Type dokument: Notulen
Titel:
Raadsvergadering 29-06-94
Datum behandeling Raad: 19940629
OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 29 JUNI 1994.
Aanwezig: de leden Van der Aa (PvdA), mevr. Agtsteribbe (PvdA), mevr.
Alkema (D66), Bakker (D66), Balai (PvdA), Van Bommel (SP), Bouma (VVD),
Bijlsma (PvdA), Cherribi (PvdA), Cornelissen (D66), Dalkiran (Groen Links),
Van Duijn (De Groenen), Enthoven (CD), FortunE (CD), mevr. Van der Giessen
(D66), Goedhart (CDA), De Grave (VVD), mevr. Grewel (PvdA), Ten Have (D66),
Holvast (Groen Links), mevr. Hoogland (PvdA), Hooijmaijers (VVD), mevr. Ter
Horst (PvdA), Houterman (VVD), Hulsman (Groen Links), mevr. Irik (PvdA),
mevr. De Jong (D66), K-ohler (Groen Links), mevr. Krikke (VVD), Van der Laan
(PvdA), Levie (PvdA), Meijer (PvdA), Oranje (D66), Peer (VVD), mevr. Peters
(VVD), mevr. Princen (Groen Links), Robbers (D66), mevr. Schutte (Groen
Links), Van Sitteren (CD), mevr. Spier-van der Woude (VVD), Spit (CDA),
Stadig (PvdA) en Yalin (PvdA).
Afwezig: de leden Graman (CD) en mevr. Weltevreden-van den Bos (CDA).
Middagzitting op woensdag 29 juni 1994.
Voorzitter: mr. F.H.G. de Grave, loco-burgemeester.
Secretaris: mr. K. Kooiker.
De vergadering wordt om 13 uur geopend.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE: Ik deel u mede, dat de burgemeester
in verband met vakantie de vergadering van heden niet zal bijwonen.
Ik deel u voorts mede, dat de Commissie voor de Werkwijze van de
Gemeenteraad heeft vastgesteld, dat de vergadering van 13 en 14 juli 1994
vier dagdelen zal omvatten.
Aan de orde is de agenda:
1
Notulen van de raadsvergaderingen op 6, 12 en 20 april, 18 mei, alsmede
1 en 15 juni 1994.
De notulen van de vergaderingen, gehouden op 6 en 12 april 1994 worden
ongewijzigd goedgekeurd.
De goedkeuring van de overige notulen wordt aangehouden.
2
Mededeling van de ingekomen stukken.
1ø Adres van 4 juni 1994 van E.P. Blaauw en F.L.H. Bos, namens het
samenwerkingsverband Waterig Amsterdams Front, inzake de voorgenomen
ontruiming van de Silodam door de Dienst Binnenwaterbeheer Amsterdam.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Financi-en, Sport
en Recreatie, Lokale Media en Binnenwaterbeheer.
2ø Brief van 8 juni 1994 van W. van Sitteren, namens de fractie van de
CD, houdende verzoek tot uitbreiding van het aantal zetels van zes vaste
commissies van advies.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, deze brief in hun handen te
stellen ter afdoening.
De heer VAN SITTEREN: Mijn fractie hoopt zo spoedig mogelijk te kunnen
toetreden tot de commissies van advies. Wij hopen nog voor het zomerreces
nadere informatie te krijgen over het tijdstip van onze toetreding tot de
commissies. Wij staan te trappelen van ongeduld om ook onze positieve en
constructieve bijdrage te leveren in deze uitermate belangrijke
democratische inspraakmogelijkheden, die zelfs bij kleine partijen gehoor
hebben gehad. Wij doen graag mee.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE: Ik zeg u toe, dat het College voor
het zomerreces een voorstel voor de verdeelprocedure zal doen.
De brief wordt in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld ter
afdoening.
3ø Adres van 26 mei 1994 van G.H. de Wit inzake het financieel beleid bij
het Gemeentelijk Grondbedrijf.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
4ø Adres van 6 juni 1994 van J. Hilbrink, namens de vereniging Plakker &
Co, inzake een plan om het wildplakken te legaliseren.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening na behandeling in Commissie voor Beheer Openbare
Ruimte, Personeel en Organisatie, Nutsbedrijven, Gemeentevervoerbedrijf en
Bestuurlijk Stelsel.
5ø Adres van 2 juni 1994 van mevr. N. Ruven inzake de rijrichting op de
Rozengracht in het kader van het Verkeers- en Inrichtingsplan.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen
ter zake.
6ø Adres van 8 juni 1994 van J. Da Cunha inzake het verdwijnen van de
zender Duitsland 3 van het kabelnet.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
Mevr. ALKEMA: Ik stel voor, het adres te behandelen in de Commissie voor
Financi-en enz.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE: Dit onderwerp is reeds twee keer in
de commissie behandeld. Het is meen ik de 193-ste beantwoording van
gelijkluidende adressen.
Mevr. ALKEMA: Voor mij is het de eerste keer.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE: Dat begrijp ik, maar wij bespreken al
bijna het nieuwe kabelplan en dan kunt u het voor 1995 zelf regelen. In dat
kader komt het direct na het reces aan de orde.
Mevr. ALKEMA: Ik zou dan graag een afschrift van het antwoord willen
hebben.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE: Daartegen bestaat geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan mevr. Alkema.
7ø Brief van 8 juni 1994 van E. Arjan Kroner, namens de Belangengroep
Nieuwezijds Kolk, houdende een uitnodiging voor de vergadering van deze
belangengroep op 20 juni 1994 inzake het bouwproject Nieuwezijds Kolk.
Deze brief wordt voor kennisgeving aangenomen.
8ø Adres van 9 juni 1994 van J. Verkade, namens de vereniging Boos op
Nieuw Oost, inzake de wijze waarop het plan voor de woonwijk Nieuw Oost
wordt gepresenteerd aan het publiek.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
De heer VAN BOMMEL: Mag ik een afschrift van het antwoord aan de
commissie die ook zorgt voor de informatievoorziening, dus de Commissie
voor Zorg enz.?
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE: Daartegen bestaat geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Zorg,
Emancipatie, Drugsbeleid, (Facilitaire) bedrijven, Bestuurlijke Vernieuwing
en Informatievoorziening.
9ø Adres van 11 juni 1994 van A.J. van Herpt, namens de Vereniging
Molenwijk, inzake een eerder verzonden adres met betrekking tot de
verhoging van de tarieven van parkeergebouwen en de reactie van het College
van Burgemeester en Wethouders daarop.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
10ø Adres van 9 juni 1994 van mevr. K. Versteegh inzake de sloop van een
door de Gemeentelijke Dienst Herhuisvesting aan haar aangeboden woning.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
11ø Adres van 8 juni 1994 van H.J. Nobel, namens de Vereniging van
Blinden en Slechtzienden, houdende klachten over de dienstverlening door de
Stadsmobiel.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening, na behandeling in Commissie voor Verkeer, Milieu,
Cultuur en Monumentenzorg.
Mevr. HOOGLAND: Ik stel voor, het adres te behandelen in de Commissie
voor Zorg enz.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE: Dat is een correcte correctie.
De heer HOLVAST: Als voorzitter van de commissie stel ik voor, het wel
in die commissie te bespreken, maar dan bij de voorstellen ter zake die
zullen komen.
Wethouder mevr. VAN DER GIESSEN: Ik ben het daarmee eens.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen, teneinde het te betrekken bij de
door hen in te dienen voorstellen terzake.
12ø Adres van 31 mei 1994 (ingekomen 14 juni 1994) van J. Albers en
J. Libanon, namens de Vereniging De Waterloo, inzake de uitstalruimte voor
marktkramen op het Waterlooplein.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
Mevr. ALKEMA: Ik stel voor, dit adres te behandelen in de Commissie voor
Economische Zaken enz.
Wethouder PEER: Ik heb geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Economische Zaken, Haven en Luchthavenaangelegenheden, Markt
en Internationale Contacten.
13ø Interpellatieaanvraag van 16 juni 1994 van het raadslid K-ohler inzake
de samenstelling van de regioraad en het dagelijks bestuur van de regioraad
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 454, blz. 2149).
De interpellatie wordt toegestaan. De interpellatie zal in de volgende
vergadering worden gehouden.
14ø Interpellatieaanvraag van 17 juni 1994 van het raadslid Dalkiran
inzake de informatieverstrekking door Burgemeester en Wethouders over de
aantallen bezoekers aan de IJ-markt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 461, blz.
2173).
De interpellatie wordt toegestaan. De interpellatie zal in de volgende
vergadering worden gehouden.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE: Ik deel u overigens ten overvloede
mede, dat de Senioren hebben besloten, het College te vragen het voorstel
over de IJ-markt zodanig in te richten dat niet alleen over de toekomst,
maar ook over het verleden wordt gesproken, zodat het de fractie van Groen
Links mogelijk wordt gemaakt, het onderwerp integraal te behandelen. De
interpellatie zou dan wellicht overbodig worden.
De heer DALKIRAN: Ik vernam dat mijn fractievoorzitter het daarmee eens
is; ik ben het er dan ook mee eens.
15ø Adres van 14 juni 1994 van H. Scheij inzake het
puntenwaarderingssysteem ten behoeve van de huurprijsvaststelling.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
16ø Adres van 15 juni 1994 van W.M.M. Vergouw, namens het buurtcomitE De
Leidse in Last, inzake de vergunningverlening voor wijziging van het
gebruik van het pand Lange Leidsedwarsstraat 41.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
De heer ROBBERS: Ik stel voor, het adres te behandelen in de Commissie
voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE: Daartegen bestaat geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken.
17ø Adres van 15 juni 1994 van A. Wevers, namens Staats-TV/Rabotnik,
inzake een nieuw verzoek om kwijtschelding van de kosten welke worden
gemaakt om uitzendingen vanuit het Stadhuis mogelijk te maken.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
De heer HOOIJMAIJERS: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord te
zenden aan de Commissie voor Financi-en, Sport en Recreatie, Lokale Media
enz.
De heer VAN DUIJN: Ik zou het adres graag willen behandelen in die
commissie.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE: Dit adres hoort niet in die commissie
thuis. Het heeft te maken met een geschil tussen de Stadhuisdienst en
Staats-TV/Rabotnik. Het eerste adres is overigens zeer uitvoerig behandeld
in de Commissie voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken. De
commissie heeft toen een volstrekt duidelijk standpunt ingenomen. Het lijkt
mij dus het beste, die commissie een afschrift van het antwoord te zenden.
De heer VAN DUIJN: Laten wij dan beginnen met een afschrift van het
antwoord.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Algemeen
Bestuurlijke en Juridische Zaken.
18ø Adres van 16 juni 1994 van mevr. M. Vredendaal-de Groot, namens de
Stichting Gehandicapten Overleg Amsterdam, inzake voorstellen tot
verbetering van de uitvoering van de Wet Voorzieningen Gehandicapten.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening na behandeling Commissie voor Zorg, Emancipatie,
Drugsbeleid, (Facilitaire) bedrijven, Bestuurlijke Vernieuwing en
Informatievoorziening.
19ø Adres van 14 juni 1994 van J.T.W. Schoester inzake aanstootgevende
reclame van sigarenwinkels en souvenirshops.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
20ø Adres 20 juni 1994 van mevr. E.A. Willems-Lantinga inzake de parti-ele
herziening van het bestemmingsplan Jordaan in relatie tot het aantal
parkeerplaatsen in die buurt.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen
ter zake.
21ø Adressen van 17, 18, 19, 20 en 21 juni 1994 van G. Roos, namens de
Gorcumse Roei- en Zeilvereniging, en diverse anderen inzake de verbreding
van de Bosbaan.
Besloten wordt, deze adressen in handen van Burgemeester en Wethouders
te stellen teneinde deze te betrekken bij de door hen in te dienen
voorstellen ter zake.
22ø Adres van 21 juni 1994 van J.P. Hans, namens het Wijkcentrum d'Oude
Stadt, inzake het concept-bestemmingsplan IJ-oevers.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen
ter zake.
23ø Brief van 23 juni 1994 van de gemeentesecretaris inzake een
verschuiving in de termijnagenda voor de raadsvergaderingen en wel met
betrekking tot de vergadering van 29 juni 1994.
Deze brief wordt voor kennisgeving aangenomen.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE: Ik stel voor, thans eerst na te gaan
welke punten van de agenda zonder discussie en hoofdelijke stemming kunnen
worden afgedaan.
Conform besloten.
Punt 3 wordt even aangehouden.
4
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 16 juni 1994 tot uitgifte
in tijdelijke erfpacht van een terrein aan de Octaanweg/Nieuwe Hemweg aan
ICOVA BV (Gemeenteblad afd. 1, nr. 450, blz. 2142).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2143 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
4A
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 24 juni 1994 tot
bekrachtiging van het instellen van bezwaar tegen een besluit van
burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude en tegen een
besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland (Gemeenteblad afd. 1, nr.
462, blz. 2174).
De heer VAN DUIJN (stemmotivering): De gemeente Haarlemmerliede en
Spaarnwoude wil een recreatiegebied uitbreiden in de richting van Ruigoord;
dat is een prettig voornemen. Aangezien De Groenen Ruigoord en omgeving
groen willen houden, verzet ik mij tegen het streven van het College om dat
plan teniet te doen.
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2175 van
afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door de heer Van Duijn
gevraagde aantekening.
Punt 5 wordt even aangehouden.
6
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 16 juni 1994 tot
voorbereiding van een parti-ele herziening van het bestemmingsplan Jordaan
(Marnixstraat 121A-161, Nieuwe Willemsstraat 1-5) (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 438, blz. 2054).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2055 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
7
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 16 juni 1994 tot
rectificatie van het raadsbesluit tot vaststelling van de eerste herziening
van het bestemmingsplan Plantagebuurt en Weesperpoortbuurt e.o., nr. 164
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 446, blz. 2133).
De heer K™HLER (stemmotivering): Het besluit strekt tot correctie van
een besluit van 9 maart 1994 en onder verwijzing naar de inbreng van de
fractie van Groen Links bij het desbetreffende debat vragen wij
aantekening, tegen de voordracht te hebben gestemd.
De heer VAN DUIJN: Consistentie vereist, dat ik evenals in vorige
gevallen ook aantekening moet vragen, dat ik geacht te worden tegen de
voordracht te hebben gestemd.
