Type dokument:  Bijlage
Nummer Gemeenteblad:    R
Titel:
   Vinex-akkoord voor de gemeente Amsterdam
Datum voordracht:       1994
Datum behandeling Raad: 19940713
Besluit Raad:   + wijziging zie afd 1, nr. 532 van 1994
Opmerkingen:    behoort bij afd. 1, nr. 499 van 1994
Afdeling / Politieke partij:    Stedelijke Ontwikkeling
Portefeuille:   Wethouder Ruimtelijke Ordening


Vinex-akkoord voor de gemeente Amsterdam

Voorgeschiedenis, consequenties, oplossingsrichtingen en randvoorwaarden

1.   Proces erheen.

In februari 1992 is ter uitvoering van het in de Vierde nota ruimtelijke
ordening extra (Vinex) vastgelegde ruimtelijk beleid een startconvenant
gesloten tussen het rijk, de twee betrokken provincies, het Regionaal
orgaan Amsterdam (ROA) en de vijf betrokken bouwgemeenten (waaronder de
gemeente Amsterdam). Sedertdien is uitvoerig overlegd met het rijk over de
infrastructuur (onder andere Noord-Zuidlijn en busstation) en over de
omvangrijke verschillen tussen de financiële ramingen van het ROA en de
bouwgemeenten enerzijds en die van het rijk anderzijds.

In uw vergadering van 14 en 15 juli 1993 zijn de nota's Amsterdam naar 2005
(Gemeenteblad 1993, bijlage H) en Meerjarenperspectief 1994-1998 besproken.
De nota's hebben te zamen het inhoudelijk en financieel kader gevormd voor
de gemeente Amsterdam om tot een gemeenschappelijke inzet van het ROA te
komen in de onderhandelingen met het rijk.
In de Nota Amsterdam naar 2005 is gesteld dat de gesaneerde Amsterdamse
financiële situatie het financieel verantwoord maakt om tot het jaar 2005
extra aandacht aan de bestaande stad te besteden ten bedrage van 0,75
miljard gulden. Tevens is aangegeven dat de mate waarin er overeenstemming
met het rijk wordt bereikt over infrastructuur en bodemsanering, bepalend
is voor de mate waarin Amsterdam aanvullende investeringsbijdragen kan doen
in de uitbreiding van de stad.
In het Meerjarenperspectief 1994-1998 is geconstateerd dat de Nota
Amsterdam naar 2005, met uitzondering van het woningbouwprogramma,
uitvoerbaar lijkt en is de bereidheid uitgesproken om, naast de
vanzelfsprekend noodzakelijke forse bijdrage van het rijk, ook uit eigen
middelen bijdragen te leveren aan de verbetering van het woon- en
werkklimaat in de stad. Beide nota's hebben, te zamen met het in november
1991 in uw vergadering besproken startconvenant, als onderhandelingsmandaat
gediend voor de vertegenwoordigers van de gemeente Amsterdam.

In de onderhandelingen - die overigens door het ROA werden gevoerd, zij het
in nauw overleg met de bouwgemeenten - ging het vooral om de volgende
onderwerpen:
-  binnenstedelijke woningbouw: het rijk heeft zich na uitgebreide
   discussie bij brief van 13 oktober 1993 bereid verklaard om aan het ROA
   106 miljoen gulden extra grondkosten beschikbaar te stellen voor het
   binnenstedelijke woningbouw-programma (de "Belstato-plus"- en "Derde
   weg"- woningbouwproduktie);
-  openbaar-vervoerinfrastructuur: op 25 oktober en 10 november 1993 is met
   het rijk overeenstemming bereikt over een verhoging van het bod voor de
   openbaar- vervoerinfrastructuur in de regio van 1400 miljoen gulden naar
   2635 miljoen gulden. Hiermee is onder meer een belangrijke
   aanzet gegeven tot de aanleg van de Noord-Zuidlijn, die in de Nota
   Amsterdam naar 2005 als essentieel werd beoordeeld ter versterking van
   de internationale positie van Amsterdam;
-  weginfrastructuur: met betrekking tot de ontsluitende weginfrastructuur
   is afgesproken dat deze gedeeltelijk via het Meerjaren
   Investeringsprogramma Transport (MIT) wordt verrekend;
-  bodemsanering: er is globale overeenstemming bereikt, waarbij een nadere
   uitwerking nodig is met betrekking de risico's;
-  woningbouw in uitleggebieden: er is lang met het rijk gediscussieerd
   over de rijksbijdrage op het gebied van grondkosten voor de
   uitleglocaties. Het eindresultaat is een rijksbijdrage van 239 miljoen
   gulden. De uitbetaling geschiedt in samenhang met het bouwtempo voor
   twee derde in de periode tot 2000.

Aan de Gemeenteraad
   Tussen het ROA en Almere wordt een contract gesloten over regionaal
   bestuurlijke samenwerking, dit als voorwaarde voor toepassing van het
   Besluit Verfijning Algemene Uitkering, die een extra rijksbijdrage aan
   Almere van 240 miljoen gulden impliceert.
   In dit kader wordt van Almere 75 miljoen gulden in de periode 1995-1999
   voorzien, alsmede een tweede bijdrage van Almere dan wel van het rijk,
   van nogmaals 75 miljoen gulden in de jaren daarna.
   Over de eerst genoemde tranche van 75 miljoen gulden zijn inmiddels
   afspraken gemaakt. Over de tweede tranche van 75 miljoen gulden wordt in
   1999 beslist. Zo nodig, draagt het rijk zorg voor de dekking van dit
   laatste bedrag.

Binnen het ROA is het volgende verdelingsvoorstel over de bouwgemeenten
afgesproken:
a  het rijksbod van 239 miljoen gulden bedraagt samen met de bijdrage van
   150 miljoen gulden van Almere 389 miljoen gulden. Volgens de afgesproken
   verdeling krijgt Amsterdam 60% van dat bedrag, dat wil zeggen: 238
   miljoen gulden;
b  voor de binnenstedelijke woningbouw komt, boven de lopende bedragen van
   het  Stadsvernieuwingsfonds, 106 miljoen gulden extra beschikbaar.
   Amsterdam krijgt hiervan 89 miljoen gulden, Zaanstad 17 miljoen gulden.

Het resultaat van dit alles is het Vinex-akkoord, dat bij deze nota is
overgelegd.
In de nu volgende paragraaf wordt de inhoud van het akkoord weergegeven en
wordt de praktische betekenis ervan geanalyseerd. Dit leidt tot een aantal
problemen en knelpunten, waarvoor oplossingsrichtingen en randvoorwaarden
worden aangegeven. Dit geschiedt achtereenvolgens voor de hoofdonderwerpen:
-  openbaar-vervoerinfrastructuur;
-  weginfrastructuur;
-  woningbouw (inclusief stadsvernieuwing);
-  bodemsanering.
In paragraaf 3 wordt vervolgens het vervolgproces geschetst, waarna in
paragraaf 4 de hoofdzaken concluderend worden samengevat.

Deze notitie kan worden beschouwd als een aan u gericht ambtelijk
schrijven.

