieuwe-stijl zich in het komende najaar zal afspelen. Ook bij de discussie over de schaalgrootte van de gemeenten-nieuwe-stijl binnen het gebied van Amsterdam is het van belang, al een beeld te hebben van die taken en bevoegdheden. De heer Meijer heeft geconstateerd, dat het belang van de stadsprovincie is, de problemen op een effectievere manier aan te pakken. Ik ben dat volledig met hem eens. Wij hebben allen geconstateerd, dat de schaal waarop bepaalde problemen spelen eigenlijk voor Amsterdam te groot is. Als men de problemen effectief wil aanpakken, zal men dus ook het bestuur op diezelfde schaal moeten organiseren. Daarmee zijn wij nu dan ook bezig. De heer Meijer meent, dat de politici bij de vorming van de stadsprovincie het voortouw moeten hebben. Ik begrijp wel waar zijn opmerking vandaan komt, namelijk uit de constatering dat niet alleen in Amsterdam maar ook bij het ROA veel voorwerk door ambtenaren wordt gedaan. Ik meen dat dat op zichzelf goed is, maar het is volstrekt duidelijk dat het de politici zijn die uiteindelijk het besluit daarover zullen moeten nemen. In de stuurgroep is een zware delegatie politici vertegenwoordigd. Wij hebben een ROA-raad en ook gemeenteraden Ä waarvan deze er een is Ä die uiteindelijk over de belangrijke stukken die ambtenaren voorbereiden een besluit nemen. Ik ben daarover dan ook niet zo bezorgd, maar ik begrijp de achtergrond van de opmerking. Vervolgens heeft de heer Meijer gezegd, dat de communicatie de achilleshiel van het geheel is. Ik heb die ietwat negatieve term ook wel eens gebruikt, die bedoelt weer te geven dat wij de burgers van Amsterdam heel goed moeten uitleggen waarom wij die stadsprovincie willen. Dat willen wij niet alleen maar om te voorkomen dat er middels een correctief referendum Ä waarvoor overigens tot op heden geen aanvraag is ingediend Ä een negatieve uitspraak zou worden gedaan maar, veel positiever geformuleerd, omdat het van belang is dat de burgers van Amsterdam de vorming van een stadsprovincie ook steunen. Wij menen hier, dat wij dat goed kunnen uitleggen. Wij kunnen het elkaar uitleggen, dus het moet ook mogelijk zijn, het aan de burgers van Amsterdam uit te leggen. Nu doet zich daarbij het probleem voor, dat men 700.000 Amsterdammers geen directe voorlichting kan geven. Toch meen ik, dat alle zorgen op dit terrein enigszins voorbarig zijn. Daarbij meld ik het volgende. Wij hebben tot op heden als het gaat om de voorlichting een persbericht uitgegeven, een artikel in het Nieuws van de Dag, een bericht op teletekst, een artikel in Personeel Actueel en een artikel in Stadsnieuws. Verder heb ik een informele bijeenkomst gehouden met de voorzitters van de wijkcentra en een bijeenkomst met de voorzitters van de stadsdeelraden. Er zijn bovendien advertenties verschenen in Het Parool en het Nieuws van de Dag om aan te geven waar men meer informatie kan krijgen. Er is een nieuwsbrief verschenen in begrijpelijke taal, die voor iedereen beschikbaar is. (De heer CORNELISSEN: Gaat die nieuwsbrief huis-aan-huis door heel Amsterdam?) Nee, dat zou veel te veel geld kosten. Er zijn advertenties geplaatst waarin staat, waar de mensen kunnen opgeven dat zij de nieuwsbrief, willen ontvangen. Die wordt verzonden aan alle belangstellenden, politieke partijen, wijkcentra en alle maatschappelijke... (De heer CORNELISSEN: Is dit nu niet precies het probleem? Ik onderschrijf natuurlijk de inspanning die wij plegen, maar is het probleem nu juist niet, hoe wij dit duidelijk kunnen maken in de beleving van de gewone Amsterdammer, die zich niet bezighoudt met bestuurlijke problemen. Hoe krijgen wij het bij hem thuis, op de verjaardag, op de agenda naast het voetballen?) Ik stel u een wedervraag. U meent toch niet dat dit College er een probleem mee zou hebben als deze nieuwsbrief, met een schitterende foto erop, aan alle Amsterdammers zou worden gestuurd? Bent u bereid, daarvan de financi‰le consequenties te dragen? (De heer CORNELISSEN: Dat is wat ik vraag; dat wij een goed voorstel krijgen om dat te kunnen afwegen. Ik kan dat nu niet "in the blind" zeggen.) Een voorstel is zo gemaakt. U zult bij de begroting voor 1995 een voorstel krijgen. Ik kan u verzekeren, dat het onderdeel voorlichting een belangrijk deel zal vergen van het geld dat wij aanvragen voor de vorming van de stadsprovincie. U wordt dus op uw wenken bediend. (De heer CORNELISSEN: Wij zullen dat zeer serieus bezien. Als u met een goed voorstel komt, waarvan wij het vertrouwen kunnen hebben dat het aanslaat bij de Amsterdammer Ä die geen nieuwsbrief hoeft aan te vragen maar deze informatie aangereikt krijgt Ä zullen wij daarvoor vanzelfsprekend geld vrijmaken.) Ik vat uw opmerking zo op, dat het College kan rekenen op de steun van de D66-fractie bij het aanvragen van geld voor de communicatie. Ik heb aangegeven, wat er tot op heden is gebeurd aan voorlichting. Daarvoor hadden wij enkele weken de tijd. De Raad zal binnenkort een communicatieplan ontvangen, dat eerst naar de commissies gaat. Daarin staat wat de gemeente Amsterdam in de komende tijd zal doen aan voorlichting. De reden dat de Raad dat plan nu nog niet heeft, is mijn afspraak met de wijkcentra dat zij commentaar kunnen geven op het voorlichtingsplan en suggesties kunnen doen, waarmee het definitief wordt voordat het naar de commissies gaat. Ik roep ook de leden van de Raad die zorgen hebben over dit communicatieplan dan ook met klem op, met suggesties te komen voor de wijze waarop wij dat het beste kunnen aanpakken. Ik wacht wat dat betreft gaarne de tweede termijn af. Ik heb gesproken met de wijkcentra en zal dat ook doen met een aantal andere organisaties in de stad. Ik was dan ook enigszins onaangenaam verrast door de inbreng van de wijkcentra in de commissie, waarbij zij in feite aangaven dat het College weer op dezelfde manier reageert als het vroeger altijd al heeft gedaan en niet op het verzoek is ingegaan. Ik vind het buitengemeen vervelend, dat het erop lijkt dat de wijkcentra Ä waar dit gemeentebestuur en ik proberen zoveel mogelijk aan voorlichting te doen Ä teveel in het spoor zitten van het bestuur. Het kan niet deugen, dat deze wijziging hun niet eens opvalt. Nog een laatste, positief bericht betreft het recente onderzoek naar de bekendheid van het ROA. Daaruit blijkt, dat 42% van de Amsterdammers ermee bekend is, dat er plannen zijn om tot de vorming van een stadsprovincie over te gaan. Ik zeg dit niet om aan te geven dat dat een reden zou zijn om langzaamaan te doen met de communicatie, maar om aan te geven dat er al een zekere basis is voor de overdracht van informatie. De heer MEIJER: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de wethouder voor haar zeer duidelijke antwoord. Als ik spreek van een achilleshiel bedoel ik dat niet als een negatieve connotatie, maar als een strategische opmerking over het belang van het informeren van onze burgers in het gehele proces. Ik ben zeer verheugd over datgene wat op dit moment al in gang is gezet. Wij zijn het er ook over eens, dat er in dit spoor nog veel meer zal moeten volgen. Wij zullen ook gaarne met voorstellen komen om de wethouder verder te ondersteunen bij haar actieve aanpak. De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de wethouder voor haar antwoord, hoewel ik helaas moet constateren dat ik op mijn twee concrete vragen geen antwoord heb gekregen. Over de aanpak van de communicatie had ik gevraagd, of wij die met de uitwerking al in september a.s. kunnen ontvangen, gelijktijdig met de nadere voorstellen van de Commissie vitale regio. Voor het geval dat dit niet mogelijk zou zijn voegde ik daaraan de vraag toe, wat er dan wel zou kunnen. Ik begrijp dat de wethouder wel heel actief aan de slag gaat, maar ik heb geen termijn gehoord. Daar gaat het mij om, omdat wij daarmee de zaak onder druk zetten. (Wethouder mevr. TER HORST: Misschien ben ik daarover niet duidelijk genoeg geweest. Er ligt nu een communicatieplan. De wijkcentra krijgen drie weken de tijd om daarop te reageren. Daarna gaat het meteen naar de commissie. U kunt het dus in de eerste commissievergadering in september bespreken.) Onze dank daarvoor. Wat de suggesties betreft waarom de wethouder vroeg merk ik op, dat ik dit een aardige manier van debatteren vindt, waarbij ik zo langzamerhand het gevoel krijg dat dit de stijl van deze wethouder is. Zij probeert de commissie of de Raad erbij te betrekken en uit te nodigen tot actieve participatie aan de idee‰nvorming. Dat is een goede zaak, waarop wij ook best willen ingaan, maar aan de andere kant kan dit natuurlijk niet betekenen, dat wij dit ook als amateurs ter hand zullen nemen. Communicatie is ook een vak, maar de wethouder zal zeker suggesties van ons aangereikt krijgen. Wanneer het communicatieplan zal verschijnen, zullen wij dit daarbij betrekken. Mijn tweede vraag heeft de wethouder ook niet beantwoord. Wij zouden graag zien, dat er een vorm van samenwerking en overleg tot stand komt tussen de Amsterdamse ROA-vertegenwoordigers. Dat betekent natuurlijk niet dat wij de politieke fractievorming in de ROA-raad daarmee geweld zouden willen aandoen, integendeel. Ik meen echter dat het wel van belang is, alle partijen er bij bepaalde punten op te wijzen waar de belangen van Amsterdam liggen en een afstemmingsoverleg te realiseren vanuit de belangen van de gemeente die zij Ä voorzover de partijen die politiek ook zo vertalen Ä inbrengen in het ROA. Daarop zal ik in tweede termijn absoluut graag een reactie horen van de wethouder. De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Ik sluit mij graag aan bij het betoog van de heer Cornelissen, temeer daar ik het eigenlijk geen stijl vind dat de wethouder zegt: maak je maar geen zorgen over de voorlichting; kom in tweede termijn maar even met suggesties, en tegelijkertijd zegt dat er al een plan ligt dat ik niet ken. Het is toch niet logisch, dat de wethouder al een plan heeft en dat ik hier in de tweede termijn van een debat over een "letter of intent" uit de losse pols suggesties zou moeten gaan doen voor de manier waarop die voorlichting in elkaar moet zitten? Gelukkig zit de besluitvorming in deze gemeente niet zo in elkaar dat het zo amateuristisch gebeurt. Ik vind dan ook, dat men niet op deze manier moet proberen quasi-democratisch bezig te zijn. Dit is quasi-democratie en niets anders. Niet antwoorden op vragen is de andere kant van het beeld. Een aantal vragen is gewoon niet beantwoord. Mijn zorgen over de regiefunctie vindt de wethouder niet eens het vermelden waard, terwijl dat een van de belangrijke zaken is waarvoor wij in Amsterdam staan. Brengen wij die taak straks wel of niet in het ROA onder en, zo ja, hoe? De wethouder laat dat liggen en probeert in een soort debatteertechniek de bal even terug te spelen naar de Raad, maar dat kan ik niet accepteren. (De heer CORNELISSEN: Ik heb toch enige moeite met de bijdrage van de heer Spit. Als oppositiewoordvoerder heeft hij zeker het recht kritisch te zijn, maar ik vind dit wel heel scherp geformuleerd.) (De heer MEIJER: Ik sluit mij daarbij aan.) De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb de wethouder gevraagd of er enig zicht op is dat "arme" stadsdelen bij "rijke" stadsdelen zullen worden gevoegd en hoe zij dat eventueel zal bevorderen. Ik ga verder in op haar mededeling, dat 42% van de Amsterdamse bevolking nu weet dat het ROA bestaat. Dat vind ik niet zo positief. Dat is nog steeds een minderheid, ondanks alle mededeelzaamheid, informatiekrantjes enz. op dit punt. Kennelijk spreekt het de mensen dus toch niet sterk aan. Het stemmen bij een referendum is een heel wat actievere bezigheid dan kennis hebben van een fenomeen dat nog enigszins spookachtig is. Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. Mijn excuses voor het feit dat ik enkele vragen niet heb beantwoord. De heer Cornelissen bepleit overleg tussen de vertegenwoordigers in de ROA-raad, zonder afbreuk te doen aan de politieke vertegenwoordiging. Ik begrijp daaruit, dat hij ook graag wil dat ik daartoe het initiatief neem. Dat zal ik bezien. Ik meen dat er niets op tegen is, behalve dat wij er dan nog een overlegvorm bij krijgen die van ons allen tijd vraagt. Ik kan mij echter goed voorstellen dat het nuttig is dit voorstel te volgen. De heer Spit spreekt van "quasi-democratie". Ik heb daarover een andere opvatting. Als ik de leden van de Raad vraag ook met suggesties te komen, probeer ik daarmee simpelweg hen te activeren tot meedenken. Dat is alles, maar misschien is dat een ietwat andere stijl dan de heer Spit van vorige wethouders gewend is. Hij heeft gelijk, dat het lastig is nu in tweede termijn suggesties te doen zonder het plan te kennen. (De heer SPIT: U vroeg om die suggesties!) Ja, maar daarom hoeft u toch niet zo kwaad tegen mij te doen? Dat vind ik nu ook weer overdreven. Ik geef u er gelijk in, dat het nogal lastig is nu suggesties te doen, omdat u dan ongetwijfeld ook met voorstellen zou komen die al in het voorlichtingsplan staan. Wij moeten alles heel doelmatig doen, dus mijn voorstel is, dat ik die suggesties graag in de commissievergadering van september, als het voorlichtingsplan op tafel ligt, verwacht. Als zij er dan niet zijn, kunnen wij gezamenlijk constateren dat er een goed plan ligt. De heer Van Duijn heeft gezegd, dat er nog veel onduidelijkheid is over het ROA. Misschien is de eerste onduidelijkheid die kan worden opgeheven, dat wij nu een ROA hebben en per 1 januari 1998 een stadsprovincie. Ik voel mij wel verantwoordelijk voor de voorlichting over de te vormen stadsprovincie, maar niet voor wat er nu in het ROA gebeurt. Misschien is het goed, nog eens helder dat onderscheid te maken. De heer Van Duijn heeft verder gevraagd hoe het zit met de positie van de binnenstad. Wij gaan er op voorhand van uit, dat de binnenstad net als de huidige stadsdelen een gemeente-nieuwe-stijl zal worden, met dezelfde bevoegdheden als de andere gemeenten-nieuwe-stijl. Dat brengt mij op een vraag van de heer Spit die ik had vergeten, namelijk die naar de regiefunctie. Bij de evaluatie van het stelsel Ä ik meen dat wij de notitie daarover al in de commissie hebben behandeld Ä is juist een van de centrale vragen, hoe wij de regiefunctie vorm moeten geven. Moet die bij de stadsprovincie liggen of kan dat op een andere manier? Ook in het rapport van de Commissie vitale regio, dat de commissie in september ook zal ontvangen, zal aan die regiefunctie veel aandacht worden besteed. Ik ben het met de heer Van Duijn eens, dat dit een heel belangrijk punt is. Wat de te lage bekendheid van het ROA betreft merk ik op, dat ik er al sterk van gecharmeerd was, dat 42% van de Amsterdamse bevolking weet dat er plannen in deze richting worden gemaakt. De VOORZITTER: Ik veroorloof mij een enkele opmerking over het kiesrecht, waarover de heren K”hler en Houterman hebben gesproken. Uit hoofde van mijn vorige functie weet ik, dat de departementen van rijksbestuur, met name Binnenlandse Zaken, er grote moeite mee hebben een andere vorm van bestuur te voorzien dan gemeenten, provincies en rijk. De heer K”hler heeft gelijk, dat dit op basis van de Grondwet betekent dat niet-Nederlanders bij de verkiezingen voor de toekomstige stadsprovincie, zijnde een normale provincie als Zuid-Holland, Zeeland, Limburg en Drenthe, geen kiesrecht zouden hebben. Bij de besprekingen over de vorming van de Stadsprovincie Rotterdam heeft het Rotterdamse gemeentebestuur er met klem op aangedrongen, een grondwetswijziging op dit punt te bewerkstelligen, teneinde er zorg voor te dragen dat bij provinciale verkiezingen in het algemeen en dus ook bij de Rotterdamse verkiezingen Ä dan wel bij de verkiezingen voor de Stadsprovincie Amsterdam die in 1998 tot stand komt Ä te voorzien in verkiezingen waarbij buitenlanders kunnen meestemmen. De heer Houterman heeft volstrekt gelijk, dat de consequentie daarvan zou zijn dat de nieuw-gekozen provinciale staten van de stadsprovincie Amsterdam deelnemen aan de verkiezingen voor de Eerste Kamer, op dezelfde dag als die in alle provincies plaatsvindt, te weten drie maanden na de statenverkiezingen. Dat alles vergt een grondwetswijziging, die in handen is van de Tweede Kamer. (De heer HOUTERMAN: En een tweederde meerderheid in de Tweede Kamer.) Dat vergt inderdaad een tweederde meerderheid. Ik weet, dat een deel van de VVD-fractie daar in het verleden tegen was. Ik herinner eraan, dat ik in de jaren '70, samen met het Kamerlid wijlen mevr. Kappeyne van de Coppello, een amendement op de Grondwet heb ingediend om de verkiezingen voor de Tweede Kamer en voor Provinciale Staten op dezelfde wijze te laten plaatsvinden als voor de gemeenteraden en de deelraden, waarbij wettelijk hier aanwezige buitenlanders dat kiesrecht kunnen verwerven. Wanneer wij voor de Stadsprovincie Amsterdam na 1998 verkiezingen willen houden waaraan buitenlanders kunnen meedoen, zullen wij moeten bereiken dat daartoe een grondwetswijziging plaatsvindt. Dat is een lange weg, omdat die grondwetswijziging betrekking zal hebben op alle provincies en niet alleen op de Stadsprovincie Amsterdam. Dat is een extra moeilijkheid. Ik vind dat wij hierover nog maar eens de koppen bijelkaar moeten steken met het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om te bezien of dit iets is wat wij zouden kunnen verwezenlijken. Als dat een principieel punt is, zullen wij er op een ander moment hier weer eens over discussi‰ren. Het is niet waar, dat er een bijzonder regime voor verkiezingen zou gelden omdat het een bijzondere provincie wordt. Het wordt een gewone provincie, met gewone Provinciale-Statenverkiezingen en met de consequenties die de heer K”hler en de heer Houterman op dit punt hebben geschetst. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2247 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door de heer Van Duijn gevraagde aantekening. 15 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot overdracht van de bevoegdheid als bedoeld in art. 164 van de Gemeentewet, alsmede tot intrekking van diverse verordeningen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 516, blz. 2406). Mevr. SCHUTTE: Mijnheer de Voorzitter. Dit punt komt erop neer, dat het College toestemming van de Raad Ä de z.g. bekrachtiging, en wel in de eerstvolgende vergadering Ä nodig heeft om iemand voor de rechter te slepen, dan wel verweer te voeren in een procedure tegen het College of beroep aan te tekenen. Ik heb begrepen, dat dit stuit op praktische bezwaren en dat van ons nu de oplossing wordt gevraagd dat wij dan maar de hele bevoegdheid tot procederen overdragen aan het College. Dat gaat de fractie van Groen Links nu net iets te ver. Wij kunnen instemmen met de voordracht, mits het College toezegt dat er in dat geval een meldingsplicht bestaat aan de desbetreffende commissie van advies, opdat wij ons er eventueel toch nog over kunnen buigen. Als de burgemeester dat hier kan toezeggen, zullen wij voor de voordracht stemmen. Mevr. WELTEVREDEN-VAN DEN BOS: Mijnheer de Voorzitter. Ik steun volledig de bijdrage van mevr. Schutte en stel dezelfde voorwaarde. De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb ook de behoefte, dat volledig te onderschrijven. De VOORZITTER: Mevr. Schutte was zo vriendelijk, gisteren in de Commissie voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken aan te melden dat zij dit element hier ter sprake zou brengen. Ik ben het op dit punt met haar eens en ik ben bereid, namens het College de gevraagde toezegging te doen. Daarbij verkeer ik echter in dubio over de vormgeving. Ofwel mevr. Schutte neemt genoegen met een mondelinge toezegging, ofwel wij kunnen een art. 4 aan de verordening toevoegen, in die zin dat het College daarvoor een nader voorstel maakt. In dat geval houden wij de besluitvorming even aan en beslissen daarover definitief in een later stadium van deze vergadering, vanavond of morgenmiddag. Ik heb een ambtelijk voorbereide tekst voor mij liggen voor een nieuw art. 4, luidende: "In het geval dat Burgemeester en Wethouders gebruik maken van de bevoegdheid als bedoeld in de artt. 1 tot 3, geven zij daarvan kennis in de vergadering van de commissie van advies die het onderwerp aangaat." Dat is de strekking van het betoog van mevr. Schutte. Het gaat dus om kennisgeven. Als de Raad daarmee kan instemmen, wil ik dit beschouwen als een nader voorstel van het College, waarmee het integraal onderdeel van het voorstel van het College uitmaakt. De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2407 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door de Voorzitter toegevoegde aanvulling. 20 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot instemming met het Beleidsplan Amsterdamse Bos (Gemeenteblad afd. 1, nr. 508, blz. 2388 en bijlage O). De heer BALAI: Mijnheer de Voorzitter. Ik spreek mijn waardering uit voor het feit dat de wethouder de suggesties van de PvdA-fractie heeft overgenomen in de voordracht. Wat de verbreding van de Bosbaan betreft gaan wij ermee akkoord dat het College in september met nieuwe voorstellen zal komen. Daarbij heeft in het bijzonder de mogelijkheid van alternatieve locaties onze aandacht, omdat wij niet voor een verbreding van de Bosbaan zijn, maar graag verder willen spreken over eventuele alternatieve locaties. Wij begrijpen ten aanzien van het doorgaand verkeer, dat de problemen die kunnen ontstaan voor bezoekers, met name ouderen en mensen met kinderen, bij afsluiting van de weg door het Amsterdamse Bos nogal groot zijn. Uiteraard is hierover overleg met de gemeenten Amstelveen en Aalsmeer noodzakelijk. Wellicht zou het probleem van het te hard rijdende autoverkeer kunnen worden ondervangen door het aanleggen van verkeersdrempels in de weg. Die suggestie hebben wij ook gedaan. Ik hoor graag van de wethouder of zij dit ook zal betrekken in haar verdere uitwerking. Wat het parkeerprobleem betreft onderschrijft het College onze opvatting dat de parkeeroverlast moet worden aangepakt, maar in de voordracht gaat het daarop eigenlijk niet verder in. Wel zegt het College, dat wij de verkeersoverlast moeten terugdringen. Zal het ook met nadere voorstellen voor de deelgebieden komen? Ten aanzien van de hoofdentree waarderen wij het, dat de wethouder bereid is een prijsvraag uit te schrijven voor het ontwerp van het bezoekerscentrum. In de notitie van de PvdA-fractie was het ontwerp voor een nieuw bezoekerscentrum vervat in een cluster met andere voorstellen. Daarbij hebben wij ook genoemd: vernieuwing van de botenloods, voorzieningen voor andere gebruikers van het Amsterdamse Bos en een terras op het dak van de botenloods. Wij doen de wethouder de suggestie, ook deze onderdelen mee te nemen in de verdere uitwerking van de hoofdentree. De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. De VVD-fractie stemt in met het Beleidsplan Amsterdamse Bos. Wel hebben wij er behoefte aan, drie punten naar voren te halen. Ten eerste wijzen wij op de grootstedelijke functie in verhouding tot het beheer van het jachthavengebied. In de voordracht wordt gesteld, dat overdracht van het beheer van het jachthavengebied van het stadsdeel Buitenveldert aan de beheerder van het Amsterdamse Bos gewenst is. Dat betekent dus, dat er een correctie heeft plaatsgevonden op het stuk uit april 1994, waarin nog stond dat dit noodzakelijk was. De VVD-fractie hecht eraan, nog eens op te merken dat beheer en onderhoud ondanks de grootstedelijke functie van het Amsterdamse Bos wat ons betreft decentraal kunnen geschieden en dat een stadsdeel als Buitenveldert in onze ogen zeer goed in staat is, het beheer en onderhoud voor zijn rekening te nemen. De wenselijkheid van het elders onderbrengen van het jachthavengebied zien wij dus alleen maar als een wens; niet als iets wat per se noodzakelijk is. Ik kom bij de actieve en passieve recreatie in het Amsterdamse Bos, in verhouding tot het verkeer dat er soms doorheen raast. De VVD-fractie vraagt de wethouder Ä en samen met haar de wethouder voor Verkeer Ä nogmaals, te onderzoeken of het doortrekken van de Europaboulevard alweer tot de mogelijkheden behoort. In het verleden is die ontwikkeling tot staan gebracht. Ondanks het feit dat de Raad die wel voor wenselijk hield, is daarvan toen afgestapt vanwege een kroonbesluit. Inmiddels is de tijd voortgeschreden, dus wellicht behoort het nu wel tot