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2134 van
afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming dat de door de leden K-ohler
en Van Duijn gevraagde aantekening.
8
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 16 juni 1994 tot verhoging
van kredieten voor het bouwrijp maken c.a. van een terrein aan de De
Ruijterkade (Gemeenteblad afd. 1, nr. 436, blz. 2050).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2052 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
Punt 9 wordt even aangehouden.
10
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 16 juni 1994 tot het
aangaan van een rechtsgeding wegens niet-nakoming door de gemeente
Rotterdam van haar verplichtingen, voortvloeiende uit de
samenwerkingsovereenkomst inzake de ontwikkeling van een nieuw gemeentelijk
bevolkingssysteem (Gemeenteblad afd. 1, nr. 434, blz. 2047).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2048 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
11
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 16 juni 1994 inzake
overdracht van het minderheidsaandelenpakket in Kabeltelevisie Amsterdam BV
aan de gemeente (Gemeenteblad afd. 1, nr. 452, blz. 2146).
De heer DALKIRAN (stemmotivering): In de commissie was mijn fractie het
met deze voordracht eens; wij zullen de te nemen stappen echter kritisch
volgen. Mijn fractie is voorzichtig ten aanzien van het gebruik van haar
informatiebronnen.
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2147 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
12
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 16 juni 1994 tot
naamgeving van een pad in het parkje aan het Eerste Weteringplantsoen
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 448, blz. 2139).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2140 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
13
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 16 juni 1994 tot
intrekking van twee raadsbesluiten tot uitgifte in erfpacht van terreinen
aan de Hullenbergweg (Gemeenteblad afd. 1, nr. 437, blz. 2052).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2053 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
14
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 16 juni 1994 tot
herziening van het Tarief voor de levering van gas voor huishoudelijke
doeleinden en ten behoeve van centrale verwarming van woningen in
bouwblokken (Gemeenteblad afd. 1, nr. 439, blz. 2056).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2057 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
15
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 16 juni 1994 tot het
vervangen en aanpassen van verkeerslichteninstallaties, met bijkomende
werken (Gemeenteblad afd. 1, nr. 449, blz. 2140).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2142 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
16
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 16 juni 1994 inzake de
verwijdering van stikstof in de rioolwaterzuiveringsinrichtingen-Westpoort
en -Oost (Gemeenteblad afd. 1, nr. 435, blz. 2048).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2050 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
17
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 2 juni 1994, houdende een
positief advies aan de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
inzake het verzoek om aanwijzing van het gebouw Oostelijke Handelskade 4
tot beschermd monument (Gemeenteblad afd. 1, nr. 404, blz. 1884).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1885 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
De punten 18 en 19 worden even aangehouden.
20
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 16 juni 1994 inzake een
verzoek van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zeeburg tot
vaststelling van een hogere geluidswaarde ingevolge de Wet geluidhinder ten
behoeve van het bestemmingsplan Nieuwe Indische buurt (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 451, blz. 2144).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2145 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE, vraagt, of er leden zijn die het
woord verlangen over de voor geheime zitting bestemde voordracht. Daar dit
niet het geval blijkt te zijn, is aan de orde:
20A
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van juni 1994 tot het voeren
van verweer in een tegen de gemeente ingestelde procedure tot betaling van
gelden tot vergoeding van door Security Print Vianen BV geleden schade
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 443, blz. 2061).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het bij de voordracht behorende
besluit.
Aan de orde zijn de benoemingen.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE, benoemt in het bureau van
stemopneming de leden Cornelissen, Houterman en Meijer.
Benoemd worden tot:
Lid van de Commissie Ontwikkelingssamenwerking Amsterdam (nr. 441): L.W.
Balai (37), A. Dalkiran (37), mevr. E.M. de Jong (37), W.G.H. Paquay (37),
F.J.A. Schwanen (37), mevr. C.V. Weltevreden-van den Bos (37) en R. van
Wijk (37).
Plaatsvervangend lid van de Commissie Ontwikkelingssamenwerking
Amsterdam (nr. 441): A. Cherribi (37).
Commissaris, tevens voorzitter van de raad van commissarissen, van de NV
Afvalwaterbehandeling Amsterdam (nr. 442): E.C. Bakker (36).
Commissaris van Kabeltelevisie Amsterdam BV (nr. 453): mevr. dr. G. ter
Horst (36), drs. C.E.J. Veerman (36), mr. E.Ch. Lisser (36) en H.N.
Stoekenbroek (36).
Commissaris van de NV Samenwerkingen Energiebedrijf Amsterdam (nr. 459):
mevr. dr. G. ter Horst (36).
Ingeleverd werden 40 biljetten, waarvan 3 geheel blanco waren. Allen
werden benoemd met de achter hun namen vermelde aantallen stemmen, terwijl
de resterende stemmen steeds blanco werden ingeleverd.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE dankt de leden van het bureau van
stemopneming voor de hem verleende hulp.
Aan de orde is thans:
3
Interpellatie van het raadslid Van Duijn inzake de verlaging van het
polderpeil in Waterland (Gemeenteblad afd. 1, nr. 421, blz. 1947).
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Laat ik beginnen met de
Gemeenteraad te bedanken voor het toestaan van deze interpellatie. Ik meen
dat er niet alleen dringende reden voor de interpellatie zijn, maar dat ook
de betrokkenheid van de Gemeenteraad bij het gebeuren in Waterland deze
rechtvaardigt. Alleen al het feit dat de gemeente Amsterdam zeggenschap
heeft in het Waterschap De Waterlanden geeft ons in dezen
verantwoordelijkheid.
Daarnaast is het niet zo, dat 80% van de uitvoering van het Peilbesluit
1982 al is uitgevoerd en dat daarom de interpellatie overbodig is, zoals
een wethouder in een vorige raadsvergadering opmerkte. Immers, binnen de
grenzen van Amsterdam is het Peilbesluit nog niet uitgevoerd, in
tegenstelling tot in de rest van Waterland, waar dat grotendeels wel het
geval is.
Waterland is volgens veel natuurbeschermers de kroon op de kop van
Amsterdam. Toen ik er onlangs rondreed, ontgingen ook mij niet de zwermen
grutto's die er, ondanks de massale slachtingen onder hun eieren en hun
broed in het voorjaar, nog te zien zijn boven het hoge gras dat er hier en
daar staat. Wat zou Amsterdam zijn als het niet kon opademen, liefst met
laarzen aan in het zompige veen, aan die noordelijke horizon?
Toen verleden jaar bekend werd, dat door het vroege maaien duizenden
weidevogels waren gedood, beloofde het Amsterdamse College daar iets aan te
doen. "Het is niet gemakkelijk", maakte wethouder Ten Have duidelijk. Het
Ministerie van Landbouw en Visserij geeft immers nog steeds voorrang aan de
economische belangen boven die van de natuur. Toch zou het College zich
inspannen om herhaling van een dergelijke ramp te voorkomen. Het is er niet
echt van gekomen, want ook dit voorjaar zijn er weer vele zogenaamde
"ongelukken" met de jonge vogels gebeurd. Een lichtpunt daagde in mei jl.,
toen het College bekendmaakte dat het fl. 60.000 beschikbaar stelde om boeren
die omwille van de vogels het maaien uitstellen een schadeloosstelling te
geven.
Ondertussen wordt er nu echter gewerkt aan een nieuw en heel schadelijk
plan. In veel Waterlandse sloten, speciaal in het Amsterdamse gebied,
verrijzen pompen en sluizen. De bedoeling daarvan is, het water omlaag te
pompen. Hier en daar ziet men al sloten waarin het water een halve meter
lager staat dan aan de andere kant van de weg. De bedoeling daarvan is, de
boeren te helpen juist datgene te doen waarvan wij weten dat het een
dodelijk gevolg heeft voor de vogels, namelijk vroeger in het voorjaar
maaien. Immers, als het waterpeil lager is, kan de boer vroeger in het
voorjaar en met zwaardere machines het land op, bijvoorbeeld met de nieuwe,
verplicht voorgeschreven mestinjectoren. De produktiviteit van het
veenland, aldus de redenering, zal dan eindelijk aan de in het kader van de
Europese Unie gestelde normen kunnen voldoen.
Het is de verdienste van de uit het bloedbad van 1993 opgestegen
Stichting Dondervogel, dat er alarm is geslagen. De verlaging van het
polderpeil zal de aantasting van het mooie, ook volgens het rijk
waardevolle cultuurlandschap onomkeerbaar maken. Door de lagere waterstand
zal de toplaag van de aarde droger en harder worden, als gevolg waarvan de
weidevogels er met hun lange snavels niet langer de regenwormen eruit
zullen kunnen pikken. Ook worden de gronden nu geschikter voor de
verbouwing van mais, omdat de zware mestkarren er hun last in grote
hoeveelheden al in het vroege voorjaar kunnen uitrijden. Het laatste is nu
meestal nog onmogelijk, vanwege de drassigheid. Is er iets tegen mais? Ja,
want de vogels nestelen daar niet langer in. Door de overbemesting die de
maisbouw uitlokt, verarmt de soortenrijkdom van de planten.
Kortom, de natuur wordt ook in Waterland opgeofferd. Het is opmerkelijk
dat dit zomaar kan gebeuren, ofschoon de overheid aan de andere kant met
een aantal boeren in Waterland zogenaamde beheersovereenkomsten heeft
gesloten waardoor zij een vergoeding krijgen voor vormen van beheer
waardoor de natuur enigszins wordt gespaard. Het gaat daarbij om een bedrag
van ongeveer twee miljoen gulden per jaar dat op die manier naar Waterland
gaat. De zin van die beheersovereenkomsten zal, als de plannen voor de
polderpeilverlaging doorgaan, dus vervallen, omdat door die plannen een
wijze van bedrijfsvoering wordt gestimuleerd die de natuur nog meer geweld
aandoet.
De effecten van de polderpeilverlaging zijn echter veel minder gunstig
voor de economie dan in 1982, toen het Peilbesluit viel, werd aangenomen.
Ten eerste is er de verzakking van wegen en bruggen die optreedt. Water
maakt immers de grond niet alleen maar slap, het geeft haar ook volume,
zoals een spons gevuld met water groter is dan een droge spons. Daardoor
komt bijvoorbeeld de bodemkundige mevr. Van der Laar tot de waarschuwing,
dat ook de funderingen van gebouwen, onder meer in Ransdorp en Zunderdorp,
kunnen verzakken.
Behalve schade voor de natuur kan er ook gewoon geldverspilling
optreden. Het meest opmerkelijk is de ontdekking van wetenschappers, dat
het resultaat van de peilverlaging, dit keer tot ongeveer 70 cm onder het
maaiveld, slechts van tijdelijke aard zal zijn. Wanneer het water uit het
veen loopt, gaan de organische verbindingen reageren met de lucht. Daardoor
vervliegt het veen. Samen met de effecten van krimp en inklinking heeft dat
tot gevolg, dat de afstand van het sloot- en grondwater tot het maaiveld
over ongeveer 20 jaar weer dezelfde zal zijn als de huidige. Na verloop van
tijd, na circa dertien jaar, moeten de sluizen opnieuw dieper worden
ingegraven om opnieuw het water van grotere diepte op te pompen en dat moet
dan vervolgens elke dertien jaar gebeuren. Daardoor gaat de winst voor de
landbouw door de oxydatie van het veen letterlijk de lucht in.
Daarnaast zal de natuurlijke vruchtbaarheid van de veenbodem door de
verdroging en de verzuring veel geringer worden. Er zal zich katteklei
kunnen vormen, zoals die ook nu al wordt aangetroffen waar de grond is
verdroogd. Daarop kan geen gras groeien.
In Waterland dreigt nu een herhaling van het drama van Schagerkogge.
Daar heeft zich, gepaard met een ruilverkaveling, eenzelfde verlaging van
het polderpeil voorgedaan. Aangetoond is nu, ook in een publikatie in het
tijdschrift van de Landinrichtingsdienst, dat de schade door droogte aan
het gras het voordeel van de hogere grond teniet doet. De veehouders hebben
dus uiteindelijk niets aan de peilverlaging.
Ook de dijkgraaf van het Waterschap De Waterlanden, de heer Van
Alderwegen, die de polderpeilverlaging laat uitvoeren, waarschuwt nu ook
voor de vernietigende gevolgen van de peilverlaging. Hij zei onlangs in De
Nieuwe Noordhollandsche Courant: "Je houdt uiteindelijk geen veen meer over
en je bent op een enorme manier bezig met het cultuurlandschap en de
infrastructuur te vernietigen."
Waarop wachten de politieke partijen dan nog? Het is de hoogste tijd,
dat in Waterland de belangen van de natuur en de veeteelt worden gered door
een flinke ingreep. Die moet inhouden, dat de uitvoering van de voorgenomen
polderpeilverlaging wordt stopgezet en dat de biologische boeren, op wier
gronden de sterkste kolonies weidevogels zijn overgebleven, duidelijk
worden gesteund en aangemoedigd.
Biologische veeteelt zal de boeren van Waterland tevens een nieuw
economisch perspectief opleveren. Het gebied is van nature niet geschikt
voor zeer intensieve veehouderij. Daarentegen is het door de grote
humusrijkdom van de veengrond juist zeer geschikt voor biologische
landbouw. Daarover heeft het BOLK-instituut van de vereniging van
biologisch-dynamische boeren juist een rapport uitgebracht.
Tegelijk constateren wij, dat het tegenwoordig door het melkquotum niet
meer mogelijk is, de kwantiteit van de produktie verder op te drijven, maar
wel de kwaliteit. Het laatste is wat in de biologische veeteelt gebeurt,
met het gevolg dat de biologische boer een hogere prijs voor zijn melk
krijgt. Een biologisch beheerd Waterland pleit dan ook voor een betere
economie voor de boeren.
Volgens de stadsecoloog van Amsterdam is het niet mogelijk, het bedrag
van fl. 60.000 dat het College onlangs beschikbaar heeft gesteld ter
aanmoediging van het later maaien, dit jaar tot besteding te brengen, zelfs
niet voor biologische boeren. Ik betreur dat zeer en vraag het College, of
het dan niet mogelijk zou zijn dit bedrag ter beschikking te stellen voor
die boeren die willen overschakelen naar biologische of biologisch-
dynamische veeteelt, zodat dat geld wordt gebruikt om daarmee de
consulenten van de biologisch-dynamische vereniging te betalen, die voor de
boeren een plan uitwerken om over te schakelen op biologische bedrijfs-
voering. Die overschakeling duurt zes tot zeven jaar. Daarvoor moet men een
deskundig plan opstellen. Ook dat kost geld. Op deze manier kan dit geld
dan uiteindelijk aan hetzelfde doel ten goede komen waarvoor het ter
beschikking is gesteld.