2.   Weergave en analyse.

2.1.   Infrastructuur voor het openbaar vervoer.

De volgende projecten zijn voor de periode 1995-2005 opgenomen (uitvoering
loopt gedeeltelijk na 2005 door):

               rijksbijdrage

-  Noord-Zuidlijn Amsterdam CS-WTC....................950 miljoen gulden;
-  Ringsneltram (in uitvoering).......................388 miljoen gulden;
-  Zuid-tangent (Haarlemmermeer-Schiphol, beschikt)...300 miljoen gulden;
-  IJ-rail............................................215 miljoen gulden;
-  Gebiedsaanpak Schiphol/Zuidoost:
   -  (openbaar-vervoergebruik)........................90 miljoen gulden;
   -  tram Sloten/Middelveldsche Akerpolder............70 miljoen gulden;
   -  busbanen.........................................78 miljoen gulden;
   -  kleine projecten 1994-1998.......................54 miljoen gulden;
   -  andere projecten Regionaal Verkeers- en
      Vervoerplan (RVVP, na 1998).....................490 miljoen gulden;
                                                     ____________________
totaal...............................................2635 miljoen gulden.

P.M.  Busstation CS

Genoemde getallen zijn nominale bedragen. Er vindt geen aanpassing aan
loon- en prijsstijgingen plaats.

Hiermee heeft bijna een verdubbeling plaatsgevonden van de rijksbijdrage
voor de infrastructuur van het openbaar vervoer. Een essentiële voorwaarde
voor het realiseren van het beoogde ruimtelijk beleid, met voor Amsterdam
En voor de regio een kwaliteitssprong voorwaarts naar een openbaar-
vervoerstelsel dat met de Noord-Zuidlijn de IJ-rail en de ringlijn de
ruggegraat zal vormen van de regio. De interne samenhang en de
bereikbaarheid binnen de regio worden er sterk mee bevorderd, maar ook de
internationale concurrentiepositie.

Het is van belang erop te wijzen wat het karakter is van de hiervoren
weergegeven bedragen, dit ter beoordeling van de verplichtingen die de
gemeente aangaat en de risico's die zij neemt.
Het rijk kent een opschuivend Meerjarenprogramma Infrastructuur en
Transport (MIT), dat de basis vormt voor de jaarlijks in de rijksbegroting
op te nemen bedragen. Opname van een project in het Vinex-akkoord betekent
nu, dat het rijk in beginsel inhoudelijk met het project akkoord is en dat
het rijk in beginsel toezegt voor dat project in het MIT middelen te
reserveren. Daarbij kan het zo zijn, zo is door de minister van Verkeer en
Waterstaat tijdens de onderhandelingen verzekerd, dat een project in het
MIT doorloopt n  2003. In dat geval is niet het volledige bedrag in het
Vinex-akkoord opgenomen. Indien de gemeente tijdig globale subsidie-
aanvragen indient voor de grote openbaar-vervoerinfrastructuurprojecten,
kan op basis van deze subsidieaanvragen het rijk binnen drie maanden een
oordeel uitspreken over de projecten en zal op basis hiervan
(deel)beschikkingen kunnen afgeven. In de voorbereidingskosten voor de
grote projecten voor 1994 is in principe voorzien. De voorbereidingskosten
van 1995 en volgende jaren zullen deel moeten uitmaken van genoemde
beschikkingen.
De post van 490 miljoen gulden is volgens mededeling van het rijk mede
bedoeld om dat op te vangen en voor het opvangen van loon- en
prijsstijgingen.

Van belang is ten slotte het dynamische karakter van het MIT: jaarlijks
wordt de balans van alle voorgenomen projecten opgemaakt en wordt het MIT
dienovereenkomstig aangepast. Dit betekent dat onderuitputting elders in
den lande ertoe kan leiden dat er sneller geld voor Amsterdamse projecten
beschikbaar komt. Die moeten dan natuurlijk wel beschikkingsrijp zijn.

Een afzonderlijk punt vormt de eigen bijdrage van de gemeente (dan wel het
ROA) aan de aanlegkosten van openbaar-vervoerinfrastructuur. In de thans
geldende regeling wordt gesproken over een bijdrage van 20%. Iets
dergelijks kan voor Amsterdam, gezien de bedragen waar het over gaat,
volstrekt niet aan de orde zijn. Bij de behandeling van de Wet
Infrastructuurfonds in de Tweede Kamer der Staten-Generaal bleek dat die
meer in het algemeen een zelfde mening is toegedaan.
Naar verwachting wordt nu een eigen bijdrage van 5% voorgesteld, die door
het Gemeentevervoerbedrijf uit de exploitatie moet worden terugverdiend.
Gezien de relatie met de oude stadsvernieuwingstekorten zal een dergelijke
bijdrage van de Noord-Zuidlijn in ieder geval niet aan de orde zijn.

Na deze algemene opmerkingen volgt nu een bespreking van de belangrijkste
opgenomen projecten.

a.   Noord-Zuidlijn.

In de Vinex-onderhandelingen is aangegeven dat met de aanleg van de eerste
fase van de Noord-Zuidlijn een bedrag van 1,6 miljard gulden is gemoeid.
Tijdens de onderhandelingen is afgesproken dat op het ijkmoment (1999) zal
worden bepaald wanneer de Noord-Zuidlijn tussen Zuid/WTC en Schiphol
(400 miljoen gulden) in de periode 2003-2010 wordt aangelegd. Vervolgens is
van het benodigde bedrag van 1,2 miljard gulden voor de Noord-Zuidlijn
tussen het Buikslotermeerplein (Amsterdam-Noord) en Zuid/WTC 950 miljoen
gulden opgenomen in het investeringsakkoord voor de aanleg tussen de
Sixhaven1) en Zuid/WTC. Over de aanleg tussen de Sixhaven en het
Buikslotermeerplein zijn (nog) geen afspraken gemaakt. De gemeente
Amsterdam zal zich zeer inzetten om dit gedeelte nog vóór 2005 te
realiseren.

b.   IJ-rail.

Onderdeel van zowel de "grote" als de "kleine ring" is de aanleg van de
IJ-rail. Om vervoerskundige en exploitatieve redenen zou voltooiing van de
"kleine ring" de voorkeur verdienen. Echter, gelet op de wens om Nieuw-Oost
te bevorderen als openbaar-vervoerlocatie, heeft het vorig College, op
basis van de nota, getiteld: Prioriteiten Infrastructuur (Dienst
Ruimtelijke Ordening, juli 1992), besloten prioriteit te geven aan de
railontsluiting van Nieuw-Oost. Deze beleidslijn wordt bevestigd door het
advies "Naar een vitaal en betaalbaar openbaar vervoer" van de
Auditcommissie Stads- en Streekvervoer (april 1994), waarin onder meer
wordt gepleit voor versnelde en versterkte investeringen in
snelheidsverhoging, waardoor de streefwaarden voor zowel kostendekking als
groei eerder kunnen worden bereikt. De belangrijkste
 "pull"-factor is de relatieve snelheid van het openbaar vervoer ten
opzichte van de auto.

1) Het deel tussen het Centraal Station en Zuid/WTC kan alleen in gebruik
   worden genomen als de metrobuis wordt doorgetrokken met keersporen onder
   het IJ naar Amsterdam-Noord (Sixhaven).