de mogelijkheden om zodoende de derde verbinding met Amstelveen te realiseren. In dat geval zal het naar de mening van mijn fractie ook mogelijk zijn, de weg langs de Bosbaan als doorgaande weg af te sluiten. Dat houdt in, dat er wel mensen kunnen komen die daar willen wandelen enz. maar dat de weg niet meer, zoals nu, kan worden gebruikt door sluipverkeer. Wat de verbreding van de Bosbaan betreft herinneren wij de Raad eraan, dat wij nog niet zo lang geleden Ä bij de behandeling van de begroting voor 1994, dus in december jl. Ä een raadsvoorstel hebben aangenomen om het WK- roeien in deze stad mogelijk te maken. Daarbij is ook impliciet aan de orde geweest of dat wel of niet wenselijk was, onder meer uit milieuoogpunt. Slechts ‚‚n fractie en ‚‚n persoon in deze Raad hebben indertijd laten weten, het daarmee niet eens te zijn door tegen te stemmen. Dat waren de fractie van GroenLinks en mevr. De Jong. Zij hebben dan ook alle recht van spreken om ook op dit moment eventueel nog tegen een verbreding van de Bosbaan te zijn. Alle andere fracties hebben dat recht dus niet; anders hadden zij toen niet voor het bewuste raadsvoorstel moeten stemmen. (Wethouder mevr. TER HORST: Zou u het dictum van dat voorstel nog eens willen voorlezen?) U hebt het blijkbaar voor u, dus ga uw gang. (Wethouder mevr. TER HORST: Ik citeer: "...verzoekt het College, in overleg met de Koninklijke Nederlandse Roeibond de kostentechnische implicaties en de gewenste gemeentelijke bijdrage voor het wereldkampioenschap roeien in kaart te brengen en de Raad hierover in de eerste helft van 1994 te rapporteren, c.q. voorstellen te doen." Is dat het voorstel dat u bedoelt?) Inderdaad. Ik neem aan, dat u met deze opmerking meer bedoelt. Bedoelt u, dat de Raad daarmee indertijd niet heeft beoogd het wereldkampioenschap roeien mogelijk te maken? (Wethouder mevr. TER HORST: Dat weet ik niet. Ik lees u alleen maar het dictum voor. Ik vraag een toelichting van u op dit voorstel.) Er is indertijd slechts ‚‚n reden aangegeven op grond waarvan het mogelijk zou zijn een heroverweging te laten plaatsvinden, te weten financi‰le een reden. Als de Raad een andere prioriteit op sportgebied heeft of als er op dit gebied in Amsterdam geen geld is, houd ik dat voor mogelijk, maar het milieuoogpunt is als zodanig dus niet meer aan de orde. Dat hebben wij indertijd gehad. In die korte tijd zijn er geen nieuwe feiten aan het licht gekomen. (Wethouder BAKKER: Behalve dat er een nieuwe wethouder voor Milieu is!) Ook dat is als zodanig geen nieuw feit om de verbreding van de Bosbaan tegen te houden! (De heer VAN DUIJN: Ik voeg hieraan toe, dat zich een ontwikkeling heeft voorgedaan ten aanzien van de Vietnamweide, die u misschien ook hebt opgemerkt.) Die hebben wij allemaal gezien. U zult er in comit‚-generaal vast nog wel op terugkomen. Voor de VVD-fractie staat in elk geval vast, dat wij internationaal een modderfiguur slaan als wij er opnieuw voor zorgen dat dit raadsvoorstel om andere redenen Ä te weten om milieuredenen Ä wordt heroverwogen. Het kan toch niet waar zijn, dat wij in een tijdbestek van vier of vijf maanden als Gemeenteraad volledig van mening veranderen, alleen omdat er enkele verkiezingen hebben plaatsgevonden, terwijl er geen nieuwe feiten zijn? Als die feiten er wel zijn, hoor ik dat graag. (De heer BALAI: Strekt uw betoog ertoe, te zeggen dat u het niet eens bent met de wethouder, die heeft aangekondigd in september met nadere voorstellen voor de Bosbaan te zullen komen? Ik meen dat wij aan de hand daarvan verder over deze zaak kunnen spreken.) Ik begrijp uw interruptie. (De heer BALAI: U gaat een discussie voeren over de Bosbaan, terwijl het College voorstelt die discussie er nu uit te halen en in september over de Bosbaan te spreken.) U hebt dit uitgelokt, want u was degene die heeft aangekaart, dat wij niet zomaar de voorstellen van de wethouder zouden afwachten. U hebt gezegd, dat de PvdA-fractie tegen de verbreding van de Bosbaan is. Dat betekent, dat u vooruitloopt op de voorstellen van het College en dat u blijkbaar aan het heroverwegen bent of bent geweest. U poneert nu al uw nieuwe stellingname. Ik vind dat dat niet kan. Dan had u bij de begrotingsbehandeling moeten aankaarten dat u het er niet mee eens bent, of nu op basis van financi‰le argumenten de voorstellen van de wethouder in september afwachten. (De heer BALAI: Wij hebben evenals de VVD-fractie in de commissie gezegd, dat wij geen voorstander zijn van een verbreding van de Bosbaan. Uw fractie heeft daarbij bepleit, alternatieven te bezien en in dat kader onder andere het Schinkelbos genoemd. Het College zegt daarop, dat het in september met voorstellen zal komen. Laten wij dus die voorstellen afwachten en er dan de discussie met elkaar over voeren.) Ik heb in de commissie gezegd dat ik, als te zijner tijd zou blijken dat er alsnog een meerderheid tegen verbreding van de Bosbaan is, de wethouder in overweging geef, de roeisport in ieder geval niet verloren te laten gaan voor deze stad en daartoe alternatieve locaties te onderzoeken. Dat heeft dus uitsluitend betrekking op de situatie dat er alsnog een meerderheid tegen verbreding van de Bosbaan zou zijn. Ik heb er echter geen enkele twijfel over laten bestaan, dat de VVD-fractie van mening is dat de meerderheid van de Raad het besluit hoort te nemen in overeenstemming met het raadsvoorstel uit december jl. Daarbij zou alleen een herprioritering in het kader van het sportaccommodatiefonds kunnen leiden tot een andere overweging. Daarmee zou ik da geen moeite hebben. Die moeite heb ik echter wel als de vertegenwoordiger van de PvdA-fractie nu ineens zegt dat hij niet alleen die voorstellen niet zal afwachten, maar nu op voorhand al tegen het voorstel zegt te zijn. Dat is niet mogelijk, omdat er geen nieuwe feiten zijn. Zo niet, dan heb ik die feiten blijkbaar over het hoofd gezien. In dat geval hoor ik dat graag. Tijdens het betoog van de heer Hooijmaijers heeft de burgemeester de vergadering verlaten na het presidium te hebben overgedragen aan wethouder De Grave. Mevr. PRINCEN: Mijnheer de Voorzitter. Bij alle consternatie tussen de fracties van de VVD en de PvdA mogen wij voor de zoveelste maal spreken over het Amsterdamse Bos. Dat is van belang, omdat het dierlijke in de mens en het menselijke in het dier voorop moeten staan bij de combinatie van recreatie, ecologie, stilte en behoud en versterking van flora en fauna. Wij zijn heel tevreden met de behandeling en met de reactie van de wethouder op de inspraak in de commissie. Ik wil nog wel even stilstaan bij de verbreding van de Bosbaan. Ook ik heb het lef, dat ik van de heer Hooijmaijers mag hebben omdat ik tot de fractie van Groen Links behoor, ... (De heer HOOIJMAIJERS: U bent consequent in uw lijn!) Soms zullen wij ook wel eens van mening veranderen. Dat mag gelukkig in Nederland. (De heer HOOIJMAIJERS: Ik hoop dat u dat alleen zult doen bij nieuwe feiten.) Dat zult u wel merken wanneer dat aan de orde is. In dit geval zijn wij consequent. Wij zijn zeer benieuwd naar de alternatieve locaties. Ook wij vinden de topsport immers van belang. Die weegt echter voor ons op dit moment echter niet zwaarder dan de aantasting van het bos door verbreding van de Bosbaan. Wij zijn benieuwd naar de voorstellen van de wethouder en de discussie daarover. Wij dringen verder aan op spoed bij het bestuurlijk overleg. De wethouder heeft zelf ook gewezen op het probleem van de weg door het Amsterdamse Bos. Daarvoor willen wij graag een definitieve oplossing en geen incidentele, zoals sommige fracties voorstellen. Die oplossing kan neerkomen op volledige dan wel gedeeltelijke afsluiting van de weg, of op verkeersremmende maatregelen, waarbij wij wel graag de besluitvorming in een keer willen. Daarbij houden wij ons in en wachten wij eerst het bestuurlijk overleg af. De fietsroutes zijn inderdaad ten dele gerealiseerd. Het pontje over het Nieuwe Meer drijft letterlijk op particulier initiatief. Dat is een te magere basis voor continu‹teit. Ik verzoek het College daarom, dit te betrekken bij de uitwerkingsplannen en de voorbereiding van de begroting voor 1996. Dit is immers een van de mooiere verbindingen tussen de beide oevers van het Nieuwe Meer en een unieke fietsverbinding. Ten aanzien van de parkeeroverlast sluit ik mij aan bij de vraag van de PvdA-fractie, die echter niet heeft voorgesteld hoe wij daarmee moeten omgaan. Zeer tevreden ben ik over het bestuurlijke samenwerkingsverband waarmee de wethouder in overleg zal treden en waarbij ook de Oeverlandenvereniging zal worden betrokken. Ik zie de uitkomst daarvan ook graag tegemoet. De Vereniging de Oeverlanden Blijven juicht dit overleg ook van harte toe. De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Ik complimenteer de wethouder, omdat ik vind dat er een goed beleidsplan op tafel ligt, zij het met uitzondering van de verbreding van de Bosbaan. In dit beleidsplan schept het College naar aanleiding van een kennelijke beleidswijziging van de PvdA-fractie een opening om daarmee alle kanten uit te kunnen. Bij de bespreking van het programakkoord hebben wij indringende vragen gesteld over de lezing van dat akkoord. Daarbij is ons bij herhaling gezegd, dat het programakkoord uitsluitend nieuw beleid bevat en dat alles wat er niet in staat bestendig beleid is. Ten aanzien van de Bosbaan waren er meerdere beleidsstukken. Ik noem de Nota Topsport, die in de Raad is behandeld en op grond waarvan men een positieve instelling mag verwachten tegenover verbreding van de Bosbaan. Bovendien was het raadsvoorstel dat daarnet uitvoerig is besproken duidelijk gericht op verbreding van de Bosbaan, zij het onder een alleszins redelijk voorbehoud. Het verwondert mij dan ook hogelijk, dat in een commissievergadering plotseling de voltallige PvdA- fractie bij monde van de heer Balai en in het kielzog daarvan ook de wethouder om ging, met de bewering dat men tegen verbreding van de Bosbaan was. Kennelijk blijkt vandaag, dat de collegefracties bij de college- en bij de beleidsonderhandelingen op dit punt onvoldoende overeenstemming hebben bereikt, waardoor dit misverstand heden in de Raad aan de orde is. De CDA-fractie heeft gekozen voor verbreding van de Bosbaan en blijft bij die keuze. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Wie voorstander is van het houden van de wereldkampioenschappen roeien in Amsterdam hoeft daarom nog niet voor definitieve verbreding van de Bosbaan te zijn. (De heer HOOIJMAIJERS: U moet mij dan maar eens uitleggen waar u wilt gaan roeien!) Het doet mij plezier, dat het College de Schinkelpolder heeft ontdekt als een leuke plek om te sporten. Dat zou overigens ook voor andere sporten, zoals tennissen, kunnen gelden. Ik ben zeer benieuwd naar de voorstellen van het College op dat punt. Verder onderstreep ik, dat het mij zeer gewenst lijkt dat het autoverkeer wordt verminderd, ook langs de Bosbaan, waar een immens geraas van auto's te horen is, zelfs op de heilige zondag. Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. De heer Balai heeft gevraagd naar de mogelijkheid, verkeersdrempels aan te brengen om het autoverkeer op de weg langs de Bosbaan af te remmen. Dat is een van de suggesties die wij zeker zullen betrekken bij het bestuurlijk overleg dat hierover zal plaatsvinden. De heer Balai heeft vervolgens gevraagd hoe wij de parkeeroverlast, die niet expliciet is opgenomen in het voorstel, zullen aanpakken. Wij gaan ervan uit, dat bij de herinrichting van bepaalde gebieden ook de parkeerplaatsen zullen worden meegenomen en dat hun aantal ook zal worden verminderd. Dit heeft wel als consequentie, dat men bij evenementen op het gras zal moeten parkeren. Op de formele parkeerplaatsen zal echter een vermindering worden aangebracht. Ik meen dat wij de elementen van de hoofdentree die zijn genoemd in de notitie van de PvdA-fractie goed kunnen meegeven aan de deelnemers aan de besloten prijsvraag. De heer Hooijmaijers heeft gesproken over het beheer van de jachthaven. Ik kan hem melden, dat de heer Pluim buitengewoon tevreden was met de uitkomst van het overleg met mij. Hij was hiermee al een aantal jaren bezig geweest en hij vond het heel prettig dat er nu kon worden gesproken over de vraag wie nu precies de beheersautoriteit zou worden. De directeur van de Dienst Stedelijk Beheer zal binnen een halfjaar met een voorstel daarvoor komen. De heer Hooijmaijers heeft voorts gesproken over het razende verkeer over de weg langs de Bosbaan. Ik ben blij, dat de VVD-fractie af en toe ook dat standpunt inneemt als het gaat om autoverkeer gaat. (De heer HOOIJMAIJERS: Dat is overigens niet nieuw!) Ik ben misschien wel nieuw. Ik hoor dat niet zo vaak. In ieder geval heb ik het genoteerd. Over het doortrekken van de Europaboulevard kan ik op dit moment nog niets meedelen. Wel is wethouder Bakker bereid, de Raad daarover iets te melden. Het valt ook meer onder zijn portefeuille dan onder de mijne. Wat de verbreding van de Bosbaan betreft stelt het College voor, daarop in september.s. terug te komen. Ik heb het dictum van het raadsvoorstel voorgelezen, dat ik niet helemaal helder vind. Ook de formulering in de Nota Topsport in Amsterdam is op verschillende manieren uit te leggen. Ik zal deze nota als huiswerk meenemen en de discussie in de Raad over de begroting voor 1994 op dit punt nog eens nalezen. Ik verwacht dat dat wel enige verheldering zal brengen. Ik kom bij de consistentie in de opvattingen van de verschillende fracties. Ik heb meegekregen, dat de PvdA-fractie al bij de commissiebehandeling van dit punt heeft gezegd te worstelen met de uitbreiding van de Bosbaan. Dat is mijn zaak niet, maar ik zie daarin enige consistentie. (De heer HOOIJMAIJERS: Het is aardig dat u opkomt voor de PvdA- fractie!) Ik wil in voorkomende gevallen ook best voor u opkomen! (De heer HOOIJMAIJERS: Ik zal u daar vaker aan herinneren! In ieder geval is zeker dat dat niet het geval was bij de begrotingsbehandeling.) Dat hebt u mij ook niet horen zeggen. Ik sprak over de commissiebehandeling. Ik zal de discussie in de Raad over de begroting nog eens goed doorlezen om weer goed ge‹nformeerd te zijn. De fractie van Groen Links heeft gepleit voor een definitieve oplossing voor de weg. Zij is ongeduldig, maar wil ook eerst het bestuurlijk overleg afwachten. Dat zal er op korte termijn komen. De heer BALAI: Mijnheer de Voorzitter. De heer Hooijmaijers doet het voorkomen alsof de Gemeenteraad geen nadere standpunten mag innemen. Hij verwijt het ons zelfs door te zeggen dat wij daartoe niet het recht hebben. (De heer HOOIJMAIJERS: De Raad wel. Ik sprak over de PvdA-fractie als zodanig.) U wilt de PvdA-fractie dus het recht ontzeggen, na te denken en nadere afwegingen te maken. De heer Stadig heeft in de commissie gezegd, dat wij worstelen met de Bosbaan. Nu zeggen wij daarvan: laten wij in september verder zien. U doet het nu voorkomen alsof er helemaal geen topsport meer kan worden bedreven en er helemaal niet meer kan worden geroeid. Er is een fantastische roeibaan Ä een A-locatie Ä voor de wereldkampioenschappen in Groningen. De rest van het roeien kan nog steeds gewoon in Amsterdam plaatsvinden. Ik begrijp uw probleem dus niet. Bovendien zijn de kosten zeer hoog. Er worden hier bedragen genoemd tussen 16 en 27 miljoen gulden. Dat is ook een argument om mee te laten wegen bij deze verbreding. De heer Hooijmaijers sprak van "nieuwe feiten". Ik zie het als een nieuw feit, dat de kosten heel hoog zijn. In september moeten wij dat maar verder bespreken. De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. Het gaat hier niet om worstelen maar om roeien. Ik ontzeg de heer Balai zeker niet het recht om na te denken. Ik ga er alleen van uit, dat hij al heel goed nadenkt op het moment dat een voorstel wordt gedaan en er niet zes maanden over doet om, zonder een nieuw feit, te komen tot een nieuw voorstel. (De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE: Mag ik de Raad erop wijzen, dat het agendapunt het voorstel van het College omvat om in september te besluiten over de verbreding van de Bosbaan?) Juist. Daarmee ben ik het van harte eens, maar de PvdA-fractie loopt daarop al vooruit. (De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE: Die fractie is het daarmee ook eens, dunkt mij.) Nee, de PvdA-fractie loopt daarop vooruit door aan te geven dat zij op voorhand van mening is dat verbreding van de Bosbaan niet tot de mogelijkheden behoort. (De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE: Inmiddels heb ik de heer Balai horen zeggen, dat hij het eens is met het voorstel van het College om de zaak in september integraal af te wegen en er dan over te beslissen. Tel dus uw zegeningen, zou ik zeggen!) Ik tel mijn zegeningen pas op het moment dat zaken gerealiseerd zijn. Dat heb ik hier geleerd. Ik reageer dus gewoon op wat de heer Balai heeft gezegd. Wij leven hier in Amsterdam en niet in Groningen. Dat houdt dan ook in, dat wij niet willen roeien in Groningen maar in Amsterdam. (De heer K™HLER: U zegt "wij", maar u neemt toch niet deel aan die wereldkampioenschappen?) (De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE: De sportieve kwaliteiten van de heer Hooijmaijers zijn helemaal buiten de orde!) De indicatie van de kosten is al bij de begrotingsbehandeling aan de orde geweest. Het feit dat er destijds twee of drie versies bekend waren heeft er zelfs toe geleid, dat de Raad heeft gevraagd om een onderzoek naar datgene wat hoogst noodzakelijk is. (De heer BALAI: Daarover zijn de meningen verdeeld.) Dan kan het dus alleen maar goedkoper worden. (De heer BALAI: Bovendien zou men de enorme beschadiging van de natuur- en landschappelijke waarde van het bos als een nieuw feit kunnen zien.) Dat had u destijds ook kunnen zeggen. Dan had u niet akkoord moeten gaan met het raadsvoorstel. Mevr. PRINCEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik vraag de wethouder of het mogelijk is, bij de uitwerkingsplannen het behoud van het pontje te betrekken, als particulier initiatief of anderszins. Ik wil daarover tegen die tijd een afweging kunnen maken. Verder kan ik het niet laten te zeggen, dat er hele werelddelen van politiek bestuur zijn veranderd zonder dat er nieuwe inzichten ontstonden en mensen uiteindelijk door nadenken tot andere inzichten waren gekomen. De heer Hooijmaijers moet daarbij misschien nog maar eens stilstaan. Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. Wij zullen in september terugkomen op de verbreding van de Bosbaan. Ik begrijp heel goed, dat de heer Hooijmaijers pas zijn zegeningen wil tellen als zaken gerealiseerd zijn. Hij leert snel! Er staat een onjuistheid in de voordracht, namelijk dat de wethouder voor Ruimtelijke Ordening de alternatieven zal bezien. Dat moet zijn de wethouder die verantwoordelijk is voor de Bosbaan. Het behoud van het pontje zullen wij bezien. Ik neem aan dat mevr. Princen met name ge‹nteresseerd is in de financi‰le consequenties daarvan. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2392 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Aan de orde zijn thans te zamen: 22 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 5 juli 1994 inzake de uitwerking van het voorstel van het raadslid Hooijmaijers c.s. (nr. 624 van 1991) tot het doen realiseren van een ondergronds busstation bij het Centraal Station (Gemeenteblad afd. 1, nr. 523, blz. 2711). Hierbij komen tevens in behandeling: Adressen van 29 maart en 6 en 7 mei 1993 van de gemeentebesturen van Purmerend en Zaanstad, alsmede het adres van 17 mei 1993 van het dagelijks bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Waterland inzake aangenomen moties met betrekking tot de aanleg van een ondergronds busstation bij de realisering van de noord-zuidlijn en de capaciteit van de Coentunnel. Adres van 6 juli 1993 van het dagelijks bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Waterland inzake twee door de gemeenteraad van Purmerend aangenomen moties met betrekking tot een ondergronds busstation bij het Centraal Station en de capaciteitsuitbreiding van de Coentunnel. Adressen van 16 maart en 21 april 1994 van J.C. Hageman, namens de Vereniging Stadsvervoerbelang, inzake een busstation bij het Centraal Station. 41 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 inzake beoordeling van het investeringsakkoord Vinex voor de gemeente Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 499, blz. 2347 en bijlage R). 42 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot het beschikbaar stellen van een aanvullend krediet ter dekking van de extra voorbereidingskosten van het project Nieuw-Oost (Gemeenteblad afd. 1, nr. 507, blz. 2381). De heer VAN DER LAAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik concentreer mij in deze bijdrage op de twee raadsvoorstellen die wij samen met de fractie van D66 zullen indienen. Ik maak het College een compliment voor zijn heldere voordracht, want de Vinex is een heel moeilijke kluwen. Het College is er echter in geslaagd, een stuk neer te leggen waaraan iedereen in ieder geval kan zien waar de losse einden zitten en dat zijn er heel veel. Laten wij wel wezen, er zijn eens voordrachten geweest waarin dit minder zichtbaar was. De PvdA-fractie kiest de volgende benadering. Het Vinex-akkoord biedt ons heel veel geld voor heel belangrijke zaken. Wij moeten op zichzelf dus blij zijn met de mogelijkheid het nu te tekenen. Het is niet meer dan natuurlijk, dat er losse einden en problemen zitten in een akkoord over zoveel onderwerpen en met een zo lange looptijd. Hier en daar hoort men mensen wel beweren, dat men geen contract met losse einden moet tekenen omdat men op zeker moet spelen. Een dergelijke houding biedt echter alleen maar schijnzekerheid. De enige zekerheid die men dan heeft, is dat men de centen niet krijgt. Vervolgens treedt dan andere onzekerheid op, namelijk over de projecten die wij per se willen en die op een bepaalde manier strategisch met elkaar vervlochten zijn. Ik haal het voorbeeld aan dat ik in de commissie heb genoemd. Als wij, samen met het rijk, besluiten dat Nieuw-Oost moet worden gebouwd, is dat de bestaansvoorwaarde voor de IJ-rail van het Centraal Station naar Nieuw-Oost en dat is dan op zijn beurt weer de strategische bestaansvoorwaarde voor de echte ontwikkeling van de IJ-oevers. Op het moment dat het besluit om Nieuw-Oost te bouwen is genomen weten de investeerders dat het echt iets wordt op de IJ-oevers en zullen zij hun belangen ook gaan richten op de ontwikkeling daarvan. Zo zijn deze zaken met elkaar verweven. Dat is de grote winst van een dergelijk strategisch plan tot het jaar 2005. Een feit is echter, dat er losse einden in zitten. Wij moeten daarom nu met het College van gedachten wisselen over het zo goed mogelijk dichten daarvan. Wij hebben daarvoor vier punten verwoord in twee raadsvoorstellen. Het eerste raadsvoorstel heeft betrekking op het onderhandelingsresultaat tot nu toe en de inzet van de onderhandelingen over het uitvoeringsconvenant. Op de beide goede voorwaarden die het College zelf stelt aan de onderhandelingen over dat uitvoeringsconvenant willen wij op drie punten aanvullingen hebben. Het is onzeker, wat de aanleg van Nieuw-Oost feitelijk gaat kosten. Er wordt gewerkt aan een proefaanlanding die ons daarover duidelijkheid moet geven. Wij vinden dat er een logische aanvullende randvoorwaarde Ä een soort uitweg Ä zou moeten zijn voor het geval dat blijkt dat onze aannamen van de kosten van aanleg van Nieuw-Oost dramatisch mis zouden zijn. Wij moeten daarvoor dus wachten op de resultaten van de proefaanlanding. Niemand weet zelfs maar bij benadering, wat de noord-zuidlijn straks precies zal gaan kosten. Wij zeggen te verwachten, dat het stuk het Buikslotermeerplein en Zuid/WTC ongeveer 1,2 miljard gulden zal gaan kosten, maar er is geen ervaring met het boren van een dergelijk metrosysteem onder een historische stad door. Wij weten dus niet precies wat de effecten zullen zijn op de historische bebouwing erboven. Op dit punt moeten wij heel voorzichtig zijn. Ik vind het nogal curieus, dat de raming van circa 3 miljard bij mijn aantreden in deze Raad in 1990 inmiddels is gedaald tot 1,2 miljard gulden. Dat zou een reden kunnen zijn om het akkoord nog even uit te stellen, maar een logischer consequentie uit een dergelijk