Mijn conclusie is, dat het heel goed zal zijn als de gemeente Amsterdam
alsnog ingrijpt en contact opneemt met Gedeputeerde Staten van Noord-
Holland en het Waterschap De Waterlanden om samen het Peilbesluit 1982 te
heroverwegen en de huidige polderpeilverlaging stop te zetten.
Tenslotte stel ik de volgende vragen aan het College.
1. Is het College van Burgemeester en Wethouders ervan op de hoogte, dat
er in Waterland nu werkzaamheden gaande zijn voor een grootschalige
polderpeilverlaging (tot 70 cm onder het maaiveld), waardoor het
grondoppervlak harder zal worden en als biotoop voor weidevogels, zoals de
grutto, ongeschikt wordt?
2. Is het het College van Burgemeester en Wethouders bekend, dat deze
polderpeilverlaging schadelijke effecten heeft op de infrastructuur,
aangezien door de verlaging van de waterstand wegen gaan verzakken en
kunnen scheuren en dat beschermde dorpsgezichten in een cultuur-historisch
waardevol gebied, zoals die van Ransdorp en Zunderdorp, schade kunnen
oplopen?
3. Begrijpt het College van Burgemeester en Wethouders, dat het
instellen van een schadeloosstellingsfonds voor boeren die bereid zijn,
later in het voorjaar te maaien om de vogelnesten te sparen, hoe positief
ook, in tegenspraak is met medewerking aan deze polderpeilverlaging,
aangezien dit de levensvoorwaarden voor weidevogels - door maisverbouw en
intensiever gebruik van grote landbouwmachines - ondermijnt?
4. Beseft het College van Burgemeester en Wethouders, dat de verlaging
van de waterstand in de gebieden grenzend aan de Volgermeerpolder het
risico vergroot dat giftige stoffen uit dit voormalige vuilstortterrein
wegsijpelen naar het water in de omgeving?
5. Is het College van Burgemeester en Wethouders bereid, onmiddellijk al
zijn invloed aan te wenden om de op handen zijnde polderpeilverlaging te
doen staken?
Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. Het College deelt de
zorg van de heer Van Duijn op dit punt. Wij vragen ons echter in gemoede
af, of hij deze vragen wel aan het juiste adres richt, aangezien wij
slechts een van de partijen zijn die hierin participeren en dat het veeleer
het stadsdeel Noord is en niet de centrale stad dat zich hiermee bemoeit.
Wij willen ons echter niet op deze wijze van deze vragen afmaken. Ik zal
die dan ook keurig beantwoorden, onder het doen van enkele toezeggingen,
waardoor de heer Van Duijn hopelijk tevreden wordt gesteld.
Op de eerste vraag antwoord ik, dat peilverlaging alleen maar geschiedt
in gebieden met een agrarische bestemming en met de nevenbestemming natuur.
De bedoeling daarvan is, de bestemming in stand te houden of mogelijk te
maken. Als men iets zou willen doen aan de polderpeilverlaging, kan dit dus
pas na wijziging van de bestemming, met alle daarbij behorende inspraak.
Men zal begrijpen, dat wij daarover als centrale stad helemaal geen
zeggenschap hebben. Bovendien heb ik begrepen, dat het slechts gaat om een
peilverlaging van 25 tot 40 cm. Doordat sommige boeren daarop al hebben
geanticipeerd door meer te bemalen, is er soms zelfs sprake van een
peilverhoging. De conclusie van de heer Van Duijn, dat de biotoop voor
weidevogels ongeschikt wordt, is daarmee in haar algemeenheid zeker niet
terecht.
(De heer VAN DUIJN: Hoe komt u aan het gegeven van die 40 cm? In alle
beschikbare stukken kan men lezen - wat ik ook met eigen ogen heb
gezien - dat er verlagingen tot 70 cm zijn aangebracht.)
De informatie die ik heb gekregen is, dat het voor het grootste deel
gaat om een polderpeilverlaging van 25 tot 40 cm.
(De heer VAN DUIJN: Dan bent u niet goed geinformeerd.)
Of u bent niet goed geinformeerd.
(De heer VAN DUIJN: Ik heb samen met de stadsecoloog een bezoek
gebracht aan die sloten en ook de stukken gelezen. Het gaat inderdaad
om 60 tot 70 cm polderpeilverlaging.)
Mijn informatie luidt ander en die informatie is afkomstig van dezelfde
dienst.
Ik kom bij het antwoord op de tweede vraag. Het is ons bekend, dat
polderpeilverlaging schadelijke effecten kan hebben op de infrastructuur.
Polderpeilverlagingen hebben al eeuwen lang effecten. Daarom is ook altijd
geprobeerd, die effecten zo gering mogelijk te maken en in ieder geval
beschermde dorpsgezichten te bewaren door rondom de dorpen het oude peil
zoveel mogelijk te handhaven.
In zijn derde vraag haalt de heer Van Duijn naar mijn mening twee zaken
door elkaar. Er is geen sprake van medewerking aan of tegenwerking van
peilwijzigingen, dus ook een mogelijke schadeloosstelling aan boeren voor
het later maaien heeft daarmee naar ons idee in het geheel niets te maken.
Ten aanzien van de vierde vraag meen ik, dat het goed is dat de heer Van
Duijn weet dat men bij de saneringsplannen voor de Volgermeerpolder uitgaat
van isolatie en van een lager polderpeil dan in de omringende gebieden. Met
andere woorden, het zou alleen maar zo kunnen zijn dat er water instroomt
in de Volgermeerpolder, in plaats van dat daar water uitstroomt, zoals de
vragensteller vreest.
In antwoord op de vijfde vraag menen wij, dat staken van de ophanden
zijnde polderpeilverlaging op dit moment heel weinig zin heeft, omdat 80%
van alle werkzaamheden om tot een polderpeilverlaging te komen al is
verricht. Dat zou dus kunnen betekenen, dat het waterschap, dat het
Peilbesluit vaststelt, met grote schadeclaims wordt opgezadeld. De gemeente
Amsterdam is bovendien bij de voorbereiding van deze polderpeilverlaging
eigenlijk nauwelijks betrokken geweest. Anders hadden wij wellicht in een
eerder stadium daaraan iets aan kunnen doen, ook als de heer Van Duijn met
zijn bijdrage in een eerder stadium was gekomen. Ik doe de toezegging, dat
Amsterdam het initiatief zal nemen, met de betrokken partners te komen tot
een gebiedsvisie, waarbij dan ook de zin of onzin van een polderpeil-
verlaging kan worden aangekaart.
De heer Van Duijn stelt tenslotte voor, de boeren te laten overgaan op
een biologische manier van bedrijfsvoering. Ik vind dat wij ons moeten
afvragen of daarvoor op dit moment een draagvlak bestaat en of het
realistisch is, te verwachten dat de boeren op een andere manier hun
bedrijf gaan voeren. Wij zijn het inhoudelijk wel met hem eens, dat men zou
moeten proberen boeren te stimuleren tot een meer ecologisch verantwoorde
wijze van bedrijfsvoering, maar de wijze waarop hij dit voorstelt is naar
onze mening veel te rigoureus. Als wij zouden overgaan tot het opstellen
van een gebiedsvisie - wanneer deze Raad die ook ondersteunt - zou men heel
goed in de vorm van een convenant met boeren kunnen afspreken, tot een
ecologisch meer verantwoorde bedrijfsvoering te komen.
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Het antwoord van de wethouder
stelt mij niet echt gerust. Wanneer wij het initiatief nemen, te komen tot
een nieuwe gebiedsvisie, is het op zichzelf een goed idee dat wij daarover
spreken met de provincie Noord-Holland en het waterschap, maar het is geen
geschikte strategie om tot veranderingen van het waterpeil te komen.
Daarvoor gaat dit immers veel te langzaam. Wij aanvaarden dan toch, dat die
polderpeilverlaging doorgaat. Dat zal zonder meer een schadelijke invloed
hebben op het landschap en de natuur daar, zoals ik heb uitgelegd.
Ik zie ook niet in, waarom het nu te rigoureus zou zijn, de boeren aan
te moedigen biologisch of ecologisch te gaan werken. Het lijkt mij niet
meer dan een kleine stimulans, daarvoor fl. 60.000 ter beschikking te
stellen. Een geweldig bedrag is dat niet. Wanneer wij dat niet doen, komt
dat bedrag helemaal niet tot uitgave en gaat het gewoon verloren voor dit
doel. Mijn vraag aan het College is dan ook, welke andere zinvolle
bestemming het dan ziet voor deze fl. 60.000, opdat dit toch ten goede komt
aan de natuur van Waterland en de grutto's.
Ik ben het wel met de wethouder eens, dat er een bestemmingswijziging
moet komen en dat deze zeer zinvol is, maar er moet ook acuut worden
ingegrepen. Daartoe zou het goed zijn, onmiddellijk in overleg te treden
met de provincie Noord-Holland en het waterschap.
De uitlating van de wethouder, dat wij weten dat er effecten zullen zijn
op de infrastructuur maar dat wij zullen proberen, die effecten zo gering
mogelijk te maken is misschien gemakkelijk gedaan, maar als men het
waterpeil werkelijk zo sterk verlaagt als nu gebeurt - en waarbij het wel
degelijk gaat om 60 of 70 cm - zal men toch effecten daarvan zien op de
infrastructuur. Die effecten zijn hier en daar nu al zichtbaar op de
kleinere wegen in Waterland.
Het antwoord van de wethouder over de Volgermeerpolder kan ik niet goed
volgen. Naar mijn mening heeft het verlagen van de waterstand in het gebied
rondom de Volgermeerpolder tot gevolg, dat deze polder relatief hoger komt
te liggen. Dat is een conclusie die het College alleen maar kan delen.
Gegeven het feit dat water de lichte neiging heeft van boven naar beneden
te stromen en het diepste punt te zoeken, stroomt het giftige water dan
toch uit de hoogte naar het relatief schone water? De stelling van de
wethouder dat dit omgekeerd zou zijn, is in strijd met ervaringen over de
richting waarin water stroomt die al bekend zijn uit de oudheid.
Ik dring er dus op aan, dat het College toch naar wegen zoekt om de
boeren in Waterland te stimuleren over te gaan op biologische landbouw. Ik
heb de eer, daarover een gemakkelijk uitvoerbaar raadsvoorstel in te
dienen, dat ook wordt gesteund door de fracties van Groen Links en de SP,
waarin het College niets anders wordt gevraagd dan een notitie te maken
over de manieren waarop het meent dat dit zou kunnen.
Bovendien dien ik een voorstel in waarin ik aandring op een zo spoedig
mogelijk overleg met het College van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland
en het waterschap om te bezien of wij iets kunnen doen om de
polderpeilverlaging alsnog tot staan te brengen of de effecten ervan in elk
geval zo veel mogelijk te verminderen. Dat raadsvoorstel is mede-
ondertekend door de fracties van Groen Links, D66 en de SP.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE, deelt mede, dat zijn ingekomen:
24ø Voorstel van 29 juni 1994 van de raadsleden Van Duijn, mevr. Princen
en Van Bommel inzake het aan de Raad voorleggen van een nota met
voorstellen om biologische veelteeltbedrijven in Waterland te stimuleren
enz. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 509, blz. 2392).
25ø Voorstel van 29 juni 1994 van de raadsleden Van Duijn, mevr. De Jong,
mevr. Princen en Van Bommel inzake het afzien van de uitvoering van het
Peilbesluit 1982 en het starten van een nieuwe discussie over het waterpeil
in Waterland (Gemeenteblad afd. 1, nr. 511, blz. 2394).
De voorstellen worden, respectievelijk zijn voldoende ondersteund en
worden terstond in behandeling genomen.
De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. In Waterland is inderdaad veel
aan de hand, alleen, de heer Van Duijn heeft hier en daar wel de klok horen
luiden, maar weet niet waar de klepel hangt. Er is in Waterland sprake van
een zeer gedifferentieerd beheer; er zijn veel verschillende beheers-
situaties en er zijn verschillende groepen die het beheer financieren. In
een groot deel van Waterland leidt dat tot een uistekende wijze van
bedrijfsvoering, die ten goede komt aan de weidevogels. Aanzienlijke delen
zijn aangewezen als natuurbeschermingsgebied en weer andere delen zijn
aangewezen als agrarische gebieden.
De eenduidige relatie die de heer Van Duijn legt tussen peilverlaging en
de vogelstand klopt niet; er is wat discussie over de hoeveelheid
centimeters. Het peil wordt met 25 tot 40 cm verlaagd tot een peil dat
ongeveer 70 a 80 cm onder het maaiveld ligt. Twee jaar geleden heeft een
uitvoerig onderzoek plaatsgevonden naar de effecten op de vogelstand. De
conclusie in het onderzoeksrapport van het samenwerkingsverband, waarin ook
de Milieufederatie van Noord-Holland, het Centrum voor Landbouw en Milieu
en een groot deel van de boeren zijn vertegenwoordigd luidt, dat de
verlaging tot op het peil waarnaar nu wordt gestreefd, in het algemeen geen
nadelig effect zal hebben voor de verschillende onderzochte weidevogels. De
afgelopen tien jaar is bijvoorbeeld de stand van de kievit stabiel
gebleven, de stand van de tureluur vooruit gegaan en de stand van de grutto
iets afgenomen, maar dat laatste had andere oorzaken, die niets te maken
hebben met de peilverlaging.
In Waterland is er een samenwerkingsverband - Waterland vervult op dat
punt een voorbeeldfunctie - tussen jonge boeren, dat al in 1984 aan
Amsterdam subsidie heeft gevraagd om een soort van beheersvisie op te
stellen. De 93 boeren doen ieder jaar samen met ongeveer 160
natuurbeschermers veel aan nestbescherming enz. Het feit dat de populatie
zich gedurende die tien jaar, ondanks peilverlagingen, redelijk heeft weten
te handhaven wijst erop, dat de relatie niet zo simpel ligt als de heer Van
Duijn beweert.