In de Vinex-onderhandelingen is aangegeven dat voor de aanleg van de
IJ-rail tussen het Westerdokseiland en Nieuw-Oost, alsmede het doortrekken
van de metro-oostlijn tot het Westerdokseiland (nodig om de verbinding met
de IJ-rail te maken, anders is daar een aparte onderhoudswerkplaats e.d.
noodzakelijk) een bedrag nodig is van 790 miljoen gulden. Hiermee is het
mogelijk de IJ-rail naar Nieuw-Oost aan te sluiten op het bestaande
metronet. In een later stadium volgt dan, als onderdeel van de "grote" en
de "kleine" ring, het traject Westerdokseiland-Sloterdijk.
Tijdens de Vinex-onderhandelingen is uitvoerig gesproken over de
haalbaarheid van de woningbouwlocatie Nieuw-Oost. In het najaar van 1993 is
in het MIT in de periode 1994-2003 215 miljoen gulden gereserveerd voor de
ontsluiting van Nieuw-Oost per rail. Na aftrek van de in uitvoering zijnde
onderdelen (Piet Heintunnel 50 miljoen gulden en IJ-railtunnel
Oostertoegang 30 miljoen gulden) is nog 135 miljoen gulden beschikbaar in
de periode tussen 1999-2003. Het is de bedoeling om vanaf het jaar 2000 in
Nieuw-Oost circa 2000 woningen per jaar te realiseren, hetgeen neerkomt
op 12.000 woningen in 2005. Minimaal zal vóór het jaar 2005 de eerste fase
van 8500 woningen tot stand moeten worden gebracht.
Met de realisatie van de IJ-rail tussen het Westerdokseiland en Nieuw-Oost
is circa acht a negen jaar gemoeid. Gelet op de gereserveerde middelen in
het MIT en de bouwtijd zal de IJ-rail naar Nieuw-Oost niet vóór 2005 kunnen
worden gerealiseerd. Het is echter wel van belang zo snel mogelijk een
aanvang te maken (1998), zodat de railverbinding naar Nieuw-Oost zo snel
mogelijk na 2005 in gebruik kan worden genomen.

c.   Busstation.

Het ROA heeft de uitdrukkelijke wens uitgesproken tot het doen realiseren
van het ondergronds busstation bij het Centraal Station.
Bij uw besluit van 27 juni 1991, nr. 624, is besloten tot het doen
realiseren van een ondergronds busstation bij het Centraal Station, onder
de voorwaarden dat geen financiële middelen door de gemeente beschikbaar
worden gesteld en dat de vereiste middelen niet ten koste gaan van het
(Amsterdamse deel van het) Vinex-bod.
In de door het ROA gemaakte prioriteitstelling in het kader van Vinex/RVVP
voor de nog aan te leggen gewenste openbaar-vervoerinfrastructuur is het
ondergronds busstation als tweede prioriteit onder het kopje Stationseiland
opgenomen.
Met de ondertekening van het Vinex-akkoord op hoofdlijnen is afgesproken
dat "na beantwoording van vragen van rijkskant inzake het ondergronds
busstation Centraal Station nader wordt beslist over de wijze van
uitvoering van de voorziening ten behoeve van bussen bij Amsterdam CS.
Daarbij is aangegeven dat de eventuele realisering van deze voorziening
alsdan ingepast zal dienen te worden binnen het bedrag van 2635 miljoen
gulden."
In ambtelijk overleg nadien is van rijkszijde gesteld dat de aanleg van het
busstation en de verlenging van de Noord-Zuidlijn naar het Buikslotermeer-
plein elkaar inhoudelijk uitsluiten.
In recent bestuurlijk overleg over de erkenning van vervoerregio's op basis
van de per 1 januari 1995 in werking tredende Kaderwet heeft de minister
van Verkeer en Waterstaat aangegeven de aanleg van het ondergronds
busstation zinvol te achten.
Deze opsomming geeft aan, dat de situatie met betrekking tot het busstation
uitermate gecompliceerd is. Tegelijk dringt echter de tijd, want in het
voorbereidingsproces van de Noord-Zuidlijn dient men thans te weten, of men
moet uitgaan van een situatie met, dan wel zonder ondergronds busstation
boven het Noord-Zuidstation. Dat maakt namelijk nogal wat uit.
De minister van Verkeer en Waterstaat is door het ROA verzocht om vóór 21
juni 1994 duidelijkheid te verschaffen met betrekking tot de mogelijkheid
en de wijze van financiering van het busstation. Daarna zal een
uitvoeringsprogramma van Amsterdamse projecten in relatie tot het Vinex-bod
worden opgesteld.

2.2.   Infrastructuur voor auto's.

Door het rijk is gesteld dat kosten van de nog niet in het MIT opgenomen
kosten van ontsluitende wegen ten laste van grondexploitaties moeten worden
gebracht. Tot dusverre werden deze kosten in sommige gevallen voor maximaal
50% door het rijk vergoed.
Consequentie:
-  de kosten van de ontsluitende wegen van Nieuw-Oost zijn opgenomen bij de
   "aanvullende kosten" van dat project;
-  vooralsnog worden de kosten van de T 106 voor de gemeente Amsterdam
   begroot op 8 miljoen gulden, welk bedrag op grond van het Programakkoord
   1994-1998 ten laste is gebracht van de grondexploitatie;
-  de IJ-boulevard-west is (als onderdeel van het sleutelproject IJ-oevers)
   buiten de Vinex-onderhandelingen gebleven: de kosten worden geraamd op
   280 miljoen gulden, waarvan 145 miljoen gulden voor rekening van de
   gemeente komt en waarvan voor 135 miljoen gulden wordt gerekend op een
   bijdrage van het rijk. Het staat overigens volstrekt niet vast, of het
   rijk bereid is een bijdrage van 135 miljoen gulden beschikbaar te
   stellen. Ten aanzien van de ontwikkeling van de IJ-oevers betekent dit
   een substantieel risico.
   In het Programakkoord 1994-1998 is 25 miljoen gulden opgenomen, met name
   bedoeld voor het gedeelte achter het Centraal Station.

2.3.   De woningbouw.

A.   Woningbouwprogramma 1995-2005.

Het akkoord over het woningbouwprogramma omvat een minimale produktie in
het ROA-gebied als geheel van 100.100 woningen. De verdeling van het
programma over het bestaand stedelijk gebied (BSG) (Zaanstad en Amsterdam)
en de uitleggebieden (ULG) (Almere, Haarlemmermeer, Amsterdam, Purmerend en
Zaanstad) is vermeld in de hierna volgende tabel.

Locatie                    Capaciteit     Onzekerheids-        Minimale
                                          marge in %           produktie

ROA-BSG,
opgave april 1993             28.000            25             21.000
extra ten behoeve van
Trendbrief                     9.100            35              5.900

ROA-ULG
Almere                        30.000            10             27.000
Amsterdam                     19.000            20             15.200
Haarlemmermeer                15.000            10             13.500
Purmerend                      6.000            10              5.400
Zaanstad                       5.000            10              4.500

ROA-overleg

Totaal                        120.500           17             100.100

Rekening houdend met onzekerheidsmarges op een lange termijn als die
waarvoor het investeringsakkoord geldt en het feit dat rond 70% van de
produktie in de marktsector moet worden gerealiseerd, is een benodigde
brutoplancapaciteit voorzien van ruim 120.000 woningen.