ervaringsfeit is naar mijn mening dat men gewoon voorzichtig wordt in het aangaan van een commitment daarover met het rijk. De tweede aanvullende voorwaarde is dan ook, dat wij over de meerkosten van de noord- zuidlijn een deugdelijke regeling met het rijk treffen. Met de wethouder discussieer ik graag over die regeling. Ik heb daar wel idee‰n over. Ik hoop dat hij het principe onderschrijft. Het derde punt betreft de woningbouwtaakstelling in Nieuw-Oost in relatie tot de beslissing van het rijk in 1997 over de vraag hoe het dan verder moet met de financiering van de stadsvernieuwing. Iedereen in deze zaal weet, dat in 1997 een heel belangrijke beslissing voor Amsterdam zal vallen, die wij nu nog niet kennen, over de verdere gang van zaken bij de stadsvernieuwing en de financiering daarvan. Dat heeft het College aanleiding gegeven, in zijn voordracht een koppeling te leggen tussen die beslissing en het aanvaarden van een taakstelling voor woningbouw in de bestaande stad. Dat vinden wij heel verstandig. Gesteld echter dat dit een matige beslissing van het rijk is, die bijvoorbeeld zou neerkomen op het volledig afbouwen van de financiering van de stadsvernieuwing. In dat geval moet er naar ons oordeel niet alleen een uitweg voor deze gemeente zijn om zijn binnenstedelijke woningbouwtaakstelling te verminderen, maar moet dit ook de mogelijkheid bieden om daar maar iets rustiger aan te doen in Nieuw- Oost. De achtergrond van die opstelling is het simpele gegeven, dat wij als Raad altijd hebben gezegd dat het erom gaat, zowel de uitleg als de bestaande stad in evenwicht te ontwikkelen en te onderhouden. Wij willen dus niet in de klem komen te zitten, dat wij ons in het akkoord vastleggen op alsmaar doorbouwen in Nieuw-Oost, met de bijbehorende hoge kosten, en de taakstelling in de bestaande stad dramatisch moeten verminderen. Daarom is deze koppeling aan Nieuw-Oost onze derde randvoorwaarde. Daaraan voeg ik meteen toe, dat Nieuw-Oost zelf zeer gewenst is voor de PvdA-fractie en dat in 1995 ook daarover de beslissing moet vallen, voordat het feitelijke ijken in 1997 plaatsvindt. Dat betekent, dat wij niet meer van het College willen vragen dan er redelijkerwijze in zit. Wij spreken dan over het voorwaardelijk maken van de verdere taakstelling in Nieuw-Oost bij meer dan 12.000 woningen, ook omdat bij die eerste 12.000 woningen het commitment van het rijk hoort, dat dat de IJ-rail zal worden gebouwd. Dit zouden wij niet in gevaar willen brengen. Het tweede raadsvoorstel is in feite helemaal opgehangen aan ons uitgangspunt van evenwicht tussen uitleggebieden en de bestaande stad. Daarover heeft de Raad tot nu toe mooie woorden gesproken, maar nu wij ons in financieel opzicht gaan vastleggen tegenover het rijk voor de grote projecten komt het erop aan, dat wij ook boter bij de vis krijgen voor de bestaande stad. Dat betekent heel concreet, dat wij willen weten wat de uitkomst is van de drie randvoorwaarden in het eerste raadsvoorstel voordat wij kunnen zeggen dat dit aanvaardbaar is in het licht van alles wat er tot het jaar 2005 nodig is voor de bestaande stad. Het College heeft in zijn nota Amsterdam naar 2005 zelf ook al aangegeven dat dit evenwicht erin moet zitten, maar in de vorige raadsvergadering hebben wij dit enigszins aangescherpt door te vragen om een inventarisatie van de onderhoudsnoden van de stadsdelen en van de binnenstad op het punt van pleinen, wegen, bruggen, scholen enz., uitgezet in de tijd tot het jaar 2005, om daarmee een goed inzicht te krijgen in het beslag dat dit zal leggen op onze vermogenspositie en het tafelzilver dat daarvoor mogelijk moet worden ingezet. Dat willen wij omdat wij nu besluiten tot de aanleg van grote projecten, die vooral op ingenieurstafels worden uitgerekend en als het ware tot op twee decimalen nauwkeurig zullen leiden tot benodigde bedragen. Daarvoor zorgen die ingenieurs wel; hopelijk op een re‰le manier. Wij moeten er daartegenover voor zorgen dat Ä ook tot op twee decimalen nauwkeurig en ook tot het jaar 2005 Ä in beeld wordt gebracht wat er nodig is voor de bestaande stad op het punt van de wegen, de scholen, de bruggen enz. Dat betekent, dat wij die gegevens echt moeten hebben voordat wij straks met het College het uitvoeringsconvenant kunnen gaan bespreken. Mede in het licht van de uitkomsten van een dergelijk onderhoudsprogramma tot het jaar 2005 willen wij kunnen beoordelen of het College samen met het DB van het ROA voldoende heeft binnengesleept op de randvoorwaarde over de kosten van aanleg van Nieuw-Oost, de meerkosten van de noord-zuidlijn en de stadsvernieuwing na 1997. In zoverre is er dus ook een duidelijk verband tussen de twee raadsvoorstellen. Dit zijn allemaal kritische woorden, maar het is toch zaak, dit verhaal te besluiten met een positieve opmerking. De fractie van de PvdA heeft enkele malen geroepen, dat het vorige kabinet op het gebied van de infrastructuur en de woningbouw Ä althans de uitleg daarvan Ä een kabinet van de grote steden was. Burgemeester Van Thijn heeft toen wel eens teruggeroepen: eerst zien, blinde Maupie! Ik meen dat blinde Maupie nu kan zien dat dat zo is. Er zitten in deze regeling echter losse einden, die een gemeente Ä zelfs de grootste en de meest voorzichtige gemeente van Nederland Ä niet voor haar rekening kan nemen zonder deugdelijke regelingen voor het opvangen van tegenvallers. De PvdA-fractie staat dus positief tegenover het investeringsrapport, maar heeft een heel strakke inbreng op het punt van de nog benodigde aanvullende randvoorwaarden. Wij wensen onze onderhandelaars Ä indien onze raadsvoorstellen worden aangenomen Ä veel succes bij het realiseren daarvan. E‚n lid van onze fractie, te weten de heer Bijlsma, vindt de financi‰le onzekerheden, met name ten aanzien van Nieuw-Oost, te groot om nu "ja" ; te zeggen tegen het Vinex-akkoord. Hij is substantieel minder overtuigd van de voordelen van Nieuw-Oost dan de rest van de fractie. Hij zal op dit punt dus niet met de fractie meestemmen. Wij gunnen het hem met zijn ervaring als actievoerder in de Nieuwmarkt Ä met alle overschrijdingen bij de aanleg van metrosystemen Ä graag, dat hij zelfs de strakke randvoorwaarden die de PvdA-fractie nu stelt onvoldoende vindt om op safe te kunnen spelen. (De heer HOUTERMAN: Dat voorbehoud van de heer Bijlsma heeft betrekking op de financi‰le aspecten. Heeft hij geen problemen met de milieuaspecten van het Vinex-akkoord?) Ik heb juist zelf gezegd, dat de mate waarin iemand bereid is een financieel risico te nemen mede wordt bepaald door de voordelen die hij denkt te kunnen behalen. (De heer HOUTERMAN: En dus de mate van bereidheid om te investeren. Wij spreken hier over het risico. De heer Bijlsma is bang voor overschrijdingen.) Wie die investeert maakt een afweging van de voor- en de nadelen die hij verwacht. Afhankelijk van de verhouding tussen die voor- en nadelen durft hij meer of minder risico's te nemen. Over de te behalen voordelen van Nieuw-Oost denkt de heer Bijlsma heel wat negatiever dan de rest van de fractie, dus is hij ook minder bereid, risico's te nemen. Onze schatting van de financi‰le risico's van Nieuw-Oost verschilt niet, maar hij is minder bereid, daarvoor risico's te nemen, omdat hij inhoudelijk een andere kijk heeft op de noodzaak van Nieuw-Oost. Zo simpel is het. (De heer VAN DUIJN: Misschien kan ik de heer Van der Laan uitnodigen, waar er verschillende interpretaties bestaan van de mening van de heer Bijlsma, zijn fractiegenoot zelf het woord daarover te laten voeren.) U mag mij tot alles uitnodigen, maar deze fractie kent geen ouderwetse discipline. Ik meen dat ik zojuist in de verdeling van de aandacht over het standpunt van de overige dertien leden van de fractie en de mening van de heer Bijlsma duidelijk uiting heb gegeven aan zijn voorbehoud. Het feit dat wij dat naar voren brengen bij monde van ‚‚n woordvoerder, lijkt mij te behoren tot de huishoudelijke vrijheden van onze fractie zelf. Tijdens het betoog van de heer Van der Laan is de burgemeester weer ter vergadering verschenen en heeft deze het presidium van wethouder De Grave overgenomen. De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen: 16ø Voorstel van 13 juli 1994 van de raadsleden Van der Laan en Cornelissen inzake het verbinden van aanvullende randvoorwaarden aan het te sluiten Uitvoeringsconvenant met betrekking tot het Vinex-akkoord (Gemeenteblad afd. 1, nr. 531, blz. 2731). 17ø Voorstel van 12 juli 1994 van de raadsleden Van der Laan en Cornelissen inzake het onderhouds-investeringsprogramma 1995-2005 voor de stadsdelen en de binnenstad (Gemeenteblad afd. 1, nr. 533, blz. 2733). De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer BOUMA: Mijnheer de Voorzitter. Misschien is het huidige Vinex- akkoord te beschouwen als het werkgelegenheidsproject voor de komende tien jaar. Bij de investeringen gaat het om 12 miljard gulden aan publieke investeringen en een spin-off van 50 miljard gulden aan extra investeringen. In totaal gaat het dus om 65 miljard gulden. Ik ben ervan overtuigd, dat dit in ieder geval in de Amsterdamse regio de komende tien jaar een behoorlijk aandeel zal hebben in de werkgelegenheid en wellicht tot een verbetering daarvan zal leiden. Het Vinex-akkoord is ook van belang vanwege de samenhang tussen wonen en werken in de regio. Waar het eigenlijk om gaat is, die twee zaken met elkaar te verbinden en de mensen er te krijgen. Al met al zal dit ook in de Amsterdamse regio moeten leiden tot een goede economische ontwikkeling. Van het Vinex-akkoord vinden wij hier allemaal, dat dit de richting is die wij op willen met onze regio. De Gemeenteraad is ook bereid, daaraan risicovol deel te nemen en mee te investeren. Desalniettemin blijven er punten liggen, met name in de relatie met het rijk en bij de beantwoording van de vraag hoe Amsterdam omgaat met de risico's. De onzekere financiering die nu nog in het Vinex-akkoord staat is inderdaad een zaak van losse eindjes. De vraag is wie straks, aan het einde van het traject, met die losse eindjes in zijn handen zal blijven zitten. Het rijk en de gemeente hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Daarom moeten wij ook bezien hoe wij daarmee financieel omgaan, wie welke financi‰le risico's draagt en wie wat bijdraagt aan welk project. Ook bij de uitvoeringsconvenanten moet duidelijk aan de orde komen hoe de planning in elkaar zit en wanneer welke besluitvorming zal plaatsvinden. Het zou verstandig zijn als dit, gezien al die financi‰le risico's, halfjaarlijks terugkomt in de commissie, opdat wij de stand van zaken kunnen volgen en wij weten welk vervolgtraject en welke besluitvorming eraan komen. Op die manier kunnen wij het hele proces mede sturen. Is de wethouder bereid, die halfjaarlijkse toetsing in de commissie te laten plaatsvinden? Voor Amsterdam zelf biedt het Vinex-akkoord ook de nodige uitdagingen. Daarbij gaat het om financi‰le uitdagingen om een aantal projecten te realiseren en om uitdagingen op het gebied van het openbaar vervoer, zoals de ontwikkeling van de noord-zuidlijn. Wat dit betreft sluit ik mij overigens aan bij de opmerking van de heer Van der Laan over het belang van het doortrekken van de noord-zuidlijn naar het Buikslotermeerplein. Een andere uitdaging, al acht ik deze iets minder kansrijk, zou zijn het realiseren van een bovengronds busstation bij Centraal Station. De heer Frieling heeft een aantal vingeroefeningen gedaan, die misschien beter te betitelen zijn als "natte- vingeroefeningen". Ik ben ervan overtuigd, dat er eigenlijk nog geen enkel goed concept op tafel ligt. Wanneer kunnen wij een adequate, bovengrondse oplossing tegemoetzien en onder welke randvoorwaarde denkt het College deze te realiseren? Ik noem er vier, te weten: geen financi‰le bijdrage van Amsterdam aan een bovengronds busstation, geen versnipperde locatie, het realiseren van 48 standplaatsen Ä waarbij wij voor bussen uit het zuiden eventueel een andere locatie zouden kunnen hanteren Ä en het feit dat het busstation er niet mag komen ten koste van het dempen van grachten. Ik sluit niet uit, dat een bovengrondse oplossing ten koste zou gaan van het water