De heer Van Duijn haalt de Schagerkogge aan, maar ik wil hem er dan wel
op wijzen, dat daar sprake is van kleigrond en daar was de peilverlaging
min 110 cm. Inderdaad is er landbouwkundige schade opgetreden, maar die
situatie is absoluut niet vergelijkbaar.
(De heer VAN DUIJN: Mag ik u erop wijzen, dat in Schagerkogge,
evenals dat in Waterland zou gebeuren, het peil van het maaiveld
zakt? Het zakken van het land zal worden gevolgd door het zakken van
het water. Overigens is de gruttostand in Waterland aanmerkelijk
achteruit gegaan, zoals is gebleken uit de tellingen van de Stichting
Dondervogel.)
De Schagerkogge bestaat uit klei en klei klinkt niet in bij
onderbemaling. Veen klinkt wel in, dus dat mag absoluut niet met elkaar
worden vergeleken.
(Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Is er ook iemand die het echt weet?)
Mijn vader was boer.
(De heer VAN DUIJN: Ik ben boer geweest.)
Ik heb mijzelf op dit punt door fysisch-geografen laten informeren. Zij
kwamen met het antwoord, dat er geen schade van inklinking was, maar dat de
bemaling veel dieper ging dan de voorgestelde bemaling in Waterland. Uit
het rapport dat verleden jaar is verschenen blijkt dat, als men nu maar
niet onder die 80 cm komt, geen schade aan de weidevogelstand optreedt.
In Waterland is er echter wel een andere reden tot zorg. Er zijn veel
beheersvormen en veel verschillende subsidieverleners; die op dit moment
niet samenwerken. Er zal derhalve een integraal plan voor Waterland moeten
worden opgesteld. Waterland is aangewezen als waardevol cultuurlandschap
(WCL). Er is een groep gevormd die uit afgevaardigden van alle betrokkenen
bestaat, zoals de boeren, de natuurbeschermers, het recreatieschap, de
omringende gemeenten en de provincie. Dat is bij uitstek het orgaan dat
snel een dergelijk plan zou moeten kunnen maken. Ik meen dat Amsterdam
daarin initi-erend zou kunnen werken voor de totstandkoming van een soort
integrale gebiedsvisie, waarin alle aspecten moeten worden afgewogen. Die
aspecten zijn onder meer peilverlaging, weidevogelstand en de
marktmogelijkheden voor verschillende manieren van bedrijfsvoering.
Amsterdam zou daaraan goed kunnen meewerken. Ik stel voor, het door de heer
Van Duijn genoemde bedrag van fl. 60.000 te steken in het opstellen van die
integrale beheersvisie; dit plan kan binnen drie of vier maanden worden
opgesteld, omdat er al zeer veel gegevens aanwezig zijn. Er moeten dan
verschillende scenario's naast elkaar worden gezet en een besluit worden
genomen over de wijze waarop men een dergelijk gebied in de toekomst het
beste kan beheren. Er moet hoe dan ook een beheer komen, dat door alle
partijen wordt gedragen.
Mevr. DE JONG: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben geen agrarisch deskundige,
dus ik bekijk deze zaak anders. Waterland is een natuurgebied, dicht bij
Amsterdam. Wij moeten er dus zuinig op zijn, want het is een kostbaar en
bijzonder gebied. Waterland wordt bedreigd door verdroging; dat is algemeen
bekend. In de Milieuvisie van het ROA is dat ook aan de orde geweest. Daar
is ook gesteld, dat men moet oppassen omdat het in Waterland misgaat. Als
land eenmaal is verdroogd, kan men dat niet herstellen door er gewoon water
bij te doen; verpest is verpest op dit punt. Wij moeten dus heel
voorzichtig zijn.
De heer Bijlsma en de wethouder zeggen dat het om 20 tot 40 cm gaat; de
heer Van Duijn spreekt over 70 cm tot ...
(De heer BIJLSMA: Het is een waterpeilverlaging met 25 tot 40 cm
onder het maaiveld.)
Ik wil het daar nu niet over hebben. Ik constateer dat het een bedreigd
natuurgebied is, wat te maken heeft met de verdroging. Amsterdam moet
kijken wat er in dezen kan worden gedaan. Amsterdam heeft het echter niet
alleen voor het zeggen, want het is slechts een partner. De boeren hebben
geconstateerd, dat doorgaan met het steeds maar weer verlagen van het
waterpeil op een bepaald moment toch niet het gewenste resultaat geeft. Dat
is zeker een ommekeer ten aanzien van het idee dat men in 1982 had hoe men
ermee moet omgaan. Het is uitermate belangrijk, er nu op aan te dringen
opnieuw in gesprek te gaan om te bezien in hoeverre die peilverlaging
noodzakelijk is. Ik meen uit de woorden van de wethouder te hebben
begrepen, dat zij daarvan ook voorstandster is. Het voorstel van de heer
Van Duijn dat ik heb medeondertekend, kan eigenlijk worden ingetrokken,
aangezien de wethouder het gevraagde overleg wil aangaan en vanuit
Amsterdam een beroep wil doen op de betrokken instanties om alles nog eens
goed te bekijken.
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Mijnheer de Voorzitter. De interpellatie van
de heer Van Duijn is gebaseerd op het overigens bijzonder interessante
verhaal dat mevr. Van der Laar voor De Groenen heeft geleverd en dat is
ingebracht als een nota die nog moet worden gepreadviseerd.
(De heer VAN DUIJN: Nee, als een notitie ter ondersteuning van deze
interpellatie. U moet wel uw stukken lezen!)
Ik meen dat uit de nota van mevr. Van der Laar blijkt, dat het geheel
rijkelijk laat is ingebracht, aangezien het al in een vergevorderd stadium
van uitvoering is. Uit haar nota blijkt, dat het plan achterhaald zou zijn
en dat men het eigenlijk zou moeten screenen op actualiteit alvorens het
inderdaad uit te voeren. Als de wethouder nu toezegt, dat er alsnog een
integrale gebiedsvisie zal verschijnen en als u dit als gevolg van deze
interpellatie en de nota aankondigt, is volgens de VVD-fractie voldoende
tegemoet gekomen aan de twijfels die dit soort standpunten over de
actualiteit ook bij ons doen rijzen. Voor ons is het antwoord van de
wethouder voldoende. Ik zal wel graag van de wethouder vernemen, aan welke
termijn ik moet denken, want het preadvies op deze nota kan nog heel lang
op zich laten wachten.
(De heer VAN DUIJN: Dat vraag ik ook niet.)
Dat is juist, maar uw hele verhaal is hierop toch gebaseerd. Als de
wethouder kan aangeven wanneer zij met een dergelijke gebiedsvisie zou
kunnen komen en of zij daadwerkelijk iets zou kunnen doen, zal ik dat graag
van haar vernemen.
Mevr. PRINCEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik meen dat er in deze discussie
nogal wat zaken door elkaar heen lopen. Ik krijg veel lessen vandaag,
waaruit echter niet valt op te maken wie er nu eigenlijk gelijk heeft. Er
ligt een plan uit 1992 voor, aan de hand waarvan een aantal zaken wordt
uitgevoerd. Het is natuurlijk mogelijk dat er sindsdien veranderingen
hebben plaatsgevonden, die ertoe leiden dat het gebied opnieuw moet worden
bestudeerd.
Verschillende raadsleden hebben zich tevreden getoond met de toezegging
van de wethouder, maar ik wijs er dan op, dat dit toezeggingen zijn die op
de toekomst zijn gericht. Ik ben overigens wel tevreden met de toezegging
dat er een integraal plan van aanpak voor Waterland komt, maar de
interpellatie is gericht op de waterpeilverlaging in de polder op dit
moment; de heer Van Duijn en ook D66 hebben dat enkele keren aangegeven. Op
het moment dat men ermee doorgaat, ook al is het nog maar voor een klein
percentage, maar wel een percentage dat onder Amsterdam valt, heeft men een
on omkeerbaar gegeven. Pas nadat alles is uitgevoerd gaan wij bekijken hoe
wij het in de toekomst gaan aanpakken. Dat is volgens mij niet logisch. Ik
ben weliswaar tevreden met het overleg, maar ik blijf ook bij de
ondersteuning van het voorstel, waarin staat dat nu moet worden bekeken of
het werk op een andere manier kan worden uitgevoerd of dat het moet worden
stopgezet totdat duidelijk is, hoe in 1994 wordt omgegaan met het waterpeil
in de polder.
De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Wij kunnen vaststellen, dat
het gaat om een bijzonder gebied dat een ieder zorgen baart. De
ontwikkelingen daar leggen wel een aantal vragen op ons bordje.
Met betrekking tot het waterpeil begrijp ik, dat het gaat om water dat
20 tot 40 cm onder het maaiveld ligt en dat er sprake is van een verlaging
tot 70 cm onder het maaiveld, waarmee de discussie of een nieuwe lezing wat
de heer Van Duijn betreft voorbij is.
Als de wethouder zegt dat zij het overleg zal aangaan met de
verschillende partners om te komen tot een gebiedsvisie, vraag ik mij af of
zij daarmee bedoelt de geest van voorstel nr. 511, een overleg met
Gedeputeerde Staten in de richting waarover het voorstel zich uitspreekt.
In dat geval zou het voorstel overbodig zijn, maar daarop verneem ik graag
het antwoord van de wethouder. Als het echter gaat om het algemene idee om
- wellicht op termijn - te komen tot een integrale gebiedsvisie, zal dat op
korte termijn niets meer uithalen en dan zou ik het voorstel willen
aanhouden.
De notitie over ecologische bedrijfsvoering die zal worden geschreven
juich ik toe. Ik hoop dat daarvoor ook een termijn kan worden genoemd.
De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Ik vind dat de Raad en de burgers
van Amsterdam zich zorgen moeten maken over wat er gebeurt met de
weidevogels en over al het andere leven in de natuur. Het is echter nog
maar zeer de vraag, of wij dat moeten doen door een onjuiste opvatting van
onze bestuurlijke taak in deze Raad en ik ben van mening - laat ik het hard
zeggen - dat de heer Van Duijn vandaag probeert van dit bestuursorgaan een
actiegroep te maken. Dat is onjuist. Wat is het verschil tussen die twee?
Een bestuursorgaan bekijkt een belang van de bevolking van het gebied
waarover het het bestuur voert, weegt objectief alle "voors" en "tegens" af
en neemt dan een besluit. Een actiegroep ziet een belang en probeert met
alle middelen dat belang te verdedigen, met voorbijzien van allerhande
bestuurlijke afwegingen, want dat is niet het belang van de actiegroep. De
heer Van Duijn staat alleen het belang van de weidevolgels voor; het is een
belang en daarvoor moeten wij aandacht hebben, maar dat moeten wij wel
afwegen tegen andere belangen.
(De heer VAN DUIJN: Amsterdam heeft een wettelijke
verantwoordelijkheid in het Waterschap de Waterlanden. Het gaat dus
gewoon om de uitoefening van een wettelijke bestuurlijke taak die
Amsterdam heeft.)
Ik was daarmee bezig, dacht ik.
(De heer VAN DUIJN: Neen, dat was u niet. U vergeleek ons met een
actiegroep.)
(De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE: Dit is de eerste keer dat ik hoor
dat u daartegen bezwaar maakt.)
Het is duidelijk, dat de heer Van Duijn dit ziet als een verwijt en niet
als een compliment.
Het verhaal van de heer Van Duijn in die afweging is, dat hij dusdanig
voorbijgaat aan de belangen van de boeren dat hij zelfs beweert dat de
boeren geen belang hebben bij de verlaging van het polderpeil. Met andere
woorden, het waterschap, dat bij uitstek het belang van de boeren op het
oog moet hebben, doet nu iets wat volgens de heer Van Duijn niet in het
belang van de boeren is. Desondanks zegt hij, dat de boeren moeten worden
gestimuleerd om over te gaan op biologische landbouw en veeteelt. Ik geloof
daarvan veel dingen, maar ik vraag mij het op het pad van de Raad ligt
daarover besluiten te nemen; daarover heb ik de grootst mogelijke twijfel.
Ik vind derhalve, dat het belang van de weidevogels niet gediend is met
deze interpellatie van de heer Van Duijn. Voor geestverwanten van de heer
Van Duijn of misschien wel voor CDA'ers in Gedeputeerde Staten van Noord-
Holland zou de interpellatie misschien van nut kunnen zijn, want daar hoort
zij thuis; daar kan bestuurlijke macht worden uitgeoefend om ervoor te
zorgen dat er iets verandert. De door de heer Van Duijn gekozen gang van
zaken wekt alleen maar irritatie bij andere bestuurders op en is dus niet
in het belang van de weidevogels.
Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. Ik moet zeggen dat ik
de gedachte van de heer Spit wel kan volgen. Ik vind het buiten alle
verhoudingen dat wij zo lang over dit onderwerp spreken, niet omdat het
niet belangrijk zou zijn, maar meer omdat de rol die Amsterdam hierin
vervult toch eigenlijk zeer marginaal is. Als ik de heer Van Duijn toezeg
dat Amsterdam, hoewel het in feite slechts een marginale rol vervult, het
initiatief zal nemen tot overleg om te komen tot een integrale
beleidsvisie, vind ik eigenlijk dat de heer Van Duijn zou moeten vinden dat
dit al meer is dan waarop hij had gehoopt.
Voor de laatste keer. Het gaat om een verlaging van het polderpeil tot
70 cm onder het maaiveld, maar aangezien er al is gemaaid, betekent dit dat
er nu sprake is van een feitelijke verlaging van 20 tot 40 cm.
(De heer VAN DUIJN: Dat is onjuist; het gaat om een verlaging tot 70
cm, want het waterpeil staat nu al 20 tot 40 cm onder het maaiveld.
Het gaat dus om een polderpeilverlaging met ongeveer 30 tot 40 cm.)
Dat heb ik in eerste termijn ook gezegd en toen zei u dat mijn feiten
niet klopten. Het is dus volstrekt duidelijk hoe de feiten liggen.
(De heer VAN DUIJN: Dan zijn wij het eens.)
Dat is dan prachtig.
Wat de Volgermeerpolder betreft verwijs ik naar het plan dat bij het
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ter
goedkeuring voorligt. Daarin is aangegeven, dat het polderpeil in de
Volgermeer zal worden verlaagd, zodat er geen enkele kans is dat er water
van de Volgermeer stroomt naar polders daaromheen. De heer Van Duijn heeft
gelijk, dat koste wat kost moet worden voorkomen dat de vervuiling van de
Volgermeerpolder zich over een groter gebied uitstrekt. Niet iedereen is
gek die met dit soort dingen bezig is, dus deze zorg is niet alleen de zorg
van de heer Van Duijn; die wordt ook gedeeld door anderen.