Vinex-taakstelling Amsterdam.

De Amsterdamse Vinex-taakstelling in het woningbouwprogramma bedraagt de
toevoeging van 24.300 woningen in het bestaand stedelijk gebied (BSG) en
15.200 woningen in de uitleggebieden (ULG).

Taakstelling Amsterdam BSG.

Rekening houdend met een jaarlijkse vervangende nieuwbouw in de
stadsvernieuwing van 1000 woningen, derhalve 10.000 stuks in de periode
1995-2005, beloopt de feitelijke Amsterdamse taakstelling in de BSG in de
beschouwde periode 34.300 woningen. Gezien de ervaringen met planuitval in
Amsterdam is voor de produktie in de BSG een overmaat van circa 30%
gewenst.

Taakstelling Amsterdam ULG.

De woningbouw in de uitleglocaties omvat 15.200 woningen. Daarvan zullen
3200 worden gerealiseerd in de Middelveldsche Akerpolder en 12.000 woningen
in Nieuw-Oost.

Hierna zal nader worden ingegaan op de inhoud van het Vinex-akkoord,
alsmede de daaraan voor de gemeente verbonden risico's en consequenties.
Eerst komt aan de orde het akkoord voor de woningproduktie in uitleggebied,
daarna de produktie in bestaand stedelijk gebied.

B.   Uitleglocaties.

De woningbouw in de uitleglocaties omvat 3200 woningen in de Middelveldsche
Akerpolder II, alsmede 12.000 woningen in Nieuw-Oost. Voor de woningbouw in
de Middelveldsche Akerpolder is de financiële dekking geregeld.
Ten aanzien van Nieuw-Oost is, in het kader van het Vinex-akkoord, gekozen
voor een benadering waarin is uitgegaan van een woongebied met een omvang
van circa 18.000 woningen. Dit "klein Nieuw-Oost" bestaat uit een eerste
fase bij de Diemerzeedijk met circa 8500 woningen en een tweede fase in het
IJ-meer met circa 9500 woningen.
Het streven is erop gericht, vóór het jaar 2005 12.000 woningen te
realiseren. Inmiddels is met het onderhandelingsproces veel tijd verloren
gegaan die kritisch was/is voor de produktie. Ook in procedurele zin kunnen
nog knelpunten in de tijd optreden. Minimaal zal vóór het jaar 2005 de
eerste fase van 8500 woningen tot stand moeten worden gebracht. Het is in
dat geval nodig om binnen het ROA de aanwezige flexibiliteit in
woningbouwcapaciteit te benutten.

De gemeentelijke investeringen in het project zijn in het kader van de
Vinex-onderhandelingen als volgt geraamd (het gaat daarbij steeds om
contante bedragen per 1 januari 1992):

-  tekort grondexploitatie Nieuw-Oost 18.000 woningen
   (na 20% reductie)....................................430 miljoen gulden;
   -  aanvullende kosten................................130 miljoen gulden;
      (waarvan aansluiting op A10 en A1 60 miljoen
      gulden, park Diemerzeedijk 20 miljoen gulden
      en natuurbouw 30 miljoen gulden)
                                                        ___________________
-  totaal...............................................560 miljoen gulden.

Uit nadere studies van de projectgroep Zeeburg/Nieuw-Oost is inmiddels
gebleken dat het tekort op de grondexploitatie verder kan worden beperkt
door kostenreducties bij de landaanwinning.
Hoewel deze studies nog niet zijn afgerond, kan er op grond van de nu
beschikbare gegevens van worden uitgegaan dat het tekort op de
grondexploitatie verder kan worden beperkt met een bedrag van circa 110
miljoen gulden tot circa 320 miljoen gulden. Deze tekortreductie zou bij de
ontwikkeling van het gebied als taakstellend moeten worden beschouwd. De te
dekken kosten nemen daarmee af van 560 tot 450 miljoen gulden.

Het aandeel van Amsterdam in het rijksbod aan het ROA bedraagt, inclusief
de toezeggingen van Almere, 238 miljoen gulden. Contant gemaakt per 1
januari 1992 betekent dit ruim 150 miljoen gulden (dit is gebaseerd op de
koppeling van de subsidie-uitbetaling aan bouwgemeenten op basis van de
door het rijk gewenste woningbouwfasering); derhalve resteert een door de
gemeente te dekken investering van circa 300 miljoen gulden.
In het Programakkoord 1994-1998 is aangegeven dat dit bedrag door nader aan
te geven incidentele maatregelen in de vermogenssfeer zal worden gedekt.

C.   Binnenstedelijke woningbouw.

Hiervoor werd al uiteengezet dat het Vinex-akkoord betekent dat in het
bestaande stedelijke gebied 24.300 woningen aan de voorraad moeten worden
toegevoegd. Rekening houdend met 10.000 woningen vervangende nieuwbouw in
de stads-vernieuwing omvat de BSG-taakstelling 34.300 woningen.
Het Amsterdamse planaanbod in de BSG omvat, rekening houdend met circa 4000
woningen vervangende nieuwbouw op plekken die op dit moment nog niet bekend
zijn, alsmede met 2000 particuliere woningen die worden gerealiseerd zonder
gemeentelijke financiële inspanning, in de periode 1995-2005 in totaal
circa 40.000 woningen. Er is derhalve in het geactualiseerde planaanbod
(inclusief genoemde 4000 geschatte vervangingswoningen) een overmaat
aanwezig van circa 6000 woningen (17%). Dit is beslist te gering ten
opzichte van de gewenste overmaat van 30%; het is derhalve dringend gewenst
het planaanbod te verhogen. Daartoe zullen nieuwe locaties moeten worden
gevonden.

Het financiële beslag van de grondexploitatietekorten, de bodemsanering,
alsmede de kosten van gebouwde parkeervoorzieningen voor 40.000 woningen in
de Vinex-periode 1995-2005 kan, op basis van het bestaande beleid, worden
geraamd op 1043 miljoen gulden, als volgt gespecificeerd (bij 30% zwaar
gesubsidieerd):

-  grondkosten planaanbod circa 40.000 woningen,
   met andere woorden: inclusief overmaat van
   circa 6000 woningen..................................740 miljoen gulden;
-  bodemsanering........................................260 miljoen gulden;
-  parkeervoorzieningen..................................43 miljoen gulden;
                                                        ___________________
totale kosten..........................................1043 miljoen gulden.

Dekkingsmiddelen voor de BSG-plannen zijn het Vinex-bod van 106 miljoen
gulden, "Belstato-plus" en "Derde weg" (Amsterdams aandeel: 89 miljoen
gulden), de gelden die in het kader van de Interimwet Bodemsanering
beschikbaar worden gesteld (circa 80 miljoen gulden), alsmede de geraamde
opbrengsten van verhaalsacties bodemsanering (40 miljoen gulden).
Belangrijkste dekkingsbron is evenwel het Stadsvernieuwingsfonds.