bij het Damrak. Vindt de wethouder dat al bij voorbaat niet acceptabel en is dat zeker niet de richting voor de oplossing die het College zoekt? De VVD-fractie is bij deze afwegingen tot de conclusie gekomen, dat de oplossing inderdaad onder water ligt, in de grond. Na lezing van de, deels aangepaste, voordracht zijn onze conclusies gelijk gebleven. Het besluit zouden wij op dit punt nog wel aangescherpt willen zien. Vandaar dat ik een wijzigingsvoorstel zal indienen. Ook Nieuw-Oost biedt een uitdaging. Wij gaan uit van een gemeentelijke bijdrage van maximaal 300 miljoen gulden. Feitelijk zou men kunnen stellen, dat aanlanding of inpoldering een rijksaangelegenheid is, maar als wij gezamenlijk besluiten dat wij daaraan toch ook een belangrijke financi‰le bijdrage willen leveren, meen ik dat wij dat Ä in tegenstelling tot het voorstel van de PvdA-fractie Ä zouden kunnen doen door de gemeentelijke bijdrage te maximeren op 300 miljoen gulden door creatieve oplossingen te zoeken om dat bedrag te verminderen en het overschot te besteden aan de bestaande stad. Mijns inziens zijn er creatieve oplossingen te vinden voor de grondexploitatie, wellicht door iets duurdere woningbouw. Op die manier kunnen wij komen tot behoud en versterking van de bestaande stad. Ik nodig ook de PvdA-fractie uit, oplossingen in die richting te zoeken. Er is gesproken over een proefaanlanding. Dat lijkt mij eigenlijk het intrappen van een open deur. Er wordt een proef genomen, er wordt gekeken naar het resultaat van die proef en vervolgens wordt besloten verder te gaan of bij te stellen. Heeft de wethouder een indicatie dat wij sneller lopen? Wat houdt die proefaanlanding eigenlijk in? Ik begrijp het niet helemaal. De VVD-fractie heeft geen principi‰le bezwaren tegen Nieuw-Oost, met name omdat alternatieve woningbouwlocaties ontbreken. Het lijkt ons echter wel verstandig, tot aan de besluitvorming goed overleg te hebben met maatschappelijke groeperingen over de wijze waarop Nieuw-Oost vorm zal moeten worden gegeven. De wethouder zal hieraan de nodige aandacht moeten besteden. Ik concludeer, dat het Vinex-akkoord een belangrijke investeringsimpuls is voor de regio en wat mij betreft ook een belangrijke werkgelegenheidsimpuls, zij het met een aantal risico's. Omdat wij de richting willen aangeven waarin wij willen gaan, lijkt het ons verstandig dit akkoord te ondertekenen, maar wel in overleg met het rijk en ook intern in Amsterdam; er moet naar worden gestreefd, de juridische risico's zoveel mogelijk te beperken. De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. De D66-fractie vindt, dat de Raad met het sluiten van het Vinex-akkoord een buitengewoon gewichtige stap neemt. Er wordt weliswaar bij vermeld dat het een tussenstap is Ä in de commissie is daarover ook uitvoerig gesproken Ä maar dat neemt niet weg dat wij wel ten principale besluiten, samen met het rijk een groot aantal zeer essenti‰le problemen in onze regio en in onze stad aan te pakken. Het is waar dat de losse einden nogal fors zijn; daarvoor zal een uitvoeringsconvenant cruciaal zijn, maar dat neemt niet weg dat, nadat wij het eerste principi‰le overleg met het rijk goed hebben weten af te ronden, ook het uitvoeringsconvenant er zal komen. Vooralsnog gaat mijn fractie er niet van uit dat daar dusdanige nieuwe principi‰le problemen aan de orde zullen komen dat het hele basisidee onderuit zal worden getrokken. Wij realiseren ons dat, behalve dat het rijk er fors geld in steekt, ook de gemeente Amsterdam er zeer veel geld in zal moeten stoppen. Vandaar ook de "tafelzilver-discussie". Wij vinden dat echter gerechtvaardigd, omdat wij het tafelzilver in de loop de jaren hebben weten te vergaren. Door een bepaald beleid hebben wij dat geld overgehouden; het had ook in de kas kunnen liggen en dan hadden wij het ook ingezet. Dat maakt voor ons geen principieel verschil uit. Naar aanleiding van de commissiebespreking over het ondergrondse busstation is wel het besluit aangepast, maar niet de tekst. Ik heb begrepen, dat dit wel de bedoeling is. Ik verwacht hierover nog een nadere mededeling. De D66-fractie vindt, dat men nu onverwijld aan de slag moet met het busstation; de voortgang moet niet worden tegengehouden. Wethouder Bakker moet nu met de bovengrondse versie aan de slag, tenzij op zeer korte termijn zou blijken dat het rijk alsnog bereid is, geld voor een ondergronds busstation vrij te maken. Wij hebben daar zeker niets op tegen, maar wij zijn op dat punt niet hoopvol gestemd; de wonderen zijn echter nooit de wereld uit. Wij hebben van de wethouder nog geen duidelijk antwoord gekregen over de 490 miljoen gulden voor de overige RVVP-projecten. In de commissie heb ik aangegeven, dat alleen al de rente en prijsstijgingen op de projecten die zijn ingeboekt, groter zijn dan genoemd bedrag dat volgens het convenant hiervoor is bedoeld. Desalniettemin plannen wij, met name ook het ROA, allerlei projecten ten kosten van dat bedrag van 490 miljoen gulden en dat kan dus niet; het is het een of het ander. Dat betekent bijvoorbeeld, dat de gedachte bijdrage voor de zuidtangent daaruit niet kan worden meegefinancierd. Misschien begrijp ik het niet goed, maar dan moet de wethouder dat nog maar eens toelichten. Men heeft gelijk als men stelt dat de financiering van Nieuw-Oost in zekere zin nog een gatenkaas is; er zitten nog enkele flinke tekortkomingen in. Toch mogen wij aannemen dat, als de huidige plannen met de financi‰le vertalingen doorgang vinden, wij het dan min of meer hebben gedekt met het tafelzilver. Wij zijn het met de fractie van de PvdA eens dat het, gezien de technische gecompliceerdheid van het project, meer dan denkbeeldig is dat de kosten hoger zullen zijn dan tot op heden wordt gedacht. Wij hebben dan wel een probleem, want dan komen wij terecht in een discussie over de bestaande stad en de vraag waar wij het geld voor de woningbouw dan laten. Het voorstel dat wij samen met de PvdA hebben ingediend spreekt over een beperking van de woningbouw tot 12.000 woningen. Om elk misverstand te voorkomen stel ik met nadruk, dat wij voor een eerste traject van 18.000 woningen zijn en niet meer. Wij begrijpen echter heel goed, dat er uit financieel oogpunt slechts 12.000 woningen zullen kunnen worden gerealiseerd. Dat moet dan ook en het verbaast ons des te meer dat in de stukken talloze malen het getal van 8500 woningen wordt genoemd. Is het College eigenlijk van mening, dat er slechts 8500 woningen kunnen worden gerealiseerd? Wij zouden graag willen vasthouden aan de versie van 12.000 woningen. Het noemen van een kleiner aantal wekt niet alleen intern, maar zeker ook extern minstens de suggestie dat wij niet verder zouden willen gaan of geen mogelijkheden zien om te komen tot meer dan die 8500 woningen. Dat is een bron van misverstanden en dat heeft ook grote gevolgen voor de discussie over de financiering van de IJ-rail, die ook nog niet rond is. De IJ-rail is opgehangen aan de 12.000 woningen, maar als wij blijven praten over 8500 woningen, kan dat wellicht opnieuw tot misverstanden leiden, met als gevolg dat het rijk niet meer bereid is in de IJ-rail bij te dragen. Ik kom dan bij de bestaande stad, het grootste zorgenkind in dit geheel. Wij hebben goed kennis genomen van de opmerking van de wethouder, dat hij bepaald niet pessimistisch was om aan de hand van een nieuwe inventarisatieronde in het totale stedelijke gebied 30.000 woningen weg te zetten. Blijft toch de kwestie van het tekort van 385 miljoen gulden. In de commissie hebben wij gesteld, dat een van de componenten die ter dekking daarvan zou moeten dienen de opbrengst is van niet-woningen in het IJ- oevergebied. Wij vinden dat daarbij zeer nadrukkelijk ook de zuidas moet worden betrokken, omdat wij mogen verwachten dat die eerder dan de IJ- oevers tot inkomsten voor de stad kan leiden. Wij pleiten hier niet voor een ongecontroleerde aanpak en bebouwing van de zuidas; wij volgen het programakkoord, waarin staat dat er dan een bestemmingsplan moet komen en dat die zaak gedegen en verantwoord moet worden aangepakt. Dat is volgens ons op korte termijn aanvaardbaar te doen en dat zou dan in deze hele discussie geld kunnen opleveren. Wij willen graag de bevestiging hiervan Ä als die er is Ä van de wethouder vernemen. Met betrekking tot de noord-zuidlijn wordt gesproken over de meerkosten van die lijn. Wat wij in ons voorstel aan de Raad aandragen mag natuurlijk niet leiden tot uitstel of tot wachten met de voortgang van het project. Wij vinden dat de wethouder voor Verkeer gewoon moet kunnen doorgaan met de uitvoering van de plannen voor de noord-zuidlijn en alles wat daarmee te maken heeft. Dat hoeft het ook niet in de weg te staan. Wij bepleiten dat wij, als er bij de technische uitvoering forse onverwachte meerkosten komen, heel nadrukkelijk in gesprek moeten gaan met het rijk, opdat het rijk daarin mede participeert. Dit gaat uit boven wat wij hier hebben besloten. Men moet ook niet vergeten, dat het geld voor de noord-zuidlijn eigenlijk buiten de Vinex-discussie staat, omdat het wordt gefinancierd vanuit onze stadsvernieuwingsgeldenoperatie. Het wordt er wel bij betrokken, maar het is natuurlijk een zaak die financi‰le dekking vindt in een andere pot. Dat is ook de reden waarom dat ook al eerder was besloten. Wij moeten in de commissie van advies regelmatig de voortgang bespreken en op grond daarvan zullen wij ook regelmatig de resultaten moeten zien van het monitoringsysteem. De gevolgen en de voortgang moeten zodanig worden aangereikt, dat de commissie en derhalve ook de Raad de voortgang kan volgen. Wellicht is het wenselijk, als onderdeel van het Uitvoerings- convenant die besluitvormingsagenda daarbij te betrekken, want dan kunnen alle partners zich daarop beroepen. Bovendien geeft het ons ook tegenover het rijk de zekerheid dat wij steeds de gewenste voortgang boeken; er kunnen dan geen misverstanden ontstaan over het tempo waarin het gaat. De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. De CDA-fractie is voor het aangaan van het Vinex-akkoord met het rijk, maar wij hebben er moeite mee dat de voornaamste verbinding tussen de projecten in dit akkoord het financi‰le tekort is. Het betreft een principe-akkoord met een geclausuleerde inspanningsverplichting, maar wij vinden toch dat er te veel "mitsen" en "maren" aan verbonden zijn. De zin in de voordracht, dat naar het oordeel van het College ten minste de toegezegde rijksbijdragen voor de woningbouw verzekerd moeten zijn, roept bij ons de vraag op, hoe hard de toezeggingen van het rijk nu precies zijn. Het beroep op de markt houdt, zoals wij hier hebben ervaren, niet automatisch een oplossing in van een financieel tekort. Wij moeten het gat in de woning- en de vervoersmarkt zien te vullen, maar het gevaar bestaat dat wij erin verdwijnen. Wat zijn daartegen de risicoverzekeringen? Ook bij de planning is nu al zichtbaar, dat een aantal doelen niet binnen de termijn van het akkoord zal worden gehaald. Blijven die doelen dan toch binnen de Vinex vallen en wordt met de uitvoering ook dan de financiering uitgesteld? De CDA-fractie is voor de aanleg van de IJ-rail en ook voor de aanleg van de noord-zuidlijn. In bijlage R wordt over de eigen bijdrage van 5% voor de aanleg van de noord-zuidlijn gezegd, dat die ten laste moet worden gebracht van de exploitatie van het Gemeentevervoerbedrijf, terwijl in de voordracht nog wordt gesproken over onderhandelingen met het rijk hierover. Ook hier onduidelijkheid en ook hier dus graag een nadere toelichting. Wat het traject Buikslotermeerplein-Sixhaven betreft bevinden de plannen zich nog een beetje in de sfeer van goede voornemens. Wethouder Stadig heeft gezegd, dat hij aan de aanleg van dit traject hecht in verband met de emancipatie van Noord. Mijn fractie steunt dat, maar zij ziet dan ook graag een nadere concretisering daarvan, temeer daar wij menen dat de verbetering van de verbinding met Noord van belang is voor de ontwikkeling van de IJ- oever. Indien de verbinding met Noord niet wordt gerealiseerd, verwachten wij dat de IJ-oever minder goed tegenwicht zal bieden aan de ontwikkelingen bij de zuid-as. Met