De vraag is gesteld, wat er met het bedrag van fl. 60.000 wordt gedaan nu
het helaas niet meer mogelijk is gebleken het te gebruiken voor het
schadeloos stellen van de boeren die later maaien, zodat de vogels rustig
kunnen broeden. Een suggestie zou kunnen zijn dat wij, als blijkt dat aan
de beleidsvisie die wij gaan opstellen - ik begrijp dat het grootste deel
van de Raad die toezegging steunt - financi-ele consequenties vastzitten,
die dekken uit het bedrag van fl. 60.000, maar niet alles kost geld. Als het
dus niet nodig is, doen wij het niet; ook de heer Van Duijn is het ermee
eens dat wij niet ten onrechte geld moeten uitgeven.
Het zal duidelijk zijn, dat ik aanneming van voorstel nr. 509 afraad,
omdat daarvoor op dit moment geen draagvlak is. De heer Spit zei het ook
al: ook het belang van de boeren moet worden gediend en dat zal in
onderling overleg en via overtuiging moeten gebeuren en niet via een
voorstel in deze Raad.
Met betrekking tot het voorstel nr. 511 inzake aanpassing van het
Peilbesluit wil ik duidelijk vaststellen, anders voelt de heer Van Bommel
zich straks misschien bekocht, dat ik met mijn voorstel om te komen tot een
beleidsvisie het besluit tot verlaging van het polderpeil niet kan
terugdraaien. Wie vindt dat het besluit uit 1982 moet worden teruggedraaid
en daarover overleg wil, raad ik aan voor het voorstel te stemmen, als de
heer Van Duijn het althans niet intrekt. zoals de andere ondertekenaar,
mevr. de Jong, heeft gesuggereerd. Het is namelijk niet realistisch, te
denken dat men dat besluit nu nog kan terugdraaien, want het is voor 80% in
uitvoering en...
(De heer VAN DUIJN: U spreekt nu over het gebied dat buiten Amsterdam
ligt, maar wij spreken over het gebied binnen Amsterdam.)
Die twee zaken kan men niet los van elkaar zien.
(De heer VAN DUIJN: Zeker wel! Men moet alleen die aannemer afkopen.
Aangezien er zo veel geld beschikbaar is voor deze operatie - bij het
waterschap zo'n 33 miljoen gulden - kan er ook sprake zijn van een
afkoopsom.)
Ik vind het volstrekt irre-eel en ik vind het ten onrechte verwachtingen
wekken, nu te zeggen dat het mogelijk zal zijn via dit voorstel het
Peilbesluit terug te draaien. Ik geloof daar helemaal niets van.
(De heer VAN DUIJN: Dat is ook niet de inhoud van het voorstel.)
In het voorstel staat: "haar invloed aan te wenden bij het Waterschap de
Waterlanden en bij het College van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland om
af te zien van uitvoering van het Peilbesluit 1982 en een nieuwe bredere
discussie - ook in ROA-verband - te starten over het waterpeil in (het
Amsterdamse deel van) Waterland." Het tweede deel van wat u in het dictum
vraagt heb ik toegezegd, maar het tweede deel vind ik niet realistisch en
ik raad de Raad dan ook af, met dit soort hersenspinsels mee te gaan.
De heer Bijlsma pleit voor een actieve opstelling. Ik heb reeds
toegezegd dat de gemeente daarin het voortouw zal nemen. Ik dank hem verder
voor zijn zeer deskundige bijdrage in het geheel.
Ik ben het volkomen eens met mevr. De Jong als zij zegt dat wij zuinig
moeten zijn op het gebied en er voorzichtig mee moeten omgaan. Het is ook
voor Amsterdam een zeer belangrijk gebied, dat zoveel als mogelijk is moet
worden beschermd. Er zal, zoals reeds toegezegd, over deze visie een
gesprek met Gedeputeerde Staten worden gehouden.
Mevr. De Jong zei ook, dat voorstel nr. 511 wellicht overbodig is en zou
kunnen worden ingetrokken. Ik neem aan, dat zij met de heer Van Duijn
afstemt of dat wel of niet gebeurt.
Mevr. Spier verwijst naar het preadvies op de nota ter zake. Het is
bekend, dat er een andere nota van de heer Van Duijn ligt met een preadvies
dat over hetzelfde onderwerp gaat. De heer Van Duijn wordt dus op zijn
wenken bediend, ondanks het feit dat dit bij sommigen kennelijk irritatie
opwekt. Het preadvies is gereed en zal binnenkort in de commissie worden
besproken.
Mevr. DE JONG: Ik zou een schorsing van enkele minuten zeer op prijs
stellen.
De vergadering wordt geschorst van 14.28 uur tot 14.35 uur.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE, heropent de vergadering.
Mevr. DE JONG: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder heeft toegezegd, te
komen met een beleidsvisie, maar aangezien deze visie geen taak is van de
gemeente Amsterdam, hebben wij daaraan geen behoefte. Dat is namelijk een
taak van het waterschap. Wij hebben er behoefte aan, dat de gemeente
Amsterdam als partner op dit moment in overleg treedt met het waterschap om
uit te leggen dat wij deze verlaging niet willen, aangezien er sinds 1982
nieuwe inzichten zijn, ook bij de boeren, waaruit is gebleken dat er schade
is opgetreden aan infrastructurele werken die in 1982 niet was voorzien.
Daarom lijkt het ons nuttig, de zaak nog eens te bezien.
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik houd voorstel nr. 511
staande, terwijl ik voorstel nr. 509 gewijzigd wil indienen, in die zin dat
ik de Raad vraag om een nota met voorstellen die tot doel hebben de boeren
te informeren over de mogelijkheden van omschakeling naar ecologisch
verantwoorde bedrijfsvoering.
Het voorstel-Van Duijn c.s. (nr. 509), ingetrokken zijnde, maakt geen
onderdeel van de beraadslaging meer uit.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE, deelt mede, dat is ingekomen:
26ø Voorstel van 29 juni 1994 van de raadsleden Van Duijn en mevr.
Princen inzake het informeren van boeren over de mogelijkheden van
omschakeling naar ecologisch verantwoorde bedrijfsvoering (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 510, blz. 2393).
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. In de bijdrage van
mevr. De Jong zit een inconsistentie die ik niet begrijp. Zij zegt er geen
behoefte aan te hebben dat Amsterdam het voortouw neemt in het overleg met
de andere partners om tot een gebiedsvisie te komen. Met andere woorden,
dit komt neer op "wethouder, leuk idee maar doe maar niet". Tegelijkertijd
zegt zij, dat Amsterdam zijn verantwoordelijkheid moet nemen door te gaan
overleggen over het niet laten doorgaan van de polderpeilverlaging. Dan ben
ik uitgesproken; dat begrijp ik niet meer. Ofwel de gemeente heeft wel een
zekere verantwoordelijkheid en zou in principe beide kunnen doen. Wat de
polderpeilverlaging betreft, vind ik dat irre-eel. Ofwel de gemeente gaat
overleggen om met een notitie over dit gebied te komen. Dat vind ik prima.
Het is echter het een of het ander.
Wat het voorstel van de heer Van Duijn betreft vraag ik mij af, of wij
nu echt behoefte hebben aan een nota waarin staat dat wij boeren gaan
informeren. Ik heb er niets op tegen dat boeren worden geinformeerd over
een manier waarop zij beter hun bedrijf kunnen voeren ten behoeve van de
natuur, maar ik heb geen behoefte aan een nota daarover. In deze
formulering ontraad ik aanneming van het voorstel.
De discussie wordt gesloten.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Van Duijn c.s. (nr. 510).
De heer BIJLSMA (stemmotivering): Wij hebben geen behoefte aan dit
voorstel, niet alleen omdat het overbodig is, gezien de toezegging van de
wethouder, maar ook omdat het onzes inziens toch een soort desavouering zou
zijn van het beleid dat een groot deel van de boeren daar nu voert. Zij
hebben niet voor niets in 1992 van de Provincie Noord-Holland de prijs
gekregen voor ecologisch beheer.
Het voorstel-Van Duijn c.s. (nr. 510) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE, constateert, dat van de bij de
stemming aanwezige raadsleden de leden Van Bommel, Dalkiran, Van Duijn,
Holvast, Hulsman, K-ohler, mevr. Princen en mevr. Schutte zich voor het
voorstel hebben verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Van Duijn c.s. (nr. 511).
De heer BIJLSMA (stemmotivering): Ook dit voorstel vinden wij overbodig,
gezien de toezeggingen van de wethouder. Bovendien streeft de dijkgraaf die
over het waterpeil waakt er nu juist naar, aan de hand van de beslissing
over het huidige peil boeren die nu al veel dieper bemalen te kunnen
aanpakken. Dit zou geen goede zaak zijn voor het milieu. Het definitieve
peil kan worden aangepast aan de hand van de uitkomst van de integrale
gebiedsvisie.
Het voorstel-Van Duijn c.s. (nr. 511) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE, constateert, dat van de bij de
stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Alkema, Van Bommel,
Cornelissen, Dalkiran, Van Duijn, Ten Have, Holvast, Hulsman, mevr. De
Jong, K-ohler, Oranje, mevr. Princen, Robbers en mevr. Schutte zich voor het
voorstel hebben verklaard.
De interpellatie wordt gesloten.
5
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 16 juni 1994 tot wijziging
van de Verordening Persoonsregistraties (Gemeenteblad afd. 1, nr. 447, blz.
2137).
Mevr. SCHUTTE: Mijnheer de Voorzitter. De fractie van Groen Links kan
van harte instemmen met de voorgestelde wijziging van de regels over de
privacybescherming. Het was onze fractie die afgelopen zomer gebruik heeft
gemaakt van het mailingbestand van de 5600 bezwaarden over de kwestie van
de Vietnamweide dat was aangelegd. Wij hadden toen iets uit te leggen en
meenden te mogen beschikken over de adressen van de indieners van de
bezwaarschriften om met hen, zoals dat zo mooi is geformuleerd in de
toelichting op de wijziging, "het democratisch debat aan te gaan", zij het
schriftelijk. Dat leverde toen vragen op met betrekking tot de
privacybescherming en bracht tegelijkertijd ook een inconsistentie in de
verordening aan het licht.
Nu is het correspondentierecht van de raadsleden en de fracties
vastgelegd en is de gemeente ook aangemerkt - dat was een omissie - als
organisatie van de houder. Als dit van de zomer zo geregeld zou zijn
geweest, had de fractie van Groen Links ongetwijfeld toestemming van het
College gekregen om gebruik te maken van het mailingbestand. Ik hecht
eraan, te constateren dat onze fractie de privacy dus niet heeft
geschonden. Wij zijn verheugd, dat dit recht nu is vastgelegd.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2138 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
9
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 2 mei 1994 tot wijziging
van de Verordening identiteitskaart (Gemeenteblad afd. 1, nr. 372, blz.
1821).
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE: Ik verzoek de Raad, een wijziging aan
te brengen in besluit onder II, omdat de discussie zo lang heeft geduurd
dat de ingangsdatum die daar staat niet meer correct is. Ik stel voor, te
bepalen dat de onder I vermelde verordening in werking treedt op de derde
dag van bekendmaking ervan in het Gemeenteblad. Dat is een zuiver formele
wijziging.
Mevr. GREWEL: Mijnheer de Voorzitter. Met die wijziging ga ik
vanzelfsprekend akkoord. Wat mij betreft hoeft het College helemaal niet te
reageren op mijn inbreng. Ik heb drie puntjes waarover ik de Tweede Kamer
zeg: als u de volgende keer weer zoiets behandelt, denk dan eens na over de
consequenties van uw besluit. Er zijn drie consequenties waarop ik wijs.
De eerste consequentie is, dat kinderen vanaf twaalf jaar in een
situatie kunnen terechtkomen waarin zij zich zullen moeten kunnen
identificeren, terwijl dat nauwelijks bekend is. Er had dan ook, als men al
vindt dat dit moet, een goede voorlichtingscampagne moeten plaatsvinden.
De tweede consequentie is, dat kinderen vanaf twaalf jaar zonder
toestemming van hun ouders of opvoeders een dergelijk identiteitsbewijs
kunnen aanvragen en verkrijgen. Als de Tweede Kamer tot een dergelijk
beleid besluit, behoort zij toch ook na te denken over de gevolgen daarvan
voor weglopende kinderen, voor zwerfjongeren, voor de toekomstige Europese
reisidentiteitskaart enz. Ook op dit punt is deze zaak dus niet volledig
doordacht.
De derde consequentie is, dat er kinderen zijn uit gezinnen zonder
geldige verblijfstitel, die ook in vreemde omstandigheden kunnen
terechtkomen, met verregaande gevolgen; gevolgen die wel eens verder zouden
kunnen gaan dan men oppervlakkig bezien zou menen. Dat zou wel eens een
heel akelige ervaring voor kinderen kunnen zijn.
Deze drie punten wil ik hier in de Raad hebben genoemd. Ik zal er ook
voor zorgen dat de desbetreffende commissie van de Tweede Kamer er de
beschikking over krijgt.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE: Van de opmerkingen van mevr. Grewel
is goede nota genomen. Dat geldt voor het College en voor de Raad.
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1821 van
afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door de Voorzitter
aangebrachte wijziging.
18
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 21 juni 1994 tot
vaststelling van het Meerjarenprogramma restauratie monumenten 1995 tot en
met 2000 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 460, blz. 2157 en bijlage P).
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Mijnheer de Voorzitter. Wij gaan akkoord met
de voorlopige opstelling van dit meerjarenprogramma, in verband met de
aanvragen bij het rijk. Wij zijn van mening dat belanghebbenden, totdat
definitieve beschikkingen zijn gevallen, daaraan geen rechten kunnen
ontlenen. Dat staat ook in de voordracht, althans is daaruit op te maken.