Voor de hierna volgende nadere (financiële) beschouwingen over het Vinex-
akkoord ten aanzien van de woningbouw in bestaand stedelijk gebied wordt,
evenals in de notitie die medio februari 1994 aan de commissie van advies
is gezonden, uitgegaan van een bedrag van 450 miljoen gulden uit het
Stadsvernieuwingsfonds. Dit is een "genormeerd" bedrag, bepaald door van de
in de periode 1995-2005 door Amsterdam te ontvangen
stadsvernieuwingsfondsgelden van 1500 miljoen gulden een
ervaringspercentage van 30 te nemen. De aldus bepaalde 450 miljoen gulden
wordt a priori beschikbaar gesteld voor de woningbouw in bestaand stedelijk
gebied. Achtergrond van het percentage van 30 is, dat in de periode
1985-1993 gemiddeld circa 30% van het Stadsvernieuwingsfonds werd gebruikt
voor de kosten van woning-nieuwbouw. Uitgangspunt is, dat in de jaren
1995-2005 een gelijke inspanning als in het verleden in ieder geval op haar
plaats is.

Overzicht dekkingsmiddelen:
-  Vinex-bod BSG (Belstato-plus, Derde weg)..............89 miljoen gulden;
-  Interimwet Bodemsanering + verhaal...................120 miljoen gulden;
-  Stadsvernieuwingsfonds (30% van 1500 miljoen
   gulden)..............................................450 miljoen gulden;
                                                        ___________________
totaal aanwezig te achten dekking.......................659 miljoen gulden;
                                                        ___________________
tekort..................................................384 miljoen gulden.

Met betrekking tot het tekort van 384 miljoen gulden kan enerzijds worden
bezien welke dekkingsmogelijkheden aanwezig zijn, anderzijds welke
mogelijkheden er zijn om het tekort terug te brengen. Hierna worden eerst
de diverse dekkingsbronnen op hun merites bezien.

D.   Dekkingsmogelijkheden tekort: Algemene middelen, bij het Gemeentelijk
Grondbedrijf aanwezige ruimte voor negatieve plannen, additionele bijdragen
uit het Stadsvernieuwingsfonds.

Met de mogelijkheid om uit de algemene middelen (gedeeltelijk) te voorzien
in het geraamde tekort is in het Programakkoord 1994-1998 geen rekening
gehouden.

Het Resultaat Actieve Grondexploitaties (RAG)1) zou een mogelijke dekking
van het geconstateerde tekort kunnen zijn. Het RAG-resultaat per ultimo
1991 bedroeg 752 miljoen gulden. Het resultaat per ultimo 1992 is evenwel
aanzienlijk lager, namelijk 504 miljoen gulden. (Het RAG per ultimo 1992
komt rond 1 juni 1994 beschikbaar.) Het RAG-resultaat is sterk afhankelijk
van conjuncturele ontwikkelingen: de winsten staan onder druk en
verschuiven in de tijd naar achteren. De verwachting is dat het resultaat
de komende jaren verder zal dalen tot circa 300 miljoen gulden.
Los van de gesignaleerde daling van het positieve resultaat moet worden
aangetekend dat het RAG een raming is van nog te realiseren winsten.
Gelet op dit alles heeft het vorig College al geconcludeerd dat alle
binnenstedelijke woningbouwplannen ten laste (of ten gunste) van het
Stadsvernieuwingsfonds zullen moeten worden gebracht.

Derhalve zal, voor zover het hiervoren gesignaleerde tekort van 384 miljoen
gulden niet kan worden weggewerkt door kostenreducties enz., een beroep
moeten worden gedaan op stadsvernieuwingsmiddelen (boven 450 miljoen
gulden) en/of een verlaging van de taakstelling.

E.   Mogelijkheden tekortreductie.

De uitvoering van het volledige binnenstedelijke woningbouwprogramma,
inclusief de overmaat in het planaanbod, leidt dus tot een tekort van
384 miljoen gulden.
Als eerste mogelijkheid om dit tekort terug te brengen wordt genoemd het
inverdien-effect, dat kan worden gerealiseerd door het niet realiseren van
de overmaat in het planaanbod (circa 6000 woningen). Met deze
besparingsmogelijkheid, gecombineerd met een goede optimaliserende regie
(gericht toetsen) met betrekking tot de wel in uitvoering te nemen plannen,
kan het tekort naar verwachting worden teruggebracht tot circa 225 miljoen
gulden.

Een tweede mogelijkheid is een structurele grondprijsverhoging: iedere 5%
verhoging (over alle categorie-en woningen) genereert meeropbrengsten in de
orde van grootte van 55 miljoen gulden. Een verhoging van 2 x 5% (110
miljoen gulden) zal naar verwachting geen belangrijke negatieve effecten
hebben op de afzetbaarheid van woningen.

1) In het RAG wordt jaarlijks vooruitberekend wat het resultaat van de
   kosten en opbrengsten zal zijn op het moment dat door Burgemeester en
   Wethouders goedgekeurde ruimtelijke plannen zullen zijn uitgevoerd. Als
   er, zoals nu, weinig vraag is naar bouwrijpe grond voor winstgevende
   functies (bij voorbeeld kantoren) en de opbrengsten niet of veel later
   gerealiseerd worden, ontbreekt ook de financiële ruimte om
   verliesgevende plannen bij voorbeeld woningbouw) te kunnen dekken.

Ten slotte zou een grondexploitatief neutraal resultaat in de
IJ-oeverplannen (realiseren en optimaliseren niet-woonfuncties) de verder
noodzakelijke tekortreductie kunnen bewerkstelligen.

Vorengeschetste optimistische visie ten aanzien van een neutraal resultaat
in de IJ-oeverplannen wordt door het Gemeentelijk Grondbedrijf op dit
moment niet onderschreven. De ambtelijke conclusie is derhalve, dat het
onzeker is dat het genoemde tekort van 384 miljoen gulden grotendeels kan
worden weggewerkt. Er zal sprake kunnen zijn van resterende tekorten, die
krachtens de eerdere besluitvorming op het Stadsvernieuwingsfonds zullen
drukken.

In eerste instantie zullen alle nieuwe bouwplannen in de komende periode
stringent moeten worden getoetst en geoptimaliseerd, waarbij het
Programakkoord 1994-1998, de Vinex-taakstelling in aantallen woningen En
het gestelde financiële kader het richtsnoer dienen te vormen. Tegelijk
dient de tijd tussen nu en het ijkmoment van Belstato (1997) te worden
gebruikt om te inventariseren, of het mogelijk is de taakstelling te
realiseren en, zo ja, of dat dan past binnen de financiële kaders. In het
geval dat laatste niet mogelijk blijkt te zijn en op het ijkmoment van
Belstato in 1997 door het rijk niet de benodigde aanvullende middelen
beschikbaar worden gesteld, dient te worden afgewogen, of alsdan
beschikbaarstelling van middelen uit het RAG verantwoord is of dat de
taakstelling ter discussie moet worden gesteld.