betrekking tot het busstation spreken wij onze verwondering erover uit, dat het College in overleg met het dagelijks bestuur van het ROA, in afwijking van de raadsbesluiten hierover, voorstellen voor herschikking van Vinex-gelden heeft gedaan zonder de Raad te consulteren. De heer Hooijmaijers heeft derhalve in strijd met het voorstel-Hooijmaijers c.s. gehandeld. (De heer BOUMA: Kunt u dit uitleggen? De heer Hooijmaijers, een collega-raadslid, heeft in het ROA een verantwoordelijkheid als lid van het dagelijks bestuur. In welke hoedanigheid spreekt u hem nu aan? Het komt mij voor, dat u het College moet aanspreken.) Ik constateer slechts, dat die herschikking van financi‰le middelen niet aan de orde is geweest. Voor het overige constateer ik ook, dat over de aard en de omvang van die gewenste voorziening nog geen overeenstemming bestaat. Dat alles maakt de haastige inhaalmanoeuvre voor de financiering van het ondergrondse busstation er zeker niet sterker op. (De heer BOUMA: U spreekt de heer Hooijmaijers er dus op aan als lid van het dagelijks bestuuur van het ROA. Ik zou het terecht vinden als u zegt dat het College er in eerste instantie mee akkoord kan gaan.) Dat is heel duidelijk. Voor het overige is de heer Hooijmaijers behalve raadslid ook lid van het dagelijks bestuur van het ROA, maar dat wist u al. (Wethouder BAKKER: Het gemeentebestuur van Amsterdam onderhandelt met het dagelijks bestuur van het ROA. Zoiets gebeurt dan toch altijd onder voorbehoud van goedkeuring door de Gemeenteraad?) Ik constateer alleen, dat de voorstellen dermate gammel waren dat daarmee in Den Haag noch financieel noch inhoudelijk een goede indruk kon worden gemaakt. Die voorstellen hadden naar onze mening dus bij voorbaat al weinig kans. Ik zeg ook, dat een meer afgewogen behandeling, bijvoorbeeld met consultering van de Raad, waarschijnlijk meer succes zou hebben opgeleverd. (Wethouder BAKKER: Oh, ik begrijp, dat dit een constatering is van het raadslid Goedhart.) Dat hebt u goed begrepen. (De heer CORNELISSEN: Ik vind het buitengewoon onsportief en onzorgvuldig als wordt gesproken over gammele voorstellen van het College. De beantwoording door de minister is toch geschied op een wijze die de rijksoverheid echt niet waardig is en dan druk ik mij zeer netjes uit.) Ik constateer, dat de wijze waarop de voorstellen in het ROA zijn opgesteld, een dergelijke reactie misschien wel mede heeft uitgelokt, waarbij ik natuurlijk de verantwoordelijkheid van de minister bij de minister laat. (Wethouder BAKKER: Dit is ook een mooie! U spreekt hier wel via de Raad de heer Hooijmajers aan. Daar zet u fors op in, maar als wij het vervolgens over een CDA-minister hebben, heeft die minister ineens een eigen verantwoordelijkheid en hoeven wij er verder niet over te praten. Zo ken ik er ook nog wel een paar!) Inderdaad. Daarvoor bestaan andere fora; dat begrijpt u heel goed. De CDA-fractie is voor de aanleg van Nieuw-Oost, mits gebouwd op palen Ä ; dat hoort bij Amsterdam en die mogelijkheid bestaat Ä en mits dat gebeurt op een manier die is ingepast in het milieu van het IJ-meer. Dat betekent voor ons niet alleen dat er ecologische maatregelen moeten worden getroffen, maar bijvoorbeeld ook dat men rekening houdt met het uitzicht van Durgerdam en met de idee‰n van de Vereniging Amsterdam Waterstad. Wij stemmen niet zo maar in met de gedachte van het College, tekorten van Nieuw-Oost te dekken door incidentele maatregelen in de vermogenssfeer, in casu de verkoop van de KTA-aandelen. Daarover willen wij heel graag met het College van gedachten wisselen als het met voorstellen ter zake komt, evenals over de in de Commissie voor Financi‰n enz. geconstateerde complicatie, dat wij in strijd kunnen komen met de nutstaken in ROA- verband. Wij vinden de toezegging van het College, dat Nieuw-Oost niet ten laste zal komen van de bestaande stad, heel plezierig. Dat kan ook moeilijk anders, want door de reservering van 30% op het Stadsvernieuwingsfonds en de mogelijke extra tekorten op de grondexploitatie vanwege de nieuwbouw komt de bestaande stad al genoeg onder druk te staan. Ik ben niet de eerste die dat constateert. Ook de voorstellen van het College voor de dekking van het voorziene tekort roepen vragen op. Wat houdt het streng toetsen en optimaliseren in voor de leefbaarheid van de stad? Dat er 158 miljoen gulden wordt bezuinigd op buurtvoorzieningen? Wat betekent voorts het streven naar een opbrengst van 120 miljoen gulden van niet-woonfuncties aan de IJ-oever? Dat het College alsnog van plan is, de ontwikkeling van andere gebieden daarop af te stemmen? Het College zegt de gewenste beleidsintensivering voor aankopen en opknappen en de monumentenzorg ter discussie te willen stellen. Het CDA doet graag aan die discussie mee en wij niet alleen waarschijnlijk, want hier snijdt de Vinex in het levende vlees van de stad. Wij voorzien op dat punt dan ook grote politieke problemen. Tot slot deel ik mede, dat wij achter de beoogde doelen staan; de voordracht is moedig en eerlijk, maar roept te veel vragen op. De voorzichtigheid van het College is zeker nodig, want het gevaar bestaat dat straks niet zozeer Nieuw-Oost als de financiering van de stadsvernieuwing en het monumentenbeleid van Amsterdam voor Pampus liggen. (De heer VAN DER LAAN: U hebt geen vragen gesteld die de PvdA of andere fracties niet met u hebben gesteld of willen stellen. Ik vind de conclusie die u daaraan verbindt vreemd. Er staat een zeer groot in te halen bedrag op het spel. In plaats van vragen te stellen en vervolgens te zeggen dat wij het niet doen zolang die vragen bestaan, leggen wij een set voorstellen voor aan de Raad om te komen tot beantwoording van die vragen. Wij zeggen niet bot en in de traditie van het CDA: dan maar niet.) Dan hebt u mij verkeerd begrepen. Wij zeggen uitdrukkelijk niet: dan maar niet! Wij zeggen dat er, als men een investeringsakkoord met veel clausules met de rijksoverheid wil sluiten terwijl er op twee essenti‰le punten nog geen duidelijkheid is over bijvoorbeeld de betrokkenheid van de rijksoverheid, toch meer vaagheid is dan wenselijk is. Ik begrijp dat uw eigen voorstellen ook in die richting gaan. (De heer VAN DER LAAN: Ik probeer juist die vaagheid op te lossen in plaats van te zeggen: dus niet.) Ik zeg niet: dus niet. (De heer VAN DER LAAN: Uw fractie gaat straks dus voor de voordracht stemmen?) Wij wachten eerst nog het antwoord van het College af. (De heer VAN DER LAAN: Dan hebt u mij met uw eerste zin op het verkeerde been gezet.) De heer K™HLER: Mijnheer de Voorzitter. Het zogenoemde Vinex- investeringsakkoord is van groot belang, zowel voor het beleidsdoel om de woningnood in en direct grenzend aan de stad met woningbouw te bestrijden als voor de versterking van de openbare infrastructuur in de regio van noord tot zuid en van oost tot west. Het is wat ons betreft in principe een goede zaak en om de heer Van der Laan niet op het verkeerde been te zetten kan ik nu al zeggen, ongeacht de beantwoording, dat wij voor de voordracht zullen stemmen, op enkele details na waarop ik nog nader zal ingaan. De vraag is, of wij wel voldoende rijksbijdrage krijgen voor de gestelde doelen. In feite houdt de voordracht in dat het College met een nieuw onderhandelingsmandaat op pad wordt gestuurd om de vele onzekerheden op dit gebied zoveel mogelijk weg te werken. Een politieke beoordeling van de vraag of dat dan voldoende is voor die ambitieuze doelstellingen kan dan ook pas na de volgende onderhandelingsronde worden gegeven. Ik zal enkele punten aangeven waaraan wij bij de nadere beoordeling de hoogste prioriteit toekennen. Wij kennen op het gebied van het openbaar vervoer een zeer hoge prioriteit toe aan de IJ-rail, zeker niet lager dan aan de noord-zuidverbinding. Het is trouwens ook gemeentebeleid, daaraan een even zware prioriteit toe te kennen. Het gaat dan om het deel van de Westerdoksdijk tot en met Nieuw-Oost. Dat is nodig zowel om de ambitieuze plannen voor de IJ-oevers op een goede manier te kunnen waarmaken als om Nieuw-Oost als nieuwe woonwijk optimaal te ontsluiten. Hiermee wil ik gelijk even overstappen naar het busstation. In de gewraakte brief van de desbetreffende minister aan het dagelijks bestuur van het ROA staat: "Ik ben met u van mening, dat voor alles de financiering en realisatie van de noord-zuidlijn (waarbij de mogelijkheid van aanleg naar het Buikslotermeerplein nog onderzocht wordt en waarvoor financiering ook nog moet worden geregeld) en de railontsluiting van Nieuw-Oost moeten worden veiliggesteld." Deze zin geeft aan, dat er bij een juiste prioriteits- stelling bij het rijk ook harde afspraken kunnen worden gemaakt voor zover dit een volgende regering in de volgende eeuw kan binden. Wij willen wat dat betreft geen stap terug doen. De woordvoerder van de VVD-fractie merkte bijvoorbeeld op, dat alleen de noord-zuidlijn hoge prioriteit heeft, maar die mening delen wij in elk geval niet. Mijn fractie was inzake het busstation nogal verbaasd over de brief die het College samen met het dagelijks bestuur van het ROA heeft geschreven. Vanuit het standpunt van het ROA kan ik die brief begrijpen, want daar werd een hoge prioriteit aan het busstation toegekend, maar de gemeente heeft altijd gezegd Ä mijn fractie heeft dat onderschreven Ä dat het een nuttige voorziening zou zijn, maar dat die, gezien de waarde voor het openbaar vervoer, niet ten koste moet gaan van prioriteiten die zijn "uitonderhandeld" bij het Vinex-akkoord. In de brief staat immers, dat er 70 miljoen gulden ten laste zou komen van de Vinex-prioriteiten. Het is mij overigens nog steeds niet duidelijk waarvan dat zou zijn afgegaan; ik vrees echter, dat de fasering van de IJ-rail daarvan het slachtoffer zou worden. Wij zijn het daarmee niet eens, maar los daarvan vinden wij het vreemd dat zo haaks op het bestaande beleid, zonder terugkoppeling op de Raad, die brief naar de minister is uitgegaan. Men kan dan wel zeggen dat dit altijd onder voorbehoud is, maar in dit geval heeft dat voorbehoud niet zoveel waarde. Als de minister zou hebben geschreven dat zij hier in zou stappen, zou Amsterdam politiek gezien ten opzichte van het ROA en de minister toch niet meer in de positie zijn geweest om te zeggen dat wij het dan maar niet doen en dat wij onze 70 miljoen gulden terugtrekken. Politiek gezien zou dat moment gepasseerd zijn. Ik vind het een tekortkoming van het College dat het die afweging niet eerder heeft besproken, al was het maar met de raadscommissie, die het debat eventueel naar de Raad had kunnen tillen. Wij praten nu echter over geschiedschrijving, omdat dat voorstel er op dit moment niet meer ligt. Wij kennen, naast de woningbouw in de stad voor wat betreft het halen van de noodzakelijke woningbouw in het komende decennium en daarna, hoge prioriteit toe aan de aanleg van Nieuw-Oost . Wij denken nog steeds, dat dit onder bepaalde voorwaarden de meest milieu-vriendelijke variant is, vergeleken met andere uitbreidingslocaties. Naast een goede openbaar-vervoersontsluiting is voor ons een voorwaarde, dat de nu bestaande ecologische route wordt gecompenseerd en dus door de aanleg van natuurgebied weer terugkomt. Wij hebben van de wethouder begrepen, dat in het nu geraamde bedrag van 300 miljoen gulden de daarvoor beschikbare middelen ook zijn meegenomen. Wij willen dat in de Raad bevestigd horen. Onze derde voorwaarde is, dat er zo dicht bij de stad in hoge dichtheden wordt gebouwd. Het is ons dan ook nog steeds niet duidelijk, waarom is teruggegaan van 23.000 woningen naar 18.000 woningen. Wij vinden weliswaar dat er op dit moment zeker geen groter Nieuw-Oost moet worden gerealiseerd, maar in het nu geplande gebied was aanvankelijk steeds sprake van 23.000 woningen en nu nog maar van 18.000 woningen. Wat ons betreft ligt dat nog open. Wij willen bij de nadere uitwerking van de plannen nog eens kijken naar de dichtheden; hoe dichter hoe liever. Dat leidt tot een grotere bijdrage aan de bestrijding van de woningnood, zonder dat andere gebieden voor woningbouw hoeven te worden bestemd. In de desbetreffende voordracht gaat het over land maken en ook in de bijlage inzake het