Daarvoor zeg ik de wethouder hartelijk dank. Als wij tot definitieve
beschikkingen komen, willen wij ook de mogelijkheid hebben nog af te wegen
naar urgentie, mede in samenhang met de functie die het monument in kwestie
vervult. Wij willen nog graag toevoegen, dat wij op dat moment ook de
verzekering van de wethouder willen hebben dat er geen onaangename
verrassingen meer in petto zijn, bijvoorbeeld voor het jaar 1995. Mochten
dergelijke verrassingen dreigen, dan zullen wij graag een inventarisatie
daarvan zien voordat definitieve beschikkingen worden afgegeven, zodat wij
weten waar wij eventueel nog de kansen lopen om in de knoei te komen. Het
bezwaar van dit soort meerjarenprogramma's tot en met het jaar 2000 is
immers, dat de zaak volledig is dichtgetimmerd. Enige flexibiliteit willen
wij toch mogelijk blijven maken.
Mevr. AGTSTERIBBE: Mijnheer de Voorzitter. Ik kan mij voor een groot
deel aansluiten bij de woorden van mevr. Spier. Wederom krijgen wij op het
nippertje een programma. Dat betekent, dat de Raad eigenlijk heel weinig
meer kan doen. De wethouder heeft beloofd dat dit niet meer zal gebeuren en
dat wij ruim de tijd krijgen om over dit soort zaken van gedachten te
wisselen en daarbij ook de mogelijkheid zullen krijgen om samen met het
College de urgentie te bepalen van datgene wat eerst, dan wel later in het
programma moet worden gezet. Met de toezegging dat wij daarover in januari
a.s. gaan spreken ben ik tevreden. Dan hebben wij ruim de tijd om er samen
over na te denken. Dat willen wij omdat er samenhang bestaat tussen het
monument, de functie en de exploitatie. Soms kan men zaken naar voren
halen. Als voorbeeld noem ik de Hortus Botanicus, waar de Oranjerie ver in
het programma staat. In de commissie heb ik diverse malen verzocht, dit
monument naar voren te halen, omdat dat betekent dat men ook de functie
ervan kan verdiepen en verbeteren, waardoor men het beter kan exploiteren
en het ons uit een andere portefeuille ook minder centjes kost. Dat zou
mooi zijn. Ik hoop dat de wethouder met deze opmerking rekening zal houden,
opdat ik die in januari a.s. niet hoef te herhalen, en dat hij die zelf in
het programma zal verwerken.
Minister d'Ancona heeft een prachtig plan gemaakt, dat bij aanneming
door de Tweede Kamer kan betekenen dat ook Amsterdam extra geld krijgt. Dan
kunnen wij eindelijk meer opschieten en de regeling optimaal gebruiken. Als
wij dan bovendien nog gaan financieren in plaats van subsidi-eren, zit er
een goede kans in dat wij in deze periode de achterstand iets kunnen
inlopen, zodat wij niet over onze eigen vier jaar heen hoeven te
beschikken. Dat zou mij een lief ding waard zijn.
De heer HOLVAST: Mijnheer de Voorzitter. Wij kunnen instemmen met de
voordracht, omdat er in de commissie goede afspraken zijn gemaakt met het
College. Er is nogmaals vastgesteld, dat dit een pleitnota bij het rijk is,
dat prioriteitsstelling indicatief is en dat het de Raad vrijstaat, met de
wethouder nader te bezien wat voorrang moet hebben bij het uitgeven van de
centen. Bovendien komt er nog een moment om te spreken over de samenhang
tussen het restauratiebeleid en het beleid inzake exploitatie en gebruik
van monumentale panden. Dat zijn uitstekende afspraken. Wij zien gretig uit
naar een dialoog met deze wethouder over zijn opvatting over de
monumentenzorg, die ons nog een raadsel zijn.
Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal de heer Holvast meteen
van repliek dienen wat het raadsel van mijn opvattingen betreft. Er is
gezegd dat deze voordracht op het nippertje is gekomen. Dat komt doordat ik
de notitie zelf ook heel zorgvuldig wilde doornemen. Ik heb in de commissie
al mijn excuses gemaakt voor de late toezending.
Ik dank de Raad voor de instemming met de uitgangspunten. Wij hebben
duidelijk afgesproken, dat begin 1995 nog een afweging kan worden gemaakt.
Wij moesten deze voordracht nu voor 1 juli a.s. indienen. Voor 1 november
a.s. zal er een reactie komen van de verantwoordelijke minister. Er werd
even gerefereerd aan het politieke testament van minister d'Ancona. Ik had
daarop al gewezen bij enkele mensen die nu met de kabinetsinformatie bezig
zijn, juist om hen erop te wijzen dat dit een positief resultaat heeft. Als
ik het goed heb, zouden iedere twee kwartjes die hierin worden gestoken er
drie kunnen opleveren. Amsterdam zou daarmee ook zijn voordeel kunnen doen.
Ik weet ook niet wat er nu in Den Haag gebeurt. Ik zal eventuele
verrassingen in ieder geval in de gaten houden. Mocht ik verrast worden,
dan zal ik de Raad daarin direct laten delen.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2172 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
19
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 16 juni 1994 tot
vaststelling van het bestemmingsplan Riekerpolder (Gemeenteblad afd. 1, nr.
444, blz. 2063).
Mevr. AGTSTERIBBE: Mijnheer de Voorzitter. De Raad krijgt hier een klein
maar wel belangrijk plan voorgelegd. Het is belangrijk, omdat wij daarin de
wil uitspreken een bedrijfsgebied te maken dat goed bereikbaar is en waar
wij kantoren en bedrijven kunnen bouwen die Schipholgebonden zijn, waardoor
wij een aantal arbeidsplaatsen in onze gemeente mogelijk maken.
Bij het maken van een dergelijk plan is het van groot belang, dat de
functies die men daar neerzet evenwichtig zijn, dat de gebouwen die die
functies zullen bevatten behalve per spoor - stadsspoor en trein - ook
bereikbaar zijn per auto, te voet en per fiets en dat het gebied zelf goed
toegankelijk en veilig is. Het wordt een z.g. B-locatie, althans, dat hopen
wij. Dat betekent, dat men vanaf een station maximaal 800 meter hemelsbreed
moet overbruggen. Bij een B-locatie hoort verder een bepaald aantal
parkeerplaatsen. Vooralsnog zijn wij nog niet zover. Stations zijn er nog
niet. Dat betekent, dat wij in de tussentijd goed busvervoer moeten regelen
en dat men in de tussentijd meer zal parkeren dan wij eigenlijk wenselijk
vinden. Dat is dan ook de reden dat ik een voorstel indien om het mogelijk
te maken, in het plangebied een NS-station te bouwen. Dat wil niet zeggen
dat dat van vandaag op morgen gebeurt en evenmin dat het ooit zal gebeuren.
In ieder geval sluiten wij op die manier niet uit dat dat zal gebeuren en
scheppen wij de mogelijkheid hiertoe als de tijd daar is.
Wij benadrukken het vervoer, omdat in die gebouwen ook mensen zullen
werken die 's ochtends heel vroeg aanwezig moeten zijn en 's avonds heel
laat weggaan. Ik denk daarbij onder meer aan de mensen die de gebouwen
schoonhouden. Juist voor hen is het zeer belangrijk, dat de interne
organisatie van het gebied zodanig is dat men er veilig kan lopen en
fietsen, ook op de vroege en late uren, kortom, dat het sociaal veilig is,
dus helder en overzichtelijk.
Met de bouwhoogte kan de PvdA-fractie instemmen, zeker als men uitgaat
van hoogbouwaccenten aan de Ringweg en afbouwt in de richting van de
woongebieden. Meer zorgen maakt mijn fractie zich over de breedte van de
bebouwing. Ik verzoek het College dan ook, de verhoudingen in het oog te
houden en bij de vormgeving hiermee rekening te houden, opdat er geen
eindeloze muren worden gebouwd, maar bij deze hoogte torens maakt.
De Vereniging Oeverlanden Nieuwe Meer heeft een grote inbreng gehad ten
aanzien van de stadsecologie. De Raad heeft die inbreng gewaardeerd en
heeft die overgenomen. Het Bureau Stadsecologie komt nu met aanbevelingen
die uitgaan van die belangrijke inbreng om een goed en ecologisch
verantwoord gebied te maken. Dat steunen wij.
Een belangrijk punt is ook het kleur- en materiaalgebruik in de
bouwvoorschriften, die neerkomen op vier bouwlagen zonder spiegelend glas,
dat daarboven wel mag. Ik zou zeggen: voorkom dat daarboven weer van die
spiegelende gebouwen ontstaan; denk er vooral aan, dit mee te geven aan de
ontwerpers en probeer op hen invloed uit te oefenen.
Om een piketpaaltje te slaan, ook voor volgende plannen, zeg ik, dat de
PvdA-fractie liever meer menging in dit gebied zou hebben gewild. Ik zou
het logisch hebben gevonden, met name langs de Sloterweg woningbouw te
zetten.
Juist in een gebied waar kantoren komen zou menging kunnen plaatsvinden.
Dit zijn namelijk geen hinderlijke bedrijven. Dit plan is echter al zover
gevorderd in de procedure, dat dat buitengewoon moeilijk zal worden. Ik
vind dat wij juist in onze bedrijfsgebieden het punt van die menging
vroegtijdig moeten meenemen, ook vanwege de sociale veiligheid en het
mogelijk maken van stations. Bij volgende plannen waarover wij spreken kom
ik hierop terug.
Tenslotte slaak ik nog een hartekreet over de vormgeving van de Ringweg;
de breedte, de wijze waarop de stations daar zijn gebouwd en de
onderdoorgangen. Ik verzoek het College, erop toe te zien dat, naast de
vertaling van de technische programma's in goede uitgangspunten, hierop een
ontwerper wordt ingezet die in staat is iets mooiers en beters te maken dan
wij op dit moment op, onder en om de Ringweg zien, dat bovendien bepaald
niet sociaal veilig is.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE, deelt mede, dat is ingekomen:
27ø Voorstel van 29 juni 1994 van de raadsleden mevr. Agtsteribbe, Bouma,
mevr. Princen en Van Bommel om aan art. 8, lid 3 van de Voorschriften en
bijzondere bepalingen van het bestemmingsplan Riekerpolder toe te voegen:
"stationsgebouw, maximum bouwhoogte: 35 meter" (Gemeenteblad afd. 1, nr.
512, blz. 2395).
Het voorstel is voldoende ondersteund en wordt terstond in behandeling
genomen.
De heer BOUMA: Mijnheer de Voorzitter. Ik beperk mij tot de
bereikbaarheid van de Riekerpolder. Wij beogen daar internationaal
geori-enteerde bedrijven aan te trekken. Uiteindelijk moet dit een gebied
worden met werkgelegenheid voor 5000 tot 6000 medewerkers. De ontwikkeling
van de Riekerpolder is ingezet nadat Nissan zich daar had gevestigd. Het is
grappig te lezen, dat dit bedrijf als het gaat om autobereikbaarheid, één
parkeerplaats per 45 m2 vloeroppervlak heeft bedongen. Juist dit soort
internationaal geori-enteerde bedrijven stelt als essenti-ele voorwaarde, dat
het gebied uitstekend bereikbaar moet zijn. Met name aan die bereikbaarheid
schort hier het een en ander. Wij zetten in op een toekomstige B-locatie.
Ondertussen zal een interim-parkeerbeleid worden gevoerd, waarbij in ieder
geval voldoende parkeerruimte aanwezig is om de bereikbaarheid te
waarborgen. Het is echter de vraag, of dit ooit een B-locatie zal worden,
gezien alle perikelen over een eventueel NS-station.
Ik vraag het College, of het nu echt zo is dat - zoals blijkt uit het
ons toegezonden stuk van de NS - pas na ondertekening van het SADC-
convenant met Schipholgebonden bedrijven onderzoek is gedaan naar de
haalbaarheid van het openbaar vervoer in dit gebied. Wat gaat de wethouder
eigenlijk ondernemen om ervoor te zorgen, dat de bereikbaarheid van de
Riekerpolder per openbaar vervoer wordt gewaarborgd? Tot het jaar 2005
blijft die bereikbaarheid onvoldoende. Uit het onderzoek dat daarnaar is
gedaan blijkt, dat de autobereikbaarheid voldoende is. Nu is het een C-
locatie. Het is echter de vraag of die autobereikbaarheid dan nog steeds
voldoende zal zijn. Daarover heb ik mijn twijfels, ook gezien de opmerking
dat de zuidelijke toegang onvoldoende zal zijn.
Mijn conclusie is, dat het openbaar vervoer op termijn sterk zal moeten
worden verbeterd en dan niet alleen met busverbindingen. De vraag blijft,
wat de wethouder zal doen, ook tegenover het rijk en de NS, om ervoor te
zorgen dat daar een NS-station komt.
De heer ORANJE: Mijnheer de Voorzitter. De fractie van D66 is het niet
eens met de indieners van het raadsvoorstel. Wij moeten constateren dat het
kan verkeren. Er was eens een tijd dat de gemeente zelfs smekend bij de NS
op de stoep lag met de vraag of men alsjeblieft een station Riekerpolder
wilde maken. Dat wilde de NS niet. Vervolgens deden zich andere
ontwikkelingen voor. Amsterdam en het ROA vonden dat men meer regionaal
moest gaan denken. Wij waren bezig, een regionaal net van sneltram en metro
op te zetten. Die discussie is met name over de ringlijn gevoerd. De
discussie met de NS betrof de vraag, wie dergelijke lijnen gaat aanleggen
en exploiteren. Wij hebben toen gezamenlijk met de NS geconstateerd, dat
dit een zaak is voor GVB-achtig materieel en dat het net door de gemeente
zo zou moeten worden aangelegd als wij dat nu doen. De NS was het daarmee
hartgrondig eens. In de discussies die wij ook in de Raad hebben gevoerd,
hebben andere fracties zich aan onze zijde opgesteld. Tot onze stomme
verbazing blijkt de NS nu op dit voornemen terug te komen, hoewel er in de
reactie van de NS nog een addertje onder het gras zit, te weten dat men
deze mogelijkheid nog wil onderzoeken en dat men nu eigenlijk al zeker
weet, dat er geld van het ROA bij moet, omdat dit station niet zo rendabel
zal blijken te zijn. Wij vinden die reactie merkwaardig, in het licht van
de voorgeschiedenis van het stelsel van openbaar vervoer. Deze Raad heeft
dat ook in tal van nota's vastgelegd. Ik noem het lokale vervoer met bus en
tram, het regionale vervoer met sneltram en metro en het interstedelijke
vervoer via de NS. Wij zouden het heel merkwaardig vinden, nu, bij de
vaststelling van een bestemmingsplan, deze nogal wezenlijke opstelling over
de wijze waarop het vervoer tot stand moet worden gebracht wederom ter
discussie te moeten stellen.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Wij zeggen niet dat het moet; wij maken het
mogelijk. Wij zeggen dus: het kan. Laat staan dat wij zouden zeggen:
u krijgt zoveel van ons erbij. Uw redenering is juist, maar de onze
ook, namelijk dat wij dit niet moeten uitsluiten als wij van dit
gebied inderdaad een B-locatie willen maken.)