Voor de periode tot 1998 geldt dat die veel beter is te overzien. De
rijksstortingen staan vast en een groot deel van het planaanbod is al vrij
nauwkeurig bekend. De gemaakte berekeningen geven aan dat tot 1998 een
voldoende groot planaanbod binnen het kader van de 30% bijdrage uit het
Stadsvernieuwingsfonds kan worden gedekt (zie ook hierna).

2.4.   Bodemsanering.

De financiering van de bodemsanering loopt via de zogenaamde Interimwet
Bodem-sanering (IBS)-regelingen.
Dat wil zeggen: grote projecten als het IBS-project (bekostiging door het
rijk) en de andere via het naar de gemeente gedecentraliseerde IBS-budget.
Als groot project wordt in ieder geval de Diemerzeedijk door het rijk
meegenomen.
De financiering van de overige projecten komt uit een aantal andere
bronnen, met name het IBS-budget van de gemeente, aanspraken
eigenaar/vervuilers (verhaal), het Stadsvernieuwingsfonds en een
voorziening in het Vereveningsfonds.

Bodemsanering diverse grote projecten.

Indien de herziene begrotingsopgave van de gemeente Amsterdam
met betrekking tot de Diemerzeedijk, namelijk 170 miljoen gulden in plaats
van 110 miljoen gulden, zoals op ambtelijk niveau met het rijk is
afgestemd, bestuurlijk wordt geaccepteerd, zal de bijdrage van het rijk
navenant worden aangepast. Hiervan uitgaande ontvangt de gemeente een
bijdrage van 153 miljoen gulden en moet zelf 17 miljoen gulden worden
bijgepast. Ook over het project Tiemstra in Amsterdam-Noord zijn speciale
afspraken gemaakt. Indien dit project niet kan worden beschouwd als "10
miljoen gulden plus project", zal door het rijk een speciaal extra budget
worden toegekend. De gemeente zal ook in dat geval zorg moet dragen voor
een eigen bijdrage van maximaal 1,4 miljoen gulden.

Bodemsanering projecten binnenstedelijke gebied.

Voor de raming van de voor gemeenterekening blijvende kosten van
bodemsanering bij binnenstedelijke woningbouwlocaties is uitgegaan van 250
projecten met een totaal kostenbedrag van 260 miljoen gulden. Van deze 260
miljoen gulden zal naar verwachting 80 miljoen gulden kunnen worden gedekt
uit de IBS-gelden van de gemeente. Op het resterende bedrag van 180 miljoen
gulden dient de opbrengst uit verhaalsacties in mindering te worden
gebracht. Door de gemeente wordt uitgegaan van maximaal circa 40 miljoen
gulden uit dergelijke acties. Per saldo resteert een bedrag van 140 miljoen
gulden, dat voor gemeenterekening blijft. (Dit bedrag is verwerkt in
paragraaf 2.3, onderdeel C.) Het voor gemeenterekening blijvende bedrag van
140 miljoen gulden heeft gedeeltelijk (voor 48,5 miljoen gulden) betrekking
op de wettelijk verplichte eigen gemeentelijke bijdragen (per geval de
eerste fl.100.000 + 10% van de kosten):

-  250 projecten a fl. 100.000...........................25 miljoen gulden;
-  10% over 260 miljoen gulden - 25 miljoen gulden.....23,5 miljoen gulden;
                                                       ____________________
-  wettelijk verplichte eigen bijdragen................48,5 miljoen gulden.

De totale voor eigen rekening komende kosten van bodemsanering zijn daarmee
te berekenen op:
-  Diemerzeedijk.....................................17,0 miljoen gulden;
-  Tiemstra-terrein...................................1,4 miljoen gulden;
-  projecten binnenstedelijk gebied...................140 miljoen gulden;
                                                     ____________________
totaal...............................................158,4 miljoen gulden.

In de vorengenoemde bedragen is sprake van de navolgende risicofactoren:
-  verhaalsrisico: onduidelijk is, of de verhaalsopbrengst ten goede komt
   van de gemeente Amsterdam of van het rijk (in het meest ongunstige geval
   is de verhaalsopbrengst nihil en komt de genoemde 40 miljoen gulden ten
   laste van de gemeente);
-  verontreinigingsrisico: indien de grond ernstiger vervuild is dan nu
   wordt verondersteld, is er meer geld nodig voor sanering;
-  wijziging criteria: indien het rijk de interventiewaarde verlaagt, zal
   er eerder en wellicht meer moeten worden gesaneerd, waardoor de kosten
   zullen toenemen;
-  hergebruikrisico: indien het beleid omtrent hergebruik strenger wordt,
   kan er minder grond worden hergebruikt en zullen de kosten stijgen;
-  onrechtvaardige verrijking: het ambtelijk standpunt van rijkszijde is,
   dat terreinen die met behulp van IBS-subsidie worden gesaneerd, meer
   waard worden en dat het rijk recht heeft op een deel van de
   waardevermeerdering. In dat geval komt een deel van de subsidie ter
   discussie te staan, hetgeen leidt tot een hogere bijdrage van de
   gemeente.

Ter voorbereiding van het uitvoeringsconvenant Vinex is een werkgroep
samengesteld waarin de mogelijkheden voor onder andere verhaalsacties nader
worden onderzocht. Bij een lagere verhaalsopbrengst dan 20% zal het overleg
met het rijk over de meerkosten kunnen worden heropend. Het Vinex-akkoord
biedt daarvoor voldoende openingen.
In het Uitvoeringsconvenant Vinex moet nadere uitwerking worden gegeven aan
de wijze waarop de andere risicofactoren bij bodemsanering tot uitdrukking
komen.

F.   Vinex en Stadsvernieuwingsfonds.

Bij uw besluit van 9 februari 1994, nr. 43, stelde uw Vergadering het
beleid vast zoals geformuleerd in de Nota Stadsvernieuwing, getiteld: Op
weg naar een duurzaam verbeterde buurt (Gemeenteblad 1994, bijlage A). In
de voordracht bij deze nota (Gemeenteblad 1994, afd. 1, nr. 43) is
aangegeven dat uit het Stadsvernieuwings-fonds geen middelen worden ingezet
in de naoorlogse stadsdelen, in de sfeer van stedelijke vernieuwing,
alsmede voor de bekostiging van beheer. Overwogen werd dat heldere
afbakeningen tussen stadsvernieuwing en niet-stadsvernieuwing wenselijk
waren. De keuze "geen naoorlogse gebieden, geen stedelijke vernieuwing,
geen beheer" was mede ingegeven door de overweging, dat een verdunning van
de stads-vernieuwingsmiddelen moest worden voorkomen.
De voorstellen in het kader van het Vinex-akkoord betekenen, dat de saldi
van grondexploitaties, alsmede de kosten van bodemsanering van
woningbouwplannen in het gehele bestaande stedelijk gebied (met andere
woorden ook buiten de vooroorlogse stad, doch niet in het uitleggebied) uit
het Stadsvernieuwingsfonds zullen worden bekostigd. Hierdoor ontstaat een
aanzienlijke extra druk op het Stadsvernieuwingsfonds.