Vinex-akkoord is sprake van land maken en inpolderen. Ik herinner eraan, dat de Raad wel eens heeft gesproken over de uitgangspunten die wij hanteren ten aanzien van de vraag hoe Nieuw-Oost moet worden aangelegd, maar dat wij daarover nog steeds geen laatste ronde hebben gehad. Er ligt nog een ander plan, dat ook nog moet worden besproken, namelijk Amsterdam Waterstad; dat is niet niets. De betrokkenen, woningbouwverenigingen en investeerders, hebben dat plan ingebracht en ik sluit niet uit dat dit plan geheel of gedeeltelijk de voorkeur zou kunnen hebben boven andere plannen. Ik hoop dat de discussie daarover snel plaatsvindt, want als wij voor dat plan zouden kiezen, zou het bedrag van 10 miljoen gulden om uit te zoeken of het lukt om goedkoop land te maken al verspild geld zijn. Wij zijn het er van harte mee eens dat er, als men genoeg geld wil vrijmaken voor het woningbouwprogram volgens dit programma in de bestaande stad, ook na 1997, extra middelen voor de stadsvernieuwing naar de gemeente zullen moeten toevloeien; dat is een absolute voorwaarde. Wij zijn benieuwd, of het in de onderhandelingen met het rijk ook zal lukken dit uit te leggen. Ik wil al in deze termijn een aantekening tegen vragen bij twee beslispunten inzake het investeringsakkoord Vinex. Mijn fractie is er niet voor, binnen het pakket Vinex-gelden 43 miljoen gulden te reserveren voor gebouwde parkeervoorzieningen. Die dienen ofwel niet te worden gebouwd ofwel te worden bekostigd door de gebruikers, al dan niet via een parkeerschap, ooit over de hele stad te spreiden. Wij maken ook een voorbehoud bij het gestelde onder besluit Vb, waarin wordt voorgesteld een heroverweging voor te bereiden van de beleidsintensiveringen in het Stadsvernieuwingsfonds die in het afgelopen jaar zijn afgesproken, namelijk het sleutelbedrag stadsdelen, het aankopen en opknappen en de monumentenzorg, in het bijzonder de woonhuismonumenten. Wij zoeken een oplossing zeker niet in die richting. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Het gaat hier onder meer om een onherstelbare ingreep in een mooi natuurgebied. Nieuw-Oost is, hoe men het wendt of keert, zo'n ingreep; als wij daaraan beginnen, kunnen wij niet meer terug. Wij gaan een gebied, waar nu nog allerlei vogels en vissen leven die men elders niet vindt en waar mensen heerlijk recre‰ren, volkomen van karakter veranderen. Daarover hadden wij een zeer diepgaand gesprek moeten hebben; het gesprek beweegt zich nu te veel op het financi‰le vlak. Ik stel ook vast, dat er geen afweging tussen de diverse locaties die daarvoor in aanmerking komen is geweest over de milieu-effecten. Ik heb een plan gelanceerd om op een andere plek woningen te gaan bouwen, namelijk boven de Ringweg via een soort van overtunneling. De wethouder heeft in de commissie medegedeeld, dat in Bos en Lommer daarmee een zeker begin is gemaakt; dat is een bijzonder goed en concreet werk van die deelraad. Men kan zich dan ook afvragen waarom daarop dan niet wat serieuzer wordt ingegaan. Als het op die plek mogelijk is, is het waarschijnlijk ook op andere plekken mogelijk. Over de hele lengte van de Ringweg (42 km) zouden dan zeer veel gebouwen en woningen kunnen worden gerealiseerd. Dat zou naar mijn mening een goede besteding van ons tafelzilver kunnen zijn. Het valt echter te verwachten, dat deze gedachte pas over een aantal jaren door de Raad serieus zal worden genomen, wanneer wij reeds lang bezig zijn met Nieuw-Oost en niet meer terug kunnen, want als de bestuurlijke en uitvoerende machines eenmaal beginnen te lopen, zijn zij niet of nauwelijks meer te stoppen. Bovendien werkt het ook aanstekelijk voor andere gemeenten langs het overgebleven water van het IJsselmeer, zoals Enkhuizen. Het hele gebied wordt dan aangetast; het pleidooi van de Vereniging tot Behoud van het IJsselmeer spreekt de Groenen bijzonder aan. Het idee om datgene wat men nu vernietigt te compenseren door nieuwe natuur aan te leggen vind ik bijzonder gevaarlijk, want het water waarin die nieuwe natuur zou moeten verrijzen, is nu juist de natuur die wij gaan vernietigen. Het is daarom een illusie, te denken dat men iets zou kunnen compenseren. De gok die wij nemen is een financi‰le, verplichtende gok. Wij zitten eraan vast als wij die kant opgaan. Financieel gezien staat er zo weinig vast, dat er zeker grote bokken kunnen worden geschoten. Ik denk dan aan bijvoorbeeld het halverwege stoppen van de aanleg van een railverbinding, waardoor een achterstand zal ontstaan op de ontwikkeling van het autoverkeer. Daardoor zal het hele karakter van die wijk ongunstig worden be‹nvloed. Uit de mededeling dat ongeveer 70% van de woningen in de lichte en ongesubsidieerde koop- en huursector zal worden gerealiseerd kan men afleiden, dat Nieuw-Oost enigszins een bovenklassewijk wordt. Daar gaan de dus de meer welgestelde mensen wonen en dan scheppen wij een gebied dat de tweedeling in Amsterdam zal verscherpen, zeker omdat alle investeringen die in het gebied worden gedaan ten koste zullen gaan van de armere delen van de bestaande stad, waardoor er buitengewoon weinig woningen per hectare worden gerealiseerd. Volgens mijn berekening zijn dat 30 woningen per hectare, maar volgens het College moeten dat 60 woningen zijn. Ik neem aan, dat daarbij ook hectaren worden betrokken waar alleen maar voorzieningen en geen woningen worden gerealiseerd. (Wethouder STADIG: Er is een netto-dichtheid en een bruto-dichtheid; dat zijn twee verschillende begrippen. Het is gebruikelijk, te spreken over de netto-dichtheid en dan laat men de voorzieningen erbuiten. Dan komt men in het onderhavige geval uit op 60 woningen. Als men echter alles meet, dus ook water, wegen enz. komt men wellicht op 30 woningen.) In vergelijking met de compacte delen van onze stad is er dus sprake van een buitengewoon lage bouwdichtheid, die in ecologisch opzicht ongunstig is, want juist de compacte stad Ä daarover zijn wij het wel eens Ä beperkt het verlies van natuur. De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Met de ondertekening van het Vinex-akkoord gaan wij een akkoord aan dat naar mijn mening het verst strekkend is als wij spreken over besluiten die deze Raad sinds de verkiezingen heeft genomen. Het betreft een akkoord voor tien jaar, maar er is nog veel onzekerheid, vooral over de financiering. Er is sprake van een gat van honderden miljoenen guldens dat nog moet worden ingevuld, voor een deel door de gemeente Ä dat is problematisch Ä en voor een deel door het rijk, wat evenzeer problematisch is, gezien het feit dat de uitkeringen aan de gemeente afnemen, vooral als het gaat om de stadsvernieuwing, gezien de overheid die in het algemeen terugtreedt en gezien de stijgende prijzen op diverse terreinen. In tegenstelling tot wat wordt verondersteld, ben ik van mening dat wij vandaag de principi‰le beslissing nemen of er wel of niet in het IJ-meer zal worden gebouwd; ik ga er althans van uit dat dit de strekking is van het akkoord. Wat mij betreft kleven daaraan verschillende bezwaren. Het eerste bezwaar betreft natuurlijk de kosten. Bouwen op water is nu eenmaal duurder dan bouwen op land. De gemeente staat garant voor 300 miljoen gulden, maar naar mijn mening kan dat bedrag veel hoger komen te liggen; het gaat om een restbedrag. In die zin vind ik het plan om de dekking te zoeken in de opbrengst van de verkoop van bepaalde gemeentelijke eigendommen gevaarlijk. Met de ondertekening van dit akkoord geven wij een blanco cheque af en zullen wij op termijn voor een groot financieel probleem komen te staan. Met betrekking tot de woningbouw sluit ik mij aan bij woorden van de heer Van Duijn. De verhouding tussen sociale woningbouw en bouwen voor de markt is onzeker; de 30% en 70% als streefcijfers voor sociale woningbouw en bouwen voor de markt zouden wel eens niet kunnen worden gehaald. Dat is overigens niet alleen onze vrees; ook de Nationale Woningraad vreest dat er in Nieuw-Oost een zeer geringe rol voor de woningcorporaties zal zijn weggelegd. Dat zal dus resulteren in de bouw van vooral dure woningen in Nieuw-Oost. Naar mijn mening moet Amsterdam vooral bouwen voor de zwakke doelgroepen van het volkshuisvestingsbeleid en daarvoor bestaat op deze manier geen dan wel onvoldoende garantie. Ik vrees dan ook, dat bouwen in het IJ-meer zal leiden tot het vertrek van draagkrachtige bewoners uit de oude stadswijken naar het nieuwe gebied. Ik vind dat bezwaarlijk, want ik voorzie daarmee een voortgaande gettovorming in de oudere stadsdelen en een scherpe tweedeling in de bevolking van onze stad, terwijl er alternatieven beschikbaar zijn. Uit de stukken blijkt, dat er voldoende aantrekkelijke mogelijkheden zijn om te bouwen op locaties als Almere. Uit onderzoek blijkt dat dit gunstig is voor de kosten, voor de mogelijkheid tot mobiliteit en de functie van de woningbouwgebieden voor de ondersteuning van de stad. Ik pleit er daarom voor, de aanleg van Nieuw-Oost uit het akkoord te lichten en verzoek het College, de Raad een vergelijkend onderzoek toe te zeggen, waarin de voor- en de nadelen van bouwen in het IJ-meer en in Almere nader worden belicht. Op basis daarvan zal dan moeten worden gekozen voor het een dan wel het ander. Ik dien hierbij een voorstel ter zake in. (De heer CORNELISSEN: Kunt u in het kort uitleggen, waarom bouwen in Almere bijdraagt aan een compacte stad, want dat zegt u min of meer. Dat is mij tot op heden ontgaan.) Ik heb niet gezegd dat het per se bijdraagt aan het realiseren van een compacte stad; ik heb gezegd dat het kan bijdragen aan de ondersteuning van de stad en dat is wel wat anders. (De heer CORNELISSEN: Het beleid van deze stad is al jaren gericht op de compacte stad. Het gaat er dan om, de voorzieningen een beter draagvlak te geven. U bent voorstander van een locatie die verder weg is en waar sprake is van veel infrastructuur en veel wegen, maar hoe past dat nu in de bijdrage aan de stad? Ik ben er voorstander van Ä zie mijn voorstel Ä dat wij komen tot een integrale afweging van de voor- en nadelen van verschillende bouwlocaties. In de stukken waaraan ik refereer wordt de bouwlocatie Almere vergeleken met de locatie in het IJ-meer en worden bepaalde punten genoemd ten aanzien van die bouwlocaties. Ik vind dat aantrekkelijk en een reden voor meer onderzoek voordat wij ons nu vastleggen en beperken tot bouwen in het IJ- meer. (De heer CORNELISSEN: Ik begrijp uit uw woorden dat u zelf ook nog geen keuze heeft gemaakt, dus ook niet voor Almere.) Dat klopt. Ik zou eerst een integraal onderzoek willen zien. (De heer CORNELISSEN: Ik begrijp dus, dat ik dat deel uit uw betoog moet strepen omdat u zelf ook nog niet zover bent.) Ik ben nog niet zover dat ik een onvoorwaardelijk keuze kan maken voor bouwen in het IJ-meer. Ik stel verder vast dat het ondergrondse busstation, gezien alle bijdragen van het rijk, de gemeente en het ROA, een gepasseerd station is. Er is geen financiering te vinden voor een ondergronds busstation en bovendien zijn er bovengronds alternatieven beschikbaar. Op grond daarvan steun ik de voordracht om af te zien van een ondergronds busstation. (De heer BOUMA: Kunt u een aantal bovengrondse alternatieven noemen?) Onlangs is ons een rapport ter beschikking gesteld waarin een aantal alternatieven wordt genoemd, waaronder bovengrondse alternatieven. Als u dat rapport niet hebt ontvangen, spijt mij dat. (De heer BOUMA: Er zijn wat vingeroefeningen gedaan om te kijken naar een bovengronds station, maar dat wil nog niet zeggen dat daaruit een adequate bovengrondse oplossing zal komen voor de bussen van het Gemeentevervoerbedrijf en de bussen uit Purmerend enz. Een bovengrondse oplossing voor 48 standplaatsen heb ik nog niet gezien.) In tweede termijn kunnen wij daarover wellicht nader van gedachten wisselen. De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen: 18ø Voorstel van 13 juli 1994 van het raadslid Van Bommel inzake het niet opnemen van de aanleg van Nieuw-Oost in het Vinex-akkoord (Gemeenteblad afd. 1, nr. 534, blz. 2734). Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De discussie wordt geschorst. De vergadering wordt om 16.45 uur geschorst tot 19.30 uur. |