Ik vraag mij af, hoe u denkt over de consistentie van opvattingen. Ik
vind het niet zo verstandig, te kiezen voor een bepaald systeem en
vervolgens bij de vaststelling van het bestemmingsplan de deur wagenwijd
open te zetten voor een ander concept. Ik vind dat wij moeten doorgaan met
onze zelf gekozen systematiek. Bij de vraag of wij het stukje tussen
Schiphol en het WTC aanleggen met de noord-zuidlijn gaat het er voor de
Gemeenteraad als geheel niet om of dat moet gebeuren maar wanneer dat
gebeurt. Dat moment zal niet eerder aan de orde zijn dan in 1999. Tegen die
tijd zal blijken, dat de wereld er weer heel anders uitziet en dat de NS
veel betere plannen heeft. Dan moeten wij de situatie dus nog maar eens
bezien. Tegen die tijd zullen wij onze bestemmingsplannen waarschijnlijk
toch weer moeten herzien. Wie dan leeft, die dan zorgt. Wij moeten niet op
voorhand de deur openzetten voor een volkomen ander vervoerssysteem in de
regio. Dat lijkt ons niet verstandig.
De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. Ik voel er niet veel voor, de
commissiebehandeling nu nog eens over te doen. Wel wil ik even stilstaan
bij een punt dat nu ook weer naar voren wordt gebracht, te weten de
ontsluiting van het gebied voor het woon-/werkverkeer. De CDA-fractie heeft
gesteld, dat de ontsluiting met openbaar vervoer in de huidige plannen zwak
is geregeld. Daarbij hebben wij de vrees uitgesproken, dat wij op die
manier in het woon-/werkverkeer de slag met de auto zullen verliezen.
Nu zijn er diverse opties voor openbaar vervoer aan de orde geweest. Het
standpunt van de NS is in de bewuste commissievergadering ook aan de orde
geweest. Ik vind het eigenlijk overbodig, nu met een raadsvoorstel als dat
van de PvdA-fractie te komen. Het gaat ons erom, dat in het algemeen bij
het ontsluiten van nieuwe kantoorgebieden aandacht wordt besteed aan het zo
ver mogelijk terugdringen van het woon-/werkverkeer per auto. Dat geldt
niet alleen voor de Riekerpolder, maar ook voor andere locaties. Ik roep
het College dan ook op, dit specifiek tot een uitgangspunt van beleid te
maken. Mijns inziens is dat mogelijk door de bedrijfsvervoerplannen die
tegenwoordig bij vestiging worden vereist, ook door de gemeente, nader in
het overleg te betrekken. Voor het overige kunnen wij bezien, of voor de
Riekerpolder een aansluiting via de noord-zuidlijn kan worden geregeld als
de onderhandelingen met de NS niet tot een station leiden.
De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Het gaat hier om een
principieel punt, te weten de reservering van ruimte als strategische
voorraad voor de bouw van kantoren. Ik vind dat wij binnen de
gemeentegrenzen echter moeten streven naar extra ruimte voor woningbouw.
Gezien de verwachte woningnood - de Nationale Woningraad verwacht meer dan
200.000 woningzoekenden bij het huidige beleid - zal er op veel meer
plaatsen betaalbare woningbouw moeten worden gerealiseerd. Het
bestemmingsplan Riekerpolder maakt woningbouw op deze locatie onmogelijk en
is daarom ongewenst.
Ervan uitgaande - een praktisch punt - dat het bestemmingsplan wel zal
worden aangenomen, lijkt het mij wenselijk daar de bouw van een station
mogelijk te maken. Het door mij ondersteunde raadsvoorstel maakt dat
mogelijk. Anders zal later, als men wel tot overeenstemming met NS komt,
een wijziging van het bestemmingsplan nodig zijn. Dat lijkt mij overbodig.
De NS stelt in een schrijven met betrekking tot een eventueel station
aldaar, dat toevoeging van de woonfunctie aan het plangebied gewenst is om
te komen tot een gebied dat sociaal veilig is en tot een rendabel station
leidt, omdat er dan ook reizigers in de daluren zullen zijn. In die zin
lijkt het mij dan ook wenselijk, in dit soort gebieden te komen tot een
menging van functies. In alle gevallen van gelijke aard lijkt mij dat
wenselijk. Dat is een pleidooi temeer voor woningbouw, ook op dit soort
locaties.
De NS stelt bovendien, dat het reserveren van ruimte voor het bouwen van
kantoren juist goed mogelijk is op locaties waar al stations zijn. Genoemd
worden de stations Zuid/WTC en Duivendrecht. Ik meen dat wij dat als Raad
ter harte moeten nemen.
Wanneer het station Riekerpolder niet wordt gerealiseerd, kan dit gebied
dan ooit een B-locatie worden en is dat wat het College betreft een groot
bezwaar?
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Wat de NS betreft steun ik
het voorstel van mevr. Agtsteribbe. Er is echter nog een ander aspect aan
deze zaak, te weten de kantoren die niet ver van het Nieuwe Meer gaan
oprijzen. Het Nieuwe Meer en omgeving is een van de laatste natuurgebieden
ten zuiden van het IJ. Daarop moeten wij dan ook zuinig zijn. Door de
hoogte van die kantoren en de manier waarop zij in de windrichting zijn
geplaatst, is er sprake van een aanmerkelijke horizonvervuiling en
daartegen is wel degelijk iets te doen, namelijk door die kantoren lager te
maken - dat zou kunnen in verband met het huidige overaanbod op de
kantorenmarkt - of door ze een andere plaats in de windrichting te geven,
zodat ze niet zo dominant aanwezig zijn vanuit het natuurgebied.
Mevr. PRINCEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik herinner aan het voorbehoud
dat ik in de commissie heb gemaakt over de bouwhoogten. Bij dezen meld ik,
dat mijn fractie kan instemmen met de voorgestelde bouwhoogten, ook al zijn
de Oeverlanden Nieuwe Meer een natuurgebied. Het noordelijke deel ervan
bevindt zich duidelijk in een stedelijk gebied. Wij hebben indertijd ook
ingestemd met de Schipholgebonden locatie.
Wel maak ik mij ernstig zorgen over de tussentijdse problemen met het
vervoer. Ik ben benieuwd, welk overleg de wethouder daarover zal voeren. In
de woorden van de heer Goedhart: wij zullen de slag met de auto verliezen
als dit tussentijds niet ook is geregeld.
(De heer ORANJE: De fractie van Groen Links is toch voor de aanleg
van de noord-zuidlijn vanaf Noord tot Schiphol? Stel nu dat de NS,
los van ons voornemen, besluit een regionale spoorlijn aan te leggen
tussen Schiphol en het Centraal Station, wat blijft er dan van onze
noord-zuidlijn over?)
Het gaat mij er nu om, dat dit wordt toegevoegd aan het bestemmingsplan,
opdat de onduidelijkheden over exploitatieproblemen verder in het overleg
worden betrokken. Dan kunnen wij er op dat moment op terugkomen.
(De heer ORANJE: Beseft u, dat u daarmee als het ware de vijand
binnenhaalt, waardoor u de exploitatiewaarde van uw eigen lijn
aanzienlijk doet verminderen?)
Als het goed is, zijn wij elkaars vijand niet. Ik meen dat dat met
cijfers verder moet worden onderbouwd en dat de wethouder daarin een
voortrekkersrol heeft om verder te bespreken hoe wij het gebied het beste
kunnen ontsluiten.
(De heer ORANJE: Stel dat de NS, in strijd met alle vooraf
vastgestelde beleid, een regionale lijn gaat exploiteren. Dat kan
straks. Hoe moeten wij dan onze noord-zuidlijn exploiteren? Hoe rijmt
u dat met al uw beleidsuitspraken dat wij de noord-zuidlijn absolute
prioriteit geven boven alles? Ik begrijp niet, dat uw fractie bereid
is, de onderhandelingsruimte die wij ten opzichte van de NS hebben,
hiermee meteen uit handen te geven.)
Laat de wethouder eerst zelf maar antwoorden. Ik vind het voorstel heel
duidelijk. Dat vindt de heer Oranje ook. Daarom steunt hij het ook niet.
Wij zeggen dat die opties open moeten blijven, omdat het gaat om de
bereikbaarheid van dit gebied met hoogwaardig openbaar vervoer. Op dat
moment zal men ook die keuzen moeten maken. Het gaat om andere
omstandigheden.
(De heer ORANJE: Ik beweer alleen maar, dat u door deze beslissing te
nemen de noord-zuidlijn in de waagschaal stelt.)
Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Het station is hier het meest
in het oog springende punt. De vraagstelling van de heer Oranje van zo-even
raakt de kern wel. Op de vraag of de gemeente het mogelijk wil maken dat er
ooit een NS-station komt, zeggen de indieners van het voorstel "ja",
terwijl de heer Oranje het gevoel heeft dat hij daarmee een stukje van zijn
onderhandelingspositie prijsgeeft. Het probleem is, dat het openbaar
vervoer straks niet meer zozeer een zaak is van de wethouder voor
ruimtelijke ordening, en binnenkort zelfs niet eens zozeer meer van een
Amsterdamse wethouder, maar primair een zaak van het ROA wordt wat de
lijnvoering betreft. Bij het maken van een bestemmingsplan moeten wij dit
hier dan ook primair accommoderen, al ben ik ook niet vies van een
strategische overweging daarbij, als deze aan de orde zou zijn. De vraag
is, in hoeverre wij de NS hier als de vijand moeten zien en in hoeverre wij
ervan uit moeten gaan dat de nu bestaande versnippering in railbedrijven
ook zo blijft bestaan.
(De heer ORANJE: Met "de vijand" bedoel ik natuurlijk niets. Wij
moeten allemaal het openbaar vervoer in. Wij moeten ons echter ook
realiseren, dat straks zowel de NS als het GVB, die beide als bedrijf
moeten draaien bij het aanbieden van eenzelfde produkt, elkaar wel
eens zouden kunnen gaan beconcurreren. Aangezien wij een belang
hebben bij de ene kant, zou het wel eens verstandig kunnen zijn
daarbij goed op te letten. Dat bedoel ik. Dit moet geen eigen leven
gaan leiden.)
Ik ben het helemaal met u eens, maar wat ik zie gebeuren is dat er een
ontwikkeling plaatsvindt zoals in het Ruhrgebied, waarbij metromaterieel
stukjes rijdt over rails die verder door de nationale spoorwegmaatschappij
worden gebruikt. Dat blijkt een heel effici-ent gebruik van dezelfde
infrastructuur te zijn, als men maar leert met elkaar samen te werken.
Volgens mij moet het daar toch heen. zelfs in Nederland. Het traject
waarover wij nu spreken is er een waaraan men dan het eerst denkt aan
dergelijke combinaties. Ik ben geneigd te zeggen dat er niets op tegen het
mogelijk te maken. Als de Raad zou uitspreken, een extra argument tegenover
de NS te willen om beter te kunnen onderhandelen, heb ik daar ook niets
tegen. Ik weet niet of dit in de praktijk een principieel verschil zal
maken. Ik laat het dan ook aan de Raad over of wij de wijziging van dit
station nu reeds mogelijk maken, dan wel deze nog even vasthouden.
Wij spreken hierbij over de langere termijn, van tenminste een jaar of
tien. Intussen hebben wij te maken met een ontwikkelingstraject dat
daarheen loopt. Dat betekent voor het openbaar vervoer, dat wij met bussen
gaan werken. Er rijden nu bussen. Het GVB werkt zo, dat het vervoer
aanbiedt als er sprake is van vervoersvraag. Ik verwacht dan ook, dat de
ontsluiting met bussen gelijk op zal lopen met het geleidelijk volbouwen
van het terrein. Dat zal overigens ook niet heel snel gaan, omdat dit een
reserveterrein is. Degenen die hebben gezegd dat de kantorenmarkt niet heel
sterk is, hebben gelijk. Anderzijds zal deze locatie in het kader van
Schiphol misschien juist wel goed lopen. Naarmate het gebied volloopt,
zullen er meer bussen gaan rijden. Op een gegeven ogenblik is het debiet
voldoende krachtig en voldoende ver ontwikkeld dat ook railmaatschappijen
- ongeacht of dit nu de NS is, dan wel ons eigen GVB of een combine - de
situatie rendabel achten voor een spoorverbinding. Dat zal vroeg of laat
het geval zijn. Ik ben er niet bang voor dat dit nooit zal gebeuren, zoals
de heer Bouma vreest. De enige variabele is, dat de tussentijd lang kan
duren. In die tussentijd hebben wij te maken met meer parkeerplaatsen.
Mevr. Agtsteribbe heeft vooral het oog op de veiligheid. Ik heb al
gezegd, dat dit wat mij betreft vooral een kwestie van uitwerking is. Ik
ben het geheel met haar eens, dat wij vooral moeten letten op de
onderdoorgangen onder de brede infrastructuur. Die zijn daar echter zo
breed als zij zijn. Dat houdt in, dat de onderdoorgangen onvermijdelijk
lang zijn. Men kan zeggen, dat wij deze dan in principe breder moeten
maken. Met die intentie ben ik het in principe eens, maar dit is heel duur.
Ik vind het een vooruitgang, dat het gebruik van spiegelend glas in
belangrijke mate is uitgebannen. Ik heb niet paraat waar dit nog wel mag,
maar ik zal de aanbevelingen van mevr. Agtsteribbe doorgeven aan de
architecten.
In algemene zin ben ik het ermee eens, de volgende keer meer menging toe
te passen en meer woningbouw op te nemen. Hier is echter sprake van een
heel lang traject, waarbij allerlei afspraken zijn gemaakt met de SADC.
Naar mijn mening kan dit nu dan ook niet meer. Zou men dat toch willen, dan
zal blijken dat het gebied waarin dit mogelijk is in de praktijk wordt
beperkt door de geluidscontouren die er overheen lopen, met name van het
nachtelijke proefdraaien op Schiphol. Theoretisch hadden wij echter langs
de Sloterweg woningbouw kunnen plannen. Wat mij betreft zullen wij bij het
volgende plan in deze sfeer die menging bezien. Dat zal volgens mijn
informatie bij Amstel III het geval zijn.