In relatie met de uitbreiding van het werkingsgebied van het fonds zullen
eventuele batige saldi van plannen waarbij woningbouw een overheersende rol
speelt, ten gunste van het Stadsvernieuwingsfonds komen, analoog aan de
huidige gang van zaken in de vooroorlogse stad.
Over de uitbreiding van het werkingsgebied van het Stadsvernieuwingsfonds,
alsmede over de te hanteren regels voor batige/nadelige saldi bij
niet-woning-bouwplannen en sterk gemengde plannen zal te zijner tijd
expliciete bestuurlijke besluitvorming moeten plaatsvinden.

De gevolgen van het Vinex-akkoord voor het Stadsvernieuwingsfonds kunnen
voor de jaren 1995-1997 in kaart worden gebracht in het hierna volgende
globale begrotingsbeeld voor die jaren. Met nadruk wordt aangetekend, dat
dit beeld slechts bedoeld is als illustratie van de budgettaire knelpunten
in het Stadsvernieuwingsfonds in bedoelde jaren.

a  Vinex: uitgangspunt 30% van rijksstorting van 250 miljoen
   gulden voor grondkosten, bodemsanering en gebouwd
   parkeren..............................................75 miljoen gulden.
b  sleutelbedrag stadsdelen 30% rijksstorting
   (inclusief 5% extra)..................................75 miljoen gulden.
c  vernieuwing Bijlmermeer (60 miljoen gulden in
   drie jaar)............................................20 miljoen gulden.
d  diverse posten ter vervanging van bijdrage
   Algemene Dienst.......................................17 miljoen gulden.
e  verhuis- en inrichtingskosten.........................14 miljoen gulden.
f  aankopen en opknappen
   (inclusief 25 miljoen gulden uitbreiding).............70 miljoen gulden.
g  monumentenzorg (inclusief 10 miljoen gulden extra)....25 miljoen gulden.
h  overig en divers......................................14 miljoen gulden.
                                                        ___________________
Totaal..................................................310 miljoen gulden.

Bij een jaarlijkse rijksstorting van globaal 250 miljoen gulden en een
bedrag aan te kweken rente van 10 miljoen gulden is er een jaarlijks tekort
van 50 miljoen gulden. Dit betekent dat het onvermijdelijk is, ten minste
de onder b, f en g aangegeven beleidsintensiveringen, waartoe door uw
Vergadering in principe was besloten, ten principale ter discussie te
stellen. Alleen indien deze alle komen te vervallen, kan - globaal - een
sluitende begroting worden opgesteld.
De jaarlijkse 75 miljoen gulden voor de Vinex wordt voldoende geacht om de
kosten van de thans voor de komende drie jaar voorziene woningbouwplannen
te dekken. Met andere woorden: voor de komende drie jaar is de Vinex-
taakstelling in redelijkheid uitvoerbaar. Voor de jaren daarna moeten in
verband met diverse grote onzekerheden (waaronder in ieder geval de omvang
van de rijksstorting in het Stads-vernieuwingsfonds) de nodige voorbehouden
worden gemaakt.

Een apart punt, dat in principe pas na 1998 speelt, is het volgende.
In het kader van het Vinex-akkoord is er een extra bedrag voor
binnenstedelijke locaties "Belstato+" en "Derde weg". Zoals reeds
aangegeven, is voor het gehele ROA-gebied een aanvullend bedrag beschikbaar
gesteld van 106 miljoen gulden voor binnenstedelijke stadsvernieuwing in
Amsterdam en Zaanstad.
Het bedrag is aanvullend op de in het kader van Belstato (Wet op de stads-
en dorpsvernieuwing) beschikbaar gestelde gelden, die volledig naar de
gemeenten zijn gedecentraliseerd.
Het Vinex-akkoord omvat echter alle projecten in het binnenstedelijk
gebied. De projecten zijn op adres benoemd in een lijst opgenomen. Deze
lijst omvat zowel "Belstato"-projecten als "Belstato+"-projecten. De extra
bijdrage Vinex is gekoppeld aan de (realisatie van) de volledige lijst.
De koppeling van de volledige produktie in de periode 1995-2005 in de BSG
aan het uitbetalen van de betrekkelijk geringe extra Vinex-bijdrage is
uitermate ongelukkig. Feitelijk is sprake van een vorm van recentralisatie
van het Stadsvernieuwingsfonds!
De onderhandelingen in het Uitvoeringsconvenant moeten erop worden gericht
dat de extra Belstato+-gelden worden uitbetaald als lump-sum.

3.   Vervolgproces.

Met de ondertekening van het investeringsakkoord door het rijk en het ROA
heeft ook het (vorig) College zich verplicht dit akkoord met een positieve
intentie aan uw Vergadering voor te leggen.
Na ondertekening van het Vinex-akkoord is in de overige vier bouwgemeenten
dit akkoord met het verdelingsvoorstel voor de grondkosten in de
gemeenteraden gebracht en door deze raden geaccordeerd. De gemeenteraad van
Almere heeft daarbij als voorwaarde onder meer gesteld zekerheid te krijgen
over de zogenaamde verfijningsuitkering.
In het Programakkoord 1994-1998 heeft uw Vergadering in beginsel ingestemd
met het tussen het ROA en het rijk afgesloten investeringsakkoord en met
het Amsterdamse aandeel in de afgesproken taken. Thans is de procedure van
"ratificatie" aan de orde.

Intussen wordt gewerkt aan een juridische vertaling en precisering van het
investeringsakkoord in een "uitvoeringsconvenant", noodzakelijk voor de
uitkering van rijksgelden voor de grondkosten. De partijen zijn
overeengekomen zich in te spannen om dit convenant vóór 1 juni 1994 af te
ronden.
Teneinde dit convenant te kunnen ondertekenen, zal naast de kanttekeningen
in het kader van de herijking Belstato en de bodemsanering eveneens
helderheid moeten bestaan over de relatie tussen ROA-gemeenten en Almere en
tussen de ROA-bouw-gemeenten onderling. Overleg vindt momenteel plaats
tussen Almere en het ROA om het eerder opgestelde eerste
concept-deelconvenant ROA-Almere aan te passen aan de eisen, gesteld bij de
komende indeling in samenwerkingsgebieden, gerelateerd aan de Kaderwet.
Eveneens worden de nadere uitwerkingen en verduidelijkingen voorbereid, die
nodig zijn om precies te weten onder welke voorwaarden op en welk moment
een bouwgemeente het overeengekomen aandeel in de totale bijdragen ten
behoeve van de grondkosten via het ROA krijgt uitgekeerd. Dit zal in de
deelconvenanten ROA-bouwgemeenten moeten worden vastgelegd.
Een uitvoeringsconvenant zal pas kunnen worden ondertekend gelijktijdig met
de deelconvenanten ROA-Almere en ROA-bouwgemeenten.