De heer Goedhart heeft aandacht gevraagd voor de bedrijfsvervoerplannen.
Als gemeente zijn wij daarmee zeer actief in Zuidoost. Als dit gebied wordt
ontwikkeld, zullen wij dit wat mij betreft op dezelfde manier meenemen.
De horizonvervuiling vanuit de Oeverlanden Nieuwe Meer wordt naar mijn
mening vooral bepaald door de snelweg met alle schermen en afritten. Ik
verwacht dan ook, dat men de kantoren erachter niet eens zal zien.
Voorzover men die wel ziet, gaat het niet om een wand, maar om een aantal
torens, die wij hoogbouwaccenten noemen. Er is geen sprake van een gesloten
wand van 50 meter hoog; sommige plekken hebben die hoogte, andere niet.
(De heer VAN DUIJN: U hebt ons wel tekeningen voorgelegd waarop die
torens heel duidelijk zijn aangegeven vanuit het gezichtspunt van
iemand die staat aan de rand van het Nieuwe Meer. Volgens uw eigen
stukken ziet men die torens dus zeer duidelijk.)
Ik weet even niet meer wat ik u heb gegeven, maar naar mijn gevoel is
het dominante aspect in de beleving daar het zeer sterke lawaai van de
verkeersweg.
(De heer VAN DUIJN: Ja, dat komt er ook nog bij!)
Het feit dat er nog iets verder enkele torens zichtbaar zijn, is naar
mijn idee niet het dominante probleem op die locatie, voorzover men deze
als een echt natuurgebied kan beschouwen.
Het oordeel over het raadsvoorstel laat het College over aan de Raad.
Mevr. AGTSTERIBBE: Mijnheer de Voorzitter. Wil de PvdA-fractie een
station mogelijk maken? Ja, dat willen wij mogelijk maken. Wij zeggen niet
dat het moet, maar dat het moet kunnen. Een herziening van het
bestemmingsplan kost energie en tijd, die men ook kan vertalen in middelen,
dus geld. Waarom zouden wij dat nu niet doen in plaats van straks? Ik meen
dat onze onderhandelingspositie hierdoor helemaal niet wordt geschaad. Wij
zijn voortdurend in gesprek met de NS. Dit is een kwestie van strategie.
Daarover kan men verschillend denken, zoals wij hier ook merken. De Raad
wil de noord-zuidlijn, die gefaseerd zal worden uitgevoerd. Daarop zullen
wij terugkomen bij de bespreking in de Raad van het Vinex-bod. Bovendien
meen ik, dat wij voldoende tactische middelen en mensen in huis hebben om
goed te kunnen onderhandelen. Stel dat het nodig is, dan hebben wij de plek
alvast gereserveerd.
De wethouder heeft gezegd, dat het GVB het openbaar vervoer per bus zal
invullen en dat er meer bussen zullen gaan rijden naarmate het gebied meer
volloopt. Dat is buitengewoon. Ik vind niet alleen dat er meer bussen
moeten komen, maar dat er ook bussen moeten rijden op uren dat het gebied
nog niet zo vol is en waarop er dus nog niet zoveel passagiers zijn. Ik
doel op mensen die 's ochtends vroeg de gebouwen komen schoonmaken of ander
werk doen en mensen die 's avonds laat nog moeten werken. Zij moeten ook
met het openbaar vervoer naar huis kunnen. Anders moeten zij dat per fiets
doen, of misschien zelfs een heel eind lopen. Dat betekent voor de
veiligheid heldere looppleinen, overzichtelijkheid en een goede vormgeving.
Ik vraag de wethouder, dit bij de planuitwerking nog eens speciaal te
bezien.
Wat de onderdoorgangen betreft is de Ringweg natuurlijk een
- buitengewoon breed - gegeven. Ik ga er echter van uit dat er - naast alle
technische eisen die wij stellen aan alles wat wij op de Ringweg al hebben
en nog willen - voldoende goede ontwerpers zijn die de bestaande situatie
kunnen verbeteren. Als wij iets nieuws gaan maken, betrek hen er dan bij en
maak het meteen goed.
De heer ORANJE: Mijnheer de Voorzitter. Ik hoop dat de indieners van het
raadsvoorstel bereid zijn, hun uitgangspunten ter discussie te stellen. Wij
vinden allemaal dat wij het beste openbaar vervoer voor Amsterdam en de
regio moeten verzorgen. Dat hebben wij gedaan door een aantal nota's vast
te stellen, waarvan onze noord-zuidlijn naar Schiphol een van de kernpunten
is.
Wij moeten constateren, dat zich op het gebied van het openbaar vervoer
zeer veel ontwikkelingen voordoen. De wethouder wees al op de wijze van
aanleg van de infrastructuur, de eventuele loskoppeling van de exploitatie
en de verschillende overheden die daarover iets te zeggen hebben. Wij
moeten ons dus realiseren dat wij, hoewel wij hetzelfde openbaar-
vervoersprodukt aanbieden, op een aantal terrein elkaars regelrechte
concurrenten kunnen worden.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Dan gaan wij toch met elkaar overleggen? Het is
een buitengewoon slecht idee, in een dergelijke concurrentiepositie
terecht te komen. Het gaat om de belastingcenten van mensen. Daarom
moeten wij een optimale poging doen om met elkaar te spreken en het
meest effectief met die belastingcenten te werken. Naar uw en ons
idee is de noord-zuidlijn daarvoor het meest effectief. Bij het
indienen van een raadsvoorstel stelt men bovendien altijd iets ter
discussie.)
De Raad heeft talloze malen uitgesproken, dat de noord-zuidlijn de
absolute prioriteit heeft.
(Mevr. PRINCEN: Als men talloze malen iets heeft uitgesproken en er
blijkt discussie te zijn over de vraag of iets op termijn rendabel
exploitabel is, moet men dan bereid zijn dat opnieuw te bestuderen en
de cijfers naast elkaar te leggen?)
Niet bij de vaststelling van de besluitvorming op dit deelgebied.
(Mevr. PRINCEN: De fractie van D66 is daartoe blijkbaar niet bereid.)
Dit een kwestie van tactiek. Ik zeg nogmaals, dat wij op het gebied van
het openbaar vervoer allemaal het beste willen en dat er op dit terrein
heel veel gaat veranderen waarmee wij rekening moeten houden. Wij kunnen
straks op hetzelfde tracE hetzelfde aanbod doet als de NS. Daartussen zit
straks misschien niet eens kwaliteitsverschil. Het is heel goed mogelijk,
dat wij elkaars concurrenten worden.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Het begint mij nu te vervelen, dat de heer Oranje
ter discussie stelt dat wij met ons raadsvoorstel de prioriteit voor
de noord-zuidlijn onderuit halen. Dat is niet het geval. Wij hebben
ons ervoor uitgesproken, dat wij de noord-zuidlijn willen en dat wij
die in fasen gaan aanleggen. De heer Oranje komt nu op glad ijs als
hij ons iets in de schoenen schuift wat wij in genen dele zeggen.)
Ik wil niet chargeren, maar als u de deur regelrecht openzet voor een
alternatieve wijze van aanleg en exploitatie van de infrastructuur, stelt u
wel degelijk uw eigen beslissing ter discussie. Het gaat mij er echter om,
dat ik daarmee principieel helemaal niet zoveel moeite heb, althans niet op
voorhand. Uw fractie heeft in de commissiebehandeling van het plan voor de
IJ-oevers over het Oosterdok gezegd: laten wij onze onderhandelingspositie
goed vasthouden. Wij zijn betrokken bij de kabeltelevisie, waarbij wij ook
tactisch iets doen om straks goed uit de bus te komen. Er is een verschil
tussen "ja, tenzij" en "nee, mits". Als het straks mogelijk tot
onderhandelingen komt, beginnen wij niet met "ja, tenzij", maar met "nee,
tenzij".
De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben blij met de aandacht
van de wethouder voor de bedrijfsvervoerplannen, maar ik vind dat de
gemeente ervoor moet zorgen dat de structuur van het openbaar vervoer van
meet af aan duidelijk is. Ik ben het dus niet eens met de benadering, dat
er vanzelf wel meer bussen gaan rijden naarmate er meer mensen komen.
Wat de vraag betreft of in het bestemmingsplan nu al dan niet een NS-
station moet worden opgenomen, zie ik het beleid op dit punt in deze
bespreking verder vervagen. De ene collegefractie zegt, dat het van
wezenlijk belang is een keuze te maken en achter de noord-zuidlijn te gaan
staan, terwijl de andere zegt, dat wij alle opties moeten openhouden. Het
College zegt vervolgens, dat wij alle kanten op kunnen. Ik zou toch liever
willen dat de wethouder iets duidelijker een richting aangeeft, opdat wij
weten welke kant wij wat hem betreft op kunnen gaan. Daarop krijg ik graag
nog zijn reactie.
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder heeft mijn
argumentatie in eerste termijn versterkt door erop te wijzen, dat er
behalve de horizonvervuiling ook nog sprake is van geluidsoverlast van een
autoweg. Dat heeft mijn ongerustheid nog aangewakkerd. Ik zie mij dan ook
genoodzaakt, tegen deze voordracht te stemmen, wat ik aanvankelijk niet van
plan was.
Mevr. PRINCEN: Mijnheer de Voorzitter. De fractie van D66 schuift ons
inderdaad ongegeneerd in de schoenen dat wij door dit raadsvoorstel aan te
nemen tegen de noord-zuidlijn zouden zijn .
(De heer ORANJE: Ik sluit niet uit, dat het misschien wel eens beter
zou kunnen en dat daarover zou moeten worden overlegd, maar als wij
belanghebbende partij zijn bij de ene kant, gaan wij toch niet bij
voorbaat zeggen, zonder dat wij daarop verder invloed kunnen
uitoefenen, dat de ander straks meteen kan gaan exploiteren?
Natuurlijk is dit bespreekbaar, maar zet dan niet bij voorbaat de
deur open. Er is een groot strategisch verschil tussen "nee, tenzij"
en "ja, mits".)
Dat hebt u nu al een aantal malen verteld; dat begrijp ik nu wel. Ik
stel duidelijk, dat de fractie van Groen Links niet tegen de noord-zuidlijn
is, in ieder geval tot het station Zuid/WTC. Wij leggen aantal opties en
bedragen naast elkaar.
(De heer ORANJE: Ik zeg, dat u door de indiening van dit
raadsvoorstel de kans binnenhaalt dat de noord-zuidlijn eraan gaat
zonder dat u daarop verder invloed kunt uitoefenen.)
Daar geloof ik niet in. Ik wil hierop nu ook niet verder ingaan. U hebt
uw pleidooi meerdere malen gehouden. Wij steunen het voorstel.
Wethouder mevr. TER HORST: Ik verzoek u, de vergadering enige minuten te
schorsen voor intern beraad van het College.
De vergadering wordt geschorst van 15.35 uur tot 15.41 uur.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE, heropent de vergadering.
Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Het College heeft goed
geluisterd naar de discussie van zo-even. Er is geen verschil van mening als
het gaat om de doelstelling, dit gebied optimaal te ontsluiten met openbaar
railvervoer. De essenti-ele kwestie is de inschatting van het risico dat wij
lopen en het risico dat wij misschien niet zouden moeten lopen. Het College
wil zich daarover nog nader laten informeren en stelt daarom voor, de
voordracht aan te houden.
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE: Het College stelt de Raad voor, de
voordracht aan te houden om het de gelegenheid te geven, gehoord de
discussie, zo zorgvuldig mogelijk zijn standpunt te kunnen bepalen. Dat is
de optimale manier waarop gedachtenwisselingen kunnen leiden tot goede
resultaten.
Mevr. AGTSTERIBBE: Mijnheer de Voorzitter. Ik neem aan, dat het College
in zijn hoge wijsheid nog enkele verborgen motieven heeft.
(De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE: Nee.)
Als dit de enige reden is, ben ik stomverbaasd.
(De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE: Ik kan u melden, dat dit is wat
er is besproken in het College en dat die discussie de vraag heeft
opgeleverd of de aan aanneming van dit raadsvoorstel verbonden
risico's niet zodanig zijn, dat dit per saldo slecht zou zijn.)
Meerdere fracties het voorstel ondertekend. Ik heb buitengewoon veel
respect voor de fractie van D66 en haar woordvoerder, maar die verwoordt
hier één mening. De Raad heeft met meerdere stemmen zijn mening gegeven.
Dat constateer ik bij dezen.
(De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE: Dat zal ook zwaar wegen, maar dat
neemt niet weg, dat het College zijn eigen verantwoordelijkheid heeft
en dat het aanleiding ziet om de argumenten nog eens goed op een rij
te zetten, opdat het een advies kan geven aan de Raad voor de
stemming over het raadsvoorstel. Dat lijkt mij een zorgvuldige
procedure. Er is geen sprake van een andere reden dan deze.)
(De heer SPIT: Mevr. Agtsteribbe wil toch niet beweren dat het
voorstel al in stemming is gebracht?)
(Mevr. AGTSTERIBBE: Hebt u mij dat dan horen zeggen?)
(De heer GOEDHART: U zei, dat er slechts een fractie tegen was; die
indruk wekte u althans.)
De heer ORANJE: Mijnheer de Voorzitter. Ik vind dit een heel verstandig
voorstel van het College. Wellicht kan het mij nog overtuigen.
De heer K™HLER: Mijnheer de Voorzitter. Zijn er nog juridische termijnen
waaraan het College is gebonden omdat anders het voorbereidingsbesluit
verloopt of iets dergelijks?
(Wethouder STADIG: Nee.)
De VOORZITTER, wethouder DE GRAVE: Ik begrijp dat de Raad instemt met
het voorstel tot aanhouding van dit agendapunt tot over twee weken. Ik stel
de wethouder wel voor, dat hij het oordeel van het College schriftelijk en
tijdig geeft, opdat wij dit punt dan heel snel kunnen afwikkelen.
Besloten wordt, de verdere behandeling van dit agendapunt aan te houden
tot de volgende vergadering; het voorstel-mevr. Agtsteribbe c.s. (nr. 512)
zal daarbij tevens aan de orde worden gesteld.
De vergadering wordt om 15.45 uur gesloten.
|