4.   Concluderende samenvatting.

4.1.   Op 11 februari 1994 is een akkoord op hoofdlijnen gesloten tussen
het rijk en het ROA over de investeringen ten behoeve van de ruimtelijke
ontwikkeling van de regio Amsterdam in de periode 1995-2005. Voor de
ratificering van dit akkoord door uw Vergadering wil ons College een
actuele schets van de consequenties voor Amsterdam geven. In deze notitie
worden daartoe de randvoorwaarden aangegeven waaronder de positieve
intentie tot aanvaarding kan worden verwezenlijkt. Deze randvoorwaarden
zullen bij het dagelijks bestuur van het ROA moeten worden aangemeld als
Amsterdamse inbreng voor het af te sluiten Uitvoeringsconvenant.
Voorts worden oplossingsrichtingen, die leiden tot acties, voorgesteld.

4.2.   Voor de infrastructuur voor het openbaar vervoer heeft bijna een
verdubbeling van het eerdere bod plaatsgevonden. Een kwaliteitsprong in het
openbaar-vervoerstelsel is hiermee te starten (Ringlijn, Noord-Zuidlijn en
IJ-rail). In bestuurlijke overleggen heeft de minister van Verkeer en
Waterstaat verzekerd dat de tekorten op de in het Vinex-akkoord aangegeven
bedragen voor grote openbaar-vervoer-infrastructuurprojecten in de doorloop
van de begroting van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat na 2003
zullen worden geregeld.
-  Voor de Noord-Zuidlijn tussen de Sixhaven en Zuid/WTC is 950 miljoen
   gulden gereserveerd. De gemeente dient zich in te zetten om het gedeelte
   Sixhaven-Buikslotermeerplein nog vóór het jaar 2005 te gaan realiseren.
-  Reeds eerder is besloten prioriteit te geven bij aanleg van de IJ-rail
   aan ontsluiting van Nieuw-Oost. Voor de aanleg van de IJ-rail naar
   Nieuw-Oost en het daarmee samenhangende doortrekken van de metro-
   oostlijn is 790 miljoen gulden nodig. In het Meerjaren Programma
   Infrastructuur en Transport is reeds 215 miljoen gulden tot 2003
   gereserveerd. In 2005 zullen minimaal 8500 woningen tot stand zijn
   gebracht. Het is van belang dat, ondanks een bouwtijd van acht tot negen
   jaar, de railverbinding zo snel mogelijk na het jaar 2005 in gebruik kan
   worden genomen.
-  Over de mogelijkheid en wijze van financiering van de aanleg van een
   ondergronds busstation bij het Centraal Station dient eind juni 1994
   duidelijkheid te komen.

4.3.   Het woningbouwprogramma voorziet in de toevoeging van minimaal
100.000 woningen in het gehele ROA-gebied, waarvan bijna 40.000 in
Amsterdam op binnenstedelijke (24.300 woningen) en uitleglocaties (15.400
woningen).
-  De grondexploitaties voor woningbouw op de uitleglocaties zijn reeds
   gedekt (Middelveldsche Akerpolder II) of worden separaat gedekt. Bij
   Nieuw-Oost heeft het College gekozen voor een dekking van de
   investeringskosten voor een woongebied van circa 18.000 woningen. Na
   kostenreductie en aftrek van een grondkostenbijdrage in het kader van
   Vinex resteert een te dekken investering van 300 miljoen gulden. Zoals
   is aangegeven in het Programakkoord 1994-1998, is het voornemen om
   daarvoor incidentele maatregelen in de vermogenssfeer te treffen.
   Tijdig zal overleg met de andere bouwgemeenten moeten worden gestart om
   te voorkomen dat bij een lagere woningproduktie in Nieuw-Oost dan de nu
   geraamde 12.000 woningen voor 2005 de regionale taakstelling niet wordt
   gehaald.
-  In bestaand stedelijk gebied dienen in 1995-2005, inclusief 10.000
   vervangende nieuwbouwwoningen, 34.300 woningen te worden opgeleverd. In
   plaats van de wenselijke overmaat van 30 % voor planuitval en -selectie
   is 17% aanwezig. Dit noodzaakt tot nadere voorstellen ter verruiming van
   het planaanbod.
   Op basis van recente cijfers is geconstateerd dat realisatie van het
   gehele binnenstedelijke planaanbod, na aftrek van middelen uit het
   Stadsvernieuwings-fonds overeenkomstig de huidige inzet, leidt tot een
   ongedekt tekort van 384 miljoen gulden. Gezien het onzekere, sterk
   conjuncturele karakter van het RAG wordt het verstandig geacht, dit niet
   als dekkingsmiddel in te zetten en eerder te hanteren voor mogelijke
   resterende risico's.
   Als oplossingsrichting wordt voorgesteld een tekortreductie te
   realiseren door
   a  inverdieneffecten door het gericht, via stringente toetsing, niet
      realiseren van de (vergrote) overmaat in het planaanbod ten opzichte
      van de taakstelling;
   b  te streven naar een neutraal resultaat van de IJ-oeverplannen;
   c  structurele grondprijsstijgingen.
   Onzeker is, of dit tot voldoende resultaat leidt. In de periode tot het
   ijkmoment Belstato (1997) zal moeten worden onderzocht, of de
   taakstelling te realiseren is, en wel binnen de financiële kaders.
   Indien op het ijkmoment het rijk onvoldoende middelen beschikbaar stelt
   voor de periode tot 2005, dient te worden afgewogen, of alsdan
   beschikbaarstelling van middelen uit het RAG verantwoord is of dat de
   taakstelling ter discussie moet worden gesteld. Tot 1998 is de omvang
   van de rijksstortingen in beginsel voldoende, zij het dat het
   Stadsvernieuwingsfonds zwaar onder druk staat. Een aantal eerder door uw
   Vergadering geformuleerde wensen zal daar waarschijnlijk niet kunnen
   worden gehonoreerd.
   Voorgesteld wordt om, overeenkomstig de uitgangspunten van het
   rijksbeleid ter zake, de inzet van middelen uit het
   Stadsvernieuwingsfonds voor saldi van grondexploitaties en bodemsanering
   van (overwegend) woningbouwplannen te verruimen tot de gehele stedelijk
   gebied van vóór 1971.
-  Voor de binnenstedelijke woningbouw komt, boven de lopende bedragen van
   het Stadsvernieuwingsfonds, 106 miljoen gulden extra beschikbaar.
   Amsterdam krijgt hiervan 89 miljoen gulden, Zaanstad 17 miljoen gulden.
   De onderhandelingen in het Uitvoeringsconvenant moeten erop worden
   gericht dat de extra Belstato+-gelden worden uitbetaald als lump-sum.

4.4.   De financiering van de bodemsanering komt grofweg van het rijk, de
vervuiler/ eigenaar en de gemeente (IBS-budget, Stadsvernieuwingsfonds en
voorziening in het Vereveningsfonds). Uitgaande van een bestuurlijke
acceptatie van de herziene begrotingsopgave met betrekking tot de
Diemerzeedijk van 170 miljoen gulden, bedragen de totale voor eigen
rekening komende kosten voor bodemsanering 158 miljoen gulden. Dit bedrag
kan hoger worden door een aantal risicofactoren (verhaalsrisico,
verontreinigingsrisico, wijziging van criteria, hergebruikrisico en de
zogenaamde onrechtmatige verrijking). In het Uitvoeringsconvenant Vinex
moet nadere uitwerking worden gegeven aan de wijze waarop de risicofactoren
bij bodemsanering tot uitdrukking komen.